In het recente nummer van Basis (4 oktober) van de COC-vakbond
mag de mag de Gentse sociologe
Mieke Van Houtte vier paginas lang ons secundair onderwijs beledigen, de grond inboren, beschuldigen van sociale
discriminatie, enz. Ze weet werkelijk
niet positief te vertellen en mag er een lang pleidooi houden voor de invoering
van een gemeenschappelijke/brede eerste graad. En zelfs nog na de eerste graad
wordt volgens Van Houtte het principe van
de gemeenschappelijkheid best ook doorgetrokken. (De Vlaamse sociologen
pleitten steeds voor een gemeenschappelijkheid tot 15/16 jaar).
Het COV weet dat slechts een beperkt aantal leraren
secundair onderwijs (een 10%) echt voorstander is van de gemeenschappelijke
eerste graad. Bij navraag bij leerkrachten van de derde graad lager onderwijs, belangrijke
ervaringsdeskundigen, zou blijken dat er daar nog minder voorstanders zijn. Die leerkrachten beseffen
maar al te goed dat het al uiterst moeilijk is om de leerlingen in de derde
graad samen te houden, en dat het niet wenselijk is om dat nog langer te doen. De voorbije jaren kregen al die leerkrachten geen
stem in het blad Basis van de COV. In het jonge nummer van Basis kreeg een
van onze Vlaamse egalitaire onderwijssociologen wel weer alle ruimte om ons succesvol
secundair onderwijs als een kankerplek voor te stellen en te pleiten voor een
radicale structuurverandering.
Van Houtte verzwijgt
dat uit PISA-2012-wiskunde eens te meer bleek dat we de Europese PISA-topscore behaalden dankzij
het feit *dat we nog veel toppers tellen (25% versus 3% in comprehensief Zweden en 14% in Finland, *dat
ook onze zwakke leerlingen (relatief bekeken)
beter presteren dan in de meeste landen, * dat we het hoogste percentage
leerlingen tellen uit het laagste kwart qua sociale afkomst die een score
behalen die zich situeert bij het hoogste kwart van de PISA-score. Van Houtte
verzwijgt ook dat er volgens Eurostat in Vlaanderen opvallend minder schooluitval is (7,5% in
2013: 20 à 24-jarigen zonder diploma) dan in landen met een gemeenschappelijke
lagere cyclus als Zweden, Finland, Frankrijk, Engeland
Dat alles telt
niet voor Mieke Van Houtte; ze baseert
zich vanuit haar egalitair en nivellerend standpunt ten onrechte op de grootte van de
prestatieverschillen tussen de sterkste en de zwakste leerlingen
We hebben in Onderwijskrant en op een hoorzitting in het Vlaamse
parlement al herhaaldelijk de visie van veruit de meeste leerkrachten vertolkt
(zie www.onderwijskrant.be) . Jammer genoeg kreeg de stem van die
leerkrachten nog geen gehoor in Basis.
Als reactie op de bijdrage van de Gentse
sociologe Mieke Van Houtte, verwijzen we hier enkel nog naar een recente studie
van twee Nederlandse sociologen, Jaap Dronkers en Tijana Prokic-Breuer, die in een recente studie aantonen dat het
Vlaams onderwijs er wonderwel in slaagt een grote mate van sociale gelijkheid (gelijke
kansen) te combineren met een hoge effectiviteit voor alle leerlingen, dankzij
zijn unieke, gedifferentieerde en stimulerende onderwijsstructuur.
Studie van Dronkers
en Prokic-Breuer
Nederlandse
sociologen Dronkers en
Prokic-Breuer: Vlaams secundair
onderwijs slaagt erin om een grote mate
van sociale gelijkheid (gelijke kansen) te combineren met een hoge
effectiviteit dankzij zijn unieke, gedifferentieerde en stimulerende onderwijsstructuur
We bekijken even de o.i. belangrijke conclusies voor
Vlaanderen in de studie The high performance of Dutch and Flemish 15-year-old
native pupils: explaining country different math scores between highly
stratified educational systems (Tijana Prokic-Breuer & Jaap Dronkers,
Maastricht University, 2012)
We citeren enkele passages en conclusies over Vlaanderen. De
onderzoekers wilden nagaan hoe het mogelijk dat Vlaanderen niet enkel een
hoge-PISA-score behaalt, maar ook een hoge mate van sociale gelijkheid (=gelijke
kansen; dit laatste is gebleken uit ander onderzoek van prof. Dronkers).
De onderzoekers gingen uit van de volgende hypothese voor
Vlaanderen. Hypothese van onderzoek over Vlaanderen, die in het onderzoek ook
bevestigd werd. We stellen vast dat het Vlaams onderwijssysteem gelijke kansen
tussen de leerlingen promoot zonder daarbij afbreuk te doen aan de
effectiviteit (b.v. Europese topscore voor PISA-2012-wiskunde). We verwachten dat dit bereikt wordt door het
plaatsen van een groot deel van de leerlingen bij de start van het secundair
onderwijs in een sterkere richtingen - higher track. (Veel leerlingen dus die
kiezen voor sterkere richtingen, de opties Latijn en Moderne Wetenschappen in
de eerste graad). Een uniek kenmerk van het Vlaams onderwijs is dat als gevolg
van de eerder beperkte selectiviteit bij de start de meerderheid van de
leerlingen toegestaan wordt to enter highest educational track (= sterke
richtingen).
Dat heel veel leerlingen mogen starten in richtingen die hoge eisen stellen is volgens
de onderzoekers heel belangrijk. In sterk selectieve systemen (o.a. Duitsland)
is dit minder het geval. In tegenstelling tot comprehensieve onderwijssystemen
met een gemeenschappelijke lagere cyclus -
is het tevens zo dat in Vlaanderen het bestaan van lagere
onderwijsrichtingen (lowest tracks) de mogelijkheid bieden van downward
mobility during secondary education (=tijdige en soepele overgang naar meer
passende opties is mogelijk.) We tonen
in onze studie aan dat de grote deelname
aan de higher tracks niet enkel de gelijke kansen bevordert, maar dat
tegelijk de motivatie van de leerlingen om in de sterke richtingen te blijven
hoger is dan de We argue that next to equity benefits
related to the bigger size of the highest tracks, the motivation of students to
stay in the highest track is higher than the motivation to exit from the lowest
track; therefore, the educational performance of all pupils can be increased.
Dronkers en Prokic-Breuer stelden vast dat hun hypothese
grotendeels bevestigd werd in hun onderzoek.
De eindconclusie luidt: The high Flemish scores can be partly explained
by the high curriculum mobility (as indicated by the highest level of medium
entrance selection). The Flemish educational system has relatively open entrance
at each curriculum level in secondary school, but a high level of internal
(downward) curriculum mobility (cascade model) as well. The not too high
but not too low level of entrance selection (trying to combine the best of
two solutions) and the high level of curriculum mobility within schools and
between tracks improve the matching of pupils to their educational attainment
and achievement. This can improve efficient learning and thus leads to high
scores. Conclusie: Some entrance selection by schools can be useful to
strengthen their ambition and quality, which influence the performance of their
pupils. P.S. However, we cannot fully
explain the high scores of the Flemish pupils.
Educational policy can also
make a difference.
|