Constructivisme: controversiële
constructie:deel 3
Raf Feys en
Pieter Van Biervliet (Onderwijskrant 113, sept. 2000)
9. Verwaarlozing van
inoefenen, automatiseren en memoriseren
De constructivisten overaccentueren gesitueerd leren en problem solving en wekken de indruk dat het inoefenen en automatiseren van kennis en vaardigheden niet zo
belangrijk is.
Niets is volgens Simon vanuit het onderzoek van de voorbije 20 jaar
minder waar dan de bewering dat veelvuldig
inoefenen niet nodig of slecht is: All evidence indicates that real competence
only comes with extensive practice. Door het loochenen of
onderschatten van de belangrijke rol van
het inoefenen onthouden de
constructivisten de kinderen het
belangrijkste wat ze nodig hebben om competent (b.v. rekenvaardig) te worden. Ook de vele critici van de
constructivistische Math Standards stellen dat de Standards het inoefenen en
automatiseren verwaarlozen (zie afzonderlijke bijdrage). Simon en co betwisten ook dat veelvuldig oefenen het begrijpen
doet afnemen.
In onze pubicaties beklemtonen ook wij
heel sterk het (deels) mechanistisch karakter van b.v. het vlot berekenen: zie R. Feys, Rekenen tot honderd (Kluwer 1998) en het
onderzoek van het splitsen door P. Van Biervliet en J. Seys (O.Kr. nr.
94). We stelden ook herhaaldelijk dat
het realistisch wiskundeonderwijs ten onrechte het mechanistisch rekenen (b.v.
memoriseren van tafels) als verwerpelijk voorstelt. Volgens ons vertoont
het rekenen zowel een inzichtelijke als een mechanistische kant en is die
laatste enorm belangrijk in de lagere leerjaren. (Zie ook bijdragen over
rekenonderwijs in Nederland en in Verenigde
Staten.) We betreuren dat in ons
Nederlands taalgebied de leerpsychologen meestal de belangrijke onderzoeken
i.v.m. het belang van automatiseren en memoriseren over het hoofd zien. We
denken o.a. aan de talrijke publicaties van Mark Ashcraft.
10.
Kwowledge cannot be instructed, it can only be constructed by the learner
10.1. Subjectieve kennisconstructie, open
curricula
Een andere constructivistische claim luidt volgens Simon aldus: Knowledge
cannot be instructed (transmitted) by a teacher, it can only be constructed by
the learner. Direct instruction leads
to routinization of knowledge and drives out understanding. En
indien kennis op een subjectieve constructie berust, dan moet het leerproces
vooral een zaak van bottom-up
problem solving zijn (cf.
Cobb en co).
Gravemijer (Freudenthalinstituut) verwoordt dit axioma als
volgt: Wiskunde kan en moet geleerd worden op grond van eigen autoriteit en
van eigen mentale activiteit. Volgens Gravemijer komt het vooral aan op een bottom-up problem solving waarbij ook de visuele voorstellingswijzen
idealiter door de leerlingen zelf ontwikkeld worden. (Gravemijer, K., 1994, In Streefland L.
(ed.), Developing realistic mathematics
education, Utrecht, CdB Press).
De Nederlandse constructivist R.J. Simons
schrijft: Er is
dus geen objectieve waarheid met
betrekking tot de leerstof, de visie op het vak e.d. In plaats daarvan worden leerlingen in de gelegenheid gesteld
hun eigen perspectieven geleidelijk aan
te ontwikkelen(Meso magazine, 1999, nr. 105). Simons redeneert logisch,
wie A zegt (zelfconstructie, eigen
perspectieven), moet ook B zeggen. De subjectieve intuïties en aanpakken van de leerlingen, lijken belangrijker dan de
wetenschappelijke concepten binnen de wiskunde, natuurkennis
Concepten en
leerinhouden) vertonen dan weinig objectieve en algemene kenmerken.
Aandacht voor de basisleerstof die de leerlingen moeten verwerven, of voor
de rol van de vakdisciplines, of voor de belangrijke rol van leerplannen met duidelijke leerinhouden
heeft volgens de uitgangspunten van het constructivisme weinig betekenis.
Constructivisten pleiten dan ook voor open curricula.
10.2
Rol van leerkracht en leerstof onderschat
Simon en co wijzen er op dat de
meeste leerpsychologen en zeker de informatieverwerkings-benadering wel
het actief betrekken van de leerlingen bepleiten, maar hier geen
pleidooi voor constructivistische arrangementen aan verbinden. Uiteraard moeten de leerlingen altijd actief
meewerken en zich openstellen, maar hieruit mag men niet afleiden dat wat
geleerd wordt niet sterk kan gestimuleerd worden door directe instructie.
Constructivisten beroepen zich ten onrechte op
Vygotsky. Precies
Vygotsky geeft niet enkel de leerling
een actieve stem in het kapittel, maar hij laat
nog meer de stem van de
leerkracht en de stem van de leerinhoud (=culturele en symbolische werktuigen)
doorklinken (zie bijdrage over Vygotsky).
Simon verwijst o.a. naar het veel toegepaste analoog leren (inductief leren) waarbij de instructie de functie
heeft de voorbeelden te presenteren waaruit de leerling zn eigen begrijpen kan
opbouwen.
Ook Mercer spreekt over guided
construction of knowledge. Samen met Simon
verwijzen we in dit verband ook naar het vele onderzoekswerk waarin
praktisch telkens tot uiting komt dat de
constructivistische aanpakken minder effectief zijn. In paragraaf 3.2
namen we een paar belangrijke referenties op.
In The rise
and fall of constructivism
(1994) stelt G. Solomon dat kinderen geen
wetenschappers zijn en geen kennis construeren op de manier waarop de wetenschappers dit
doen. Wat kinderen moeten leren
is overigens voor hen vaak
volstrekt nieuw en daardoor ontbreekt de relatie tussen hun
leefwereld-intuïties en de nieuwe begrippen die geleerd moeten worden. Vandaar
dat Solomon ervoor pleit de functie van leraar in het proces van
cultuuroverdracht niet te onderschatten (Ped. Studiën, 1998 (75), p. 179).
Constructivisten pleiten veelal voor
ontdekkend leren. Het overvloedig onderzoek over ontdekkend leren toont volgens Simon aan dat ontdekkend leren in veel gevallen minderwaardig is en dat veelvuldig zelfontdekkend leren niet
efficiënt is omdat het te veel tijd in beslag neemt. Daarom wordt ontdekkend leren meestal slechts
ingelast nadat de leerlingen al de concepten verworven hebben. Zelfontdekkend leren kan ook nadelig zijn
voor de motivatie. Wanneer het zelf zoeken veel tijd vergt en niet
succesvol blijkt, dan merkt men dat de motivatie van de leerlingen sterk daalt.
Simon verwijst ook naar de bevindingen van Ausubel
omtrent al dan niet ontdekkend leren.
Constructivisten verwijzen soms naar bepaalde
onderzoeken (b.v. Bobrow & Brower
)
die zouden aantonen dat leerlingen
soms beter informatie kunnen onthouden die ze zelf moeten opzoeken dan
informatie die ze passief ontvangen.
Volgens Simon toont onderzoek (b.v.
Slamecka & Katsaiti, Stern
)
evenzeer aan dat leerlingen in
veel omstandigheden meer informatie
opsteken als deze meegedeeld wordt, dan wanneer ze die zelf moeten creëren of
zoeken. In heel wat situaties zijn de leerlingen overigens niet in staat om voor zichzelf kennis te construeren en dan hebben ze nood
aan directe instructie. (Bij jonge kinderen komt dit heel veel voor.)
10.3 Onderschatting van sociaal en
maatschappelijk karakter en van vaktaal
We
correspondeerden destijds met Leo Apostel over de visies op wiskundeonderwijs. Apostel
ondersteunde onze kritiek op de New Math, maar evenzeer op de
constructivistische aanpak. In 1986
formuleerde hij volgende kernachtige kritiek op de constructivistische
wiskunde-visie van Hans Freudenthal: De visie van Freudenthal
op de
constructivistische actie van de leerling is te beperkt. Het gaat
immers bij constructivistische actie (1) om de interne actie van (2) een geïsoleerde
leerling-denker, die (3) niet te maken heeft met schaarste (van tijd
),
weerstand van materiaal, efficiëntiewaarden en communicatieproblemen
(Didactiek van het rekenen in het basisonderwijs, in: Baekelmans, R. e.a.,
Ontwikkeling, persoonlijkheid en milieu,
Leuven, Acco.).
Ook volgens ons beklemtonen de
constructivisten te weinig:-het maatschappelijke en sociale karakter van de
wiskunde en van de wiskundige leerervaringen van het kind; - het vakmatige
aspect, het belang van de door de eeuwen heen opgebouwde producten van het
zoeken naar meer economische en efficiënte berekeningswijzen (=wiskunde als
handig en cultureel werktuig); -de beperkheid van de leertijd op school; -het
belang van gemeenschappelijke en vakwetenschappelijke taal en symboliek.
Ook het
realistisch wiskunde-onderwijs bepleit sterk het creëren
van een echte constructieruimte voor de leerling. Zo mogen de
leerlingen bij berekeningswijzen niet in een keurslijf gedrukt worden, elke
leerling moet de kans krijgen om zijn
eigen berekeningswijze voor 85-27 te construeren. In het boek Rekenen tot honderd analyseren we
grondig de nefaste gevolgen van deze
aanpak.
10.4
Geen objectieve kennis, geen basisleerstof
Volgens prof. Walker (Stanford) kiest men in constructivistische kringen nogal
eenzijdig voor de leefwereld en de idiosyncratische
(subjectieve) constructies van de leerling. De vakwetenschappelijke begrippen
en de structuur van de vakdisciplines
komen dan te weinig in beeld.
Als kennis volgens het constructivisme een eigen
subjectieve constructie is, dan lijkt
het niet mogelijk of wenselijk om de
intuïtieve, informele ideeën of preconcepties te vervangen door een geaccepteerd
wetenschappelijk concept. De leerlingen moeten de kans krijgen geleidelijk aan
hun eigen perspectieven te ontwikkelen. Concepten en leerinhouden (binnen
wiskunde, natuurkennis
) vertonen dan weinig objectieve en algemene
kenmerken.
10.5 Overschatting van rol van informele, intuïtieve, preconceptuele kennis
Bij het zelf construeren van kennis wijzen
constructivisten op het belang van het
voortbouwen op- en lang blijven stilstaan bij - de al aanwezige informele,
intuïtieve
kennis van de leerlingen.
Constructivistisch gezien lijkt het ook
niet mogelijk of wenselijk om deze intuïtieve ideeën te vervangen door een
geaccepteerd wetenschappelijk concept.
We gaan uiteraard akkoord met de stelling dat
de kinderen vaak al over preconcepten, informele kennis en
misconceptions beschikken als ze op
school bepaalde concepten moeten leren. Maar deze preconcepten zijn
echter vaak weinig bewust aanwezig en ze worden vaak pas meer bewust in
confrontatie met meer expliciete en wetenschappelijke ideeën. Het
is in bepaalde omstandigheden
interessant om daar bij aan te sluiten, maar de leerkracht heeft vooral
de clear role of correcting a
child misconceptions by making them confront the anomalies those misconceptions cause. .. Teachers need to identify childrens preconceptions to see if conceptual
change is required
(Watson, 1997).
Ook Vygotsky stelt dat alledaagse begrippen of
preconcepten meestal weinig bewust aanwezig zijn; ze zijn
verder onsystematisch en niet verbonden met elkaar.
Als alledaagse begrippen veelal weinig bewust aanwezig zijn en moeilijk kunnen
verwoord worden, is het ook moeilijk om
er het leerproces sterk op af te stemmen.
Het is vooral door het leren van wetenschappelijke concepten dat er meer
structurering komt in het wereldbeeld en dat
kinderen zich meer bewust worden van hun alledaagse (intuïtieve)
begrippen en van hun misconceptions, foutieve of gebrekkige
begrippen en aanpakken.
De constructivisten beklemtonen te sterk
het vertrekken van en het lang blijven
stilstaan bij de informele kennis en misconceptions van de leerlingen en te weinig het belang van de meer objectieve
wetenschappelijke concepten en van de vakdisciplines. Het blijkt ook vaak niet interessant om te
vertrekken van de misconceptions en informele aanpakken. Aan het gevaar van fixatie op minderwaardige informele aanpakken
(b.v. tellen één per één of tellen op de vingers, lineair rekenen en
aftrekken
) besteden we veel aandacht in
het boek Rekenen tot honderd (Kluwer, 1998).
Bereiter pleit in deze context -net als Vygotsky en Walker- voor het meer aandacht besteden aan higher-level
concepts (wetenschappelijke concepten) in het basisonderwijs (zie ook bijdrage over
Vygotsky). Hiermee zet hij zich ook af tegen de visie van de constructivisten
die meer de alledaagse begrippen en intuïties
centraal stellen en de hoger-orde-begrippen verwaarlozen.
10.6Kritiek van Mercer op
eenzijdige werkvormen en op scaffolding
Neil Mercer
is een bekend Engels leerpsycholoog
wiens visie grotendeels aansluit bij
deze van Vygotsky. Hij formuleert
ook rake kritiek op constructivistische zienswijzen (Samen
leren, praktijk van interactief onderwijs, o.c.). Vooreerst valt op dat
Mercer het belang van een brede waaier van elkaar aanvullende werkvormen beklemtoont: vertellen, directe
uitleg (b.v. bij eerste les over cijferend aftrekken), scaffolding of
exploratieve leergesprekken (Mercer illustreert dit laatste met lesprotocol
van tweede les over aftrekken), automatiseren en memoriseren naast inzichtelijk
leren, groepswerk,
).
Als Mercer aan de hand van een lesprotocol
zijn invullling van de term scaffolding (steigers, steuntjes aanreiken) verduidelijkt, dan merken we dat scaffolding gewoon een synoniem is voor
een geleid leergesprek dat leerkrachten
al lang courant gebruiken. Dan begrijpen we ook waarom Mercer scherpe
kritiek formuleert op de invulling van de term scaffolding door de meeste constructivisten. Mercer stelt dat
scaffolding wel een mooie metafoor is waarmee
je duidelijk kan maken dat bij
exploratieve leergesprekken,
zowel de leraar als de leerling interactief dialogeren, maar dat de
constructivisten deze aanpak te idealistisch en praktijkvreemd beschrijven en de actieve rol van de
leerkracht te weinig belichten.
Op de term scaffolding zoals de kindgerichte
onderwijsfilosofie en de meeste constructivisten die gebruiken heeft Mercer
volgende kritiek:
-Vooreerst staat de concrete invulling van de
term scaffolding bij de constructivisten veelal te ver af van wat concreet in een
klassituatie gebeurt. Scaffolding in klas
wordt door de constructivisten te
veel naar analogie gezien met de wijze waarop ouders, vaklieden
buiten de
klas leerprocessen begeleiden.
Leraren en leerlingen werken echter op een andere manier met elkaar samen dan
ouders met kinderen of wevers met leerjongens en waarbij dan het principe beklemtoond wordt dat de expert of de
ouder niet bewust probeert te onderwijzen
In klas is de leiding door de leerkracht veel groter en er wordt gericht gewerkt naar
het verwerven van leerinhouden.
-Mercer vindt
dat veel leerpsychologen en progressieve scholen de essentie van het leren in klas en de
verschillen met het leren buiten de klas
miskennen: *de meer actieve en intentionele aanpak; *het feit dat het
gaat om de vorming van leerlingen die in grotere groepen bij elkaar zitten,
*het cultureel karakter van de schoolse kennis (cf. vakdisciplines). Veel leertheorieën beschrijven verder het leren in interactie met één of enkele
kinderen; het groepskarakter van het onderwijs komt veel te weinig aan bod.
11.
Globaal leren: verwaarlozing van
stapsgewijs leren
In Constructivism in education stelt prof.
K. Müller: Aangezien leren een zelfgereguleerd proces is dat leidt tot een
leerlingspecifieke organisatie van de
kennis, is er niet langer nood aan een leerproces from parts to whole of aan
de beheersing van basisvaardigheden als
een voorwaarde voor hogere-orde-vaardigheden. Verder
impliceert ook de optie voor
gesitueerd leren en problem solving
een keuze voor whole learning, whole
math, whole language
Resnick , Cobb en de meeste
constructivisten betwisten b.v. sterk de
traditionele methodiek waarin het aanleren van vaardigheden (b.v. optellen tot 10, optellen tussen 20 en
100) ingedeeld wordt in verschillende fasen of stappen. De NTCM
(Standards-commisie) veroordeelde in
1993 de klassieke praktijk waarbij kennis en vaardigheden worden opgesplitst
en stapsgewijze aangeleerd.
Ook de Freudenthalers (b.v. Treffers,
Gravemijer) bekritiseerden het door ons
gepropageerde principe van de progressieve
complicering bij het aanleren van rekenvaardigheden waarbij we werken met
opgesplitste en gecumuleerde
deelvaardigheden. Zo moet men volgens Treffers bij het rekenen tot 100 niet werken in 4 of 5
stappen, maar onmiddellijk de moeilijkste opgaven voorleggen, b.v. 75-28 (zie
Treffers, A., 1993: Een reactie op
PanamaPost, 11, nr. 3). Resnick en de
constructivisten pleiten dus voor wat men globaal rekenen zou kunnen
noemen. Dit is best te vergelijken met
de benadering van het globaal lezen of
whole language die ook kritisch staat tegenover het opdelen in
deelvaardigheden.
Simon
en co tonen
vooreerst aan dat veel vormen van leren
(niet alle!) de stapsgewijze compilatie
van kennis en/of het gradueel opbouwen van kennis en vaardigheden
veronderstellen. Dit is ook heel typisch
voor het basisonderwijs en nog het meest voor het rekenen in de onderbouw, het
aanvankelijk lezen
Simon en co
betreuren net als wij dat de constructivisten hier geen aandacht aan besteden. Ook
leerpsychologen als David Geary beklemtonen sterk
het stapsgewijs opbouwen van vaardigheden (b.v. rekenmechanismen),
waarbij achtereenvolgens elkaar cumulerende deelmechanismen worden aangeleerd
(cf. ook Feys, Rekenen tot honderd en
Van Biervliet, Leeskist
).
Simon en co stellen dat constructivisten ten
onrechte beweren dat volgens de bevindingen van de cognitieve psychologie
kennis niet (nooit) kan opgesplitst
worden in verschillende componenten. Simon toont aan dat precies de cognitieve
psychologie het opsplitsen in componenten (cf. b.v. taakanalyse), samen met de
cumulatieve samenhang ervan, propageert. Hij schrijft: Information-processing psychology has advanced rapidly by developing
methods both to identifying the components and for studying them in their
interactions.
It is a well-documented fact of human cognition that large tasks decompose into nearly independant subtasks.
Simon en co schrijven dat het een belangrijke
opdracht is voor de leerpsychologie en voor de didactiek om in kennis en vaardigheden onderdelen te
onderscheiden en om hun onderlinge cumulatieve samenhang te bestuderen. Het is
volgens hen ook niet omdat rekenvaardigheden als zodanig in dagelijkse contexten moeten worden
toegepast, dat men telkens bij het aanleren van de deelvaardigheden
(b.v. cijferen) vanuit die contexten moet vertrekken. Dit alles belet niet dat
er volgens die auteurs ook leermomenten zijn die globaler verlopen. Eens de
leerlingen b.v. de rekenvaardigheden
kennen, kunnen die ook toegepast worden bij meer globale rekenopgaven.
12. No standard evaluations to assess learning?
Simons schrijft: Nieuwe vormen van
toetsing (authentic testing) zijn nodig om deze krachtige leeromgevingen
te laten functioneren: leerlingen moeten worden afgerekend op die kennis en
vaardigheden, passend bij de constructivistische leerprocessen, die bedoeld
worden (Meso Magazine, 1999, nr. 105).
Neyland stelt: De doelen van het constructivisme kunnen
niet in output termen (leerresultaten)
worden omgezet. De ontwikkeling van perspectieven, metacognitieve
aanpakken, en andere hogere orde concepten is geen lineair proces met
welbepaalde stappen die gemakkelijk te evalueren zijn. Cobb gaat nog een stap verder en schrijft: The constructivist approach
respects that students are the best judges of what they find problematical and encourages them to construct solutions
that they find acceptable given their current ways of knowing.
Met authentic
assessment worden vormen van
evaluatie bedoeld waarbij gebruik gemaakt wordt van levensechte opdrachten,
taken of problemen. Het gaat dan b.v. om
portfoliotoetsing
op basis van een leerlingendossier
waarin eigen werkstukken een belangrijke
rol spelen. De praktische uitvoering blijkt echter heel moeilijk zelfs op het
niveau van de universiteit. Zo zien we dat prof. Valcke (R.U. Gent) zijn studenten voor de cursus over
constructivisme met de door het
constructivisme verfoeide
meerkeuzevragen beoordeelt.
De constructivisten krijgen als kritiek dat
zij de klassieke evaluatievormen te sterk in vraag stellen, het proces scheiden
van het product en tegelijk geen
valabel alternatief bieden. Hoe kan het
constructivisme echt overtuigen, als de effectiviteit van deze aanpak niet echt
aantoonbaar of zichtbaar is? Constructivisten vinden het proces veel
belangrijker dan de inhoud en het product. Ze hebben dan meestal veel kritiek op de gangbare
evaluatiewijzen. Hun alternatieven blijven evenwel vaag en moeilijk
realiseerbaar omdat ze b.v. vanwege de
leerkracht al te veel energie vereisen. Als de wiskunderesultaten in Amerika tegenvallen, dan zeggen de Standards-veantwoordelijken dat dit de
schuld is van de gebruikte toetsen (b.v. ook binnen landenvergelijkend
TIMMSonderzoek). Ook in Nederland formuleren de aanhangers van het realistisch
rekenonderwijs bij tegenvallend onderzoek (b.v. PPON van 1997) al te vlug kritiek op de gehanteerde toetsen,
zonder dat ze in de voorbije decennia een alternatief formuleerden (zie bijdrage over
wiskundeonderwijs in Nederland).
Simon en co wijzen op het feit dat men het
onderwijsproces niet mag losmaken van het product en op het belang van objectiveerbare beoordelingen.
Objectiveerbaar betekent niet dat men perse met meerkeuzevragen moet
werken. Het kan volgens hen ook niet dat de beoordeling van de
accepteerbaarheid van oplossingen aan de leerling als beoordelaar overgelaten
wordt. Dan zou het niet langer uit te maken zijn of het leerpoces effectief of niet effectief
was.
13. Knowledge cannot be represented symbolically
In de visie van de Standards en van Cobb e.d.
is de wiskundige symbolisering niet zo
belangrijk. Daarnaast is er een
overaccentuering van de verwoording in de eigen omgangstaal. Zo mochten b.v. ook bij ons basisformules voor de
oppervlakteberekening niet opgenomen
worden bij de eindtermen. Zon symbolisering zou het inzicht schaden.
Ziehier een paar conclusies uit het betoog van
Simon en co dat drie paginas beslaat: In tegenstelling tot de bewering dat
kennis niet symbolisch kan voorgesteld worden, wijst de evidentie uit dat:
-symbolen veel meer zijn dan formele
uitdrukkingen
-cognitieve competentie ( mathematical
competence,
) is ook afhankelijk van de beschikbaarheid van
symbolische structuren (b.v. mentale patronen
of mentale beelden) die gecreëerd in
response to experience.
Ook Vygotsky (zie afzonderlijke bijdrage) en
Bereiter vinden symbolisering heel
belangrijk. Vygotsky beklemtoont de
interactie met de symbolische omgeving.
14. Cooperative learning, learning community
Sommige constructivisten beklemtonen sterk dat
leerlingen vooral in dialoog met elkaar samen moeten werken aan
betekenisconstructie. Ze verwijzen hierbij naar het leren buiten de school dat
veelal in groepsverband zou verlopen, binnen een leergemeenschap waarin
mensen met een gelijke status samen werken om hun individuele kennis en vaardigheden te verbeteren (naar
het model van b.v. wetenschappers die samen werken in een learning community
of expert community). Coöperatief
leren wordt vaak als een wondermiddel voorgesteld. Dit alles wordt dan
getransponeerd naar het onderwijs, ook naar het basisonderwijs. Echte kennis
zou dus vooral verworven
worden als leerlingen in groep
kennis mogen verwerven via group
learning of cooperative learning.
(Terloops: onze professoren onderwijskunde beklemtonen sterk de theorie
van de learning of expert communities. Passen zij die theorie onder
collegas experts ook toe? )
Een aantal auteurs wijzen er vooreerst op dat jonge kinderen niet beschikken over de
expertise, noch over de nodige sociale vaardigheden om te ageren als een
expert community.
Ook Simon en co vinden deze
constructivistische claim heel eenzijdig
en wijzen erop dat uit veel onderzoek blijkt dat cooperatief leren bij
leerlingen vaak niet effectief is: Relative few studies have succesfully
demonstrated advantages for cooperative versus individual learning and a
number of detrimental effects arising from cooperative learning have been identified-the free rider, the sucker,
the status differential and ganging up effects. Simon en co geloven wel
in de partiële waarde van groepswerk, maar zij stellen dat groepswerk
geen wondermiddel is en slechts voor
bepaalde taken en onder bepaalde voorwaarden (b.v. sterke begeleiding door
leerkracht) effectief is: Our
point of view is not to say that cooperative learning can not be succesful nor
sometimes better than individual learning. Rather, it is not a
panacea that always provides outcomes superior or even equivalent to those of
individual learning. Ook N. Mercer, o.c., stelt dat onderzoek uitwijst dat cooperatief leren vaak niet effectief was (b.v. binnen Engelse
open, constructivistische aanpak), maar
wel zinvol kan zijn als het sterk begeleid en voorbereid wordt door de
leerkracht.
Het begip learning
community botst ook nog op andersoortige
kritiek. Volgens Cobb en
Gravemijer geldt als waar wat door de groep als waar wordt verklaard. In
haar onderzoek omtrent de praktijk van
het zgn. realistisch wiskundeonderwijs stelde Wijffels vast dat ook daar
de mathematische kennis niet opgebouwd wordt door de groep, maar door de
leerkracht wordt aangegeven als taken-as-shared, als gedeelde, vaststaande
kennis (Interactie in het reken-wiskundeonderwijs, Panamapost, 1994, nr. 3, p.
29-43).
Crititici stellen dat de wiskundige
constructies van de leerlingen te arbritrair zijn. Cobb antwoordt hierop dat dit niet zo is, omdat
their constructions are constrained by
an obligation to develop interpretations that fit those of other members of the
classroom community. Kozloff ziet in zulke visie het installeren van een tirannie van de meerderheid gemaskeerd
door een quasi-therapeutisch jargon,
waarin inzicht betekent instemming met de meerderheid en waarheid betekent conformisme.
15.
Sofistische betoogtrant en taalgebruik
van constructivisten
Na de leerpsychologische analyse van het
constructivisme bekijken we een aantal
andersoortige kritieken
i.v.m. de betoogtrant, de epistemologische
verwijzingen, de relatie met de
maatschappelijke context waarin het constructivisme ontstond.
In Constructivism
in education: sophristy (=sofisme) for a
new age start prof. M. Kozloff
zijn kritisch betoog tegen de drogredeneringen van het constructivisme
met volgende zin:
Constructivistische
geschriften starten met een intellectueel
oneerlijke en oppervlakkige kritiek op het
instructiemodel. Deze vernietigende kritiek en karikatuur is een retorische truc waarmee de auteur dan
zonder meer aanspraak maakt op moreel
respect en de lezer ervan probeert te overtuigen dat hij belangrijke en verlossende dingen te zeggen heeft. Zo schrijft b.v. de constructivist Udvari-Solner: Het constructivisme stelt de
principes en praktijken van het reductionisme in vraag dat ons onderwijs
gedurende vele generaties getekend
heeft. Binnen zon gebrekkig
reductionistisch kader, verloopt
het leren volgens een strakke,
hiërarchische opbouw
Leren is dan een opeenstapeling van geïsoleerde
feiten. Het
instructiemodel wordt steevast geassocieerd met technologisch, artificieel,
onecht, versplinterd, machtsuitoefening, bevorderen van externe controle en
hiërarchie,
Het constructivistisch model garandeert het natuurlijke, het
authentieke, het niet versplinterde
geheel (whole of integrated math, whole
language
).
|