Inhoud blog
  • Waarom leerlingen steeds slechter presteren op Nederlandse scholen; en grotendeels ook toepasselijk op Vlaams onderwijs!?
  • Waarom leerlingen steeds slechter presteren op Nederlandse scholen; en grotendeels ook toepasselijk op Vlaams onderwijs!?
  • Inspectie in Engeland kiest ander spoor dan in VlaanderenI Klemtoon op kernopdracht i.p.v. 1001 wollige ROK-criteria!
  • Meer lln met ernstige gedragsproblemen in l.o. -Verraste en verontwaardigde beleidsmakers Crevits (CD&V) & Steve Vandenberghe (So.a) ... wassen handen in onschuld en pakken uit met ingrepen die geen oplossing bieden!
  • Schorsing probleemleerlingen in lager onderwijs: verraste en verontwaardigde beleidsmakers wassen handen in onschuld en pakken uit met niet-effective maatregelen
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Onderwijskrant Vlaanderen
    Vernieuwen: ja, maar in continuïteit!
    15-09-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Prof. Bulle: sociologen, beleidsmakers, aantal onderwijskundigen stimuleren nivellering curriculum

    Prof.-sociologe Nathalie Bulle: Naar een meer faire school? Ja, maar vooral via het meer centraal stellen van een veeleisende theoretische vorming waarbij de vakdisciplines als cultuurproducten en expliciete instructie een belangrijke rol spelen i.p.v. nivellering e.d.


    Prof. Bulle betreurt dat veel collega’s-sociologen, beleidsmakers, een aantal onderwijskundigen …, de rol van de school niet of niet meer vanuit haar belangrijkste opdracht bekijken en uitpakken met GOK-ingrepen -vaak ook nivellerende- die geen soelaas brengen en vaak nadelig zijn voor kansarmere leerlingen.

    Door het probleem van ongelijkheid en sociale discriminatie centraal te stellen boven het probleem van de wijze waarop scholen hun fundamentele taak uitvoeren, slagen sociologen (en ook al te veel beleidsmakers en onderwijskundigen) er niet in om een degelijke analyse te maken van de belangrijkste fundamenten voor fair onderwijs en voor optimale onderwijskansen.

    We voegen er aan toe dat precies veel van de voorstellen van sociologen e.a. ook de ontwikkelingskansen van kansarmere leerlingen afremmen: b.v. gemeenschappelijke lagere cyclus lager onderwijs; kritiek op burgerlijke leerinhouden à la Bourdieu gecombineerd met voorstellen voor nivellerend working-class-curriculumm… En we betreuren ten zeerste dat die nivellerende curriculumtendens ook domineert in de 7 recente adviezen over de toekomst van ons onderwijs en van de nieuwe eindtermen & leerplannen -ZILL inbegrepen. In de bijlage illustreren we uitvoerig de pleidooien voor een nivellerend en laag-abstract 'working-class-curriculum à la Bourdieu, Ides Nicaise, Roger Standaert ... dat veel minder eisen stelt aan de leerlingen. ... Bij de opstelling van de eindtermen in de jaren negentig stimuleerden Roger Standaert en co heel sterk de nivellering van het curriculum. )

    --------------
    N.Bulle (2016) “Vers une école plus juste” in L’école au chevet de la République”, 2016 Paris: Connaissances et Savoirs, p.63-69. Vertaling: Raf Feys

    Het grootste onrecht dat een instelling als de school kan doen ontstaan, is dat zij iets anders doet dan het volbrengen van haar primaire missie. Vanuit dit vertrekpunt zal de stelling die ik zal ontwikkelen deze zijn: scholen worden gehinderd in hun primaire opdracht omdat ze geneigd zijn de echte dynamiek van de menselijke ontwikkeling te negeren.. De school is in de eerste plaats het medium waarmee een samenleving haar leden verlicht, hun de middelen geeft om hun oordeel en hun begripsvermogen te ontwikkelen; en om zus dus dichter bij het ware en de waarheid te komen. De veronderstelde verhouding tussen mens en kennis, de epistemologie die in een bepaalde tijd overheerst, speelt een belangrijke rol in de opvattingen over onderwijs, en het typische van het leren op school.

    Deze roeping van de school om het menselijke denkvermogen te vergroten, om in elke leerling een neiging naar het ware/ een bezorgdheid om de waarheid te stimuleren en te voeden,, maakt van de school tegelijk de meest ethische instelling van een samenleving, maar ook de meest progressieve en emancipatorische, want deze gerichtheid naar het ware/de waarheid bij de jongere is een ferment dat zich verder ontwikkelt in zijn verdere en oneindige zoektocht.

    Sociologen, beleidsmakers en nog vele anderen, zien de school veelal niet of niet meer vanuit de invalshoek van de belangrijkste missie van de school. Misschien moet de fout ook bij Marx gezocht worden, die de waarde en waarheid van de mens op de een of andere manier tot zijn economische functie gereduceerd heeft. De huidige dominante onderwijssociologie concentreert zich jammer genoeg volledig op de ongelijkheid en sociale discriminatie. Uiteraard is de aandacht voor ongelijkheid en discriminatie belangrijk, maar door symptomen te verwarren met de ziekte, door het probleem van ongelijkheid te stellen boven het probleem van de wijze waarop scholen hun fundamentele taak uitvoeren, slaagt de sociologie er niet in om een degelijke analyse te maken van de belangrijkste fundamenten voor fair onderwijs en voor optimale onderwijskansen. De hoogste aspiraties van het menselijk denken worden vergeten ten gunste van een functionele opvatting van het doel van de school.

    We bekijken nu de eenzijdige opvattingen uit de jaren zestig en zeventig, al dan niet in combinatie met het neomarxisme. De secundaire rol die toegekend werd aan het menselijk verstand en de intellectuele kennis vanuit het standpunt dat allerlei sociale, symbolische, en andere structuren, de culturele kennis zouden domineren/bepalen, heeft geleid tot een breed cultureel relativisme, en tegelijk tot de neiging om alles wat te maken heeft met overdracht van intellectuele en culturele kennis als autoritair te beschouwen.

    De studie van de evolutie in het pedagogisch denken toont de aanwezigheid aan van twee belangrijke tegengestelde denkwijzen over de fundamenten van de menselijke kennis. De eerste gaat terug naar Plato, loopt door naar Aristoteles en gaat verder in het klassieke rationalisme. Het markeerde de leer van de Karolingische Renaissance, de scholastiek, het klassieke humanisme en breidde zich uit tot de 19e eeuw in de opvatting van de ‘mentale discipline’. Rationalisme richtte zich naar de ‘hemel’ of naar ‘grote’ teksten, gebaseerd op inspiratie, logica en argumentatie om het echte of het plausibele te bereiken. We weten vandaag heel goed dat zo’n benadering niet voldoende was en dat er een fundamentele bron ontbrak, even fundamenteel als het ware: de realiteit, de ervaring.

    De tweede weg die onderwijsontwikkeling in het Westen doorkruiste vond haar oorsprong bij Francis Bacon, John Locke, Davis Hume en klassieke empiristen, en wordt verder gezet in het positivisme en evolutionaire opvattingen in de Angelsaksische landen en in het Marxisme in Duitsland en de Oost-Europese landen. Deze weg leidt tot het modern radicaal pragmatisme en constructivisme. Het is de antagonist van de eerste weg, in die zin dat concrete en praktische ervaring op zich de maatstaf van de menselijke waarheid wordt.

    Het is dan ook begrijpelijk dat de intellectuele en culturele vakdisciplines die door de rationalistische benadering als bevrijdend werden opgevat, nu enkel nog van secundair en ondergeschikt belang bleken te zijn. Die disciplines (met inbegrip van de standaardtaal) werden vanuit de empirisch-evolutionistische benadering bestempeld als bron van onderwerping van de mensen/leerlingen uit de lagere milieus, en als voorbijgestreefde kennis uit vervlogen tijdperken. Volgens die zienswijze is een faire school in de eerste plaats een school die bevrijd is van de erfenis van de vroegere maatschappelijke toestand die niet meer in overeenstemming is met de democratische ontwikkeling en de noden van leerlingen uit kansarme milieus in het bijzonder (cf. ook visie van Bourdieu).

    Angelsaksische pragmatische benaderingen zijn een belangrijke bron van deze ideeën geweest. Ze bekijken de mens vooral vanuit zijn functionele rollen.
    *De bekwame mens/leerling wordt vervangen door de hele mens/leerling, *de gemeenschappelijke cultuur door de algemene cultuur.

    *Socialisatie kwam in de plaats van het stimuleren van de intellectuele en morele discipline. Kennis werd verondersteld gebaseerd te zijn op alledaagse levenssituaties. Vurige pleidooien voor ervaringsgericht en interdisciplinair leren werden steeds meer beluisterd. Het ideaal van individuele emancipatie door de autonomie van de rede wordt verlaten en vervangen door de verwerving competenties die voldoen aan de verwachtingen van de omgeving of organisatie.

    Het klassieke secundair onderwijs dat vanuit de filosofische notie van ‘liberaal onderwijs’ gericht was op het zelfstandig leren denken van de leerling deemsterde weg. Men beschouwde de empirische kennisverwerving ten onrechte als evenwaardig met de theoretische. Beide bronnen van kennisverwerving zijn echter sterk verschillend omdat de theoretische dimensie verwijst naar intellectuele constructies om de wereld te begrijpen, in de loop van de geschiedenis geproduceerd door culturele gemeenschappen,. Het gaat hierbij en bij vakdisciplines om concepten waarvan de betekenis verwijst naar andere concepten, naar de theorieën die ze definiëren, en niet rechtstreeks naar de ervaring.

    Moderne epistemologie heeft het volledige creatieve potentieel van de theoretische dimensie blootgelegd. Lev Vygotski, de vader van de historisch-culturele school van de psychologie, wees vooral op het belang van deze theoretische dimensie en van de culturele kennis en de vakdisciplines in functie van de ontwikkeling van het menselijk redeneren.

    Het bestaan van twee uiteenlopende kennisbronnen wijst volgens Vygotky op het belang van het leren van "theoretische" kennis die de verschillende kennisgebieden structureren in functie van de menselijke ontwikkeling. Zo’n machtige (powerful) kennis is theoretisch van aard, in die zin dat zij niet direct toepasbaar is op ervaring en geen operationele of instrumentele waarde heeft, maar eerder een bemiddelende waarde in termen van logica en steun voor de betekenis-verwerving. Omdat ze niet direct gekoppeld is aan ervaring, vereisen dergelijke kennisgebieden/disciplines expliciet onderwijs. Omdat dit onderwijs expliciet is en om te voldoen aan de beperkingen van begrips- en leervermogen van de leerlingen moet zo’n kennis het in elementen opgedeeld en progressief (stapsgewijze) opgebouwd worden.

    Op het vlak van de methodische aanpak vereist de theoretische (schoolse) kennis dus expliciet onderwijs – o.a. verbale methoden. En expliciet onderwijs vereist tegelijk elementarisering. Volgens die zienswijze komt het er ook op aan om de twee fundamentele dimensies van de menselijke kennis met elkaar te verzoenen. De bedoeling is dus om uit te vertrekken van het "eenvoudige", het elementaire, en geleidelijk complexe kennis op te bouwen, om ten slotte greep te kunnen krijgen op concrete problemen.

    Wat we vooral leren uit de psychologie van Vygotski is dat het leerproces op school een specifiek leerproces is, vooral besteed aan de ontwikkeling van theoretische kennis die niet kan worden bereikt op een spontane wijze en door informeel leren. We leren tegelijk dat de ontwikkeling van theoretische/krachtige kennis overeenkomt met het structureren van het verstand, met de toename toename van het potentieel voor leren en begrijpen.

    Ik beklemtoon dit punt omdat er grote verwarring bestaat over deze kwesties. In de mate vanuit de empirische visie kennis die men traditioneel op school opsteekt ten onrechte wordt gelijkgesteld/verward met informatie, wordt ook het belang van kennis voor de intellectuele ontwikkeling schromelijk onderschat.

    Wat is nu het fundamentele probleem van de hedendaagse onderwijssociologie?

    Leerlingen krijgen volgens die sociologen niet dezelfde ontwikkelingskansen vanuit hun sterk verschillende sociale omgeving. Dit geld volgens hen ongeacht de curricula en methoden die gebruikt worden. Maar de meest geschikte aanpakken om toch een optimale en faire ontwikkeling te garanderen zijn o.i. die welke het best de werkelijke dynamiek van de menselijke intellectuele ontwikkeling respecteren. En het zijn deze die tegelijk de meest faire en egalitaire zijn. (en b.v. niet aanpakken die door Bourdieu en co gepropageerd worden en die haaks staan op de ontwikkelingsnoden van kansarmere leerlingen).

    Meer fair onderwijs en meer optimale ontwikkelingskansen voor kansarmere leerlingen impliceert dus geenszins een pseudo-afvlakking van de moeilijkheden en theoretische/abstracte kennis door ad-hoc-methoden en nivellering. Als we geloven in de menselijke creativiteit, moeten we ervan uitgaan dat de mens/ de leerling in principe in staat is om de grenzen van zijn sociaal-culturele omgeving te overschrijden, ongeacht de invloed die deze omgeving op hem kan hebben. Voor een meer fair en rechtvaardig onderwijs moeten scholen in de eerste plaats voorrang geven aan de ware dynamiek van intellectuele ontwikkeling in de meest volledige zin van het woord. En daarvoor moeten ze zich vrijmaken van invloeden die deze fundamentele roeping in de weg staan.

    ----------------------------------------

    Bijlage: nivellerend en nefast working-class-curriculum à la Bourdieu, Roger Standaert ...


    Veel progressieven hebben net als Bourdieu het culturele relativisme gepropageerd en hieraan de conclusie verbonden dat de 'hogere cultuur' verfoeilijk was en dat de confrontatie op school met deze cultuur (literaire werken, de meer symbolische en abstracte onderdelen van het curriculum …) vooral nadelig was voor kansarme leerlingen. Dergelijke visies leidden tot een sterke relativering van de oordeelkundige keuze van de leerinhoud en tot aanvallen op het zgn. 'middle-class curriculum'. Brian Jackson wees op de grote voordelen van een 'working-class-curriculum' voor 'working-class-children'. Democratisering krijgt dan bv. de betekenis van het invoeren van een soort 'cultuur van het volk' (i.p.v. de klassieke humanistische cultuur) en van het zgn. 'working-class-curriculum'.

    Ook de Franse onderwijskundige en beleidsadviseur Philippe Meirieu was sterk beïnvloed door de culturele reproductietheorie van Bourdieu. In de democratiseringsplannen van Mierieu en minister Allègre (1999) stond naast het 'collège unique' (doorgedreven comprehensief onderwijs), ook de afstemming op de cultuur binnen de lagere milieus en het 'working-class-curriculum' centraal.

    De leerinhoud moest minder abstract worden en hiervoor werd mede een beroep gedaan op de ideeën van het zgn. constructivisme en ervaringsgericht leren. De confrontatie van de jongeren met de culturele erfenis en met literaire teksten moest worden vervangen door het laten lezen van teksten over bv. het construeren of bedienen van alledaagse gebruiksinstrumenten. Dit alles zou de benadeelde jongeren veel meer motiveren; dit sloot meer aan bij hun alledaagse leefwereld. Meirieu nam zelf een enquête af bij lyceum-leerlingen en ook die (oudere) leerlingen bleken volgens hem vooral interesse te tonen voor die meer concrete en instrumentele zaken.

    Allègre en Meirieu lokten met hun voorstellen hevige reacties uit en dit leidde in '99 tot het ontslag van beide. In een interview achteraf bekende Meirieu dat hij zich op sleeptouw had laten nemen door Bourdieu en co. Hij stelde: "De pedagogen waarvan ik deel uit maak, hebben inzake de democratisering fouten begaan. We dachten dat benadeelde leerlingen eerder gebruiksaanwijzingen voor elektrische apparaten moesten leren lezen dan literaire teksten. Ik dacht dat dit veel dichter bij hun interesse stond. Ik heb me vergist omwille van twee redenen: vooreerst, omdat de leerlingen de indruk kregen dat ze onderschat werden; vervolgens omdat ik ze een essentieel onderdeel van de cultuur onthield. C'est vrai que dans la mouvance de Bourdieu, dans celle du marxisme, j'ai vraiment cru à certaines expériences pédagogiques. Je me suis trompé" (Le Figaro magazine, 23 oktober 1999). In zijn laatste werk pleit Meirieu opnieuw voor de systematische studie van de klassieke lectuur; hij schrijft: "c'est la culture fondamentale de l'humanité"

    Ook volgens de Leuvense prof. Nicaise en co moest "de gezamenlijke stam van het curriculum minder academisch, meer ervaringsgericht, technisch en instrumenteel van inslag zijn."

    Volgens Standaert is de relativeering van de leerinhouden en van de klassieke cultuuroverdracht het gevolg van het feit dat enkel een beperkte maatschappelijke elite bepaalde wat belangrijke kennis is en wat er in de leerplannen komt. Het is een dominante culturele minderheid die vanuit haar culturele bourgeoiswereld de inhouden vastlegde/vastlegt.

    Standaert verwees in dit verband naar de visie van de socioloog Pierre Bourdieu en schrijft: “Kennis die bij een bepaald gevormde elite hoort, wordt hoger aangeslagen dan de kennis die circuleert in het volkshuis. Weten wie Rubens was, wordt hoger aangeslagen dan weten wie David Beckham is. Kritische sociologen als Bourdieu

    hebben boeken volgeschreven over ‘la distance inégale à la culture’ van een grote meerderheid van kinderen op school.” …

    Standaert: “Vaak is die dominantie ook te vinden in de verbale sector. De verbale cultuur wordt torenhoog hoger geacht dan de technische cultuur. Het foutloos beheersen van de regels van de uitgangen d en dt, wordt waardevoller aangezien dan de kennis van de automotor. Het is ook geen schande als je een technische analfabeet bent, maar dat is het wel als je je nogal direct (en dus verbaal ongenuanceerd) uitdrukt in een gesprek: ‘la parlure vulgaire, ‘contre ‘la parlure bourgeoise’ van de Franse sociologen. … Om het nogal cru te stellen, de dominante geldige kennis wordt voornamelijk vastgesteld en verspreid door mensen, die het verbaal goed kunnen zeggen en schrijven.” … De geselecteerde kennis is vaak die kennis die prestigieus is en die gedragen wordt door een dominante elite”.

    Standaert imiteert Bourdieu en pleit voor “minder aandacht voor kennis die circuleert bij de elite en meer kennis die circuleert in het volkshuis”. Hij betreurt dat op school “het weten wie Rubens is hoger aangeslagen wordt dan weten wie David Beckham is”. Bourdieu stuurde zijn studenten de straat op met vragen als: van welke muziek houd je, van de muziek van Bach of van deze van Aimable? Bourdieu stelde dan vast dat mensen met een hogere scholing en/of inkomen Bach verkozen. Hij concludeerde dat Bach, Rubens, Racine en de klassieke cultuur burgerlijk waren omdat ze gekozen werden door mensen die behoorden tot de burgerij, ‘les héritiers’ van de hogere cultuur. Het is deze klasse van ‘héritiers’ – waartoe ook de leerkrachten behoren – die de burgerlijke cultuur bewaken en opleggen in het onderwijs.

    Er is volgens Standaert ook te veel aandacht voor abstractie en voor de verbale intelligentie en dit te koste van de andere soorten intelligentie van Gardner. Hij beseft blijkbaar niet dat Gardners 'meervoudige intelligentie' en het ermee verbonden inspelen op de specifieke intelligentie van elke leerling, door de meeste onderwijskundigen niet ernstig genomen wordt. Jammer genoeg werd ook in bijscholingen de voorbije jaren veel aandacht besteed aan de contraproductieve theorie van Gardner.

    Ook de technische cultuur – ‘het doen’ – krijgt volgens Meirieu en Standaert te weinig aandacht. In de traditie van de Bourdieu-filosofie werd ook gepleit voor een soort onderwijs in de eigen taal en cultuur van de verdrukten: de taal en cultuur van de kinderen van het proletariaat – en bij uitbreiding de taal en cultuur van de niet-westerse immigranten.

    Voor Bourdieu en zijn adepten is praktisch alles wat te maken heeft met het klassiek leerprogramma verdacht en ‘burgerlijk’ en dus ook vervreemdend en discriminerend voor proletarische kinderen: het leren van de standaardtaal, het leren deftig en duidelijk schrijven via het maken van verhandeling, de klassieke literatuur, leren deftig discussiëren, examens maken, inspanningen leren leveren… en zelfs de confrontatie met abstractere wiskunde.

    Bourdieu en co beschrijven de klassieke cultuuroverdracht in termen van het uitoefenen van ‘symbolisch geweld’ op de proletarische leerlingen. Dit komt tot uiting in de burgerlijke leerinhouden, de exameneisen, de schooltaal, de rapporten, enz. De leerkrachten en de schoolse bourgeois-inhouden vervreemden de arbeiderskinderen aldus van hun fundamentele aspiraties en van hun familiaal en sociaal milieu. De Bourdieu-visie leidt tot een sterke relativering van de bestaande leerinhouden en vakdisciplines, van de oordeelkundige keuze van de leerinhouden, van het gezag van de meester... In het Franse hervormingsplan Bourdieu-Gros (1989) werd dan ook expliciet gesteld dat de leerkrachten veel minder aandacht moesten besteden aan de leertaak en in het bijzonder aan lezen, rekenen en schrijven. En alles wat ruikt naar 'presteren' wordt als negatief voorgesteld - ook door Roger Standaert. 

    Cultuurrelativisme benadeelt ‘arbeiderskinderen’

    Met een beroep op Bourdieu propageerde Roger Standaert dus het cultureel relativisme en de hieraan verbonden conclusie dat de confrontatie met de verbale of hogere cultuur nadelig, discriminerend en vervreemdend is voor kansarmere leerlingen. De klassieke leerinhouden worden dus ‘verdacht’ en vooral de symbolische en abstracte onderdelen van het curriculum, de algemene vorming, de klassieke vakdisciplines, de literaire werken.

    Indien men sociaal benadeelde kinderen belangrijke kennis onthoudt (beheersing van de moedertaal en vreemde talen, abstract denken, basiskennis omtrent de werkelijkheid, literatuur…) dan worden deze extra benadeeld en gediscrimineerd. Als handarbeiderkinderen hebben we ons destijds opgetrokken aan die zgn. burgerlijke schoolcultuur. We waren van huis uit minder voorbereid op alles wat te maken had met geschreven taal, maar precies door de aandacht hiervoor op school konden we die handicap overwinnen.

    We gaan ook geenszins akkoord met de stelling dat we ons als arbeiderskinderen niet aangesproken voelden door wat de school ons aanbood. Bourdieu, Standaert en de DVO zouden zich beter inspannen opdat alle kinderen toegang zouden krijgen tot de kennis, cultuurinhouden en standaardtaal, dan de leerkrachten te verwijten dat ze als ‘privilégiés’ of ‘héritiers’ de la ‘culture’ de toegang tot de kennis en cultuur willen doorgeven.

    De Franse socioloog Bernard Lahire stelt al lang dat precies de ideologie van zijn leermeester Bourdieu nefast is voor de talentontplooiing- vooral ook van benadeelde leerlingen. B. Lahire schreef b.v.: “Si l’école exerce une domination culturelle sur les élèves des milieux populaires, c’est la seule orientation démocratiquement tolérable parce que les élèves en sortent mieux armés qu’il n’y sont entrés. … En reprenant à son compte l’analyse sociologique de la violence symbolique de Bourdieu, on finirai aussi par penser qu’il ne faut plus rien transmettre ni enseigner de peur de tuer les capacités créatives ou imaginatives (supposées naturelles) des enfants“ (Défendre et transformer l’école pour tous; zie Internet).

    Het hervormingsplan Bourdieu-Gros van 1989 wordt mede verantwoordelijk gesteld voor de daling van het onderwijsniveau in Frankrijk. De culturele reproductie- of nivelleringsideologie leidde tot een aantasting van de klassieke cultuuroverdracht en tegelijk tot een aantasting van de onderwijskansen. De Bourdieu-ideologie over de sociale reproductie leidde paradoxaal genoeg tot een toename van de ‘école de la reproduction’, tot een afname van de onderwijskansen. In naam van de ‘gelijke kansen’ onthoudt men ‘benadeelde’ leerlingen cultuurinhouden die de beter gesitueerde leerlingen buiten de school kunnen verwerven. Ook nivellerende Vlaamse eindtermen/leerplannen van 1998 zijn mede verantwoordelijk voor de niveaudaling.

    De Leuvense prof. Bart Pattyn drukte het onlangs nog zo uit: “Omdat men de indruk geeft dat cultuur, waardeoordelen en verantwoordelijkheid er niet toe doen, biedt men de zwakste socio-economische subculturen geen ideaal en daardoor ook geen uitweg uit de sociale ongelijkheid die door die subcultuur – b.v. verleiding van instant gratification – in de hand wordt gewerkt” (‘Het nut van morele vorming’).

    15-09-2017 om 18:56 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Bourdiue, Bulle: nivellering curriculum
    >> Reageer (0)
    14-09-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Recente getuigenissen over kinderen die eerst moeten crashen in gewoon onderwijs vooraleer naar buitengewoon
    Recente getuigenissen over kinderen die eerst moeten crashen in gewoon onderwijs vooraleer naar buitengewoon Veel kinderen moeten nog steeds eerst verkommeren in het gewoon onderwijs vooraleer 'eventueel' de toelating te krijgen om over te stappen naar het gewoon onderwijs. Dit is het gevolg van het M-decreet- ook al blijft minister Crevits beweren dat dit niet het geval is. " Leerlingen hebben dus geen recht meer op passend onderwijs! Dit is voor mijn zoontje dat dit schooljaar in het 2e kleuterklasje gestart is in een andere,gewone, school. En ook nu, na 2 weken, merk ik dat hij kapot gaat aan zich zo te moeten inspannen. Waarom krijgen we toch gewoon geen attest om naar een BLO te kunnen gaan?" Nog enkele reacties: Kristel Van Kalck-Stroobants Zo triest dat er dus totaal geen rekening wordt gehouden met de kinderen zelf. Blijkt weer maar eens dat de regeltjes worden opgesteld door mensen met nul ervaring ter zake! Het zijn de kids die er echt toe doen. · Annemie Neuteleers Blijven aandringen bij clb en zeggen dat het m_decreet zegt dat het kind centraal moet staan en niet opgeven...... · Ellen Depourque Idd moed niet opgeven. Hier vanaf 2de kleuterklas er voor bezig geweest. Helaas is mijn zoon eerst totaal moeten crashen in het eerste leerjaar voor dat hij attest type 9 kreeg (maart 2016). Leen Francen Psychiater moeten inschakelen bij de jongste, zelfs een opname van nu al 5 maanden. Anders had hij nog een schooljaar in tweede kleuterklas moeten doorploeteren. Kinderen van 3j in godsnaam! ýNeuteleers Wendyý   Dit is voor mijn zoontje dat dit schooljaar in het 2e kleuterklasje gestart is in een andere,gewone, school. En ook nu, na 2 weken, merk ik dat hij kapot gaat aan zich zo te moeten inspannen. Waarom krijgen we toch gewoon geen attest om naar een BLO te kunnen gaan?

    14-09-2017 om 14:36 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:M-decreet
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bezorgdheid over onderwijs voorbije 8 maanden enkel maar toegenomen : steeds meer kritiek, onzekerheid en chaos

    Bezorgdheid over onderwijs voorbije 8 maanden enkel maar toegenomen : steeds meer kritiek, onzekerheid en chaos

    In het januarinummer van Onderwijskrant - nr. 180 - drukten we onze bezorgdheid uit over de evolutie van het Vlaams onderwijs en over de vele beleidsplannen in het bijzonder. Het zou volgens Crevits het jaar worden van de grote doorbraak van de vele hervormingen die al vele jaren op stapel en op stal staan. We drukten in onze januari-boodschap onze twijfels uit over deze overmoedige uitspraak.

    Acht maanden later stellen we vast dat er geenszins sprake is van doorbraak en dat de onzekerheid en het ongenoegen in het onderwijs enkel maar toegenomen zijn. Ook Pedro De Bruyckere drukte in ‘De vakantie begint, de problemen blijven’ op radio1.be zijn grote bezorgdheid uit. Er is ook volgens hem ‘uitzonderlijk veel onduidelijkheid in en over het Vlaamse onderwijs’. Zo schrijft hij: “Het M-decreet en de GON-ondersteuning zijn nu de voorbije weken wel officieel geregeld. Maar de korte termijn waarop de veranderingen moeten worden ingevoerd, zorgde zeker niet voor rust of duidelijkheid. Verder zijn er de eindtermen. Deze hadden er al maanden moeten zijn, tenminste als we die minimumdoelen terdege willen invoeren op 1 september 2018. Door het onhaalbaar lang uitblijven van deze nieuwe eindtermen, staat nu ook het invoeren van de vernieuwing van het secundair onderwijs onder druk.” Hij wijst ook op het tekort aan leraren wiskunde, Frans… en stelt terecht dat dit tekort nog zal toenemen. Minister Crevits en Co namen te weinig afstand van de hervormingsplannen van de vorige ministers en oogsten met de uitvoering van de geërfde dossiers steeds meer kritiek.

    De inleiding van onze 1-januari-boodschap luidde: “Jammer genoeg ziet ook 2017 er niet zo rooskleurig uit voor het onderwijs en voor de leerkrachten en directies. Een aantal bedreigingen waar -op we op 1 januari 2016 al wezen, werden al deels werkelijkheid eind 2016. Nog meer dreigen er in 2017 werkelijkheid te worden. De bedreigingen verbonden aan de voor 2017 geplande hervormingen zijn velerlei.” We drukken nog even een aantal passages af uit onze 1 januari-boodschap - en plaatsen er telkens commentaar bij omtrent de huidige stand van zaken.

    1. M-decreet: toename kritiek en ineffectieve ondersteuningsnetwerken.

    Minister Crevits negeert de vele kritiek en maakt er zich van af met de uitvlucht: “Wij bedachten een prima ondersteuning, de bal ligt nu in het kamp van de scholen."
    Januari: ”M-decreet zal in 2017 steeds problematischer blijken. De kwalen van het M-decreet kwamen het voorbije jaar 2016 duidelijk tot uiting en bijna iedereen is het daar over eens. De ontwrichting zal dit jaar enkel maar groter worden.”

    Toestand begin schooljaar

    Het grote ongenoegen over de ontwrichtende gevolgen van het M-decreet is de voorbije 8 maanden gevoelig toegenomen. We hebben er in Onderwijskrant 181 en op de blog en facebook van Onderwijskrant de voorbije maanden tientallen bijdragen aan gewijd. In de vorige Onderwijskrant betreurden we dat er geen echte evaluatie kwam van het M-decreet omdat Crevits en Co wisten dat dit heel negatief zou uitvallen. Crevits redde dan maar de schijn met een zgn. meta-evaluatie opgesteld door vooringenomen medewerkers die zelf opteren voor radicale inclusie. De zgn. M-decreet-evaluatie-conferentiedag van 27 maart werd een schijnvertoning waarop de deelnemers gewoon belazerd werden. Een paar verlieten zelfs de zaal uit ongenoegen.

    De voorbije maanden bleek meer dan ooit dat er geen passende ondersteuning/opvang was voor de meeste inclusieleerlingen. En meer leerlingen die eerst een tijd moesten verkommeren in het lager onderwijs, stapten de voorbije maanden over naar het buitengewoon onderwijs. In het tweede jaar M-decreet was de druk op de leerkrachten groter geworden. In het secundair onderwijs is vooral het al moeilijke beroepsonderwijs steeds meer de dupe van het M-decreet.

    Het buitengewoon onderwijs werd verder ontwricht. Het b.o.-type basisaanbod vangt nu leerlingen op van het type 8, 1 en 2 (vanaf IQ van 60) en leerlingen van type 3 die moeilijker toegang krijgen tot type 3. De heterogeniteit in het basisaanbod is veel te groot. Het is dan ook minder passend voor specifieke type-8 leerlingen.

    Bezorgdheid over onderwijs voorbije 6 maanden enkel maar toegenomen : steeds meer kritiek, onzekerheid en chaos. Zo wordt In september 2018 een Brugse type-8school met naam en faam gesloten. De resterende leerlingen verhuizen dan naar een vroegere type-1school.

    Crevits en Co gaven toe dat de vigerende ondersteuning de voorbije 2 jaar weinig effectief was en improviseerden dan maar een uitweg uit de impasse door de problemen naar de lokale scholen en leerkrachten door te schuiven. Minister Crevits negeert de kritiek op de regionale ondersteuningsnetwerken en maakt er zich van af met: “Ik deed mijn werk, Ik bracht de bal aan het rollen. De bal ligt nu in het kamp van de scholen!" De geïmproviseerde regionale ondersteuningsnetwerken zullen weinig effectief zijn en niet vanaf de start van het schooljaar functioneren. Veel kinderen zullen niet meer ondersteund kunnen worden door de gekende GON-ondersteuner en niet meer de individuele ondersteuning kunnen krijgen.

    We wijzen er al sinds 1996 (!) op dat er geen passend onderwijs mogelijk is voor kinderen die in een klas van 20 tot 30 leerlingen grotendeels een individueel curriculum moeten volgen. We stelden tevens dat het dan gaat om exclusie binnen de klas. In Finland b.v. zitten die leerlingen – en de leerlingen die ernstige gedragsstoornissen vertonen in aparte en kleine klasjes met een stevige omkadering.

    In de context van het debat over de controversiële regionale ondersteuningsnetwerken betreurde ook Kathleen Krekels (N-VA & lid commissie onderwijs) dat minister Crevits en haar medewerkers geen rekening hielden met de vele kritiek van de praktijkmensen. In 'Hoe ver staat minister Crevits van het onderwijsveld vandaan? (De Tijd 5 juli) betreurt Krekels o.a.: "Wij nemen risico’s met de onderwijskansen van leerlingen die nu school lopen omdat wij geen volledige garantie tot ondersteuning kunnen bieden in het gewone onderwijs. Daarnaast maken wij het ouders moeilijk de overstap naar het buitengewoon onderwijs te zetten doordat eerst een heel zorgcontinuüm en handelingsgericht werken moet aangetoond worden." Ze wees ook op de nefaste gevolgen voor het buitengewoon onderwijs. Prof. Wim Van den Broeck twitterde: "M-decreet is niet te reanimeren, het moet grondig herdacht worden. Even leek dat te gaan gebeuren, maar het loopt nu vast op gebrek aan gedeelde visie.”

    In een recent rapport betreurt de Unesco eens te meer dat echt inclusief onderwijs, integratie in een gewone klas, nog zeldzaam is. (A guide for ensuring inclusion in education’, 2017). Volgens dit rapport vereist inclusief onderwijs het radicaal afstappen van het huidige systeem met klassieke leerplannen, groepsinstructie e.d. “In this changed view, the teacher’s role become sone of guiding and facilitating engagement and learning, rather than instructing. The students need not to be at the same point in their learning, or receive the same instruction from their teacher. They can work at their own pace and in their own way,” Inclusief onderwijs zou dus maar mogelijk zijn als het gewone onderwijs totaal ontwricht wordt. Hieruit blijkt eens te meer dat de zgn. inclusie-experts van de Unesco en van de VN ver afstaan van de klaspraktijk.

    2. Nieuwe eindtermen zullen nog lang op zich laten wachten & oplaaiende neomanie dreigt kwaliteit verder aan te tasten

    (Januari) “In zeven recente rapporten/adviezen over de toekomst van het onderwijs en over de nieuwe eindtermen duikt steeds het refrein op dat het onderwijs en de klassieke didactische aanpakken hopeloos verouderd zijn. Veel beleidsverantwoordelijken & nieuwlichters willen de nieuwe eindtermen/leerplannen aangrijpen voor een nefaste kanteling van ons zogezegd ’hopeloos verouderd’ onderwijs - in de richting van ontwikkelend,constructivistisch & competentiegericht leren, learningparks, 21ste eeuw skills. Ook de ZILL-leerplanoperatie van de katholieke koepel pleit voor dit soort nieuwlichterij .”

    Toestand begin schooljaar

    De voorbije maanden bleven beleidsverantwoordelijken, prof. Kris Van den Branden, … poneren dat ons onderwijs hopeloos verouderd is. Ze blijven in de context van de nieuwe eindtermen aansturen op een omwenteling ; de neomanie was manifester dan ooit. Tijdens de zevende dag van 8 juni stelde ook de voorzitster van de commissie onderwijs Kathleen Helsen: “Nieuwe eindtermen zijn nodig om de jongeren beter voor te bereiden op het functioneren in de 21ste eeuw De overheid moet de skills vastleggen voor een samenleving die snel verandert.” Helsen en ook andere commissieleden wekten ook de indruk dat leerplannen en methodes overbodig en nefast waren.
    Dirk Van Damme (OESO) drukte de dag erop - op 9 juni j.l. - zijn bezorgdheid uit over het debat over de eindtermen. Hij schreef: “Het debat over eindtermen gaat voorbij aan essentie, namelijk dat veel eindtermen ontworpen werden vanuit vandaag achterhaalde onderwijskundige concepten: constructivisme, overtrokken pedagogisch optimisme, naïeve visie op abstractie, te radicale verwerping van kennis.“ In een reactie sloot ook prof. Wim Van den Broeck zich aan bij de bezorgdheid van Van Damme.

    De neomanie lokte de voorbije maanden ook veel kritiek van leekrachten en docenten uit. In het recent opiniestuk ‘Schrijf onderwijs old school niet te snel af’ (De Tijd, 7 juni) namen ook vier docenten hoger onderwijs afstand van de oplaaiende neomanie. Ze schreven: “Een stroom van hippe termen als generieke, ‘contentvrije’ 21st century skills, probleemoplossend werken, kritisch denken, creativiteit… mondt uit in het al even hippe problembased-learning, flipping the classroom, inquirylearning. Directe instructie en eenvoudige kennisoverdracht zijn, u raadt het, old school. Deze manier van denken wordt onder druk van invloedrijke opiniemakers zonder veel kritische reflectie overgenomen. Het klinkt ook allemaal stoer en cool en vernieuwend, maar wat zeggen de cijfers? Wel, in de GEM-studies over ondernemingszin b.v. lezen we dat landen die daar sterk op inzetten geen significant betere resultaten vertonen voor de verschillende ondernemingsparameters.” Ze leggen vervolgens uit dat die hypes haak staan op wat de cognitieve leerpsychologie ons leert. De nieuwlichters houden ook geenszins rekening met het feit dat niet enkel uit ¨PISA-2015, maar ook uit recente studies bleek dat de veelal verguisde leerkrachtgestuurde aanpak vrij effectief is.

    We lazen in De Standaard van 13 juni j.l. ‘Hervorming eindtermen maakt vaart’, een o.i. misleidende titel. Ook Pedro De Bruyckere stelde terecht dat er nog niet zoveel vordering gemaakt is. Uit het al vermelde debat in de 7de dag (8 juni) met leden van de commissie onderwijs bleek ook dat dit het geval is. De visietekst over de eindtermen opgesteld onder leiding van Kathleen Helsen zal pas in september voorgelegd worden aan de commissie onderwijs. In die uitzending van de 7de dag vielen ook de lichtzinnig uitspraken op over de functie van leerplannen. Zo vinden sommigen blijkbaar dat leerplanen overbodig zijn. Ook de optie van de kopstukken Lieven Boeve en Raymonda Verdyck voor sterk open leerplannen is zorgelijk. Het leerplan waarover de leerkrachten het meest tevreden waren, was precies het leerplan wiskunde waarin de leerstofpunten heel duidelijk en per leeftijdsgroep worden opgesomd. Nieuwe leerplannen zouden zich wel moeten beperkten tot het opsommen van de leerstofpunten.

    We noteerden veel lichtzinnige uitspraken over eindtermen, leerplannen en methodes. We vrezen dat de nieuwe eindtermenoperatie eens te meer een stap achteruit i.p.v. vooruit zal betekenen – mede gezien de neomanie die de eindtermenoperatie tot nog toe heeft uitgelokt en blijft uitlokken (zie volgende bijdrage). We stellen in dit verband tot onze verwondering vast dat prof. Kris Van den Branden die op de VLOR-startdag van september 2015 mocht komen verkondigen dat ons onderwijs hopeloos verouderd is, de voorbije maanden op tal van studiedagen die boodschap mocht komen verkondigen. Van den Branden vertelt er wel niet bij dat hij en zijn Leuvens taalcentrum mede verantwoordelijk zijn voor de uitholling van het taalonderwijs en voor het boycotten van de invoering van intensief onderwijs vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs.

    Koen Daniëls (N-VA) verwonderde er zich over dat de katholieke koepel al nieuwe ZILL-leerplannen ter goedkeuring voorlegt aan de inspectie en dit niettegenstaande er nog geen nieuwe eindtermen zijn. Hij stelde op 27 april: “Gezien het feit dat het nieuw leerplan eind 2016 voor goedkeuring bij de Vlaamse onderwijsinspectie zou zijn ingediend, vraag ik me af op basis van welke eindtermen, , referentiekaders en decretale definities de Vlaamse onderwijsinspectie zich zal baseren. Ik vraag me af hoe dit nieuw leerplan dan kan voldoen aan de nieuwe eindtermen, ontwikkelingsdoelen, referentiekaders en decretale definities die momenteel nog in ontwikkeling zijn?” Merkwaardig genoeg bleken minister Crevits en Kathleen Helsen hier geen problemen mee te hebben. Volgens Crevits is toch al voldoende bekend welke richting de eindtermen zullen uitgaan.

    Eind augustus ontkende Lieven Boeve nog een oorlogje over de aard en omvang van de eindtermen. We besteedden er de voorbije dagen een aantal bijdragen aan.

    3. Niveaudaling : steeds meer berichten & bezorgdheid over niveaudaling

    Januari: ”We vrezen voor de verdere aantasting van de inhoudelijke kwaliteit en het niveau van ons onderwijs en de uitholling van de klassieke leerinhouden, die mede dreigen groter te worden als gevolg van de nieuwe eindtermen/leerplannen. Ook PISA-2015 wees eens te meer op de nivellering van de voorbije jaren - mede een gevolg van nivellerende eindtermen & leerplannen van 1998.”

    Toestand begin schooljaar

    De voorbije maanden regende het berichten over de niveaudaling voor tal van leerdomeinen: wiskunde, Frans, Nederlands … Ook recente evaluaties van de eindtermen vielen tegen. Als reactie op onze OZON-campagne-2007 beweerden veel beleidsmensen, de kopstukken van de inspectie en van de onderwijskoepels nog dat er geen sprake was van niveaudaling. Momenteel merken we dat ook een aantal leden van de commissie onderwijs zich bewust worden van het grootste knelpunt in ons onderwijs – de niveaudaling. Ze leggen echter nog geen verband met de vele nieuwlichterij van de voorbije decennia: de nivellerende eindtermen, de uitholling van de (taal)leerplannen, het relativeren van het belang van basiskennis- en basisvaardigheden, … De meeste leden beseffen ook nog niet dat de niveaudaling straks nog dreigt toe te nemen.

    In een standpunt van 9 professoren gisteren in de krant De Morgen drukten deze hun bezorgdheid uit over de niveaudaling.

    4. Nog steeds geen aandacht voor optimalisering kleuteronderwijs, voor streven naar meer uitgebalanceerd programma

    Januari: “In de rapporten/adviezen over de toekomst van het onderwijs en over de nieuwe eindtermen én in het ZILL-leerplanproject van het katholiek onderwijs wordt jammer genoeg met geen woord gerept over de optimalisering van ons kleuteronderwijs, het o.i. belangrijkste aangrijpingspunt voor het verder optimaliseren van de ontwikkelingskansen - en van deze de kansarme leerlingen in het bijzonder. Uit TIMSS-2015 bleek nochtans dat ons kleuteronderwijs eerder zwak scoort inzake voorschoolse geletterdheid e.d.”

    Toestand begin schooljaar

    We noteerden de voorbije maanden in de internationale literatuur heel wat pleidooien voor meer gerichte en uitgebalanceerde curricula voor het kleuteronderwijs. Er verschenen ook tal van studies (zie ook vorige Onderwijskrant). Maar in het debat over de nieuwe eindtermen werd hier de voorbije 6 maanden opnieuw met geen woord over gerept. 5. Steeds meer anderstalige leerlingen, maar nog steeds geen intensief NT2 vanaf eerste dag kleuteronderwijs; relativering OKAN-onderwijs & funeste slogan: ’spreek thuis geen Nederlands, maar Turks ...
    Januari: “Uit PISA en TIMSS bleek eens te meer dat er nood is aan intensief NT2-onderwijs voor ’alle’ anderstalige leerlingen en dit vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs. Wegens het vele verzet vrezen we dat dit niet voor dit jaar zal zijn.”

    Toestand begin schooljaar

    Er verschenen de voorbije maanden alarmerende berichten over de gestadige toename van het aantal anderstalige leerlingen. Dit leidde ook tot een dringende vraag van volksvertegenwoordiger Vera Celis in het Vlaams Parlement. Er is echter nog steeds geen sprake van intensief taalonderwijs vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs. We stellen vast dat de taalproblemen alsmaar toenemen, maar dat voorstellen om er effectief iets aan te doen de voorbije maanden meer dan ooit tegengewerkt werden door Van Avermaet, Van den Branden, Agirdag ... & andere onderzoekers. Minister Crevits pakte in de maand maart nog eens uit met een dringende taaloproep – ook naar de ouders van anderstalige leerlingen. Taalachterstandsrelativisten als Piet Van Avermaet, Orhan Agirdag, Kris Van den Branden … reageerden verontwaardigd en stelden dat Crevits geen rekening hield met hun visie- deze van de zgn. wetenschappers (zie vorige Onderwijskrant). Ze relativeerden eens te meer het belang van de kennis van het Nederlands en van intensief NT2taalonderwijs. In dezelfde lijn drongen universitaire onderzoekers in een recent rapport over OKANonderwijs aan op het sterk beperken van het OKANonderwijs in de tijd aantal maanden).

    In een recent taaladvies opgesteld door prof. Piet Van Avermaet in opdracht van het overheidstijdschrift Klasse worden Turkse ouders e.d. aangespoord om thuis geen Nederlands te spreken met hun kinderen. Dit zou pas zinvol zijn als ze zelf al behoorlijk Nederlands spreken. Koen Danïels (NVA) deed hier terecht zijn beklag over in de commissie onderwijs.

    6. Bestuurlijke schaalvergroting in slop. Grootschalige scholengroepen tasten de bezieling en betrokkenheid aan.

    Januari: ”De dreigende aantasting van de ziel en bezieling van ons onderwijs en van de betrokkenheid van de leerkrachten, ouders en de vele lokale bestuurders, als gevolg van de invoering van grootschalige en bureaucratische scholengroepen zal nog toenemen. Bestuurlijke optimalisering zou vooral moeten zijn: *dat men het besturen van een school opnieuw eenvoudiger maakt i.p.v. steeds ingewikkelder; *dat men de betrokkenheid van de praktijkmensen bij het schoolgebeuren verhoogt i.p.v. verder aan te tasten.“

    Toestand begin schooljaar

    We voorspelden dat het decreet over de bestuurlijke optimalisering nog lang op zich zou laten wachten wegens de grote onenigheid en het feit dat men de grondwet inzake het vrij kunnen oprichten van scholen moet respecteren.
    Velen vragen zich nu zelfs af of er wel een decreet komt. Op een recente hoorzitting bleken enkel nog Boeve en co de pleitbezorger van grootschalige scholengroepen - en met financiële voordelen. Maar ondertussen is de onzekerheid al vele jaren troef. De dreiging met 6.000 en later 2.000 leerlingen per scholengroep zetten scholen en schoolbesturen onder druk om fusiepartners te zoeken. Her en der werden fusies doorgevoerd zonder enige inspraak van de betrokkenen – zelfs vaak van directies. Zo’n herstructureringssplan leidde b.v. in Roeselare tot massaal protest van leerkrachten en ouders – en een paar directeurs namen ontslag.

    7. Hervorming secundair onderwijs nog steeds in het slop

    Januari: “We vrezen de verdere toename van de fantasierijke en ongecoördineerde invulling van de opties in de eerste graad s.o. en van de zgn. domeinscholen. De eerste nefaste gevolgen van de geïmproviseerde hervormingen in het s.o. zijn al zichtbaar. Wazige opties en een sterke daling van het aantal leerlingen in het tso als gevolg van de geïmproviseerde invoering van STEM in het aso. En dat is nog maar een begin van de ellende voor het tso en de belangrijke VTI's. De vele waarschuwingen werden straal genegeerd; minister Crevits en de koepelkopstukken lieten maar begaan. We vrezen voor vrijheid & blijheid in eerste graad s.o. i.p.v. het huidige eenheidstype.De geplande structuurhervormingsplannen s.o. geraken maar niet uit het slop.”

    Toestand begin schooljaar

    We vreesden blijkbaar terecht dat de concrete uitwerking van de hervorming op zich zou laten wachten – mede ook omwille van het nog lange tijd uitblijven van de eindtermen en van de concrete invulling van het curriculum (nieuwe vakken e.d.). Intussen wordt er te velde verder geïmproviseerd. Wat zullen volgend schooljaar de gevolgen zijn van STEM in het aso voor tso en VTI’s?

    8. Toename i.p.v. afname werk- en planlast

    Januari: ”De werk- en planlast voor de leerkrachten & directies dreigt nog verder toe te nemen: als gevolg van: *de toename van het aantal LAT-inclusie-leerlingen die geenszins het gewone curriculum kunnen volgen; de voortdurende hervormingen en onzekere toekomst ... Het is ook geen toeval dat het aantal zieke leerkrachten en burnouts gevoelig aan het toenemen is.”
    Toestand begin schooljaar
    De voorbije maanden kwam tot uiting dat het aantal zieke praktijkmensen en het aantal leerkrachten & directies met burn-out nog gestegen is. Ook binnen de commissie onderwijs kwam dit probleem ter sprake. Het is ook moeilijk om nog kandidaat-directeurs te rekruteren en het aantal directeurs die na een paar jaar ontslag nemen, neemt ook toe.

    Bij leerkrachten met inclusieleerlingen nam de werk- en planlast ook toe. Het is geen toeval dat de voorbije maanden meer inclusieleerlingen geadviseerd werden om over te stappen naar het b.o. Ook de invoering van regionale ondersteuningsnetwerken brengt heel wat werk- en planlast met zich mee. Zo stelden we de voorbije maanden ook vast dat directeurs van b.o.-scholen al te veel tijd moesten stoppen in de vele vergaderingen en regelingen omtrent de ondersteuning van de inclusieleerlingen. Dit is ook nadelig voor de goede werking van de b.o.-scholen.

    9. Loopbaanpact nog steeds in het slop

    Januari: ”Een aantal voorstellen in het kader van het loopbaanpact dreigen het lerarenberoep minder aan-rekkelijk te maken. Tast a.u.b. de intrinsieke motivatie en passie van de leerkrachten niet aan door de invoering van allerhande extrinsieke controle/disciplinering, brede schoolopdracht, 38urenweek, ... De respectloze wijze waarop minister Crevits zich begin dit schooljaar uitliet over de vele rotte appels in het onderwijs, bevordert ook geenszins de (her-) waardering.”

    Toestand begin schooljaar

    Het loopbaanpact dat van meet af aan verkeerd werd aangepakt, zit - zoals voorspeld - eind juni meer dan ooit in het slop. Concrete ingrepen om b.v. de functie van interimarissen aantrekkelijker te maken kwamen er ook niet. We dringen hier al 20 jaar op aan.

    10. Toekomst lerarenberoep & tekort aan leerkrachten ziet er eerder somber uit

    Januari: ”De toekomst voor het lerarenberoep en voor de lerarenopleidingen ziet er eerder somber uit. We vrezen ook voor een verdere afname van het aantal kandidaat-leraars omdat het leraarsberoep steeds minder aantrekkelijk wordt. Begin september 2016 stelde men al vast dat er beduidend minder kandidaat-leerkrachten waren.“

    Toestand begin schooljaar

    De voorbije maanden werd er veel gelamenteerd over het tekort aan leraren wiskunde, fysica, Frans … Dit tekort zal per 1 september nog een stuk groter worden aangezien b.v. veel licentiaten wiskunde op pensioen vertrekken en er weinig of geen opvolgers zullen zijn. Eind augustus bleek ook dat er opvallend minder inschrijvingen zijn voor de lerarenopleiding.

    Minister Crevits hoopt o.i ook ten onrechte dat de geplande invoering van een educatieve master hier voor een oplossing zal zorgen. Maar zo’n educatieve master zal o.i. weinig of geen bachelors wiskunde e.d. aantrekken. Ook steeds meer leraren -opleiders geraakten het voorbije jaar gedemotiveerd door de hervormingen en werkonzekerheid, en zochten elders werk. Opnieuw een aderlating voor de lerarenopleidingen.

    11. Toenemende vervreemding & macht van kopstukken koepels; minder inspraak & meer (zelf)censuur van betrokkenen

    Januari: ”We vrezen voor verdere toename van de vervreemding en eigengereide opstelling van de kopstukken van de grote onderwijskoepels. Zogezegd in naam van hun achterban maken ze keuzes die vaak ingaan tegen de visie van de overgrote meerderheid van de leerkrachten, directies en schoolbestuurders. Tegelijk nemen de eigengereidheid, de censuur en zelfcensuur toe. Denk aan: de structuurhervormingsvoorstellen s.o. met brede eerste graad en gekunstelde domeinscholen; de voorstellen voor radicaal inclusief onderwijs en voor de afschaffing van de gespecialiseerde b.o.-scholen, het stimuleren van grootschalige scholengroepen, de enerverende loopbaanpactvoorstellen, het zwarte-pietenpact, pleidooien voor het toelaten van hoofddoeken , ….”

    Er is dringend nood aan meer inspraak in het onderwijs, maar de censuur en zelfcensuur van de leerkrachten en directies neemt enkel maar toe. De meeste directies, leerkrachten & bestuurders durven zelfs niet openlijk hun gedacht zeggen.”

    Toestand begin september

    Met betrekking tot de regionale ondersteuningsnetwerken voor inclusieleerlingen kwam er veel kritiek op de eigengereide opstelling en uitvoering van de onderwijskoepels.

    Jirak Claessens betreurde in ’De Standaard’ van 7 juni: “de vrije, onafhankelijke en tegendraadse collega’s zijn allang op rust of dood. Mijn generatie buigt het hoofd en zwijgt.” Hij betreurde de betutteling, het gebrek aan inpraak en de (zelf-) censuur. De voorbije maanden merkten we dat beleidsmakers, kopstukken onderwijskoepels e.d. leerkrachten/directies meer dan ooit onder druk zetten om hun kritiek op beleidsmaatregelen als het M-decreet te censureren & niet in de pers te brengen. Kritische leerkrachten en scholen werden telefonisch onder druk gezet door kabinetsmede- werkers, koepelkopstukken e.d.; soms in Brussel op het matje geroepen. Veel leerkrachten en directies durfden pas een recente M-decreet-petitie steunen op voorwaarde dat hun naam niet werd vermeld. Een leerkracht die op facebook het groot ongenoegen over de gang van zaken i.v.m. het M-decreet uitdrukte, werd zelfs bedreigd met ontslag.
    In de context van he debat over de eindtermen merkten we dat Lieven Boeve zich de voorbije dagen eens te meer als een cavalier seul opstelde en onnodig voor polarisering zorgde.

    12. Stemmingmakerij tegen onderwijs en leerkrachten nam niet af!

    Januari: ”We vrezen dat er geen einde zal komen aan de voortdurende stemmingmakerij tegen het onderwijs en de leerkrachten: bijna elke dag noteerden we in 2016 stemmingmakerij in de media, ook vanwege beleidsmakers. De burgers hebben volgens VRIND nog steeds het hoogste vertrouwen in het onderwijs, maar de stemmingmakerij vanwege beleidsverantwoordelijken en de vele nieuwilichters is groter dan ooit. “

    Toestand begin schooljaar

    De stemmingmakerij nam de voorbije 6 maanden niet af; integendeel. Geregeld werd gewezen op het failliet en hopeloos verouderd zijn van ons onderwijs (zie volgende bijdrage). Een leraar voelde zich geroepen om in een opiniestuk te reageren. Hij riep op om niet langer te kappen op de leerkrachten en ontving veel instemmende reacties.
    De inspectie gaf onlangs ongezouten veel kritiek op de leerkrachten derde graad lager onderwijs die niet akkoord gaan met de door de eindtermen en de inspectie gepropageerde communicatieve aanpak en nog voldoende aandacht aan de basiskennis besteden. Er was veel heisa in de pers en in de commissie onderwijs rond dit rapport. Nog een geluk dat in de pers twee professoren Frans en een paar leerkrachten erop wezen dat precies de eenzijdige communicatieve methodiek niet deugt en verantwoordelijk is voor de niveaudaling.











    14-09-2017 om 13:25 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (1 Stemmen)
    Tags:onderwijsbeleid
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kritiek van Kirschner e.a. op te weinig wetenschappelijke lerarenopleiding klinkt te eenzijdig

    De kritiek van prof. Kirschner e.a. aan het adres van de lerarenopleiders klinkt al te eenzijdig. En Kirschner en Co verwachten ook te veel heel van wetenschappelijk onderzoek 

    Hij schrijft in Didactief: “ Lerarenopleidingen hebben hulp nodig (oftewel: Het falen van de lerarenopleiding) Moeten onze leraren (en onze leraren van de toekomst) weten hoe hun leerlingen leren? (zie bijlage).

    Zelf stelden we de voorbije decennia vast dat het veelal de onderwijskundigen en leerpsychologen zelf waren die een foute visie op effectieve leerprocessen propageerden;  en dit onder b.v. de naam ‘krachtige leeromgevingen’ (lees: constructivistische), ontdekkend en ontwikkelingsgericht leren (child-development); meervoudige intelligenties,  leerstijlen, enz. 

     Het zijn dus evenzeer - en nog meer - de universitaire opleidingen die hulp nodig hebben en die  al te ver afstaan van de klaspraktijk. Als lerarenopleider  publiceerde ik in Onderwijskrant (www.onderwijskrant.be) en elders veel bijdragen waarin ik tijdig (vanaf1977) afstand nam van de vele eenzijdige en  modieuze leertheorieën.

    Kirschner e.a. verwachten ook al te veel heil van wetenschappelijk onderzoek van het leerproces. Volgens Mark Depaepe, prof. historische pedagogiek, mag men echter niet te veel heil verwachten van positief wetenschappelijk onderzoek. (M. DEPAEPE, Gesplitst of gespleten? De kloof tussen wetenschappelijke en praktische kennis over opvoeding en onderwijs (Leuven/Leusden, Acco, 2002).  68 pp.) Positief wetenschappelijk onderzoek omtrent een complex fenomeen als onderwijs is overigens uiterst moeilijk. Bij zo’n academisch onderzoek focust men meestal op een paar factoren, maar in de praktijk gaat het steeds om het afwegen van de voor- en nadelen van een bepaalde aanpak en het hierbij rekening houden met een grote hoeveelheid factoren, en met de resultaten van de ervaringswijsheid van de voorbije  decennia en zelfs eeuwen.  Zo’n praktijkgericht en veelzijdig onderzoek is volgens ons zelfs adequater (en dus ook wetenschappelijker) dan het strikt positief wetenschappelijk onderzoek. Onze vakdidactische publicaties over rekenen, lezen, spelling ... zijn vooral op practical wisdom, ervaring uit verleden en heden,  eigen ervaring & eigen research van de complexe praktijk gebaseerd. Zo’n publicaties hebben veel meer invloed op de onderwijspraktijk dan de academische. En sinds de academici bijna uitsluitend nog in Engelstalige en gespecialiseerde tijdschriften publiceren, zijn er nog weinig praktijkmensen en opleiders meer die hun publicaties lezen.  De beperkingen verbonden met positief wetenschappelijk onderzoek en het feit dat de onderzoekers te veraf staan van de praktijk, verklaren ook waarom conclusies van de ene wetenschapper vaak tegengesproken worden door een andere, of door de onderzoeker

    In mijn eigen opleiding als pedagoog (1965-1969) kregen we gelukkig de recentere modieuze visies omtrent onderwijs en leerproces nog niet voorgeschoteld.  Als lerarenopleider kwam ik in voortdurend in contact met de klaspraktijk en vooral dankzij die ervaring wist ik b.v. dat expliciete instructie heel belangrijk was.

    Ik wist  dat het werkgeheugen beperkt is en dat we dus stapsgewijze tewerk moeten gaan, dat automatiseren/memoriseren en herhalen van de leerstof  heel belangrijk is: *ik paste dit ook toe in mijn publicaties over de Directe systeemmethodiek (DSM) voor het leren lezen, een methodiek die nu in de meeste leesmethodes in Vlaanderen en Nederland toegepast wordt; ik paste dit ook toe in mijn publicaties over rekenen en wiskunde. Ik heb hiervoor niet gewacht op de ‘cognitieve belastingstheorie’ van Sweller en co.

     

    Ik was de eerste in het Nederlands taalgebied die in 1988 al kritiek formuleerde op de  eenzijdige constructivistische aanpak van het  Nederlandse Freudenthal Instistuut (Universiteit Utrecht).   Ik stelde vast dat Mageriaanse doelstellingen mager waren. Ik heb in 1996 al gesteld  dat we weinig konden aanvangen met de leerstijlentheorie die prof. Vermunt op onze hogeschool kwam verkondigen. Enz.

     

    -------------

    Bijlage: Lerarenopleidingen hebben hulp nodig

    Paul KirschnerGepubliceerd op 02-09-2017

    Paul Kirschner - (oftewel: Het falen van de lerarenopleiding) Moeten onze leraren (en onze leraren van de toekomst) weten hoe hun leerlingen leren?

    Over deze vraag heb ik al eens eerder geschreven. Zij lijkt retorisch: als het de taak van leraren is om lessen in te richten en te plannen om hun leerlingen te laten leren, dan mag je toch verwachten dat ze zelf ook weten hoe dat het beste gaat; dat wil zeggen hoe leerprocessen werken. Honderd jaar cognitief wetenschappelijk onderzoek heeft immers een schat aan informatie opgeleverd over effectieve en efficiënte strategieën om het leren van leerlingen te bevorderen.

     

    Effectieve leerstrategieën

    The Learning Scientists behandelen zes bewezen effectieve leerstrategieën: (1) spreid je studeermomenten in de tijd (EN: distributed practice), (2) haal informatie actief op uit je geheugen (EN: retrieval practice), (3) stel jezelf doordenkvragen en leg ideeën gedetailleerd uit (EN: elaboration / posing probing questions), (4) wissel onderwerpen af tijdens het studeren (EN: interleaving / variability of practice), (5) gebruik specifieke voorbeelden om abstracte ideeën te begrijpen (EN: concrete examples) en (6) combineer woord en beeld (EN: dual coding).

    Posters over deze strategieën zijn zelfs downloadbaar. Andere bronnen die de wetenschap van het leren helder beschrijven voor docenten zijn onder andere:

    The Science of Learning (Deans for Impact 2015)

    What Works, what doesn’t

    Principles of Instruction (Rosenshine 2012)

    Organizing Instruction and Study to Improve Student Learning (Pashler et al. 2007).

     

    Elke nieuwe (en natuurlijk ook ervaren) leraar zou deze op onderzoek gebaseerde strategieën moeten kennen, begrijpen én (kunnen) toepassen. De plaats waar leraren-in-spé voor het eerst in aanraking moeten komen met deze essentiële inhouden is vanzelfsprekend de lerarenopleiding.

     

    Lerarenopleidingen

    Een Amerikaans onderzoek van het onafhankelijke NCTQ (National Council on Teacher Quality) bracht vorig jaar in kaart in hoeverre de geschreven cursusbronnen van de lerarenopleidingen in de Verenigde Staten de zes meest essentiële leer- en instructiestrategieën bevatten. De resultaten waren bedroevend: van de 48 geanalyseerde handboeken bevatte geen enkele zelfs maar een minimale beschrijving van alle zes bovenvermelde leerstrategieën. In het beste geval werd verwezen naar deeltjes van één, maximaal twee strategieën.

     

    Je kunt meer over het onderzoek lezen in het uitgebreide rapport of via een eerdere blogpost.

    Maar hoe zit het met de Nederlandse en Vlaamse eerste- en tweedegraads lerarenopleidingen? Om hier achter te komen verzamelden wij de leerboeken en syllabi die in de lerarenopleidingen gebruikt worden en onderzochten of de twee meest effectieve leerstrategieënerin voor komen: distributed practice en retrieval practice. Deze twee strategieën zijn veelvuldig onderzocht én hun effecten zijn aangetoond in laboratorium-, maar ook in onderwijssettings, over verschillende leeftijden, vakken en types leerinhouden heen.

     

    Distributed practice (Gespreid leren/oefenen) houdt in dat je de studeer- en oefentijd beter kunt spreiden in de tijd in plaats van te bundelen in één periode (blokken (VL) of stampen (NL)). Voor een grondige bespreking van de strategie kan je terecht bij Carpenter et al.

     

    Retrieval practice houdt in dat je door informatie uit je geheugen op te halen door middel van toetsen, je de informatie beter en langer onthoudt. Retrieval practice (toetsen als leerstrategie!) mag niet worden verward met formatieve evaluatie (toetsen om gaten/problemen in het leren te achterhalen) of summatieve evaluatie (toetsen van het leren, voor een cijfer). Meer informatie vind je o.a. in dit artikel van Roediger en Karpicke.

     

    Zorgwekkend

    Helaas, net als in de VS zijn de resultaten voor Vlaanderen en Nederland weinig bemoedigend. We vonden slechts drie handboeken waarin beide strategieën grondig uitgewerkt staan. Met grondig, bedoelen we dat het materiaal (1) een duidelijke omschrijving van de strategie omvat, inclusief een verklaring waarom deze effectief is, (2) richtlijnen voor praktische implementatie van de strategie in de klas, en (3) verwijzingen naar wetenschappelijk onderzoek (dwz oorspronkelijke bronnen) over de strategie.

     

    Slechts drie lerarenopleidingen voorzagen hun studenten van schriftelijk studiemateriaal over deze twee strategieën.  Voor de meeste opleidingen gold dat als de strategieën al aan bod kwamen, dit wel heel summier gebeurde. Het spreiden van leermomenten in de tijd (distributed practice) kwam iets vaker aan bod dan het actief ophalen van informatie (retrieval practice), maar beide zeer beperkt, zowel in Vlaanderen als in Nederland.

     

    Bovendien vonden we dat een aantal dubieuze principes zonder wetenschappelijke evidentie (zoals leerstijlen en meervoudige intelligenties) substantieel meer aandacht krijgen dan effectief bewezen strategieën.

    Disclaimer, maar toch...

     

    Wat kunnen we nu zeggen op basis van deze data? Hier is de disclaimer: We hebben slechts één empirische indicator van onderwijskwaliteit (geschreven studiematerialen) onderzocht. Het zou best kunnen dat elke lerarenopleiding deze leerstrategieën toch behandelt via PowerPoint presentaties door de docent(e) of via artikelen die in de loop van het jaar worden verspreid, enzovoort. Ons uitgangspunt was nu eenmaal dat het gebruikte materiaal een goede indicator zou zijn van wat wel of niet in de lessen voorkwam; onze aanname is dus: staat het er niet in, dan wordt het waarschijnlijk niet behandeld.

     

    We zeggen nu niet dat Vlaamse en Nederlandse leraren slecht worden opgeleid. Zie daarover onder andere deze blogpost. Zij krijgen boeken en onderwerpen aangereikt die van onschatbare waarde zijn voor hun (toekomstige) beroep, zoals het omgaan met diversiteit in de klas, de implementatie van ICT, klassenmanagement, en nog zoveel meer. Maar onze conclusie blijft natuurlijk wel dat informatie over de belangrijkste methodieken die leraren nodig hebben om het leren van hun leerlingen te optimaliseren, te vaak ontbreken of onvolledig zijn beschreven in het lesmateriaal aan de lerarenopleiding.

     

    Aanbevelingen

    Lerarenopleidingen selecteren (of ontwerpen) zelf het studiemateriaal voor toekomstige leraren. Dat moet correcte wetenschappelijke informatie bevatten en alle cruciale aspecten van het lerarenberoep omvatten. Het is een tijdrovende bezigheid om op de hoogte te blijven van alle wetenschappelijk onderzoek binnen de vele takken van de onderwijskunde. Daarom pleiten wij voor ondersteuning van docenten aan de lerarenopleidingen en lectoren. Er is een uitgebreide wetenschappelijke kennisbasis nodig, die de meest essentiële inzichten rond leren en instructie bundelt tot een leesbare leidraad met verwijzingen naar primair onderzoek. De eerder vermelde bronnen kunnen dienen als startpunt.

    Het is ook niet zo dat studenten voortdurend zelf op zoek moeten gaan naar de meest effectieve leerstrategieën. Onder meer Bjork (2011) en Mayer & Fiorella (2008) argumenteerden al dat ‘leren over leren’ geen ‘kennis is die door alledaagse ervaringen moet worden opgebouwd’, omdat ze soms botst met onze intuïtie. Leraren in opleidingen zijn ‘novieten’ in het vak en weten niet wat ze nog niet weten. Zelfs experts slaan (zoals blijkt uit ons onderzoek naar de lerarenopleidingen…) regelmatig de plank mis als het gaat om evidence-informed leerstrategieën, om nog maar te zwijgen over commerciële bedrijven en eduquacks! We kunnen niet van onervaren leraren-in-wording verwachten dat ze relevante leerinhouden zelf ontdekken in het, voor hen nog, moeilijk toegankelijke oerwoud van de cognitieve wetenschap. Een handreiking met de correcte basics van deze wetenschap lijkt ons essentieel.

    Daarnaast roepen we auteurs van handboeken en syllabi op om bij de realisatie of bewerking van hun teksten rekening te houden met de nieuwste wetenschappelijke stand van zaken. Men zou van een algemeen meetkundeboek, dat pretendeert een overzicht te geven van driehoeken, nooit beweren dat het compleet is als het de stelling van Pythagoras negeert of slechts in de kantlijn behandelt. Hetzelfde moet gelden voor de handboeken in de lerarenopleidingen. De belangrijkste leerstrategieën moeten daarin vanzelfsprekend aan de orde komen. Door een aantal kleine ingrepen  in het bestaande materiaal kunnen bestaande hiaten weggewerkt worden.

    Maar we willen niet alleen naar lerarenopleiders wijzen. Het zou de overheid sieren om lerarenopleidingen middelen te bieden voor het beter bepalen van dit curriculum. En ook beleidsmakers moeten zich laten informeren door de wetenschap en op basis daarvan duidelijke richtlijnen opstellen betreffende de competenties van leraren.

    Tot slot

    Goede leraren opleiden impliceert het gebruik van kwalitatief sterke leermaterialen, waarbij voldoende waarde wordt gehecht aan (leer)strategieën die werken. Onze leraren verdienen dit, en meer nog: onze leerlingen verdienen leraren die weten hoe ze moeten bijleren.

    Deze Kirschner Kiest blogpost is anders dan anders omdat ik die niet in mijn eentje heb geschreven. Wat je hier leest, is een zeer beknopte weergave van twee theses uitgevoerd in het kader van een OU Master Onderwijswetenschappen. Kristel Vanhoyweghen en Tim Surma, begeleid door Dr Gino Camp en mij, herhaalden een deel van een onderzoek waar ik al eerder over blogde en dat ook in Didactief verscheen (Wat moeten nieuwe leraren weten? mei 2016 ). Dus deze KK heeft vier auteurs.

    Referenties

    Bjork, R.A. (2011). On the symbiosis of remembering, forgetting, and learning. In A.S. Benjamin (Eds.), Successful remembering and successful forgetting: A festschrift in honor of Robert A. Bjork (pp. 13). New York: Taylor & Francis Group.

    Carpenter, S. K., Cepeda, N. J., Rohrer, D., Kang, S. H. K., & Pashler, H. (2012). Using spacing to enhance diverse forms of learning: Review of recent research and implications for instruction. Educational Psychology Review, 24(3), 369–378. http://doi.org/10.1007/s10648-012-9205-z

    Deans for Impact. (2015). The science of learning. Retrieved from www.deansforimpact.org

    Dunlosky, J., Rawson, K. A., Marsh, E. J., Willingham, D., & Nathan, M. J. (2013). What works, what doesn’t. Scientific American Mind, (October), 47–53.

    Dunlosky, J., Rawson, K. A., Marsh, E. J., Nathan, M. J., & Willingham, D. T. (2013). Improving Students’ Learning With Effective Learning Techniques: Promising Directions From Cognitive and Educational Psychology. Psychological Science in the Public Interest, 14(1), 4–58. http://doi.org/10.1177/1529100612453266

    Fiorella, L., & Mayer, R. E. (2015). Eight Ways to Promote Generative Learning. Educational Psychology Review, 28(4), 717–741. http://doi.org/10.1007/s10648-015-9348-9

    Pashler, H., Bain, P. M., Bottge, B. A., Graesser, A., Koedinger, K., & Mark, M. (2007). Organizing instruction and study to improve student learning. Retrieved from http://software-carpentry.org/2011/12/organizing-instruction-and-study-to-improve-student-learning/

    Roediger III, H. L., & Pyc, M. A. (2012). Inexpensive techniques to improve education: Applying cognitive psychology to enhance educational practice. Journal of Applied Research in Memory and Cognition, 1(4), 242–248. http://doi.org/http://dx.doi.org/10.1016/j.jarmac.2012.09.002

    Rosenshine, B. (2012). Principles of Instruction: research-based strategies that all teachers should know. American Educator, (Spring), 12–20.










    14-09-2017 om 12:38 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:wetenschappelijk onderzoek, Kirschner
    >> Reageer (0)
    12-09-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Toename zwakkere leerlingen & prestatiekloof vooral gevolg van toename modieuze pedagogische aanpakken

    Academic selection is not a problem for poor children, but the curriculum is and policy makers are responsible.

    Ook in tal van landen met een niet-selectieve, comprehensieve structuur van het s.o. is de prestatiekloof tussen 'rijke' en 'arme' leerlingen toegenomen.

    (Reactie ook op aantijgingen van sociologen - ook bv. in recent KBS-rapport van Dirk Jacobs - waarin beweerd wordt dat onze gedifferentieerde eerste graad s.o. verantwoordelijk is voor de prestatiekloof.)

    Evenzeer in tal van landen met een niet-selectieve, comprehensieve structuur van het s.o. is de prestatiekloof tussen 'rijke' en 'arme' leerlingen toegenomen.

    De toegenomen prestatiekloof tussen rijke en arme leerlingen in Noord-Ierland is niet het gevolg van het selectief schoolsysteem, maar vooral van de invoering van modieuze didactische aanpakken met al te weinig aandacht voor systematische en expliciete instructie - die enorm belangrijk is voor kansarmere en zwakkere leerlingen.

    Schotland b.v. vertoont eveneens een toename van de prestatiekloof als Noord Ierland – ook al heeft Schotland enkel comprehensieve scholen met gemeenschappelijke lagere cyclus en dus geen selectieve onderwijsstructuur.

    Ook in de tekst 'Uitgangspunten' bij de eindtermen van 1996, in tal van leerplannen en overheidspublicaties werd de constructivistische en competentiegerichte aanpak gepropageerd; en dit ten koste van systematische en expliciete instructie. Ook hierdoor is de prestatiekloof tussen sterke en zwakke leerlingen toegenomen.
    We merken jammer genoeg dat in teksten over de toekomst van het Vlaams onderwijs en over de nieuwe eindtermen/leerplannen, in de ZILL-leerplanvisie, ... meer dan ooit modieuze aanpakken centraal staan en met geen woord gerept wordt over het belang van systematische en expliciete instructie - vooral voor zwakkere en kansarmer leerlingen.

    ------------------------------------------------------------------------------------------


    Academic selection is not a problem for poor children, but the curriculum is and policy makers are responsible.

    Bijdrage op Pace N.Ireland Education Weblog11 sep 2017
    It’s the Curriculum, Stupid: why the Executive Office IliAD Report was a Waste of Public Money

    Citaat:

    I"n the next section, I will argue that the focus on the role academic selection plays in explaining the attainment gap between rich and poor is unjustified. I will identify the real culprit, namely, the curriculum and demonstrate that my analysis is confirmed by the international literature.
    ….Here is where the BBC, professor Gallagher and the authors of the ILiAD report are most at fault. The conclusions of the ILiAD report, and the central message of the BBC’s coverage, is undermined by this simplest of counterexamples: Scotland has a similar attainment gap (see Economist 27.08.2016) to Northern Ireland, but that gap cannot be accounted for by academic selection because Scotland doesn’t have grammar schools. Moreover, this simple counterexample points the way to the real source of the attainment gap – something Scotland and Northern Ireland have in common – a progressivist curriculum. The Economist study attributes Scotland’s difficulties not to selection but to its progressivist curriculum.

    We have now arrived at an explanation of the attainment gap which accords with all the extant high quality international research but is entirely at odds with the reasoning set out in ILiAD: Northern Ireland and Scotland share a common problem in that policy-makers (supported by “educationalists”) in both countries have adopted models of curriculum known to be damaging to the life chances of the poor.

    The true culprits are not the grammar schools but former CCEA leaders Gavin Boyd and Carmel Gallagher who developed a progressivist “Revised” curriculum which required schools to adopt incoherent notions such as “learning to learn,” Assessment for Learning and so-called thinking skills.





    12-09-2017 om 12:44 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Tags:prestatiekloof, sociale discriminatie, GOK, zwakke leerlingen
    >> Reageer (0)
    11-09-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Strijd tegen invoering universitaire master opleiding voor onderwijzers & regenten weer actueel

    Strijd tegen invoering universitaire master opleiding voor onderwijzers & regenten weer actueel

    Aanleiding: We lezen vandaag in de krant: "Zowel de universiteiten als de hogescholen verzetten zich tegen een universitaire opleiding voor het basisonderwijs."

    Onderwijskrant bestreed de voorbije maanden, jaren en eigenlijk al in 1991 de vele plannen voor een universitaire lerarenopleiding voor onderwijzers en regenten

    We publiceren een paar recentere bijdagen

    Bijdrage 1: Voorbarig enthousiasme voor leraars-masters voor 2,5 à 12-jarigen Ook lerarentekort zou nog toenemen!

    (Bijdrage 3 april j.l. op blog 'Onderwijskrant Vlaanderen)

    De masteropleiding is (vooral) ook bedoeld voor "houders van een diploma academische bachelor pedagogische wetenschappen en aanverwante disciplines (welke?) die dit als masteropleiding kiezen. en zo hoopt men veel nieuwe leerkrachten voor het basisonderwijs aan te trekken.

    Enkele argumenten tegen masteropleiding (deel 2: gestoffeerde bijdrage)

    **Enkel professionele/geïntegreerde opleidingen zijn aangewezen voor het aanleren van het lerarenberoep. De sterke traditie en hoge kwaliteit van het Vlaams onderwijs voor 2,5 à 15-jarigen is daar aan te danken. Onze belaagde lagere cyclus s.o. is ook nog steeds een exportproduct.

    *Er zijn momenteel heel weinig kandidaten voor de universitaire lerarenopleiding voor licentiaten en die opleiding krijgt ook veel kritiek vanwege de studenten.
    We twijfelen er aan of er wel zoveel interesse zal zijn voor masters die zich groepen voelen om les te geven aan 2,5 à 12-jarigen?

    *De invoering van master-opleidingen zal het niveau van geïntegreerde opleidingen aantasten. Sterke leerlingen zullen dan eerder geneigd zijn eerst een bachelor onderwijskunde aan de universiteit te volgen, mede om zo meerdere soorten master open te houden.

    *Leerkrachten basisonderwijs die onmiddellijk beginnen werken verwerven na 2 jaar meer praktijkkennis- en vaardigheid dan indien ze 2 jaar master zouden gevolgd hebben. Maar ze zouden veel minder betaald worden dan de master. (Men zou in dit verband ook eens kunnen onderzoeken of leerkrachten basisonderwijs die de voorbije jaren een 'master' verwierven, nu ook beter functioneren in de praktijk. )

    *Master-onderwijzers met een licentiaatswedde naast bachelors die minder verdienen en dit voor hetzelfde werk, leidt tot onderlinge naijver.

    *De invoering van een universitaire opleiding voor onderwijzers/regenten in Frankrijk in 1989 leidde tot een dramatische niveaudaling van de leerresultaten voor 6 à 15-jarigen. Maar hier zwijgt men in alle talen over. In het Frans ’officieel’ rapport over de zwakke TIMSS- en PISA-scores lezen we: “Ces faibles résultats pourraient être expliqués par le système d’enseignement des professeurs. En effet, ces derniers se disent moins à l’aise que leurs homologues étrangers dans l’apprentissage des maths. Notamment pour ‘améliorer la compréhension des mathématiques des élèves en difficulté: ‘‘aider à comprendre l’importance des mathématiques’ ou ‘donner du sens’ à cette matière qui fait pourtant partie des fondamentales à enseigner à l’école.”

    In Frankrijk lezen we steeds meer pleidooien om terug te keren tot een geïntegreerde lerarenopleiding.

    *Een steeds terugkerende kritiek luidt dat een goede lerarenopleiding een professionele en geïntegreerde opleiding moet zijn vanaf de eerste dag, Dit staat haaks op een academische.

    *De universitaire opleidingen zijn ook te weinig bezig met wat er in klas moet gebeuren; en te veel met kritische analyses van het onderwijs à la Bourdieu, egalitaire hervormingsplannen, didactische hypes die het onderwijs de verkeerde richting opsturen ...

    *De duur van een opleiding is vrij relatief. Kortere opleiding maakt beroep aantrekkelijker voor veel studenten

    De regenten/onderwijzers die we destijds in de 2-jarige opleiding hebben gevormd (1970-1986), presteerden/presteren als de beste leraren van Europa. Zelfs een 2-jarige opleiding voor regenten die we op vakkennis taal, wiskunde... kunnen testen bij de start, zou tot betere regenten leiden dan een opleiding van 5 jaar. Een korte opleiding maakt het beroep aantrekkelijker. Een 5-jarige opleiding betekent ook dat men nog een paar jaar langer moet werken. Daarom hebben we ons in 1983 ook verzet tegen voorstellen voor een 4-jarige opleiding voor regenten en onderwijzers. Het zomaar invoeren van een extra derde jaar voor toekomstige regenten in 1984 en dit zonder financiële compensatie voor het financieel verlies (1 jaar studiekosten, 1 jaar minder pensioen) ... leidde al tot het minder aantrekkelijk maken van het regentaat voor de betere studenten die mits 4 jaar universiteit een beter betaald diploma konden verwerven. Ook het feit dat b.v. licentiaten wiskunde nu 6 jaar (ipv 4 vroeger) moeten studeren om te mogen lesgeven, leidde tot een groot tekort aan leraars wiskunde.

    *Om meer studenten warm te maken voor het leraarschap en het afhaken na een paar jaar te voorkomen, komt het er in de eerste plaats op aan om het lesgeven zelf aantrekkelijker te maken en de leerkrachten ook meer te waarderen. Dat is prioritair, vergt geen geld , maar enkel gezond verstand.
    Maar tal van hervormingen - zoals het M-decreet, de invoering van grootschalige scholengroepen van Boeve en co, de pensioenhervorming, het verlengen van de opleiding ... maken het lerarenberoep nog minder aantrekkelijk. Hetzelfde geldt voor de vele pedagogische hypes die het gezag van de school en van de leerkrachten aantasten.

    Ook de voortdurende stemmingmakerij tegen de leerkrachten - waar ook Boeve en Co aan meedoen i.p.v. te bestrijden - maken het beroep minder aantrekkelijk.

    Een recente illustratie: Niettegenstaande de Vlaamse leerkrachten voor PISA-2015 en TIMSS-2015 (10-jarigen) Europese topscores behaalden, kregen ze geen complimenten. Koepelkopstukken Boeve, Verdyck,
    beleidsmakers e.d. leidden uit PISA/TIMSS af dat de Vlaamse leerkrachten minder presteerden omdat ze onvoldoende waren opgeleid (zie deel 2).

    Tal van hervormingen sinds 1984 hebben jammer genoeg de kwaliteit van de normaalschoolopleidingen aangetast. We hebben hiervoor tijdig gewaarschuwd. Zo leidde het zomaar verlengen van de regentaatsopleiding in 1984 zonder enige compensatiemaatregel tot het verminderen van de aantrekkingskracht van het regentaat. En er zijn tal van ingrepen mogelijk om meer onderwijzers en regenten aan te trekken en om de beroepsgerichte opleiding te versterken. Ook de oefenscholen zouden terug ingevoerd moeten worden.

    Een eerste conclusie: We moeten prioriteit verlenen aan het aantrekkelijker maken van het lerarenberoep, stoppen met de voortdurende stemmingmakerij, met hervormingen die het beroep minder aantrekkelijk maken.
    ----------------------

    Moeilijk organiseerbaar

    De masteropleiding is (vooral) ook bedoeld voor "houders van een diploma academische bachelor pedagogische wetenschappen en aanverwante disciplines die dit als masteropleiding kiezen. Momenteel moeten masters pedagogische wetenschappen hiervoor een bijkomende opleiding tot leraar kleuter/lager onderwijs volgen."

    Het zou dus gaan om een gemeenschappelijke masteropleiding voor bachelors onderwijskunde e.d. en voor professionele bachelors die al een onderwijsdiploma hebben. Dit lijkt ons moeilijk realiseerbaar. De normaalschool-bachelors leerden al de vakdidactiek van de verschillende vakken en hebben een veelzijdige opleiding - ook voor de expressievakken e.d. gekregen. Bij de academische bachelors pedagogische wetenschappen (en ermee verwante) is dit niet het geval.

    We lezen verder: Het COV en Katholiek Onderwijs Vlaanderen benadrukken wie afstudeert in masteropleiding, is inzetbaar in alle leergebieden en alle leerjaren van het basisonderwijs en vertrouwd met de geïntegreerde aanpak van de basisscholen. De ervaring met een gemeenschappelijke opleiding voor kleuter en lager in Nederland valt tegen.

    Waar zullen studenten die masteropleiding kunnen volgen? We vermoeden dat studenten die al een academische bachelor pedagogische wetenschappen gevolgd hebben, enkel zullen kiezen voor die nieuwe masteropleiding als ze 'aan de universiteit' wordt aangeboden. De ervaring met universitaire opleidingen valt echter tegen. De kritiek luidt steeds dat die opleidingen te ver afstaan van de praktijk en dat de studenten er al te veel geconfronteerd worden met docenten die geen ervaring hebben met de concrete lespraktijk en die vaak pedagogische en contraproductieve hypes verkondigen. We vernemen niets over de curriculaire invulling van de master-opleiding. Pas bij de concretisering zullen tal van problemen opduiken. Geen gemeenschappelijkheid mogelijk. Een curriculum afgestemd op het lesgeven; of vooral voor nieuwe taken; begeleider, directeur…?

    Rond 1990 pleitten Georges Monard en universitaire lerarenopleiders al voor een universitaire en academische lerarenopleiding zoals die in Frankrijk in 1989 werd ingevoerd (IUFM). Wij waarschuwden voor de gevolgen en de hervorming ging niet door. De universitaire IUFM's stonden de voorbije 10 jaar en nog steeds ter discussie. De gevolgen waren rampzalig: het leidde tot een spectaculaire niveaudaling in het lager onderwijs en in de lagere cyclus s.o.

    Waar Frankrijk vroeger hoog scoorde in landenvergelijkende studies, scoren de Franse leerlingen nu dramatisch zwak voor PISA (15-jaringen) en TIMSS (10-jarigen en 14-jarigen, bijna de zwakste van Europa.In Frankrijk wordt momenteel veel gepleit voor het terug invoeren van ' 'écoles professionnelle' de la formation des enseignants i.p.v. de academische lerarenopleidingen.

    * Merkwaardig is dat men nooit verwijst naar de nefaste gevolgen van de universitaire opleiding van onderwijzers in Frankrijk en andere landen, maar enkel naar Finland.
    In het aprilnummer 2015 van Brandpunt verscheen een sterke relativering van de Finse universitaire lerarenopleiding en op het Fins onderwijs vanwege Dirk Van Hemeldonck die er zelf al een aantal jaren lesgeeft.

    Het Fins onderwijs presteert volgens hem erbarmelijk slecht inzake kennisoverdracht; het is vrij utilitair en niet diepgaand.. Hij plaatst ook grote vraagtekens bij het niveau van de Finse kandidaat-leerkrachten waaraan hij zelf les geeft.

    Zo schrijft hij: “ In bijdragen over het Fins onderwijs wordt dikwijls ook het hoger niveau van de leerkrachten geroemd. Ondanks de masteropleiding van de onderwijzers kan ik echter aan de studenten zelfs niet dezelfde eisen stellen als aan de professionele bachelors in Vlaanderen. “ Dat de cognitief sterkste leerlingen in Finland , Frankrijk ...evenzeer kiezen voor een universitaire opleiding onderwijzer/regent behoort tot het rijk der fabeltjes. Een leerkracht moet overigens ook over een veelzijdige bekwaamheid beschikken.
    -----------------------------------------------------------------------------------
    Bijdrage 2 uit Onderwijskrant nr. 180 (januari 2017)

    Vlaamse onderwijzers & regenten scoren ook sinds 1995 beter voor TIMSS en PISA dan universitaire opgeleide collega’s in Frankrijk ... en zelfs Finland.
    Toch zijn ze volgens universitaire lerarenopleiders, koepelkopstukken, COV ... minder goed opgeleid

    1.Topprestaties voor PISA/TIMSS sinds 1995 ondanks of dankzij leerkrachten en hun opleiding?

    De recente TIMSS- en PISA-studies wezen eens te meer uit dat de Vlaamse onderwijzers en regenten nog steeds Europese topscores behalen. De leerkrachten vierde leerjaar behaalden recentelijk een Europese topscore voor TIMSS-wiskunde. 99% van de leerlingen behaalde het basisniveau. Ook de zwakke en kansarme leerlingen presteerden vrij goed. Onze leerkrachten-regenten behaalden voor PISA-wiskunde de Europese topscore en (relatief gezien) veel toppers.

    Onze leerkrachten behalen dus nog steeds betere leerresultaten dan hun universitair opgeleide collega’s in Frankrijk ..., ook beter dan in Finland. Toen Vlaanderen in 2003 nog mocht participeren aan TIMSS-14-jarigen was het verschil nog groter. Sinds de eerste TIMSS in 1995 behalen onze Vlaamse leerkrachten voor TIMSS- & PISA Europese topscores, hogere leerresultaten dan in landen met een universitaire lerarenopleiding. Voor PISA-2012-wiskunde b.v. behaalde Vlaanderen niet enkel een hogere score dan Frankrijk en Finland, maar ook meer toppers: 25%; 15% voor Finland, en nog heel wat minder voor Frankrijk.

    We lezen geregeld dat de kwaliteit van het onderwijs staat of valt met de kwaliteit van de leerkrachten en van hun opleiding. Als lerarenopleiders zijn we dan geneigd te denken dat we die leerkrachten de voorbije decennia een degelijke opleiding gaven - zelfs de oudsten die enkel een tweejarige opleiding kregen. De voorbije 20 jaar was er echter zelden iemand die onze leerkrachten feliciteerde - zelfs niet de koepelkopstukken. En ‘nooit’ werd gezegd dat onze onderwijzers/regenten blijkbaar goed opgeleid waren.
    Het tegendeel was het geval. Volgens de Leuvense verantwoordelijken voor TIMSS-2015, de kopstukken van de onderwijskoepels ... wees TIMSS uit dat de leerkrachten hun opdracht niet aankunnen en dat er nood is aan universitair opgeleiden.

    2 Zwakke(re) leerresultaten universitair opgeleide leerkrachten & kritiek op hun praktijkvervreemde opleiding

    In landen met universitair opgeleide onderwijzers en regenten als Frankrijk, ... en zelfs Finland stellen we voor TIMSS & PISA vast dat die landen opvallend lager scoren voor wiskunde. Meestal tellen ze ook minder toppresteerders.
    Voor TIMSS-4de leerjaar behaalde Vlaanderen 546 punten, Finland 535, Frankrijk 488 en Zweden 515.

    De Vlaamse score wordt o.i. nog gedrukt omdat de verantwoordelijken voor het eerst ook 3 klassen leerlingen van het bulo-type 1 lieten participeren. In veel landen is dit niet het geval.

    Voor PISA-2012-wiskunde behaalde Vlaanderen niet enkel een hogere score dan Frankrijk en Finland, maar ook meer toppers: 25% en en 15% voor Finland, en nog heel wat minder voor Frankrijk. Sinds 1989 worden de Franse onderwijzers en regenten universitair opgeleid. Je zou verwachten dat 25 jaar na de invoering het niveau van het lager onderwijs en van de lagere cyclus s.o. gestegen zou zijn. Maar precies het omgekeerde is het geval.

    In 1995 behaalden de Franse leerlingen met klassieke normaalschool-leerkrachten nog een Europese topscore voor TIMSS-wiskunde-10-jarigen en 14-jarigen. Met de universitair opgeleide behalen ze 20 jaar later dramatisch lage TIMSS-scores: amper 488 punten voor 10-jarigen, 58 punten minder dan Vlaanderen.

    Frankrijk behaalde ook een lage PISA-2015-score van 493 - bijna een jaar leerachterstand in vergelijking met Vlaanderen (521 punten). Ook in vorige edities van PISA was dat al het geval.

    We lezen als verklaring voor de zwakke Franse scores van de voorbije 15 jaar dat de universitair opgeleide leerkrachten slecht voorbereid/opgeleid zijn op hun taak;
    Vlaamse onderwijzers & regenten scoren sinds 1995 beter voor TIMSS en PISA dan universitaire opgeleide collega’s in Frankrijk ... en zelfs Finland. Toch zijn ze volgens universitair lerarenopleiders, koepelkopstukken ... minder goed opgeleid

    Ook de universitair opgeleide Finse leraren behaalden een significant lagere wiskunde-score voor TIMSS-10-jarigen en PISA- 15-jarigen; en ook destijds voor TIMSS-14-jarigen. Uit Finse eindtermentoetsen blijkt nog veel meer dat de leerresultaten sinds de universitaire lerarenopleiding flink achteruit boerden. Net zoals in Frankrijk wordt ook in Finland de niveaudaling deels op naam gebracht van het feit dat de universitaire opleidingen te ver afstaan van de concrete klaspraktijk en veel minder het belang van leerkrachtgetuurde instructie beklemtoonden.

    3 Plan om Vlaamse lerarenopleiding te academiseren rond 1990


    Onze universitaire lerarenopleiders en de topambtenaren Georges Monard & Jan Adé grepen vanaf 1989 het universitair worden van de Franse lerarenopleidingen aan, om ook in Vlaanderen te pleiten voor een dringende academisering. En Guy Tegenbos orakelde in De Standaard in 1991 dat de lerarenopleidingen al 25 jaar universitair geweest moesten zijn.

    Dit leidde tot geanimeerde debatten & colloquia. Als lerarenopleiders en onderwijskrantredacteurs stonden we vooraan in de strijd. We repliceerden o.a.: een goede lerarenopleiding is een professionele en geïntegreerde opleiding vanaf de eerste dag; een academische beroepsopleiding is een contradictio in terminis (zie o.a. Onderwijskrant, september 1991).

    We voorspelden dus dat de academisering van de Franse lerarenopleidingen contraproductief zou zijn. Maar topambtenaren als Georges Monard en Jan Adé en de universitaire lerarenopleiders verwachtten er alle heil van. Gelukkig hebben we rond 1990 met ons verzet het pleit gewonnen. Maar de pleidooien voor een universitaire opleiding doken de voorbije jaren weer op.
    4 Recent pleidooi voor universitaire opleiding op basis van ’goede’ TIMSS-score

    De Leuvense TIMSS-verantwoordelijken (Bieke De Fraine en Co), de kopstukken van de onderwijskoepels, bepaalde beleidsmakers ... grepen de recente TIMSS-score aan voor een pleidooi voor universitair opgeleide onderwijzers en regenten. Zij stelden dat b.v. uit TIMSS bleek dat onze onderwijzers te zwak opgeleid zijn en dat er dus nood is aan universitair opgeleide leerkrachten. En ook voor de Europese PISA-topscore kregen onze leerkrachten (en hun opleiders) geen gelukwensen.

    Vooral de achteruitgang van het aantal toppresteerders werd aangegrepen. Dat landen met universitair opgeleide leerkachten de voorbije 15 jaar minder toppers telden voor TIMSS en PISA, werd verzwegen.
    We citeren even uit een TIMSS-bijdrage in de krant De Morgen van 30 november j.l.:
    *"Zelf zien de TIMSS-onderzoekers, Bieke De Fraine, Jan Van Damme en Co, heil in een masteropleiding voor het basisonderwijs, wat ervoor kan zorgen dat meer sterke studenten in het basisonderwijs terechtkomen”.

    Commentaar: al vanaf 1990 namen Jan Van Damme en Co het voortouw in het pleidooi voor het universitair maken van de lerarenopleidingen. We betreuren dat ze hier ten onrechte misbruik maken van de TIMSS-studie en de indruk wekken dat de universitaire opleidingen voor onderwijzer/regent in het buitenland hun deugdelijkheid bewezen hebben. Ze wekken ten onrechte de indruk dat die landen beter scoren en dat de leerkrachten er beter in slagen de toppresteerders uit te dagen. Niets is minder waar.

    * We lezen verder in de bijdrage van De Morgen: ”Katholiek Onderwijs Vlaanderen onderschrijft dat pleidooi. ‘Een groot deel van de groep die vroeger naar de normaalschool ging en onderwijzer werd, gaat nu naar de universiteit’, zegt topman Lieven Boeve. "Het basisonderwijs verliest die toekomstige leraren, omdat ze geen master basisonderwijs aan de universiteit kunnen volgen.’

    Het Onderwijs-secretariaat van de Steden en Gemeenten en van het Gemeenschapsonderwijs (GO!) zijn het idee eveneens (voorzichtig) genegen. "Masters moeten ook in het basisonderwijs terechtkunnen", zegt GO!-bestuurder Raymonda Verdyck. ‘Het is goed om verschillende profielen in de schoolteams te hebben.’

    Minister Hilde Crevits (CD&V), bevestigt dat zal worden onderzocht of zo'n masteropleiding noodzakelijk is."

    5 Hervorming van de lerarenopleiding?

    De pleitbezorgers van een universitaire opleiding wekken dus ten onrechte de indruk dat landen met een universitaire opleiding hoger scoren en ook meer toppers tellen. Ze verzwijgen dat veelal het omgekeerde het geval was. Ze verzwijgen dat precies de universitaire lerarenopleidingen nog steeds het meest kritiek krijgen vanwege de studenten. Er is ook te weinig interesse voor het volgen van die opleidingen; dit leidt tot een groot tekort van licentiaten voor tal van vakken. De pleitbezorgers verzwijgen ook de vele kritieken op universitaire opleidingen in het buitenland en in buurland Frankrijk in het bijzonder.

    In vorige paragrafen en bijdragen werd ook al duidelijk dat precies vanuit universitaire lerarenopleidingen en faculteiten onderwijskunde, sociologie, neerlandistiek ... verkeerde onderwijsanalyses, egalitaire visies à la Bourdieu, pedagogische hypes als constructivistisch en competentiegericht leren, nivellerend comprehensief onderwijs, het opdoeken van het buitengewoon onderwijs ... gepropageerd worden. Het grote verzet tegen extra NT2taalonderwijs voor anderstalige leerlingen gaat ook uit van universitaire neerlandici en sociologen. Het zijn ook de drie universitaire GOK-steunpunten die verantwoordelijk zijn voor het grotendeels mislukken van het GOK– en achterstandbeleid.

    De geplande hervorming van de lerarenopleidingen voor september 2019 waarbij toekomstige onderwijzers en regenten kunnen kiezen uit een geïntegreerde opleiding in een klassieke lerarenopleiding of een universitaire masteropleiding, zal de bestaande lerarenopleidingen ontwrichten en veel chaos veroorzaken.

    We weten na al die jaren nog niet hoe een universitaire lerarenopleiding voor leerkrachten basisonderwijs en voor regenten er zou moeten uitzien. We beschikken over geen enkel plan, noch over een conceptnota. Toch werd dit jaar zomaar gestart met zgn. proefprojecten.Die geïmproviseerde proefprojecten zullen o.i. geen uitsluitsel brengen.

    Als straks de toekomstige onderwijzers en regenten mogen kiezen voor een geïntegreerde driejarige opleiding, of anderzijds voor een universitaire masteropleiding, dan zal het niveau van de geïntegreerde opleidingen in sterke mate worden aangetast. Het is voorspelbaar dat ook die ondoordachte hervorming eerder zal uitlopen op een niveaudaling van ons onderwijs.

    Het aantrekkelijker maken van de huidige geïntegreerde opleiding zou wel perspectief bieden. Mede als gevolg van de vele nefaste hervormingen van de normaalschoolopleidingen sinds 1984 is ook het vroegere niveau jammer genoeg gedaald. Maar universitaire opleidingen in Frankrijk e.d. tonen in elk geval aan dat zo’n academische opleiding evenmin garanties biedt en er zelfs tot een sterke niveaudaling leidde. Zelfs in het zo geprezen Finland is sinds de universitair opgeleiden de meerderheid uitmaakten, het onderwijsniveau sterk gedaald.

    De evaluatierapporten over de Vlaamse opleidingen werden opgesteld door onderwijskundigen als prof. Martin Valcke en andere universitaire lerarenopleiders, die de voorbije jaren medeverantwoordelijk waren voor de vele hypes in het onderwijs; en dus ook voor de misvorming van lerarenopleiders en pedagogen. Hun pleidooien voor een competentiegerichte & constructivistische aanpak hebben de lerarenopleidingen al in sterke mate aangetast. We vrezen dus dat de zoveelste (geïmproviseerde) hervorming van de lerarenopleiding eens te meer tot een aderlating zal leiden.

    11-09-2017 om 12:55 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:master onderwijzer, lerarenopleiding
    >> Reageer (0)
    09-09-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Reactie op 2 bijdragen in DS 9 september over Vlaams onderwijs als kampioen sociale discriminatie!????
    1. Reactie op 2 bijdragen in DS 9 september over Vlaams onderwijs als kampioen sociale discriminatie!????

      Sociologen Dirk Jacobs & Marc Swyngedouw: Vlaams onderwijs versterkt de sociale ongelijkheid (in: Een goede school mag geen gok zijn).

      Pol Goossens: Vlaams onderwijs bestendigt de breuklijnen van generatie op generatie (in: Ongelijke kansen, verspild talent).

      ...

      Onze reactie:

      Prof. socioloog Jaap Dronkers: Vlaams secundair onderwijs is uniek: combineert grote mate sociale gelijkheid met hoge effectiviteit dankzij unieke & gedifferentieerde structuur (o.a. 70% 12-jarigen die starten in sterke optie.)

      In een reactie op studie Jacobs wees prof. Wim van den Broeck daarnet Jacobs en Swyngedouw op een grote fout: Hij twitterde: "Enorm grote verschillen"? +- 10% groter dan OESO-gem. Beschrijving verschil is nog geen verklaring (fout 1ste orde).
      Reactie Wouter Ducyk
      Het heeft ook geen enkele zin te speculeren over die 15% tot er een deftige cognitie-vrije maat is. Krijgen teveel krediet
      Reactie Wim vd Broecck
      Zeker is alleszins dat die 15% niet volledig omgevingsfactoren zijn vanwege overlap met intelligentie (wellicht voor ong. 1/3).(1)

      -------------------------------------------------------------------

      Egalitaire ideologen Jacobs & Co hebben ongelijk http://www.bloggen.be/onderwijskrant/archief.php?ID=3015878 … o.a. scherpe kritiek van socioloog Jaap Dronkers op egalitaire onderwijsideologie van veel sociologen.

      Unlike my father Michael Young, I’m not an egalitarian http://www.bloggen.be/onderwijskrant/archief.php?ID=3012578 … Kritiek van Toby Young, zoon van Michael, op egalitaire onderwijsideologie.

      Kritiek op egalitaire sociologen als Jacobs & Co vanwege
      Franse sociologe Nathalie Bulle: egalitaire onderwijsvisie sociologen -als Jacobs -holde de schoolopdracht uit .(Skhole.fr 26/05/2016)

      Prof. Jan Van Damme, Bieke Defraine, Ides Nicaise: relatief weinig schooluitval in Vlaanderen dankzij differentiatie in lagere cyclus s.o. en technische opties (De sociale staat van Vlaanderen, 2013). Schooluitval in Vlaanderen (7 à 7, 5 % is zelfs stuk lager dan in Finland - een land met weinig kansarmen en allochtone leerlinge

      .
      In een andere tweet vandaag stelt Van den Broeck: "Echt wel probleem dat regelmatig studies in kranten verschijnen met allerlei maatschappelijke implicaties, die methodologisch niet deugen." Dit is o.I. zeker van toepassing op studie van Jacobs.

      Meer weergeven
    1. Egalitaire onderwijsideologie van socioloog Dirk Jacobs en Co leidt tot foutieve onderzoeksconclusies & valse beschuldigingen van het Vlaams onderwijs
    1. bloggen.be

    09-09-2017 om 20:49 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Tags:sociale discriminatie, Jacobs
    >> Reageer (0)
    08-09-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.'Taal, wiskunde ... sleutelcompetenties doen weken' = sterke niveaudaling!

    Er valt veel aan te merken met betrekking tot modieuze uitdrukkingen als wiskunde, taal .... 'doen werken', minder vanuit vakdisciplines werken en dus vakoverschrijdende aanpak, competentiegerichte aanpak, open leerplannen ... die nu ook de OVSG-onderwijskoepel lijkt te propageren.

    Deze uitspraken sluiten perfect aan bij de tekst 'Uitgangspunten' eindtermen -1996 die de DVO van Roger Standaert achteraf toevoegde bij de eindtermen. Het zijn dergelijke uitgangspunten die mede geleid hebben tot een gevoelige niveaudaling, tot een uitholling van het taalonderwijs, e.d.

    Het is overigens precies de aanbeden propagandist van de 'doen werken'-slogan, prof. Kris Van den Branden, die met zijn taakgerichte & constructivistische whole-language-aanpak mede verantwoordelijk was voor de uitholling van het taalonderwijs. Het is overigens ook Van den Branden die met zijn Steunpunt NT2 er voor gezorgd heeft dat er nog steeds geen intensief NT2-taalonderwijs is vanaf de eerste daq van het kleuteronderwijs. Ook Jan Saveyn, destijds leerplanverantwoordelijke van het katholiek lager onderwijs, poneerde in 2007 dat uitgerekend Van den Branden en zijn Leuvens taalcentrum, verantwoordelijk waren voor de niveaudaling & verwarring in het taalonderwijs.

    Moeten leerplannen niet langer zorgen voor de nodige gemeenschappelijkheid in het leeraanbod?

    Volgens de OVSG-directeur is het ook niet meer zo belangrijk dat de leerplannen borg staan voor de nodige gemeenschappelijkheid in het onderwijs. 'Standaardisering' is volgens hem niet zo belangrijk meer.

    De bedoeling van de leerplannen (en eindtermen) is ook het realiseren van de broodnodige gemeenschappelijkheid van het leeraanbod voor alle leerlingen en in alle scholen - en dit in functie van:

    (1) een aansluitend/doorlopend leeraanbod - bij verandering van leerjaar, van school en/of onderwijsnet, bij overgang naar s.o. of hoger onderwijs ...
    (Zo moet b.v. een leerkracht 2de leerjaar, een opsteller van een wiskundemethode... precies weten wat de leerlingen al geleerd hebben in het eerste leerjaar en wat volgt in de verdere leerjaren. )

    (2) het bieden van volwaardige en gelijke onderwijskansen

    (3) van het voorkomen van te grote concurrentie tussen scholen en onderwijsnetten.

    (4) van het kunnen ontwerpen van leerboeken/methodes die in de verschillende onderwijsnetten gebruikt kunnen worden

    (5) van het kunnen bewaken van het onderwijsniveau via evaluatie van de eindtermen, via centrale toetsen, via inspectie

    Als mede-opsteller van het leerplan wiskunde lager onderwijs (katholiek onderwijs) heb ik ook niet de indruk dat veel leerstofpunten uit het leerplan geschrapt kunnen worden. Precies de duidelijke opsomming van de leerstofpunten per leeftijdsgroep leidde tot een grote tevredenheid bij de leerkrachten, opstellers van wiskundemethodes, ... In de inspectierapporten kwam ook duidelijk tot uiting dat er met dit duidelijk leerplan geen problemen waren. In dit leerplan vindt men ook geen modieuze uitdrukkingen als 'wiskunde doen', leerlingen moeten hun kennis zelf construeren, competentiegerichte aanpak, contextuele aanpak ...

    De Vlaamse leerlingen 4de leerjaar scoorden overigens vrij goed voor TIMSS-2015.

    We voegen er nog een toepasselijke waarschuwing uit Schotland aan toe:

    The curriculum, introduced in Scottish schools in 2010,aims to give learners a "holistic understanding" of what it means to be a young Scot and sets out to equip pupils with four key "capacities", namely to be - successful learners, confident individuals, responsible citizens, and effective contributors.

    Prof Paterson told BBC Scotland that it could be disastrous for two reasons, one of which is the lack of academic rigour and structure.

    “But the major worry perhaps is even deeper than that, which is that it will widen inequality. The old academic knowledge - the best that has been thought and said by human beings - will still be given to the children of the well-educated middle class by their parents,” he said.

    "But the other children - who can't get it from their parents - are completely dependent on schools for it. And if they're not getting the best that has been thought and said from schools, they will get it from nowhere, and that will make inequality of learning and of culture wider than it has ever been."

    Zodra de einddoelen er zijn moeten we onze leerlijnen en leerplannen herdenken. Ook de hoeveelheid en de mate waarin ze competentiegericht zijn. Niet te veel…
    tijd.be

    08-09-2017 om 16:35 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:eindtermen, sleutelcompetenties
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.My crusade  against New Math (1970-1982) & Constructivist Math (1988-.)

    My crusade  against New Math (1970-1982) & Constructivist Math (1988-.) in Belgium-Flemish

    Introduction: Math-wars: New Math & Constructivist -contextual Math

    1+1=2 you would think, but curiously enough, the approach to mathematics and arithmetic education has been regularly debated over the past 50 years - also for primary education. Until about 1970, there was little discussion about arithmetic and mathematics education in primary school. There was a broad consensus, both among practitioners and among the professional didacticians. The mathematics curricula in the different countries were very similar. The vision of the practitioners has always remained more or less the same.  

    Since about 1970,  mathematics wars have been fought. From 1970 onwards, we ourselves spent an enormous amount of time fighting two extreme visions that threaten classical arithmetic - and skills: from 1970 onwards the ‘formalistic’  New Mathematics; and from 1988 the' constructivist & contextual mathematics' of the Dutch Freudenthal Institute (Utrecht) and the US Standards (1989).  In this contribution, we limit ourselves to the fight against formalistic  New Mathematics (NW) . In the next article we show that constructivist mathematics unfortunately penetrated the learning  curricula for the first grade secondary education.  

    1. Breaking the taboo on criticism of the  New Mathematics in Belgium-Flemish in 1982

    Exactly 35 years ago, we succeeded in breaking the taboo on criticism of New Mathematics. In April 1982, we launched our campaign against the' New Mathematics' with the publication of a theme issue by Onderwijskrant with the challenging title: New Mathematics: een vlag op een modderschuit ( A flag on a mud boat, Onderwijskrant nr. 24). Partly because of the wide attention in the press, this publication provoked a huge number of positive reactions from teachers and ordinary citizens. A year later, a busy colloquium followed in the Congress Palace (Brussels) on' What Mathematics for 5- to 15-year-olds', where we took up the New Math supporters as prof. Roger Holvoet. 

    In May 1982, it became clear that mathematics was turned around. Since then, no more contributions have appeared about the many blessings of' new mathematics' (NM) .The taboo on criticism of the NM was' almost' broken through. In 1982, the inspector-general of technical education G. Smets wrote to us:"People at the top were bribed at the time to say nothing about New Mathematics" (see point 2). However, in 1982 we were not allowed to publicly mention his name.   After the publication of' Moderne wiskunde: een vlag op een modderschuit’ in April 1982, however, we were subjected to much criticism from the corner of the propagandists of modern mathematics, from Papy sympathisants, from the Leuven professors Roger Holvoet and Alfred Warrinnier, from inspectors who had participated in modern mathematics methods, from the chief leader of the Catholic Education, …

    2. Breaking down taboo on New Math- religion:' Top people were bribed to keep silent'. 

    With our mathematics campaign of 1982, we wanted to break the taboo around the NM. As a result of the campaign, a number of people dared to express their thoughts about the NM for the first time. Since 1968, there has been a taboo on the New Math. Liège professors Pirard and Godfrind expressed similar criticism in La Libre Belgique, 11.03. 1980, as ours. And they also protested against the taboo on the  NM. This was exactly what we ourselves have experienced since 1970 in Flanders.   In their publication the Liège professors also showed that the NM was a formalistic theory that no longer referred to reality, was born from the brain of a few mathematicians, but was not interesting for primary and secondary school.

    The reaction of prof. em. Karel Cuypers on our New Math- campaign was quite revelatory. Let us quote from his letter, which was later also included in' Person & Gemeenschap, September 1984. Cuypers:"Since my initial sympathy for the New Math Renewal, which came to me as' miraculous', I have felt that the Papysts (the group around Brussels prof. Georges Papy supported by the Brussels education minister Vermeylen) as hypnotists have led the school world. Rarely has an educational innovation happened in such a climate of pervasive ideological engagement as the' new-math' phenomenon.   All over the world, a force majeure was given to some prophets who could organize a spectacular show of persuasion with a hypnotic overthrow. Because of the enchantment that surrounds them, the secondary school teachers sat on the school benches to attend further training courses, which turned out to be remarkably theoretical and of little didactical help.. The situation had evolved so much that those who did not stand strong in the theory of sets  did not even dare to take the floor, for fear of being placed ignorant or stupid against the wall ". The many disgruntled teachers did not dare react openly either: congresses who did not agree were classed as conservative. 

    The inspector-general of technical education, G. Smets, wrote to us in a letter in response to the' ‘Mud boat-publication' of 1982:"Prof. Georges Papy had strong political relationships (including education minister Vermeylen) and ambitions. His lectures in Brussels and elsewhere were political meetings rather than scientific communications. His wife Frédérique also received large contributions from the then minister to experiment with new mathematics from nursery school. And then there were the many publishers who saw bread in a revolution of mathematics books. At the top a lot of people were literally bribed. 

     Also former inspector-mathematics E. H. Joniaux testified in a letter  that the introduction of the NM thanks to the Ministry's nepotism. He wrote:"Dear Mr Feys, at last, someone dared to rise up openly. New mathematics - and I have already said this since her first appearance - is the' philosophy' of mathematics, but not mathematics. And anyone who wants to teach this to children from 6 to 15 years old must have a lot of twists and turns in their brains. They wanted to fill the children with that - and this from kindergarten onwards. 

     Joniaux also caused me the critical contribution of the Liège professors Pirard and Godfrind, who had already been mentioned. They wrote:"Many scientists, including noble prizewinners in physics, point out that their science is of no benefit at all with the collection theory, but with applicable mathematics. The scientists protest because they still have to teach their students many important aspects of the ABC of applicable mathematics:" We had already read ourselves in 1973 that the German noble prize winner Carl Von Weizsäcker, too, opposed the introduction of NM in education. Dutch prof. Hans Freudenthal succeeded in keeping the NM outside primary education in the Netherlands. 

     Pirard and Godfrind wrote:"Prof. Georges Papy, was not an inventor but rather an importer of the mathematics manuals of Revuez in France. Papy liked to describe mathematics as a poetic dream and said:' Mathematics is not science, but art and a dream. The mathematician is a child or a poet who makes his dream a reality' (Berkeley, VVW-Lcongress). According to Pirard and Godfrind,"Many pupils experienced these mathematical dreams rather as a nightmare.

     The supersonic rise of modern mathematics was thus only possible thanks to influence, sponsorship and reform pressure from Minister Vermeylen and a few senior officials, which gave Papy the monopoly on mathematics education and imposed the introduction.  Policy makers also invested a huge amount of money in TV programmes, retraining, mathematics conferences and seminars of the Papy Group in luxury hotels in Knokke, etc. Prof. Papy presented the New Math  as the mathematics of the third industrial revolution'.

     In debates on mathematics education, not only professors, but also we were very frankly silenced with such little choruses. We did not, so to speak, pay any attention to the future, to the mathematics of the third industrial revolution, the mathematics which, according to the new lighters in Japan, Russia... had already led to many economic successes. We stated in 1973 that in many countries the New Math was already on the retreat and that the MW would probably not even reach the 21st century. We did not find a hearing, and the New Math curriculum was also introduced in primary education in 1976 and presented as an enormous step forward, as a salvation from the misery of classical mathematics education.

    3 Crusade against New Math (1970-1982)

    3.1 Our resistance during the period 1970-1981

    In the years 1968-1969, we were very much captivated by the barnum advertising for new mathematics presented by the propagandists as the mathematics of the third industrial revolution. As a student, we followed several lectures at the KU-Leuven and some lessons from Alfred Vermandel.   Our sympathy did not last long. From 1971 we distanced ourselves from formalistic & abstract NM

     In the early seventies we did our  best to convince those responsible for the educational umbrella organisations to not introduce ‘new mathematics' into primary education. We did this also on the VLO Start Colloquium of 1 September 1973 in the Congress Palace –Brussels.  In October 1974 we published a contribution on the New Math in' Person and Community'. We wrote that the new draft curriculum from the first year of study onwards wanted to use a formalistic mathematics language, an unpalatable heap of new terms and notations; in short: superfluous thickdoing. We also mentioned that in countries such as the USA, Japan, Germany, the Netherlands, Germany, etc., there was already a lot of criticism of' new mathematics. In the US: Davis, Beberman, Rosenbloom, Page, Scott.... In Germany, Nobel Prize winner Carl von Weizsäcker took the lead, in the Netherlands prof. Mathematics Hans Freudenthal. In Flanders, we took the lead in this. 

     We also warned in 1974 that if we chose the wrong path of New Mathematics in primary education, it would be very difficult to leave it again in the short term. (It took 22 years before a new curriculum came into being in 1998 without Modern Mathematics.  Unfortunately, the New Math was introduced into primary education in 1976, contrary to the views of the teachers. Our criticisms were haughtily swept away by the Papy Society, by academics, by curriculum designers, by mentors of mathematics.... We also noticed that not only teachers, but also inspectors, professors.... did not even dare to express their opinion; contradiction was not tolerated (see point 2). 

     Some of our criticisms of' Modern Mathematics'.  To too formalistic,' heavenly' (floating) mathematics * to early abstraction * to much verbal bullying and verbal ballast * to the detriment of the application aspect of mathematics (calculating, memorizing, automatistion...) *to the detriment of the application aspect of mathematics (classical issues, metering arithmetic, etc.)

    Little respect for the classical discipline of mathematics as a cultural product.  Achievable for many students: Too many pupils have to switch to special needs education after the third year of study.  Many parents are no longer able to accompany children. In point 5, we illustrate in detail how geometry was placed in the straitjacket of the NM and thus became totally formalistic.   As an alternative we chose in 1982 to update and dust off the many good elements and approaches from the mathematics tradition in our primary education, supplemented by a number of recent events such as three-dimensional geometric representations. We later implemented this in the 1998 curriculum.  

    3.2 Mathematics campaign 1982: ‘NM: a flag on a mud boat’ breaks through taboo

    In the years 1978-1982, a number of contributions appeared in which the supporters of' New Mathematics' broadly displayed the many blessings of this kind of mathematics. At the beginning of 1982, T. De Groote wrote triumphantly:"Where calculation for most children used to be a whip blow, it can now become a fantastic experience for them in a fascinating world, and" And the great one further fantasized:"that the less gifted students now have a better place for themselves" (Person and Community, jg). 28, p. 35-36). In my contacts with the practice, however, I did not see a fascinating world show up, but false results in false realities and weaker pupils who gave up. 

     These contributions about the many blessings of the New Math for primary education were the incentive for me to launch a campaign against the' Modern Mathematics' with a publication of' New Mathematics: a flag on a mud (muddle)boat' (Education paper no. 24) and the associated mathematics campaign, we were able to turn the maths time in 1982. Since then, no more contributions have appeared about the many blessings. However, a new curriculum was drawn up until 1998, in which the categories of modern mathematics were removed. 

     As a first step in the campaign, two thousand copies of the report' New Mathematics: a flag on a mud (muddle) boat' were distributed in April 1982. The campaign received a lot of reactions in the newspapers: De Morgen, Het Volk, Het Nieuwsblad, Libelle..... The articles about our campaign in four newspapers and two weeklies were very important for spreading the ideas and breaking the taboo. A number of people dared to express their opinions for the first time - also on paper. We received many enthusiastic reactions.

    3.3 Subsequent support from mathematics professors: Conversion Al Alfred Warrinnier (1987) et al. 

    In 1982 we still met with a lot of resistance because of a number of mathematics professors (Holvoet, Warrinnier, etc.), mathematics counsellors... Some of them converted afterwards. 

    The Leuven prof. Alfred Warrinnier sent his wife back in 1983 to the mathematical colloquium to lure me into the trap of asking whether the teacher wanted to define Feys exactly what mathematics meant in his opinion. A teacher may/cannot express a (critical) opinion on mathematics education. But in 1987 Warrinnier himself admitted that the introduction of modern mathematics was a bad thing - also in s. o. He wrote in De Standaard of 25 July 1987:"The 11,12 and 13 year olds were not ready to deal with the very abstract undertone of the collections- relation-function building up, the algebraic structures, etc. The reform of mathematics education has de facto failed. Five years after our mathematics campaign, our university opponent of yesteryear was right. In 1982 we concentrated on primary education, but a few years later our criticism was also passed on to s. o. and a few mathematics professors took part (see point 4).

    4 New Math: a child of structuralism of the 1930s - 40s.

    4.1 Mathematics teachers later endorsed our criticism of 1982

    In the' Modderschuit', we extensively illustrated "that the New Math of the Bourbaki Group could not be separated from the structuralist and logical-formalistic trend in scientific thinking from the 1930s onwards and thus led to a formalistic approach. In section 4.2, we will elaborate on this in detail. But first we dwell for a moment on the (future) criticism of mathematics teachers who confirmed our earlier criticism. 

    In the weekly' Intermediair' of 8 March 1994, the Leuven mathematics teachers Dirk Janssens and Dirk De Bock sit up the rise of the New Math. “The movement for' modern mathematics' was typical of people who only believe in a theoretical approach: one would use a single starting point from which all parts of mathematics could be neatly constructed. This turned out to be an illusion afterwards. The NM was created from the most advanced positions of the discipline itself and only afterwards did it become part of the education system.

    In the 1930s, a more or less revolutionary development took place. The so-called Bourbaki Group had ambitious plans to describe the full range of mathematics in a very systematic way, starting from axioms and the  set-doctrine. They wanted to deliver a beautiful system, which there was no need to get a pin in between. It was not until later that this model of mathematics construction was chosen as a model for the structure of mathematics education.  

    It was rather shocking that this modern mathematics was never pedagogically substantiated. The failure of the whole experiment was ingrained in advance. This search for (formal) foundations is only useful for people who have already mastered a certain mathematical culture, but is therefore not yet suitable for teaching mathematics to those who do not know anything about it. That turned out to be an educational illusion. But this kind of pedagogical discussion was not held at the time, modern mathematics became absolutely compulsory for all secondary school pupils from 1968 onwards. In the 1970s, primary education also followed. ...... 

     The urge for more and more abstraction (read: formalism) gradually made mathematics incomprehensible to the uninitiated. The fact that, for example, through a point outside a straight line, there is exactly one line that goes parallel to the given line, for example:' a line is a partition of a plane' and a term as length was introduced as a class of congruent lines:"This criticism from 1994 confirmed that our analysis of 1982 was also applicable to the New Math in the first degree secondary school.      

    Later in the magazine' Uitwiskeling' of 13 November 1994 we recorded analogous criticisms. One of the participants, Guido Roels (director of mathematics in the diocese of Ghent) answered the next day in' Voor de dag', the question why it took so long before the mathematicians realised that New Mathematics was a mistake. According to Roels, this was because the mathematicians were fascinated by the fact that' New Mathematics' so nicely put together' and did not see that this structure did not work in classroom. It was remarkable, however, that it took so long to realise this and that criticism abroad and our criticism were not heard since 1971.  

    4.2 Structuralist and logical-formalistic approach 

    In our publication of 1982 we also showed that "Bourbaki-mathematics could not be separated from the structuralist and logical-formalistic trend in scientific thinking from the 1930s onwards. Structuralism as a scientific method attempted to discover the same patterns, patterns, patterns, structures, etc. in the most diverse phenomena. It developed' grammatical',' comprehensive' concepts and a formal logical language to name them. From the formalistic/grammatical approach, for example, one saw in the concepts' is parallel with' and' is multiple of' the same grammatical structure; both concepts followed this approach, for example, a case of' reflexive relations': a number is multiple of itself a parallel is parallel with itself - and a reflexive relationship was suggested with a' loop'.     

    The things known from reality (e. g. parallel, angle, multiples of numbers....) are deployed in artificially created relationships almost independently of their meaning; they are especially interesting as elements of a set, as cross-section, as a couple, reflexive relationship.... Pragmatically seen e. g. the notions' parallel' and' is multiple of ‘ have nothing in common.  

    They tried to approach and organize all concepts with the help of a formal logic and some sort of' grammatical' concepts. The structuralist approach used the deductive approach and the formal logic as scientific instruments. A reform of a structural and formalistic nature was therefore chosen.  This leads to an erosion of the reality value of mathematics education.  

    The 'new mathematics' thus shifted to a new way of learning, in which the use of mathematics no longer takes place, but rather the learning of a structuralist grammar, which is central to the project. From our thesis on psychologist Jean Piaget, who was presented as the figurehead of modern mathematics at the time, we also referred in the' Modderschuit -1982 to the connection with structuralism within psychology. Piaget also used/misuse of the formal logic as a language to formulate his findings. In the philosophical work of prof.  Wiener-Kreis on. Prof. Apostel sought for formal-logical systems (languages) to describe the laws and regulations in the most diverse scientific disciplines (linguistics, psychology, economics, etc.). The older Apostel postle took distance from this. Apostle became an ally in the fight against constructivist mathematics of the Dutch Freudenthal Institute around 1990. 

     We refer to a similar analysis of Eddy Daniëls in Intermediair, 8 March 1994. Daniëls:"The inter-war was the phase in which they tried to forget the trenches of the first war. They wanted to focus all philosophical efforts on a completely deductive language that would eliminate all misunderstandings. "The logical-positivists of the Vienna County and the young Wittgenstein were also sick in this bed, according to him. According to Daniëls, the Bourbaki Group developed a formal mathematics theory that was fundamentally alienated from reality, which rather became oppressive instead of a liberating character. Because she designed a line of thought that literally suppressed the spontaneous urge to learn among children and young people.

    5.  Geometrics in a straightjacket of sets, relations … = formalism & rubricitis

    On the introduction of' New Math) in addition to the preservation of a number of classical subjects, we also receive a radical break with the traditional visual and functional approach: - a strictly logical-deductive structure; - the geometric concepts (flat, straight, rectangular, angle, triangle, rectangle, etc.) are put into the formal and abstract language of relations and collections; - abstract and hierarchical classification

    Based on the option for a logical-deductive build-up responsible inspector R. Barbry, the reason why the design theory could only be started in the fourth year of study. He wrote:"We only start in the fourth year of  primary school with the formation of the plane pi, which is an infinite collection of points. Gradually, the main characteristics and richness of the pi plane are discovered by boundaries (subsets: rights, figures, etc.). We frequently refer to the language of sets and relationships. Only in the fourth year of study is the basis to start with the design theory, in order to be able to apply the collection and relational language" (Barbry, 1978). New mathematics' overlooked the fact that children orientate themselves from birth and that the toddlers can and must learn to explore all kinds of figures in a visual way.

    Terms in straitjacket  of set theory, relations…

    Traditional notions were put into the straitjacket of the doctrine collections. Teachers had to explain that a (limited) segment is also an infinite set of points, because one can always make these points smaller. The parallelists were presented in a set with an empty cross-set (they have no points in common), and as a reflexive relationship with a loop arrow: after all, every line is parallel with itself. 

    An angle was defined and represented as the set of points of two half lines (belts of the angle) with the same starting point (angle). These points were presented with a set and the children had to learn that the points belonging to the classical corner sector do not belong to the angle (set).  A triangle was often represented as' a closed broken line, consisting of three segments; the points within the perimeter of the triangle no longer belonged to the triangle, represented by a venndiagram.

    Geometrics = classification 

    A considerable part of the formal education was taken up by the logical-hierarchical classification and deductive development of the network of flat and spatial figures. People always started from the more general (=empt) concepts. This means e. g. that the rectangle and the square (the more specific or filled up terms) were listed at the very end of the list. The curriculum of state education already stated as the objective for the second year of study:"In the collection of polygons, classify with the criterion: parallelism-evenness of sides or corners; and can present in a venn diagram". From the new formalistic definitions (e. g. a square is a rectangle with four equal sides, a parallelogram with....) one could think of a virtually unlimited number of classification assignments.

    A system of definitions and logical hierarchical classifications, choosing the order of the most general figures (= large size, poor content) to the most special (rich content, small size). Where the more specific, rich and everyday figures were treated first (e. g., for example, the more specific, rich and everyday figures). square and rectangle with their visual characteristics, they now started from trapezium and parallelogram. 

    The children were taught to describe the square and recognize it as a special kind of rectangle, rhombus, parallelogram,.... The square was last mentioned and was described as a subset of a rectangle, a pane.... A rectangle thus became a trapezium with all angles straight, but at the same time a parallelogram with 4 (or at least one) right angles, etc. Such hierarchical (evident) descriptions were quite abstract and variable, much more complex than the previously based enumeration of the various intuitive concepts. We could no longer connect with the intuitive concepts that the children had already formed and that mainly relate to the richer and beautiful figures. It went so far that some curriculum designers recommended that the square logiots should no longer be called square blocks, but rather' tile', because according to modern mathematics, a square logi block was just as much a kind of rectangle, rhombus, parallelogram... A mathematics supervisor made the teachers even point out that toddlers were not talking about square, rectangle, triangle … but respectively over tile, door and roof. And it was not until the fourth year of study that the geometric terms were allowed. However, the square was not allowed to be presented until last in the row and as a subset of the collection of quadrangles, trapezia, parallel icons, rectangles and windows. 

    6. What does New Math, as  an untouchable religion, teach us about fads?

    In this article we referred extensively to our mathematics campaign of 1982, the NM background and the New Math as a kind of religion that should not be criticised. Rages always display characteristics of religions. Those who do not participate are considered as renegades. New Math is one of the many rages in our education of the past 50 years. We can learn a lot from it.

    The New Math- propagandists initially hanged a caricature of classical mathematics and the multi-faced methodical approaches. They wrongly gave the impression that it used to be just memory work. The new lighters grabbed the NM as the mathematics of the future, the mathematics of the third industrial revolution - just like many new lighters in recent years with the so-called "Math of the 21st century ”.  

     The supersonic rise of new mathematics was only possible thanks to the influence and pressure from the ministry (Minister Vermeylen and top officials) which led to the creation of prof. Papy & Co got the monopoly; and thanks to the many propaganda from all kinds of policymakers.    Critics of the New Math, professors and even Directors-General  and inspectors, were silenced from above.  The Director-General for Technical Education, Smets, expressed his full support for our New Math campaign in 1982, but did not want his name to be mentioned. Today, censorship and self-censorship are greater than ever. We have also noted this recently in connection with the M decree. 

     The New Math--new lighters did not only deal with ailments over our hopelessly outdated mathematics education, but also with myths about the excellent economic results of countries such as Japan, Russia, etc. which introduced modern mathematics.

    Once the fad of new mathematics had passed, it wasn't easy to get back on track again. In primary education, many tried and tested approaches had been thrown into the dust and a break with the experience wisdom  had emerged. We did manage to put the tried and tested values and approaches back at the heart of the 1998 curriculum as a curriculum author. 

     In the first degree secondary school unfortunately, they opted for the extreme of the heavenly, formalistic New Math  the other extreme: the earthly, contextual and constructivist mathematics approach of the Dutch Freudenthal Institute (Utrecht) and the US Standards of 1989 (see next contribution). And so over the past 25 years, a new mathematics war has emerged in the Netherlands, the USA, Canada, and so on:  constructivist mathematics, which shows little appreciation for mathematics as a cultural discipline.

     

     

     

    08-09-2017 om 15:07 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:New Math, moderne wiskunde
    >> Reageer (0)
    07-09-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen. zoon van acht jaar moet na één week buitengewoon onderwijs weer naar een gewone school

    M-decreet: Hasselt / Zonhoven - “Mijn zoon van acht jaar moet na één week buitengewoon onderwijs weer naar een gewone school”, zegt Tamara Peumans. “Hij is er zeer gelukkig en maakt met plezier zijn huiswerk. Helemaal anders dan vorig schooljaar, toen hij op een apart bankje zat. Maar nu heeft hij geen attest van het CLB en moet hij alweer weg uit de school.”

    “Mijn zoon zat vorig jaar in een gewone school in Zonhoven. Maar daar lukte het echt niet. Ook niet als hij zijn tweede leerjaar zou dubbelen. We hebben in mei al een gesprek gehad met school en CLB. Toen was er ook al sprake van het buitengewoon onderwijs. Dat vonden we een hele stap, dus hebben we toen beslist om hem nog even op die school te houden. Intussen zijn we alweer vijf maanden verder en merken we dat hij nog altijd met concentratieproblemen kampt. Dus hebben we hem ingeschreven in De Berk in Hasselt, in het buitengewoon onderwijs.

    Deze week horen we dat hij er niet kan blijven omdat we geen attest hebben van het CLB. Maar nu zit hij er al en hij is er zo gelukkig. Hij maakt met plezier zijn huiswerk, zijn faalangst is weg. In zijn vorige school zat hij op een apart bankje omdat hij concentratieproblemen heeft. Hij had ook last van bedplassen. Nu hij gehoord heeft dat hij niet in De Berk kan blijven, is hij opnieuw beginnen bedplassen. Hij kan echt niet terug naar zijn vorige school. Alweer een nieuwe school zoeken, wil ik hem ook niet aandoen. Drie scholen in een half jaar tijd? Waar zijn we dan mee bezig. Waarom hebben ze hem dan ingeschreven? Ik had hem ook niet gezegd dat hij er weg moet, maar hij heeft het van de buschauffeur gehoord. Vandaag de laatste dag?, vroeg die hem.”

    School

    “We zeggen altijd tegen de ouders dat hun kind pas definitief ingeschreven is, als ze daarvoor ook een zogenaamd ‘verslag van het M-decreet’ voor hebben’”, reageert Luc Piccard, directeur van De Berk. “Zonder dat attest kunnen wij kinderen niet inschrijven. Bij ons zat de jongen in het basisaanbod, dat is de klas voor normaal begaafden met leerproblemen. We hebben ook zelf contact opgenomen met het CLB, maar daar zeggen ze dat het zorgtraject nog niet afgerond is. Hij kan hier dus niet blijven.” Vroeger waren de regels voor het buitengewoon onderwijs minder streng. “Nu zijn die heel duidelijk. Je kan een CLB ook niet onder druk zetten om toch maar een attest te geven.”

    CLB

    “Het M-decreet betekent dat onderwijs zo veel mogelijk inclusief moet zijn”, zegt Christine Tielemans, algemeen directeur van Vrij CLB Limburg. “We bekijken dus per kind welke hulp dit kan krijgen in het gewone onderwijs, want je moet kinderen alle kansen geven. Buitengewoon onderwijs is pas de allerlaatste fase. We doorlopen met kinderen een volledig zorgtraject. Wat we zeker niet doen, is zomaar een papiertje schrijven.”

    Vlaams minister van Onderwijs Hilde Crevits vindt het vooral belangrijk dat elk kind het meest gepaste onderwijs kan krijgen. “Ouders, school en CLB moeten samen zoeken naar de beste oplossing in het belang van de leerling”, zegt Crevits. “Als een leerling in het gewoon onderwijs zorg nodig heeft, wordt er een zorgtraject uitgestippeld. Daarna wordt in dialoog bekeken wat het beste is voor het kind en of er een attest wordt toegekend om naar het buitengewoon onderwijs te kunnen. Maar de leerling mag hoe dan ook nooit de dupe zijn.”

    “Mijn zoon van acht jaar moet na één week buitengewoon onderwijs weer naar een gewone school”, zegt Tamara Peumans. “Hij is er zeer gelukkig en maakt met p...
    hbvl.be

    07-09-2017 om 10:32 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:M-decreet
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mollenhauer in '83: Nieulichters stellen essentie 'cultureel leren' in negatief daglicht
    Mollenhauer betreurde in 1983 dat veel 'moderne' pedagogen de meest essentiële kenmerken (samenhangen) van het opvoedings- en onderwijsgebeuren 'vergeten' waren en deze zelfs in een negatief daglicht stelden.

    Klaus Mollenhauer (1928 - 1998) geldt als een van de belangrijkste Duitse pedagogen uit de vorige eeuw. De oorspronkelijke Nederlandse versie van Vergeten Samenhang verscheen in 1983. Het boek is inmiddels een pedagogische klassieker. Het wordt als een van de belangrijkste Duitse bijdragen beschouwd aan de twintigste-eeuwse opvoedings- en vormingstheorie. Het boek werd, naar het Nederlands, ook in andere talen vertaald, waaronder het Japans en het Engels.

    De Duitse emancipatorische pedagoog 'Klaus Mollenhauer' schreef in 1983 een boek over met als titel 'Vergeten samenhangen. Over cultuur en opvoeding' (Meppel, Boom, 1983). Hierin betreurde Mollenhauer dat veel 'moderne' pedagogen de meest essentiële kenmerken (samenhangen) van het opvoedings- en onderwijsgebeuren 'vergeten' waren en deze zelfs in een negatief daglicht stelden.
    Bij het leren op school gaat het volgens Mollenhauer vooral om cultureel leren. Mollenhauer nam expliciet afstand van "een pedagogische benadering die zich overwegend baseert op het innerlijke van de leerling, op zijn emotionele ervaring van zichzelf en van een ander, op zijn persoonlijke communicatie, op zijn esthetische creativiteit, kortom op de irrationele componenten van de romantische traditie."

    Mollenhauer betreurt dat opvoeding en onderwijs vaak verschrompelen tot “leren vanuit de eigen ervaring en tot 'menslievende omgang met kinderen': aardig zijn en emotionele betrokkenheid tonen, aandacht hebben voor de gevoelens en leervragen van het kind en voor ogenblikkelijk succes en welbevinden”.

    Opvoeding en onderwijs hebben volgens hem alles te maken met cultuuroverdracht die vooral belichaamd wordt in de persoon van de leerkracht. In de ogen van velen betekent cultuuroverdracht en aandacht voor leerprestaties echter niets minder dan nefaste beïnvloeding en onderwerping van de leerlingen aan de leerkrachten en aan de leerinhouden. Opvoeding en onderwijs blijven volgens Mollenhauer "in de eerste plaats overlevering, overdracht van datgene wat voor ons belangrijk is.
    En hoe complexer de sociale wereld wordt, des te minder zal een kind in zijn primaire leefwereld kunnen vinden wat het voor zijn toekomst nodig heeft. Leren op school is als het ware ook steeds 'anticiperend leren': de leerling komt in aanraking met die gedeelten van de maatschappelijk-historische cultuur die voor de kinderlijke ervaring ontoegankelijk zijn."

    Traditioneel gaat men er volgens Mollenhauer ook vanuit dat het kind vormbaar is en ook actief aan die vorming moet meewerken. Maar 'vormbaarheid' en 'actieve en zelfstandige inbreng' worden dan wel niet opgevat als zelfontplooiing en zelfconstructie, als zaken die in een mild klimaat of in een 'rijk milieu' a.h.w. vanzelf gedijen – zoals in de kindvolgende visie van prof. Ferre Laevers en CEGO. Het gaat meer om geleide constructie van kennis, om geleid probleemoplossend leren waaraan de leerling actief participeert.

    Mollenhauer stelt dat het begrip cultuuroverdracht steeds gekoppeld werd aan het geloof in de vormbaarheid van de leerling en aan het bevorderen van zijn toekomstige zelfstandigheid, autonomie. “We respecteren de waarde van het kind en we stimuleren zijn actieve en zelfstandige inbreng door eisen aan het kind te stellen en door het actief te begeleiden. We begeleiden het kind tot op een bepaald punt waarop het zelf verder het probleem kan oplossen of aanpakken. ... De leraar heeft de verantwoordelijkheid de verstandelijke vermogens uit te dagen door mobiliteit en inspanning van het abstractievermogen te eisen. De vaardigheden die het kind zich op deze manier 'eigen maakt' zijn dan tegelijkertijd eigen vermogens, productiekrachten van de eigen vorming. En op het moment dat een jonge mens geen uitdagingen meer nodig heeft, is hij in staat zichzelf te vormen en eindigt ook de taak van het onderwijs.

    De ervaringsgerichte en kindvolgende EGO-visie van Laevers en het Leuvens CEGO waarbij leerlingen worden gezien als creatieve wezens die slechts ruimte of een 'rijk milieu' nodig hebben om tot de meest persoonlijke van alle persoonlijke ontplooiingen te kunnen komen, is niet aan Mollenhauer besteed. Dit geldt ook voor het gezelligheids-en ontplooiingsdenken, de anti-autoritaire scholen, de antipedagogiek, het ontscholingsdenken met zijn ontintellectualisering en ont-systematisering.


    Klaus Mollenhauer & Forgotten Connections This video is about author and activist Klaus Mollenhauer and about his book, forgotten connections, which is recently published in English by Routledge as translated… vimeo.com

    07-09-2017 om 00:00 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Mollenhauer, cultureel leren
    >> Reageer (0)
    06-09-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lessen over financiën/ vak economie: belangrijk? Ipv lessen ...
    Lessen over financiën Reacties: *Minister Crevits: Groot draagvlak voor lessen financiën & burgerschap op school. *Michel Mausþ Veel moed aan de leraars die pakweg woonfiscaliteit of notionele interestaftrek aan scholieren moeten uitleggen... Belastingontwijking in eindtermen? Top. *Raf Feys: Terugdringen van uitholling taalonderwijs lijkt me veel belangrijker. Volgens PISA scoren Vlaamse 15 j overigens vrij goed voor financiële geletterdheid Moeilijk om hiervoor concrete eindtermen op te stellen en deze in de verschillende leerplannen onder te brengen. En a.u.b. geen nieuw vak economie & financiële geletterdheid in eerste graad s.o. Welke eindtermen taal, wiskunde, geschiedenis ... moeten plaats ruimen voor eindtermen financiële geletterdheid? Leerlingen krijgen les over financiën en ondernemen Alle leerlingen zullen een basis economische en financiële vaardigheden aanleren op school. Dat blijkt uit de voorlopige tekst over de nieuwe eindtermen die De Tijd kon inkijken. Ook ondernemingszin moet op school worden gestimuleerd. tijd.be

    06-09-2017 om 18:57 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:financiële geletterdheid
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Michael Young -1958 : intellectuele aanleg bepaalt grotendeels SES : haaks op Jacobs, Agiradag, Nicaise

    Did my father - Michael Young ) predict the populist revolts of the last year?
    He thought that in time a meritocracy would always be replaced by a hereditary elite

    Citaat : Toby Young, de zoon van Michael Young, stelt dat zijn vader in 'The Rise of meritocracy' -1956 - beklemtoonde dat de intellectuele aanleg grotendeels de sociaal-economische status bepaalde.

    Vlaamse sociologen als Jacobs, Agirdag, Nicaise ... beroepen zich vaak op Michael Young, maar verzwijgen/negeren dat volgens Young de SES grotendeels bepaald wordt door de intellectuele aanlag.
    -------------------------------------------------------------------------

    It often surprises people to learn that my father’s critique of meritocracy was underpinned by his belief that human differences are rooted in genetics, a view many on the left associate with neo-liberal economics and the libertarian right.

    How could the man who wrote the 1945 Labour manifesto and played an important part in creating the welfare state be a hereditarian? Surely the creed of socialism depends on believing that all men are born with the same innate capacities, and the reason some succeed and others fail is because of environmental differences?

    Before trying to solve this puzzle, let me summarise the reason Michael thought meritocracy was doomed to fail. The problem, according to him, is that the abilities rewarded in a meritocratic society, namely, exceptional intelligence and drive, are natural gifts rather than learned characteristics.

    So you get plenty of social mobility when the principle first takes hold but, as a meritocratic society matures, this begins to tail off because the offspring of those at the top are more likely to have these traits than the children of those at the bottom.

    Of course there are exceptions. Genetic variation means highly able children are born to parents of lower intelligence and vice-versa. But the children of the cognitive elite still have the dice loaded in their favour, and that remains true even if you eliminate environmental advantages. Over time, my father believed, the fluidity and dynamism unleashed by meritocracy would be replaced by a rigid caste system underpinned by biology, leading to widespread discontent.

    Was that the cause of the electoral revolts of last year? The conventional wisdom is that it can’t possibly have been, because Britain and America aren’t genuine meritocracies. However, when you ask people why they think that, they automatically point to low levels of social mobility, and, by itself, that doesn’t disprove my father’s hypothesis. On the contrary, it could be evidence that both countries are on their way to becoming mature meritocracies.

    You have to look at other things, such as the extent to which IQ predicts socioeconomic status, and whether it is indeed genetically based.

    I interviewed several leading authorities on these subjects for my radio programme, including Peter Saunders, a former sociology professor at Sussex University, and Professor Robert Plomin, a behavioural geneticist at King’s College, London. It turns out my father may have been on to something, although I should say that neither Saunders nor Plomin share his pessimism about meritocracy degenerating into a genetically based class system. Of all the people I interviewed, only Charles Murray, a fellow of the American Enterprise Institute, endorses this prognosis.

    Murray himself has been the target of left-wing student protests ever since he co-authored The Bell Curve in 1994, a book that documented the emergence of America’s meritocratic ruling class and warned of the potentially harmful consequences of segregating society according to IQ.
    He happens to be a conservative, but often points out that there’s nothing inherently right-wing about believing variations in human personal characteristics, such as intelligence, are based on genetic differences. It doesn’t automatically lead to social Darwinism or eugenics, as some on the left seem to think. After all, if the exceptional abilities of the meritocratic elite are characteristics they were born with and have done nothing to deserve, then they don’t deserve the rewards that flow from them.

    Seen in this light, the hereditarian critique of meritocracy could be the basis of an argument for more redistributive taxation.

    My father thought social status should be based on how decent and kind people are, not whether they happen to have the right genes. Idealistic, perhaps, but the left would be wise to try to incorporate the findings of behaviour geneticists into their political philosophy rather than continue to deny them. Why? Because they’re almost certainly right.

    The Rise and Fall of the Meritocracy is on Radio 4 at 8 P.M. on 10 April.

    Bijlage 1

    However, my father also identified another problem with meritocracy — one that’s harder to dismiss. That’s the tendency within meritocracies for the cognitive elite to become a self-perpetuating oligarchy. This isn’t a criticism you’ll often hear of grammar schools, because it involves accepting that intelligence, or lack of intelligence, has a genetic basis and, as such, is at least partly passed on from parents to their children. That’s a live rail in the education debate, because once you accept it then various unpopular conclusions follow. For one thing, it means that a more meritocratic education policy won’t necessarily lead to greater social mobility. Perhaps in the past, when intelligence was more equally distributed between classes, it would have done. But in today’s Britain, where IQ is the single greatest predictor of socioeconomic status, the children of the better off are more likely to pass the 11-plus, and that would remain true — might even become more true — if you could design a tutor-proof test.

    Admittedly, if you compare children’s IQ to that of their parents, there’s a reversion to the norm, but the decline isn’t steep enough to offset the built-in advantage that children of high-IQ parents have. It’s also true that people of below-average intelligence can have bright children, but, again, it doesn’t happen often enough to solve the problem of social ossification.
    The unwelcome truth is that the underlying rate of social mobility in meritocratic societies is bound to be quite low — probably a big part of the reason it’s so low in contemporary Britain. Not that the UK is wholly meritocratic, but it’s meritocratic enough that any expansion of grammar schools would probably mean less social mobility rather than more.

    In The Rise of the Meritocracy, the absence of opportunities for the vast majority to better themselves leads to a bloody revolution in 2033. We’re some way off that, but it’s still a big problem that successive governments have

    Bijlage 2: Toy Young over zijn vader Michael Young

    Michael Young was born in 1915, the son of an Irish bohemian painter and a Daily Express journalist. He had a miserable childhood, being packed off to the sort of prep schools that George Orwell wrote about in ‘Such, Such Were the Joys’, but was saved at the age of 13 by a fairy godmother in the form of Dorothy Elmhirst, an eccentric American millionaire. She had started a school in South Devon called Dartington Hall that was the only school in England that taught fruit farming. As luck would have it, my father had a rich Australian uncle with a fruit farm who offered to pay the fees.

    Dorothy and her husband Leonard, a Yorkshireman, more or less adopted Michael. Instead of sending him home in the summer holidays, they took him with them on their annual jaunt to America and treated him like one of their own. He travelled in a first-class berth on RMS Aquitania, learned how to sail on Martha’s Vineyard and, on one memorable night, dined at the White House with Franklin D. Roosevelt.

    When he left Dartington at the age of 18, Dorothy set him up with a small trust fund, as well as a lifetime’s supply of Sobranie cigarettes.

    Michael’s first notable achievement was writing a pamphlet for a pressure group called Political and Economic Planning at the age of 22, in which he argued that if war broke out the government mustn’t delay introducing conscription.

    Churchill read it and was so impressed that he immediately offered my father a job as his private secretary. He accepted, but the offer was withdrawn when Churchill discovered he was a member of the Holborn branch of the Communist party.

    Michael went on to run the Labour party’s research department and, in that capacity, wrote the 1945 Labour manifesto. He spent the next six years at the heart of the Attlee government, laying the foundations of the welfare state, then left in 1951 to do a PhD at the LSE. His doctorate formed the basis of a book called Family and Kinship in East London which, to this day, is referred to by sociology students as ‘Fakinel’.

    But it was his next book that really made his name — The Rise of the Meritocracy. A dystopian satire in the same mould as Brave New World, it purported to be an historical essay written by an academic in the mid-21st century about the emergence of a new ruling class whose claim to power was based on their superior intellect.

    The book was intended as a satirical critique of what my father regarded as a pernicious way of justifying inequality and it irritated him for the rest of his life that the word he’d coined to describe this ghastly new phenomenon — meritocracy — was generally used by politicians to describe something wholly desirable.

    At this point, Michael’s place in the history of post-war Britain was guaranteed, but he was just getting started. He set up a research institute in Bethnal Green that, for the next 50 years, became a kind of organisational supernova, pumping out an endless stream of new institutions: the Consumers Association, Which? magazine, the Social Science Research Council, the University of the Third Age, the School for Social Entrepreneurs, Grandparents Plus… it goes on and on. The historian Noel Annan compared him to Cadmus, the founder of Thebes in Greek mythology: ‘Whatever field he tilled, he sowed dragon’s teeth and armed men seemed to spring from the soil to form an organisation.’

    And if you think all of that is impressive, he also co-founded the Open University. Whenever I’m at risk of feeling a little too pleased with myself because I’ve helped set up a handful of schools, I remind myself that Michael helped establish the single largest educational institution in the world. At any one time, the Open University has a quarter of a million students, an astonishing figure.

    I was the product of Michael’s second marriage and shared a home with him for the first 18 years of my life. At the time, I thought he was a great dad, a figure of towering authority, but now that I’m a father myself I realise how little time he spent with his children. I can clearly remember playing football with him in Waterlow Park on my ninth birthday. A lovely memory, to be sure, but the reason I can recall it is because it was one of the very few occasions he took me to the park. My children, by contrast, will have no specific memories of playing football with their dad, because we do it every weekend.

    For Michael, the work always came first. He’d been given a great gift by Dorothy Elmhirst, who’d saved him from neglect, and that left him with an overwhelming sense of obligation to do the same for others. If I’m going to achieve anything else in the next 30 years, it must be driven by the same philanthropic impulse.

    Great Lives: Michael Young will be broadcast on Radio 4 on 23 December at 4.30 p.m. and repeated on Boxing Day at 11 p.m. Toby Young is associate editor of The Spectator.

    I’ve just made a programme for Radio 4 about the populist revolts that swept Britain and America last year. Were they predicted in a book written by my father,…
    spectator.co.uk



    06-09-2017 om 18:50 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:SES, GOK, sociale discriminatie
    >> Reageer (0)
    01-09-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tobe Young: The fall of meritocracy
    The Fall of the Meritocracy Toby Young - zoon van Michael Young, auteur van The Rise of the Meritocracy

    The left loathes the concept of IQ -- especially the claim that it helps to determine socio-economic status, rather than vice versa -- because of a near-religious attachment to the idea that man is a piece of clay that can be moulded into any shape by society

    In 1958, my father, Michael Young, published a short book called The Rise of the Meritocracy, 1870–2023: An Essay on Education and Equality. It purported to be a paper written by a sociologist in 2034 about the transformation of Britain from a feudal society in which people’s social position and level of income were largely determined by the socio-economic status of their parents into a modern Shangri-La in which status is based solely on merit. He invented the word meritocracy to describe this principle for allocating wealth and prestige and the new society it gave rise to.

    The essay begins with the introduction of open examinations for entry into the civil service in the 1870s—hailed as “the beginning of the modern era”—and continues to discuss real events up until the late 1950s, at which point it veers off into fantasy, describing the emergence of a fully-fledged meritocracy in Britain in the second half of the twentieth century. In spite of being semi-fictional, the book is clearly intended to be prophetic—or, rather, a warning.

    Like George Orwell’s Nineteen Eighty-Four (1949), The Rise of the Meritocracy is a dystopian satire that identifies various aspects of the contemporary world and describes a future they might lead to if left unchallenged. Michael was particularly concerned about the introduction of the 11+ by Britain’s wartime coalition government in 1944, an intelligence test that was used to determine which children should go to grammar schools (the top 15 per cent) and which to secondary moderns and technical schools (the remaining 85 per cent). It wasn’t just the sorting of children into sheep and goats at the age of eleven that my father objected to. As a socialist, he disapproved of equality of opportunity on the grounds that it gave the appearance of fairness to the massive inequalities created by capitalism. He feared that the meritocratic principle would help to legitimise the pyramid-like structure of British society.

    In the short term, the book achieved its political aim. It was widely read by Michael’s colleagues in the Labour Party (he ran the party’s research department from 1945 to 1951) and helped persuade his friend Anthony Crosland, who became Labour Education Secretary in 1965, that the 11+ should be phased out and the different types of school created by the 1944 Education Act should be replaced by non-selective, one-size-fits-all comprehensives. Crosland famously declared: “If it’s the last thing I do, I’m going to destroy every f***ing grammar school in England. And Wales and Northern Ireland.” Today, there are only 164 grammar schools in England and sixty-eight in Northern Ireland. There are none in Wales. But even though my father’s book helped to win the battle over selective education, he lost the war.

    The term “meritocracy” has now entered the language, and while its meaning hasn’t changed—it is still used to describe the organising principle Michael identified in his book—it has come to be seen as something good rather than bad. [1] The debate about grammar schools rumbles on in Britain, but their opponents no longer argue that a society in which status is determined by merit is undesirable. Rather, they embrace this principle and claim that a universal comprehensive system will lead to higher levels of social mobility than a system that allows some schools to “cream skim” the most intelligent children at the age of eleven.[2] We are all meritocrats now Not only do pundits and politicians on all sides claim to be meritocrats—and this is true of most developed countries, not just Britain—they also agree that the principle remains stillborn.

    In Britain and America there is a continuing debate about whether the rate of inter-generational social mobility has remained stagnant or declined in the past fifty years, but few think it has increased.[3] The absence of opportunities for socio-economic advancement is now seen as one of the key political problems facing Western democracies, leading to the moral collapse of the indigenous white working class, the alienation of economically unsuccessful migrant groups, and unsustainable levels of welfare dependency. This cluster of issues is the subject of several recent books by prominent political scientists, most notably Our Kids: The American Dream in Crisis (2015) by Robert Putnam.

    Unlike my father, I’m not an egalitarian. As Friedrich Hayek and others have pointed out, the difficulty with end-state equality is that it can only be achieved at too great a human cost. Left to their own devices, some men will inevitably accumulate more wealth than others, whether through ability or luck, and the only way to “correct” this is through the state’s use of coercive power. If the history of the twentieth century teaches us anything, it is that the dream of creating a socialist utopia often leads to the suppression of free speech, the imprisonment of a significant percentage of the population and, in some extreme cases, state-organised mass murder. Having said that, I recognise that a lack of social mobility poses a threat to the sustainability of liberal democracies and, in common with many others, believe the solution lies in improving our education systems.

    There is a consensus among most participants in the debate about education reform that the ideal schools are those that manage to eliminate the attainment gap between the children of the rich and the poor. That is, an education system in which children’s exam results don’t vary according to the neighbourhood they’ve grown up in, the income or education of their parents, or the number of books in the family home. Interestingly, there is a reluctance on the part of many liberal educationalists to accept the corollary of this, which is that attainment in these ideal schools would correspond much more strongly with children’s natural abilities. [4] This is partly because it doesn’t sit well with their egalitarian instincts and partly because they reject the idea that intelligence has a genetic basis. But I’m less troubled by this. I want the clever, hard-working children of those in the bottom half of income distribution to move up, and the less able children of those in the top half to move down. In other words, I think the answer is more meritocracy.

    I approve of the principle for the same reason my father disapproved of it, because it helps to secure people’s consent to the inequalities that are the inevitable consequence of limited government. It does this by (a) allocating wealth and prestige in a way that appears to be fair; and (b) creating opportunities for those born on the wrong side of the tracks, so if you start with very little that doesn’t mean you’ll end up with very little, or that your children will. If you think a free society is preferable to one dominated by the state, and the unequal distribution of wealth is an inevitable consequence of reining in state power, then you should embrace the principle of meritocracy for making limited government sustainable. The challenge posed by behavioural genetics However, there’s a problem here—let’s call it the challenge posed by behavioural genetics—which is that cognitive ability and other characteristics that lead to success, such as conscientiousness, impulse control and a willingness to defer gratification, are between 40 per cent and 80 per cent heritable.[5] I know that many people will be reluctant to accept that, but the evidence from numerous studies of identical twins separated at birth, as well as non-biological siblings raised in the same household, is pretty overwhelming. And it’s probable that in the next few years genetic research scientists will produce even more evidence that important aspects of people’s personalities—including those that determine whether they succeed or fail—are linked to their genes, with the relevant variants being physically identified.

    The implication is that a society in which status is allocated according to merit isn’t much fairer than one in which it’s inherited—or, rather, it is partly inherited, but via parental DNA rather than tax-efficient trusts. This is an argument against meritocracy made by John Rawls in A Theory of Justice (1971): You’ve done nothing to deserve the talents you’re born with—they’re distributed according to a “natural lottery”—so you don’t deserve what flows from them.[6] It’s worth pausing here to note that Rawls accepts that not all men are born equal, genetically speaking. Some do better out of the “natural lottery” than others and that, in turn, has an impact on their life chances. This is far from universally accepted by liberal commentators and policy-makers, most of whom prefer to think of man as a tabula rasa, forged by society rather than nature. Indeed, this is the thinking behind government programs like Home Start, which aim to transform the life chances of disadvantaged young children by improving their environments. The fact that so much left-wing political thought rests on this assumption is the main reason the Left has reacted with such hostility to all attempts by geneticists and psychologists to link differences in intelligence to genetic differences. Now, Rawls’s argument isn’t a knock-down objection to meritocracy. For one thing, it’s too deterministic. Great wealth doesn’t simply “flow” from an abundance of natural gifts. A considerable amount of effort is also involved, and rewarding that effort does seem fair, even if some people are born with stronger willpower and a greater aptitude for hard work than others. Nevertheless, there’s a “gearing” difficulty—because some people are more gifted than others, the same amount of effort will reap different rewards, depending on their natural endowments.

    There’s another, more fundamental problem with Rawls’s argument, which is that it conflates desert with entitlement. A person may not deserve his or her wealth in a meritocratic society, but that doesn’t mean they’re not entitled to it. That’s a separate question that turns on how it was accumulated. As Robert Nozick points out in Anarchy, State and Utopia (1974), provided a person’s acquisition of wealth hasn’t involved violating anyone else’s rights, they’re entitled to keep it and bequeath it to their children. The standard that Rawls judges meritocracy by is unrealistically high. Throughout history, people’s status has rarely, if ever, been deserved. Even supposing it was possible to reach agreement about how to measure desert, it would require an all-powerful state to ensure that wealth and prestige were distributed according to that metric and, as with end-state equality, we’d end up paying too high a price in terms of liberty.[7] Putting aside the issue about whether a meritocratic society is any fairer than the one we live in at present—or fairer than an aristocratic society—it’s hard to argue that it isn’t more efficient.

    All things being equal, a country’s economy will grow faster, its public services will be run better, its politicians will make smarter decisions, diseases are more likely to be eradicated, if the people at the top possess the most cognitive ability.[8] The ossification problem However, there’s a practical difficulty with meritocracy that I think is harder to deal with than any of the philosophical points made by Rawls, and that is the low probability that meritocracy will produce a continual flow of opportunities over the long term. On the contrary, it may eventually lead to them drying up.

    Suppose we do manage to create the meritocratic education system referred to above. It would produce a good deal of upward and downward social mobility to begin with, but over the long term, as the link between status and merit grows stronger, you’d expect to see less and less inter-generational movement. Why? Because the children of the meritocratic elite would, in all likelihood, inherit the natural gifts enjoyed by their parents. In time, a meritocratic society would become as rigid and class-bound as a feudal society. Let’s call this the ossification problem. This is precisely what happens in the dystopian future described in my father’s book. The sociologist narrator writes: "By 1990 or thereabouts, all adults with IQs of more than 125 belonged to the meritocracy. A high proportion of the children with IQs over 125 were the children of these same adults. The top of today are breeding the top of tomorrow to a greater extent than at any time in the past. The elite is on the way to becoming hereditary; the principles of heredity and merit are coming together. The vital transformation which has taken more than two centuries to accomplish is almost complete. Most people think of this as a wholly theoretical danger that won’t arise until some distant point in the future, if then.

    The conventional wisdom among social commentators in Britain and America is that their societies can’t possibly be meritocratic because of the low levels of social mobility. But a lack of movement between classes is only evidence of this if you assume that natural abilities are distributed more or less randomly across society. What if that’s not true? It could be that two things have been happening in the advanced societies of the West that have been obscured by the intense focus among policy-makers on the impact of environmental factors on children’s life chances. First, our societies could be more meritocratic than they’re generally given credit for; and, second, the “vital transformation” described by my father, whereby the meritocratic elite is becoming a hereditary elite, could already be under way.[9]

    Let’s examine the two parts of this hypothesis in turn. How high is the correlation between IQ and socio-economic status? The view of most liberals is that the correlation between IQ and socio-economic status in the West isn’t very high. “Once you get past some pretty obvious correlations (smart people make better mathematicians), there is a very loose relationship between IQ and life outcomes,” writes the New York Times columnist David Brooks in The Social Animal: The Hidden Sources of Love, Character, and Achievement (2011). Daniel Goleman, the author of Emotional Intelligence: Why It Can Matter More than IQ (1995), thinks that IQ accounts for no more than between 4 and 10 per cent of career success. However, this is at odds with the scientific research. As the social scientist Tarmo Strenze says in the introduction to his 2006 meta-analysis of longitudinal studies on the topic, summing up decades of research: Although it is sometimes claimed in popular press and textbooks that intelligence has no relationship to important real-life outcomes, the scientific research on the topic leaves little doubt that people with higher scores on IQ tests are better educated, hold more prestigious occupations, and earn higher incomes than people with lower scores.[10]

    In The Bell Curve: Intelligence and Class Structure in American Life (1994), Richard J. Herrnstein and Charles Murray argue—pretty convincingly—that the correlation between intelligence and socio-economic status has become stronger in America since the 1950s as access to higher education has become more competitive and the economy has become more knowledge-based, particularly at each end of the IQ distribution curve. They don’t claim that a person’s IQ is the sole determinant of whether they succeed or fail, only that it’s an increasingly important factor. Using a variety of evidence, they show that cognitive ability is a better predictor of achievement in school and occupational status than the standard environmental factors singled out by liberal policy-makers.[11] At the bottom of American society, according to Herrnstein and Murray, is a class of people they describe as “very dull”. Members of this group possess IQs of 80 or below, often struggle to complete high school, and are either unemployed or working in low-paying jobs. They analyse the data thrown up by the National Longitudinal Survey of Labour Market Experience of Youth (NLSY), a study of 12,686 people, 94 per cent of whom were given an intelligence test, and conclude that IQ is a better predictor of low socio-economic status—and the associated problems of poverty, teenage pregnancy, welfare dependency, criminality and drug abuse—than any competing variable, including parental socio-economic status. According to their analysis, someone with an IQ of 130 has a less than 2 per cent chance of living in poverty, whereas someone with an IQ of 70 has a 26 per cent chance. At the pinnacle of American society, by contrast, there is a “cognitive elite”. Typically, members of this group possess IQs of 125 and above, have postgraduate degrees from good universities and belong to a handful of “high-IQ professions”, such as accountants, lawyers, architects, chemists, college teachers, dentists, doctors, engineers, computer scientists, mathematicians, natural scientists, social scientists and senior business executives. According to Herrnstein and Murray: Even as recently as midcentury, America was still a society in which most bright people were scattered throughout the wide range of jobs. As the century draws to a close, a very high proportion of that same group is now concentrated within a few occupations that are highly screened for IQ.[12]

    A British sociologist called Peter Saunders—who, like the fictional sociologist in my father’s book, is a celebrant of meritocracy—echoes many of the findings of The Bell Curve. Saunders argues that in Britain cognitive ability is over twice as important as class origins in influencing class destinations. He bases this, in part, on an analysis of a 1972 study of social mobility carried out by the sociologist John Goldthorpe and his colleagues at Nuffield College, Oxford, which involved a nationally representative sample of 10,000 men.

    The fact that there’s a strong correlation between the socio-economic status of fathers and sons within this cohort doesn’t mean Britain is un-meritocratic, according to Saunders. He shows that if you factor in the men’s IQs, the level of mobility is almost exactly what you’d expect in a perfectly meritocratic society. In Social Mobility Myths (2010), he writes: The social mobility histories of the 10,000 men interviewed for Goldthorpe’s study in 1972 are almost precisely what we would have expected to find had they and their fathers been recruited to their class positions purely on the basis of their intelligence.

    Since Herrnstein and Murray published The Bell Curve, more evidence has emerged that there’s a strong correlation between IQ and socio-economic status in America. Tino Sanandaji, a research fellow at the Research Institute of Industrial Economics, has drilled down into a dataset tracking a representative sample of the US population and discovered that those with IQs above 120 typically earn twice as much as those with average IQs.[13] Christopher F. Chabris, a professor of psychology at Union College, estimates that a random person with above-average intelligence has a two-thirds chance of earning an above-average income, while a random person of below average intelligence has only a one third chance.[14] Many people will recoil from this hypothesis because they’ll read it as a justification of inequality—a form of social Darwinism.[15]

    After all, if our society is on the way to becoming a fully-fledged meritocracy, doesn’t that mean the resulting distribution of wealth and power is justified? The answer is: not when you factor in the heritability of the traits that are linked with socio-economic status. As Rawls points out, no one deserves their natural abilities—and, for that reason, the closer the link between IQ and socio-economic status, the less defensible inequality becomes. I happen to think there are other, pragmatic justifications of inequality—namely, the terrible human cost of trying to bring about end-state equality—but that’s not contingent on this particular hypothesis or the more general claim that many of the differences in people’s personalities are linked to genetic differences. Even if all men were tabulae rasae and they all started out on a level playing field, they would still end up in different places, if only because some would be luckier than others. Any attempt to correct that would inevitably involve unacceptable levels of state coercion.

    The truth is, there’s nothing inherently right-wing—or anti-egalitarian—about the conclusions of Herrnstein, Murray, Saunders and others. If anything, the claim that there’s now a strong link between IQ and status in the advanced societies of the West, seen against the background of behavioural genetics, is an argument for more redistributive taxation, not less. Has the meritocratic elite become a hereditary elite? What about the second part of the hypothesis—that the principles of meritocracy and heredity are coming together? Even if you accept that the developed world is more meritocratic than it’s generally given credit for, it doesn’t follow that “the top of today are breeding the top of tomorrow”, to use my father’s phrase. Is there any evidence that the children of today’s cognitive elite will become the cognitive elite of tomorrow? Yes, according to Herrnstein and Murray.

    Herrnstein first put forward this idea—that the cognitive elite was becoming a hereditary elite—in a 1971 essay for the Atlantic called “IQ”, later expanded into a book called IQ in the Meritocracy (1973). His argument can be summed up in a syllogism: If differences in mental abilities are inherited, and if success requires those abilities, and if earnings and prestige depend on success, then social standing will be based to some extent on inherited differences among people: "Greater wealth, health, freedom, fairness, and educational opportunity are not going to give us the egalitarian society of our philosophical heritage. It will instead give us a society sharply graduated, with ever greater innate separation between the top and the bottom, and ever more uniformity within families as far as inherited abilities are concerned. Naturally, we find this vista appalling, for we have been raised to think of social equality as our goal. The vista reminds us of the world we had hoped to leave behind—aristocracies, privileged classes, unfair advantages and disadvantages of birth …

    By removing arbitrary barriers between classes, society has encouraged the creation of biological barriers. [My emphasis.]" Herrnstein and Murray make the same point in The Bell Curve when discussing falling social mobility: Most people at present are stuck near where their parents were on the income distribution in part because IQ, which has become a major predictor of income, passes on sufficiently from one generation to the next to constrain economic mobility. And Murray returns to this theme in Coming Apart: The State of White America, 1960–2010 (2012). “The reason that upper-middle-class children dominate the population of elite schools,” he writes, “is that the parents of the upper-middle class now produce a disproportionate number of the smartest children.”

    By way of evidence, he points out that 87 per cent of college-bound seniors who scored above 700 in their SATs in 2010 had at least one parent with a college degree, with 56 per cent of them having a parent with a graduate degree. He concludes: “Highly disproportionate numbers of exceptionally able children in the next generation will come from parents in the upper-middle class, and more specifically from parents who are already part of the broad elite.”[16] Why should this be happening, given that IQ, like many other heritable characteristics such as height, regresses to the mean? Herrnstein and Murray think a large part of the explanation is the increasing tendency of people to select their partners according to similar levels of intelligence, thanks to assortative mating or homogamy. This is a well-documented phenomenon whereby humans are more likely to mate with those who have the same characteristics as them, particularly IQ.

    Up until the 1950s, the impact of assortative mating on the stratification of society was kept in check by the limited opportunities for highly intelligent men and women to meet each other. However, as the best universities have become more and more selective, and as women have begun to be admitted in equal numbers, these opportunities have increased. If male and female members of the cognitive elite don’t pair up in college, they pair up afterwards in the high-paying firms and rarefied social environments that they gravitate towards. The result is that those on the far right-hand side of the IQ distribution curve have become much more likely to mate with each other and produce highly intelligent children. Admittedly, not quite as intelligent as their parents, on average, but intelligent enough to make them more likely to gain admittance to this exclusive club than the children of parents who aren’t members of the cognitive elite. Regression to the mean still takes place, but it happens more slowly because both parents are highly intelligent—slowly enough to create an ossification problem.[17]

    Herrnstein and Murray confine their discussion to America, but there’s reason to think the same thing is happening in the UK. David Willetts, the former Conservative universities minister, believes the rise in assortative mating among university graduates helps explain the apparent fall in inter-generational mobility in Britain since the mid-twentieth century. As he puts it in The Pinch: How the Baby Boomers Took Their Children’s Future—and Why They Should Give It Back (2010): If advantage marries advantage then we must not be surprised if social mobility suffers … increasing equality between the sexes has meant increasing inequality between social classes. Feminism has trumped egalitarianism. Can meritocracy survive? Now, don’t misunderstand me. However meritocratic most liberal-democracies are, they’re far from being fully-fledged meritocracies. The evidence suggests that at present the correlation between IQ and educational outcomes is weaker for children from disadvantaged backgrounds than for their peers, with environmental factors playing a bigger part.[18] Consequently, if schools become more meritocratic, disadvantaged children with above-average IQs will benefit—and there are still plenty of them who are underachieving at present.[19] There’s also no reason to think social mobility will grind to a halt if the correlation between IQ and socio-economic status ever approaches 100 per cent, even allowing for assortative mating. In Coming Apart, Charles Murray estimates that there will always be 14 per cent of children in the top 5 per cent of the IQ distribution curve who are the offspring of parents with below-average IQs. Admittedly, that’s not much when you consider that the remaining 86 per cent will have parents with above-average IQs, but it’s still sufficient to prevent complete ossification—and many more people on the left-hand side of the curve will produce children with IQs that place them on the right-hand side, even if they’re not in the top 5 per cent. So there would still be some upward social mobility in my father’s meritocratic dystopia, albeit not a great deal of bottom-to-top.

    The problem is, it might not be enough. In a post-script to The Rise of the Meritocracy, we learn that the sociologist narrator has been killed in a riot at Peterloo in 2034. In the end, the new social order he describes isn’t sustainable because there’s too little mobility in a mature meritocracy. Those at the bottom of the pyramid don’t simply resent having to eke out a living in menial, low-paying jobs, while the elite live in luxury; they resent being told that they deserve their inferior status. They also dislike the fact that their children have very little chance of rising to the top. The upshot is that they join forces with a dissident element in the ruling class and revolt, overthrowing the meritocratic elite in a bloody coup. Could this happen in the advanced societies of the West? Is it fanciful to detect traces of this beginning to happen already in the “Occupy” movements, with their rhetoric against “the one per cent” and the popularity of insurgent, left-wing political parties in Greece and Spain? Let’s assume for the sake of argument that it could and it would lead to all the unspeakable horrors that most other egalitarian revolutions have resulted in. What can we do to prevent it? How can this shortcoming of meritocratic societies be corrected without straying too far from the principle of limited government?[20]

    One solution is a guaranteed basic income.

    This was an idea first floated at the beginning of the sixteenth century which is currently gaining some traction in various forms on the Left and Right of American politics. It has the merit of addressing the problem posed by the falling value of unskilled labour, as well as the disappearance of blue-collar jobs caused by increasing mechanisation, not to mention the replacement of some white-collar workers by intelligent machines, which the soothsayers of Silicon Valley tell us is imminent.[21] True, it would probably involve increasing taxes for higher-rate taxpayers, and that’s unlikely to appeal to conservative-minded voters, but perhaps some of them might become more relaxed about redistributive taxation once they realise how closely a person’s success is linked to the hand they’re dealt at birth that they’ve done nothing to deserve. It also has the virtue of replacing the patchwork quilt of means-tested government welfare programs, thereby reducing bureaucracy. A basic income would combine higher taxes with less government, a compromise that some conservatives might be prepared to make. A modified version of it, guaranteeing a basic income to those unable to support themselves, was endorsed by Hayek in Law, Legislation and Liberty (1973): So long as such a uniform minimum income is provided outside the market to all those who, for any reason, are unable to earn in the market an adequate maintenance, this need not lead to a restriction of freedom, or conflict with the Rule of Law.

    Progressive eugenics ???

    01-09-2017 om 17:54 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:meritocratie, GOK
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Egalitaire ideologen, lage punten Reactie op Rijke ouders, hoge punten van Dik Jacobs en Co in DS, DM ...

    Egalitaire ideologen, lage punten
    Reactie op Rijke ouders, hoge punten van Dik Jacobs en Co in DS, DM ...

    Egalitaire onderwijsideologie van socioloog Dirk Jacobs en Co leidt tot foutieve onderzoeksconclusies & valse beschuldigingen van het Vlaams onderwijs

    Inleiding

    Vandaag debiteert ULB-socioloog Dirk Jacobs zijn zoveelste voorstelling van het Vlaams onderwijs als wereldkampioen sociale discriminatie in de kranten. Is het niet hoogst merkwaardig dat de KBS-kopstukken al sinds 2000 enkel de egalitaire socioloog Jacobs inhuren voor onderzoek inzake sociale (on)gelijkheid in het onderwijs.

    Nederlandse prof.-socioloog Jaap Dronkers kwam in een studie tot conclusies die haaks staan op deze van Dikr Jacobs en Co. Hij concludeerde: Vlaams onderwijs slaagt er wonderwel in in om een grote mate van sociale gelijkheid (gelijke kansen) te combineren met een hoge effectiviteit dankzij zijn unieke, gedifferentieerde en stimulerende onderwijsstructuur. Het unieke slaat o.a. op het feit dat 70% van de eerstejaars s.o. een uitdagende aso-optie kiezen. In de vorige bijdrage vermelden we ook al 13 studies die de analyses van Jacobs en Co (KBS) tegenspreken en concluderen dat de sociale gelijkheid in het Vlaams onderwijs vrij hoog is.

    Onlangs betreurden de Nederlandse volksvertegenwoordigers Pieter Duisenberg en Karin Straus dat dat vooral ook de sociale wetenschappers eenzijdig hun politiek correcte en egalitaire standpunten verkondigen. Ook wij ergeren ons al lang mateloos aan de egalitaire onderwijsideologie van de meeste Vlaamse onderwijssociologen als Jacobs, Nicaise, Agirdag …

    De Nederlandse Prof.-socioloog Jaap Dronkers betreurde en bekritiseerde de egalitaire ideologie van veel van zijn collega’s-sociologen in 2014 nog als volgt: “Vanaf de jaren zestig bestaat er al een taboe op verschillen in intelligentie en intellectuele aanleg. Er zijn ook nog steeds mensen die niet aannemen dat ‘momenteel’ de gemiddelde intelligentiescore van (autochtone) leerlingen uit de lagere klassen substantieel lager is dan die van kinderen in hogere klassen. Het onderwijsbeleid en de GOK-ideologie gaan ook nog altijd uit van dat vele ontginbare talent uit de lagere klassen.” Hiermee toonde Dronkers ook aan dat veel sociologisch onderzoek niet deugt omdat het gebaseerd is op verkeerde uitgangspunten en dus ook tot foute interpretaties leidt (zie verder in deel 1).

    De ideologie achter die hervormingsplannen is het gelijkheidsdenken: de misvatting dat van nature intelligentie, talent en ambitie gelijk zijn verdeeld over sociale klassen. Als een van de sociale klassen minder goed blijkt te scoren dan de andere, is er volgens het gelijkheidsdenken sprake van een maatschappelijke misstand die door de overheid moet worden aangepakt.

    Prof.-sociologe Nathalie Bulle (2016) schreef onlangs terecht dat de egalitaire onderwijsvisie van sociologen e.d. de schoolopdracht uitholde/uitholt. (Skhole.fr 26/05/2016 & 27/05/2015) Bulle is directeur onderzoek bij CNRS, de studiegroep van de sociologische analyse- methodes van de Sorbonne ( Parijs). Ze is lid van de wetenschappelijke Raad van het Onderwijs en de Hoge Raad van Onderwijs. We citeren even een aantal passages uit haar bijdrage: "De school werd/wordt vooreerst gehinderd in haar opdracht omdat veel beleidsmakers, sociologen … in hun strijd tegen de (sociale) ongelijkheid, twee werkelijkheden ideologisch ontkennen of negeren, de eerste is de echte dynamiek van de menselijke ontwikkeling, en de tweede de menselijke diversiteit (o.a. het grote verschil in intellectuele aanleg dat door egalitairen genegeerd of in sterke mate onderschat wordt).

    De snelle uitbreiding van de onderwijsstelsels in de jaren 1960 leidde tot de neomarxistische kritiek (Bourdieu en Co) die een kritische analyse voorschotelde van alle vormen van interne differentiatie die leiden tot een differentiatie van de loopbaan van de leerlingen (b.v. differentiële opties in de eerste graad s.., onderwijsvormen, A- en B-leerplannen, B-attesten…).
    Volgens de neomarxisten/egalitairen bevoordeelde die differentiatie statistisch gezien de hogere sociale groepen: inzake studie-oriëntatie (b.v. toegang tot aso), pedagogische aanpak, samenstelling van klas waar men als leerling terecht komt), maar ook leerinhoudelijk: de leerinhouden zijn volgens die visie meer afgestemd op de zgn. ‘bourgeois-cultuur.’

    Bourdieu en Co bestempelden de klassieke leerinhouden als elitair en arbitrair: de dominante ‘bourgeois-cultuur’ stond centraal en ook hierdoor werden arbeiderskinderen gediscrimineerd. Dit leidde tot een sterke relativering van de algemene en culture vorming en van de vakdisciplines. (In punt 2.2 diepen we dit thema verder uit.)

    Het was de voorbije 50 jaar de tijd van de triomf van de structuralismen en de erbij horende relativismen. Ons onderwijssysteem werd geleidelijk aan politiek ingepalmd en uitgehold door een quasi-religieuze opvatting over de rol van de school in de maatschappij, de school als de hefboom bij uitstek voor sociale gelijkheid, enz.

    Zolang we denken dat sociale ongelijkheid vooral wordt geconstrueerd op school en door de school, zolang we vergeten dat verschillen en sociale ongelijkheden vooral ontstaan in de brede maatschappelijke context die zich grotendeels buiten de invloed van de school situeert, tasten we de kracht van de school aan om zijn specifieke rol te spelen, de rol van transmissie van de culturele en intellectuele vorming.

    Ook sociologen als Dronkers, Boudon, …. betreuren dat de meeste sociologen zich aansloten bij het milieudeterminisme en de dubieuze visie van de bekende Franse socioloog Pierre Bourdieu. In deel bekijken we de kritiek van socioloog Dronkers op veel van zijn vakgenoten (2014). Zijn kritieken zijn volledig toepasselijk op de meeste Vlaamse onderwijssociologen. Dit betekent dus ook dat die studies tot foutieve conclusies leidden In deel 1 nemen we nog eens onze analyse van het egalitair denken van prof. Ides Nicaise op, een bijdrage uit 2002. In deel 2 nemen we onze analyse van het egalitair denken van prof. Ides Nicaise op, een bijdrage uit 2002. In deel 3 staan we nog even stil bij de kritiek van andere sociologen op de egalitaire onderwijsvisie en op Bourdieu.

    Deel 1: Kritiek van prof. Jaap Dronkers op egalitaire ideologie zijn collega’s-Sociologen : 2014

    Prof. Jaap Dronkers liet zich herhaaldelijk kritisch uit over de egalitaire ideologie van veel van zijn vakgenoten-sociologen. (De Vlaamse onderwijssociologen Jacobs, Van Houtte, Agirdag, Nicaise ... waren niet opgetogen met zijn kritiek op hun analyses)
    Dronkers publiceerde b.v. op 8 maart 2014 de opgemerkte opiniebijdrage ‘Intelligentie en schoolprestaties: primaire en secundaire effecten van ouderlijk milieu’ op de blog stukroodvlees (zie Internet voor de volledige bijdrage en voor de verwijzingen en tabellen). Hij verdedigde daarin standpunten die we ook al lange tijd in Onderwijskrant verdedigden en die regelrecht ingaan tegen analyses van de Vlaamse onderwijssociologen over onderwijskansen e.d.
    Dronkers verduidelijkte in die bijdrage dat de sociologen zelf aanleiding gaven tot de kritiek dat ze ervan uitgaan dat ouderlijk milieu en intelligentie niet samenhangen en dat ze al te vlug stellige uitspraken doen over SES-correlaties, sociale discriminatie en onderwijsstelsels – b.v. omtrent de vele zegeningen van een gemeenschappelijke lagere cyclus s.o. en van het werken met heterogene klassen.

    Dronkers bekritiseerde de egalitaire ideologie als volgt: “Vanaf de jaren zestig bestaat er al een taboe op verschillen in intelligentie en intellectuele aanleg. Er zijn ook nog steeds mensen die niet aannemen dat ‘momenteel’ de gemiddelde intelligentiescore van (autochtone) leerlingen uit de lagere klassen substantieel lager is dan die van kinderen in hogere klassen. Het onderwijsbeleid en de GOK-ideologie gaan ook nog altijd uit van dat vele ontginbare talent uit de lagere klassen.”

    In het belangrijkste deel van zijn analyse vraagt Dronkers zich af waar de kritiek op de sociologen vandaan komt. Zijn belangrijkste stelling luidt: “Het modieuze radicalisme van de tweede helft van de 20ste eeuw zag ‘de structuur’ of ‘de maatschappij’ als dé oorzaak van bijna alle individuele verschillen tussen individuen. Binnen de sociologie en aanpalende disciplines werd het als politiek incorrect gezien om die individuele verschillen (b.v. leerprestaties, crimineel gedrag...) los hiervan te analyseren.” De structuur van de maatschappij en van het onderwijs - en vooral de sociale discriminatie - waren de oorzaken van het feit dat minder (hand)arbeiderskinderen participeerden aan het aso, enz.

    Volgens Dronkers bleek het afwijzen van de invloed van de erfelijke aanleg en intelligentie en het milieudeterminisme “destijds ook al uit het tumult rondom het boek The Bell Curve van Herrnstein en Murray, uit de grofheid van de aanvallen van sociologen op deze personen. (Dit boek wees o.a. op de grote invloed van de erfelijke aanleg op het IQ.) Dit tumult maakte onderwijssociologen terughoudend om met hun analyses naar de relaties tussen ouderlijk milieu en intelligentie naar buiten te komen. Mijn heranalyse van het boek The Bell Curve met superieure Nederlandse data werd gepubliceerd in het psychologen-tijdschrift Psychologie en Maatschappij (87:152-165), buiten het zicht van medesociologen en buitenstaanders...

    De nasleep van het modieuze radicalisme in de sociologie duurde lang en is nog steeds niet geheel verdwenen. Zo wordt intelligentie in de belangrijkste Nederlandse datasets die sociologen gebruiken niet gemeten, in tegenstelling tot het behaald opleidingsniveau. Het is dus niet vreemd dat buitenstaanders denken dat onderwijssociologen intelligentieverschillen onbelangrijk vinden.”

    Elders betreurde Dronkers “dat er ook nog steeds veel mensen en sociologen zijn die niet aannemen dat ‘momenteel’ de gemiddelde intelligentiescore van autochtone leerlingen uit de lagere klassen substantieel lager is dan die van kinderen in hogere klassen.” Als de relatie tussen de intellectuele aanleg van de leerlingen en het scholingsniveau & de beroepspositie van de ouders vrij groot is, dan kan men de correlatie tussen de schoolprestaties en het ouderlijk milieu niet zomaar toeschrijven aan het feit dat leerlingen uit lagere milieus minder onderwijskansen krijgen.

    Dronkers betreurde verder dat veel sociologen zich aansloten/ aansluiten bij de dubieuze visie van de bekende Franse socioloog Pierre Bourdieu. Dronkers: “De Franse socioloog Pierre Bourdieu introduceerde het al dan niet bezitten van het juiste culturele kapitaal als een belangrijke verklaring van de relatie tussen ouderlijk milieu en onderwijsprestaties, naast financieel en sociaal kapitaal. …

    Dit begrip werd al snel een panacee voor veel sociologen om alle onderwijsongelijkheid mee te verklaren. Daarmee verdwenen andere verklaringen, zoals de relatie tussen ouderlijk milieu en intelligentie, uit het zicht.”
    Dronkers wijst er vervolgens op dat op basis van de PISA-data vaak dubieuze vergelijkingen tussen landen worden gemaakt – ook door Dirk Jacobs. Hij stelt o.a. : “Sinds 2000 zijn cross-nationale data beschikbaar gekomen, die meer bruikbaar zijn om effecten van onderwijsstelsels te meten dan nationale longitudinale datasets. De bekendste zijn de PISA-data. Het grote bezwaar van deze cross-nationale data is echter dat ze een momentopname vormen en dat een aantal politiek gevoelige kenmerken, waaronder (invloed van ) intelligentie en religie, niet worden gemeten.

    Daardoor verdwijnt in de analyses het onderscheid tussen het primaire, secundaire en tertiaire effect van ouderlijk milieu en lijken alle onderwijsverschillen verklaard te worden door ouderlijk milieu en onderwijsstelsels. De politieke afhankelijkheid bij cross-nationale data leidt ook tot foute schattingen van de relaties tussen ouderlijk milieu en taal- en rekenvaardigheden in OESO-landen.’ De officiële PISA-rapporten en sociologische analyses houden veelal geen rekening met de grote verschillen in achtergrondkenmerken van de leerlingen, in de samenstelling van de leerlingenpopulatie.

    Dronkers wijst er vervolgens nog op dat in de officiële PISA-vergelijkingen er ook geen rekening gehouden wordt met de enorme verschillen tussen de allochtone leerlingen. Dronkers: “De officiële PISA-publicaties behandelen alle migranten als een homogene groep. Er wordt geen rekening gehouden met de herkomstlanden van migrantenleerlingen en van hun ouders. Minder politiek correct onderzoek met deze PISA-data laat zien dat verschillen in herkomstlanden belangrijker zijn voor de verklaring van onderwijsprestaties van migrantenleerlingen dan verschillen in bestemmingslanden. (Dronkers verwijst naar eigen onderzoek.)

    Ook blijken onderwijsstelsels voor migrantenleerlingen andere gevolgen te hebben dan voor autochtone leerlingen. Hierdoor verschillen de relaties tussen ouderlijk milieu en taalvaardigheid van 15-jarige leerlingen nogal tussen autochtone en allochtone leerlingen in de verschillende OESO- landen. In sommige landen is die relatie voor autochtone leerlingen zwakker dan voor allochtone leerlingen (Zweden, Noorwegen, Italië, Catalonië), terwijl het in andere landen (Wallonië, Frankrijk, Israel, Engeland, Duitsland, Verenigde Staten, Nederland) precies andersom is: daar is de relatie tussen ouderlijk milieu en taalvaardigheid voor autochtone leerlingen juist sterker dan voor allochtone leerlingen.

    Dronkers: “Dit verschil kan komen omdat in het eerste geval de migranten in dat land erg heterogeen zijn in sociaal-economisch opzicht en/of hun land van herkomst, terwijl in het tweede geval de migranten juist meer homogeen zijn. Ook komt het voor dat de relatie tussen ouderlijk milieu en taalvaardigheid voor alle leerlingen hoger is dan de afzonderlijke relaties voor de autochtone en allochtone leerlingen (Oostenrijk, Luxemburg, Vlaanderen). Dat laatste kan komen doordat allochtone leerlingen in dat land een erg laag ouderlijk milieu hebben of veel afkomstig zijn uit herkomstlanden met lage onderwijsprestaties.”

    In de inleiding van zijn blogbijdrage sluit Dronkers zich aan bij het belangrijk onderscheid dat Raymond Boudon destijds maakte tussen primaire en secundaire effecten van ouderlijk milieu en hij betreurt dat tal van sociologen dat niet doen. Dronkers: “Het primair effect van ouderlijk milieu is de samenhang tussen jeugdige intelligentie (of schoolgeschiktheid) en ouderlijk milieu (opleiding, beroep, inkomen). Het secundair effect is de samenhang tussen de keuze voor een hoge stroom binnen het onderwijs en ouderlijk milieu, bij gelijke intelligentie. In gestratificeerde onderwijsstelsels zoals het Nederlandse is deze hoge stroom het vwo (ons aso); in middenschoolstelsels zoals het Zweedse is dit de academische klas of differentiatie.” (NvdR: Zweden kent in de gemeenschappelijke lagere cyclus geen gedifferentieerde opties, maar werkt wel met niveaugroepen en niveauklassen.)

    Dronkers en Boudon stellen dat een aantal sociologen b.v. geen rekening houden met de samenhang tussen intelligentie (of schoolgeschiktheid) en b.v. opleidingsniveau van de ouders, met primaire effecten/oorzaken die niets te maken hebben met het schoolsysteem. De correlatie met de SES van de leerlingen wordt vaak zomaar geïnterpreteerd als een vorm van sociale discriminatie. En dat b.v. proportioneel meer leerlingen van hoger geschoolde/getalenteerde ouders op 12 jaar meer kiezen voor de opties Latijn of Moderne Wetenschappen schrijft men veel te vlug op naam van ongelijkheid of sociale discriminatie, niettegenstaande dit grotendeels een gevolg is van hogere intelligentie/schoolgeschiktheid.

    Deel 2: Kritische analyse Raf Feys uit 2002

    1 Illusie van gelijke onderwijsresultaten

    De titel van een bijdrage van Nicaise luidt 'Onderwijs en sociale achterstelling: opnieuw ontwaken uit de al te mooie wensdroom’ (T.O.R.B., 2001, nr. 5-6) In deze bijdrage willen we aantonen dat Nicaise en Co van een al te mooie democratiseringsdroom vertrekken en aldus een aantal mythes in stand houden. De basisbeschuldiging van Nicaise luidt: "Het fundamenteel geloof ontbreekt dat kinderen uit zwakkere milieus, mits de nodige menselijke en financiële investeringen, dezelfde potentialiteiten bezitten als andere kinderen" (T.O.R.B; p. 391).

    In dezelfde lijn betreurt Nicaise dat weinigen durven of willen pleiten voor 'gelijke onderwijsuitkomsten', voor het gelijke recht op profijt van het onderwijs: "Het gaat erom de sociale ongelijkheid aan de eindmeet van het onderwijs (zoveel mogelijk) uit te roeien" (pag. 390).
    We merken dat velen deze wensdroom overnemen. In de tekst van de persconferentie van de SP.A (18 februari 2002) lezen we: "Ongelijke startkansen gecombineerd met omgekeerd evenredige middelen, kunnen leiden tot gelijke(re) uitkomsten". Nicaise en vele anderen verwachten blijkbaar dat het onderwijs bij machte is de aangeboren verschillen, de milieuverschillen, de verschillen in inzet … weg te poetsen. De zoon of de dochter van de laaggeschoolde arbeider moet het statistisch gezien even ver kunnen brengen op school dan het kind van een dokter of kaderlid en evenredig vertegenwoordigd zijn in het universitair onderwijs.

    Elders schrijft Nicaise dat de verwijzing naar het technisch en beroepsonderwijs niet zozeer gebaseerd is op aanleg en interesses, maar vooral op de mate waarin kansarme leerlingen falen voor het dominante (burgerlijke) culturele leermodel (cf. Bourdieu) waarmee ze in het ASO geconfronteerd worden (zie punt 2). De optie voor gelijkheid inzake resultaten leidt ook tot de optie voor een zo lang mogelijk gezamenlijk leerparcours, bv. gemeenschappelijke basisvorming tot 16 jaar (zie punt 3).

    2 Sociologische mythe: 'alle kinderen even bekwaam'

    Vanuit de optie voor 'gelijke resultaten' fulmineert Nicaise tegen 'de mythe van de aangeboren aanleg' die volgens hem enkel dient om de ongelijke kansen te camoufleren (pag. 387). Volgens hem heeft de grote samenhang tussen het lagere IQ van 12-jarigen en het lagere onderwijsniveau van hun ouders weinig met een mindere biologische aanleg te maken, maar alles met factoren als ‘door vernedering gekraakt talent' en 'ziekte, stress, en ontbering (p. 388).

    In Tertio van 1 november 2000 lezen we: "Nicaise stelt dat ondanks de gelijke genetische aanleg van alle kinderen bij de geboorte de levensomstandigheden waarin zij opgroeien, bepalend zijn voor het verder ontwikkelen of fnuiken van het talent. Nicaise kraakt de mythe van de natuurlijke aanleg."

    Ook de PVDA-auteurs van 'School onder schot' (uitgeverij EPO) wringen zich in alle bochten om aan te tonen dat de hoogte van het IQ louter op sociale mechanismen gebaseerd is, net als de erfelijkheid van de rijkdom (p. 215). Ook Nicaise vertrekt van de PVDA-idee dat 'alle kinderen even bekwaam' zijn' (School onder schot, 2001, p. 128). Nico Hirrt stelt dat de uitspraak 'die leerlinge(e) heeft grote problemen met inzicht' vooral gebaseerd is op de foute opvatting bij leerkrachten dat slagen op school vooral een kwestie van aangeboren talenten is. De school heeft de taak de leerlingen intelligent te maken! ('De democratische school', maart 2002, p. 12-13).

    De statistische correlatie tussen leerlingenprestaties en sociaal-culturele achtergrond wordt door veel sociologen, marxisten, … geïnterpreteerd als louter een effect van de omgeving, als een probleem van kansenongelijkheid en discriminatie (in het onderwijs), en niet als een verband dat ook voor een aanzienlijk deel bepaald wordt door erfelijke factoren en eigen inzet.

    Sociologen schrijven de samenhang tussen leerprestaties en sociale afkomst te eenzijdig en te rechtstreeks toe aan negatieve selectie en discriminatie vanwege het onderwijs. Ze spreken ook bijna uitsluitend over sociaal benadeelde kinderen en zelden over cognitief benadeelde en over de eventuele toenemende samenhang tussen beide categorieën (zie punt 8). In eigen publicaties spreken we meestal over sociaal en/of cognitief benadeelde leerlingen.

    Nicaise, veel onderwijssociologen, de PVDA-ideologen willen al te graag de genetische factoren negeren en de mythe van de sociale determinatie van de schoolprestaties cultiveren. Sociologen focussen op de sociale omgeving van mensen en ontlopen aldus het probleem van de erfelijke aanleg en de eigen inbreng van het individu. Velen loochenen of minimaliseren bv. het bestaan van geërfde biologische verschillen uit vrees voor antidemocratisch te worden aangezien.

    De socioloog Bourdieu vond dat hij methodisch mocht twijfelen aan de invloed van de erfelijkheid op de schoolse prestaties, aangezien men dat wetenschappelijk niet met 100 % zekerheid kan aantonen. Barbara Tan en andere CSB-medewerkers stellen dat indien de erfelijkheid zou meespelen, een 'democratiserings- en voorrangsbeleid veel minder voor de hand zou liggen' (CSB-Berichten, december 2001, p. 2).

    Bij dyslectische leerlingen aanvaardt men vlug dat er genetische defecten zijn en sommigen willen hen zelfs een 'dyslectisch pasje' bezorgen. Dit is veel minder het geval als het om leermoeilijkheden gaat. Stellen dat intelligente kinderen meer kans hebben om op te klimmen naar een hogere klasse, geldt als een taboe. Een nog groter taboe is de veronderstelling dat er op vandaag minder talent aanwezig is bij kinderen van laaggeschoolde ouders dan enkele decennia geleden (zie punt 8).

    Nicaise en co negeren de vele soorten onderzoek (bv. gedragsgenetische studies) en de ervaringswijsheid waaruit blijkt:
    * dat de intelligentie voor een belangrijk deel erfelijk bepaald is, *dat het genetisch verankerd intelligentiepotentieel door de omgevingsprocessen geactualiseerd wordt
    *en dat de mate waarin dat gebeurt verschilt naargelang de maatschappelijke en culturele situatie. De mens is een product van nature én nurture, van het samenspel van de genetische predispositie en de invloed van de (beperkte) omgeving.

    Wie rekening houdt met de factor erfelijkheid denkt volgens Nicaise en Co politiek niet correct en riskeert wel als 'sociobioloog', neodarwinist en zelfs als 'fascist' of racist bestempeld te worden.

    Wie verwacht dat het onderwijs de verschillen in genetisch potentieel kan wegwerken en dat kinderen van laaggeschoolde ouders even vaak moeten participeren aan het universitair onderwijs, zal vlug ontgoocheld worden en besluiten dat we beter de extra inspanningen en investeringen stopzetten. Vooral ook voor de categorie cognitief benadeelde kinderen is die extra zorgverbreding absoluut noodzakelijk. In onze complexe maatschappij moeten ook zij hun potentieel maximaal kunnen actualiseren. Zo beschouwen wij ook het recht op zittenblijven als een belangrijke vorm van 'positieve discriminatie'. Nicaise en vele anderen interpreteren het feit dat kinderen uit lagere milieus meer overzitten in het eerste leerjaar als een vorm van discriminatie en uitrangeren.

    Nicaise schrijft: "Ons onderwijssysteem filtert, segregeert, rangeert sociale groepen uit elkaar van bij de prille start van de schoolloopbaan. Dit is allang geweten, maar nog steeds half taboe." Zelf denken we dat voor de meeste van die kinderen 'overzitten in het eerste leerjaar' eerder een vorm van positieve discriminatie is: ze hebben recht op overzitten en hierdoor verloopt hun verdere schoolloopbaan ook beter. Ook kinderen uit betere milieus met grote leertekorten op het einde van het eerste leerjaar raden we veelal aan het eerste leerjaar over te doen. We betreuren dat ook DVO-directeur Roger Standaert en professor Paul Mahieu zittenblijven enkel interpreteren in termen van zoveel miljarden verlies voor de schatkist.

    3. Sociaal-cultureel determinisme en utilitair 'working-class-curriculum' versus bourgeois-curriculum

    Bij het beschrijven van de kansenongelijkheid formuleert Nicaise een aantal verklaringen die dicht aanleunen bij het o.i. voorbijgestreefde sociologisch reproductiediscours. Volgens deze opvatting reproduceert het onderwijs zomaar de maatschappelijke ongelijkheid en het bereidt de leerlingen er ook mentaal op voor.
    Een paar uitspraken getuigen van economisch determinisme (à la Marx). Nicaise en vele anderen sympathiseren vooral met het sociaal-cultureel determinisme (à la Bourdieu) en dit leidt o.i. tot nefaste voorstellen inzake het afstemmen van het curriculum op de specifieke cultuur en denkwijzen van kansarme leerlingen. Vaak wordt dan bv. gepleit voor een meer concreet en instrumenteel 'working-class-curriculum' en voor het imiteren van het dagelijks leven in klas.

    3.1 Economisch determinisme

    Nicaise laat zich vooreerst verleiden tot vage verklarende uitspraken als: "Men heeft steeds opnieuw gepoogd de kinderen uit de lagere milieus in te passen in een systeem dat ongenaakbaar selectief blijft. Men geeft hen wat extra middelen, maar zonder de maatschappelijke grondvesten in vraag te stellen " (T.O.R.B., 2001, nr. 5- p.386 ). Hij stelt ook dat de differentiatie tussen ASO, TSO en BSO enkel als bedoeling heeft "de differentiatie naar vaardigheden en verdiensten zo getrouw mogelijk te reproduceren." PVDA-gezinden zullen dergelijke uitspraken wel graag lezen en 'maatschappelijke grondvesten' associëren met hét kapitalistisch systeem dat de school volledig in zijn greep heeft. Nicaise laat zich in het partijblad 'Solidair' (20 juni 2001) gewillig voor de PVDA-partijkar spannen; de PVDA-lezers zien in zijn analyse enkel een bevestiging van hun groot gelijk.

    3.2 Cultureel determinisme à la Bourdieu en 'working-class-curriculum'

    In de volgende uitspraken sluit Nicaise zich meer aan bij de cultuur-sociologische verklaring van de ongelijkheid en bij pleidooien voor een soort 'working-class-curriculum'. Nicaise schrijft:
    "De leerplannen zijn sterk bepaald door de dominante cultuur: de abstracte, 'ideologisch-symbolische' kennisontwikkeling (de sterke kanten van de hogere sociale klassen) staan veel centraler dan de 'instrumentele' (die in de lagere klassen relatief meer aanwezig is. Kinderen uit lagere klassen falen daardoor in het dominante leerplan" … ."De gezamenlijke stam van het curriculum moet minder academisch, meer ervaringsgericht, technisch en instrumenteel van inslag zijn" (T.O.R.B., 2001, nr. 5-. pag. 389).

    De voorstellen van Nicaise en co staan o.i. haaks op de behoeften van de leerlingen en van de kansarme in het bijzonder. Precies omdat de leerlingen buiten de school onvoldoende leren wat ze nodig hebben om zich cultureel, professioneel en maatschappelijk waar te maken, is er een meer formeel, abstract en symbolisch leren nodig dat in sterke mate afwijkt van het meer spontane en toevallige leren buiten de school. Indien de school wil voorbereiden op het leven en op maatschappelijke participatie, dan mag ze niet zomaar de leefwereld en het buitenschoolse leren imiteren. In de volgende punten werken we deze thematiek verder uit.

    3.3 Cultureel determinisme à la Bourdieu

    Vooral de theorie van de Franse socioloog Pierre Bourdieu, het zgn. 'cultureel determinisme' was/is de inspiratiebron voor de vele en gevarieerde cultuursociologische verklaringen. Bourdieu legt de klemtoon op de rol van de cultuur in de samenleving en het bezitten of toe-eigenen daarvan door verschillende groepen. Wie beschikt over een zekere hoeveelheid cultureel kapitaal, bezet over het algemeen een hogere plaats in de maatschappelijke hiërarchie dan individuen en groepen die het met minder moeten stellen. Het cultureel kapitaal omvat een hoeveelheid sociaal bepaalde, culturele en linguïstische competenties: een bepaalde levensstijl en esthetische voorkeuren en disposities. … De levenstijl-kenmerken die specifiek zijn voor de hogere statusgroepen zijn het sterkst vertegenwoordigd in het culturele klimaat van de 'école sanctuaire'. Het zijn de dezelfde cultuurpatronen die kenmerkend zijn voor groepen met een hoog opleidings- en beroepsniveau.

    Wie met een andere culturele bagage scholen binnenkomt moet een aanpassingsproces ondergaan om zich eenzelfde cultuurpatroon eigen te maken. Dat lukt niet wanneer in de thuissituatie een ander cultuurpatroon dominant is waardoor ondersteuning ontbreekt (zie ook Katern 'Onderwijsongelijkheid', Onderwijskundig Lexicon, 1966, p. 25.). De school eist 'culturele' zaken van de leerlingen waarvan ze ten onrechte veronderstelt dat ze bij alle leerlingen impliciet aanwezig zijn. De leerlingen zitten a.h.w. opgesloten in de cultuur van hun sociale klasse en ze kunnen er niet uitgeraken. De school speelt volgens hem een cruciale en toenemende rol in het behoud van de machtspositie van de elite. Het is via de cultuur en via het onderwijs dat de dominante groepen in de samenleving hun machtspositie vormgeven en bestendigen.

    De school leert vooral respect opbrengen voor de hogere cultuur, hoewel die cultuur intrinsiek niet beter is dan de massacultuur. Herman Deconinck schreef ooit spottend over Bourdieu: "Volgens Bourdieu en bepaalde antropologen is blijkbaar de cultuur van Vladmir Nabokov niet hoger of lager dan die van de Pygmeeën. Ik wou dat Bourdieus ouders dat ook hadden gevonden, en hem enkele reis oerwoud hadden gestuurd. Het zou een hoop onzin hebben gescheeld" (citaat in 'Bourdieu et Bourdiable', De Morgen 26 januari 2002).

    De visie van Bourdieu en co gaven aanleiding tot allerhande simplistische gevolgtrekkingen voor het onderwijs. We vinden ze ondermeer uitgedrukt in de daarnet geciteerde uitspraken van Nicaise en van de SP.A. Jean-Pierre Kerkckhofs (PVDA) formuleert een analoge verklaring: "De school bevoordeelt een bepaalde vorm van kennis die aansluit bij de huidige situatie (kapitalistische maatschappij). De ideologische inhoud van deze kennis heeft minstens evenveel belang als haar technische toepasbaarheid. Men leert bij voorkeur schrijven, rekenen, vreemde talen… " (De democratische school; o.c., p. 18).

    Zelf zijn we absoluut niet Bourdieu-minded. In de meidagen van '68 werden we binnen de Leuvense studentenbeweging voor het eerst om de oren geslagen met slogans uit het boek 'Les héritiers' van Bourdieu en Passeron (1964). Van zodra we sympathie toonden voor bepaalde onderwijshervormingen, was de repliek dat ook deze enkel zouden bijdragen tot de reproductie van de maatschappelijke ongelijkheid. Toen we tussen '69 en '71 meewerkten aan een democratiseringsonderzoek i.v.m. de overgang van het lager naar het secundair onderwijs (CSPO, Leuven), werden we bijna dagelijks van ons werk afgehouden door een socioloog-medewerker die voortdurend met 'Les Héritiers' (1964) en wat later met 'La Reproduction' (1970) kwam zwaaien.

    3.4 'Working-class-curriculum'

    Veel progressieven hebben net als Bourdieu het culturele relativisme gepropageerd en hieraan de conclusie verbonden dat de 'hogere cultuur' verfoeilijk was en dat de confrontatie op school met deze cultuur (literaire werken, de meer symbolische en abstracte onderdelen van het curriculum …) vooral nadelig was voor kansarme leerlingen. Dergelijke visies leidden tot een sterke relativering van de oordeelkundige keuze van de leerinhoud en tot aanvallen op het zgn. 'middle-class curriculum'. Brian Jackson wees op de grote voordelen van een 'working-class-curriculum' voor 'working-class-children'. Democratisering krijgt dan bv. de betekenis van het invoeren van een soort 'cultuur van het volk' (i.p.v. de klassieke humanistische cultuur) en van het zgn. 'working-class-curriculum'.

    Ook de Franse onderwijskundige en beleidsadviseur Philippe Meirieu was sterk beïnvloed door de culturele reproductietheorie van Bourdieu. In de democratiseringsplannen van Mierieu en minister Allègre (1999) stond naast het 'collège unique' (doorgedreven comprehensief onderwijs), ook de afstemming op de cultuur binnen de lagere milieus en het 'working-class-curriculum' centraal.

    De leerinhoud moest minder abstract worden en hiervoor werd mede een beroep gedaan op de ideeën van het zgn. constructivisme en ervaringsgericht leren. De confrontatie van de jongeren met de culturele erfenis en met literaire teksten moest worden vervangen door het laten lezen van teksten over bv. het construeren of bedienen van alledaagse gebruiksinstrumenten. Dit alles zou de benadeelde jongeren veel meer motiveren; dit sloot meer aan bij hun alledaagse leefwereld. Meirieu nam zelf een enquête af bij lycea-leerlingen en ook die (oudere) leerlingen bleken volgens hem vooral interesse te tonen voor die meer concrete en instrumentele zaken.

    Allègre en Meirieu lokten met hun voorstellen hevige reacties uit en dit leidde in '99 tot het ontslag van beide. In een interview achteraf bekende Meirieu dat hij zich op sleeptouw had laten nemen door Bourdieu en co. Hij stelde: "De pedagogen waarvan ik deel uit maak, hebben inzake de democratisering fouten begaan. We dachten dat benadeelde leerlingen eerder gebruiksaanwijzingen voor elektrische apparaten moesten leren lezen dan literaire teksten. Ik dacht dat dit veel dichter bij hun interesse stond. Ik heb me vergist omwille van twee redenen: vooreerst, omdat de leerlingen de indruk kregen dat ze onderschat werden; vervolgens omdat ik ze een essentieel onderdeel van de cultuur onthield. C'est vrai que dans la mouvance de Bourdieu, dans celle du marxisme, j'ai vraiment cru à certaines expériences pédagogiques. Je me suis trompé" (Le Figaro magazine, 23 oktober 1999). In zijn laatste werk pleit Meirieu opnieuw voor de systematische studie van de klassieke lectuur; hij schrijft: "c'est la culture fondamentale de l'humanité"
    .
    Volgens Nicaise en co moet "de gezamenlijke stam van het curriculum minder academisch, meer ervaringsgericht, technisch en instrumenteel van inslag zijn."

    Jaffro en Rauzy (o.c.) stellen dat indien men de benadeelde kinderen belangrijke kennis onthoudt (beheersing van moedertaal en vreemde talen, literatuur, abstract denken, basiskennis omtrent de werkelijkheid …) dat men dan deze kinderen discrimineert en extra benadeelt. Als de school verzuimt de horizon en de cultuur van de (kansarme) leerlingen en hun concreet en instrumenteel denken te verruimen, dan lijkt ons dat een belangrijke vorm van 'sociale onrechtvaardigheid'. De Braziliaanse straatventertjes rekenen instrumenteel als ze moeten teruggeven op een briefje van 100: ze tellen primitief door zoals aan de kassa in een grootwarenhuis. Maar dit belet niet dat we hen op school vooral het meer abstracte en flexibele aftrekken moeten aanleren.

    01-09-2017 om 14:36 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (6 Stemmen)
    Tags:sociale discriminatie, gelijke kansen, Jacobs
    >> Reageer (0)
    31-08-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.13 studies die wijze op grotere sociale gelijkheid Vlaams onderwijs & ongelijk van Unicef en Jacobs

    13 ernstige studies en onderzoekers die wijzen op grote(re) sociale gelijkheid in Vlaams Onderwijs en uitspraak van Unicef en Jacobs (zie bijlage) weerleggen.

    Vooraf: In ernstige studies baseert men de onderwijskansen uiteraard niet op de prestatiekloof tussen de sterkste en de zwakste leerlingen, maar op de absolute score van de sociaal- of cognitief kansarmere leerlingen .Het prestatiekloof-criterium dat  veel Vlaamse onderwijssociologen  hanteren is een totaal fout criterium. Indien we ervoor zouden zorgen dat onze betere leerlingen zwakker presteren, dan zou volgens het prestatie-kloof-criterium ons onderwijs plots democratischer zijn. 

    Reeks A . Nederlandse studies van prof. Jaap Dronkers e.a.

    De conclusie luidt: Het Vlaams (secundair) onderwijs slaagt erin om een grote mate van sociale gelijkheid (gelijke kansen) te combineren met een hoge effectiviteit dankzij zijn unieke, gedifferentieerde, veeleisende en stimulerende onderwijsstructuur

    1. Inleiding
    De voorbije jaren toonden we in Onderwijskrant geregeld aan dat de hervormingsplannen voor het secundair onderwijs) gebaseerd waren op foute uitgangspunten en statistieken over sociale discriminatie, differentiatie (tracking) in eerste graad, grote schooluitval, veel zittenblijvers in eerste graad, ... Recentelijk verschenen drie Nederlandse studies die een aantal van onze analyses bevestigden.

    Combinatie van sociale gelijkheid en effectiviteit dankzij doeltreffende differentiatie (entrance selection)

    We bekijken even de belangrijkste conclusies voor Vlaanderen in de studie ”The high performance of Dutch and Flemish 15-year-old native pupils: explaining country different math scores between highly stratified educational systems (Tijana Prokic-Breuer & Jaap Dronkers, Maastricht University, 2012).

    De basisconclusie voor Vlaanderen luidt: het Vlaams secundair onderwijs slaagt erin om een grote mate van sociale gelijkheid (gelijke kansen) te combineren met een hoge effectiviteit dankzij zijn unieke, gedifferentieerde en stimulerende onderwijsstructuur. The entrance selection (gematigde selectie bij start s.o.) by schools is useful to strengthen their ambition and quality, which influence the performance of their pupils.” We citeren nu enkele passages en conclusies uit dit onderzoek.

    Dat heel veel leerlingen mogen starten in richtingen die hoge eisen stellen is volgens de onderzoekers vrij belangrijk. In sterk selectieve systemen (o.a. Duitsland) is dit minder het geval. In, Nederland is het ook minder het geva dan in Vlaanderen. In Vlaanderen kiest 70% 12-jarigen voor sterke (aso-)optie in de eerste graad!l. In tegenstelling tot comprehensieve onderwijssystemen met een gemeenschappelijke lagere cyclus - is het tevens zo dat in Vlaanderen het bestaan van ‘lagere onderwijsrichtingen’ (lowest tracks) de mogelijkheid bieden van ‘downward mobility during secondarye ducation’ (=tijdige en soepele overgang naar meer passende opties is mogelijk.) We tonen in onze studie aan dat de grote deelname aan de ‘higher tracks’ niet enkel de gelijke kansen bevordert, maar dat tegelijk de motivatie van de leerlingen om in de sterke richtingen te blijven hoger is dan de motivatie om in een lagere richting terecht te komen :

    In “Nieuws Onderzoeksresultaten’ van 12 juni j.l. troffen we volgend voorstelling aan van recent onderzoek van Roxanne Korthals

    “Het indelen van leerlingen in verschillende onderwijsniveaus in het voortgezet onderwijs heeft een positief effect op de leerresultaten, mits de selectie plaatsvindt op basis van talent. Dit blijkt uit onderzoek van Roxanne Korthals, die op 18 juni promoveert aan de Universiteit Maastricht. En bij twijfelgevallen – hoort dit kind thuis op het havo of het vwo (=aso)? – is het beter dat die leerlingen op het vwo =aso) terechtkomen. - In Vlaanderen kiest 70% 12-jarigen voor sterke (aso-) optie in de eerste graad! Korthals baseerde haar studie op 185.000 leerlingen afkomstig uit 31 vergelijkbare landen binnen de PISA-studie 2009. In haar studie luidt de basisconclusie: “Prior performance can be an important proxy for student ability when students are to be places in tracks on ability. Therefore, schools can use entrance requirements on prior performance to help them decide student track placement.”

    Reeks van 8

    1 PISA-verantwoordelijke Luc Van de Poele (UGent) & TIMSS-verantwoordelijke prof. Jan Van Damme (Leuven)

    *De Vlaamse verantwoordelijke voor PISA 2000 - Luc Van de Poele (UGent) - poneerde : "Ons Vlaams onderwijs is ook heel efficiënt voor kinderen uit de lagere klassen. Zij worden niet achtergesteld zoals sommigen ten onrechte in de media voorstellen: ze scoren internationaal eveneens zéér behoorlijk" (DS, 30.10. 02). Volgens Luc Van de Poele (UGent) scoren ook “de slechtst presterende 15-jarigen in Vlaanderen nog altijd relatief goed” en wordt de score voor de zwakkere Vlaamse leerlingen ook nog onderschat door het feit dat in Vlaanderen ook alle buso-leerlingen deelnamen aan PISA. Het Vlaams onderwijs slaagt er dus ook niet enkel volgens TIMSS, maar ook volgens PISA in om voor alle leerlinggroepen - ongeacht hun socio-economische achtergrond - een hoge prestatie te bereiken.

    *Jan Van Damme e.a. stelden ook in hun TIMSS-2003-rapport: “Uit TIMSS blijkt ontegensprekelijk dat

    Vlaanderen in vergelijking met alle andere landen (samen met Hongkong, Taipei en Nederland) er het best in slaagt zo veel mogelijk leerlingen (minstens) de lage standaard te doen bereiken (99% voor wiskunde en 98% voor wetenschappen). Het internationale gemiddelde bedraagt telkens 84%. Het percentage Vlaamse leerlingen dat deze standaard niet haalt, blijft dus beperkt tot 1% voor wiskunde en
    2% voor wetenschappen. We vermoeden dat de uitstekende TIMSS-scores een doorn in het oog waren van de beleidsmakers en hervormers en dat Vlaanderen daarom de voorbije jaren niet meer mocht deelnemen aan TIMSS – dat nochtans veel beter dan PISA de invloed van het onderwijs op de leerprestaties meet.

    2 Woessmann: minder invloed van familiale achtergrond in Vlaanderen

    De Duitse prof. Ludger Woessmann, expert inzake TIMSS- en PISA-studies onderzocht op basis van de TIMSS-database de samenhang tussen de familiale achtergrond en de wiskunderesultaten voor TIMSS. De berekening van de sociale achtergond was vooral gebaseerd op het aantal boeken thuis als de maatstaf voor ‘the educational, social, and economic background’. (How equal are educational opportunities? Family background and student achievement in Europe and the US, zie Internet).

    Woessmann waarschuwt vooraf dat het effect van de familiale achtergrond een combinatie inhoudt van de invloed van zowel ‘nature (‘effect van natuurlijke aanleg) als ‘nurture’ (effect van milieu en opvoeding); het relatieve belang van beide kunnen we met ons onderzoek niet nagaan.” De eerste algemene
    conclusie luidt: “In alle Europese landen en in de VS de prestaties van de leerlingen in sterke mate een relatie vertonen met het ‘opleidingsniveau’ van de ouders” (strong effects, remarkably similar in size). Dit lijkt ons evident aangezien vooral het scholingsniveau in sterke mate verband houdt met de aanleg van de ouders en dus ook van de kinderen. Ook in de Scandinavische landen Zweden, Denemarken en Noorwegen is de invloed van de familiale achtergrond vrij groot (Finland participeerde niet aan TIMSS).

    Een tweede conclusie luidt dat Vlaanderen een topscore behaalt inzake sociale gelijkheid: “De twee landen die de meest gelijke resultaten behalen voor leerlingen met een verschillende familiale achtergrond zijn Vlaanderen en Frankrijk; in Duitsland en Groot-Brittannië is de (sociale) ongelijkheid het
    grootst. ... Flemish Belgium and France achieve the most equitable performance for students from different backgrounds, and Britain and Germany the least.” De goede score voor Vlaanderen wijst ook op een grotere sociale mobiliteit in vergelijking met andere landen. (Tussendoor: Vlaanderen behaalde voor dit TIMSS-onderzoek de hoogste Europese score, 561 punten, en was enkel voorafgegaan door Singapore met 622 punten. Noorwegen (481), Denemarken (485) en Zweden (517) behaalden een veel lagere score.) Een andere belangrijke conclusie luidt dat in Vlaanderen ook de prestatiekloof relatief laag is: “Portugal has the lowest variation in math performance among its students, both when measured by the absolute standard deviation in test scores (63.7) and relative to its mean performance (14.5). On this relative measure, Flemish Belgium and France also feature relatively low performance variations.“ In een laatste belangrijke conclusie lezen we nog dat de Vlaamse autochtone leerlingen ook inzake sociale (on)gelijkheid stukken beter presteren dan de autochtone in Zweden, Noorwegen, Denemarken en Oostenrijk en Zwitserland. De Scandinavische landen behalen dus ook een zwakke ‘sociale’ score. (Finland nam niet deel aan TIMSS). Het Metaforum beweert ten onrechte dat de Scandinavische landen op alle vlakken beter presteren.

    3 Hagemeister en co: Vlaanderen zelfs beter dan Finland

    Om de prestaties van landen op PISA eerlijker te kunnen vergelijken moeten we volgens ons, voglens Van Damme en volgens tal van onderzoekers aparte berekeningen maken voor de groep autochtone (Vlaamse) leerlingen. Zo zijn de hoge score van Finland en de beperktere verschillen tussen de 10 %
    zwakste en sterkste leerlingen mee te wijten aan het feit dat er heel weinig migrantenleerlingen deelnamen (en dat de ouders van die migrantenleerlingen een hogere SES hebben dan in de meeste andere landen.) In de hierop volgende punten tonen we aan dat als we abstactie maken van de
    allochtone leerlingen, Vlaanderen ook voor PISA een topscore behaalt, hoger dan in de comprehensieve landen, hoger zelfs dan in Finland.

    Onderzoeker Hagemeister concludeerde op basis van de PISA-databank: “As several authors have already noted, one of the most important background variables is the language spoken at home. Excluding first and second generation immigrant students from the national averages considerably
    mutates the country league tables: On top of the 2003 mathematics league table, Finland is replaced by Belgium and the Netherlands. The superiority of the Finnish school system, one of the most publicized “results” of PISA, vanishes as soon as one single background variable is controlled”. (Hagemeister, PISA results say much about immigration policy, little about school quality 2007).” Als we abstractie maken van de migrantenleerlingen is er geen sprake meer van de superioriteit van het Fins onderwijs – ook niet
    inzake sociale gelijkheid.

    4 Joachim Wuttke: Vlaanderen presteert beter dan Finland

    De Duitse PISA-expert prof. Joachim Wuttke kwam tot dezelfde conclusie: “Das hervorragende Abschneiden Finnlands liegt zum guten Teil daran, dass es dort extrem wenige Einwanderer gibt. Beschränkt man den internationalen Vergleich auf im jeweiligen Land geborene Schüler, wird Finnland in manchen Teiltests überholt von flämisch Belgien (Vlaanderen), den Niederlanden und Bayern. Weiterhin müsste man berücksichtigen, dass Finnland Legastheniker von PISA ausgeschlossen hat “(PISA: Nachträge zu einer nicht geführten Debatte GDM-Mitteilungen 87 · 2009 21 – zie Internet).

    Wuttke wijst er ook nog op dat voorstanders van de invoering van comprehensief onderwijs al te vaak de indruk wekken dat dé comprehensieve Scandinavische landen net als Finland goed scoren: ”Das mäßige
    Abschneiden der anderen skandinavischen Staaten wird ignoriert”. De PISA-scores voor Noorwegen,Zweden, Denemarken liggen een heel stuk lager liggen dan Vlaanderen, Nederland,Finland ... Voor PISA-
    2009 (wiskunde) behaalt Zweden slechts 493 punten, Noorwegen 498.

    5 Hofman e.a.: topscore inzake sociale gelijkheid

    Ook volgens de TIMSS-studie van Hofman e.a. behalen we inzake sociale gelijkheid een topscore –hoger ook dan in alle landen met een comprehensieve lagere cyclus. Uit een analyse van Hofman, R.H.e.a. op basis van de internationale TIMSS-databank bleek dat “het Vlaams onderwijs het in vergelijking met andere landen goed doet inzake het verschil tussen kansarme en kansrijke autochtonen” : Hofman,

    R.H., e.a. Institutional context of Education Systems in Europe. A cross-country comparison on quality and equity, 2004, Kluwer Academic Publishers. De basisconclusie luidt: “The outcomes make clear that Austria, Belgium (Flemish), Ireland and the Netherlands show the lowest gap between their native middlehigh/ SES and native low/SES students and in that respect these countries can beassessed as fairly equity-providing education systems”. De ‘Vlaamse’ leerlingen scoren volgens deze studie ‘very high on
    both the quality as well as on the SES-equity ranking”.

    6 Jan van Ravens: Nederland en Vlaanderen op kop

    Om de prestaties van landen op PISA, TIMSS e.d. eerlijker te kunnen vergelijken moeten we ook volgens Jan van Ravens (topambtenaar ministerie Nederland) berekeningen maken voor de aparte groep autochtone leerlingen (Jan van Ravens, Een koers voor het Nederlands onderwijs, oktober 2007;
    zie Internet). Dan presteren de Vlaamse én Nederlandse leerlingen ook volgens Ravens gemiddeld nog een stuk beter dan in comprehensief Finland en presteren ook onze zwakste minstens evengoed als de Finse. Ook inzake sociale gelijkheid presteren we dan beter.

    Jan van Ravens is overigens net als veel andere onderzoekers van oordeel dat de verschillen in de allochtone populatie zo groot zijn, dat men niet zomaar de landen op dat vlak kan vergelijken. Hij wijst ook op het selectief migratiebeleid van Canada waarbij enkel ‘betere’ (meer geschoolde migranten) toegelaten worden. Hij toont ook uitvoerig aan dat het normaal is dat bijvoorbeeld de vele Marokkaanse Berberkinderen wiens (groot)ouders niet of heel laag geschoold zijn, laag presteren voor PISA en TIMSS.In het ‘officiële’ standpunt verzwegen onze ministers ook dat de Turkse en Marokkaanse
    migrantenleerlingen niet enkel in Vlaanderen, maar in alle landen heel zwak scoorden. Dat uitgesproken niet-comprehensieve landen als Vlaanderen en Nederland op kop staan voor PISA en TIMSS is volgens

    Jan van Ravens ook nog omwille van een andere reden verrassend en verbluffend. Terwijl 15-jarige leerlingen in comprehensieve landen nog voor bijna 100% van de lestijd bezig zijn met ‘algemeen vormende’ leerstof die belangrijk is voor de PISA- en TIMSS-tests (lezen, wiskunde, ...),is in Vlaanderen een belangrijk deel van de leerlingen op die leeftijd al voor een aanzienlijk deel van de tijd met de handen bezig. Het verrast ons dat het Metaforum tussendoor suggereert dat de allochtone leerlingen in
    Vlaanderen meer gedisrimineerd worden dan in andere landen.

    7 Finse experts: Vlaanderen beter dan Finland

    Onderzoekers van de Finse universiteit van Helsinki stellen zelf dat de Finse score vertekend is door het feit dat Finland weinig migrantenleerlingen telt; ook zij poneren dat onderzoekers bij vergelijking in feite abstractie moet maken van de groep migrantenleerlingen.

    Zij concluderen: “If student dependent background variables have such a huge impact in an otherwise comparatively homogeneous country like Finland, they can even more severely distort international comparisons. One of the most important background variables is the language spoken at home. A non-test language spoken at home is typically linked to immigration. Excluding first and second generation immigrant students from the national averages considerably alters the country league tables: On top of the list in the 2003 major domain,
    mathematics, Finland is replaced by Belgium and the Netherlands and it is closely followed by Switzerland“ (Finland and PISA – Explanations and reasons, 2011 – zie Internet). Vlaanderen en Nederland overtreffen Finland en ook Zwitserland presteert dan ongeveer even goed als Finland.

    Finse PISA-verantwoordelijken geven ook ruiterlijk toe dat de gemiddelde SES-status van de Finse leerlingen veel hoger ligt dan in andere landen; we lezen b.v.: “It is also true that less than five percent of Finnish students have a socio-economic background below that of the least advantaged 15 percent of
    students in the OECD countries.” Minder dan 5 % van de Finse leerlingen leeft beneden de armoedegrens en veel minder kinderen leven in verpauperde steden. Als we ook met die verschillen rekening houden, dan zou Vlaanderen nog duidelijker op alle vlakken hoger scoren dan Finland.

    In dit rapport lezen we verder dat de Finse verantwoordelijken ook andere conclusies van de PISA-kopstukken relativeren. Ze stellen b.v. dat er in de iets grotere Finse scholen ook grote verschillen zijn tussen de klassen: leerlingen die een moeilijke optie (moeilijke vreemde taal e.d.) gekozen hebben, zitten
    daar blijkbaar ook in sterkere niveauklassen. Finse onderzoekers stellen verder dat we vooral ook de situatie nà het verlaten van de middenschool moeten bekijken. Dan merkt men dat de impact van het sociaal milieu op het al dan niet volgen van het Gymnasium (aso) ook heel hoog is.

    De Finse onderzoekers maken zich ook zorgen omdat in grotere steden de verschillen tussen de scholen zelf steeds groter worden. We citeren: “The Finnish studies on learning to learn competencies (Hautamäki et

    Reeks C  Studie van Brusselse prof. Wim Van den Broeck

    Uit PISA-2012 blijkt opnieuw dat Vlaanderen goede score behaalt inzake sociale gelijkheid & onderwijskansen biedt en dat onze gedifferentieerde eerste graad goed functioneert (Bijdrage uit Onderwijskrant nr. 169).

    Ook leerlingen die zwak zijn en/of kansarm presteren beter!

    Vooraf:. Het prestatiekloof-criterium van Unicef/OESO is een heel dubieus criterium. Ten onrechte wordt gestipuleerd dat een kleine prestatiekloof wijst op meer ontwikkelingskansen. Het is b.v. niet omdat in Zweden de kloof kleiner is dat de kansarme leerlingen er beter presteren. Het tegendeel is het geval.

    1 Studie Van den Broeck bevestigt Masterplan-kwakkels

    In vorige Onderwijskranten toonden we aan dat het Masterplan eens te meer de sterke kanten van ons s.o. als knelpunten voorstelde en dat de hervormers PISA-2012 ten onrechte voor hun hervormingskar spanden. In een nieuwe wetenschappelijke studie stelde professor-psycholoog Wim Van den Broeck vast dat Vlaamse zwakke en kansarme leerlingen ook volgens PISA-2012 meer onderwijskansen krijgen dan in andere landen (VUB, februari)

    De Brusselse onderzoeker toont ook aan “dat er een hoog verband bestaat tussen de gemiddelde prestatie van een land en de prestaties van de zwakke leerlingen”. Onze Europese topscore voor PISA-wiskunde gaat samen met het bieden van meer onderwijskansen aan de zwakke en kansarme leerlingen.
    Van den Broeck weerlegt de vele kwakkels waarop het Master-hervormingsplan gebaseerd is: kampioen sociale discriminatie en ongelijke onderwijskansen; sterk voor de sterke leerlingen, maar zwak voor de zwakkere; ...

    Hij doorprikt de prestatiekloofmythe en de dwaze slogan ‘de kloof dempen’. De studie van Van den Broeck bevat een aantal nieuwe statistische berekeningswijzen die deugdelijker zijn dan de kloof- en SES-correlatieberekeningen waarmee Nicaise, Jacobs, ... uitpakken. Hij reikt ook nieuwe denkpistes en berekeningswijzen aan die veel relevanter zijn dan de klassieke berekeningswijzen van de PISA-kopstukken die zich voor hun uitspraken over (on)gelijkheid ten onrechte blind staren op het prestatieverschil tussen sterke en zwakke leerlingen, tussen kansrijke en kansarme leerlingen, enz.

    We merken dat de conclusies van prof. Van den Broeck overeenstemmen met deze die we zelf in Onderwijskrant sinds PISA-2000 en als reactie op de hervormingsplannen formuleerden. In deze bijdrage stellen we de nieuwe studie voor. In onze commentaar laten we wel een aantal vrij technische kanten van de statistische berekeningswijzen en bewijsvoering buiten beschouwing De studie zelf staat integraal te lezen op de universitaire website Van den Broeck.

    2 Meer onderwijskansen voor alle leerlingen en resilience-topscore

    2.1 Ook leerlingen die zwak zijn en/of kansarm presteren beter!

    Voor PISA-2012-wiskunde behaalde Vlaanderen de Europese topscore: 531 punten, Finland 519, comprehensief Zweden: amper 478. De leerlingen uit lagere milieus (488 punten) als uit hogere milieus presteren beter dan in anderen landen. Binnen Europa behaalt Vlaanderen ook het hoogste aantal toppers 25,6%; Finland 14% & OESO-gemiddelde:12,6%. Het welbevinden van de 15-jarigen is ook een flink stuk hoger dan van de Finse. Ook voor de aparte PISA-test probleemoplossend vermogen behaalde Vlaanderen de Europese topscore: 525 punten. In Finland zijn er heel weinig allochtone en kansarme leerlingen. Na correctie voor de factor ‘sociaal-economische status’ wordt de voorspong van Vlaanderen op (onderwijsparadijs)Finland nog een stuk groter. De landen met een gemeenschappelijke lagere cyclus presteren alle een stuk minder dan Vlaanderen. Vlaanderen, Zwitserland en Nederland, drie landen zonder gemeenschappelijke eerste graad, behalen de hoogste PISA-score. Toch vinden onze beleidsmakers, onderwijskoepels, ... dat PISA-2012 bevestigt dat de invoering van een gemeenschappelijke eerste graad hoogdringend is. Raar maar waar.

    Volgens ons en volgens Van den Broeck wijzen die PISA-scores uit dat ons Vlaams onderwijs niet minder, maar meer onderwijskansen biedt. Van den Broeck toont in zijn studie ook aan “dat er een hoog verband bestaat tussen de gemiddelde prestatie van een land en de prestaties van de zwakke leerlingen. Onderwijs met een hoog gemiddelde score - zoals Vlaanderen - trekt alle leerlingen mee. Aan deze wetmatigheid wordt geen aandacht besteed.” Je kan moeilijk een hoog gemiddelde behalen als je zwakke leerlingen zwak scoren en als je weinig toppers kent. “Dit betekent ook dat de prestaties van alle kinderen, zowel die van de zwakste als van de knapste leerlingen, zeer sterk afhangen van het algemene niveau van een land. Zwakke leerlingen scoren dus niet laag en blijven ook niet ter plaatse trappelen als het algemeen niveau hoog stijgt. Zo is het lot van de sterkste en van de zwakste leerlingen (van alle leerlingen ) heel sterk met elkaar verbonden.” De beleidsslogan ‘ons onderwijs is enkel sterk voor de sterke leerlingen, maar zwak voor de zwakke leerlingen’ gaat dus geenszins op.

    Dat landen met een onderwijssysteem waar de prestatieverschillen kleiner zijn - b.v. Zweden, tegelijk een hoog (hoger) algemeen niveau behalen, berust op een kwakkel. De Vlaamse leerlingen behalen gemiddeld een veel hogere score dan de Zweedse (531 punten versus 478), de leerlingen uit de hoogste, de laagste en de middelste sociale klassen presteren beter dan de Zweedse, Vlaanderen telt een veel groter aantal toppers (25,6%), ook voor de test probleemoplossend vermogen scoort Vlaanderen stukken beter...

    We kunnen stellen dat het Vlaams onderwijs duidelijk meer leerkansen biedt dan comprehensief Zweden. En hetzelfde geldt voor praktisch alle comprehensieve landen. Zweden werd vorig jaar door het HIVA en Bieke De Fraine nog opgehemeld als het land waar het opdoeken van het zittenblijven heel succesvol gebleken was. Dit was ook een argument om in het Masterplan het overzitten na het eerste jaar s.o. te verbieden en in de hogere jaren moeilijker te maken. Veel meer 15-jarigen die op leeftijd zitten zou logisch gezien moeten leiden tot een hogere PISA-score, maar niets is minder waar. Van den Broeck stelde hieromtrent overigens vast: “In de OESO-landen is er geen significant verband tussen het percentage zittenblijvers en de gemiddelde wiskunde-score.” In Zweden en andere comprehensieve landen worden de lage scores steeds meer toegeschreven aan de gemeenschappelijke lagere cyclus. Ook het in sterke mate verminderen van de prestatiedruk bij leerlingen en leerkrachten door het officieel afschaffen van het zittenblijven, zal wel mede de zwakke score beïnvloed hebben.

    Van den Broeck concludeert in zijn opiniebijdrage in ‘De Morgen’ (28 februari): “Vanuit een sociale bezorgdheid zou men precies mogen verwachten dat men vooral begaan is met de reële kansen van jongeren die toch vooral voortvloeien uit hun reële kennis en vaardigheden. Kleine verschillen in prestaties tussen de zwakste en de sterkste leerlingen of tussen sociale klassen, maar telkens op een laag niveau, zijn veel minder goed nieuws voor kansarme leerlingen dan indien die verschillen wat groter zouden zijn maar de prestaties op een hoger niveau liggen. Een kleine kloof tussen de zwakste en sterkste leerlingen, maar met een laag gemiddelde is slechter nieuws voor de kansarme leerlingen dan grotere verschillen met hogere gemiddelde prestaties. Opvallend is b.v. ook dat onze migrantenscholieren bijna even sterk presteren op de wiskundetest als de gemiddelde Zweed smile-emoticon 478 punten).”

    Ook de Gentse professor-psycholoog Wouter Duyck wees er op dat Vlaanderen in PISA-2012 de Europese topscore behaalde en de leerlingen meer onderwijskansen biedt: “Voor PISA-2012 scoorde Vlaanderen opnieuw zeer goed. Wat wiskunde betreft, scoort geen enkel Europees land zelfs beter. Enkel Aziatische landen doen beter. Wie PISA 2012 aanhaalt als motivatie voor de onderwijshervorming moet zich dan ook onmiddellijk de vraag stellen: welke onderwijshervorming?” (Huiswerk voor volgende minister van Onderwijs, Doorbraak december). Sinds PISA-2000 schrijven we al dat de voorstanders van comprehensief onderwijs PISA totaal ten onrechte voor hun hervormingskar spanden.

    2.2 Topscore resilience: 10,3% kansarme lln behalen topscore

    Van den Broeck stelt verder vast dat in het meest recente PISA-2012-rapport voor het eerst een nieuwe en interessantere maat voor PISA-wiskunde toegevoegd is, de 'resilience' (veerkracht). Dat “is het percentage jongeren uit de laagste sociale klasse (percentiel 25) van een land dat toch hoog scoort op de prestatiemaat - over alle landen heen.” Dit criterium is uiteraard tevens een aanduiding van de sociale doorstroming; maar in de officiële voorstellingen van PISA-2012 werd het weggemoffeld.

    Van den Broeck: “Ook nu nog heeft Vlaanderen het hoogste percentage veerkrachtige leerlingen van heel Europa. Hiermee doen we het aanzienlijk beter dan alle comprehensieve Europese landen (met late studiekeuze). ...10,3 % van de 25% leerlingen uit het laagste SES-kwartiel behaalt een hoge score. En slechts 3,6 procent van hen noteert de laagste score.” De hoge resilience-score draagt er toe bij dat Vlaanderen binnen Europa ook het hoogste aantal toppers kent. De gemiddelde PISA-score voor resilience is 6%. Finland, een land met weinig anderstalige en arme leerlingen, scoort 7,5%. Ook Canada waar minister Smet zich de laatste tijd zo graag op beriep, behaalt 8%.

    3 Kritiek op klassieke PISA-(on)gelijkheidsmaten

    De reële kennis en vaardigheden, de ‘absolute’ maten van de prestaties van de (kansarme) leerlingen, zijn de belangrijkste maten. Van den Broeck toont in zijn studie ook statistisch aan dat de klassieke maten van ongelijkheid, de prestatiekloof en de samenhang van de SES met prestatieverschillen, al te sterk onderhevig zijn aan schaaleffecten. Een illustratie van dit laatste punt. Als men de prestaties van de Vlaamse en Zweedse leerlingen grafisch voorstelt met op de y-as de scores en op de x-as de SES, dan merkt men dat de hellingsgraad van de curve voor de Vlaamse leerlingen steiler is dan deze voor Zweedse, en dan trekken de PISA-kopstukken, onze sociologen ... hier de conclusie uit dat Vlaanderen dus meer de kansarme leerlingen discrimineert. PISA-kopstukken, onderwijssociologen ... werken met gebrekkige maten en misleidende grafische voorstellingen.
    Van den Broeck stelt in dit verband: “Het probleem is dat men zich in de meeste studies bijna uitsluitend baseerde op deze ongelijkheidsmaten, die slechts een heel beperkte waarde hebben. Men hield er b.v. nooit rekening mee dat ze in sterke mate afhankelijk zijn van de sociale diversiteit van een land en ook van de moeilijkheidsgraad van de toets die ervoor kan zorgen dat een hoog gemiddelde van een land vanzelf samengaat met grotere verschillen.”

    Een voorbeeld. “Als voor PISA-2012-wiskunde een grotere spreiding in een land samengaat met een hoger gemiddelde van dat land (b.v. Vlaanderen) is het logisch dat naarmate de spreiding groter is, er ook meer leerlingen zijn die ‘resilient’ zijn en de gemiddelde score van de zwakste leerlingen van dat land ook hoger ligt.” ... Bovendien heeft men in de bestaande analyses nooit rekening gehouden met het feit dat de verschillen in SES van de leerlingen in sommige maatschappelijk homogene landen (b.v. Finland) b.v. heel klein zijn, en in maatschappelijk heterogene landen (b.v. Vlaanderen) groot zijn. Zo leiden grotere maatschappelijke verschillen o.a. tot een sterker verband tussen SES en de prestaties.... Daar men niet controleert voor deze maatschappelijke diversiteit, komt men al gauw tot verkeerde conclusies inzake sociale ongelijkheid”. We voegen er nog aan toe: als nivellerend onderwijs leidt tot het onderpresteren van de betere leerlingen, dan zijn er uiteraard ook minder

    prestatieverschillen. Zo stelt men vast dat de prestatieverschillen in de Finse hogere cyclus s.o. veel groter zijn dan in de lagere cyclus en even hoog als in andere landen. Voor verdere uitleg bij andere kritieken op de klassieke maten en voorstellingswijzen, verwijzen we naar het onderzoeksrapport zelf.

    Als de OESO- en PISA-kopstukken terecht de nieuwe resilience-berekening invoeren en ze belangrijk vinden, dan zouden ze tegelijk vraagtekens moeten plaatsen bij hun klassieke berekeningswijzen - b.v. de prestatiekloof-scores die tot tegengestelde conclusies leiden, maar ze doen dat niet. James Thompson betreurt op zijn blog “Rather than rethinking their theory, they keep the theory but argue that some people are exceptions because of some mystical ‘resilience’. (Sociological Comments - Is PISA arguing equitably’ 11 december). Merkwaardig hierbij is ook dat Dirk Van Damme, OESO-topman onderwijs, op 1 maart twitterde: “Rapport van Wim Van den Broeck is een interessant rapport dat aansluit bij mijn eerder genuanceerde analyse van de sociale ongelijkheid volgens de PISA-resultaten”. Als Van Damme de conclusies van Van den Broeck onderschrijft, dan moet hij ook afstand nemen van de dubieuze PISA-berekenings- en voorstellingswijzen, maar dat doet hij geenszins. Volgens de officiële PISA-voorstelling scoort Vlaanderen zwak voor sociale gelijkheid en Van Damme steunt ook als OESO-topman de manke PISA-berekeningswijzen. Als kabinetschef van minister Vandenbroucke lamenteerde hij destijds (2004-2006) overigens zelf over de sociale discriminatie en dit met een verwijzing naar PISA. Het duo Vandenbroucke-Van Damme lanceerde ook de dwaze slogan ‘de kloof dempen’.

    4 Verwaarlozing cognitieve verschillen/aanleg

    Van den Broeck besteedt ook aandacht aan een andere foutieve aanname bij de uitspraken over sociale discriminatie op basis van SES-correlaties. De variabele (sociaal-economische status – SES) werd/wordt door de PISA-kopstukken, onze beleidsverantwoordelijken en sociologen ... ten onrechte beschouwd als een zuivere omgevingsvariabele. “Het verband tussen SES en intelligentie is echter aanzienlijk.” Men ging er bij de SES-berekeningen en - interpretaties ook “ten onrechte van uit dat de intelligentie/intellectuele aanleg perfect gelijk verdeeld is over de sociale klassen”. Vanaf Onderwijskrant nr. 4 van 1978 - al 36 jaar - bestrijden we die foute veronderstelling waarvan de meeste sociologische GOK-studies al sinds de jaren zestig en ook nog vandaag vertrekken. De misleidende term ‘sociaal-economische status’ drukt uit dat het enkel zou gaan om sociale & economische invloeden en negeert de sterke relatie tussen leerresultaten en intelligentie/intellectuele aanleg. Het opleidingsniveau van de ouders is niet een louter sociale factor, maar correleert in aanzienlijke mate met de intellectuele aanleg van de kinderen.

    Prof. Wouter Duyck schreef onlangs nog: “G.Shakeshaft e.a. publiceerden in 2013 een longitudinale studie met 11.117 tweelingen, die aantoont dat de variantie in schoolresultaten voor 58 procent door cognitieve aanleg bepaald wordt: “Strong Genetic Influence on a UK Nationwide Test of Educational Achievement at the End of Compulsory Education at Age 16” (W. Duyck: Ideologie mag onderwijsdebat niet kapen. De Tijd, 19 jan. 2014). Als in deze studie geconcludeerd wordt dat 30% van de variantie in schoolresultaten bij 16-jarigen beïnvloed is door de omgeving, dan slaat die 30% niet enkel op de invloed van de school, maar ook op de invloed van de familie, de omgeving en de cultuur. Ook bij een ideaal onderwijsvoorrangsbeleid zal de school heel wat ‘sociale’ invloeden niet kunnen uitvlakken en dan mag men dit dan ook niet op naam schrijven van sociale discriminatie (ongelijkheid) die veroorzaakt is door het onderwijs.

    In de context van het recente Vlaamse GOK-debat betreurde ook de Nederlandse socioloog Jaap Dronkers begin maart dat “in de belangrijkste datasets die sociologen gebruiken de (invloed van de) intelligentie (cognitieve verschillen) nog steeds niet gemeten wordt, in tegenstelling tot het behaald opleidingsniveau. Het is dus niet vreemd dat buitenstaanders denken dat onderwijssociologen intelligentieverschillen onbelangrijk vinden” (zie aparte bijdrage over opiniebijdrage van Dronkers). Sociologen als Nicaise en Jacobs bestempelden zelf het erkennen van de verschillen in intellectuele aanleg als een vorm van ‘sociaal racisme’. Egalitaire GOK-ideologen streven naar eigen zeggen ‘klasseloze participatie’ aan aso en universiteit na. Zo wordt ook de invloed van de cognitieve verschillen bij de keuze van een onderwijsvorm meestal niet verrekend.

    Van den Broeck besluit: “Wie de invloed van de sociale klasse wil nagaan op testprestaties, moet controleren voor de intelligentieverschillen. Dit gebeurt echter zelden of nooit. Een tweede belangrijke implicatie is dat het bestaan van prestatieverschillen tussen sociale klassen niet zomaar op conto geschreven kan worden van het onderwijssysteem waarin deze verschillen voorkomen. Het gegeven dat SES-verschillen deels te wijten zijn aan in grote mate erfelijk bepaalde intelligentieverschillen verklaart waarom er nergens in de wereld een onderwijssysteem bestaat dat geen sociale ongelijkheid (NvdR: significante SES-correlatie) vertoont.”

    Prof. Jan Van Damme hield destijds in zijn longitudinaal loso-onderzoek wel rekening met de cognitiever verschillen bij de start van het s.o. Hij kwam tot de conclusie “Als we rekening houden met de kenmerken van de leerlingen bij de start van het secundair onderwijs, dan brengen leerlingen met een hogere en lagere sociaal-economische status het ongeveer even ver in het secundair onderwijs”. In Nederland kwamen tal van onderzoekers de voorbije decennia tot een analoge vaststelling omtrent het grotendeels meritocratisch/democratisch karakter van het voortgezet onderwijs. In 1969-1970 stelden we in het Leuvens CSPO-doorstromingsonderzoek zelf al vast dat ook arbeiderskinderen met een behoorlijke uitslag vlot doorstroomden naar het aso. Met dit soort studies hielden/ de beleidsmakers, sociologen ... geen rekening. In Nederland deed men dat wel. Precies op basis van dat soort vaststellingen, pleitten we vanaf 1971 voor het voorrang verlenen aan achterstandsbestrijding in het kleuter en lager onderwijs in plaats van de massale en vruchteloze GOK-investering in de comprehensieve hervorming van het s.o.

    5 Meer - i.p.v. minder - kansen voor kansarme leerlingen

    PISA-2012 en de studie van prof. Van den Broeck wijzen dus eens te meer uit dat Vlaanderen niet minder, meer onderwijs- en doorstromingskansen biedt aan kansarme leerlingen en ook meer toppers kent. Van den Broeck concludeert: “De gemiddelde score voor jongeren met een lage SES bedraagt in Vlaanderen voor wiskunde 488 punten. Vlaanderen scoort daarmee het tweede hoogste in Europa (na Estland). Vlaanderen heeft zelfs het hoogste percentage (10,3%) ‘resiliente’ jongeren van heel Europa smile-emoticon leerlingen uit laagste SES-klasse die in hoogste kwart scoren).

    Als we bovendien rekening houden met de maatschappelijke diversiteit, dan prijkt Vlaanderen ook geheel bovenaan het Europese peloton.” Prof. Wouter Ducyk formuleert een analoge conclusie: “We stelden in onze paper dat leerprestaties in het Vlaamse onderwijs (met de vroege studiekeuze) niet sterk door sociale afkomst bepaald worden. Dat werd ook aangetoond door Woessmann met data uit 15 verschillende landen, met telkens 3.579 à 11.722 leerlingen. Woessmann concludeert dat van alle landen sociale achtergrond in Vlaanderen het minst bepalend is voor de leerresultaten” (De Tijd, o.c.).

    In het opiniestuk ‘Zonder hervorming van het onderwijs komt het niet goed met Vlaanderen’ van Mark Elchardus en Bram Spruyt lazen we echter in De Morgen (28 juni 2013): “De onderwijsongelijkheid neemt in Vlaanderen angstaanjagende proporties aan. De ongelijkheid in het onderwijs zal onvermijdelijk leiden naar conflicten en dreigt onze economische slagkracht te ondergraven”. Op die foute aanname is ook het Masterplan gebaseerd. Het is ook geen toeval dat onze beleidsverantwoordelijken en sociologen bij de voorstelling en bespreking van PISA-2012 steeds en met opzet de resilience-score van de kansarme leerlingen verzwegen. Dit is ook het geval in een recente bijdrage van de Brusselse onderwijskundige Katrien Struyven waarin ze klakkeloos de kwakkels over het functioneren van ons s.o. onderschrijft (Klaar voor de hervorming van het secundair onderwijs?, Impuls, maart 2014, p. 144).

    6 Prestatiekloof-mythe doorprikt
    De conclusies van Van den Broeck bevestigen dat het prestatiekloof-criterium een heel dubieus criterium is en dat ten onrechte gestipuleerd werd dat een kleine prestatiekloof wees op meer ontwikkelingskansen. Het is b.v. niet omdat in comprehensief Zweden de PISA- prestatieverschillen kleiner zijn, dat de Vlaamse kansarme leerlingen minder leerkansen krijgen - en dat dit ook nog eens een gevolg zou zijn van onze gedifferentieerde eerste graad. Toch wordt dit door de Vlaame beleidsmakers en sociologen zo geïnterpreteerd. Het is ook zo dat de drie Europese landen die vroeg differentiëren in het s.o. - Vlaanderen, Zwitserland en Nederland - de hoogste PISA-scores voor wiskunde behaalden. De typisch comprehensieve landen scoren heel wat lager.

    De Vlaamse sociologen en onze beleidsverantwoordelijken klampen zich sinds PISA-2000 angstvallig vast aan het zgn. prestatiekloof-criterium, aan het willen egaliseren van de verschillen tussen de sterke/ kansrijke en de zwakke/kansarme leerlingen. In een reactie op Van den Broeck’s vaststelling dat een hoog gemiddelde samengaat met een hogere score voor zwakkere/kansarmere leerlingen, beweerde socioloog Mark Elchardus dat die vaststelling niet eens belangrijk is; en hij pakte opnieuw uit met de dubieuze prestatiekloof. Elchardus: “Als de Vlaamse topleerlingen beter presteren dan is het toch ook maar logisch dat ook de zwakkere leerlingen gemiddeld beter presteren dan in andere landen. Maar de ongelijkheid (kloof) blijft bestaan. Dat moet je niet wegrelativeren.” (Knack, 11.03 p. 16). Het is volgens Elchardus en co blijkbaar niet belangrijk dat de zwakke leerlingen (relatief gezien) goed scoren, maar enkel dat de prestatiekloof met de sterkere zo laag mogelijk is. Ook Nico Hirtt stelde in zijn PISA-2012-publicatie dat niet het niveau van de zwakkere en kansarmere leerlingen belangrijk is, maar enkel de prestatiekloof. Zijn fantasierijk argument luidt dat afgestudeerde jongeren niet met elkaar kunnen concurreren op de arbeidsmarkt als hun schoolresultaten te sterk verschillen.

    Dat meer zwakkere/kansarmere leerlingen in Vlaanderen een betere score behalen, is blijkbaar niet relevant. De maatschappij heeft er o.i. ook geen belang bij dat de ontwikkeling van meer intelligente leerlingen afgeremd wordt via een nivellerende eerste graad. In Onderwijskrant contesteren we al vanaf PISA-2000 de prestatiekloofmythe en de ermee verbonden slogan ‘de kloof dempen’. Die slogan werd met veel bravoure en met een TV-spotje gelanceerd door Frank Vandenbroucke en zijn medewerkers. We stelden steeds dat degelijk onderwijs niet enkel leidde tot een goede score voor de zwakkere leerlingen, maar ook tot topscores; en dat de kloof het best niet al te klein, maar eerder wat groter was. We betreurden dat in PISA-2009 de kloof iets kleiner werd omdat het aantal toppers daalde. In punt 2 zagen we dat een hoger gemiddelde samenhangt met een hogere score voor de zwakkere/kansarmere leerlingen. Dit blijkt ook uit onze hoge resilience-score. Om een topscore te bereiken heb je tevens meer toppers nodig. Daar we meer toppers tellen en daar betere leerlingen nog iets meer profijt halen uit degelijk onderwijs is de prestatiekloof uiteraard niet kleiner, maar (gelukkig) wat groter.

    7 Leerlingen baat bij (vroeg)tijdige keuze & minder schooluitval


    Een andere belangrijke conclusie uit Van den Broeck’s onderzoek slaat op de vraag of vroege tracking, het aanbieden van differentiatie in de eerste graad via opties, verantwoord is. De Brusselse onderzoeker poneert: “Verder blijkt (uit PISA-2012) dat landen met een grote maatschappelijke diversiteit, zoals Vlaanderen, het meeste baat hebben bij een vroege studiekeuze, zowel voor het algemene niveau als voor het bieden van kansen aan de sociaal zwakkeren. Voor landen met een geringe maatschappelijke diversiteit, zoals sommige oosterse en Scandinavische landen, maakt vroege of late studiekeuze weinig verschil uit." Van den Broeck schrijft verder: “Late tracking leidt dus niet tot betere algemene resultaten. Dit laatste zou nochtans verwacht mogen worden daar men inzet op een bredere algemene vorming”. Niettegenstaande ons tso minder algemene vorming krijgt, scoorde ons tso voor PISA-2003 wiskunde 531 punten, meer dan het gemiddelde in praktisch alle comprehensieve landen. Onze tso-leerlingen verwerven veel meer technische kennis en vaardigheden dan in comprehensieve landen, maar enkel dit wordt niet gemeten/gewaardeerd door PISA.

    Het overheidsrapport ‘De sociale staat van Vlaanderen-2013’’ van eind december bevestigt dat de schooluitval in Vlaanderen relatief beperkt is. (Zie volgende bijdrage.) Volgens de Leuvense auteurs - Jan Van Damme, Ides Nicaise, Bieke De Fraine ... is dit mede te danken aan early tracking (diffe-rentiatie vanaf 12 jaar) en aan het vroegtijdig aan-bieden van technisch georiënteerde richtingen. In Onderwijskrant stellen we al vele jaren dat een gemeenschappelijke (en theoretische) eerste graad tot meer demotivatie en afhaken bij zwakkere leerlingen zou/zal leiden. Dat is ook de mening van veruit de meeste praktijkmensen. Studies over het Franse ‘collège unique’ stelden hetzelfde fenomeen vast. In een land als Finland met een kleine bevolkingsdichtheid en leerjaren lagere cyclus met vaak amper 40 à 45 leerlingen zijn tracking en vroege technische opties moeilijk organiseerbaar; in Vlaanderen is dit wel mogelijk en een belangrijke troef.

    8 Overal soort tracking in lagere cyclus

    Van den Broeck schrijft verder: “Het idee in het Masterplan om comprehensief onderwijs aan te vullen met sterk individuele differentiatie binnen de klas gaat voorbij aan het feit dat daardoor belangrijke verschillen gecreëerd worden tussen de leerlingen ook op het vlak van intellectuele capaciteiten en de leerlingen dus ook ‘gesorteerd’ worden. Het is zelfs erg waarschijnlijk dat de verschillen hier nog veel meer opvallen dan in een ‘tracked’ systeem, precies omdat de leerlingen hier samenzitten. Leerlingen zijn immers niet naïef en voelen perfect aan wanneer ze achter blijven bij de rest. De reputatie van dit soort van ‘abilitygrouping’ is in de internationale literatuur ook niet zo goed (Slavin, 1990; Hattie, 2009), wat we ook bevestigd zagen in de PISA-resultaten. Uit deze resultaten bleek ook dat landen die laat ‘tracken’ meer gebruik maken van ‘abilitygrouping’ (r = .48), wat aangeeft dat de behoefte om een onderscheid te gaan maken tussen groepen in elk systeem terugkeert (PISA, 2012, deel IV, p. 84). Het is dus lood om oud ijzer.”

    In Onderwijskrant nr. 151 en 152 beschreven we studies waaruit eveneens bleek dat vroege tracking (b.v. opties) in het s.o. meer voordelen dan nadelen opleverde. Dat is overigens ook de mening van de Gentse psychologen Duyck en Anseel in hun ‘Itinera-rapport van vorig jaar. Prof. Duyck: “We stelden in het Itinera-rapport dat leren beter gaat als je leerlingen differentieert naargelang de cognitieve vaardigheden. Dat weet elke leraar die sterk verschillende kinderen in de klas heeft en toch één wiskundeles moet geven. De geringe appetijt van de leraren voor de onderwijshervorming hoeft dan ook niet te verwonderen. Het buikgevoel wordt bevestigd door onderzoek in het vakblad Psychological Science, met data uit 78 landen en honderdduizenden leerlingen. Oppervlakkig? Hetzelfde resultaat blijkt ook uit een meta-analyse waarin 76 wetenschappelijke publicaties over verschillende vormen van cognitieve differentiatie samengevat worden. Eenzijdig? Nicaise aanvaardt die bevindingen, gepubliceerd in wetenschappelijke toptijdschriften, niet en prefereert een ideologisch discours voor het onderwijsdebat” (De Tijd, 18.01.14).

    Het overheidsrapport ‘De sociale staat van Vlaanderen-2013’’- een overheidspublicatie van eind december - bevestigt dat de schooluitval in Vlaanderen relatief beperkt is. Volgens de Leuvense auteurs - Jan Van Damme, Ides Nicaise, Bieke De Fraine ... is dit mede te danken aan early tracking (differentiatie vanaf 12 jaar) en aan het vroegtijdig aanbieden van technisch georiënteerde richtingen. In Onderwijskrant stellen we al vele jaren dat een gemeenschappelijke eerste (en theoretische) graad tot meer demotivatie en afhaken bij zwakkere leerlingen zou/zal leiden, en dat is ook de mening van veruit de meeste praktijkmensen.

    Studies over het Franse ‘collège unique’ stelden hetzelfde fenomeen vast. In een land als Finland met een kleine bevolkingsdichtheid en leerjaren lagere cyclus met amper 40 à 45 leerlingen zijn tracking en vroege technische opties niet mogelijk; in Vlaanderen is dit wel haalbaar en een belangrijke troef.
    In een bijdrage in ‘De Tijd’ (17 januari) beweren Nicaise en co echter eens te meer dat Vlaanderen kampioen sociale discriminatie en schooluitval is, en dat dit een gevolg is van onze optie-differentiatie in de eerste graad. Het samen optrekken binnen de lagere cyclus in comprehensieve landen moet overigens sterk gerelativeerd worden. Er zijn landen die de leerlingen minder opties aanbieden in de lagere cyclus dan Vlaanderen, maar die de leerlingen wel vaak indelen in niveaus, volgens capaciteit: volgens PISA-2012 is dit zo in Zuid-Korea voor 90%, Engeland 99%, Zweden 74%, Finland 58%. In die landen krijg je dan feitelijk een differentiatie op basis van intellectuele capaciteiten via niveaugroepen, niveauklassen e.d. Uit “PISA-2012 blijkt dat landen die later tracken/opsplitsen dan Vlaanderen, meer werken met ability grouping (PISA, deel IV, pag. 84)”. Vlaanderen houdt overigens de leerlingen in vergelijking met veel andere landen wel langer volledig samen - tot 12 jaar. Dat biedt vermoedelijk iets meer voordelen dan nadelen. Ook de leerkrachten lager onderwijs beseffen evenwel dat dit na de derde graad niet meer wenselijk is.

    9 Migrantenleerlingen presteren beter dan in Zweden en zelfs dan in Finland

    Niettegenstaande België veel meer migrantenleerlingen telt dan Finland en veel meer ongeschoolde migranten aantrekt, blijkt volgens Van den Broeck uit PISA-21012 dat “België het beter doet dan Finland; zowel voor de eerste generatie migrantenleerlingen (448 versus 427), als voor de tweede generatie migrantenleerlingen (461 versus 454). De voorzichtige conclusie luidt dat België het zeker niet slechter doet dan Finland.” Als we rekening houden met de ( betere) achtergrondskenmerken van de Finse migrantenleerlingen en de landen van herkomst (veel uit Rusland, Zweden, Letland ... en weinig of geen uit Turkije en Marokko...) dan kunnen we zelfs stellen dat in Vlaanderen ook de migrantenleerlingen meer kansen krijgen.

    Uit PISA-2012 blijkt opnieuw dat de anderstaligheid veel problemen schept. Prof. Wouter Duyck schrijft in de al vermelde Doorbraak-bijdrage: “Binnen de groep van allochtonen wordt de kloof ten opzichte van leerlingen zonder migratieachtergrond de helft (45 PISA punten) kleiner als thuis Nederlands gesproken wordt. Ter vergelijking: het allochtone niveau met thuistaal Nederlands komt overeen met het gemiddelde nationale niveau van Zweden of Hongarije. Zonder thuistaal Nederlands wordt het PISA-gemiddelde dat van Kazachstan of de Verenigde Arabische Emiraten (en ja, dan gaat het over wiskundescores).” Enkele GOK-ideologen van het boek ‘Het onderwijsdebat’ (Epo) hebben steeds het belang van de aanpak van de taalproblemen ontkend. Al meer dan 40 jaar stellen we verkeerde GOK-prioriteiten. Daarom pakt Onderwijskrant eens te meer uit met een campagne voor intensief NT2- en achterstandsonderwijs (zie elders in dit nummer).

    10 Niveaudaling: PISA-resultaten lager dan in 2000/2003

    De opstellers van het Masterplan en de voorstanders van een gemeenschappelijke eerste graad haalden in juli 2013 plots ook de achteruitgang in PISA-2009 in vergelijking met PISA-2000 aan om een drastische hervorming te bepleiten Ze wekten ten onrechte de indruk dat de achteruitgang veel te maken heeft met de structuur van ons secundair onderwijs. Met dezelfde structuur behaalden we in 2000 echter nog hogere resultaten. Van den Broeck: “Uit de analyse blijkt dus dat er vanaf het ogenblik dat er in de media (vanaf PISA-2000) zwaar uitgehaald werd naar het Vlaamse onderwijs behoorden we tot de absolute wereldtop, niet alleen op het vlak van het algemene niveau, maar ook wat betreft de kansen die we gaven aan de zwakkere of kansarme leerlingen.”

    Van den Broeck betreurt wel de achteruitgang van de Vlaamse (top)scores de voorbije 10 jaar (van 561 punten naar 531, van 35% toppers naar 25,6%). Ook de lagere scores gingen er wat op achteruit. Die niveaudaling is in de meeste Europese landen nog iets groter en is o.i. deels te wijten aan de toename van het aantal anderstalige leerlingen. Van den Broeck stelt wel terecht dat er ook sprake is van een niveaudaling. Dat oordeel over de niveaudaling baseren we niet enkel op PISA, maar nog meer op het oordeel van de overgrote meerderheid van de leraars, docenten en professoren.

    Vlaanderen behaalde de hoogste scores voor TIMSS-1999-2003 en voor PISA-2000. Maar noch in 1995, noch in 2000 werd dit officieel erkend en werden de sterke kanten van ons onderwijs niet opgelijst en gevrijwaard. Voor PISA-2003-wiskunde behaalden we een hoger gemiddelde en meer toppers. De resilience- of ‘sociale doorstromingscore‘ werd dan nog niet berekend, maar lag ongetwijfeld ook een stuk hoger aangezien de score voor de ‘tso’-leerlingen nog 531 punten bedroeg en we meer toppers telden. De niveaudaling als gevolg van de nivellerende eindtermen e.d. remden o.i. niet enkel het gemiddelde, maar ook de sociale doorstroming af. Toen de democratisering in de jaren vijftig en zestig in een stroomversnelling geraakte, waren de resilience en sociale doorstroming naar alle waarschijnlijkheid een flink stuk hoger dan vandaag.

    De achteruitgang van het onderwijsniveau is o.i. niet enkel te wijten aan de toename van het aantal (anderstalige) migrantenleerlingen, maar ook in een aanzienlijke mate aan de ontscholingstendensen van de voorbije decennia en aan de invoering van nivellerende eindtermen en leerplannen aan het eind van de jaren negentig in het bijzonder. In ons themanummer over de eindtermen van september 1993 hebben we hiervoor gewaarschuwd; met onze O-ZON-campagne van 2007 trokken we aan de alarmbel. Volgens veruit de meeste leraars is dit ons grootste knelpunt. Ze vrezen tegelijk en terecht dat de Masterplanhervorming tot verdere niveaudaling zal leiden.

    Van den Broeck wijt de niveaudaling mede aan het feit dat er in Vlaanderen niet langer meer een gemeenschappelijke visie bestaat over degelijk onderwijs. In andere publicaties en in zijn bijdrage in het boek ‘Visie(s) op onderwijs’ (Pelckmans, maart 2013) werkt hij zijn standpunt over de niveaudaling en de miskenning van de essentie van degelijk onderwijs verder uit. Zo heeft de modieuze nieuwlichterij omtrent het nieuwe leren veel schade veroorzaakt. Ook in Zweden, Denemarken, Noorwegen ... wordt de achteruitgang van de leerprestaties in verband gebracht met de didactische nieuwlichterij. Door hun grotere professionle autonomie konden de Finse leraars meer weerstand bieden aan de nieuwlichterij binnen de universitaire onderwijskunde.
    Het Vlaams onderwijs kent een heel sterke traditie, maar jammer genoeg werd dit nooit officieel erkend. Al bij de invoering van het VSO werd onze succesvolle lagere cyclus als dé probleemsector bestempeld. Sinds Vlaanderen in 1989 autonoom werd, lamenteerden ook Georges Monard en andere beleidsmakers, Guy Tegenbos in De Standaard, sociologen, pedagoochelaars als Ferre Laevers ... onophoudelijk over de lamentabele toestand van het Vlaams onderwijs. Ze waren blind voor de sterke kanten van het onderwijs in die tijd zoals de inhoudelijke kwaliteit, de sterke lagere cyclus s.o., de regentaatsopleiding ... Ze bestempelden de sterke punten zelfs als knelpunten: b.v. de succesvolle lagere cyclus – een exportproduct – als dé probleemcyclus, de sterk presterende leraars-regenten als slecht-functionerend ... Alles moest dringend en holder de bolder hervormd worden. Met alle nefaste gevolgen.

    11 Besluiten

    PISA-2012 wees eens te meer uit dat ook onze zwakke/kansarme relatief gezien meer onderwijskansen krijgen en dat Vlaanderen ook opvallend meer toppers kent dan landen met comprehensief onderwijs. Ook voor resilience en de ermee verbonden sociale doorstroming behaalt Vlaanderen een topscore. In zijn opiniebijdrage in De Morgen concludeert Van den Broeck: “Uit de analyse blijkt dus dat er vanaf het ogenblik dat er in de media (vanaf PISA-2000) zwaar uitgehaald werd naar het Vlaamse onderwijs omdat het sociale ongelijkheid zou bestendigen, we in werkelijkheid behoorden tot de absolute wereldtop, niet alleen op het vlak van het algemene niveau, maar ook wat betreft de kansen die we gaven aan de zwakkere of kansarme leerlingen.” De studie van Van den Broeck wijst eens te meer uit dat onze eerste graad s.o. nog steeds een exportproduct is en betere resultaten oplevert dan de comprehensieve middenscholen in Engeland, Zweden, Noorwegen, Frankrijk, VS, Spanje, Italië, Finland ... Onze succesvolle eerste graad, een exportproduct, werd/wordt vanaf het rapport ‘Het educatief bestel in België” van Georges Monard e.a (1991) en in de PISA-voorstellingen sinds 2000 ten onrechte als dé probleemgraad bestempeld.
    Nu blijkt dat de hervormingsplannen op grote kwakkels gebaseerd zijn en dat onze goede score en beperktere schooluitval mede te wijten zijn aan de differentiatie en soepele (her)orïëntatie in onze eerste graad, moeten o.i. de hervormingsplannen opnieuw bekeken worden. De hervorming zal precies de sterke kanten van ons secundair onderwijs afbreken. Tegelijk zijn de hervormers blind voor de nefaste gevolgen van een aantal ontscholende hervormingen uit het verleden: zoals de invoering van nivellerende eindtermen, de uitholling van de taalvakken, het uitblijven van intensief NT2 ... Het is precies ook door die nivellering dat onze toppers momenteel onderpresteren.

    Alleen in Israël is de kloof tussen sterke en zwakke leerlingen groter dan in ons land. ‘We moeten af van de schotten tussen scholen en richtingen’, zegt s...
    www.standaard.be

    31-08-2017 om 00:00 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:GOK, gelijke kansen, Unicef, Jacobs, transbaso
    >> Reageer (0)
    29-08-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Andere stemmen over 'paradijselijk' Fins onderwijs dan fabeltjesverteller Sahlberg in Knack
    Andere stemmen over zgn. paradijselijk Fins onderwijs dan deze van fabeltjesverteller PASI Sahlberg in Knack - ook al relativeert Sahlberg nu iets meer dan in zijn boek over Fins onderwijs als model voor de hele wereld.

    Leraar Van Hemeldonck, Finse prof. Sarjala & Finse leerkrachten weerleggen fabeltjes over Fins superieur onderwijs. Fins onderwijs presteert erbarmelijk slecht in kennisoverdracht; het is vrij utilitair en niet diepgaand; leerlingen te weinig gemotiveerd..

    1. Leraar Van Hemeldonck (met leservaring in Finland)

    In het aprilnummer 2015 van Brandpunt werd wel een scherpe kritiek op die COC-verhaaltjes opgenomen; een kritiek vanwege Dirk Van Hemeldonck die zelf een aantal jaren lesgegeven heeft in Finland en de situatie vrij goed kent. Beste redactie, ik wil reageren op de reeks artikelen over het Finse onderwijs die in Brandpunt verscheen. Ik heb het grootste deel van mijn loopbaan als wiskundeleraar lesgegeven in Vlaanderen in het hoger secundair onderwijs en in de onderwijzers- en regentenopleiding. Tussen 1998 en 2002 heb ik lesgegeven in Finland in het hoger secundair, in de onderwijzers- en lerarenopleiding en in het wiskundedepartement van de Universiteit van Jyväskylä. 
    Ik mag mezelf toch wel een ervaringsdeskundige van het Finse onderwijs noemen. Ook nu nog verblijf ik de helft van de tijd in Finland en blijf er het onderwijs op de voet volgen.

    De artikels in Brandpunt staan diametraal tegenover de ervaring ‘op het veld’. Het eerste PISA-onderzoek in 2000 bevatte nogal wat onvolkomenheden waarvan de ergste is dat de vragen niet in alle landen dezelfde waren. De onderzoekers waren er niet in geslaagd een vragenbestand op te stellen dat voor alle landen relevant was. In het onderzoek van 2012 werd gepoogd dit euvel weg te werken en zakte Finland meteen naar de twaalfde plaats - ook al bereidt het Finse onderwijs nadrukkelijk voor op testen in identiek dezelfde stijl als het PISA-onderzoek. (NvdR: Vlaanderen behaalde de Europese topscore; onze 15-jarige tso-leerlingen presteerden zelfs evengoed als de doorsnee-Finse leerling.)

    Ook in het TIMSS-onderzoek scoort Finland niet zo goed en in de internationale Wiskunde Olympiade doen de Finnen het elk jaar slecht. Het Finse onderwijs presteert eigenlijk erbarmelijk slecht in kennisoverdracht. Bijvoorbeeld, na negen jaren scholing is 70% van de scholieren er niet in staat met breuken te rekenen, slechts 7% begrijpt wat breuken zijn en de overige 23% kan de rekenregels uitvoeren zonder ze te begrijpen (Doctorale thesis van Lisa Näveri, University of Helsinki, 2009). Dit is ook mijn eigen ervaring. Ook in Aardrijkskunde loopt het mank: ik ontmoet nooit leerlingen uit het algemeen hoger secundair onderwijs die op een blinde kaart Frankrijk of Duitsland kunnen aanduiden, laat staan landen als België of Nederland. Kinderen hebben op Finse scholen weinig intellectuele uitdaging, vervelen zich en de meerderheid heeft een afkeer van onderwijs. (NvdR: dit laatste bleek ook uit PISA-2012.

    (In punt 2 legt prof. Sarjala uit dat veel leerlingen te weinig uitgedaagd worden als gevolg van de gemeenschappelijke lagere cyclus s.o.) Na school hangen velen in bendes rond.) In veel secundaire scholen worden op het schoolterrein drugs gedeald. In bijdragen over het Fins onderwijs wordt dikwijls ook het hoger niveau van de leerkrachten geroemd. Ondanks de masteropleiding van de onderwijzers kan ik echter aan de studenten niet dezelfde eisen stellen als aan de professionele bachelors in Vlaanderen. U hebt wellicht al gehoord van de massamoorden in Jokela en Kauhajoki waar een scholier vele andere leerlingen en leerkrachten doodschoot. Er blijven ook de problemen van het pesten en het zeer ernstig mishandelen, die men in de Finse scholen maar niet onder controle krijgt. (Leraar Van Hemeldonck prijst wel de grote investering in extra-leerkrachten voor zwakkere leerlingen en probleemleerlngen!)

    2.Finse prof. Jukka Sarjala over problemen in gemeenschappelijke lagere cyclus

    Finland kende vóór 1970 een doorgedreven selectief systeem zoals in Duitsland: scherpe selectie na 4de leerjaar l.o. en opdeling in gymnasium en een soort technisch onderwijs. Het aantal leerlingen dat naar het gymnasium overstapte verschilde sterk van streek tot streek. Kritiek op dit sterk selectief systeem leidde tot de invoering van comprehensief onderwijs: een gemeenschappelijke (comprehensieve) lagere cylus.

    Prof. Sarjala: “The main problem of the new school was: how to teach an entire age-group in the same school, in the same class. In the planning stages of the reform, people said that slow-learners would dangerously lag behind; on the other hand, the school could be too easy for talented children.” Volgens Sarjala schiep de invoering van een gemeenschappelijke lagere cyclus dus tal van problemen.

    *Te grote niveauverschillen:“Teachers are faced with students with different learning abilities. Every student should receive instruction at the level of his skills, but that requires small teaching groups. “ Minder discipline en leermotivatie bij de leerlingen “Many teachers say that students have become more and more negative. Children are more restless and more self-centered. Students have become polarized: a great majority of the students are doing better than ever before; on the other hand, there is a growing group of students who do not fare so well. Family problems have increased: among other things, unemployment, mental disorders, alcoholism, broken families. Competition in the labour market has increased and parents have less and less time for their children. Children bring the family problems to school.”

    *Lesgeven is minder aantrekkelijk geworden & minder interesse voor lerarenberoep. “A number of teachers are facing difficulties because some parents behave aggressively. Some teachers have been threatened with litigation on the grounds that they have given too poor grades to the students. Many of the problems in the comprehensive school stem from the problems of society. Schools do not get enough resources; the economic differences between municipalities have a bearing on the school results. “Up to now, teaching has been an attractive profession. Just recently, we have heard, though, that a number of teachers would like to change jobs. This is a rather disheartening scenario for the Finnish education system.”

    3 Kritiek Finse leerkrachten op lagere cyclus “Jukka S.(BM) believes that school does not provide enough challenges for intelligent students: “I think my only concern is that we give lots of support to those pupils who are underachievers, and we don’t give that much to the brightest pupils. I find it a problem, since I think, for the future of a whole nation, those pupils who are really the stars should be supported, given some more challenges, given some more difficulty in their exercises and so on. “ Pia (EL) feels that the schools do not motivate very intelligent students to work. She thinks the schools should provide more challenges for the academically talented students. She thinks the current school system in Finland does not provide well for its students. Mixed-ability classrooms are worse than the previous selective system (na 4de leerjaar l.o. als in Duitsland): “I think comprehensive school is for nobody. Actually I think so, because when you have all these people at mixed levels in your class, then you have to concentrate on the ones who need the most help, of course. Those who are really good, they get lazy. “

    De kracht van het Fins onderwijs: 'We moeten iets doen met wat jongeren écht boeit, anders dreigen we ze te verliezen' knack.be

    29-08-2017 om 20:12 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Tags:Finland
    >> Reageer (0)
    28-08-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Commentaar bij oproep Crevits om leerkrachten te koesteren & stoppen met stemmingmakerij
    Zich verschuilen achter het zgn. loopbaanpact om b.v. de financiële uitbuiting van leerkrachten-interimarissen onmiddellijk aan te pakken = struisvogelpolitiek .

    Minister Crevits schrijft: Het blijft onze onverminderde ambitie om de loopbaan van beginnende leerkrachten te verbeteren. Het water tussen de sociale partners bleek toen nog te diep om tot een volledig loopbaanakkoord te komen, maar zij waren wel bereid om verder te onderhandelen. De gesprekken lopen momenteel en als iedereen zijn verantwoordelijkheid neemt, monden ze hopelijk spoedig uit in een sterk pact voor de beginnende leraar."
    Het gaat overigens niet enkel om de problemen met de beginnende leraar - maar ook om de problemen van de 5 à 7 % leraars-interimarissen die heel belangrijk zijn voor het onderwijs. .Bij het aantreden van minister Marleen Vanderpoorten voerden we met Onderwijskrant een campagne rond die uitbuiting. We legden die ook voor in het interview met de minister. Maar tot op heden steekt elke beleidsverantwoordelijke de kop in het zand. Crevits moet niet wachten op een integraal loopbaanpact om minstens de financiële uitbuiting van leerkrachten-interimarissen recht te zetten. En dat geldt ook voor tal van andere zaken.

    Wie is verantwoordelijk voor stemmingmakerij tegen onderwijs en leerkrachten?

    Minister Crevits schrijft verder: "Samen met de meer dan 160.000 personeelsleden die vandaag al tewerkgesteld zijn in ons Vlaams onderwijs betreur ik dan ook ten zeerste dat de job van leraar de laatste jaren steeds vaker in een negatief daglicht wordt gesteld en dit terwijl ieder van ons uit eigen ervaring weet dat niemand meer bepalend kan zijn voor de ontwikkeling en loopbaan van een jongere dan een goede leraar. Onderwijzen is een prachtige maar bijzonder uitdagende job die zeer veel inzet en engagement vraagt elke dag opnieuw. We moeten ons onderwijspersoneel dan ook koesteren." Maar het zijn toch vaak ook de beleidsmakers en de onderwijsministers die verantwoordelijk zijn voor de stemmingmakerij tegen het onderwijs, de leerkrachten en de leerkrachtenopleidingen. Ook in het document 'Vlaanderen in 2050' wordt gesteld dat het onderwijs er in de toekomst totaal anders moet uitzien. En Georges Monard stelde al rond 1990 dat Kurieren am Symptom geen oplossing kon bieden.

    En de VLOR-kopstukken nodigden in september 2015 prof. Kris Van den Branden uit om (officieel) te komen verkondigen dat ons onderwijs hopeloos verouderd is - en er kwam geen reactie van minister Crevits. Of neem de vele discussienota's over de hervorming van het s.o. sinds 2000 die veelal gebaseerd waren op grote en vermeende knelpunten.

    De meeste hervormingen van de voorbije decennia maakten het beroep van leerkracht of directeur ook minder aantrekkelijk. Dit geldt ook voor de recente M-decreet-hervorming, de schaalvergroting e.d. En waarom zou men nog een geïntegreerde opleiding voor onderwijzer/regent volgen als voortdurend gesteld wordt dat die mensen hun taal niet aankunnen en dat er dus straks masteropleidingen zullen komen.

    We moeten ons onderwijspersoneel koesteren. Het is een jaarlijkse traditie dat de minister van Onderwijs in aanloop naar een nieuw schooljaar wanhopige brieven ontvangt van leerkrachten die helaas geen plaats gevonden hebben op een van onze 3500 Vlaamse scholen. Dat is begrijpelijk. Als je… hildecrevits.be

    28-08-2017 om 16:52 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:lerkrachten koesteren
    >> Reageer (0)
    27-08-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Straks meer vakkenclusters in secundair onderwijs!??
    Vakdisciplines versus vakkenclusters in het s.o. Deel 1: Kritiek van lerarenvakbond COC op werken met vakkencluster Deel 2 : ons pleidooi voor herwaardering vakdiciplines Deel 1: Kritiek van COC op voorontwerp hervorming s.o "Vakken clusteren is slecht voor de kwaliteit van het onderwijs" Binnenkort kunnen de onderwijsverstrekkers ervoor kiezen om bepaalde vakken te clusteren. De christelijke onderwijsbond COC vreest dat dit tot kwaliteitsverlies zal leiden, omdat vakleerkrachten dan ook delen van andere vakken waar ze niet voor opgeleid zijn zullen moeten geven. Pieterjan Huyghebaert, Brigitte Vermeersch Nu beslist de Vlaamse regering welke vakken moeten worden gegeven op school, maar dat staat op het punt te veranderen. De Vlaamse regering heeft daarvoor een voorontwerp van decreet klaar dat wel nog moet worden goedgekeurd in het Vlaams Parlement. Als het erdoor komt kunnen leerplanmakers zoals het Gemeenschapsonderwijs of de Katholiek Onderwijs ervoor kiezen om bepaalde vakken samen te clusteren. Zo zouden delen van vakken als biologie, geschiedenis en aardrijkskunde bijvoorbeeld kunnen worden samengevoegd tot het vak "milieu en maatschappij". De christelijke onderwijsbond COC vindt dat geen goede zaak. Om verder te gaan op bovenstaand voorbeeld: vakleerkrachten die zijn opgeleid om geschiedenis te geven zouden op die manier ook aardrijkskunde en biologie moeten geven, vakken waar ze niet voor zijn opgeleid. "Dat is niet goed voor de kwaliteit", zegt Koen Van Kerkhoven van de COC. De onderwijsbond benadrukt wel niet tegen projectwerking te zijn waarbij leerkrachten uit verschillende vakdisciplines samenwerken. "Maar het zijn de leerkrachten zelf die daarvoor moeten kiezen. Dat mag niet worden opgelegd, want dat ondermijnt de onderwijskwaliteit." Deel 2 Pleidooien voor herwaardering van klassieke vakdisciplines 1 Elk vak heeft zijn eigen geletterdheid. Vakdisciplines als cultuurproducten Velen pleitten de voorbije jaren precies voor een herwaardering van de vakdisciplines en klassieke leerplannen. De Duitse socioloog Niklas Luhmann drukte hun belang zo uit: "In onderwijscontexten worden schakelingen van opeenvolgend te induceren vormen van weten of kunnen gecondenseerd in curricula. Vakdisciplines als condensaties en ordeningen van weten en kunnen, vormen een essentieel kenmerk van degelijk onderwijs.” (Das Erziehungssystem der Gesellschaft, Frankfurt am Mein, Suhrkamp, 2002). Typisch voor vakdisciplines is ook hun uitgekiende stapsgewijze, cumulatieve opbouw: “Or c’est l’organisation systémique,c’est-à-dire sous forme hiérarchisée, des outils de pensé, qui soustend les possibilités les facultés réflexives de la pensée onsciente” (prof. Nathalie Bulle). Op ons O-ZON-symposium (2007) wees ook prof. Hans Van Crombrugge op het grote belang van vakdisciplines.“Het onderwijs heeft als eerste en laatste bestaansreden het richten van de aandacht naar de werkelijkheid. De vakdisciplines - ‘grepen uit de beproefde cultuur’ - spelen hierbij een belangrijke rol. Deze canon verschaft de inhouden, vaardigheden en houdingen eigen aan een bepaalde cultuur, wetenschap, e.d. Deze canon wordt opgesteld door de gemeenschap van mensen die deskundig zijn in het betreffende domein. De leerkracht is de vertegenwoordiger van de gemeenschap van deskundigen. De canon levert de inhouden waaruit de leerkracht kan en moet putten. In wetenschappen, kunsten, wijsbegeerten, levensbeschouwingen liggen houdingen, vaardigheden en inzichten vervat die door generaties mensen als waardevol ervaren zijn en als zodanig bewaard worden. Leerlingen moeten ingeleid worden in die beproefde cultuur. Elke wetenschap, elke kunst, elke filosofie en elke levensbeschouwing staat elk op zich voor een bepaalde vorm van aandacht voor de werkelijkheid. Elk cultiveert een aspect van de redelijkheid. Elk vak heeft zijn eigen ‘geletterdheid’ die neergelegd moet worden in de eigen ‘canon’ van het vak en het erbij aansluitend leerplan. Het is niet aan de individuele leerkracht of leerling uit te maken wat belangrijk is.” (O-ZON-symposium van 5 mei 2007 in de Blandijnberg). De Engelse kennissocioloog Michael Young nam een aantal jaren geleden afstand van zijn vroegere relativering van de klassieke leerinhouden en vakdisciplines. Sindsdien stelt hij: “We need to put subjects at the heart of the curriculum. Neither subjects (vakdisciplines) nor the boundaries between them are arbitrary. They are a form of specialisation of knowledge with powerful educational possibilities. There is ‘powerful knowledge’ that all pupils were entitled to. Powerful knowledge is systematic. Its concepts are systematically related to one another and shared in groups, such as subject or disciplinary associations. It is not, like common sense, rooted in the specific contexts of our experience (Bringing Knowledge Back in, 2007). This means that powerful knowledge can be the basis for generalisations and thinking beyond particular contexts or cases. Powerful knowledge is specialised. The important curriculum point about subjects is that they are based on the shared rules and knowledge of communities within which their questions, methods, concepts and criteria are debated, discussed and improved. In other words, it has been developed by clearly distinguishable groups with a well-defined focus and relatively fixed boundaries, separating different forms of expertise.” 2. Herwaardering werken met vakdisciplines in buitenland De herwaardering van de vakdisciplines en van klassieke basiskennis - en vaardigheden is ook een tendens in een aantal Westerse landen. Zo betreurde Engels onderwijsminister Nick Gibb onlangs nog dat het vorige Engels curriculum van 2007 “was actively hostile to teaching prescribed knowledge, and sought to minimise the importance of subject content wherever it could. In the conception of the 2007 national curriculum, knowledge was simply a means of acquiring the far more valuable skills.” Daar is nu verandering in gekomen: “The new National Curriculum published in 2013 (DFE, 2013) is a programme of study in the spirit of E.D. Hirsch”, naar het model van de Vlaamse klassieke leerplannen – met een herwaardering van de klassieke basiskennis- en vaardigheden en van het belang van voldoende directe instructie. Engeland geraakt weer op het juiste spoor, na decennia van open onderwijs naar het model van het Plowden Report van 1957. Volgens de huidige beleidsmakers is/was het relatief lage niveau van het Engels onderwijs mede het gevolg van het te weinig werken met duidelijke leerplannen en leermethodes. De uitgeverijen werden dus ook gestimuleerd om hier veel energie in te investeren. Het nieuw curriculum verwijst in sterke mate naar de herwaardering van de vakdisciplines en de klassieke basiskennis: “It is to the disciplines that the teacher should turn for the content of instruction”. De Engelse schooldirecteur Michael Fordham poneerde: ”It is by immersing ourselves in prior traditions – of which the academic disciplines represent the best means available to use for studying the natural and social world we share – that we are able to enter into meaningful conversations about those traditions and how they might be extended in the future. Education in the academic disciplines is liberating in that it sets us free”. (‘Curriculum Theory, Educational Traditionalism and the Academic Disciplines’). Ook het Frans leerplan voor het basisondewijs hecht opvallend veel belang aan de klassieke vakdisciplines taal, wiskunde, natuurkennis, geschiedenis, aardrijkskunde... De eisen voor het kleuteronderwijs liggen ook veel hoger dan bij ons. Uit de OZON-campagne van 2007 en uit tal van enquêtes bleek dat ook de Vlaamse praktijkmensen massaal opteren voor een herwaardering van de basiskennis- en vaardigheden uit de vakdisciplines (O-ZON= onderwijs zonder ontscholing). In het Taalpeilonderzoek 2007 van de Nederlandse Taalunie vroegen leerkrachten, burgers en leerlingen meer aandacht voor spelling, grammatica, schrijven, lezen van moeilijker teksten. 3. Pleidooi van Nathalie Bulle: met een beroep op visie van Lev Vygotsky Prof. Nathalie Bulle, directrice de recherche au Centre National de la Recherche Scientifique, hield een paar jaar geleden nog een vurig pleidooi voor de herwaardering van de vakdisciiplines en van zgn. ‘academisch onderwijs’, en tegen de ophemeling van thematisch, situatie- en contextgericht ... onderwijs. Zij reageert hier mee ook op recente hervormingsplannen in Frankrijk. Waar de onderwijsminister in de (vorige) regering Sarkozy weer meer waardering toonde voor de klassieke vakdisciplines en voor de klassieke basiskennis en -vaardigheden, is die met de huidige minister minder het geval. We citeren uitvoerig uit het betoog van prof. Bulle stelde in Skhole (december 2015). “Les erreurs pédagogiques qui conduisent à la déstructuration de l’enseignement des disciplines sont éclairées par le psychologue russe Lev Vygotski. Vygotski montre en particulier comment l’abstraction opérée par les savoirs organisés soustend la prise de conscience et la pensée volontaire. Selon Vygotski, l’intériorisation par l’individu d’outils cognitifs médiateurs de la pensée (concepts, idées, savoirs, qui sont des construits sociaux développés en premier lieu d’une manière externe à l’individu) implique la reconstruction de son activité psychologique sur la base de ces construits. Grâce à eux, la pensée humaine s’élabore en agissant non pas sur le monde, mais sur elle-même.Or c’est l’organisation systémique, c’est-à-dire sous forme hiérarchisée, des outils de pensée, ou encore c’est la séparation des savoirs des disciplines,qui soustend les possibilités les facultés réflexives de la pensée consciente. L’explication est, très brièvement, la suivante. La pensée de quelque chose suppose une généralisation. Cette généralisation suppose elle-même l’existence d’un niveau supérieur qui permet d’appréhender cette généralisation même dans la pensée. C’est pourquoi il revient au même de dire qu’un concept est conscient et de dire qu’il fait partie intégrante d’un système organisé de concepts dans l’esprit de l’individu: “Si la prise de conscience équivaut à une généralisation, il est parfaitement évident que la généralisation, à son tour, ne signifie rien d’autre que la formation d’un concept supérieur qui inclut dans son système de généralisation le concept donné en tant que cas particulier .” L’intériorisation d’outils cognitifs organisés est à l’origine du développement de la pensée à un niveau supérieur de maîtrise, soustendant ainsi l’action consciente et volontaire, ou encore, l’action rationnelle et libre. Vygotski fait référence à cet égard à l’erreur commise en URSS par le système d'enseignement par‘complexes’ fondé sur les réalisations de projets thématiques et non sur une organisation des enseignement par disciplines. Les arguments pédagogiques partaient de l’hypothèse fausse suivant laquelle l’enseignement devait s’appuyer sur les niveaux de développements déjà atteints par les élèves, c’est-à-dire sur ce qu’ils étaient capables de réaliser seuls. Les pédagogues, explique Vygotski, préconisaient en définitive de renforcer dans l’esprit de l’élève ce qu’il devait justement laisser derrière lui. Ils se référaient à ses capacités actuelles en négligeant sa possibilité de passer de ce qu’il savait faire à ce qu’il ne savait pas encore faire. Ils ne prenaient en définitive pas en compte la possibilité pour l’enseignement de faire progresser le développement. Au lieu de se fonder sur des activités ‘concrètes’, et aller à cet égard du complexe (concret) vers le simple, l’apprentissage intellectuel doit aller du simple, élémentaire, vers le complexe. Il doit permettre une intériorisation, ou encore une reconstruction individuelle, du savoir, au cours de laquelle ce dernier n’est ni un simple contenu à apprendre, ni un outil pour agir, mais un support de signification, un outil intellectuel dynamique. Parce qu’ils se développent sur la base de la construction d’un maillage de concepts, les savoirs organisés, théoriques appellent naturellement des explications verbales, un enseignement explicite. Et parce que cet enseignement est explicite, il doit être élémentarisé et développé progressivement pour s’appuyer sur les acquis des élèves et rester à leur portée. Ce que nous apprend tout particulièrement la psychologie de Vygotski, malheureusement dévoyée par la littérature de seconde main, c’est que le processus d’apprentissage scolaire est voué spécifiquement au développement des savoirs théoriques, et que ces savoirs engagent, à l’inverse des idées communes développées à leur sujet, une augmentation du potentiel d’apprentissage et de compréhension.”

    27-08-2017 om 12:26 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    Tags:vakkenclusters, vakdisciplines
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gekrakeel en lichtzinnige uitspraken over eindtermen, leerplannen, werken met methodes...
    Gekrakeel en lichtzinnige uitspraken over eindtermen en leerplannen Deel 1: N-VA en Lieven Boeve clashen over eindtermen 26 augustus door Maarten Goethals in de krant De Standaard We lezen: CD&V denkt dan weer dat ‘de tekst die nu voorligt Boeve gunstig zal stemmen’, aldus Vlaams Parlementslid Kathleen Helsen. De politieke gesprekken herstarten dinsdag. Op een concrete deadline wil geen enkele betrokkene zich vastpinnen. Vermoedelijk gaat hier om een principiële tekst over het statuut en het opmaken van de eindtermen. We hebben de indruk dat men inzake het opstellen van de concrete eindtermen nog niet ver gevorderd is na 2 jaar gepraat er over. "Op een concrete deadline wil geen enkele betrokkene zich vastpinnen" klinkt het nu. Maar voor de hervorming s.o. -gepland voor 1 september 2018 - moet men weten welke de vakken zijn in bv de eerste graad s.o; en welke de eindtermen en leerplannen zijn. Vermoedelijk is men nog niet ver gevorderd inzake de opstelling van de concrete eindtermen en zal die invoering nog lang op zich laten wachten. *Lieven Boeve stelt dat de eindtermen het onderwijs zullen dicht betonneren: "Als ik hoor wat er allemaal in moet komen, vrees ik dat de politiek het onderwijs tot op klasniveau aan het dicht betonneren is. Dat de ruimte er niet meer is voor de school om zelf te doen wat goed is voor de leerlingen.’ ¨*Boeve suggereert ook dat het de politici zijn die de eindtermen zullen opstellen. Als lid van de vorige eindtermencommissie wiskunde bao kan ik getuigen dat daar geen enkele politicus aanwezig was en dat de politici die eindtermen achteraf integraal hebben goedgekeurd. Achteraf was ik 1 van de 3 opstellers van het leerplan wiskunde. We stelden duidelijke leerplandoelen op per leeftijdsgroep en op basis hiervan konden de uitgevers wiskundemethodes opstellen. De leerkrachten, inspecteurs, methode-ontwerpers, de hoofdbegeleider Johan Saveyn ... waren best tevreden met dergelijke duidelijke leerplandoelen. Maar de katholieke koepel, de koepel van het GO! ... pleiten nu plots voor heel open leerplannen. *Boeve suggereert verder dat zijn koepel niet zomaar de eindtermen zal volgen: “We zullen ze tegen het kritische licht van de grondwettelijk gegarandeerde vrijheid houden, die principieel ruimte laat voor een eigen pedagogisch project. “ We vermoeden dat bij de opstellen van de concrete eindtermen evenzeer mensen (experts) uit het katholieke onderwijs vertegenwoordigd zullen zijn - zoals ook bij de opstelling van de huidige eindtermen het geval was. Eindtermen mogen/moeten zich uiteraard niet uitspreken over de pedagogische aanpak - maar dat mogen/leerplannen evenmin niet doen m.i. Denkt Boeve hier anders over? (Terloops: als het gaat om de invoering van de eis van duizenden leerlingen per scholengroep, dan is Boeve jammer genoeg niet begaan met het recht van burgers/ouders om een school op te richten.) *Koen Daniëls (N-VA) noemt de uithaal van Boeve ‘gratuit’ en ‘zonder grond’. Temeer: ‘Dat leerkrachten niet meer de nodige vrijheid genieten, komt vooral door de leerplannen." We begrijpen dat Daniëls de kritiek van Boeve niet genegen is en ook voorbarig vindt. Maar zijn uitspraak over de leerplannen lijkt me ongenuanceerd en te veralgemenend. In een 7de dag van juni j.l. stelden leden van de commissie onderwijs zelfs dat leerplannen niet nodig waren. Niets is minder waar - zeker voor het lager onderwijs met enkel eindtermen eind lager onderwijs. Voor het basisonderwijs zijn de eindtermen wiskunde eind lager onderwijs in elk geval vrij algemeen en eerder te beperkt geformuleerd. Aangezien het enkel gaat om wat de leerlingen op het eind van het lager onderwijs moeten kennen, bieden ze ook al te weinig aanwijzingen voor de leerdoelen en lessen in de lagere leerjaren. Voor het leerplan hebben we de doelstellingen per leeftijdsgroep geformuleerd en we hebben er ook doelstellingen aan toegevoegd als het kennen van formules voor oppervlakte- en inhoudsberekening, waarover er binnen de eindtermencommissie jammer genoeg geen overeenstemming bestond. Ook destijds werd door de DVO-directeur Roger Standaert gezegd dat leerplannen overbodig waren en alles zouden vastspijkeren. We zijn het evenmin eens met Lieven Boeve en Raymonda Verdyck e.a. die enkel voor open leerplannen met puzzelstukken opteren en zich in het verlengde hiervan ook uitspraken tegen het gebruik van leerboeken, methodes voor wiskunde e.d.. Dit zou tot een sterke niveaudaling leiden, het opstellen van leerboeken per leeftijdsgroep onmogelijk maken, de leerkrachten overbelasten met 'dagelijks leerplanwerken'... Bij verandering van school zou dit ook tot grote problemen leiden. Het werken met klassieke leerplannen en leerboeken die aansluiten bij de vakdisciplines is vooreerst al vanuit didactisch en pragmatisch standpunt heel belangrijk. Leerkrachten en lerarenteams beschikken niet over de tijd en de deskundigheid om uit te zoeken welke leerinhouden voor al die vakken belangrijk zijn, in welke volgorde en voor welk leerjaar. Leerkrachten moeten hun tijd en aandacht vooral investeren in het voorbereiden van de lessen en tijdens de les aan de interactie met - en reacties van - de leerling. Hierbij moeten ze zich kunnen oriënteren aan duidelijke leerplannen en hierbij aansluitend aan methodes/handleidingen. Elke leerkracht moet ook precies weten wat zijn aandeel is in de ontwikkeling, welke leerstof al in de vorige jaren werd verworven en wat de leraar van het volgende leerjaar van hem verwacht. Leerplannen zorgen ook voor continuïteit als een leerling midden of op het einde van een schooljaar van school verandert. De problemen met de leerplannen wereldoriëntatie, Nederlands ... waren precies ook het gevolg van het feit dat ze te vaag en/of te zweverig waren. Deel 2: Ons standpunt over leerplannen, werken met wiskundemethodes e.d, in Onderwijskrant 176 In de aanloop van de nieuwe eindtermen en leerplannen in tal van publicaties van de overheid, VLOR, onderwijskoepels, ... aangedrongen wordt op ontstoffing van de leerplannen, op een beprt aantal en vrij algemene eindtermen, het enkel nog werken met open leerplannen die puzzelstukken aanreiken, op een relativering van de klassieke basiskennis- en vaardigheden, op het los komen van de band met de vakdisciplines, op het vooral aanleren van vaardigheden die typisch zouden zijn voor de 21 ste eeuw. Wij zijn het absoluut niet eens met dit soort pleidooien. Dit zou volgens ons een enorme stap achteruit betekenen. Wij pleiten precies voor een herwaardering van het klassieke leerplanconcept en van de vakdisciplines, met duidelijke inhoudelijke leerplannen per leeftijdsgroep en een cumulatieve stap-voor-stap opbouw. Enkel dergelijke leerplannen maken het opstellen van methodes/handleidingen mogelijk en deze bepalen in sterke mate ook de kwaliteit van het onderwijs: zeker voor leerlingen tussen 6 en 15 jaar. De hoge PISA-scores in Zuid-Oost Aziatische landen zijn volgens tal van onderzoekers mede een gevolg van het werken met degelijke methodes. Het is geen toeval dat in Engeland en de VS steeds meer scholen werken met wiskundehandboeken uit Zuid-Oost Aziatische landen. Het lagere niveau in Franstalig België wordt door velen in verband gebracht met het feit dat de competentiegerichte leerplannen inhoudelijk te vaag zijn. En met feit dat de scholen er financieel veel minder in staat zijn om zich methodes/leerboeken aan te schaffen. We begrijpen dan ook niet dat de katholieke koepel nu wil overschakelen op vage raamleerplannen en de klassieke leerboeken/methodes wil zien verdwijnen. 3 Leerplannen/methodes: heel belangrijk voor leerkrachten en voor hun ‘gezag’ 3.1 Pragmatische voordelen Het werken met klassieke leerplannen en leerboeken die aansluiten bij de vakdisciplines is vooreerst al vanuit didactisch en pragmatisch standpunt heel belangrijk. Leerkrachten en lerarenteams beschikken niet over de tijd en de deskundigheid om uit te zoeken welke leerinhouden voor al die vakken belangrijk zijn, in welke volgorde en voor welk leerjaar. Leerkrachten moeten hun tijd en aandacht vooral investeren in het voorbereiden van de lessen en tijdens de les aan de interactie met - en reacties van - de leerling. Hierbij moeten ze zich kunnen oriënteren aan duidelijke leerplannen en hierbij aansluitend aan methodes/handleidingen. Elke leerkracht moet ook precies weten wat zijn aandeel is in de ontwikkeling, welke leerstof al in de vorige jaren werd verworven en wat de leraar van het volgende leerjaar van hem verwacht. Leerplannen zorgen ook voor continuïteit als een leerling midden of op het einde van een schooljaar van school verandert. 3.2 Belang voor gezag van school en leerkrachten Er is een nog belangrijkere reden voor het behoud van de klassieke leerplannen en voor het niet doorknippen van het verband met de vakdisciplines. Leerkrachten en scholen moeten zich kunnen beroepen op het gezag van de vakdisciplines en de erbij aansluitende leerplannen. Leerkrachten kunnen moeilijk onderwijzen en gezag verwerven zonder de verantwoording vanuit de referentieleerplannen en de erbij horende vakdisciplines. De Franse prof. Alain Beitone drukt het onlangs zo uit: “Il ne peut pas s’autoriser de lui-même. il peut (et doit souvent) dire à ses élèves ‘vous pouvez me croire, ce n’est pas moi qui le dit’. Il doit pouvoir se fonder sur l’autorité d’une communauté savante ou d’une communauté professionnelle qui légitiment les savoirs qu’il enseigne. ...” (Disciplines scolaires et disciplines savantes, in:Skhole.fr, november 2015). Dit betekent ook dat b.v. eindtermen eind lager onderwijs weinig houvast bieden omdat ze enkel de eindterm uitdrukken (b.v. bepaald soort tekst kunnen lezen) en niets zeggen over de lange weg erheen. Daarom hebben de leerkrachten nood aan leerplannen die de leerinhoud per leeftijdsgroep vastleggen en die ook binnen de leerinhouden voor elke leeftijdsgroep de opeenvolgende stappen uitstippelen. Een van de belangrijkste kritieken op het constructivistisch wiskundeonderwijs van het Nederlandse Freudenthal Instituut was precies dat de ‘watertoren’-wiskunde van het Freudenthal Instituut weinig respect toont voor de wiskunde als vakdiscipline en cultuurproduct. Bij de opstelling van het leerplan wiskunde voor het basisonderwijs (1998) hebben we de klassieke vakdiscipline wiskunde (en de klassieke rubrieken) gerespecteerd en veel aandacht besteed aan het uitstippelen van de opeenvolgende stappen. Onlangs merkten we dat de katholieke onderwijskoepel een soort constructivistisch en contextueel wiskundeonderwijs propageert dat al te weinig waardering toont voor de klassieke basiskennis en -vaardigheden. De belangrijkste kritiek op de eindtermen/leerplannen voor het vak Nederlands slaat eveneens op het feit dat men te veel afstand nam van de klassieke vakdiscipline en plots veel zaken en rubrieken niet meer belangrijk vond. Dezelfde kritiek geldt voor de verwaarlozing van vakspecifiek onderwijs voor natuurkennis, geschiedenis, aardrijkskunde in de derde graad lager onderwijs. We vrezen ook dat door de invoering van STEM de systematiek van fysica-onderwijs e.d. in het gedrang kan komen. Eindtermen en leerplannen moeten opgesteld worden door mensen die deskundig zijn in het betreffende domein, die voldoende bekend zijn met de traditie van die vakdiscipline en met de klaspraktijk voor dat vak. Zo werden in het verleden de leerplannen voor de lagere school opgesteld door ervaren leerkrachten en inspecteurs die al bewezen hadden dat ze voldoende bekend waren met b.v. wiskunde als vakdiscipline en met de klaspraktijk. Bij de leerplanoperatie van 20 jaar geleden was dit al minder het geval; voor het vak Nederlands waren het vaak b.v. universitaire neerlandici die al te weinig vertrouwd waren met het vak Nederlands in het lager onderwijs en met de onderwijspraktijk die hun visie oplegden. -------------------------------------------------------------------------------------------------- Bijdrage in de krant DS Partijen die via de eindtermen de vrijheid van het katholieke onderwijs willen uithollen, zijn bij topman Lieven Boeve aan het verkeerde adres. Hoewel het politieke jaar nog officieel moet beginnen, herneemt dinsdag het Vlaams Parlement de discussie over de eindtermen. Eindtermen bepalen wat een scholier minimaal moet kennen van een vak op het einde van een schooljaar. Die waren dringend aan modernisering toe, aangepast aan de huidige en de toekomstige samenleving, en ook aan een grondige decimering. Die oefening loopt al twee jaar nu. In een interview met deze krant waarschuwt Lieven Boeve echter voor de manier waarop de politiek met die eindtermen omspringt. Het Vlaams Parlement (voorlopig nog meerderheid met oppositie samen) bepaalt namelijk voor een groot deel wat in die eindtermen komt. Maar zegt Boeve, ‘als ik hoor wat er allemaal in moet komen, vrees ik dat de politiek het onderwijs tot op klasniveau aan het dicht betonneren is. Dat de ruimte er niet meer is voor de school om zelf te doen wat goed is voor de leerlingen.’ In het algemeen vreest hij daardoor een ‘enorme mainstream van het onderwijs’. Maar specifiek zijn koepel vermoedt Boeve dat sommige partijen via de eindtermen vooral eigenlijk willen bepalen wat het katholiek onderwijs moet aanbieden. En dat druist volgens de topman in tegen de ‘grondwettelijk gegarandeerde vrijheid’, zegt hij in de krant. Met sommige partijen bedoelt Boeve zowel SP.A en Groen als die van de meerderheid: de N-VA en Open VLD, ‘uitgerekend de partijen die pleiten voor weinig overheidsinmenging in andere sectoren’. Koen Daniëls, onderwijsexpert voor de N-VA, noemt de uithaal van Boeve ‘gratuit’ en ‘zonder grond’. Temeer: ‘Dat leerkrachten niet meer de nodige vrijheid genieten, komt vooral door de leerplannen. Die zetten de eindtermen om in concrete doelstellingen, binnen een bepaald pedagogisch kader, elke onderwijskoepel beslist dat autonoom. Maar als Boeve klaagt dat alles dicht geplamuurd raakt, dat hij dan in de eerste plaats naar zijn eigen leerplannen kijkt. Die overstelpen leerkrachten met alles en nog wat, zodat de vrijheid verdwijnt om volgens eigen inzichten te werken.’ CD&V denkt dan weer dat ‘de tekst die nu voorligt Boeve gunstig zal stemmen’, aldus Vlaams Parlementslid Kathleen Helsen. De politieke gesprekken herstarten dinsdag. Op een concrete deadline wil geen enkele betrokkene zich vastpinnen. N-VA en Lieven Boeve clashen over eindtermen Partijen die via de eindtermen de vrijheid van het katholieke onderwijs willen uithollen, zijn bij topman Lieven Boeve aan het verkeerde adres. standaard.be

    27-08-2017 om 12:22 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (2 Stemmen)
    Tags:eindtermen, leerplannen
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 30/04-06/05 2018
  • 23/04-29/04 2018
  • 16/04-22/04 2018
  • 09/04-15/04 2018
  • 02/04-08/04 2018
  • 26/03-01/04 2018
  • 19/03-25/03 2018
  • 12/03-18/03 2018
  • 05/03-11/03 2018
  • 26/02-04/03 2018
  • 19/02-25/02 2018
  • 12/02-18/02 2018
  • 05/02-11/02 2018
  • 29/01-04/02 2018
  • 22/01-28/01 2018
  • 15/01-21/01 2018
  • 08/01-14/01 2018
  • 01/01-07/01 2018
  • 25/12-31/12 2017
  • 18/12-24/12 2017
  • 11/12-17/12 2017
  • 04/12-10/12 2017
  • 27/11-03/12 2017
  • 20/11-26/11 2017
  • 13/11-19/11 2017
  • 06/11-12/11 2017
  • 30/10-05/11 2017
  • 23/10-29/10 2017
  • 16/10-22/10 2017
  • 09/10-15/10 2017
  • 02/10-08/10 2017
  • 25/09-01/10 2017
  • 18/09-24/09 2017
  • 11/09-17/09 2017
  • 04/09-10/09 2017
  • 28/08-03/09 2017
  • 21/08-27/08 2017
  • 14/08-20/08 2017
  • 07/08-13/08 2017
  • 31/07-06/08 2017
  • 24/07-30/07 2017
  • 17/07-23/07 2017
  • 10/07-16/07 2017
  • 03/07-09/07 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 19/06-25/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 22/05-28/05 2017
  • 15/05-21/05 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 01/05-07/05 2017
  • 24/04-30/04 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 10/04-16/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 27/03-02/04 2017
  • 20/03-26/03 2017
  • 13/03-19/03 2017
  • 06/03-12/03 2017
  • 27/02-05/03 2017
  • 20/02-26/02 2017
  • 13/02-19/02 2017
  • 06/02-12/02 2017
  • 30/01-05/02 2017
  • 23/01-29/01 2017
  • 16/01-22/01 2017
  • 09/01-15/01 2017
  • 02/01-08/01 2017
  • 26/12-01/01 2017
  • 19/12-25/12 2016
  • 12/12-18/12 2016
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 24/10-30/10 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 19/09-25/09 2016
  • 12/09-18/09 2016
  • 05/09-11/09 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 22/08-28/08 2016
  • 15/08-21/08 2016
  • 25/07-31/07 2016
  • 18/07-24/07 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 04/07-10/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 13/06-19/06 2016
  • 06/06-12/06 2016
  • 30/05-05/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 16/05-22/05 2016
  • 09/05-15/05 2016
  • 02/05-08/05 2016
  • 25/04-01/05 2016
  • 18/04-24/04 2016
  • 11/04-17/04 2016
  • 04/04-10/04 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 21/03-27/03 2016
  • 14/03-20/03 2016
  • 07/03-13/03 2016
  • 29/02-06/03 2016
  • 22/02-28/02 2016
  • 15/02-21/02 2016
  • 08/02-14/02 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 25/01-31/01 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 28/12-03/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 14/12-20/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 30/11-06/12 2015
  • 23/11-29/11 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 09/11-15/11 2015
  • 02/11-08/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 19/10-25/10 2015
  • 12/10-18/10 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 28/09-04/10 2015
  • 21/09-27/09 2015
  • 14/09-20/09 2015
  • 07/09-13/09 2015
  • 31/08-06/09 2015
  • 24/08-30/08 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 08/06-14/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 20/04-26/04 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 30/03-05/04 2015
  • 23/03-29/03 2015
  • 16/03-22/03 2015
  • 09/03-15/03 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 09/02-15/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 26/01-01/02 2015
  • 19/01-25/01 2015
  • 12/01-18/01 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 20/10-26/10 2014
  • 13/10-19/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 15/09-21/09 2014
  • 08/09-14/09 2014
  • 01/09-07/09 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 04/08-10/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 07/07-13/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 12/05-18/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 31/03-06/04 2014
  • 24/03-30/03 2014
  • 17/03-23/03 2014
  • 10/03-16/03 2014
  • 03/03-09/03 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 20/01-26/01 2014
  • 13/01-19/01 2014
  • 06/01-12/01 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 16/12-22/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs