Ondermaats rapport over
beleidsevaluatie lerarenopleidingen
Geen
evaluatie en wegwerking vele nefaste hervormingen stemmingmakerij in kranten en media
Raf Feys
1 Stemmingmakerij DM en prof. Valcke
Het Biesta-rapport over de beleidsevaluatie van de
lerarenopleidingen mocht pas op de studiedag van 5 oktober bekend gemaakt
worden. De dag ervoor maakte Remy Amkreutz in De Morgen al brandhout van de
lerarenopleidingen. We betreuren de vele stemmingmakerij in de berichtgeving in
De Morgen en elders.
Amkreutz beweerde in Herexamen voor de lerarenopleiding (4
oktober): Een nieuw rapport van de UGent en de VUB maakt brandhout van de
Vlaamse lerarenopleidingen. De instroom is ondermaats. Slechts één op de twee
onderwijzers volgde nog aso (NvdR: volgens het rapport 56%). Amper de helft van
de docenten heeft ooit voor klas gestaan in het lager of secundair onderwijs.
Volgens het rapport schort het dus van alles aan onze lerarenopleidingen. De
dag erop bleek dat het officieel eindrapport opgesteld was door de
commissie Biesta - die mede gebruik
maakte van de Evalo-studie van de UGent en VUB. De conclusies klonken ook veel
genuanceerder.
In het radioprogramma De Ochtend voelde ook de Gentse
prof. Martin Valcke zich geroepen om de stemmingmakerij in De Morgen te
bevestigen - tegen de afspraak in, en een dag vóór de officiële bekendmaking.
Hij verzweeg dat het officiële eindrapport niet van zijn hand was, maar van de commissie Biesta. Hij bevestigde de
berichten in De Morgen en voegde eraan toe dat de studenten zwak scoorden voor
de opgelegde competenties de leraar als onderzoeker en de leraar als
cultuurparticipant en onvoldoende opgeleid zijn om les te geven in
multiculturele grootstedelijke scholen. Dit zijn o.i. allemaal zaken die niet
haalbaar zijn binnen een opleiding (zie punt 5). In deze bijdrage formuleren we
een aantal bedenkingen na een eerste lezing van de rapporten die pas deze
morgen zijn vrijgegeven.
2 Gewogen en te licht bevonden & geen beleidsevaluatie!
Op de voorstelling van het rapport formuleerde Dirk Bicker,
een Antwerpse directeur basisonderwijs,
terecht vernietigende kritiek op het evaluatierapport: *Gebrek aan
volledige, betrouwbare en eenduidige informatie
Onvoldoende vergelijkbare gegevens op een heleboel domeinen *Effecten
van een specifieke aanpak worden onvoldoende gemeten *Beperkt zicht op ontwikkelingen en trends.
Een o.i. terechte onvoldoende voor de commissie Biesta en voor ondersteunend
Evalo-rapport van de UGent en VUB (prof. Valcke en co).
Het rapport moest een evaluatie worden van de gevolgen van
het hervormingsbeleid; maar dit beleid
komt nauwelijks ter sprake. We krijgen dan ook geen voorstellen om de nefaste
gevolgen van de vele hervormingen weg te werken - zoals b.v. het opnieuw in eer
herstellen van de afgeschafte oefenscholen en het opdoeken van de opgelegde
competentiegerichte aanpak. We krijgen ook
geen voorstellen om het leraarsberoep weer aantrekkelijk te maken. Er
wordt ook met geen woord gerept over de falende niveaubewaking door de overheid
en de NVAO - dit kan ook moeilijk met een vertegenwoordiger van de NVAO in de
onderzoekscommissie.
Het evaluatierapport was aangekondigd als een
wetenschappelijke studie, maar dit is geenszins het geval. Het rapport zelf en
de conclusies zijn uiterst vaag en oppervlakkig met uitzondering van enkele
tabellen die al vroeger bekend waren. De commissieleden geven eerder percepties
en indrukken weer die ze bijeen sprokkelden op basis van bevraging van
opleiders, studenten, praktijkmensen uit het lager en secundair onderwijs, van
het tendentieuze rapport-Monard van 2001
Met het feit b.v. dat onze
onderwijzers en regenten voor TIMSS, PISA en PIRLS veelal hogere leerlingenscores
bereiken dan in landen met een universitaire lerarenopleiding, wordt geen
rekening gehouden. Ook in de Evalo-studie
van Valcke en co waarnaar in de studie her en der verwezen wordt, gaat
het eerder om indrukken. Met de
voorliggende evaluatiestudie staan we geen stap verder.
3 Geen ervaring met lerarenopleiding
bij commissieleden
De commissieleden betreuren dat slechts de helft van de
lerarenopleiders vooraf zelf les gegeven heeft in het lager/secundair
onderwijs. Zij vinden het echter niet erg dat ze zelf geen ervaring hebben met
de te evalueren lerarenopleidingen. Ze beschikken niet over de nodige
veldkennis om de gepaste onderzoeksvragen te kunnen stellen en om de
vastgestelde feiten te kunnen interpreteren. De twee buitenlandse professoren
in de commissie zijn ook niet bekend met de vele hervormingen.
In de Biesta-commissie
zit geen enkele onderzoeker uit de
sector van de lerarenopleiding. De voorzitter was Gert Biesta, professor of
Educational Theory and Policy, University of Luxembourg. Bies-ta is vooral bezig met
onderwijsfilosofische themas. De andere leden zijn: Daniël Muijs, University
of Southampton, Rik Belmans,
beleidsmedewerker NVAO; Anne Beyers,
directeur van het centrum voor basiseducatie CBE Open School; Gerda Calders,
directeur basisonderwijs, Johan Huybrechts, domeinverantwoordelijke leren en Hilde Van Den Bossche, directeur
scholengemeenschap SALEM Aalst. In
de zevenkoppige commissie zaten dus geen
mensen met leservaring in de geïntegreerde lerarenopleidingen
(kleuter/lager/regentaat). Ook de Evalo-onderzoekers Valcke en co, hebben zelf
geen ervaring met de normaalschoolopleidingen. We vinden het deontologisch ook
niet verantwoord dat het ondersteunend Evalo-rapport opgesteld werd door
academici die al rond 1990 opteerden voor de academisering van de
(geïntegreerde) lerarenopleidingen
en die tegelijk hun eigen universitaire lerarenopleidingen moesten beoordelen.
4 Geen
evaluatie van hervormingen &
wegwerking nefaste gevolgen
De opdracht was beleidsevaluatie, maar dit is voor 99%
niet het geval. De beleidsmakers van nu en vroeger kunnen dus de handen in
onschuld wassen. In de eerste bijdrage in dit nummer bleek nochtans eens te
meer dat de docenten steen en been klagen over de vele nefaste hervormingen van
het hoger onderwijs waarvan ook de lerarenopleidingen de dupe waren. Het is
ook niet normaal dat de onderzoekers zich mede baseerden op een evaluatierapport
van de Stuurgroep-Monard van 2001. Monard en co omzeilden de opgedragen
evaluatie van hun eigen beleid en deden enkel tendentieuze uitspraken over het
functioneren van de lerarenopleidingen.
Wat zou een kritische
evaluatie van de hervormingen kunnen opleveren? De opeenvolgende hervormingen
sinds 1984 leidden tot een aantasting van de lerarenopleidingen. We zouden in de eerste plaats en op korte
termijn een aantal hervormingen moeten terugschroeven en/of de nefaste gevolgen
wegwerken. Enkele voorbeelden. 1984: verlenging van de regentaatsopleiding
zonder enige compensatie van het financieel
verlies (studiegeld en jaarwedde) maakte het regentaat minder aantrekkelijk;
betere studenten gingen 4 jaar universiteit volgen. 1985: afschaffing van de
oefenscholen door Coens-Monard: een doodzonde.
De nefaste gevolgen van het Hogescholendecreet 1995. *Integratie binnen multisectorale hogescholen leidde tot verlies van
identiteit, minder docenten, meer overhead en bureaucratie. *Enveloppefinanciering:
minder centen voor onderwijsopdracht:85 % i.p.v. 95%; financieel niet meer
mogelijk om leerkrachten met nodige ervaring in het lager/secundair onderwijs
aan te werven, vaak ook minder lesuren. De zeven Nederlandse normaalscholen
(Pabos) die zelfstandig bleven (800/900 studenten) hebben de hoogste kwaliteit,
meer docenten en centen, democratischer bestuur. De onderzoekers verzwijgen ook
dat als gevolg van de enveloppefinanciering en besparingen steeds meer lectoren
vakken moeten doceren waarvoor ze niet bevoegd en opgeleid zijn, veel meer uren
les moeten geven dan vóór de hervorming, vaak 20 lesuren per week. Hierdoor
rest er minder tijd voor stagebegeleiding, studiewerk, dienstbetoon en
publiceren. Er zijn ook opleidingen waar
men het aantal lesuren al te drastisch heeft verminderd. Niets hiervan is terug
te vinden in het evaluatierapport. De hervorming hoger onderwijs en de
Bologna-hervorming leidden tot wildgroei; b.v. twee maal zoveel regentaten
lichamelijke opvoeding dan vóór de hervorming. De decretaal opgelegde competentiegerichte
aanpak (1996-1997) leidde tot energieverspilling
en aantasting van de kwaliteit van het
curriculum. Outputfinanciering en flexibilisering van minister Vandenbroucke
tastten eveneens het niveau aan. De reductie van de bevoegdheid van de regenten
tot 2 vakken (eventueel zelfs 2 kleine
vakken) leidde tot problemen inzake inzetbaarheid en klastitularisschap.
5 Commentaar bij aantal conclusies
5.1 Rekruteringsproblemen en selectie
Er zijn vooreerst in alle lerarenopleidingen - ook in de
universitaire - problemen met de
rekrutering. Lesgeven lijkt voor veel jongeren niet langer aantrekkelijk. We moeten in de eerste plaats het beroep aantrekkelijker maken, maar daar
zegt het evaluatierapport niets over. In dit verband zwijgt men ook over het feit
dat door het zomaar verlengen van de studieduur zowel de regentaatsopleiding
als de universitaire lerarenopleidingen
minder aantrekkelijk werden.
Selectie bij de start
van de opleidingen zal maar renderen als
men vooraf het leraarsberoep aantrekkelijker
maakt. De terugloop van het aantal studenten voor het regentaat & de
universitaire lerarenopleidingen en de vervrouwelijking, wijzen er op dat
jongeren het beroep steeds minder aantrekkelijk vinden vermoedelijk ook
omwille van de aangekondigde hervormingen van het s.o. en de ermee verbonden
stemmingmakerij. Ook de vele negatieve berichten over het onderwijs en de
lerarenopleidingen tasten het imago van het leraarsberoep verder aan.
We vermelden in deze context nog dat de evaluatiecommissie
een formele selectieproef bij de start
van de lerarenopleiding afraadt net zoals de vermastering van de
studies. In commentaren bij het rapport
wekten velen de indruk dat de commissieleden regelrecht aanstuurden op
vermastering en dat daarmee de problemen opgelost zouden zijn. Tussendoor: de
destijds gangbare toegangsproef werd op een bepaald moment verboden. Het is ook
de wetgever die besliste dat ook de tso- & bso-leerlingen de opleiding
mochten volgen.
Er is een rekruteringsprobleem, maar in de media werd een
karikatuur geschetst van de feitelijke situatie. In de pers werd b.v. de indruk
gewekt dat de meeste leerkrachten lager onderwijs geen aso-diploma bezitten. In het Biesta-rapport lezen we dat
56% van de in 2012 afgestudeerde studenten lager onderwijs een aso-diploma
bezit. Amper 0,9% komt uit bso. De
Morgen stelde dat de instroom in de
lerarenopleiding ondermaats is, want "slechts een op de twee onderwijzers
volgde nog aso". Waarom schreef DM
niet dat er nog steeds 56% uit het aso komen en dat volgens het rapport-Biesta
dit aantal de voorbije 10 jaar niet noemenswaardig is gedaald. Er komen ook
goede leerkrachten uit het tso. Volgens de commissie is het overigens niet
mogelijk een eenduidig antwoord te geven op de vraag of het niveau van de
afgestudeerden voldoet.
Bij de beoordeling van de competenties waarover een
onderwijzer(es) b.v. moet beschikken, wekte men in De Morgen en in de media ook
de indruk dat het enkel gaat om intellectuele capaciteiten. Veel licentiaten
wiskunde, professoren e.d. zouden echter niet geschikt zijn voor dit beroep,
omdat ze niet over de brede (polyvalante) capaciteiten en aanleg beschikken om goed les te kunnen geven
in het lager onderwijs. Het zou jammer zijn indien men in de toekomst minder
rekening zou houden met de vereiste veelzijdigheid en enkel zou selecteren op
basis van intellect.
5.2 Effectief optreden lkn & hoge leerresultaten
Tal van beleidsmakers, journalisten, buitenstaanders ...
staren zich ook blind op de
opleidingsduur en daaraan gerelateerd het veronderstelde kennisniveau van de leraren. Niettegenstaande
het academisch opleidingsniveau van de leraars in Frankrijk, presteren de
Franse 7- à 15-jarigen voor TIMSS en PISA opvallend lager dan de Vlaamse. We
moeten bij de beoordeling van de leerkrachten en van hun opleiding in de eerste
plaats kijken naar de kwaliteit van hun effectief optreden in relatie tot de
leerresultaten en de tevredenheid van leerlingen en ouders. Hieraan wordt in
het evaluatierapport niet de minste aandacht geschonken. De Vlaamse leerlingen behalen voor TIMSS, PISA en PIRLS een
internationale topscore, bijna steeds hoger dan in de landen met een
universitaire opleiding. Zo scoorden
onze 10-jarigen voor TIMSS-wiskunde 2011 nog steeds beter dan in
onderwijsparadijs Finland. Ook bij de 14-jarigen was dit in het verleden steeds
het geval. De tevredenheid en het welbevinden
bij de leerlingen is ook vrij groot.
Deze objectieve vaststellingen zijn minstens even belangrijk als de
subjectieve perceptie. Men stelt veelal
- en grotendeels terecht - dat de kwaliteit van het onderwijs staat of valt met
de kwaliteit van de lerarenopleiding. Als de kwaliteit van Vlaams onderwijs nog
hoog is, dan is dit toch ook te danken aan de kwaliteit van de opleidingen. En
dan luidt de conclusie: The proof of the teacher-training is in the success of
the Flemish pupils. Zo slecht functioneren onze kleuterleidsters, onderwijzers
en regenten blijkbaar nog niet.
Dit alles betekent niet dat er geen kwantitatieve en
kwalitatieve rekruteringsproblemen zijn. Maar de ongenuanceerde uitspraken
tasten enkel het imago van het onderwijs
en de opleidingen verder aan. We missen vooral voorstellen om het beroep
aantrekkelijker te maken en om op korte termijn de nefaste gevolgen van de hervormingen
weg te werken: in eer herstellen van oefenscholen, afschaffen van opgelegde
competentiegerichte aanpak, lerarenopleidingen als aparte sector met eigen
identiteit en aangepaste niveaubewaking, enz., enz. (Zie bijdrage in
Onderwijskrant nr. 164)
5.3 (Vak)didactische kennis & pedag. hypes
De commissie-Biesta stelt dat er in de opleidingen veel
aandacht wordt besteed aan de vakdidactiek. Het zijn overigens ook normaalschooldocenten
die de voorbije decennia de vakdidactieken voor het basisonderwijs voor een
groot deel hebben ontwikkeld en die een belangrijke rol speelden bij de
opstelling van de leerplannen. Dit belangrijk aspect wordt
jammer genoeg niet verder toegelicht en gewaardeerd. In punt 5.2 wezen we er
ook op dat de (leer)resultaten van het effectief optreden van de leerkrachten
volgens TIMSS & PISA nog vrij hoog zijn.
De commissie voegt er wel aan toe dat bij buitenstaanders "toch de
perceptie'(!) bestaat dat afgestudeerden
onvoldoende vakkennis bezitten, of minder dan vroeger het geval was.
Indien de vakkennis van de toekomstige leraren erop
achteruit is gegaan, dan moet men ook zoeken
naar de eventuele oorzaken. Die kunnen velerlei zijn. De commissie merkt b.v.
terecht op dat de door de overheid opgelegde basiscompetenties geen expliciete
verwijzingen naar vakkennis/vakinhouden bevatten, maar spit dit belangrijk
thema niet verder uit. De opleidingen werden decretaal verplicht om elk voor zich
een curriculum op te bouwen vanuit vage basiscompetenties en om een competentiegerichte/
studentgecentreerde aanpak toe te passen. Dit leidde tot veel problemen, tot
een vakinhoudelijke verarming, vaak ook tot minder lesuren, en tot een sterk uiteenlopende vormgeving.
Waarom wijst de commissie niet op de nefaste gevolgen van de controversiële
competentiegerichte aanpak?
In het Evalo-rapport van UGent en VUB lezen we uiteraard ook
niet dat de universitaire lerarenopleidingen de voorbije 20
jaar veel naïeve en nefaste visies
verkondigden omtrent competentiegericht/constructivistisch leren,
communicatief/taakgericht taalonderwijs
,
waarbij de klassieke kennis en leerinhouden veel minder centraal staan.
Veel (jonge) lectoren zijn in hun eigen universitaire opleiding gebrainwasht
met visies die haaks staan op degelijk onderwijs. Zo zijn/waren de oudere
pedagogen ook veel meer begaan met de leerinhouden dan de jongere. Zelf hebben we als pedagoog ook veel gepubliceerd over leren lezen,
rekenen, spellen, ...
5.4 De leraar als onderzoeker? Lesgeven in multiculturele klassen?
Volgens de commissie en prof. Valcke komt de competentie de
leraar als onderzoeker te weinig aan bod in de lerarenopleiding. Het is volgens ons een complete illusie om
van kleuterleidsters, onderwijzers en regenten ook onderzoekers
te willen maken. We merken dat zelfs de meeste
onderwijskundigen veel problemen
hebben met zogezegd wetenschappelijk onderzoek. Ook het onderzoeksrapport zelf
en het ondersteunend Evalo-onderzoek munten niet uit in wetenschappelijke
aanpak en in gefundeerde uitspraken. Naar verluidt krijgen een aantal lerarenopleidingen binnen
enkele maanden een NVAO-visitatiecommissie op bezoek die precies zal focussen
op twee basiscompetenties: de leraar als onderzoeker en de leraar als
cultuurparticipant. Dit zijn twee zaken die al bij al te weinig relevant zijn
voor de kwaliteit van de opleidingen. Volgens de studie komen ook de door het
decreet opgelegde (vage) competenties i.v.m. de relatie met de maatschappij en
met de ouders onvoldoende aan bod in de opleiding. Het gaat hier opnieuw om competenties
die vaag klinken en die men maar kan bereiken via voldoende praktijk- en
veldervaring.
Prof. Valcke stelde ook in het VRT-interview (De Ochtend, 4 oktober) dat de nieuwe
leerkrachten onvoldoende opgeleid zijn om onmiddellijk goed les te kunnen geven
in moeilijke multiculturele klassen in grootstedelijke regios. Bij de
bevraging van nieuwe leerkrachten die in zon situatie terecht kwamen,
getuigden deze dat dit voor hen een moeilijke opdracht was en dat ze veelal op
stage nog niet in zulke klassen les gaven. Zelfs ervaren leerkrachten hebben
veel problemen in dergelijke klassen. Die problemen hebben weinig te maken met
de opleiding, maar des te meer met de klassituatie en de achtergrondskenmerken
van de leerlingen. Alle studenten verplichten om les te gaan geven in b.v.
Brusselse multiculturele scholen is niet haalbaar en heeft weinig zin.
Studenten leer je niet lesgeven door ze onmiddellijk in de moeilijkste
situaties te laten optreden. Je schrikt ze hiermee vooral af.
5.5 Bevoegdheid van de regenten
De commissie schrijft ook dat de helft van de directies s.o.
expliciet stelt dat de beperktere bevoegdheid van de nieuwe regenten (2 i.p.v. 3
vakken) ernstige tewerkstellingsproblemen stelt. De inzetbaarheid is te beperkt
en ze kunnen veelal te weinig les geven in 1 klas om als klastitularis te
kunnen fungeren. Licentiaten zijn vaak zelfs breder inzetbaar. Ook de door de
student willekeurig gekozen combinatie van de vakken laat vaak te wensen over.
Zelf blijven we ijveren voor het herstel van de bevoegdheid voor drie vakken,
een hoofdvak en twee kleinere vakken.
|