Jaarklassen, jaarklascurricula en activerende instructie:
onderschat & verguisd emancipatorisch hervormingsproject :deel 2
Raf Feys en Pieter Van Biervliet (Bijdrage uit Onderwijskrant nr. 134,
2005)
4 Kritiek op JKS: vroeger en nu
Prof. Depaepe schrijft dat het JKS dat zich tegen het einde van de
negentiende eeuw zowat overal had gevestigd, op geen enkel ogenblijk algemeen
aanvaard werd (Depaepe, 1978, p. I). We
zijn het hiermee niet eens. Voor bijna alle praktijkmensen en ouders en voor
veel pedagogen was en is het JKS een evidentie. Wel is het zo dat er in
bepaalde kringen binnen de zgn. 'hogere' pedagogiek steeds kritiek op het JKS
geformuleerd werd. Het is deze veelal 'academische' kritiek die we hier
even onder de loep nemen.
4.1 Kritiek van 'De Nieuwe Schoolbeweging'
Al van bij de veralgemeende invoering van het JKS (einde 19de
eeuw) was er enige kritiek op dit systeem. Voor de 'Nieuwe Schoolbeweging' uit
de eerste decennia van de vorige eeuw was de klassikale instructie gekoppeld
aan de indeling in jaarklassen de grote boosdoener, de veelkoppige draak die
kost wat kost bestreden moe(s)t worden. Alle mogelijke kwalen (zittenblijven,
demotivatie, disciplinering en onderwerping van de leerlingen
), zouden een
gevolg zijn van het werken met klassikale instructie en met een indeling in
jaarklassen waarbij elke leerling als een gemiddelde leerling behandeld werd.
Zo schreef Ellen Key in 1900
in haar boek 'De
eeuw van het kind': "In de
scholen van de toekomst zullen er geen klaslokalen meer zijn, maar wel
verschillende zalen met materiaal over alle mogelijke onderwerpen en daarnaast
werkplaatsen waar iedereen een plaats heeft om aan zelfstudie te doen". Het centrale actiepunt binnen het programma
(1921) van het 'New Education Fellowship'
luidde: "Het klassikale stelsel moet
worden afgeschaft en de vakkenscheiding moet worden doorbroken". C.
Freinet beschreef de klassikale school als 'une
école caserne'. De alternatieve methodescholen pleitten ook voor kleine
klasgroepen (maximaal 15 leerlingen).
De kritiek op het onderwijs in de eerste decennia van de twintigste
eeuw was deels terecht, maar werd verabsoluteerd. De klasgroepen waren in die
tijd veel te groot en mede hierdoor was het onderwijs te sterk frontaal; er was
te weinig interactie. Het onderwijs van toen was ook nogal levensvreemd en
streng en er waren relatief weinig leermiddelen. De Nieuwe Schoolbeweging heeft sommigen geïnspireerd tot het
ontwikkelen van alternatieve methodescholen, vooral na de 1ste
wereldoorlog: het Daltonplan dat door Helen Parkhurst werd uitgewerkt en het
beste kan worden vergeleken met een heel uitgebreid systeem van contractwerk,
de Montessorischolen waar kinderen zgn.
vrij werken, de Freinetscholen met hun 'natuurlijk leren' en bekende
technieken als de individuele leerfiches, de schoolpers en de interscolaire briefwisseling.
de Steinerscholen waar de esthetische
opvoeding centraal staat, de anti-autoritaire Summerhillscholen, de
Jenaplanscholen met hun verticale stamgroepen en hun eis tot Gesamtunterricht,
de Werkplaats Kindergemeenschap van Kees Boeke,
Het ging echter om extreme alternatieven
waarbij de goede kanten van het JKS verwaarloosd werden; de praktijk in de
alternatieve methodescholen week gelukkig vaak nogal af van de 'mooie' theorie.
De kritiek op het JKS had in essentie ook weinig te maken met de
JKS-principes op zich, maar vooral met de weinig ideale omstandigheden waarin
het lesgeven plaatsgreep en met de tijdsgeest van toen (b.v. de keuze voor een
eerder strenge opvoeding). Klassikaal onderwijs kan o.i. evengoed en zelfs nog
beter interactief, levensecht en sociaal zijn. Individueel onderricht en
zelfstandig leren zijn vaak levensvreemd en bloedeloos denk maar aan de vaak levensvreemde en
saaie opdrachtfiches voor rekenen à la Freinet, voor zelfstandig werk,
Bij vrij leren volgens individueel tempo (individueel leren) is er veel te weinig echte interactie en
samenhorigheidsgevoel. Het totaal doorbreken van de vakkenscheiding gaat ten
koste van de systematiek en structuur.
Veel vernieuwers hadden te weinig oog
voor de sterke kanten van het JKS
en schreven de meeste problemen op naam van het JKS. In veel methodescholen
heeft men de activerende en interactieve groepsinstructie zoveel mogelijk
ingeperkt, zoniet overboord gegooid en vervangen door overwegend zelfstandige
leeractiviteiten. Intussen weten we via allerlei onderzoek dat het leersucces
heel sterk beïnvloed wordt door de hoeveelheid interactie tussen leraar en
leerling (Dean, 1999 gecit. in Vernooy, 2001).
4.2 Hetze in jaren '70
Rond 1970 kenden we een ware kruistocht tegen het JKS die mede gevoed
werd door een aantal publicaties en door het tijdsklimaat van de jaren zestig. 'Plus de Maîtres' en 'Interdit d'interdire' waren overigens
bekende kreten die op de muren van de Sorbonne prijkten in mei 1968; kennis- en
cultuuroverdracht pasten niet binnen het postmoderne klimaat en betekenden een
aanslag op de rechten van het kind/individu en op zijn
(zelf)ontplooiingskansen. Zelf namen we in Leuven actief deel aan de mei
'68-discussies waarbij we de kerk in het midden probeerden te houden en afstand
namen van de slogans. We betreurden de fatalistische opstelling van een aantal
kopstukken van mei 68' die zowel het bestaande onderwijs als de pogingen tot
hervorming steevast als burgerlijk en (neo)kapitalistisch voorstelden. We
kregen het in die tijd ook moeilijk met tal van sociologen die zich aansloten
bij de vernietigende en fatalistische analyse van Pierre Bourdieu.
De hetze tegen het JKS blijkt uit een aantal belangrijke publicaties
uit die tijd. We denken vooreerst aan het boek 'The nongraded school' van Richard Miller e.a. (1969) en aan de
Europese publicatie 'Perspectives in
primary education' (European Cultural Foundation, 1972, Amsterdam) waarin
ronduit gepleit werd voor 'non-grading' (afschaffen van jaarklassen): "If the elementary school is nongraded,
each child can proceed at his own pace" (p. 64). Ook vanuit de
'ontscholingsbeweging' (Illich, 1970) kwam het schoolse onderricht onder
verdenking te staan; er werd gepleit voor het meer spontane, natuurlijke leren;
het formele en gestructureerde leren moest het ontgelden.
Voor het Nederlands taalgebeid verwijzen we o.a. naar het boek 'Naar de school van morgen'
(1968) van Suus Freudenthal-Lutter,
de stichteres van de Jenaplanbeweging in Nederland. Zij beweerde o.a. dat in de
Jenaplanscholen alle problemen opgelost waren door de invoering van verticale
stamgroepen (drie leeftijdsgroepen samen.) Vooral ook de orthopedagoog Klaas
Doornbos predikte de kruistocht tegen het klassikaal systeem in zijn rapport 'Opstaan tegen het zittenblijven' (1971). Het voorkomen van het
zittenblijven, van leerproblemen e.d. was voor Doornbos heel simpel: de
leerkracht moest onderwijs-op-maat bieden, voor elk kind een eigen potje koken
en werken met verticale stamgroepen. Het klassikaal systeem miskende volgens
Suus Freudenthal en Klaas Doornbos de individualiteit van het kind; de
leerkracht stemde immers alles af op het 'gemiddelde kind'. Doornbos was de
bedenker van de pejoratieve term 'leerstofjaarklassensysteem'
en associeerde hiermee ook het JKS met het laten slikken van 'stoffige'
leerinhoud. Zelf associëren we het jaarklas-project met activerende &
interactieve instructie, diepgang, structurering van het leerpakket e.d.
Voor veel pedagogische praatjesmakers in de jaren zeventig was het JKS
de kop van jut en we merkten dit ook in de beleidsplannen. In documenten over
het VLO (Vernieuwd lager onderwijs)
vanaf 1972 was het doorbreken van het JKS via radicale differentiatie
(homogene niveaugroepen, klassenoverstijgende groepen e.d.) een belangrijke
topic. Vanuit de Stichting-Lodewijk-de Raet stuurden we aan op een debat
hierover tijdens het VLO-startcolloquium van 1 september 1973; we wezen er op de gevaren van radicale
differentiatie vooral voor de zwakkere leerlingen; we pleitten er voor doordachte
vormen van differentiatie en zorgverbreding met behoud van het klassikaal
systeem. Sindsdien zijn we de grote pleitbezorgers van het JKS gebleven en
werkten we aan de verdere optimalisering, zowel organisatorisch als
vakdidactisch.
In 'Ideeën over
onderwijsvernieuwing' (februari 1975) trok minister De Croo de pedagogische
pleidooien voor sterke differentiatie en individualisatie consequent door.
Vanuit de basisidee 'de school moet zich
aanpassen aan het ontwikkelingsniveau van elk individu (regel 86), moesten
volgens het plan De Croo moesten de
leerlingen ook met een verschillende snelheid het kleuteronderwijs en de lagere
school kunnen doorlopen, moesten de leerkrachten consequent werken met homogene
niveaugroepen, enz. Samen met anderen hebben we deze radicale
differentiatie-ideeën bestreden (Feys, 1975). We wezen op de nadelige gevolgen
van sterke individualisatie en van niveaugroepen en dit vooral voor de
benadeelde leerlingen. We wezen op de gevaren van de 'individualistische' idee
om kinderen met sterk verschillende snelheid het basisonderwijs te laten
doorlopen. Dit voorstel werd sindsdien
niet meer gelanceerd, maar de 'vage' en wollige toverwoorden differentiatie en 'onderwijs-op-maat' bleven in de mode.
In ons betoog stelden we ook dat o.i. de meeste 'leersituaties
klassikaal-gelijktijdig mochten blijven verlopen' en we wezen tegelijk op
mogelijke differentiatievormen binnen de JKS-context.
Ons standpunt van 1973 en 1975 was door tal van factoren beïnvloed.
Vooral door de vele klasbezoeken tijdens demonstratielessen en stages en door
het bezig zijn met de curricula en de vakdidactiek. Veel belangrijke en/of
nieuwe leerinhouden en methodieken vereisen immers voldoende klassikale
interactie en een activerende en begeleidende leerkracht. We lazen in die tijd
ook al kritiek op de nefaste gevolgen van radicale individualisatie en
differentiatie en we werden tevens beïnvloed door de lectuur van
pro-jaarklas-betogen vanwege de Nederlandse pleitbezorgers rond 1800.
De meeste Vlaamse onderwijskundigen hebben in de jaren zeventig
klakkeloos de kritieken en verlossingsfabeltjes van Doornbos,
Freudenthal-Lutter
geloofd en overgenomen. In
zijn licentiaatsverhandeling over 'De
interne organisatie van het Belgische lager onderwijs in de 19de
eeuw' uit 1978 liet Mark Depaepe
zich vooral op basis van dergelijke publicaties vernietigend uit over de
jaarklas net zoals vele van zijn Leuvense professoren. Ook Roger Standaert, DVO-directeur, sprak
zich in 1977 vernietigend uit (Standaard
Encyclopedie voor Opvoeding en Onderwijs, p. 443).
In 1978 resumeerde Depaepe de gangbare 'academische' kritiek instemmend
en kritiekloos. Hij schreef: "Men
moet zich geen grote moeite getroosten om in de hooiberg van didactische
literatuur een aantal pertinente kritieken te vinden tegen het bestaande
groeperingsprincipe van de leerlingen op de lagere school. Merkwaardig in dit opzicht is o.a. in ons taalgebied het
verschenen werk van K. Doornbos 'Opstaan tegen het zittenblijven'." Depaepe noemt het JKS 'selectief' "want
een groep leerlingen krijgt uniforme instructie en laat de leerlingen die deze
uniforme instructie niet kunnen volgen eenvoudig afvallen (zittenblijven,
advisering naar een ander schooltype).
Zittenblijven is een systeemfout die
door de bestaande structuur artificieel in leven wordt gehouden.
De
minderbegaafden worden in het jaarklassensysteem systematisch benadeeld.
Differentiatie is niet mogelijk
Alles wordt gefractioneerd; zo verdeelt men
bijvoorbeeld de schoolduur in schooljaren, de schooljaren in trimesters, de
trimesters in lesuren, enz.
Bij de uniforme leerstofbehandeling wordt het
leerproces gereduceerd tot een min of meer slaafse reproductie
"
(Depaepe, 1978, p. III-V).
Vertrekkende vanuit de kruistocht tegen de jaarklas in de jaren zeventig
(hinein)interpreteerde Depaepe in zijn scriptie de invoering van de jaarklas in
de 19de eeuw. Het JKS werd er allesbehalve als een mijlpaal en
revolutionaire vernieuwing voorgesteld, integendeel. Vanaf het jaar 1998
merkten we dat Depaepe in navolging van de disciplineringstheorie van Foucault
de invoering van het JKS
nu plots bestempelde als een poging om het gedrag van de kinderen te
disciplineren, om ze beter te kunnen onderdrukken dan voorheen (zie punt 3.4).
Op deze uitlatingen hebben we in Onderwijskrant
uitvoerig gereageerd (O.Kr. nr. 110).
Ook binnen de visie op ervaringsgericht
onderwijs die Ferre Laevers vanaf
1976 ontwikkelde sneuvelen de meeste JSK-principes. In 1992 schreef hij
bijvoorbeeld nog: "Er is geen
leerplan meer dat bepaalt welke inhouden, wanneer en voor welke leeftijdsgroep
aan de orde moet komen, wat je allemaal bij kinderen van een bepaalde leeftijd
moet bijbrengen
Het leerplan ontstaat door interactie tussen het
behoeftepatroon van de leerling en het geboden milieu. Zo schrijft elk kind
zijn eigen leerplan" ( Ervaringsgericht lager onderwijs, CEGO, 1992).
Vanuit de idee van het kind als een soort zelfstandige ondernemer is er geen
plaats meer voor leerkrachtgestuurd en klassikaal onderwijs, voor leerplannen
en jaarklassen. Laevers omschreef zijn optie voor zelfsturing ook aldus: "In een kleuterklas van 25 en meer
kinderen is het praktisch haalbaar de individuele kleuter grotendeels
zelfstandig te laten beslissen over de aard, de duur en de frequentie van zijn
leeractiviteiten" (Pedagogische
Periodiek, oktober 1993).
4.3 Kritiek in recente beleidsdocumenten
Ook in officiële documenten kreeg de jaarklas het de voorbije jaren
hard te verduren. In het rapport 'Het
educatief bestel in België' (1991) en in tal van studies over zittenblijven
werd de leervertraging van een deel van de leerlingen steevast op naam
geschreven van het werken met het JKS. Vlaanderen werd ten onrechte voorgesteld
als wereldkampioen inzake zittenblijven en dit werd in verband gebracht met het
feit dat het JKS hier nog sterk gepratikeerd werd. Als uit de recente
PISA-studies (2000 & 2002) bleek dat onze 15-jarigen veel minder
leervertraging oplopen dan in de andere OESO-landen, dan werd hier geenszins de
conclusie uit getrokken dat dit te maken heeft met het feit dat we hier meer
klassikaal werken. Leerachterstand en zittenblijven worden door de
tegenstanders van het JKS nog steeds eenzijdig geassocieerd met het JKS ook al
lopen leerlingen bij het radicaal doorbreken van het JKS meer leerachterstand
op.
In de Vlaamse Gemeenschap werd vanaf september 1997 door de invoering
van het nieuwe decreet basisonderwijs (25.02.1977) de verplichte indeling in
jaarklassen en graden afgeschaft. Artikel 47 uit het decreet stelt dat scholen
voortaan een pedagogisch project en een schoolwerkplan moeten schrijven. Maar
tegenover deze verplichting staat de grote vrijheid die de scholen krijgen om
hun onderwijs zelf te organiseren. Er is geen verplichte indeling in
jaarklassen, vakken of graden meer. In
Nederland had de basisschoolwet van 1982 al de jaarklassen als
verplichting geschrapt en gepleit voor onderwijs op maat van elk kind. Veel
topambtenaren en beleidsadviseurs drukten de voorbije decennia de verwachting uit dat het jaarklassensysteem
zou verdwijnen. Ook minister Vanderpoorten
sloot zich hier herhaaldelijk bij aan. Het JKS-project dat destijds
ingevoerd werd omwille van de ontvoogding en betere onderwijskansen, werd door
velen nu beschouwd als een GOK-hinderpaal.
We waren wel aangenaam verrast toen we onlangs kabinetschef Dirk Van
Damme op een spreekbeurt te Oostende (18.05.05) hoorden verkondigen dat de
klassikale instructie toch ook veel verdiensten had.
Enkele jaren geleden stelde ook de Vlaamse Inspectie Basisonderwijs dat
het rendement van het klassikaal onderwijs niet voldeed omdat het uiterst
moeilijk zou zijn om in klassikale lessen de betrokkenheid op een degelijk
niveau te brengen. Merkwaardig genoeg scoren onze Vlaamse leerlingen uitstekend
op internationaal vergelijkende studies. De toplanden in de TIMSS- en
PISA-studies kenmerken zich precies door het feit dat er nog voldoende
klassikaal wordt gewerkt.
Zelfs de COV-vakbondstop stelde het jaarklassensysteem en de klassikale
instructie geregeld in vraag. Zo lazen we b.v. in de 'COV-Beleidsnota' van 1995 dat het jaarklassensysteem de
continuïteit van het vormingsproces in het gedrang brengt en dat dit systeem
ook de sociale uitsluiting bevestigt i.p.v. bestrijdt. In de Congresbesluiten van 1998 moesten het
leerstofjaarklassensysteem en het courante instructiemodel het weer ontgelden
(besluit nr. 46 en nr. 14). In het besluit nr. 14 lazen we ook de slogan dat de
school in de toekomst 'moet georganiseerd
worden rond leren en niet langer rond onderwijzen'.
Pleidooien voor het behoud van oude waarden en van de basisgrammatica
van degelijk onderwijs (b.v. de indeling in jaarklassen, activerende
instructie) troffen we de voorbije decennia niet aan in beleidsdocumenten en in
academische publicaties. In Vlaanderen waren het vooral redacteurs van Onderwijskrant die het JKS en de klassikale
instructie bleven verdedigen en pleitten voor verdere optimalisering. In
november 1990 eindigden we onze bijdrage 'De
jaarklas: traditie en toekomst' met de woorden: "Bijna 350 jaar na Comenius' pleidooi voor de jaarklas hebben we
nood aan een nieuwe 'Didactica Magna' waarin de termen 'jaarklas' en
'klassikale instructie opnieuw een positieve connotatie krijgen"
(Feys, 1990). We besteedden ook veel aandacht aan de ontkrachting van de
associatie tussen leervertraging en JKS.
4.4 Klassikaal onderwijs als disciplineringmiddel?
In zijn boek 'De pedagogisering
achterna' wijdt prof. Mark Depaepe een lange paragraaf aan het 'Klassikaal onderwijs als prototype van
externe disciplinering'. Depaepe verwijst niet naar de emancipatorische
argumenten van de pleitbezorgers van het jaarklassensysteem en naar de mening
van de leerkrachten en de ouders, maar houdt het bij Foucaultiaanse
interpretaties van Ariès e.d. Volgens
Ariès en Depaepe beoogde de jaarklas vooral de externe disciplinering
van de leerlingen, of anders uitgedrukt: "De
moderne zucht naar analyse en classificatie, standaardisering en
hiërarchisering. De voorheen schier ongebreidelde vrijheid van de scholier (!),
moest plaatsmaken voor een gedisciplineerde omgang. De moderne zucht naar
analyse en classificatie maakte een einde aan het ontbreken van de
leeftijdsindeling in het didactische proces. De school mat zich van dan af aan
een bijna militaire discipline aan, een kazernestijl die in de loop van de 19de
eeuw een steeds strakker en harder uitzicht zou krijgen "(Depaepe,
1998).
Ook in het algemeen besluit van zijn boek 'Orde in vooruitgang' stelt
Depaepe dat op vandaag de disciplinering, onderwerping, starheid,
infantilisering en verschoolsing van het onderwijs nog niet zijn afgenomen en
dit niettegenstaande vele pogingen sinds 1970 om het basisonderwijs grondig te
vernieuwen. Depaepe besluit: "Het
overheersende model in de praktijk van alledag lijkt anno 1999 nog altijd dat
te zijn van de leeftijdsgebonden klasgroep met één vaste klastitularis, die
voor het gros van de gemeenschappelijke en klassikale activiteiten instaat. Ook
in deze lijkt een sterke grammatica van verschoolsing aan het werk te
zijn" (Depaepe, 1999). Depaepe zoekt hierbij bevestiging bij een
publicatie van prof. R. Vandenberghe waarin deze vaststelt dat momenteel
praktisch alle leerkrachten het klassikaal systeem toepassen, ook in
Nederland." De reformpedagogische alternatieve scholen en de hervormingen
vanaf de jaren zestig slaagden er volgens hem ook niet in de sterke
disciplinering, onderwerping van de leerlingen, de 'bevelshuishouding'
te
doorbreken en de jaarklas bleef overeind. Depaepe heeft blijkbaar heimwee naar
de 'ongebreidelde vrijheid van de scholier' in het pre-klassikaal tijdperk,
naar een totaal gefantaseerde werkelijkheid. In het pre-klassikale tijdperk
met zijn grote aantallen leerlingen van verschillende leeftijd verliep het
lesgeven minder ordelijk dan in het 'moderne' JKS, maar dit betekent nog niet dat de
vermindering van het lawaai in de jaarklas en de grotere interactie met de
leerlingen er als een grotere onderdrukking ervaren werd, integendeel.
De emancipatorische pedagoog K. Mollenhauer
betreurt dat met de benaderingswijze à la Foucault alle pedagogische
ondernemingen sinds de verlichting ten onrechte geïnterpreteerd worden als een
vorm van technologische disciplinering (dressuur), een vorm van
machtsuitoefening (Mollenhauer, 1983). Foucault ontwaart overal structurele
verdrukkings- en disciplineringsmechanismes waaraan het individu zich moeilijk
kan onttrekken. Zo wekken veel Foucault-adepten
de indruk dat door de invloed van het heersende bestel in de relatie
leerkracht-leerling, kennis-leerling
vooral de (zelf)disciplinering en de onderdrukking
van de leerling centraal staan. Volgens de Foucaultianen zouden in het
onderwijs vooral de (zelf)disciplinering en de onderdrukking van de leerling
centraal staan, de leerkrachten zouden bijna onbewust die (zelf)disciplinering
opleggen en de leerlingen zouden die geruisloos verinnerlijken. In navolging
van Foucault, Ariès,
beschouwen een aantal onderwijskundigen ook het werken met jaarklassen, de indeling
in vakdisciplines, de directe instructie, de prestatieverwachtingen, het
beoordelen van leerlingen, alles wat temaken heeft met een humaan
prestatieprincipe en met humaan gezag
als een vorm van disciplinering.
Uit ons verhaal blijkt dat de pleitbezorgers
van het JKS in de eerste plaats een collectieve volksverheffing
(democratisering) viseerden en dat b.v. Comenius tegelijk pleitte voor een positief
klasklimaat. In het klassikaal tijdperk was/is er veel meer interactie met de
leerlingen dan in de pre-klassikale school, ook al stellen Depaepe en Ariès dat
de invoering van het JKS de vroegere vrijheid van de leerlingen sterk beknotte.
In Onderwijskrant nr. 110 gingen we uitvoeriger op deze thematiek in (Feys en
Van Biervliet, 2000).
4.5 Kritiek van Letschert (SLO) en 'Nieuwe Leren'
Binnen recente Nederlandse experimenten met het zogenaamde 'Nieuwe
Leren' staat de zelfsturing centraal en is er geen plaats voor de JSK-principes
(klassikale instructie, leerplannen e;d.). J.
Letschert een kopstuk van de Stichting Leerplanontwikkeling (Nederland)
en een pleitbezorger van 'Het Nieuwe Leren'
haalde in zijn oratie bij zijn aanstelling aan de universiteit Twente
(25.03.04) nog eens scherp uit naar het jaarklassensysteem en de klassieke
instructie, of liever: naar een karikatuur ervan. Hij poneerde: "Onze huidige basisschool stamt uit ver
in de vorige eeuw. De wortels ervan stammen zelfs uit de 19de eeuw;
ik denk aan de basale vakkenstructuur, het leerstofjaarklassensysteem - de
gerichtheid op de gemiddelde leerling - de nadruk op het reproduceren van
kennis in plaats van op kennisproductiviteit - het positivistisch
vooruitgangsdenken.
Onderwijs is vandaag de dag
toch nog onderwijs waarin instructie een meer dominante positie heeft dan het
opdoen van authentieke leerervaringen. Dit ondanks het gegeven dat de moderne
leer- en instructiepsychologie bij herhaling heeft laten zien dat de traditionele
didactische benaderingen niet goed werken. Bijvoorbeeld als het erom gaat
lerenden tot hoogwaardige en duurzame kennis, begrip van en inzicht in de stof
te brengen. Of om hen de zin en de mogelijke gebruikswaarde van het geleerde te
doen inzien en ervaren. Of om kinderen het besef én de ervaring bij te brengen,
dat wat je op school kunt leren ook essentiële zaken toevoegt aan je
persoonlijke mogelijkheden. Het is onverstandig om tegenbewegingen als 'Het
nieuwe Leren' schouderophalend af te doen.
Hun ontstaan is een signaal dat duidt op onvrede en het is goed de tekenen van
de tijd te verstaan." In de bijdrage over 'Het nieuwe leren' in de volgende Onderwijskrant gaan we verder in
op de kritiek van de 'Nieuwe-Leren-Beweging' en op hun alternatief.
J. Letschert en de 'Nieuwe Leren-Beweging' presenteren een
vernietigende analyse van het onderwijs uit het verleden en heden; ze hangen een karikatuur op van het JKS
en bestempelen het als de grote
boosdoener. Ook Bruno Vanobbergen
(Universiteit Gent) schreef onlangs dat het jaarklassensysteem en de klassikale
instructie absoluut niet meer van deze tijd zijn; ze "ontstonden in een periode
waarin aan het onderwijs, de organisatie ervan en de competentieontwikkeling
van de leerlingen andere verwachtingen werden gehecht dan nu het geval is"
(Vanobbergen, 2004). Hij is wel wat milder in zijn oordeel dan Letschert en
stelde verder: "Het ging om een
wellicht adequaat systeem in de context van de ontstaansperiode, maar waarvan
men zich kan afvragen of het in de huidige Vlaamse en Nederlandse samenleving
nog voldoet." Toch moet ook Vanobbergen (2004) toegeven dat ondanks de
vele kritiek en ondanks de diverse vernieuwingspogingen van de voorbije
decennia het jaarklassensysteem overeind is gebleven.
4
Analyse van JKS-alternatieven
5.1 Zelfsturing en
individualiseringsideologie
De kritiek op de klassikale (simultane)
instructie kwam de voorbije 10 jaar vooral
uit de hoek van de constructivistische leerpsychologie en van de
neo-liberale ideologie van de 'zelfsturing'. De klassikale instructie past niet
binnen het gangbare constructivisme en binnen de heersende ideologie waarin de
zelfrealisatie en de zelfsturing heel sterk worden beklemtoond. De leerling
wordt voorgesteld als een soort zelfstandige ondernemer die verantwoordelijk is
voor de eigen ontwikkeling (Feys, 2004b); dit is ook de centrale idee binnen
het zgn. constructivisme. Binnen 'het nieuwe leren' zijn het nog meer de
leerlingen zelf die bepalen wat ze moeten leren en hoe.
Dit 'zelfgestuurd onderwijs' lijkt echter weinig effectief. In
vorige Onderwijskranten beschreven we het belang van de sturing en de
structurering door de leerkracht, de leerplannen e.d. We besteedden ook al een
aantal bijdragen aan de analyse van het constructivisme als leerpsychologie. In
punt 1.4 verwezen we naar recente kritiek van de professoren Van der Werf en
Van den Broeck. Voor velen is het duidelijk dat kinderen niet zomaar uit
zichzelf leren lezen, rekenen
, dat ze niet zomaar interesse krijgen voor de
meeste onderwerpen, enz. Volgens dr. Jo Nelissen "getuigt het van een verpletterende naïviteit te denken dat een
kind zich op zo'n manier de belangrijkste beginselen van wiskunde, natuurkunde
eigen kan maken" (Nelissen, 2005, p. 23). Ook onderzoekster B. De
Fraine stelde binnen het LOSO-onderzoek vast dat 'leerlinggecentreerd' minder effectief is dan leerkrachtgestuurd
onderwijs (cf. onderzoek van B. De Fraine gecit. in Feys, 2004b, 16 e.v.). In
een aparte bijdrage over de effectiviteit van het JKS en in de bijdrage over 'Het
nieuwe leren' (zie volgende Onderwijskrant) maken we verder duidelijk dat
overdreven zelfgestuurd of leervraaggestuurd leren niet de nodige
leerresultaten oplevert.
Onze optie voor voldoende klassikale instructie betekent tegelijk een
optie voor het vastleggen van de basiskennis in jaarklasleerplannen e.d.
5.2 Individualistische wending
De professoren Masschelein en Simons (2004) schrijven over de
individualistische wending in het onderwijs: "De leerling wordt ertoe opgeroepen om zichzelf op te vatten als
gericht op zelfbepaling en zelfontplooiing. In het gangbare denken over
onderwijs wordt leren een individueel construeren en reconstrueren van
innerlijke werelden, dat slechts in beperkte mate van buitenaf gestuurd kan
worden.
De verantwoordelijkheid voor
het leren ligt bijgevolg bij de lerende zelf
Hierbij sluit een opvatting van
onderwijzen aan waarin onderwijs niet meer gericht is op het overdragen van
kennis, maar op het aanbieden van stimulerende en faciliterende leeromgevingen.
Uitgangspunt zijn de individuele leerbehoeften en het individuele
leerpotentieel die zeer verschillend kunnen zijn. Er moeten daarom
leeromgevingen worden gebouwd waardoorheen de lerende zelf zijn weg kan
afleggen".
Het concept van de 'zelfontplooiing' en 'zelfsturing' is o.i. verre van
progressief en emancipatorisch; het is typisch voor de (Amerikaanse)
burgerlijke ideologie van 'het eigendomsrecht'. Denk maar aan het woordgebruik
in het discours over zelfsturing en adaptief onderwijs: zelfsturing,
zelfstudie, zelfevaluatie, leerlingen die hun eigen leerplannen mogen
uitstippelen, enz. Een eenzijdige beklemtoning van de zelfontplooiing, de
zelfsturing gaat altijd ten koste van anderen. Dat is het struggle-for-life principe. In zon visie is er geen plaats voor
solidariteit en samen optrekken. De Vlaamse onderzoeker W. Van den Broeck,
momenteel verbonden aan de Rijksuniversiteit Leiden (Nederland), formuleert het
zo: Indien de natuurlijke individuele
ontwikkeling tot norm wordt verheven, waarom zou men zich dan nog zorgen hoeven
te maken voor het achterblijven van de zwakkeren. Zorg dragen voor zwakkeren is
een typisch menselijke bekommernis (gecit. in Van Biervliet, 2004, 9).
Het JKS-project ziet het leren
meer als een groepsgebeuren, waarbij alle kinderen in een veilig klimaat samen
optrekken, samen leren en een gevoel van solidariteit ontwikkelen.
Wij kiezen voor voldoende directe, klassikaal-interactieve instructie
mét verlengde instructie voor de zorgleerlingen én waarover het onderzoek
duidelijk stelt dat alle leerlingen in het bijzonder de zorgleerlingen op
alle vlakken (cognitief én affectief) beter presteren. Het JKS biedt tegelijk veel ruimte voor bijvoorbeeld zelfstandige
leeractiviteiten; ook al in de lagere school van de jaren vijftig moesten we
vaak zelfstandig werken. De Nederlandse psycholoog M. De Winter maakt in dat verband een interessante vergelijking met
het onderwijs in China dat zeer klassikaal is. Na een bezoek aan scholen aldaar
schrijft hij het volgende: Dan stralen
die gezichten. Maar als er even geen groepsactiviteiten zijn, wordt elk kind
achter een tafel met blokken gezet en dan zijn het net zombies. Armen langs hun
lichaam, turen ze naar de blokjes, geen idee wat ze ermee aan moeten. Er is op
dat moment ook helemaal geen aandacht voor hen. Die begint pas weer als ze hun
plaats in de groep innemen (NRC Handelsblad 8/5/1999). Uiteindelijk meent
De Winter dat, zoals in China het individuele kind veronachtzaamd wordt, dit zo
ook in de Westerse wereld met het 'collectieve' kind gebeurt; er is bij ons te
weinig aandacht voor het collectieve kind.
Leren is zowel een individueel als een sociaal
proces men leert in klasverband. Het gevaar van een bepaalde visie op zelfsturing en
zelfontplooiing, is dat men uiteindelijk evolueert naar een samenleving als een
som van ikken: een egocentrische samenleving. We verwijzen in dit verband ook
naar de bijdragen van Hedwig Aerts en Raf
Debaene in dit themanummer.
5.3 Onderwijs-op-maat: praktijkvreemde
'bureau-analyse'
Bepaalde academici en beleidsmakers zijn nogal vlug geneigd om
mooie ideeën fabeltjes omtrent 'onderwijs op maat van elk kind' te
verspreiden. Het klinkt op een eerste gezicht logisch en verantwoord dat het
onderwijs aan de individuele behoeften en vermogens van elk kind apart tegemoet
moet komen. Onderwijs-op-maat lijkt nog makkelijker als elk kind zelf mag
bepalen wat het leert en op zijn eigen tempo leert.
De werkelijkheid is echter veel complexer en
moeilijker. In haar proefschriftonderzoek vergeleek Jacquelien Bulterman-Bos de
mooi klinkende differentiatie-theorie over het omgaan met niveauverschillen
tussen leerlingen met de praktijk en de opvattingen van de leerlingen
(Bulterman-Bos, 2004). Zij stelde een diepe kloof vast tussen de visie van veel
theoretici en deze van de praktijkmensen (zie verslag in vorige
Onderwijskrant). Zij toonde aan dat de sterk individu-gerichte aanpak van het
leerproces niet haalbaar en betaalbaar was en dat de leerkrachten opteerden
voor de combinatie tussen klassikale aanpak en aandacht voor individuele
leerlingen. Ook leerlingen stellen het niet op prijs als ze voortdurend een
aparte behandeling krijgen.
Onderwijskundigen moeten volgens de
onderzoekster achter hun bureau vandaan en ervaring opdoen in de klas, zodat de
onderwijstheorie die ze ontwikkelen beter aansluit bij de praktijk.
Zo moet een leerkracht rekening houden met heel wat randvoorwaarden
zoals het aantal leerlingen en de beschikbare middelen. Een leraar die in een
klas van 25 leerlingen individueel onderricht wil geven kan wekelijks maar een half uur echte instructie
per kind geven; een leraar die radicaal
werkt met drie of vier niveaugroepen kan aan elk van hen maar enkele minuten
les en begeleiding geven per les, enz. Mogen we de andere kinderen tijdens de
resterende tijd dan maar gewoon zelfstandig laten werken? De leerlingen die
daarvan als eerste de dupe zijn, zijn volgens de meeste studies precies de leerzwakke kinderen. Uit de geciteerde onderzoeken (zie afzonderlijke
bijdrage) blijkt dat zwakkere kinderen het meest profijt halen
uit een klassikale directe
instructieaanpak, gecombineerd met vormen van verlengde instructie e.d. Binnen
een globaal klassikale aanpak zijn blijkbaar mechanismen aan het werk die
ervoor zorgen dat het onderwijs effectiever wordt en die tegelijk meer instructie en
begeleiding voor probleemleerlingen mogelijk maken.
Merkwaardig genoeg negeren veel academici ook
de onderzoeksgegevens. Harvard-professor
J. Chall stelde zich ooit de vraag: Why,
one might reasonable ask, do we not accept the research findings and base our
instruction on it? (Chall, 2000, 65). In een afzonderlijk
hoofdstuk beschrijven we onderzoek omtrent deze materie. We merken dus dat veel
academici en beleidsmakers die het liefst zo vlug mogelijk van het
jaarklassensysteem af willen het onderzoek en de mening van de praktijkmensen
negeren.
5.4 Homogeen of heterogeen groeperen
Een kenmerk van het jaarklassensysteem (naast de klas) is dat
kinderen per leeftijd gegroepeerd worden. Kinderen van hetzelfde geboortejaar
komen dus in dezelfde klas terecht. Sommigen vragen zich af of het niet beter
is om de kinderen naar aanleg te groeperen. Meestal gebeurt dit via de
zogenaamde niveaugroepen. Soms worden
die binnen de klas gevormd, maar veelal ook klassenoverschrijdend. In het hervomingsplan
van minister De Croo van 1975 stond het niveauonderwijs en het met
verschillende snelheid doorlopen van het kleuter- en het lager onderwijs
centraal.
Ook binnen het VLO-project stond de idee van differentiatie via
niveaugroepen al dan niet klasoverschrijdend centraal, maar in de praktijk
liep het een mindere vaart. Het meest verspreide voorbeeld van niveauonderwijs
is dat van het (technisch) niveaulezen. Leerlingen met eenzelfde AVI-niveau
(d.i. het leesniveau dat via de zgn. AVI-kaarten wordt bepaald, gaande van 1
tot en met 9) worden dan in groepjes verdeeld en door een leraar, leesmoeder of
-vader en andere vrijwilligers begeleid.
Al een aantal jaren geleden werd duidelijk dat het in sterke mate
groeperen van kinderen met eenzelfde niveau in het basisonderwijs niet de
gewenste resultaten oplevert zelfs niet voor technisch lezen. Het homogeen
groeperen is vooral ten nadele van laag presterende leerlingen (Lou e.a., 1996,
423-459). Uit onderzoek blijkt ook dat de kloof tussen de zwakste lezers en de
kinderen met een behoorlijke leesvaardigheid als gevolg van het homogeen
groeperen alsmaar groter wordt. Dat verschijnsel wordt met de term
Mattheüs-effect aangeduid (Gamoran gecit. in Vernooy, 2001).
Bovendien worden de zelfwaarde en het zelfvertrouwen van de kinderen
door verwijzing naar een lagere niveaugroep ernstig aangetast. Iedereen weet op
den duur wie goed en wie slecht is (Fountas & Pinnell, 1996). Aan groepen
met een laag niveau worden na een tijdje ook te lage verwachtingen gesteld
(Ledoux & Overmaat, 2002), het Pygmalion-effect: het beeld dat de leraar
van een zwakke leerling heeft, komt ook tot leven en wordt uiteindelijk
bewaarheid (Rosenthal e.a., 1969). Eigenlijk gaat men via deze niveaugroepen in
sterke mate 'sociaal homogeniseren, jonge kinderen uit dezelfde
socio-economische milieus zitten dan al vanaf de basisschool doorgaans samen in
dezelfde 'sociale' groep. Ook dit blijkt niet wenselijk.
Basisschoolleerlingen bleken beter te profiteren van een klas- of
leergroep met een hoog niveau dan van een klas of subgroep met een laag niveau
(zie onderzoeken van Allington en Terwel, gecit. in Vernooy, 2001). In die zin
is het ook beter om bij het vormen van klassenoverschrijdende groepen met een
heterogene samenstelling te werken. Het werken met 'kleinere leesgroepen' heeft
vooral het voordeel dat men met behulp van de vrijwillige medewerking van
derden heel kleine groepjes kan vormen waardoor er voor elk kind meer
leeskansen ontstaan. Dankzij de heterogene samenstelling zullen leeszwakke
kinderen ook eens een goed voorbeeld horen, en leren sterke lezers omgaan met
kinderen met een zwakkere leesvaardigheid (attitudevorming !). Er moet ook
afgesproken wie de extra-leeshulp geeft. De begeleider maar ook een betere
lezer kan daarvoor in aanmerking komen (Billiaert, 1996).
Een JKS met voldoende klassikale instructie in heterogene klasgroepen
lijkt ons nog steeds de beste optie voor het basisonderwijs. Het JKS biedt
tegelijk heel wat ruimte voor zinvolle differentiatie, tijdens en buiten de
klassikale momenten.
5.5 Vlugge leerlingen & curriculumdifferentiatie
Komen de vlugge leerlingen en de hoogbegaafde kinderen, onvoldoende aan
hun trekken in een heterogeen samengestelde klas? In de basisschool 'het
Kofschip' in Edegem werd geëxperimenteerd met apartje klasjes voor
hoogbegaafden. Men heeft het experiment echter stopgezet. In de krant De Morgen van 29 mei 2004 lezen we
enkele reacties zoals: Ik kan niet meer
met de gewone kinderen spelen, De kloof wordt te groot, of Onze kinderen
komen terecht in een maatschappij waarin ze tus
|