Hoogste Europese PISA-wiskunde-score voor Vlaamse
15-jarigen, maar veel klachten over
wiskunde-kennis & tegenvallende eindtermen-evaluaties in secundair
onderwijs
Kritiek op
realistische/constructivistische aanpak van wiskunde in lagere cyclus s.o.
Raf Feys
1 PISA-2012 hoge score 15-jarigen,
maar PISA meet geen echte wiskunde
Op een eerste gezicht moeten we heel tevreden zijn met de
wiskunde-score van onze 15-jarigen voor PISA-2012. Samen met Zwitserland
behalen ze de hoogste Europese score en de 8ste plaats (als we even abstractie maken van het kleine
en rijke Lichtenstein.) Bij correctie voor de verschillen in SES behalen ze
zelfs een iets betere score dan Zwitserland. Ze staken Finland beduidend
voorbij: 12de plaats -na correctie voor hoge SES 16de plaats. Finland kende een
sterke terugval in vergelijking met de score van 2003. Vlaanderen kende een
lichtere achteruitgang: van 553 naar 531 punten - maar een achteruitgang bij de
toppers van 33 naar 25%.
Aangezien de toetsvragen en steekproeven niet echt
vergelijkbaar zijn, moeten we de betekenis van de achteruitgang wat
relativeren. Minister Smet en de
Masterplanners trokken uit de achteruitgang
ten onrechte de conclusie dat dit een gevolg was van de structuur van
onze eerste graad, dezelfde nochtans van 2003! We moeten echter de waarde
van de PISA-uitslag sterk relativeren.
Uit evaluatiestudies van de
universiteit van Helsinki (2004, 2010, 2012) bleek telkens opnieuw dat de Finse
15-jarigen opvallend zwak scoorden voor wiskunde e.d. hoewel ze sterk
presteerden voor PISA.
De landenvergelijkende TIMSS-studies sluiten beter aan bij
de 'school-wiskunde'. In TIMSS 1999
be-haalden onze 14-jarigen de Europese topscore van 558 punten. In 2003
mochten onze 14-jarigen voor het laatst participeren aan TIMSS: ze behaalden
nog steeds de Europese topscore, maar nu met 537 punten. In vergelijking met
1999 was dit een daling met 21 punten. Het aantal toppers met een heel hoge
score (minstens 625 punten) was in 4 jaar tijd zelfs met de helft gedaald. Ook
bij de op één na hoogste standaard werd een belangrijke daling o-getekend. We
schreven destijds dat de invoering in 1997 van de nivellerende eindtermen
eerste graad s.o. en de erbij aansluitende leerplannen hier vermoedelijk
verantwoordelijk voor waren.
2 Klachten over wiskunde-niveau & tegenvallende eindtermen-evaluaties
Niettegenstaande de hoge PISA-score beluisterden we in
Vlaanderen de voorbije 13 jaar opvallend veel klachten over de achteruitgang
van het wiskundeonderwijs. Van meet af aan was er b.v. al kritiek op de
invoering van de nivellerende eindtermen & leerplannen van 1997. De Brusselse professor Stefaan Caenepeel
poneerde in 2001: Ik vrees voor het niveau van het onderwijs. De eindtermen
voor wiskunde zijn bijzonder mager. Het is een minimum minimorum. Ook de
docenten wiskunde van ons regentaat vonden dat zowel de eindtermen als nieuwe
leerplannen een niveaudaling inhielden. Dat was ook onze mening in
Onderwijskrant.
De leerlingen van het tweede jaar secundair onderwijs
behaalden voor de eindtermenevaluatie eerste graad in 2010 lage scores en dit
voor tal van domeinen. Kennis wiskunde dramatisch lazen we in maart 2010 in
de kranten. Maar ook al in de periode 1998-2010 noteerden we veel klachten. We
besteedden er veel aandacht aan in het kader van onze O-ZON-campagne (2007)
tegen de niveaudaling en nivellering (zie nr. 140 op www. onderwijs-krant.be).
In Onderwijskrant nr. 146 (2008) besteedden we ook al een paar bijdragen aan
nefaste evoluties binnen ons wiskundeonderwijs in de eerste graad. In 2012 was
ook de uitslag van de eindtermenevaluatie 2de graad ontgoochelend. Dit lokte
veel kritische reacties uit (zie pagina 40).
Er zijn voldoende
redenen om ons zorgen te maken over de leerresultaten wiskunde - los nog van de daling in PISA-2012 in vergelijking
met 2003. Net zoals in Finland vinden we bijvoorbeeld dat het wiskundig
fundament dat de Vlaamse leerlingen in de eerste graad verwerven al te zwak is
voor de verdere opbouw van de wiskunde in de 2de en 3de graad. Dit is het
gevolg van de nivellerende eindtermen
en leerplannen van 1997 en de invloed van de constructivistische/realistische
aanpak van het Freudenthal-Instituut (zie punt 3). De invoering van een nog
lichter gemeenschappelijk leerplan wiskunde in de eerste graad in 2009 leidde
de voorbije jaren eveneens tot een niveaudaling en nivellering
3 Leerplan eerste graad :
invloed van
constructivistische/realistische wiskunde
De professoren Lieven Verschaffel, Dirk De Bock en Dirk
Janssens loofden in 2003 de nieuwe eind-termen en leerplannen 1ste graad van
1997/98 (Het succes van de nieuwe wiskunde, Tijdschrift Karakter, Leuven,
2003). Ze wezen vooral op de positieve invloed
van de constructivistische wiskunde van het Nederlandse Freudenthal-Instituut.
De Leuvense professoren schreven: In de eindtermen die vanaf 1997 werden
geïmplementeerd in de eerste graad secundair onderwijs opteerde Vlaanderen
resoluut voor de nieuwe basisfilosofie van het wiskunde-onderwijs: het
realistisch wiskunde-onderwijs à la Freudenthal-Instituut.
Leerplanvoorzitter André Van der Spiegel deelde op 14 april
2008 in de krant De Morgen mee
dat er een nieuwe versie van het
leerplan zou worden ingevoerd, een gemeenschappelijk leerplan dat nog lichter
en minder abstract zou uitvallen dan de vigerende A- & B-versie. In de
2009-leerplanversie worden de zegeningen van de nieuwe wiskunde beschreven als
volgt: Ondertussen is het denken over
het leren van wiskunde geëvolueerd. De constructivistische leeropvatting
stelt dat kennis beter actief geconstrueerd wordt door de lerende. Kennis kan
niet zomaar passief overgedragen worden. Het gaat om een proces van
structureren en generaliseren van de eigen ervaringen. Wiskunde-vorming biedt
meer dan een voltooid bouwwerk van objectieve, abstracte, formele kennis. Steeds
meer mensen kunnen wiskunde toepassen, ook als ze niet beschikken over de
nodige vaardigheid in de rekenalgoritmes.
Een actuele denkwijze over wiskundevorming gaat uit van
competenties. Het gaat om een breed
geheel van vorming, aansluitend bij een aantal algemene competenties en
de constructivistische gedachte dat
leerlingen best zelf die competenties ontwikkelen. In de vorming worden de
verschillende aspecten van kennis, vaardigheden, attitudes en opvattingen
geïntegreerd.
Als er geen kennis aanwezig is, zal er uiteraard ook de
competentie niet aanwezig kunnen zijn. Dit verantwoordt echter niet het
geïsoleerd werken aan kennisverwerving. Kennis wordt beter verworven doorheen
een actief leerproces
In de basisschool hebben leerlingen veelal kennis
gemaakt met hoeken- en contract-werk (!) en andere vormen van activerend of
begeleid zelfstandig leren. Ook in het secundair onderwijs moet het leren
vertaald worden in aangepaste en activerende werkvormen. De gedifferentieerde
A- en een B-leerplannen werden in 2009
vervangen door een gemeenschappelijk leerplan dat nog lichter uitvalt en
nog minder aandacht besteedt aan (abstracte) kennis dan de versie van 1997.
Het verwonderde ons dat de leerplanopstellers er in 1997 en
2009 op aanstuurden om nieuwe richtingen uit te gaan die door Onderwijskrant
zelfs vanaf 1989 al sterk gecontesteerd werden: constructivistische methodiek,
minder rekenvaardigheid, minder abstracte en vakdisciplinaire benadering, meer
geïntegreerde aanpak, meer werken vanuit concrete contexten en met formele competenties. De
uitspraak Steeds meer mensen kunnen wiskunde toepassen, ook als ze niet
beschikken over de nodige vaardigheid in de rekenalgoritmen, wekte tevens de
indruk dat rekenvaardigheid minder belangrijk is.
De nieuwe richtingen zoals ze in de leerplannen van 1997 en
2009 beschreven worden zijn meestal zaken die al vele jaren onder vuur lagen en
verantwoordelijk geacht werden voor de niveaudaling en malaise. In de VS werd
de niveaudaling grotendeels toegeschreven aan de invoering van de constructivistische Standards van 1989 die
een heuse wiskunde-oorlog
uitlokten. Ook in Nederland
leid(d)e de realistische/constructivistische stempel die het Freudenthal
Instituut op het wiskunde-onderwijs kon drukken tot een soort
wiskunde-oorlog.
Als fervent tegenstander van de constructivistische en
context-gebonden aanpak van de Standards en van het Freudenthal-Instituut
deden we in de periode 1988-1998 ons uiterste best om zoveel mogelijk de
constructivistische en realistische wis-kunde-aanpak en de Amerikaanse
Standards ('doing mathematics') buiten het wiskunde-onderwijs te houden, om de
hemelse en abstracte moderne
wiskunde niet te vervangen door het andere extreem: de aardse en
contextgebonden wiskunde. We schreven er een aantal bijdragen over in
Onderwijskrant en besteedden zelfs een volledig themanummer aan het
constructivisme en de toepassingen binnen het wiskunde-onderwijs (nr. 113).
Destijds steunde de Gentse prof. Leo Apostel ons in de strijd tegen de constructivistische
wiskunde van het Freudenthal-Instituut. Hij vond dat de constructivistische
wiskunde te weinig respect toonde voor de wiskunde als vakdiscipline en
cultuurproduct.
Als lid van de commissie voor de eindtermen en de
leerplannen in het basisonderwijs slaagden we er in 1992-1998 in het
constructivisme grotendeels buiten het lager onderwijs te houden. We waren
vorig jaar ook tevreden over de Europese topscore van de 10-jarigen voor
TIMSS-2011.
Op de VRT-radio betreurde de Leuvense prof. em. Alfred
Warrinnier begin mei 2008 dat de moderne wiskunde in ons s.o. steeds meer
vervangen werd door een andere extreme visie, deze van de fuzzy mathematics. Warrinnier was in 1982
nog een van onze tegenstanders in de strijd tegen de moderne wiskunde, maar
bekende later dat dat soort wiskunde niet geschikt was (zie: Moderne wiskunde:
een vlag op een modderschuit, 1982, Onderwijskrant nr. 32). Tegelijk nam ook
hij afstand van het andere extreem: de constructivistische wiskunde.
Bij de bespreking van de tegenvallende eindtermen-evaluatie
eerste graad in 2010 waren veel leraars
ervan overtuigd dat de nieuwe eindtermen en leerplannen een belangrijke
oorzaak waren van de tegenvallende resultaten. Ze vreesden ook dat het
gemeenschappelijk eenheidsleerplan van september 2009 tot een verdere niveaudaling
zou leiden. In het verslag van de studiedag over de eindtermen-toets lazen we:
Veel deelnemers aan de studiedag pleiten voor een grotere opsplitsing van de
eerste graad voor wiskunde. De gemeenschappelijke eerste graad en het
eenheidsleerplan houden te weinig rekening met de verschillende noden en
talenten van de leerlingen. Zowel de zwakste als de sterkste leerlingen vallen
nu teveel uit de boot.
4 Overzicht aantal kritische standpunten
In de context van ons O-ZON-pleidooi voor herwaardering van
basiskennis en -vaardigheden kregen we rond 2007 opvallend veel respons van
leraars en professoren wiskunde. Prof. Stefaan Caenepeel (VUB) schreef ons:
Aan de universiteit ondervinden wij dat in enkele jaren zowel kennis als
vaardigheden wiskunde van beginnende studenten sterk zijn achteruitgegaan. Ik
heb het dan wel over echte vaardigheden, zoals bijvoorbeeld het optellen van
breuken, opgaven over rechthoekige driehoeken. Het zogenaamde
vaardigheidsgerichte onderwijs leidt niet alleen tot minder kennis, het leidt
ook tot minder vaardigheden. De leerlingen kennen niets, maar kunnen ook niets.
In Nederland heeft men dat al lang ondervonden.
Onze eerstejaars wiskunde krijgen een vak 'bewijzen en
redeneren, vertelde Carolien Van Saam, monitor aan de Leuvense
wetenschapsfaculteit. Vroeger kon iedereen b.v. een bewijs opstellen. Nu
missen ze de precisie om iets op een wiskundige manier uit te schrijven. Net
zoals andere universiteiten
organiseert de KULeuven al jaren cursussen wiskunde om het niveau van startende
studenten bij te spijkeren. Zelfs aan praktijkgerichte hogescholen kunnen ze
over het probleem meespreken. Jacques Peeters van de Hogeschool Antwerpen
stelde: In onze kennisgerichte richtingen, zoals industriële wetenschappen, is
bijspijkeren aan de orde. Annick Eelbode poneerde: De UGent organiseerde in
december een rondvraag bij de professoren uit de eerste bachelor. Opvallend:
de proffen klagen er vooral over dat de studenten vooral minder kunnen (De
Morgen van 14.03.07: Leerlingen zijn niet dommer geworden. Het onderwijs haalt
er gewoon minder uit.)
Marie-Claire Deleersnijder, voorzitster van de Vlaamse
Vereniging voor Wiskundeleerkrachten, getuigde:"In wiskunde draait vandaag
alles momenteel om inzicht. De
didactische methode is ook
gewijzigd, men spreekt van 'contextonderwijs'. Als leerkrachten worden
we gestimuleerd om wiskunde-oefeningen te betrekken op actuele, concrete
situaties. Minder abstracte theorie dus. Dat maakt dat ook b.v. 'bewijzen'
minder goed gekend zijn. En mede doordat de leerlingen tegenwoordig bij zowat
elke toets een rekenmachine of hun formularia mogen gebruiken, zijn ze minder
goed in hoofdrekenen en rekenvaardigheid. Zelfs voor de kennis van de
maal-tafels, jawel. (In: Marjan Justaert, Vlaamse scholieren struikelen over
maaltafels en sukkelen met dt-regels, DM, 6.12.06).
Net zoals zovelen had de voorzitster blijkbaar problemen met
te veel contextwiskunde. Andere ter-men hiervoor zijn fuzzy maths,
everyday-maths en/of gesitueerde wiskunde in het constructivistisch jargon;
situations-problèmes in het Frans. In Nederland krijgt het FI veel kritiek met
zijn realistische context-wiskunde. Everyday Mathematics die veel werken met
situations-problèmes zijn soms wel leuk, maar het conceptuele, de abstractie
en de wiskundetaal worden daardoor naar de achtergrond gedrongen, zodat niemand
meer echte wiskunde kan leren en inzetten in de meest uiteenlopende
toepassingsgebieden. Ook in Frankrijk is er veel kritiek op dat soort wiskunde.
Op het congres van de VVWL (Blankenberge, 30.06.08) beluisterden we in de
wandelgangen analoge kritieken.
Eind 2007 stuurde ook de Gentse prof. Henri Verschelde een
brief naar Onderwijskrant waarin hij niet enkel zijn beklag deed over de wiskundige
voorkennis van de studenten, maar ook wees op het dubieuze karakter van de
constructivistische leer-theorie die o.a. pleit voor zelfconstruerend en
contextgebonden leren. Prof. Verschelde, een van onze eminentste
wetenschappers, schreef: Geachte
O-ZON-mensen, uw visie op degelijk onderwijs en uw kritiek op het
constructivisme worden volledig gesteund door mensen met gezond verstand en met
enig inzicht in hoe de realiteit werkelijk in elkaar zit. Als wetenschapper
verbaast het me iedere dag opnieuw welke larie sommige onderwijskundigen als
wetenschappelijke theorie de wereld durven insturen. Deze theorieën doen me
heel erg denken aan de onzin die de constructivistische filosofen uitkramen en
die op meesterlijke wijze aan de kaak gesteld is door Alan Sokal en Jean
Bricmont in hun boek Intellectueel bedrog. Beiden zijn collegas theoretische
fysica. Ik probeer hen ervan te overtuigen om een analoog boek te schrijven
over de constructivistische stroming in de onderwijskunde. Het is immers niet
moeilijk om aan te tonen dat de constructivistische aanpak haaks staat op de
wetenschappelijk gefundeerde bevindingen van de cognitieve psychologie.
Gefeliciteerd ook met uw initiatief en uw zeer informatieve O-ZON-website.
Op een studiedag van de faculteit wiskunde UGent in 2010
participeerden we aan een sessie over de gebrekkige wiskundekennis van
instromende studenten. Als vertegenwoordiger van Onderwijskrant waren we door
prof. Declerck uitgenodigd om deel te nemen aan dit debat. We beluisterden vooreerst
een bijdrage van de Nederlandse prof. Jan Van de Craats over de grote tekorten
inzake wiskundige vaardigheden en kennis bij de overgang naar het hoger
onderwijs. Het gaat ook bij de Vlaamse studenten niet enkel om kennis van
merkwaardige producten e.d., maar ook om andere elementaire wiskundekennis. In
het hoger onderwijs zijn er overal bijspijkercursussen. Ook in Gent worden in
de faculteit wiskunde 20 van de 60 studiepunten van het eerste jaar
geïnvesteerd in het bijwerken van elementaire wiskunde-kennis.
5 Reacties op tegenvallende evaluatie
eindtermen 2de graad (2012)
Naar aanleiding van de tegenvallende eindtermen-evaluatie
2de graad van 2012 verschenen bijdragen over de crisis in ons
wiskunde-onderwijs. In De Morgen verscheen het opiniestuk Wiskunde
ondermaats. De conclusie van prof. Raymond Bonte luidde: De eindtermen en
leerplannen wiskunde volstaan niet als voorbereiding voor het hogere onderwijs.
De lessen wiskunde zijn ondermaats. Hij werd bijgetreden door Ivan De Witte
van de Vlaamse Vereniging van Wiskundeleraars. Uit de eindtermenevaluatie was
gebleken dat de leerlingen op tal van domeinen zwak presteerden ook voor
algebraïsch rekenwerk. Er verschenen ook veel getuigenissen van leraars en
docenten in dezelfde richting. Sommigen stelden dat de leerlingen met veel
minder basiskennis dan voorheen instromen in de 2de graad en dat men dat niet
meer kan ophalen. Het waren ook de eerste groep leerlingen die het genivelleerd
gemeenschappelijk programma van 2009 in de eerste graad hadden meegemaakt.
Op 6 september 2012 probeerden André Van der Spiegel en
Maggy Van Hoof, voormalig en huidig leerplancommissievoorzitter wiskunde VVKSO
de kritiek te nuanceren in een opiniebijdrage (De Morgen, 6 september
2012). Ze schreven: Een eerste
nuancering is te vinden in de hedendaagse maatschappelijke context die leidt
tot een algemene vervlakking in het schoolse leren. Hoe motiveer je de jongeren
nog? In een tweede nuancering stelden ze dat wiskunde niet louter mag worden
gezien als een voorbereiding op het hoger onderwijs: Er zijn dus verschillende
leerpakketten met een breed en wisselend programma aan leerinhouden. Dat
lijken ons geen valabele excuses: de eindtermen-evaluatie sloeg enkel op de gemeenschappelijke en minimale
eindtermen. Ze gaven ten slotte wel toe dat er aansluitingsproblemen zijn met
het hoger onderwijs.
De
leerplanvoorzitters wezen ook op een structuurhervorming, of het samenstromen van wezenlijk verschillende
leerlingengroepen dat problemen zou scheppen. Differentiatie binnen zon
heterogene groepen zou moeilijk zijn. Vermoedelijk doelden de
leerplanvoorzitters hier op de vervanging van de A- en B-leerplannen door een
gemeenschappelijk leerplan voor de eerste graad in 2009. Zelf hebben we die
invoering steeds gecontesteerd. Ze was er ook nog niet nodig omdat er nog
officieel geen gemeenschappelijke eerste graad was/is. André Van der Spiegel
en Maggy Van Hoof, minimaliseerden in hun verweer jammer genoeg de echte
problemen en wekten de indruk dat er enkel maar kritiek geformuleerd werd op de
achteruitgang van de sterke wiskunde in de hogere studiejaren. Ze verzwegen
dat ook op de eindtermentoets eerste graad de resultaten ondermaats bleven. Ze
verzwegen ook de kritiek op hun eenheidsleerplan
wiskunde eerste graad (2009) waarvan ook de nefaste gevolgen in de 2de en 3de
graad voelbaar zijn.
6 Besluit
In de periode 1987-1998 schreven we in Onderwijskrant veel
bijdragen over de nefaste constructivistische/realistische/contextgebonden
wiskunde-aanpak van het Nederlandse
Freudenthal Instituut en van de Amerikaanse Standards. We slaagden er in die
periode ook in om die aanpak bijna volledig buiten de leerplannen lager
onderwijs te houden. In de leerplancommissie (katholiek onderwijs) moesten we
hierbij o.a. afrekenen met de leerplanvoorzitter wiskunde van de eerste graad
s.o. André Van der Spiegel die ook die nefaste aanpak wou opdringen aan het
lager onderwijs.
Zoals gevreesd kwam de wiskunde voor de eerste leerjaren s.o. in het vaarwater van het constructivisme en
de zgn. realistische wiskunde van het Freudenthal Instituut terecht. De
gevolgen zijn gekend: een enorme daling van het niveau en veel klachten in de
hogere cyclus s.o. en in het hoger onderwijs.
We hadden hiervoor nochtans in de periode 1986-1998 voortdurend voor
gewaarschuwd.
De invoering van een gemeenschappelijk leerplan voor de
eerste graad s.o. in 2009 ter vervanging van de A- en B-leerplannen, leidde
tot een verdere uitholling van het wiskunde-onderwijs. Jammer, want het Vlaams
wiskunde-onderwijs kon bogen opeen sterke traditie.
|