Inhoud blog
  • Waarom leerlingen steeds slechter presteren op Nederlandse scholen; en grotendeels ook toepasselijk op Vlaams onderwijs!?
  • Waarom leerlingen steeds slechter presteren op Nederlandse scholen; en grotendeels ook toepasselijk op Vlaams onderwijs!?
  • Inspectie in Engeland kiest ander spoor dan in VlaanderenI Klemtoon op kernopdracht i.p.v. 1001 wollige ROK-criteria!
  • Meer lln met ernstige gedragsproblemen in l.o. -Verraste en verontwaardigde beleidsmakers Crevits (CD&V) & Steve Vandenberghe (So.a) ... wassen handen in onschuld en pakken uit met ingrepen die geen oplossing bieden!
  • Schorsing probleemleerlingen in lager onderwijs: verraste en verontwaardigde beleidsmakers wassen handen in onschuld en pakken uit met niet-effective maatregelen
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Onderwijskrant Vlaanderen
    Vernieuwen: ja, maar in continuïteit!
    29-09-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kritiek op 21 -eeuwse vaardigheden en(niet) ' paasend onderwijs

    21 century skills als wondermedicijn voor alle klachten (& over niet-passend onderwijs)

    Door: J. de Groot Bijdrage op website 'Beter Onderwijs Nederland)

    Met groeiende ergenis las ik het artikel van Harriet Duurvoort in de Volkskrant van maandag 28-9-2015. "The crazy ones, the misfits, zitten thuis"

    Terecht stipt zij een aantal zeer grote problemen aan in het onderwijs: Het passend onderwijs blijkt toch niet zo goed te lukken. Inmiddels zitten zo'n 10.000 kinderen thuis, omdat ze niet geschikt zijn voor onderwijs volgen op een gewone school, omdat het te druk, te vol en te onpersoonlijk voor ze is. De aandacht en rust die geboden kon worden in het speciaal onderwijs kan een gewone middelbare school onmogelijk bieden. Kinderen raken angstig, gestresst en depressief en blijven daardoor thuis. Thuisonderwijs wordt hier in eerste instantie als oplossing gepresenteerd.

    Snel daarna wordt in het artikel van de hak op de tak gesprongen richting de 21 century skills als wondermedicijn voor alles. In een TED talk is kennelijk (de zoveelste) onderwijsgoeroe opgestaan die (voor de zoveelste keer) zegt dat het onderwijs helemaal anders moet (ter herinnering: basisvorming, tweede fase, studiehuis, competentiegericht leren etc). Het onderwijs is, jawel daar zijn we weer, een 19e eeuwse fabriek. Niet langer zou een academische graad een garantie zijn voor zelfstandigheid en succes, maar in de 21e eeuw hebben we meer aan ondernemers die creatief denken en kunnen die academici bij het grofvuil. Immers niet meer dan deze tijd, laat staan de toekomst.

    Hierin bespeur ik het neoliberale denken heel sterk. Geen kennis meer, maar ondernemers, zzp-ers die zonder enige sociale zekerheid moeten werken voor hun hypotheek en op die manier gereduceerd worden tot horige van de banken. Natuurlijk kan het onderwijs ook veel efficiënter. Niet langer klassen met een dure docent, maar ICT en vooral de 21 century skills centraal. Die zijn namelijk lekker vaag en je kunt elke grapjas voor een klas zetten. Zelfs Maurice de Hond die geen enkele vakinhoudelijke kennis heeft van welk schoolvak dan ook, noch van onderwijskundige zaken. Iedereen bemoeit zich met het onderwijs. Nederland heeft niet alleen 16 miljoen bondscoachers, maar ook nog eens 16 miljoen onderwijskundigen die het allemaal beter weten.

    21 century skills zijn hét medicijn voor leerlingen met leer- en gedragsproblemen. Ik zie het al voor me. Geen klassen meer, veel vrijheid, geen overzicht en geen structuur. Weg is de autist die van rust, reinheid en regelmaat houdt.

    Het debat over onderwijs in de 21e eeuw moet aangezwengeld worden. Ja dat zeker, meer en meer wordt uit allerlei onderzoeken duidelijk dat die competenties, nu 21 century skills genoemd en al die i-pads niet het gewenste resultaat opleveren. Erger nog, ze leiden tot lagere leerprestaties, maar toch gaan we er mee door. Er zijn teveel belangen mee gemoeid. Zoveel dat met in hartje ICT, Silicon Valley, de eigen kinderen allang niet meer naar scholen met computers stuurt, maar naar scholen zónder. Daar is het kwartje al wel gevallen.

    Hoe hard men ook probeert de docent buiten spel te zetten. 'Docent als coach' 'competentie gericht leren' 'i-pads/ict' en 'flipping the classroom' en '21 century skill's, hoe duidelijker wordt dat het oude degelijke model van een góede docent voor de klas onvervangbaar is.

    De oplossing voor leerlingen met leer- en gedragsproblemen is: kleine klassen, goede scholen, speciale docenten. Vooral níet: proberen mee te laten draaien in de al zo overvolle klassen van 31 leerlingen. Als docent kom je aan lesgeven niet meer toe als er vier of vijf probleemgevallen in je klas zitten. Ga er maar aanstaan. Een stevige autist die bij je natuurkunde practicum weigert samen te werken met klasgenootjes en ondertussen een hoop stennis maakt, daarnaast de ADHD-er die van de rel raakt van proefjes en stuiterend het lokaal door gaat, en nog een stuk of wat speciaal onderwijsleerlingen, aan de andere +/- 26 kom je al helemaal niet meer toe.

    Ik denk dat de conclusie over een aantal jaren zal zijn dat speciaal (in Vlaanderen:buitengenwoon) onderwijs onder de streep toch niet zo duur was als men dacht. Het is de meest efficiente manier om goed en degelijk les te geven aan kinderen die meer aandacht en begeleiding nodig hebben en baat hebben bij kleine klassen, zo weinig mogelijk wisselingen en een vaste groep docenten.


    29-09-2015 om 10:49 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    Tags:21-eeuwse vaardigheden
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kritisch verslag van N ederlandse leraar over zijn bezoek aan Finse scholen

    Kritisch verslag van Nederlandse leraar over bezoek aan Finlandse scholen (Zo hoor je het ook eens van een ander.)

    Passages uit blog : Wat de Esten en de Finnen ons kunnen leren over leren
    Johannes Visser op Blog ‘De Correspondent’

    Vooraf: In het Nederlands taalgebied waren we tot nog toe bijna de enigen die de voorbije 10 jaar kritische bijdragen over het Fins onderwijs publicereerden. We verwezen ook geregeld naar evaluatieonderzoek van de universiteit Helsinki dat uitwees dat het al vele jaren niet al te best gesteld was met het prestatieniveau van de Finse leerlingen. In 2005 was er ook al de noodkreet van 500 docenten wiskunde. We verwezen ook naar de kritiek van de Finse leerkrachten op de nivellerende gemeenschappelijke lagere cyclus. Enzovoort (zie vele bijdragen op www.onderwijskrant.be of blog ‘Onderwijskrant Vlaanderen: trefwoord:Finland). Enkele maanden geleden namen we in Onderwijskrant ook het kritisch verslag op van een Vlaamse leraar die ook in Finland lesgaf. In een recente bijdrage van de Nederlandse leraar Johannes Visser merken we dat ook deze zich op basis van een bezoek aan Finlandse scholen nu kritischer uitlaat over het Finse onderwijs dan voorheen.

    Passages uit bijdrage van Johannes Visser

    1. Ook het Finse onderwijs is niet zonder problemen

    We zijn niet de eerste delegatie die Finland bezoekt. Leerlingen kijken niet op of om van mannen in pakken die hun lokaal binnentrekken en foto’s maken.
    Maar terwijl de wereld zo het Finse PISA-succes probeert te verklaren, zijn de Finnen zelf een stuk kritischer. Bij de laatste PISA-rankings uit 2012 verloren ze al de aansluiting bij de wereldtop. En er wordt gevreesd dat het land nog verder zal dalen in de rankings. Het land verkeert namelijk in een economische crisis waardoor er flink bezuinigd moet worden.

    Volgens de vakbond is schoolleiders in meerdere gemeenten gevraagd zo veel mogelijk leerlingen in één klas te stoppenom de kosten te drukken. Scholen met minder dan 400 leerlingen (in s.o.- zouden moeten fuseren om kostenefficiënt te worden. Lees er hier meer over. En dat zijn er nogal wat: op meer dan de helft van de scholen die bovenbouwonderwijs aanbieden, zitten minder dan 200 leerlingen.

    2.Finse leerlingen zijn ongelukkiger en krijgen meer toetsen

    Een ander onderwerp van zorg is het motivatieprobleem van de Finse leerlingen. In hetzelfde internationaal vergelijkend onderzoek waarin Finland het al jaren zo goed doet, staan ook de gegevens over het welbevinden van de leerlingen.

    En die zijn niet mals. Slechts 66 procent van de Finse leerlingen geeft aan gelukkig te zijn op school. Ter vergelijking: in Nederland ligt dat percentage op 82 procent, in Noorwegen op 87 procent. Slechts 13 procent van de vijftienjarige meisjes in Finland en 8 procent van de jongens geeft aan school ‘erg leuk’ te vinden, percentages die veel lager liggen dan in bijvoorbeeld Nederland (28 procent meisjes, 19 procent jongens) en Noorwegen (31 procent meisjes, 29 procent jongens).

    Hoe zijn die cijfers te verklaren? Tijdens een borrel op de ambassade spreek ik Peter Grimbergen, een Nederlander die gymles geeft op een middelbare school.We hebben nog geen zalmhapje naar binnen kunnen werken, of hij rekent al af met de mythe dat er in Finland weinig getoetst wordt. Zo wordt er op zijn school gewerkt in periodes van zes weken en wordt iedere periode afgesloten met een toetsweek. Dat is in Finland heel gebruikelijk, vertelt hij.

    Het belangrijkste moment in de Finse onderwijsloopbaan is aan het eind van de onderbouw van het voortgezet onderwijs, wanneer leerlingen een jaar of vijftien zijn. Dan wordt bepaald of leerlingen naar het beroepsonderwijs moeten of naar de bovenbouw van het voortgezet onderwijs kunnen. Om toegelaten te worden tot die bovenbouw moeten je cijfers goed genoeg zijn; voor de ene school gemiddeld een 7, voor de andere gemiddeld een 9. Het is precies het moment waarop PISA leerlingen vraagt Eerder skypete ik met een Finse leerling die tot eenzelfde conclusie kwam. of zij gelukkig zijn op school en of zij school ‘erg leuk’ vinden.

    3.Finse leraren zijn hoogopgeleid (maar dat kan ook niet anders)

    De Finse docent is dus gemiddeld hoger opgeleid dan zijn Nederlandse collega, krijgt relatief meer betaald, hoeft veel minder les te geven en heeft meer vakantiedagen Die populariteit van de lerarenopleiding lijkt verklaard te kunnen worden door een combinatie van factoren die het lerarenberoep tot een gunstige carrièrekeuze maakt.

    Niet alleen is de Finse leraar hoogopgeleid, hij verdient ook niet onaardig ten opzichte van zijn medelanders met eenzelfde opleidingsniveau: een basisschooldocent verdient gemiddeld 89 procent van het salaris van een universitair geschoolde, een docent die lesgeeft in de onderbouw van het voortgezet onderwijs 98 procent en de leraar in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs verdient meer dan een gemiddelde universitair geschoolde: 110 procent. (Ter vergelijking: in Nederland liggen die percentages op 70, 84 en 84 procent.)

    Wat moet hij voor dat geld doen? Niet zoveel. Finland kent 185 tot 195 schooldagen in het jaar en de zomervakantie duurt van begin juni tot half augustus. Een fulltime leraar hoeft per week maar zestien lessen van 45 minuten te geven. Alleen de gymleraar geeft er meer: 24. (Wederom ter vergelijking: in Nederland geeft een fulltimer 25 lessen van 50 minuten.) De Finse docent is dus gemiddeld hoger opgeleid dan zijn Nederlandse collega, krijgt relatief meer betaald, hoeft veel minder les te geven en heeft meer vakantiedagen.

    4. Finse docenten opereren solistisch

    En hij is autonoom. Op de Yhtenaïskoulu Comprehensive School, een basisschool die we bezoeken, gebruiken docenten bijvoorbeeld verschillende lesboeken door elkaar. Ze zijn immers vrij in hun methodekeuze. Het is exemplarisch voor de solistische wijze waarop de Finse docent opereert: wie na vijf jaar lerarenopleiding les gaat geven, is vanaf dat moment de professional die niet meer gestoord wordt.

    Opvallend is dat we in Nederland juist de tegenovergestelde weg bewandelen. Hier groeit juist de afkeer van dat solisme en richten verbeterprogramma’s op scholen zich vaak op de school als ‘lerende organisatie’, waarbij docenten samen lessen ontwerpen en bij elkaar in de klas moeten kijken. 'Elke dag samen een beetje beter' is bijvoorbeeld het motto van Stichting Leerkracht, Bezoek hier de website. een organisatie in Nederland die scholen helpt om een 'professionele cultuur' op scholen te organiseren en waar dit jaar 350 scholen en opleidingen bij aangesloten zijn.

    Bijlage: een paar merkwaardige passages over bezoek aan Estland dat sterk inzet op de digitalisering van het onderwijs, ICT …

    1.Op het Estse University Centre for Innovation in Education is men sceptischer over de digitalisering van het onderwijs. Het hoofd van de afdeling Innovatie gelooft juist dat Estland zal dalen in de PISA-rankings. Dit omdat de inzet op vaardigheden ten koste gaat van taal en rekenen, onderdelen waar PISA op toetst.

    2.En misschien zien we succesfactoren van Estland over het hoofd. Zoals het hoofd van het University Centre for Innovation in Education ons – onder het genot van een zalmsnack - toevertrouwde: 'Onze docenten zijn over het algemeen vrouwen van in de 50, opgegroeid en geschoold in het Sovjetsysteem. Ze zijn goed in het drillen van leerlingen in taal en rekenen. Dat is het geheim van ons PISA-succes.'
    (Tussendoor: dit is/was ook het geheim van het Finse onderwijs – dat merkwaardig genoeg totaal verzwegen werd in de ‘Finse lessen’ van de Finse onderwijsgoeroe Pasi Sahlberg)


    29-09-2015 om 10:34 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Finland, Estland
    >> Reageer (0)
    28-09-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.(M-decreet) Kritische vragen in Onderwijscommissie onderwijs over inclusie van leerlingen met grote stoornissen

    Kritische en dringende vragen in Commissie onderwijs over M-decreet en inclusie van leerlingen met grote stoornissen die curriculum niet kunnen volgen (24 september). Minister Crevits ontwijkt opnieuw de grote problemen met het M-decreet.

    Citaten
    *Volgens Kathleen Krekels (N-VA)was de inclusie NIET bedoeld voor leerlingen met ernstige stoornissen, maar enkel voor leerlingen die het gewone curriculum kunnen volgen.

    Krekels: "Het verbaast ons wel dat zulke zware vormen van autisme, het syndroom van Down enzovoort nu al in het gewoon onderwijs belanden. De N-VA heeft er altijd voor gepleit dat scholen zich moeten kunnen beroepen op redelijke aanpassingen en dat het in de eerste plaats de bedoeling is dat het gemeenschappelijk curriculum kan worden gevolgd.

    Bij kinderen met zware vormen van autisme en het syndroom van Down is dat niet altijd het geval. Het verbaast ons dat scholen zich dan toch niet kunnen beroepen op die twee delen van het decreet. Er is een inschrijving onder ontbindende voorwaarden waardoor een school eerst stappen kan zetten. Als dan blijkt dat het toch niet lukt, kan de school zich daarop beroepen. Maar daar loopt het wat stroef. Ook in de samenwerking met het Ook in de samenwerking met het CLB blijken bepaalde regelgevingen niet altijd even duidelijk.

    Commentaar Raf Feys: Inzake het moeten kunnen volgen van het gewoon curriculum wees Onderwijskrant herhaaldelijk op het feit dat het M-decreet vrij dubbelzinnig was. Dit bleek ook uit de uiteenlopende interpretaties. Het verbaasde ons ook dat de koepels van de onderwijsnetten en van de CLB's in maart 2015 een gemeenschappelijk standpunt verspreidden waaruit duidelijk werd dat voor hen ook leerlingen die weinig profijt konden halen uit het volgen van de gewone lessen recht hadden op toegang tot het gewoon onderwijs. Toen Mieke Van Hecke nog topvrouw van het katholieke onderwijsnet was, beweerde ze herhaaldelijk dat inclusieleerlingen het gewoon curriculum moeten kunnen volgen.

    *Minister Crevits liet zich opnieuw simplistisch uit over aanpak van leerlingen met grote stoornissen: " : Vandaag is alles stoornisgedreven. We willen gaan naar een toestand waar niet met de stoornis, maar met de specifieke behoeften van het kind rekening wordt gehouden. Een stoornis op zich betekent immers niet automatisch dat men nood heeft aan gon-begeleiding, en iemand zonder een stoornis zou daar wel nood aan kunnen hebben."
    -----------------------

    Verslag debat in commissie onderwijs

    1.Caroline Genez (Sp.a) : Vraag uitleg over het M-decreet en de draagkracht van scholen en leerlingen met grote stoornissen toch in gewoon onderwijs Het M-decreet is de olifant in de kamer bij het begin van het nieuwe schooljaar. Dat zorgt voor kansen voor heel wat jongeren en hun ouders, maar ook voor ongerustheid bij sommige directies, eerst bij de mensen van het buitengewoon onderwijs, en nu bij de mensen van het gewoon onderwijs. Reden van deze ongerustheid is het aantal inschrijvingen van leerlingen met een ernstige stoornis. Uiteraard zijn scholen in het gewoon onderwijs vandaag al gewoon om leerlingen op te vangen met lichtere leerstoornissen zoals dyslexie, dyscalculie, dysorthografie.

    Nu de inschrijvingen stilaan zijn afgerond, zien ze dat kinderen met zware beperkingen ook hun kans wagen en hun recht doen gelden in het gewone onderwijs. Het gaat over zware vormen van autisme – voor zij die niet in type 9 terechtkunnen met een gewoon intelligentieniveau – het syndroom van Down, slechthorenden en slechtzienden. Scholen krijgen zo heel wat extra uitdagingen, maar ze worden wel nog steeds geconfronteerd met de besparingen die vanaf dit schooljaar extra impact hebben.Scholen vrezen dat ze onvoldoende omkadering en middelen zullen hebben, of dat ze hun leerplannen niet meer zullen halen.

    Minister, misschien zult u antwoorden op mijn vraag: op het einde van de maand. Hoe groot is het aantal leerlingen met een zware stoornis die zich inschreven in het regulier middelbaaronderwijsaanbod? Bent u bereid en van plan extra middelen te plannen om scholen en leerkrachten te ondersteunen bij deze nieuwe uitdagingen?

    2. Mevrouw Kathleen Krekels (N-VA)
    Deze bezorgdheid hebben we al voor de vakantie gehoord. Het verbaast ons wel dat zulke zware vormen van autisme, het syndroom van Down enzovoort nu al in het gewoon onderwijs belanden. De N-VA heeft er altijd voor gepleit dat scholen zich moeten kunnen beroepen op redelijke aanpassingen en dat het in de eerste plaats de bedoeling is dat het gemeenschappelijk curriculum kan worden gevolgd.

    Bij kinderen met zware vormen van autisme en het syndroom van Down is dat niet altijd het geval. Het verbaast ons dat scholen zich dan toch niet kunnen beroepen op die twee delen van het decreet. Er is een inschrijving onder ontbindende voorwaarden waardoor een school eerst stappen kan zetten. Als dan blijkt dat het toch niet lukt, kan de school zich daarop beroepen. Maar daar loopt het wat stroef. Ook in de samenwerking met het CLB blijken bepaalde regelgevingen niet altijd even duidelijk.

    Er is een groeiende bezorgdheid van de middelmatige en de sterke leerlingen of ze nog voldoende aan bod zullen komen. Er zouden nu ook scholen voor hoogbegaafden worden opgericht. Het kan niet de bedoeling zijn dat we een M-decreet invoeren om inclusie te bevorderen en dat we daarna buitengewone scholen ontwikkelen voor de sterke leerlingen. Dan zijn we bezig in een omgekeerde wereld.

    Ik pleit voor redelijke aanpassingen, en om het volgen van het gemeenschappelijk curriculum meer op de voorgrond te zetten, net om dat M-decreet en het inclusief onderwijs te laten slagen. We hebben een heel sterk bijzonder onderwijs. Dat gaan we ook blijven uitbouwen voor de kinderen die het nodig hebben, maar de kinderen die het kunnen combineren in de gewone school zijn daar uiteraard meer dan welkom. Het zou niet nodig moeten zijn om daar extra middelen voor te plannen, want het moet kunnen binnen de redelijke aanpassingen.

    3. Minister Crevits

    Voorzitter, collega's, ik dank u voor de nuttige vragen. Bij wijze van introductie wil ik zeggen dat ik blij was met de goede berichtgeving over het M-decreet van 1 september. …

    Er zijn geen gegevens beschikbaar over leerlingen met een zware stoornis die zich zouden hebben ingeschreven in het gewoon secundair onderwijs. ‘Zware stoornis’ is immers geen kenmerk dat in de leerlingendatabanken wordt geregistreerd. Ook na 1 oktober zal dat zo zijn. Deze leerlingen kunnen worden geïdentificeerd als ze met een verslag voor toegang tot buitengewoon onderwijs in het gewoon onderwijs zijn ingeschreven. Deze leerlingen worden dan zichtbaar in de populatie van gon-leerlingen. Leerlingen met een verslag voor toegang tot buitengewoon onderwijs die ingeschreven zijn in het gewoon onderwijs, komen op dezelfde wijze als leerlingen met een gemotiveerd verslag in aanmerking voor gon-begeleiding. Op de eerste schooldag van oktober 2015 zullen de leerlingen die in aanmerking komen voor gon-ondersteuning worden geteld. Maar het gaat dan om zowel leerlingen met een gemotiveerd verslag als om leerlingen die met een verslag buitengewoon onderwijs in het gewoon onderwijs terechtkomen.

    Het M-decreet voorziet in een waarborgregeling. In tegenstelling tot het basisonderwijs, waar er al een daling van de leerlingenaantallen was, was dat voor het secundair onderwijs nog niet het geval. Voor het basisonderwijs werd daarom de prewaarborgregeling uitgewerkt, maar dat is nog niet voor het secundair onderwijs het geval. Als uit de teldagen van februari zou blijken dat ook in het buso de leerlingenaantallen teruglopen, dan zal ook daar een waarborgregeling toegepast kunnen worden voor het gewoon secundair onderwijs. Verder blijft het systeem van gon-ondersteuning bestaan.
    Het overleg met de sociale partners is opgestart om tot een ander ondersteuningsmodel te komen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften in het gewoon onderwijs, vertrekkende van de onderzoeksresultaten van het wetenschappelijk onderzoek over gon en ion. Vandaag is alles stoornisgedreven. We willen gaan naar een toestand waar niet met de stoornis, maar met de specifieke behoeften van het kind rekening wordt gehouden. Een stoornis op zich betekent immers niet automatisch dat men nood heeft aan gon-begeleiding, en iemand zonder een stoornis zou daar wel nood aan kunnen hebben.

    Noot: het valt op dat vertegenwoordigers van de CD&V en van Open VLD niet deelnamen aan het debat.


    28-09-2015 om 13:10 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:M-decreet
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Manifest Stichting Beroepseer : ook in onderwijs

    Manifest Stichting Beroepseer (Nederland)

    Missie

    In Nederland is al decennia lang sprake van een enorme geringschatting van de deskundigheid op de werkvloer. In toenemende mate is gaan gelden dat functies hoger worden gewaardeerd naarmate deze daarvan verder afstaan. De kennis, motivatie en ervaring van de werknemers die het 'echte werk' doen worden ondergewaardeerd en onderbenut. Dit heeft tot kaalslag en beroepszeer geleid. Dit is met name het geval in (semi-)publieke sectoren op de gebieden als veiligheid, onderwijs, zorg, welzijn en beleid. Het respect voor en zelfrespect van werknemers is ondermijnd door een bombardement van permanente reorganisaties, schaalvergrotingen en regels. Dat uit zich aan de kant van de dienstverleners in demotivatie, matige prestaties en een groot verloop. En aan de kant van de gebruikers in teleurstelling en agressie. En vervolgens in de voorspelbare roep om de klant tot koning te kronen.
    Dat zal de problemen echter niet voldoende oplossen.

    Beroepen en sectoren die blootgesteld zijn aan de harde tucht van de markt leveren lang niet altijd meer kwaliteit. Er lijkt sprake van een meer algemeen cultureel probleem. Immers, beroepsgroepen die vanouds een hoog beroepsethos hadden, als notarissen en accountants, lijken ook steeds meer in verwarring te verkeren. Deze culturele kaalslag heeft grote gevolgen gehad. Niet alleen de (semi-)publieke, maar ook de vrije marktsector is in toenemende mate daaronder gaan lijden. Geen wonder dat Nederland de laatste jaren fors gezakt is op internationale ranglijsten. Of het nu gaat om concurrerend vermogen, de aanwezigheid van corruptie of het vertrouwen in de overheid. Meer geld alleen zal dit probleem niet verhelpen.

    Het is de hoogste tijd voor een renaissance van beroepseer en beroepstrots op verschillende fronten. De verwaarlozing daarvan is Nederland steeds meer opgebroken. Eergevoel betekent dat iemand ernaar streeft kwaliteit te leveren en daarin ook door anderen te worden erkend. Daarbij stelt iemand hoge eisen aan zijn eigen doen en laten, om in de ogen van zichzelf en anderen iets voor te stellen. Het gaat om hoge eisen die zijn geworteld in zelfrespect en beroepstrots. Professionals moet weer voluit de kans gegeven worden en de kans grijpen hun persoon te verbinden met hun vak, zodat ze 'naar eer en geweten' kunnen werken. Intellectueel, cultureel en moreel kapitaal doen er in de moderne tijd steeds meer toe. Wanneer werknemers leren te ondernemen met hun talenten, hun ideeën kunnen ventileren in een omgeving waar er aandachtig wordt geluisterd komen hoge ambities vrij. Dan willen zij ook worden aangesproken op de realisering daarvan en ontstaat er synergie.

    Om dit mogelijk te maken moet er veel veranderen. Laten managers zich als dienstbare leiders opstellen. Laten we de deugdzame cirkel van kwaliteit en arbeidsvreugde weer herontdekken. Laten de professionals de moed hebben weer op te komen voor wat hen bezielt. Laten we verzwakte beroepsgroepen aanmoedigen te kiezen voor kwaliteit en beroepseer, en deze zo van binnenuit weerbaar te maken. Laten we met elkaar praten over wat beter en anders kan, wat onze verlangens zijn en elkaar stimuleren die te realiseren.

    En laten we in Nederland opruiming houden in het enorme arsenaal aan demotiverend 'gereedschap': het steeds weer opnieuw openlijk twijfelen aan de arbeidsmoraal, kwaliteit van arbeid uitsluitend af te meten aan doelmatigheid, permanente reorganisaties, politieke stelselwijzigingen zonder medezeggenschap of betrokkenheid van de professionals, vermenigvuldigen van regels, procedures en formulieren die ten koste gaan van de tijd die aan het echte werk kan worden besteed, uitdijing van de lagen van duurbetaalde managers, coördinatoren en bestuurders, het streven naar zoveel mogelijk 'gelijkgeschakelde werknemers', gebrek aan wederzijds respect en vertrouwen. Deze beschreven ommekeer kan alleen slagen wanneer politici, bestuurders, managers, professionals het lef hebben de renaissance van beroepseer en beroepstrots tot topprioriteit van Nederland te maken

    28-09-2015 om 11:44 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.M-decreet) Meer dove leerlingen in gewoon onderwijs, maar gebrek aan tolken

    (M-decreet) Meer dove lerlingen in gewoon onderwijs, maar gebrek aan tolken

    Leerlingen en studenten van het kleuter- tot en met het hoger- en volwassenenonderwijs krijgen voortaan tolkuren voor 100 procent van hun lestijden. Dat meldt Fevlado, de Federatie van Vlaamse DovenOrganisaties. De organisatie reageert verheugd. 'We hebben hier jarenlang voor gelobbyd', klinkt het. De organisatie trekt wel tegelijk aan de alarmbel. Er is namelijk een 'ernstig tekort aan tolken Vlaamse ...Gebarentaal'.

    Dove leerlingen en studenten kunnen al langer de inzet van een gebarentolk vragen. Het aantal tolkuren is de voorbije jaren ook stelselmatig verhoogd. Zo was er in het schooljaar 2010-2011 sprake van 16.210 uren en in het schooljaar 2013-2014 van 40.000 uren.

    Maar Fevlado dringt al langer aan op tolkuren voor alle nodige lestijden. Door een verhoging van het aantal tolkuren in het onderwijs zou dat nu een feit zijn.

    Het maximumaantal tolkuren verschilt daarbij per onderwijsniveau. Zo gaat het voor het basisonderwijs bijvoorbeeld om 1.008 uren, wat neerkomt op 36 lesweken van gemiddeld 28 uren. Ook voor het secundair onderwijs zijn de maxima voldoende om te komen tot een volledige ondersteuning. Voor het hoger onderwijs ligt het plafond op 600 uren, berekend aan 10 tolkuren per studiepunt. Van dit maximum aantal tolkuren voor het hoger onderwijs kan per uitzondering worden afgeweken als uit de motivatie bij de aanvraag blijkt dat er meer contacturen zijn.

    Fevlado waarschuwt wel meteen voor het tekort aan gebarentaaltolken. 'Het ernstige tekort aan tolken Vlaamse Gebarentaal is erg zorgwekkend', klinkt h

    Meer weergeven
    Leerlingen en studenten van het kleuter- tot en met het hoger- en volwassenenonderwijs krijgen voortaan tolkuren voor 100 procent van hun lestijden. Dat me...
    standaard.be

    28-09-2015 om 11:01 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:M-decreet, tolekn, dove eerlingen
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Prof. Ruud Koopmans Sociaal-culturele integratie migranten (taalkennis e.d.) heel belangrijk voor vinden van werk ...
    mm

    Prof. Ruud Koopmans Sociaal-culturele integratie migranten (taalkennis e.d.) heel belangrijk voor vinden van werk ...

    Ook haaks op visie van Gentse socioloog Orhan Agirdag & andere taalachterstandsnegationisten die b.v. belang van kennis van het Nederlands ten zeerste minimaliseren en de invoering van intensief NT2 tegenwerken

    Journal of Ethnic and Migration Studies (prof. Ruud Koopmans)

    .

    Does assimilation work? Sociocultural determinants of labour market participation of European Muslims

    ABSTRACT

    Numerous studies have shown that even after controlling for relevant socio-economic background variables, the labour market position of immigrant minorities lags considerably behind that of natives. The label ‘ethnic penalties’ is often used to denote these gaps and reflects the idea that differences between natives and immigrants that cannot be explained by demographic and human capital variables must be due to discrimination by employers.

    I challenge this interpretation by looking at the role of sociocultural variables such as language proficiency, interethnic social ties and gender values as alternative sources of unexplained ethnic group differences. I use the data from the cross-national ‘Eurislam’ survey of four immigrant ethnic groups of predominantly Muslim belief—Turks, Moroccans, former Yugoslav Muslims and Pakistani—as well as native ethnics.

    The results indicate that once sociocultural variables are taken into account, differences in rates of labour market participation and unemployment between native ethnics and the Muslim groups are strongly reduced and in many cases become statistically insignificant. Using mediation analyses, I demonstrate that the findings do not fit a scenario that assumes that the causality primarily flows from labour market participation to sociocultural assimilation rather than the other way around.

    28-09-2015 om 10:53 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:NT2, allochtone leerlingen
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5 vragen die men moet stellen aan pedagogische goeroes

    Five questions to ask an education guru

    Posted: September 26, 2015 | Author: gregashman Blog: Filling the pailBlog:

    Imagine that you are a teacher in a school and you have just sat through a presentation by an education guru of some sort. Let’s call her ‘Marion’. If it is safe to do so, what questions should you ask Marion at the end of the presentation? I have a few suggestions.

    1. What are you actually suggesting that we should do?

    A typical education guru will say plenty of things that don’t actually lead to concrete proposals. She may spin anecdotes about a fantastic school that she recently visited where everything was marvelous.

    Alternatively, she may construct terms and then set about defining these terms. You may find yourself hearing about ‘Productive Change Capacity’, how this is made up of constructive professional dialogue, openness to the views of others etc. and how this can be contrasted with ‘Resistive Change Capacity’ which is made of restricted professional dialogue, closed mindedness and so on. I’ve just made-up these two terms but education literature is full of such tautologies that lead us nowhere in particular.

    Instead, if Marion really has anything to offer then she should be able to describe what might change as a result of taking on her ideas. Of course, you don’t expect Marion to know everything about your context and so she might need to ask a few questions too. However, she clearly should have something to offer or there really is no point.

    2. What problems do your proposals solve?

    Presumably, implementing Marion’s ideas will make things better in some way. Otherwise, why would we bother? So it seems reasonable to ask what current or typical problems these ideas will solve. This also places the ideas on a testable basis. If they solve a particular problem then what will that look like? How will we know that the problem is solved? Perhaps our students will read more at home or they might become better mathematical problem solvers. Perhaps they will feel better about school. Some of these things are easier to measure than others but any meaningful change should have observable consequences.

    3. What would convince you that you are wrong?

    Testability leads to a key principle of science that is largely absent from education discussions; the idea of falsifiability. In fact, it is so absent that you are likely to need to persist in order to get an answer to this question. I would predict that Marion’s first response would be to explain why her ideas are not wrong, why they are well grounded in theory or research or whatever. So you’ll probably need to clarify with a follow-up question.

    The problem is that many supposed educational theories can explain all possible sets of circumstances. We will see an example shortly. If Marion really cannot think of anything that would convince her that her ideas are wrong then we have something more akin to an unshakable belief than something based on evidence.

    Strong theories are always falsifiable. Their strength comes from the fact that, despite this, nobody has managed to demonstrate that they are wrong. There is a common story that tells of how the evolutionary theorist, J. B. S. Haldane, was asked what would falsify the theory of evolution and he answered that finding fossilised rabbits in Precambrian rocks would do it.

    4. Does adopting part of the approach give part of the benefit?

    One way that a proposed intervention can become unfalsifiable is when it only works if implemented fully and with 100% fidelity. If it works, great. If it doesn’t work then that is because you didn’t do it properly. Either way, the rightness of the original intervention remains unchallenged.

    Something like this happened with a huge differentiated instruction study in the U.S. It didn’t work but the authors concluded that this was because the intervention was not implemented correctly, leaving the principle of differentiated instruction unchallenged.

    Now it may be the case that some approaches will work with a perfect implementation and will not work or will cause harm if implemented with anything less than this. If this is true then ask yourself how much practical value there would be in adopting this course of action. It seems unlikely in the extreme that you will get any team of teachers anywhere to implement something with complete faithfulness to the originators’ intentions.

    However, if implementing part of the program delivers part of the benefits then this seems a much better prospect. You can imagine different teachers having strengths in different elements, at least to begin with. And as the benefits accrue then you might start to win over the skeptics.

    5. What are the negative effects?

    If a consultant cannot describe the negative effects of their proposed initiative then this is either because there aren’t any, the consultant is badly informed, the consultant is dishonest or it has never been attempted before and you are the guinea-pigs.

    I cannot think of any intervention, even those that I would recommend, that have no negative consequences. For instance, a push for explicit instruction would meet with some teacher resistance that would have to be effectively managed.

    No questions asked

    Of course, you will not need to ask any of these questions if they are answered in the presentation. Some of the best educationalists that I have seen will preempt most of these points. Dylan Wiliam, for instance, has spent a lot of time thinking about the negative impacts of attempts to embed more formative assessment and has tried to develop programs that provide benefits if implemented only in part. I have heard him talk of teachers aiming to embed one new practice per year.

    And we shouldn’t be too harsh. Just because a consultant tells an anecdote, it does not mean that she is wrong. Anecdotes enliven presentations and often make them more bearable. A consultant promoting a genuinely effective approach might not have been challenged by such questions before; the education community is often too polite and credulous.

    However, if after a thoughtful pause, you don’t get a straight answer then I’d be keen to investigate further before plunging into the next whole-school initiative.

    “We’ll need to have a think about that, Marion.”

    If you are interested in reading more about the evaluation of educational initiatives and ideas in a way that is accessible to teachers then I recommend Dan Willingham’s book, “When can you trust the experts?”


    28-09-2015 om 00:00 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Tags:neomanie, goeroes
    >> Reageer (0)
    25-09-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Leerlingen met beperking in de kou: als gevolg van M-decreet geen GON-begeleiding

    De 'voorspelde' zegeningen van het M-decreet: heel veel Vlaamse kinderen krijgen dit schooljaar geen GON als gevolg van M-decreet, veel inclusieleerlingen krijgen niet langer (gratis) paramedische ondersteuning als logopedie e.d;...

    Spermalie Brugge getuigt vandaag: "Het ziet ernaar uit dat 42 kinderen met een auditieve of visuele beperking die dankzij de begeleiding van GON-leerkrachten in het gewoon onderwijs les kunnen volgen, dit jaar uit de boot zullen vallen. Basissch...ool voor buitengewoon onderwijs Spermalie in Brugge kreeg namelijk te horen dat de GON-uren voor de school bevroren zijn. Door de maatregel zitten vier voltijdse GON-leerkrachten eveneens onverwachts zonder werk.

    Basisschool Spermalie biedt onderwijs aan van het type 6 (voor blinde en slechtziende kinderen) en het type 7 (voor dove en slechthorende kinderen). Dankzij de GON-uren (GON staat voor Geïntegreerd Onderwijs, red.) kan de school ook kinderen met die beperkingen in het gewone onderwijs helpen doordat zij in hun eigen school een beroep kunnen doen op een begeleidingsleerkracht.

    Eind juni werden de GON-uren voor de school echter bevroren. Sindsdien kreeg de school nog 42 dossiers toegewezen. Het gaat om 42 leerlingen die vorig jaar van het CLB een gemotiveerd verslag kregen om -op voorwaarde van GON-begeleiding- in het gewone onderwijs te blijven.

    Directrice Veerle De Brabandere zit erg met de zaak verveeld. "Normaal gezien krijg je, als je groeit in uren, die uren in oktober met terugwerkende kracht erbij. Maar door de bevriezing van de GON-uren gaat dit niet. Doordat de extra dossiers bovenop de vastgelegde uren komen, mag ik die uren niet inrichten en kunnen die 42 leerlingen niet door ons geholpen worden. Bovendien hebben vier voltijdse leerkrachten hierdoor ook te horen gekregen dat ze geen werk meer hebben."

    Zelfde situatie voor heel veel andere kinderen die ook in principe recht hebben op GON, maar als gevolg van Mdecreet geen GON meer krijgen!

    Meer weergeven
    Het gaat om 42 kinderen met een visuele of auditieve beperking die dankzij GON-begeleiding in het gewone onderwijs kunnen blijven. Door een bevriezing van de uren in de Brugse basisschool Spermalie kunnen ze echter niet geholpen worden. Ook...
    deredactie.be
    mmm

    25-09-2015 om 21:31 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Tags:M-decreet, inclusief onderwijs, GON
    >> Reageer (0)
    24-09-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.VLOR-stemmingmakerij-dag van 17 september j.l., negatieve beeldvorming, België-truc ...

    VLOR-stemmingmakerij-dag van 17 september j.l., negatieve beeldvorming, België-truc ... Een slechte start!

    1 Inleiding en situering

    Op 15 september in het radioprogramma ‘De Ochtend’ betreurde minister Crevits de negatieve beeldvorming onderwijs. Iemand had zich naar verluidt in de soap ‘Thuis’ even niet positief uitgelaten over het leraarsberoep. Merkwaardig genoeg formuleerde minister Crevits geen kritiek op de veel grotere stemmingmakerij van de voorbije jaren en weken – zoals onlangs nog op de VLOR-startdag van 17 september.

    Het thema van de VLOR-startdag luidde ‘Onderwijs en de arbeidsmarkt van morgen’. We lazen in de aankondiging : “In het licht van de digitale evolutie, delokalisering en globalisering wordt druk gespeculeerd over de toekomst van de arbeidsmarkt. … Hoe kunnen we generaties best voorbereiden op een snel veranderende samenleving? Maar vooral: hoe geeft onderwijs mee vorm aan de toekomst? ... Op de startdag staat de Vlor stil bij deze vragen en reflecteert over welk onderwijs we willen voor morgen. “ Die voorstelling allen suggereert al dat volgens de VLOR-opstellers van deze tekst het onderwijs er morgen heel anders zal moeten uitzien.

    Dit laatste bleek nog meer uit het feit dat de VLOR-vrijgestelden drie sprekers hadden uitgekozen waarvan ze op voorhand wisten dat volgens hen het bestaande onderwijs absoluut niet deugde. Sprekers die plei(t)en voor een radicale koerswijziging.

    Twee professoren van de KU Leuven hingen allesbehalve een positief beeld op van ons onderwijs. De basisstelling van de neerlandicus Kris van den Branden luidde : ““Met de deur in huis… De wereld is drastisch veranderd, de school niet. En dus falen onze scholen niet. Ze zijn gewoon hopeloos verouderd.” Dit is een stelling die hij al 25 jaar debiteert. Van den Branden en CO slaagden er de voorbije kwart eeuw ook in om ons klassiek en degelijk taalonderwijs af te breken en uit te hollen. De tweede Leuvense spreker, economie-professor Maarten Goos, probeerde de toehoorders wijs te maken hoe door onze zwakke PISA-score van de voorbije decennia het economisch rendement van ons onderwijs de voorbije decennia vrij laag was en is.

    2. Prof. Maarten Goos over economische kostprijs van onze lage PISA-score van de voorbije decennia

    We citeren vooreerst de belangrijkste passage uit de spreekbeurt van prof. Goos over ’Vaardigheden voor de toekomst: een economisch perspectief’
    Goos poneerde: “Veronderstel een stijging van de gemiddelde PISA score van 514 punten in België naar het niveau in Finland van 546 punten tegen 2035 (dit zijn 32 punten of 1.3 punt per jaar, dit is 1 standaarddeviatie in PISA testscores en is dus haalbaar). •Elk jaar nemen de vaardigheden toe en die leiden tot extra groei. •De verdisconteerde waarde van deze extra groei over een periode van 90 jaar (wanneer de kinderen die in 2035 de PISA toets aflegden op pensioen zullen gaan) is 1 586 miljard euro of 3,8 maal het huidige BNP.”

    Het is vooreerst verbazend dat Goos op een dag over het 'Vlaams' onderwijs verwijst naar de Belgische PISA-score, en niet naar de score voor Vlaanderen die stukken hoger is dan deze van Franstalig België. Je moet maar durven. Die Belgen-truc wordt vaak toegepast om uitspaken te doen over ‘ons’ onderwijs, maar is niet toevallig en is totaal misleidend. Prof. Wim Van den Broeck twitterde in dit verband terecht: “Prof Goos slaagt erin een presentatie te houden voor Vlaams onderwijs met uitsluitend cijfers over België (faut le faire).”

    Goos weet maar al te best dat Vlaanderen in tegenstelling met Franstalig België voor PISA (sinds 2000) en TIMSS (sinds 1995) veelal een Europese topscore behaalt en Franstalig België een vrij zwakke score. Goos plaatst de Finse score van 546 (?) punten tegenover de Belgische van 514.
    Het is niet duidelijk waar hij die cijfers vandaan haalt. PISA-2012 was in de eerste plaats een studie waarin het vak wiskunde centraal stond en het meest uitvoerig werd getoetst. Op PISA-wiskunde 2012 behaalde Vlaanderen de Europese topscore (samen met Zwitserland): 531 punten. Finland behaalde 519 punten en is nochtans een land met weinig armoede en weinig allochtone leerlingen. Zelfs de Vlaamse tso-leerlingen behaalden nog 519 punten. Ook op TIMSS-wiskunde scoorde Vlaanderen in het verleden beter dan Finland. (Vlaanderen heeft in het verleden voor PISA/TIMSS wiskunde zelfs een 560 punten behaald.)

    Goos maakt vervolgens een dubieuze rendementsberekening op basis van de PISA-score. Als het niveau gedurende de volgende 20 jaar elk jaar met 1,3 punt zou stijgen, dan zouden we in 2035 een 546 punten behalen. En dat zou dan tijdens de periode 2015-3005 een economische meeropbrengst van bijna vier maal het huidige BNP opleveren.

    Goos verzwijgt dat Vlaanderen sinds de eerste TIMSS-studie van 1995 een gemiddelde behaalde van minstens 546 punten. Hij suggereert tegelijk dat door de lage PISA-score het economisch rendement van ons onderwijs de voorbije decennia vrij laag was. Op basis van zijn (dubieuze) economische rendementsberekening had Goos kunnen uitrekenen hoeveel het Vlaams onderwijs sinds de landenvergelijkende studie van TIMSS 1995 of PISA 2000 economisch had opgebracht in vergelijking met de andere Europese landen - en met Franstalig België. Vlaanderen behaalde de voorbije 20 jaar al een gemiddelde van 546 punten en meer. We zijn er ook van overtuigd dan de Vlaamse 15-jarigen in de periode vóór 1995 nog hoger scoorden dan in de periode erna. Op basis van Goos rendementsberekening zou het degelijk Vlaams onderwijs de voorbije 50 jaar een enorme meeropbrengst hebben opgeleverd in vergelijking met de meeste landen. Prof. Goos wekte echter de indruk dat ons onderwijs in het verleden slecht presteerde en al te weinig economisch rendement opleverde.

    Prof. Goos zou ook moeten weten dat de PISA-2012 score voor Finland sterk was gedaald en voor wiskunde slechts 519 punten bedroeg. Volgens eigen evaluatiestudies van de universiteit Helsinki presteerden de Finse leerlingen ook al in 2005 voor wiskunde e.d. eerder zwak. Er is in Finland zelf al lange tijd veel interne kritiek op de leerprestaties.

    Goos wekt ook de indruk dat Finland dankzij zijn degelijk onderwijs economisch heel goed presteert. Maar zijn vergelijkingsland Finland presteert al jaren vrij zwak op economisch gebied. Dit leidde ook nog recentelijk tot grote besparingen.

    Prof. Goos had het in zijn spreekbeurt ook over de vaardigheden die de arbeidsmarkt in de toekomst zal nodig hebben. Hij beweerde dat er op de arbeidsmarkt een ander soort vaardigheden zou nodig zijn dan deze die het onderwijs momenteel nastreeft. Hij poneerde verder dat we ook dringend de overwegend vakdisciplinaire aanpak met afzonderlijke studierichtingen moeten ruilen voor een ‘integratie van de verschillende studierichtingen.’
    We citeren nu even zijn stellingen: * “Verandering in de soort van vaardigheden gevraagd op de arbeidsmarkt: cognitief-abstracte en niet-cognitieve vaardigheden die niet kunnen worden geautomatiseerd vervangen cognitieve vaardigheden die wel kunnen worden geautomatiseerd.”
    *”Betere integratie van verschillende studierichtingen. Er is b.v. een richting Wetenschap & Technologie en Humane Wetenschappen maar er is geen richting “Technologie & Samenleving” over de ethische, wettelijke en socio-economische aspecten van de digitale revolutie.”

    We zijn het hoegenaamd niet eens met de stelling dat we op vandaag vooral cognitieve vaardigheden zouden aanleren die gemakkelijk geautomatiseerd kunnen worden, geleverd kunnen worden door machines, robots e.d. We zijn het er ook niet mee eens dat de huidige studierichtingen en vakdisciplines niet deugen, en dat we moeten overschakelen op brede en vakkenoverschrijdingen richtingen als ‘Technologie en samenleving’. Er is momenteel ook nog geen sprake van een brede richtingen als ‘Wetenschap en technologie’. Er is wel al veel gepalaverd over b.v. ‘Wetenschap en Techniek’, maar de vraag blijft of zoiets wel wenselijk en realiseerbaar is.

    2. Stemmingmakerij van Kris van den Branden en nietszeggende alternatieven

    De Neerlandicus van den Branden bestempelde zijn spreekbeurt met ‘Onderwijs voor de 21ste eeuw. Is het onderwijs nog mee met de tijd?’ De titel alleen al verraadt welke richting het zou uitgaan.
    Van den Branden staat bekend als iemand die de voorbije 20 jaar geregeld vernietigende uitspraken deed over het falend Vlaams onderwijs, het falend taalonderwijs, de falende democratisering ... Toen hij in 2000 geconfronteerd werd met een Vlaamse topscore voor PISA, deed hij zijn uiterste best om die topscore in sterke mate in vraag te stellen. Bij de topscore voor b.v. lezen klonk het toen dat de Vlaamse leerlingen enkel goed waren voor geheugenvragen, maar niet voor denk- en toepassingsvragen en kritische analyse. Totaal ten onrechte.

    Op de VLOR-startdag Kris van den Branden meteen de toon van zijn spreekbeurt: “Met de deur in huis… De wereld is drastisch veranderd, de school niet. En dus falen onze scholen niet. Ze zijn gewoon hopeloos verouderd.” Zijn basisboodschap luidde dus dat het onderwijs hopeloos verouderd is en dat we in de 21ste eeuw een totaal ander onderwijs nodig hebben. Zoals al gezegd, beweert hij dit al 20 jaar.

    In zijn verder betoog pakte Kris van den Branden uit met wollige en weinig zeggende alternatieven. We citeren uitvoerig.
    “(1)Sleutelcompetenties voor de 21 ste eeuw: taal en informatie doen werken; kennis doen werken; verbeelding doen werken; moderne technologie doen werken; sociale relaties doen werken; verandering doen werken; je eigen leer-kracht doen werken ; je leven doen werken; het leven op deze planeet doen werken.

    (2)Dat roept vragen op…. • Moeten de vakken dan afgeschaft worden? • Gaat het niveau niet omlaag? • Is er een draagvlak voor die sleutelcompetenties? • Welke mensen willen we vormen?

    Welke mensen willen we vormen? * Mensen in balans “We hebben mensen nodig die in balans zijn met zichzelf, anderen en hun omgeving. Mensen die persoonlijke, sociale, maatschappelijke, economische en ecologische belangen evenwichtig kunnen verzoenen… We hebben mensen nodig die niet alleen goed kunnen redeneren, maar ook gedreven zijn om goed te doen * Curriculum in balans Cruciale competenties worden ontwikkeld: leerlingen en studenten ontwikkelen de competenties die cruciaal zijn voor hun toekomstig leven en voor de toekomst van de planeet.

    • Energie voor leren wordt hernieuwd: de energie die leerlingen en studenten investeren in onderwijs wordt maximaal omgezet in leren en ontwikkeling, wat op haar beurt nieuwe energie voor leren oplevert. • Er gaat geen talent verloren: onderwijs werkt optimaal voor elke leerling/student, ongeacht zijn of haar achtergrond. • De leraar maakt het cruciale verschil • Geen hervorming zonder vorming van leraren.”

    We vinden de geformuleerde alternatieven heel vaag en wollig . Met weinigzeggende stellingen als “de energie die leerlingen investeren in het onderwijs wordt maximaal omgezet in leren en ontwikkeling’ of ‘taal en informatie doen werken’, komen we geen stap verder.
    We stippen nog aan dat uitgerekend Van den Branden ook medeverantwoordelijk is voor de uitholling van het vak Nederlands: via zijn invloed op de eindtermen en leerplannen Nederlands, via zijn propaganda voor eenzijdig taakgericht, communicatief … taalonderwijs, via zijn sterke relativering voor alles wat te maken heeft met basiskennis (woordenschat, spelling, grammatica …).

    Van den Branden is ook medeverantwoordelijk voor het uitblijven van intensief NT2 vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs. Hij ontving met zijn Leuvens Steunpunt NT2 in de periode 1990-2010 niet minder dan 500 miljoen BFR subsidie om na een paar jaar te verkondigen dat er geen verschil is tussen NT2 en NT1 en dat het volstaat dat de anderstalige kleuters de gewone lessen volgen, met elkaar optrekken in de speelhoeken , enz. Niets is o.i. minder waar.

    4.Anneke Westerhuis over het beroepsonderwijs van de toekomst.

     Voor de bijdrage over het beroepsonderwijs had de VLOR als derde spreker de Nederlandse Anneke Westerhuis uitgenodigd.

    In haar spreekbeurt ‘Uitdagingen voor het secundair beroepsonderwijs: vooruitlopen of volgen?’ behandelde ze de vraag: “Kan het secundaire beroepsonderwijs de race met de technologie bijhouden?” Uit de titels alleen al kan men afleiden dat ook Westerhuis zou pleiten voor een ander soort beroepsonderwijs.

    De VLOR had iemand uitgenodigd die weinig bleek af te weten over het unieke Vlaams tso/bso en er daar dan ook maar over zweeg. Westerhuis vergeleek dan maar het beroepsonderwijs in Duitsland en Zweden; en concludeerde: “Het Duits beroepsonderwijs volgt de vraag van de bedrijven; Het Zweeds anticipeert op de ontwikkeling binnen de bedrijfswereld." Westerhuis vergat erbij te vertellen dat het Zweeds onderwijs zowel voor PISA als TIMSS heel zwak scoort, dat het beroepsonderwijs er maar zwak uitgebouwd is en dat ook de Zweedse economie het er veel minder goed doet dan in Duitsland.

    Ze had het verder over zaken als: • Kritiek is makkelijk, maar het zijn universele vraagstukken • Ontwikkelingen gaan zowel snel als geleidelijk • Hoe blijft beroepsonderwijs actueel én relevant?

    5. Besluit

    We ergeren ons eens te meer aan het feit dat de VLOR-vrijgestelden door de keuze en formulering van het thema en door de keuze van de drie sprekers een eigenzinnige visie op het onderwijs willen opdringen. We illustreerden dit ook al herhaaldelijk in het verleden. Bijvoorbeeld aan de hand van de keuze van de zgn. experts die een VLOR-rapport mogen opstellen. In 2008 verscheen een VLOR-rapport over en pro competentiegericht onderwijs waarvoor enkel voorstanders als auteur waren uitgenodigd. Denk verder maar aan de drie professoren-orthopedagogen die in 1996 het VLOR-rapport over inclusief onderwijs mochten opstellen en een pleidooi hielden voor radicaal inclusief onderwijs en afschaffing van he buitengewoon onderwijs. VLOR-vrijgestelden manipuleerden ook de tekst van het VLOR-decreet over ‘inclusief onderwijs’ van 1998. De adjunct-secretaris-generaal had er niets beter op gevonden dan het vervalsen van uitspraken van de prof. Ruijssenaers. We toonden dit aan; en jaren later heeft ook de toenmalige VLOR-voorzitter Van Beneden, ons dit bevestigd.

    Nog dit. Het verwondert ons dat minister Crevits zich ergert aan een eerder onschuldige uitspraak over leraarsberoep en onderwijs in de soap 'Thuis', maar niet reageert op de grote stemmingmakerij en negatieve beeldvorming op de VLOR-startdag. Ze liet zich onlangs ook nog positief uit over de nieuwe 'Klasse', maar verzwijgt dat uitgerekend het overheidstijdschrift Klasse de voorbije kwart eeuw het meest aan stemmingmakerij tegen het onderwijs en de leraars deed en de negatieve beeldvorming in sterke mate bevorderde.

    P.S. Het basisthema 'differentiatie' in het nieuwe nummer van KLASSE is overigens van uiterst bedenkelijke kwaliteit.


    24-09-2015 om 11:47 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Tags:VLOR, Goos, beroepsonderwijs, Van den Branden
    >> Reageer (0)
    23-09-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ervaren directeur over essentie basisonderwijs op BON-Symposium 2015

    Ervaren directeur  over essentie basisonderwijs   op  BON-Symposium 2015

    Waar zullen we het eens over hebben? Er is veel te vertellen, maar voordat ik dat doe zal ik me kort voorstellen: Mijn naam is Peter van ’t Hof, ik ben 12 ½ jaar directeur/bestuurder van de Godelinde Schoolvereniging in Hilversum…een één-pitter, van 1996 tot 2002 was ik directeur van de Hollandse school Limited in Singapore en daarvoor sinds 1980 hoofd der school en directeur op diverse scholen voor openbaar onderwijs in Zwijndrecht. Voor mij zit het er straks op: in april word ik 65 en per 31 juli a.s. zal ik voor de laatste keer een schooldeur achter me dicht doen, als er tenminste een opvolger gevonden is tegen die tijd. Het zal wennen zijn, want het is een mooi vak.

    Waar zullen we het eens over hebben? Keuze genoeg.

    Groepsplannen, de administratieve last voor leerkrachten, samenwerkingsverbanden passend onderwijs, 21st Century Skills, Ipadscholen, op hol geslagen collega-directeuren, bovenschools management of last but not least de Inspectie ?

    Laten we maar beginnen met een definitie van een school. Een school is een instituut waar daarvoor opgeleide mensen de aan hen toevertrouwde leerlingen kennis bijbrengen. Iemand schreef eens: Neem een stapel stenen….voeg wijsheid toe en je hebt een school…  Wijsheid zit in mensen, niet in Ipads, dus Ipadscholen zijn voldoende besproken.

    Het motto van mijn school is: De Godelindeschool ontwikkelt…….. Een tweeledig motto: de school ontwikkelt zich en de school ontwikkelt anderen. Dat zijn de beide doelen van een school. We kunnen uren discussiëren hoe een kind zich zou moeten ontwikkelen, maar als directeur van een basisschool vind ik het woord basis het allerbelangrijkste. Wij leggen het fundament voor de toekomst en dat moet stevig en stabiel zijn. De term funderend onderwijs hoor je dan ook steeds meer en die term zegt alles….

    Het is dus onze taak om basisvaardigheden aan te leren: lezen, taal, rekenen, schrijven en wereldoriëntatie. Als die basis goed is, kan er gebouwd worden: door het voortgezet onderwijs maar ook door het kind of de jongvolwassene zelf. Ik kan me heel erg boos maken als ik zie dat scholen de basisvaardigheden niet zo belangrijk vinden: het kind moet zich volledig ontplooien….. In mijn ogen heeft het daar nog een heel leven voor, maar je kunt je niet ontplooien als er geen goed fundament is of je moet voor die ontplooiing heel, heel hard knokken.

    Een praktijkvoorbeeld: Een neefje van mij (inmiddels 24) zat op een Freinetschool. Prachtig onderwijs vanuit zelfgeschreven en zelfgedrukte werken. Alles kon daar op school…maar als je dyslectisch bent, heb je een probleem. In zijn rapport in groep 4 stond: In zijn lezen herken je zijn karaktertje. Helemaal niet…… alleen maar zo dyslectisch als een deur…. Uiteindelijk van deze school gegaan met de dramatische cito-score van 512..naar vmbo-praktische leerweg. Door heel, heel hard knokken en een lange route haalt hij eind van dit jaar zijn ALO-diploma. Hij wordt een geweldige gymleraar, want hij heeft onderwijstalent.Ik zal vol trots bij zijn diploma-uitreiking zitten….. Ongelooflijk dat zo’n verkeerde basis voor kan komen in ons onderwijs. Didactische verwaarlozing pur sang. Wij mogen kinderen geen kansen ontnemen door slecht onderwijs, onze taak is ze kansen te bieden…….

     

     Basisvaardigheden aanleren dus. Basisvaardigheden die voor mij 21st Century Skills zijn. Ook in een snel veranderende wereld lijkt het me handig als je zo goed als foutloos kunt lezen,  schrijven en rekenen. Basisvaardigheden: Kinderen meenemen op de weg of aan hun haren uit het moeras slepen. Tot mijn grote vreugde is ons samenwerkingsverband passend onderwijs er achter gekomen dat kinderen op een eigen leerlijn zetten niet het gewenste resultaat heeft. Hun advies is nu om dat niet meer te doen…. Deden we al niet, want als je je gezond verstand gebruikt, dan weet je dat je een kind op een eigen leerlijn nooit voldoende aandacht kunt geven voor de instructie die nu juist dat kind zo hard nodig heeft.

    Meenemen dus en opvullen wat nog niet beheerst wordt. En, misschien nog wel het belangrijkste: hoge verwachtingen hebben van een kind. Wat voor signaal geef je een kind mee als je het groepsprogramma loslaat: Wij laten je los, je kunt het toch niet volgen, modder jij maar lekker door en dan zien we wel hoe ver je komt. Pedagogische verwaarlozing pur sang…..

    Wij spreken kinderen op onze school aan op resultaat. Wij hebben hoge verwachtingen van ze en kunnen ze aan bepaalde verwachtingen nog niet voldoen dan ondersteunen we ze: aan de instructietafel, maar ook apart bij de remedial teacher. Die hebben we nog en die blijft, ook als ik weg ben…… Je kunt namelijk niet van leerkrachten verwachten dat ze in hele volle klassen, alleen begeleid door de interne begeleider, alle problemen kunnen oplossen. Dat is fysiek onmogelijk en een illusie. Daar zouden scholen en hun IB-ers eerlijk in moeten zijn.

    Enkele jaren geleden heb ik getracht een actie op de rit te krijgen met betrekking tot passend onderwijs met als titel: Passend Onderwijs, een illusie. Ik heb heel veel scholen aangeschreven en alle politieke partijen. Het is niet van de grond gekomen…..politieke partijen reageerden niet, alleen Jasper van Dijk van de SP, die het helemaal met me eens was en zelf in de Tweede Kamer terecht heeft geageerd tegen de invoering van Passend Onderwijs. Scholen reageerden wel… altijd de directeuren en vaak ronduit vijandig. Op Facebook bereikte ik leerkrachten die wel positief waren. Zij moeten het tenslotte uitvoeren en zagen dus de bui al hangen.

    De actie is dus een vroege dood gestorven, passend onderwijs helaas niet. De samenwerkingsverbanden Weer Samen Naar School zijn omgevormd tot Samenwerkingsverbanden Passend Onderwijs. Ik heb dat allemaal aangezien en vraag me werkelijk af wat er veranderd is binnen zo’n samenwerkingsverband. Dat had simpeler, efficiënter en natuurlijk goedkoper gekund.Iedere school heeft een scan ondergaan waaruit duidelijk zou moeten worden welke zorg men aan kon. Bij ons door het Seminarium van Orthopedagiek en we kregen het basisarrangement met de aantekening dat onze school goed was in de opvang van kinderen met een aandoening in het autistisch spectrum. Dat hadden we ze zelf verteld. Uiteindelijk is door het samenwerkingsverband besloten dat de scans van de scholen toch niet relevant waren en is er niets mee gedaan….Kassa!!!Ik zie weinig gebeuren en ondertussen worden ouders met een kind dat extra aandacht nodig heeft op het verkeerde been gezet, om het netjes te zeggen….

    Wat me ook zo verbaasde is dat de Amsterdam Arena volstroomde met collega’s die protesteerden tegen de extra 300 miljoen die bezuinigd zou worden op passend onderwijs, terwijl we daar hadden moeten staan om te protesteren tegen de inhoud van dit gedrocht. Als we moeten kiezen tussen vorm of inhoud dan kies ik toch voor inhoud…… Passend onderwijs is en blijft een illusie. …

    In het kader van passend onderwijs heeft iemand bedacht dat we groepsplannen moeten maken. In een groepsplan in het basisonderwijs weken beschrijf je voor 6 tot 8 voor ieder kind de onderwijsbehoefte…..Het liefst een groepsplan voor alle vakken, maar de meeste scholen beperken zich tot rekenen en spelling. Veelal moeten ook alle doelen vanuit de methode overgeschreven worden.Het maken van een groepsplan is een enorme administratieve last. Ik hoor zoveel klachten van leerkrachten dat ze alleen maar hier aan toekomen en niet meer aan de voorbereiding van hun lessen…..Het grote probleem is dat mijn collega-directeuren er voor hebben gezorgd dat het middel doel is geworden. Alles draait om groepsplannen en verantwoording…maar wat wil je weten?  Je wilt weten hoe je de kinderen het best kunt begeleiden…dat is de kern. Dat je daar middelen voor gebruikt…logisch, maar laat het daarbij.

    Op mijn school doen wij niet aan groepsplannen omdat we het er nut niet van inzien en is er dus nog wel tijd voor goede lesvoorbereidingen. Wij hebben zelf een simpele lijst ontwikkeld van 1 A4-tje met CITO-resultaten en kleurcodes waardoor we precies kunnen zien of alle kinderen die in aanmerking komen voor extra aandacht die ook daadwerkelijk krijgen: bij de RT, in de klas of de plusklas of eventueel buiten school als wij bepaalde hulp niet kunnen bieden.In de klassenmappen is per dag terug te vinden wie welke hulp krijgt en zijn de handelingsplannen voor handen. Bingo…..en de rest is onderwijs. Want laten we eerlijk zijn: het grootste deel van een groep kan gewoon mee met de lessen uit de methodes en steekt daar bij een goede leerkracht heel veel van op.Dat noemen we dus gewoon lesgeven…lesgeven en nog eens lesgeven. Dat is de corebusiness van mijn team: lesgeven en ook nakijken. Op veel scholen wordt dat laatste niet of nauwelijks meer gedaan. Daar zijn verschillende redenen voor:

    Werkdruk (vanwege de administratieve taken) en de vraag of het nuttig is.

    Op mijn school denken wij van wel: nakijken in het basisonderwijs is nog steeds erg nuttig: je hebt onmiddellijk door hoe je instructie is geweest, wie het nog niet snapt en wie dus nog geholpen moet worden…’s middags of meteen de volgende dag en niet na de volgende methodetoets waar opeens een hiaat blijkt. Dan ben je te laat…….Een praktijkvoorbeeld: Terwijl ik dit stukje van de speech zat te schrijven kreeg ik een whats-app binnen van een vriendin met kinderen op de basisschool, in groep 4 en 5. Foto’s van half of niet nagekeken schoolwerk, waar ze zich dood aan ergert en terecht. Helemaal niet nagekeken is dan nog minder erg dan een groot aantal fouten laten zitten door te snel scannen…dan geef je een totaal verkeerd signaal af. “Ik had maar 2 fout, mama.” En mama moet dan zeggen dat de werkelijkheid wat minder rooskleurig is…..daar zijn mama’s niet voor, maar juffen of meesters. Kinderen zijn geen watjes, kinderen vinden leren leuk en willen dat graag goed doen en kunnen dus best tegen een stootje als ze nog even geholpen moeten worden. Kinderen lopen weg mét juffen en meesters die dat doen en lopen weg bij meesters en juffen die dat niet doen.

    Wat schetste mijn verbazing: in een laatste bijeenkomst van ons samenwerkingsverband werd aangedrongen op het geven van directe feedback aan kinderen. Mijn IB-er vroeg wat daarmee bedoeld werd. Ja, uh….dat kwam eigenlijk neer op het nakijken van het werk. Ook hier bingo…we krijgen weer gelijk. Komt het dan toch nog goed?

    Het gaat ons niet om gelijk, het gaat ons om gezond verstand…. Als je als directeur ziet dat de administratieve druk door iets wat je hebt ingevoerd te groot wordt en ziet dat mensen hun lessen dus niet meer kunnen voorbereiden, dan moet je gaan nadenken…..niet over Marzano of 21st Century Skills, maar over je organisatie en de keuzes die je hebt gemaakt. Dat gebeurt niet of te weinig en in ieder geval te laat.

    Iedereen hobbelt maar achter elkaar aan en kritische noten…..ik hoor ze niet. Ik sprak in een directieoverleg over het boek “Meester Mark draait door”, van een journalist die tijdens zijn deeltijdopleiding BAPO al weer uit het onderwijs is gestapt door slechte ervaringen. Misschien zou het nooit een goede meester zijn geworden, ik weet het niet, maar hij legt de vinger wel op de vele zere plekken. De reactie van een aantal van mijn collega’s was ronduit stuitend…..geen enkele zelfreflectie. Die man was niet geschikt, hij deugde niet en het werd lacherig afgedaan. Don’t shoot the messenger, collega’s. Ga bij jezelf te rade…hoe is het op mijn school geregeld? Kan ik iets leren van dit boek?

    Is mijn IB-er iemand waar het team op kan rekenen of betekent de afkorting IB-er niet intern begeleider, maar irritante bemoeial? Dat leeft in veel wandelgangen en daar heb je je voelsprieten voor nodig. Daar moet je als directeur actie ondernemen…. Ik heb Meester Mark van der Werf op mijn school gesproken en hem uitgelegd dat wij het anders doen en dat dat kan, inspectie of geen inspectie. Gelukkig heeft Sander Dekker ook met hem gesproken en ik moet zeggen dat deze staatssecretaris wel goed kan luisteren naar het veld en met het veld bedoel ik de juffen en de meesters in het land. In zijn interview met de Volkskrant in december was hij helder:

    Je moet niet zeuren….. Als je vindt dat er op school dingen gedaan moeten worden, waardoor je je werk niet meer optimaal kunt doen of voorbereiden moet je dit bespreekbaar maken. Alle scholen hebben de letterlijke tekst op een sticker ontvangen via een gratis onderwijstijdschrift. Geen enkele leerkracht die ik heb gesproken (buiten mijn eigen team) kende de sticker….. iets te confronterend misschien? Bij ons is hij op de tafel in de personeelskamer geplakt want mijn leerkrachten moeten het doen en als ze tegen problemen aanlopen moet dat bespreekbaar zijn…..daar ben ik niet bang voor, want ik werk met professionals. Mijn leerkrachten moeten het doen, ik kan heel interessant in mijn kamer plannen zitten bedenken maar in de groep moet het gebeuren. Daarom sta ik ook nog steeds voor de klas, 14 dagen per jaar in groep 8 en woensdag om de week in groep 6. Met mijn voeten in de klei, dat houdt me scherp. En het is leuk, gewoon heel leuk…….

    Ik vraag me af hoe top-down veel scholen zijn. Veel directeuren denken vaak heel democratisch te beslissen, maar ik geloof er niets van. Men verschuilt zich achter van bovenaf opgelegde regels en voert door wat niet doorgevoerd zou moeten worden. Denk zelf na….en sta daar voor, bij de ouders, bij de Inspectie en desnoods bij de staatssecretaris……

    Bovenschools management doet daar ook geen goed aan. Ook in het basisonderwijs zie je steeds meer megalomane schoolbesturen en bestuurders. Ook in het basisonderwijs zie je stichtingen bijna omvallen vanwege de kosten. Nogal logisch…wat kosten al die managementlagen niet en het bestuursbureau met diverse medewerkers. Organisaties met een waterhoofd en ja…dan moet er bezuinigd worden op bijvoorbeeld remedial teaching, nogal logisch. Of er kan voorlopig geen nieuw personeel meer worden aangenomen totdat de organisatie weer financieel gezond is.  Wie zijn de dupe?....De kinderen. Ik hoor er niemand over…ja, de pers als er weer een ROC teveel heeft gespendeerd en omvalt. Er is niets onoirbaars gebeurd, maar de bestuurders hadden het wel wat hoog in de bol, is dan het commentaar…. Dat wisten we toch al…waarom schaffen we deze megalomane organisaties niet af?

    En dan toch inderdaad “last but not least” : de onderwijsinspectie:

    In Nederland kennen we geen wettelijk landelijk onderwijscurriculum, maar we hebben er wel een: het toezichtkader van de Inspectie.Wat de Inspectie in mijn ogen moet doen: zeer zwakke en zwakke scholen helpen om zo snel mogelijk op niveau te komen en niet alleen af te rekenen op resultaten. Wat de Inspectie in mijn ogen niet moet doen: zich met de inhoud van het onderwijs op mijn school bemoeien. Als ik goede resultaten kan aantonen en de weg daar naar toe is anders dan de Inspectie voor ogen heeft…is dat hun probleem, niet het mijne. Dan maar een rood bolletje.

    Voorbeeld: Als wij er als school niet voor kiezen om veel coöperatieve werkvormen in te voeren tijdens de lessen in de basisvaardigheden, dan is dat een bewuste keuze. Daar kun je het mee eens zijn of niet, maar daar mag je geen oordeel aan hangen bij goede resultaten. Dat doet de Inspectie wel en dus wordt de keuze gemaakt dat ik het fout zie en dat de Inspectie het goed ziet. Daar valt nog wel het een en ander op af te dingen in mijn ogen. Ik heb dikwijls getracht hierover een gesprek aan te gaan met de bezoekende Inspecteur, maar helaas….

    Ik beschouw mijn school als excellente school, maar heb het predicaat niet en wil het ook niet eens. We zouden het waarschijnlijk ook niet krijgen omdat we niet aan alle regeltjes voldoen…dus laat maar zitten. …

    Waar gaat het nu uiteindelijk om in het onderwijs:

    Een goed team, dat er voor elkaar is, dat de lessen goed voorbereid, het werkt nakijkt, dat meer dan uitstekend lesgeeft, zelf de Cito-toets van groep 8 kan maken, foutloos kan spellen en met hart en passie werkt met kinderen. Dat alles in een goed onderhouden gebouw met de beste methodes en met een aantoonbaar uitstekend resultaat. Directeuren zijn er voor om dat primaire proces te leiden en te faciliteren, meer is het niet. Mooier hoef je het niet te maken…. Het is al mooi genoeg. Het is zelfs prachtig, iedere dag weer, al 43 jaar!

    mmmm

    23-09-2015 om 20:10 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:basisonderwijs
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Plan 'Vlaanderen 2050' vervangt eeuwenoude schoolconcept door Leraning Park

    Onderwijs in Plan Vlaanderen 2050:  ‘learning parks’ i.p.v. scholen!?? De verbeelding aan de macht.

    We lezen in het plan Vlaanderen 2050 : “ Onderwijs is van iedereen. De school van de toekomst is daarom een learning park, waar leerlingen, ouders, leerkrachten, ondernemingen en verenigingen elkaar fysiek of virtueel ontmoeten en kunnen leren. Alle belanghebbenden kunnen er 24 uur op 24, 7 dagen op 7 terecht om gebruik te maken van de aanwezige faciliteiten en elkaars kennis. Leren gebeurt immers op elk moment van de dag, zowel formeel als informeel. Het learning park is daarom een leer- en een leefomgeving van de lokale gemeenschap, waarin vrijetijdsactiviteiten gekoppeld worden aan het leerplan.”

    De Vlaamse overheid investeerde al veel centen in het Learning Park-concept. Indien minister Crevits en Co het learning park-project uitvoeren dan krijgen we straks totaal andere eindtermen en leerplannen, bestuurlijke schaalverkleining i.p.v. grootschaligheid; totaal andere lerarenopleiding  ...

    In de publicatie  ‘De Nieuwe school in 2030 : HOE makEN WE LErEN EN WErkEN aaNtrEkkELIjk?,  een publicatie van het ‘Departement Onderwijs, VLOR &  KBS wordt uitvoerig geschetst hoe een toekomstige school als leerpark er zou moeten uitzien. We citeren de belangrijkste passages.  

    1.Het learning Park  in beeld gebracht

    De principes hierboven zijn de vertrekpunten voor het concept ‘Learning Park’. Dat kan mettertijd een aantrekkelijk en effectief alternatief worden voor onze huidige scholen. In wat volgt worden beelden opgeroepen bij het Learning Park als plek, de verschillende betrokken actoren, hoe leren er ingericht wordt...

    1.1  Ingebed in de nabije leefomgeving

     Het Learning Park is een zowel fysieke als virtuele plaats. Er is een grote variatie aan open en gesloten ruimtes die uitnodigen tot ontmoeting en dialoog. De schaal kan variëren, afhankelijk van de ruimtelijke – en in 2030  vooral stedelijke – context, maar er is alleszins betrokkenheid bij de wijk,  de buurt. De inbedding in de lokale gemeenschap is cruciaal. Een Learning

     Park is een plek waar leeractiviteiten georganiseerd worden, maar waar ook  plaatselijke sportclubs, cultuurverenigingen, maatschappelijke organisaties, buurtwerkingen, lokale overheden… hun plaats vinden. De fysieke plek van een Learning Park is sterk verbonden met het dagelijkse leven.  In een Learning Park krijgt de dimensie ‘ontmoeten’ prioriteit. Kinderen en  jongeren ontmoeten elkaar en ook andere buurtbewoners, ouders, ouderen… vinden er aanknopingspunten om elkaar te ontmoeten. De zorg voor de gebouwen en de sfeer op het Learning Park is een zaak van die lokale  omgeving. In dit beeld zijn al elementen van de coöperatieve structuur van een Learning Park herkenbaar.

    1.2 Een projectgedreven leeromgeving 

    Kinderen en jongeren zitten niet langer een hele dag in een klas. Het leer- en ontwerplab schetst een ander toekomstbeeld: op een gewone dag kunnen leerlingen gedurende enkele uren in een vaste leergroep bijvoorbeeld talen en wiskunde leren, maar het grootste deel van de dag zijn ze bezig met projecten waarin ze hun competenties actief ontwikkelen. Zo’n beeld veronderstelt dat leerlingen volop over mogelijkheden beschikken om eigen keuzes te maken voor hun leertraject. Bovendien kunnen ook vrijetijdsactiviteiten een plaats vinden binnen de leeromgeving.

    1.3      Ingrijpende verandering in rol van lerarenstaf

     Welk beeld roept het Learning Park op van de leraar? Leraren zullen niet  langer alleen ‘lesgeven’. Er wordt geïnvesteerd in een team van volwassenen, een ‘leerteam’, dat bestaat uit mensen met een complementaire kennis en complementaire vaardigheden, zowel ‘praktische’ als ‘academische’. Het  team ondersteunt de betrokkenheid, de samenwerking en het leren van en door leerlingen.

    Learning Parks zullen vrijer en flexibeler het personeelsbeleid voor hun lerarenstaf kunnen invullen. Leraren van hun kant krijgen de kans om hun job te   heroriënteren   volgens   hun   eigen   ervaringen,  verwachtingen   en   competenties. Ze kunnen naar keuze meer belang hechten aan activiteiten in verband met het leren zelf, het coachen of het projectmanagement. Zij worden bovendien bijzonder gewaardeerd: het zijn spilfiguren in het omgaan met  complexiteit.

    1.4      Samenvattend

    Dankzij het verbeelden en ontwerpen van een Learning Park kon het leer-en ontwerplab de principes verder ontwikkelen. De ontwerpmodus heeft de leden van het lab uitgedaagd om creatief dóór te denken en naar buiten te durven komen met concrete oplossingsstrategieën.  Zijn deze beelden bepalend? Sluiten ze andere concepten uit? Wellicht niet.

    2.  Persoonlijke leerpaden;   leerfamilies & projectgroepen i.p.v. jaarklassen;  leerling als eigenaar van zijn eigen leerproces

    Het centrale uitgangspunt achter dit concept is de vaststelling dat kinderen en jongeren op veel punten erg van elkaar kunnen verschillen: in manieren van denken, passies en interesses, mogelijkheden en onmogelijkheden, niveaus van motivatie, aspiraties en dromen… De aanpak in een Learning Park probeert zo goed mogelijk aan te sluiten bij deze verschillen. Het verschil productief maken: daar gaat het om. Dat kan door kinderen een veelheid aan ervaringen aan te reiken.

     Er kan nog een verdere stap gezet worden. Echt aansluiten bij de diversiteit van kinderen en jongeren kan maar als ze ook zelf de regie kunnen voeren en stuurlui kunnen zijn van hun eigen leren, binnen de aangeboden rijkdom aan ervaringen. Het gaat er niet om dat kinderen volledig ‘zelfsturend’ worden in het Learning Park, wel dat hun eigen aspiraties, wensen, verlangens, verschillen… meegenomen worden in het creëren van persoonlijke leerpaden. In een Learning Park zullen de kinderen gecoacht worden om hun eigen leertraject aan te sturen in de richting van de competentieniveaus die ze nodig hebben en willen halen.

    Welk beeld kunnen we koppelen aan kinderen en jongeren die op deze manier leren? Vijftien tot twintig kinderen zullen samen deel uitmaken van een ‘leereenheid’ of ‘leerfamilie’. Die vervangt de vroegere klassen. Binnen  zo’n leereenheid kunnen leerlingen twee jaar ouder of jonger zijn.     Diversiteit is er een belangrijke waarde: leerfamilies zijn een afspiegeling van de  variatie in de samenleving: diverse achtergronden, talenten, culturele en etnische herkomst komen er samen.

    Leerlingen van een leereenheid brengen ongeveer de helft van de dag samen door. ’s Morgens is er een gesprekskring en ze kunnen er ook ’s avonds  één bijwonen, afhankelijk van de activiteiten. Om beurt nemen ze de rol van moderator en verslaggever op zich. De facilitator is een sleutellid van  de groep. Hij reflecteert over de dag en deelt zijn gedachten met de groep.

    Naast de leertijd die ze samen doorbrengen in hun leerfamilie, splitsen de leerlingen zich op in projectgroepen, waar ze leren en werken met het oog op de competenties die ze willen verwerven, om hun ondernemersvaardigheden te ontwikkelen en om de credits te halen die ze nodig hebben om  toegang te krijgen tot hoger onderwijs. Ze beschikken tot slot ook over veel vrije tijd, die ze kunnen doorbrengen met kunst, IT, muziekworkshops, sport  en spel.

    Het is niet eenvoudig om leerlingen helemaal eigenaar te laten worden (en  zijn) van hun eigen leerproces. Dat veronderstelt reflectie en het kunnen   innemen van een metaperspectief, maar ook duidelijk kunnen benoemen  wat iemand wil betekenen in het leven en wat je daarvoor nodig hebt. Om dit soort reflecties en gedachten te ondersteunen worden leerlingen begeleid door een persoonlijke coach. Samen nemen ze de nodige tijd en ruimte om na te denken over wie ze zijn, wat ze willen worden en hoe ze dat doel  kunnen bereiken. De coaches geven de leerlingen de kans om na te denken  over hun mislukkingen en successen, over hun ambities en over wat maakt dat ze zich soms minder goed voelen. De coaches helpen ten slotte om keuzes te maken in het eigen leerpad. Ze stimuleren kinderen en jongeren om bepaalde ervaringen op te zoeken en daarin bewust te experimenteren met  hun eigen gedrag.

    3.      Diversiteit als kapitaal –leren begint bij diversiteit!

    Diversiteit noemden we al eerder bij de principes. In een Learning Park is diversiteit een bron voor onderwijzen en leren. Diversiteit benutten om te  leren kan leiden tot waardevolle ervaringen en inzichten. Stel je een groep  kinderen voor. Ze komen samen in een leerfamilie, elk met hun eigen ver wachtingen en doelstellingen, en misschien met een concrete visie over wat ze als resultaat van hun leerproces willen zien. Het verwoorden van hun doelstellingen en het verbinden van die doelen met die van anderen is al een deel van het leerproces.

    Wat heeft deze groep nodig om het leren op het goede spoor te zetten?  Verbondenheid, openheid, het gevoel met elkaar in verbinding te staan, de ervaring dat anders-zijn kan en dat ook de anderen... anders kunnen zijn.

    En dat leren juist begint door het verbinden van de verschillen. Wat zijn  mijn en jouw ervaringen? Kunnen we ons comfortabel genoeg voelen om te midden van de verschillen te staan? En geven we elkaar een pauze, de tijd  om ons weer met ‘onszelf’ in verbinding te stellen?

    4.    Het curriculum –competenties opbouwen  en adequaat beoordelen

    Welk curriculumconcept gaat er schuil achter het beeld van een Learning  Park? Is zoiets als een curriculum nog wel nodig in 2030? Als we voortbouwen op het uitgangspunt ‘leren gebeurt altijd en overal’, zou men kunnen zeggen dat een standaardcurriculum onrecht doet aan het karakter van  leren en aan de diversiteit aan ‘leerstijlen’ en leerbehoeften. De vraagt blijft dus overeind: komt een curriculum tegemoet aan de complexiteit van leren en volwassen worden?

    Los van het antwoord op deze vraag is het leer- en ontwerplab ervan overtuigd dat een vorm van curriculum noodzakelijk is. Een curriculum geeft  houvast en biedt een kader om leren vorm te geven en te ondersteunen. Gekoppeld aan de finaliteit van onderwijs kan men niet anders dan stellen dat er bepaalde basisvaardigheden, waarden, normen, principes en overtuigingen zijn die wenselijk of zelfs noodzakelijk zijn om aan kinderen en jongeren mee te geven. Vanuit deze gedachte werd het idee van een drieledig curriculum ontwikkeld: • Formeel curriculum  • Projectgebaseerd curriculum  • Informeel curriculum

    4.1 Hoe kan het formeel curriculum eruitzien?

    Een eerste deel van het curriculum omvat de competenties, vaardigheden, waarden en normen… die nodig zijn om te kunnen participeren aan de samenleving van 2030. Het gaat om minimumcompetenties en basisvaardigheden. Het is lastig om nu al te bedenken welke de minimumcompetenties  zullen zijn voor deelname aan de samenleving aan 2030, al leven daarover  wel al een aantal ideeën. We denken aan wiskundige geletterdheid, geletterdheid tout court, wetenschappelijke kennis… maar ook aan sociale vaardigheden, solidariteit, probleemoplossende vaardigheden… Belangrijk is dat  het gaat over minimumcompetenties.

     4.2 Hoe kan het projectgebaseerd curriculum eruitzien?

     Een tweede belangrijk deel van het curriculum bestaat uit projectgericht leren en werken. Met echte opdrachtgevers (woon- en zorgcentra, cultuur- en welzijnsorganisaties, bedrijven, natuurbeheerders, steden en gemeenten…)  werken leerlingen projectgebaseerd samen aan vraagstukken. Ze werken in de projecten steeds met drie lagen:

      >  Inhoud: waar het project over gaat  • Doelen die vooropstaan • Resultaten die vooropstaan• De probleemstelling die aan de grondslag van het project ligt  •  Verkennen van thema’s binnen projecten

     >  Procedure: hoe het project ingericht wordt  • Elementen van de aanpak • Projectmanagement  • Maken van afspraken • Stappen zetten, voortgang maken

    >  Proces: de manier waarop ze als leerlingen omgaan met het project  •  Vind ik dit fijn of niet? Hoe komt dat?  • Wat vind ik belangrijk in deze problematiek? • Hoe lukt het samenwerken? Hoe vind ik mijn rol in deze groep?

    Bij het werken aan de projecten en het reflecteren daarop verwerven ze de nodige competenties. Daarover wordt voortdurend een gesprek gevoerd met elkaar en met de begeleidende staf.

     4.3 Hoe kan het informeel curriculum eruitzien?

    Aansluitend bij het uitgangspunt ‘leren gebeurt 24/24 en 7/7’ maken ook vrijetijdsactiviteiten in de sportclub, vereniging en/of jeugdbeweging deel uit van het curriculum. Deze activiteiten gebeuren dan ook steeds meer op het domein van een Learning Park. Leerlingen krijgen credits voor hun deel-  name aan en reflectie op deze activiteiten.

    4. 4   Evaluatie en certificering van het drieledige curriculum

    Het leer- en ontwerplab heeft ook intens gediscussieerd over meten, certifiëren, beoordelen en kwaliteitszorg van het leren. De onderliggende vraag  blijft immers: wanneer is iemand klaar om volwaardig zijn rol in de samenleving te gaan opnemen? Is dat op 18 jaar of vroeger? Is het nadat iemand gekwalificeerd is en dus een diploma heeft behaald? En wanneer ben je dat,  ‘gekwalificeerd’?

     Het blijft lastig om over deze vragen eenduidige uitspraken te doen. Voor het beoordelen en meten van leerresultaten wordt het volgende basisprincipe vastgelegd: in een Learning Park draait alles om ontwikkeling en groei, om de toekomst, om iemand de beste versie van zichzelf te laten worden…

     De beoordeling, de evaluatie en het assessment moeten die doelstelling ondersteunen. Beoordelen in een Learning Park is daarom per definitie ontwikkelings- en groeigericht.

    Om dit leer- en evaluatiesysteem dat leerlingen zelf aansturen, te organiseren, wordt een systeem van leerkrediet voorgesteld. Daarin kunnen leerlingen credits verdienen voor de competentieniveaus die ze hebben bereikt.

    Ze beschikken over hun persoonlijke digitale portfolio, waar ze blijk kunnen geven van de competenties die ze hebben ontwikkeld en de nodige certificaten verzamelen, net als verslagen van projecten, notities met feedback  enz. De verworven credits kunnen opgespaard worden en resulteren in een  diploma of certificaat voor een bepaald domein.

    Het formeel curriculum zou normerend getest kunnen worden. Gap-gericht kijken naar de minimumcompetenties is een belangrijk deel van het curriculum. Het evalueren in de projectgebaseerde en informele delen van het curriculum moet anders verlopen dan in het formele deel het draait rond feedback, niet langer rond normerende examens en toetsen. De nadruk ligt op doen, meer dan op het memoriseren van kennis. Leerlingen nemen deel aan tal van projecten, groepen, teams, opdrachten... Ze verwerven vaardigheden in uiteenlopende domeinen. Ze worden voortdurend gemonitord door experts, projectmanagers en facilitatoren, die nagaan en beslissen wanneer een kind een nieuwe vaardigheid heeft verworven. Een belangrijk instrument om de ontwikkeling van een competentie te certifiëren is het ‘Vaardighedencertificaat’ dat leerlingen krijgen van de expert, projectmanager, facilitator.

    Om naar het hoger onderwijs te gaan zullen jongeren moeten beantwoorden aan de eisen voor de specifieke studie waar ze voor kiezen. Leerlingen zullen allemaal hun persoonlijke coach/mentor hebben om hen bij hun keuzes te begeleiden en problemen aan te pakken als dat nodig is.de student is eigenaar van Het eigen leren –kinderen  en jongeren Hebben zeggenscHap over Hun leertraject

    5 Sleutelactiviteiten, lerarenopleiding, leiding e.d.

     Het Leerlab pleit voor de volgende sleutelactiviteiten om de transitie te maken naar een onderwijs dat diversiteit ziet als bron van inspiratie:

       >  Het aanwerven van een diverse staf die de diversiteit in onze gemeenschappen weerspiegelt.

       >  De opleiding van leraren: het curriculum van de lerarenopleiding is een weerspiegeling van de culturen van lokale en globale gemeenschappen. Criteria om te worden toegelaten tot de lerarenopleiding houden onder meer het expliciet engagement in dat men les wil geven in een divers  samengestelde gemeenschap.

     >  Geef nieuwe inhoud aan leeractiviteiten; focus op:  • onderlinge verbondenheid van mensen en omgevingen;  • kennis, vaardigheden en attitudes die diversiteit koesteren;  •  globale en lokale thema’s; • het ontwikkelen van leervaardigheden.

     >  Moedig alle gezinnen aan om hun kinderen naar de kleuterschool te sturen.

     > Voorzie in mogelijkheden om ouders en andere leden van de gemeen schap te laten leren en participeren.

    >  Flexibel leren aan de hand van een brede waaier van activiteiten, binnen en buiten de gebouwen van het Learning Park.

      >  Een strategie op verschillende niveaus:  • Probeer niet langer leerlingen met ‘bijzondere noden’ te identificeren,  maar ga na wie drempels ervaart bij het leren en het participeren, en  ruim die uit de weg.

     • Rekruteer voor de lerarenopleiding actief studenten bij groepen die ondervertegenwoordigd zijn, zoals etnische minderheden en studenten met een beperking.  •  Leg links en maak bondgenootschappen met theater, dans, urban workshops, universiteiten...   •  Peer coaching en mentoraat... •  Ontwikkel een ‘geletterdheid van waarden’ en creëer mogelijkheden voor dialoog op de weg naar wat in het Engels heet ‘responsive schools’.

    >  Leiderschap: •  gepassioneerd gedeeld leiderschap in scholen; •  de coördinator/manager van het Learning Park als lead learner •  bevorder het zelfmanagement inzake diversiteit bij volwassenen en kinderen.

    6       Een alternatief betaalmiddel – naar een betrokken samenleving dankzij de edu

    In bijna alle gesprekken in het leer- en ontwerplab wordt verwezen naar de rol van leerbegeleiders en leerkrachten als katalysatoren voor de effectieve leerprocessen. Het zijn vaak leerkrachten die dingen ‘net anders doen dan anders’ of die er ‘net dat tikkeltje meer’ aan toevoegen die blijvend impact hebben op mensen. Een Learning Park moedigt deze houding bij alle leerbegeleiders aan – dus bij iedereen van het team – en waardeert ze ook. Het heeft te maken met bevlogenheid, ondernemerschap, kwalitatief projectwerk, het aanspreken van een netwerk, het beste van jezelf willen geven...

    Om zo’n houding te waarderen en te stimuleren stellen de leden van het  leerlab een alternatief betalings- en waarderingssysteem voor als incentive: de edu. De edu is een alternatieve munt én een fondsensysteem: Learning Parks kunnen er fondsen en incentives van diverse aard mee verwerven,  uitwisselen en toekennen.

     Het centrale idee is dat leerbegeleiders edu’s kunnen verdienen voor bepaalde initiatieven en projecten die zij opzetten. De edu’s kunnen aangekocht worden door bedrijven en non-profitorganisaties die belang hebben bij projecten of initiatieven, en waarvoor ze graag leerlingen van een Learning Park willen inschakelen. Edu’s kunnen worden gebruikt om diensten te betalen en projecten op te zetten waar een Learning Park en diverse stake- holders/partners bij betrokken zijn.

    De edu zou verspreid kunnen worden door een publieke dienst – bijvoorbeeld het Departement Onderwijs en Vorming – die optreedt als bemiddelaar of ‘bank’ en ook kan instaan voor een vorm van kwaliteitscontrole. De  munt wordt geconcipieerd in termen van ‘pedagogische’ winst: hij draagt  ertoe bij dat de pedagogische kwaliteit van projectwerk en de ervaringen die daarin gecreëerd worden, toenemen.

    Welke waarde heeft een edu? Dat kan bepaald worden door de ‘bank’. Zo zou je aan een wisselwaarde kunnen denken in beschikbare uren, maar het zou evengoed een geldwaarde kunnen zijn. Specialisten moeten hier verder over nadenken en dit verder uitkienen.

    Als Learning Parks en hun projectmanagers erin slagen partnerships op te zetten met andere actoren uit de samenleving, verdienen ze ook meer edu’s om in hun projecten te investeren. Dat kan leraren erg stimuleren om ‘naar  buiten’ te trekken, relaties te leggen, als ondernemers te handelen enz. Ook voor de externe partners zijn er voordelen mee verbonden. Zij zullen profijt halen uit de samenwerking met de onderwijssector, niet alleen dankzij  belastingvoordelen die verbonden zijn aan het gebruik van de edu,  maar vooral omdat uit die samenwerking nieuwe opportuniteiten, innovatieve praktijken en producten zullen voortkomen.

    Het Learning Park of individuele leerbegeleiders kunnen hun verdiende  edu’s omwisselen voor een bepaald investeringsbudget (niet per se in geld) dat ze kunnen inzetten voor activiteiten die de pedagogische kwaliteit ten goede komen. We denken hierbij aan persoonlijke opleiding, uitstappen met de leerfamilie, didactisch materiaal… We hoeven daarbij niet altijd te denken in termen van absolute cijfers: er kan ook in schijven worden  gewerkt. Een voorbeeld: een leerbegeleider die op jaarbasis edu’s verdient in een schijf van 50 tot 100, krijgt de beschikking over een bepaald       investeringspotentieel.

     


    23-09-2015 om 13:26 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:learning park, leerpark, Vlaanderen 2050
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Simplistische praat over differentiatie van prof. Struyven in Klasse


    Simplistische uitspraken van prof. Katrien Struyven (VUB) over binnenklasdifferentiatie in KLASSE (september) en in IMPULS (maart)

    1. Uitspraken van Struyven in Klasse (september 2015, zie bijlage)

    Kritische reactie van Brusselse prof. Wim Van den Broeck:

    Los van de concrete punten verwoord via acht mythes, en met alle respect voor collega Struyven, wil ik hier vooral reageren op de algemene strekking van dit item. Ik ben het er helemaal mee eens dat differentiëren een belangrijk en noodzakelijk didactisch principe is. Maar het is m.i. volstrekt onjuist het zo voor te stellen dat hoe meer er gedifferentieerd wordt hoe beter het is.

    Dat elke leerling de beste kansen geboden moet worden om te leren is vanzelfsprekend, maar dat doe je niet door voor alle leerlingen te differentiëren. Belangrijk is te weten met welk doel men wilt differentiëren.

    Dient het om leerlingen die wat achterblijven met de stof extra leertijd aan te bieden om bij te benen, dan spreekt men van ‘convergente’ differentiatie en dat is uitstekend. Op deze manier lukt het de leerkracht immers om voor alle leerlingen de leerdoelen te halen.

    Dient differentiatie echter om het onderwijsidee van ‘onderwijs op maat’ in de praktijk te brengen, dan is er een groot probleem. De gedachte dat sterk geïndividualiseerd onderwijs iedere leerling de beste leerkansen geeft, klinkt voor velen wellicht heel aannemelijk, maar is in strijd met heel wat onderwijservaringen maar ook met recente bevindingen uit wetenschappelijk onderzoek. Ik geef onmiddellijk toe dat deze bevindingen weinig of niet bekend zijn in de onderwijswereld, maar ze zijn zeer overtuigend.

    Omgekeerd, voor de effectiviteit van dergelijke ‘divergente’ differentiatie is er helemaal geen empirische onderbouwing. Wat is het probleem? Onderwijs op maat onderschat schromelijk de kracht van het sociale aspect van onderwijs, ja dus van de klas en het klassikale. Aansluiten bij het niveau en de leefwereld van het kind, betekent in de praktijk helaas vaak ook teveel aansluiten bij diens zwaktes. Anders gezegd, onderzoek en ervaringen leren ons dat de leerling daardoor veel te weinig uitgedaagd wordt en de leerdoelen onvoldoende gehaald worden. Onderzoek laat zien dat voor om het even welke vaardigheid er een sterk wetmatig verband bestaat tussen het gemiddelde van een klas en de spreiding in een klas, m.n. hoe hoger het gemiddelde, hoe kleiner de spreiding.

    Ook omgekeerd geldt deze wetmatigheid: hoe groter de verschillen gemaakt worden (en divergent differentiëren leidt daar gemakkelijk toe), hoe lager het klasgemiddelde. Kortom, indien men de hier gegeven adviezen en vooral de aangehangen onderwijsvisie zou gaan volgen, dan zijn de dramatische voorspellingen gemakkelijk te maken.

    Het Vlaamse basisonderwijs, dat het in internationale peilingen nog altijd goed doet, zal onherroepelijk dalen in niveau en de verschillen tussen leerlingen zullen sterk toenemen (onbeperkt differentiëren betekent letterlijk ‘verschil maken’). Die verschillen zullen overigens meer dan nu het geval is, samenhangen met de sociale achtergrond van de leerling. Onze Vlaamse sociologen zullen in dat geval terecht lamenteren over ontoelaatbaar sterke sociale effecten van ons onderwijs.

    Beste leerkrachten, twijfelt u na het lezen van deze kritische bemerkingen over de te volgen aanpak, speel dan tenminste op zeker, en differentieer verstandig, d.w.z. ‘convergent’.

    Ten slotte, de stelling in het stuk: “elke leerling leert op zijn eigen, unieke manier”, is een echte mythe die door cognitief en leerpsychologen al lang ontkracht is, maar recent ook goed als mythe bekend is bij onderwijsspecialisten (zie bijv. het aardige boekje van Pedro De Bruyckere en Casper Hulshof “Jongens zijn slimmer dan meisjes en andere mythes over leren en onderwijs”, waarin de eerste mythe die er moet aan geloven luidt: “mensen hebben verschillende leerstijlen”).

    2. Onze kritiek op uitspraken van Struyven en CO  over binnenklasdifferentiatie in Impuls (mart 2015)

    Praktijkvreemde VUB-voorstellen voor binnenklasdifferentiatie

    In een bijdrage in Impuls (maart 2015) pleiten vier onderwijskundigen van de VUB voor ‘redelijke aanpassingen’ voor inclusieleerlingen via doorgedreven binnenklasdifferentiatie. BKD kan volgens hen velerlei vormen aannemen en zij illustreren dit telkens met voorbeelden voor de klaspraktijk. Op die manier willen de onderwijskundigen ook met voorbeelden verduidelijken wat ‘redelijke aanpassingen’ volgens het M-decreet zoal betekent.

    Een van de voorstellen luidt: inspelen op individuele leerprofielen. Dit wordt als volgt geïllustreerd: “Tijdens de les fysica laat de leerkracht zijn leerlingen op verschillende manieren kennismaken met het thema (eenparige rechtlijnige beweging, de wet van behoud van energie, ...). De leerkracht kiest ervoor om elk thema op verschillende manieren te introduceren. Sommige leerlingen krijgen de opdracht iets concreets uit te voeren, te observeren en te noteren wat is gebeurd. Andere leerlingen bekijken een verschijnsel aan de hand van een artikel uit EOS, nog andere leerlingen krijgen filmmateriaal waarin een verschijnsel voorkomt en observeren dat aan de hand van enkele richtvragen. Nadien voert de leekracht een onderwijsleergesprek met de leerlingen vanuit de verschillende opdrachten om de thema’s te duiden. Door verschillen in leerprofiel toe te laten en vanuit die insteek de les te starten, is het werken in dit voorbeeld met redelijke aanpassingen een evidentie geworden “ (K. Struyven, N. Engels, C. Coubergs, E. Gheysens; Het BKD-leer-krachtmodel: binnenklasdifferentiatie realiseren in klas, Impuls, maart 2015) .

    Het inspelen op de ‘verschillen in leerstatus’ wordt geïllustreerd als volgt: “Leraar Pauwels bouwt zijn geschiedenislessen op het activeren van verschillende leerprocessen. Zo onderscheidt hij voor het thema van de Franse Revolutie in onze huidige samenleving doelen op verschillende niveaus zodat iedereen op zijn niveau kan deelnemen aan de lessen: *doelen op het niveau van het onthouden (wat is er wanneer gebeurd); toepassen en analyseren (zoek restanten van de Franse Revolutie in onze huidige samenleving), creatie (het creëren van een Facebookpagina van Napoleon), ... In termen van het M-decreet wordt er voorzien in redelijke aanpassingen zodat iedereen van de klas kan leren over de Franse Revolutie.”

    Een andere differentiatie-aanpak betreft “het inspelen ‘op verschillen in interesses’. Het aanbieden van keuzes speelt hierbij een belangrijke rol. Ook het wekken van nieuwe interesses valt hieronder, waarbij de leerkracht leerlingen laat nadenken over de zinvolheid van bepaalde thema’s. Een voorbeeld: “In het s.o. bestuderen de leerlingen de leer van Lenin in het kader van het communisme. De leerkracht start met de volgende opdracht. Maak een fictieve Facebookpagina aan van Lenin. Welke groepen zullen er op zijn profiel staan? Met wie zou hij vrienden zijn? Wat zou hij liken? Welke selfies zou hij maken? De resultaten worden aan elkaar voorgesteld.”

    Commentaar: Pleitbezorgers van het M-decreet, van een gemeenschappelijke (brede) eerste graad en heterogene klassen, pakken o.i. al te graag en te vlug uit voor radicale binnenklasdifferentiatie als wondermiddel. In bijdragen in Onderwijskrant hebben we al herhaaldelijk aangetoond dat zo’n radicale binnenklasdifferentiatie niet wenselijk en ook niet doenbaar is. Dit blijkt o.i. ook uit de BKD-voorbeelden die de VUB-onderwijskundigen voorleggen. (We onderschrijven ook de kritiek van prof. Wim Van den Broeck in punt 1).



    “Differentiëren is niet altijd makkelijk, maar het kan in alle klassen. En de Vlaamse leraar doet dat al.” Katrien Struyven (VUB) ontkracht 8 mythes.
    klasse.be

    23-09-2015 om 00:00 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:differentiatie, Struyven, Impuls
    >> Reageer (0)
    22-09-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Knowledge Matters: Why is the Core Knowledge Curriculum Experiencing a Revival? (Bijdrage in debat over nieuwe eindtermen/leerplannen)

    Knowledge Matters: Why is the Core Knowledge Curriculum Experiencing a Revival? (Bijdrage in debat over nieuwe eindtermen/leerplannen)

    Uitspraken die beklijven:
    *'Natural' development  is in fact dependent on knowledge. Those without resources to gain it are thus disadvantaged.
    *To ask disadvantaged children to unfold 'naturally' is  educational crime
    *Individualisation in the early grades penalises the individual

    Citaat: Hirsch is no fan of the fashionable 21st century “students can teach themselves” school of thought. Search engines, he told his British audience at Pimlico Academy, cannot be relied upon to teach vital knowledge. “Google is not an equal opportunity fact-finder”: it requires some knowledge to know where to look in the first place and then to determine whether the information is completely bogus. It’s like fumbling around in a dark room looking for the light switch or trying to find that needle in that massive electronic haystack.

    De visie van E D Hirsch sluit dicht aan bij de visie en campagne van O-ZON begin 2007

    September 21, 2015 by Paul W. Bennett

    An 87-year-old education reformer from the Land of Thomas Jefferson and the University of Virginia is now taking education in the United Kingdom by storm. Since being rediscovered by former British Education Secretary Michael Gove, E.D. Hirsch, founder of the Core Knowledge Foundation, is enjoying a renaissance. He’s not only captured the attention of Britain’s brightest education scholar, Daisy Christodoulou, but is now finding a new and more receptive audience in Britain. His recent Policy Exchange Public Lecture on September 17, 2015, has made him the darling of education’s chattering class.

    EDHirschLecturePosterHirsch is being rediscovered by a whole new generation of thoughtful, better-read educators completely fed-up with the “content-lite” curriculum predominant in state schools the U.K. and still blithely accepted across North America. He burst on the American national education scene in 1987 with the publication of Cultural Literacy: What Every American Needs To Know, which – in a rare act of intellectual courage– proposed 5,000 subjects and concepts that every American ought to know to be considered a ‘fully educated person.’ He followed it up with his true educational classic, The Schools We Need and Why We Don’t Have Them (1999). That book spawned the Core Knowledge Foundation which works across the United States to publish “core content” materials and specifies the knowledge and skills which ought to be taught in every school year.

    The educational pendulum tends to swing and today E.D. Hirsch is literally born again as both a wise prophet and a resilient education reformer. Once dismissed as an American “conservative” educator and purveyor of “hard facts,” he’s now being cherished in Britain as a stalwart defender of “knowledge” in state school systems seemingly mesmerized by teaching “competencies and skills” for the 21st century world. Educators everywhere are awakening to the fallacies entrenched in so-called “progressive education” dogma. If everything can now be “Googled,” why do we have schools?

    Even though Hirsch is a liberal Democrat, he has been labelled in the United States as an arch-conservative for daring to question the basic premises of John Dewey’s “learn by doing” brand of education. In his September 2015 Policy Exchange lecture series, he demonstrates that teaching knowledge to young children is egalitarian because it provides the foundation for becoming better early readers and more informed young citizens. Developing a sound vocabulary and knowledge about the world, not only aid in reading but make for more successful students. Developing that knowledge base is a “plant of slow growth,” so the early years are important to establishing the foundations.

    Hirsch is no fan of the fashionable 21st century “students can teach themselves” school of thought. Search engines, he told his British audience at Pimlico Academy, cannot be relied upon to teach vital knowledge. “Google is not an equal opportunity fact-finder”: it requires some knowledge to know where to look in the first place and then to determine whether the information is completely bogus. It’s like fumbling around in a dark room looking for the light switch or trying to find that needle in that massive electronic haystack.

    MassachussettsMiracleGraph2011Hirsch’s teachings actually flow from a very logical, common sense educational premise: knowledge matters because knowing something remains important — and knowledge builds on knowledge; the more you know, the more you are able to learn. Twenty years ago, in 1993, the State of Massachusetts adopted his “core knowledge curriculum” model and, since then, has surged ahead of the pack among American states. While American education schools, including Columbia, Harvard, and Boston College flirt with Finnish education, the United Kingdom has latched onto the “Massachusetts Miracle” and its initial inspiration, Hirsch’s Core Knowledge curriculum.

    What we know about reading comprehension owes much to Hirsch. As a professor of English Literature in his mid-fifties, he made a discovery about how reading is taught that, in his words, “changed his life.” The prevalence of poor reading and writing skills among incoming university students troubled him and he set out to address the “literacy gap.” It was most evident in classes where teachers embraced “reader-response” strategies in the study of literature.

    Hirsch is best known as a scholar for his impeccable, in-depth research into reading comprehension. He observed that “knowledgeable students” had an easier time comprehending the texts, and then discovered that reading comprehension was greatly enhanced by the early acquisition of “background knowledge.” His ground-breaking studies, summarized in a Spring 2003 American Educator article, demonstrated that the so-called “fourth grade slump” and stagnating reading scores could be traced back to a fundamental lack of background knowledge as well as weak foundational skills.

    His research discoveries were transformed into what became the Core Knowledge curriculum framework. It rests on two key principles: 1) Coherent, cumulative factual knowledge is vital for reading comprehension, literacy, and critical higher-order thinking skills; and 2) Children from poor, illiterate homes remain disadvantaged and illiterate because of a lack of cultural literacy and core background knowledge. Not addressing that problem constituted “an unacceptable failure of our schools.”

    The “Massachusetts Miracle, “ initiated with the 1993 Education Reform Act, is closely connected with the adoption of knowledge-based standards for all grades and a rigorous testing system linked to those new standards. Between 2003 and 2011, Massachusetts students have soared to higher levels on the NAEP tests in grade 4 and grade 8 reading and mathematics. It is also commonly acknowledged that the state standards are Hirsch’s legacy. That is, more than anything else, what attracted the British Education authorities to Hirsch and the advantages of a core knowledge-based curriculum.

    Hirsch’s curriculum reform agenda implemented in the Bay state spread to about 1,000 U.S. schools, driven by charter school adoptions. While his Core Knowledge framework faced fierce opposition from the Columbia School of Education and entrenched “educational progressives,” the architect of the project remained a determined, almost incurable optimist. The American Common Core reform initiative attempted to mimmic his curriculum with mixed success. The British version, promoted by former Education Secretary Gove, is more closely aligned with his model and will likely be a fairer test of its effectiveness.

    Why have American education reformer E.D. Hirsch and his Core Knowledge Curriculum come once again to the fore? How much of the “Massachusetts Miracle” is attributable to the adoption of the core-knowledge curriculum, standards and accountability program ? What went wrong when the United States attempted to implement the Common Core Curriculum with the sanction of the Barack Obama administration? How important is the mastery of content and the acquisition of knowledge in the most successful schools worldwide?


    22-09-2015 om 11:33 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Kennis, Hirsch, leerplan, eindtermen
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Voor docenten op een middelbare school is het soms een groot raadsel wat hun leerlingen bedoelen

    Scholen worstelen met het mixtaaltje van hun leerlingen

     19-9-15 - 11:33

    ’Wullah juf, ik heb écht niet gespiekt’

    Jeske Verhofstad © Pim Ras / Hanco Kok.

    ,,Yo, zebie.'' (Hé pik) Of: Kifesh (Hoe dan?). Voor docenten op een middelbare school is het soms een groot raadsel wat hun leerlingen bedoelen. Scholen in de grote steden worstelen met de taal van de leerlingen. Moeten ze straattaal verbieden, toestaan of iets daartussenin?

    De komende weken besteedt het AD aandacht aan het onderwijs door schoolvakken tegen het licht te houden. Bereiden wij onze kinderen goed genoeg voor op de steeds sneller veranderende wereld?

    ,,Die gekke buschauffeur was wel raar man. We wachten chie taja daar. Rijdt die door,'' zegt een 3 vmbo-leerling van het Amsterdamse Marcanti College tegen een klasgenoot. ,,Maar we hadden veel geluk a G. Als je dadda niet langskwam hadden we gekke props met school.''

    Docente Jeske Verhofstad vangt het gesprek over een buschauffeur die doorreed op en corrigeert. ,,Nederlands heren.''Op het Marcanti College is straattaal verboden.

    Risico
    Zeker in zakelijke kringen is het ABN de enige geaccepteerde taal in Nederland. Jongeren die niet leren wanneer ze welke taal moeten spreken, lopen het risico nooit aan de bak te komen. ,,Werkgevers willen over het algemeen geen personeel dat straattaal spreekt,'' constateert Iliass El Hadioui, wetenschappelijk docent aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, gespecialiseerd in straat- en schoolcultuur.

    Juist daarom kunnen scholen niet achteroverleunen, stelt hij. De scholieren moeten leren dat ze met hun vrienden prima in hun eigen taal kunnen praten, maar dat ABN in andere situaties, zoals bij sollicitatiegesprekken, écht de enige optie is.

    Vooral op de scholen in de grote steden zijn de osso's (=huis), barki's (=honderd euro) en fakka's (=hoe is het?) niet weg te denken. Toch zijn het niet alleen de scholen in de steden die het hoofd breken over de vraag: hoe gaan we toch om met die straattaal? Ook leerlingen op het platteland krijgen de mixtaal mee. ,,Door het uitgaan of vrienden die ergens anders wonen, verspreidt de jeugdtaal zich vrij gemakkelijk,'' weet El Hadioui.

    Ergens is het knap dat de leerlingen meerdere talen machtig zijn. Wie de 17-jarige Alikhan, leerling van Göksen, in 'zijn' ish-taal hoort praten, begint met de oren te klapperen. ,,Voor elke klinker zetten we ish,'' legt hij uit. Om de daad bij het woord te voegen. ,,Ish ik bishen Ishalishkhishan.'' Inderdaad ja: ik ben Alikhan, in de taal die jongeren rondom het Westerpark spreken. ,,Ik ben daarmee opgegroeid. Het gaat allemaal vanzelf,'' vertelt de scholier. Maar als hij iets tegen de docent zegt, gebruikt hij 'normaal' Nederlands. Uit respect, zegt hij zelf.

    Volwassen
    Voor hoogleraar Taalkunde Jaap van der Horst is dat precies de reden waarom scholen zich geen grote zorgen hoeven te maken over de scholieren. ,,Ze willen vanzelf een keer volwassen worden. Dan stoppen ze met de jeugdtaal,'' betoogt hij. De scholen moeten de invloeden van zo veel verschillende talen in de klas juist gebruiken. ,,Het is een illusie te denken dat al deze kinderen ABN kunnen spreken als ze van school komen. Forget it,'' zegt hij ferm. ,,Geef ze maar een opdracht: bel de Belastingdienst, zorg dat je informatie loskrijgt, mij maakt het niet uit hoe je je verstaanbaar maakt. Lukt dat niet, dan heeft zo'n leerling een probleem en moet die iets bijleren.''

    Het Marcanti College probeert de jongeren in elk geval zo veel mogelijk woorden bij te brengen. ,,Juf, waarom hebben we Nederlands eigenlijk nodig? Ik praat toch Nederlands,'' klaagt één van de meiden bij docent Verhofstad in de klas. Die geeft geen krimp: ,,Je hebt dit nodig voor later als je werk zoekt, of als je straks mbo gaat doen.''

    En dus stoeien de vmbo'ers met de persoonsvorm, d's en t's, verleden tijd. ,,Juf, wat is eigenlijk de verleden tijd van zijn?'' Was of waren, antwoordt ze geduldig. En zelf, pikt deze juf Nederlands op haar beurt wat Marokkaans, Turks, Surinaams, of een mix daarvan, op van de scholieren. ,,Wullah betekent iets in de trant van: ik zweer het,'' legt ze uit. ,,Laatst zei een leerling dat ze echt niet had gespiekt. Ze zei: wullah, juf.''

    En voor de nieuwsgierige lezers, die de straattaal niet machtig zijn: de 3 vmbo-leerling aan het begin van het verhaal beklaagt zich over de buschauffeur. ,,Staan we daar te wachten, komt hij langs, rijdt hij gewoon door. We hadden geluk mijn vriend. Als je vader niet langs was gekomen, hadden we problemen met school.''

    22-09-2015 om 11:19 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pleidooi voor systematisch woordenschatonderwijs (Bijdrage in debat over nieuwe eindtermen en leerplannen)

    Pleidooi voor systematisch woordenschatonderwijs (Bijdrage in debat over nieuwe eindtermen en leerplannen)

    Research shows that the single most important thing that you can do is to explicitly teach students new words. This includes working through comprehensive lists of general words, as well as teaching words associated with concepts you are teaching in other subject areas.

    It is dangerous to rely on students learning new vocabulary incidentally through their independent reading. Despite encouragement to ‘read more’ research10 shows that existing good readers will continue to read more than their less able peers. As a result, good readers expand their vocabulary at a faster rate. Given the link between expanded vocabularies and reading comprehension, this actually increases the gap between proficient and struggling readers.

    Nurturing vocabulary is critical, but just encouraging kids to read more won't help. Here's why and what to do about it.
    evidencebasedteaching.org.au|Door Shaun Killian

    22-09-2015 om 11:13 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:woordenschatonderwijs, leerplan
    >> Reageer (0)
    21-09-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vlaamse onderwijsinspectie drong vanaf 1991 een nefaste onderwijsaanpak op: zelfstandig leren, competentiegerichte aanpak …- net als in Engeland al iets eerder het geval was

    De Vlaamse onderwijsinspectie drong vanaf 1991 een nefaste onderwijsaanpak op: zelfstandig leren, competentiegerichte aanpak …- net als in Engeland al iets eerder het geval was

    De Britse onderwijsminister Nick Gibb poneerde onlangs dat de inspectie in Engeland de voorbije decennia scholen ten onrechte een nefaste pedagogische aanpak, het zelfstandig leren e.d. , opdrong en dat dit mede een oorzaak was van de achteruitgang van de leerprestaties (zie bijlage).

    In Vlaanderen stelden we sinds de invoering van de inspectie-nieuwe-stijl (1991) een analoge opstelling van de inspectie vast. In Onderwijskrant besteedden we hier de voorbije 20 jaar veel kritische bijdragen aan (zie b.v. Onderwijskrant nr. 160 van 2012). We illustreren even onze analyse met een aantal passages uit bijdragen in Onderwijskrant nr. 160

    1. Inspecteur-generaal Michielsens in 1999: zelfstandig leren centraal en vooral procescontrole (i.p.v. productcontrole van leerresultaten)

    De onderwijsvisie die volgens inspecteur-generaal Michielsens officieel werd opgesteld en die de inspectie ook volop toepaste, kwam in 1999 duidelijk tot uiting in een toespraak van Michielsens. Hierin pleitte hij voor een cultuuromslag in de richting van doorgedreven zelfstandig leren. Hij poneerde: “In de 21ste eeuw zullen individuen vanaf de jonge leeftijd hun eigen leerprocessen zelf sturen. Geen enkele overheid, onderwijzer of professor zal nog in staat zijn om dwingend anderen voor te schrijven wat geleerd moet worden.”(Wat wil ik leren op school?, Impuls, juni 1999, p. 381). Hij prees in dit verband “het concept Studiehuis van de noorderburen waarin het centrum van leren van de leraar naar de leerling wordt verlegd.” (Het Dijsselbloemrapport van 2008 betreurde ten zeerste dat de overheid het nefaste Studiehuisconcept oplegde en het Studiehuis werd afgeschaft.) Ook het effectieve en efficiënte jaarklassensysteem moest volgens Michielsens zomaar de helling op.

    Michielsens voorspelde en hoopte in 1999 verder dat de inspectie zich in de toekomst nog veel meer met proces- en visiecontrole zou inlaten: “De beoordelingscapaciteit van de inspectie zal in de toekomst nog sterker dan vandaag gebaseerd zijn op conceptueel inzicht en minder op reglementaire toetsing.“ Michielsens vreesde wel dat zijn voorstel zou botsen ‘op de klassieke vaklobby’s’. Hij fantaseerde verder dat de ‘eigen’ doelstellingen voor het s.o. geenszins moesten rekening houden “met de toekomst van de leerlingen in het vervolgonderwijs en in de tewerkstellingssectoren” (sic!)

    In maart 1999 legde Michielsen in het tijdschrift IVO een erg positieve balans van de inspectie-nieuwe-stijl voor, waarbij hij onomwonden toegaf dat de doorlichting in sterke mate anders verliep dan opgelegd in het decreet van 1991. Michielsens gaf ook toe dat de inspectie zich vooral inliet met de procesevaluatie (Concepten, ideeën en visies m.b.t. externe evaluatie). Hij formuleerde volgend alibi voor het centraal stellen van de procesontrole en omzeilen van de productcontrole: “Je kan niet over de kwaliteit van het product spreken zonder ook inzicht te verwerven in de wijze waarop het product tot stand komt”. Michielsens probeerde ook de kritiek dat daardoor de pedagogische vrijheid al te sterk beknot werd te weerleggen door het omgekeerde te poneren en te stellen dat precies die procescontrole “meer recht deed aan het recht van iedere school om specifiek te zijn.”

    De inspecteur-generaal poneerde verder ten onrechte dat de inspectie niet enkel de door het parlement goedgekeurde eindtermen moest controleren, maar ook de didactische ‘Uitgangspunten’ bij de eindtermen en basiscompetenties. (Het gaat hier niet om de officiële, decretale en opgelegde eindtermen, maar om een tekst die DVO-kopstukken achteraf zomaar aan de eindtermentekst als toelichting toevoegden.) Michielsens betreurde ook dat de ‘dogmatische opvatting over onderwijsvrijheid’ de vernieuwingsimpulsen vanwege de overheid, DVO, inspectie ... dwarsbomen. De scholen en leerkrachten beschikten volgens hem over te veel vrijheid.

    2. Onderwijsspiegel 2007: leerkrachten passen onze onderwijsvisie niet toe!

    We bekijken even wat de inspectie in 2007 schreef over de doorlichting van het leerproces en de hierbij gehanteerde procescriteria in Onderwijsspiegel 2005-2006 die in 2007 verscheen. We vinden in dit rapport over de ‘toestand van ons onderwijs’ weinig of geen uitspraken over de leerresultaten en over het niveau van het onderwijs, maar des te meer over de methodische aanpak van de leerkrachten en dit vanuit een ‘ontscholende’ onderwijsvisie.

    De opstellers schrijven expliciet dat de doorlichters niet enkel de decretale eindtermen moeten contrleren, maar ook de nieuwe onderwijsvisie achter de eindtermen – zoals die o.a. tot uiting komt in de teksten ‘Uitgangspunten’ bij de eindtermen/basis-competenties en in toelichtingen bij vakken of leergebieden. (Het gaat hier echter niet om decretale teksten en verplichtingen!)

    We lezen: “Met de introductie van de eindtermen wilde men meer aandacht besteden aan het leerproces en de leerlingen leren zelf dit proces te sturen. Het is de bedoeling dat ze in grotere mate er zelf verantwoordelijkheid voor leren dragen .... . De leerlingen dienen in de loop van het leerproces betekenisvolle en levensechte opdrachten te krijgen, waarbij de toetsing en de evaluatie niet langer los van de instructie staan, maar zinvol in het eigenlijke leerproces worden geïntegreerd. In de meeste scholen is er echter nog altijd een spanningsveld tussen kennis- en productgericht leren enerzijds en
    constructivistisch en competentiegericht leren anderzijds.

    ‘Constructivistisch leren’ impliceert dat de leerling als een actieve en zelfsturende partner in het onderwijsgebeuren optreedt, terwijl de leraar meer en meer de rol van coach en begeleider speelt. ‘Competentie’ betekent: het vermogen van een leerling om in levensechte situaties voor zichzelf bepaalde doelstellingen te formuleren en ze ook te bereiken, door functionele handelingen uit te voeren waarbij hij kennis en vaardigheden geïntegreerd inzet, de nodige attitudes verwerft en waarbij hij aan bepaalde kwaliteitseisen voldoet.”

    Vanuit zo’n constructivistische en competentiegerichte visie formuleerde de inspectie tal van kritieken op het vigerende onderwijs. Veel leerkrachten en scholen passen volgens de inspectie de opgelegde ‘referentiekaders’ niet toe: “Vaardigheidsgerichte doelstellingen worden sterk uiteenlopend gerealiseerd. Dat wijst erop dat het belang van het vaardigheidsonderwijs, respectievelijk het competentieleren, nog niet algemeen is doorgedrongen. Het gaat erom dat leerlingen competenties in levensechte situaties oefenen en verwerven, waarbij ze ook zichzelf en elkaar leren evalueren. Dat veronderstelt een dynamisch en experimenteel leerproces, waarin de leraar veeleer als coach optreedt dan als kennisoverdrager en waarin de leerling zelf meer en meer het stuur in handen neemt. In de plaats van de officiële referentiekaders (de eindtermen?) worden in het Vlaamse onderwijs vaak leerboeken of eigen notities als leidraad voor de realisatie gebruikt. Daardoor worden de vaardigheidsdoelstellingen op de meeste scholen te weinig of op een te laag niveau gerealiseerd en worden principes als functionaliteit en vakkenintegratie onvoldoende gevolgd.” Het gebruik van leerboeken/cursussen is volgens de inspectie in strijd met de officiële onderwijsvisie. De inspectie pleit ook voor vakkenclusters i.p.v. vakgericht werken. Vakkenclusters vormen o.i. vaak een grote bedreiging van de kwaliteit.

    We lezen verder: “Zowel in de basisvorming s.o. als in de specifieke vorming worden de vereiste leerinhouden nog vaak te theoretisch aangebracht, terwijl doe-activiteiten, vaardigheden en competenties onvoldoende worden aangeboden of ingeoefend. Dat is onder meer het geval in het talenonderwijs, hoewel de doelstellingen met betrekking tot spraakkunst in de eindtermen voor de communicatieve vaardigheden werden geïntegreerd.” Volgens de inspectie is er dus ook nog steeds te veel aandacht voor grammatica en mag de beperkte grammatica slechts geïntegreerd en sporadisch aan bod komen – en dat zou ook het geval moeten voor spelling. Er wordt ook verwacht dat veruit de meeste aandacht en punten besteed werden aan de zgn. vaardigheden. Vaak kregen leerkrachten lager en secundair onderwijs te horen dat ze te weinig luiste-en spreeklessen organiseren en dat ze te veel aandacht besteedden aan spelling, woordenschat en grammatica.

    3. Onderwijsspiegel 2007 over basisonderwijs

    Specifiek in verband met het basisonderwijs betreurde de inspectie vooreerst: “Een overheersend frontale, meestal klassikale onderwijsstijl en de geringe plaats van (inter)actieve werkvormen beperken in een ruime minderheid van de scholen de actieve betrokkenheid van de leerlingen. Zowel in het kleuter- maar vooral in het lager onderwijs krijgen de kinderen minder mogelijkheden om inhoudelijk mee vorm te geven aan het onderwijsgebeuren. Vooral in het niveau lager hebben leerkrachten het nog moeilijk om het curriculum flexibel te hanteren en bepalen ze meestal de doelen en inhouden binnen een eerder starre jaarplanning. In geringe mate benutten ze de interesses en de initiatieven van kinderen als motor voor het leren. Het kleuteronderwijs scoort goed inzake continuïteit in de klasinrichting. De organisatie van speelwerkhoeken is hierbij alvast de rode draad. In het niveau lager is de continuïteit in de klasinrichting nog niet zo uitgesproken. ...”.

    (De leerkrachten lager onderwijs kregen altijd de meeste kritiek in inspectie-rapporten. De 'ervaringsgerichte 'aanpak à la Laevers in kleuterscholen met veel vrij initiatief en werken in speelhoeken werd als model vooropgesteld.)

    En verder stelt het rapport “dat de basisscholen en -leerkrachten zich weinig bekommeren om de visietekst ‘Uitgangspunten’ bij de ontwikkelingsdoelen en eindtermen en die ‘opgelegde’ visie dus ook “niet integreren in hun onderwijsstijl. ... Het didactisch handelen wordt dan ook meestal gereduceerd tot een aanpak overeenkomstig de individuele perceptie van de betrokken leraar op ‘goed onderwijs’. Verder overaccentueren de leerkrachten de technisch-cognitieve aspecten voor Nederlands en Frans. Deze scholen werken voor dit aanbod dan niet in de geest van het leerplan waar de communicatieve vaardigheden centraal staan.”

    Uit de ‘Onderwijsspiegel’-2007 bleek eens te meer dat de inspectie ook nog in 2007 weinig begaan was met de leerresultaten, maar vooral het leerproces controleert op basis van procescriteria die aansluiten bij de ’ontscholende’ uitgangspunten en toelichtingen bij de eindtermen/basiscompetenties, bij constructivistische, competentiegerichte & ervaringsgerichte leeropvattingen - die in 2007 al op de terugtocht waren.Die onderwijsvisie wijkt in sterke mate af van deze van de praktijkmensen en leidt tot een sterke aantasting van het onderwijsniveau.

    4. Uitspraken inspectie-kopstukken in een reactie op O-ZON (2007)

    In publicaties van onze actiegroep O-ZON (Onderwijs Zonder ONtscholing) voerden we in 2007 ook een campagne tegen het feit dat de overheid en de inspectie haar belangrijkste taak verwaarloosde: de controle van de leerresultaten en van het algemeen niveau van ons onderwijs. Veel leerkrachten getuigden ook dat doorlichters een onderwijsvisie opdrongen waarin gesteld werd dat vooral de ‘vaardigheden’ belangrijk waren en niet de vakkennis, enzovoort. Leerkrachten betreurden dat veel doorlichters een communicatieve en taakgerichte aanpak van het taalonderwijs opdrongen, een contextgebonden en constructivistische aanpak van het wiskunde-onderwijs ...

    In een reactie op O-ZON in Klasse (februari 2007) beweerden coördinerend inspecteur s.o. Els Vermeire en inspecteur-generaal Kristien Arnouts dat er geen sprake was van een daling van het onderwijsniveau, dat kennis niet meer zo belangrijk was, dat grammatica in het lager onderwijs overbodig was, enz. Vier Brugse inspecteurs stelden in het Brugs Handelsblad o.a.: “Het is bewezen: “De leerlingen onthouden slechts 10 % van kennis die gedoceerd wordt. (NvdR: totale onzin en niet gebaseerd op onderzoek!). Aangezien iedereen een zakrekenmachine heeft, is het hoofdrekenen niet meer essentieel, enzovoort. Ze beweerden ook dat de kritiek op de niveaudaling en de verwaarlozing van basiskennis slechts afkomstig was van een paar conservatieve (Brugse) enkelingen.

    In een poging om de inspectiekritiek van O-ZON de kop in te drukken, publiceerde Els Vermeire ook nog de bijdrage ‘Enkele reflecties naar aanleiding van het kennisvaardigheidsdebat’, in: Nova et Vetera, september 2007. Vermeire stelde dat de inspectie vooral moet nagaan of de leerkrachten de visie toepassen die de ‘onderwijstop’ de scholen oplegt. Dat de inspectie focust op het leerproces en de didactische aanpak blijkt uit volgende uitspraken: “De inspectie onderzoekt de mate waarin ‘het onderwijsproces’ het bereiken van de leerplandoelstellingen ondersteunt. Het onderzoek kan uitwijzen dat veel onderwijstijd besteed werd aan de bouwstenen van het leertraject, maar dat er weinig onderwijstijd overblijft voor het effectief bereiken van de uiteindelijke leerplandoelstelling, de vaardigheid. In het geval van talen kan dit betekenen dat grammatica en woordenschat zo uitgebreid aan bod komen als losse bouwstenen, dat er te weinig ruimte is overgebleven om de leerplandoelstelling te bereiken.”

    Het gaat dus bij de inspectie niet prioritair om uitspraken over het product of leerresultaat, om de vraag of de leerlingen bijvoorbeeld behoorlijk kunnen schrijven, spellen, rekenen…, maar veeleer om een beoordeling van het leerproces en de methodiek, de weg erheen. Volgens Vermeire mogen de leerkrachten bijvoorbeeld niet veel woordenschat, spelling, grammatica… aanbrengen en zeker niet los van vaardigheidstaken. Volgens de meeste leer-krachten leidden precies de opgedrongen taal-procescriteria tot een uitholling van het taalonderwijs, van de taalkennis en van de examens. In bijdragen van andere (taal)inspecteurs in het tijdschrift ‘Impuls’ kwam eveneens duidelijk tot uiting dat de inspectie de taalvakken beoordeelde vanuit een (eenzijdige) communicatieve en competentiegerichte optiek.

    Els Vermeire gaf dus zonder schroom toe dat de inspecteurs controleerden of de leerkrachten de ‘nieuwe onderwijsvisie’ toepasten, ook al betreurde ze tegelijk dat er bij de praktijkmensen en ouders absoluut “geen draagvlak bestond voor de vernieuwingen” die de onderwijstop oplegde. Met een verwijzing naar de laatste Onderwijsspiegel betreurde ze dat het “vaardigheidsonderwijs en het competentieleren nog niet overal zijn doorgedrongen.” Volgens Vermeire waren de opgelegde vernieuwingen echter evident en “moesten ze onverkort ingevoerd worden”.

    De inspectrice besloot: “Er moet dringend een offensief opgezet worden om de eindtermen (lees: de eindtermenfilosofie die de DVO-kopstukken in eigen naam aan de officiële eindtermen toevoegden), de communicatieve aanpak van het taalonderwijs ... integraal te implementeren. Veel van de elementen die in de discussie over kennis-vaardigheden werden aangehaald duiken op in de gesprekken tijdens schooldoorlichtingen. In het talenonderwijs heeft een aantal leraren moeite met de communicatieve aanpak, in wiskunde heeft men twijfels over de zinvolheid van een contextuele benadering.” Precies de eenzijdige communicatieve (taal)aanpak en de situatiegebonden contextuele wiskunde kregen het de voorbije jaren heel veel kritiek te verduren.

    5. Uitspraken van inspecteur-generaal Michielsens in 2000

    In 2000 schreef Michielsens eens te mee dat scholen en leerkrachten bereid moeten zijn een “ethisch sturend basisideeëngoed, met betrekking tot kwaliteitsvol onderwijs te aanvaarden en na te streven.” Het gaat hier volgens hem immers om “door dé maatschappij noodzakelijk geachte doelstellingen. De overheid moet via de doorlichting antwoorden op de vraag of de school goed onderwijs kan waarborgen en ze moet corrigeren waar de school in haar maatschappelijke opdracht faalt of tekortschiet: Reflecties over autonomie en toekomst van scholen, In: De innoverende kracht van de school, DIROO-cahier 5, Acco, 2000. Wat goed onderwijs is moet volgens Michielsens door de overheid en inspectie in naam van de maatschappij worden vastgelegd en aan de scholen opgelegd. De inspecteur-generaal besloot: “Er zijn grenzen aan de autonomie van de school. Scholen kunnen slechts aanspraak maken op autonomie als ze die officiële onderwijsvisie aanvaarden en actief nastreven.”

    Michielsens en de inspectie stelden vast dat de praktijkmensen hun onderwijsvisie niet echt steunden en ze opteerden blijkbaar en expliciet voor een soort staatspedagogiek. Zij gingen er eveneens ten onrechte vanuit dat er in de maatschappij een brede consensus bestaat over noodzakelijk geachte onderwijsdoelstellingen; in de inspectierapporten schrijven ze nochtans zelf dat die onderwijsvisie niet gedragen wordt door het onderwijsveld. De vele leerkrachten die het niet eens zijn met bijvoorbeeld de door de overheid geformuleerde ‘uitgangspunten’ bij de eindtermen en basiscompetenties en bij de afzonderlijke vakken ... zouden zich volgens Michielsens onverantwoord en inciviek gedragen.

    6. Bijlage

    Schools minister Nick Gibb has accused Ofsted of a “reign of error” in which the watchdog effectively forced schools to adopt new teaching styles with an emphasis on independent learning.

    Speaking at the Research Ed conference in London today, Mr Gibb said that, for several years until 2013, inspection “became geared towards imposing its preferred teaching style on the profession.”

    He said that as recently as 2013, Ofsted’s reports on secondary schools “showed a preference for pupils learning independent of teacher instruction” or “criticised lessons where teachers talk too much”.

    He referred to this period as a “reign of error” and said Ofsted’s support for independent learning had “directly contradicted the common sense of hundreds of thousands of teachers”.

    “For many schools, pupils working independently became more important than pupils actually learning,” he said.

    However, he added, the watchdog was no longer taking this approach. “We’ve worked with Ofsted to make sure inspectors don’t penalise teachers who teach from the front,” he said.
    An Ofsted spokesman agreed, saying: "As HM chief inspector Sir Michael Wilshaw has repeatedly made clear, Ofsted does not have a preferred teaching style. It is up to the classroom teacher to determine how they should teach."
    mmmm

    21-09-2015 om 18:52 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:inspectie, zelfstandig leren
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nefaste invloeden van leerstijlen, gepersonliseerd leren ..., de meest aageboden bijscholingen van de voorbije jaren

    Nefaste invloeden van leerstijlen, gepersonaliseerd leren, ULD ... En toch waren bijscholingen over leerstijlen, meervoudige intelligentie, gepersonaliseerd leren .. de meest geprogrammeerde de voorbije jaren..

    One of the most common misconceptions regarding teaching and learning is the belief in using personalized instructional strategies with specific students based on the perception of the student’s “learning style” preference.

    Learning styles are typically defined as “th...e view that different people learn information in different ways” (Pashler, McDaniel, Rohrer, & Bjork, 2009, p. 106). After all, it makes intuitive sense that a person who prefers to read might find listening to a lecture boring, and someone who dislikes reading will learn more by watching a video. This differentiated presumption often leads to a revision in teaching methods by educators who strive to meet the alleged individualized needs of learners. Unfortunately, this logic is misguided, and sadly educators who design instruction with learning styles in mind are unintentionally harming their students in several ways.

    Meer weergeven
    What stifles motivation, taints students, and shackles educators?
    psychologytoday.com

    21-09-2015 om 13:26 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:leerstijlen, gepersonlasieerd leren,
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Prof. Larry Cuban: ICT-doelstellingen niet bereikt

    Doelstellingen van frequent gebruik ICT in klas niet bereikt, volgens prof. onderwijsgeschiedenis Larry Cuban.

    Is het dan nog zinvol zoveel en steeds meer te investeren in ICT, jonge kinderen te leren programmeren ....?, vraagt Cuban zich af. Paul Schnabel, voorzitter Nederlandse taskforce onderwijs vindt alvast ook dat leren programmeren geen (algemeen) vak mag worden.

    So within the past decade, the three-legged rationale justifying district decisions to buy laptops, tablet...s, and new software has been demolished.
    * No more hype about improving academic achievement. (cf. OESO-rapport e.d.)
    *No more words about revolutionizing teaching: leerkracht-geleid leerproces hield stand
    *What remains is the strictly vocational aim of preparing this generation of students for jobs.

    As has occurred time and again during surges of school reform—inserting new technologies into classrooms is simply another reform–the deeper and more important issue gets side-stepped; What are the overall purposes of tax-supported public schools in a democracy?

    The OECD report offers U. S. policymakers a rare opportunity to step back and ask why are we spending so much money on devices and software when the results in so many nations, including the U.S., show such little return on investment?

    The shift to justifying outlays of so much public money for tablets, interactive whiteboards, and glamorous software shows up in the mania for requiring high school students to take computer science courses (see New York City). The spread of coding camps and teaching kindergarteners to write code (see here and here) are also part of this rationale for buying more and more devices and software with scarce education dollars.

    Meer weergeven
    The above headline comes from the Irish Times (September 15, 2015) reporting on the Organization for Economic Cooperation and Development (OECD)...
    larrycuban.wordpress.com
    mmmm

    21-09-2015 om 12:51 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:ICT, Cuban
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.UK: onderwijsinspectie drong pedag. aanpak, zelfstandig leren e.d., op

    Onderwijsinspectie drong/dringt een pedagogische aanpak, het zelfstandig leren e.d., op

    Engels onderwijsminister verwijt inspectie dat ze de voorbije decennia de leraars een pedagogische aanpak opdrong, het zelfstandig leren e.d. Dit kwam ook in inspectierapporten tot uiting. Leraars die zelf nog veel lesgaven kregen veel kritiek.
    However, he added, the watchdog was no longer taking this approach. “We’ve worked with Ofsted to make sure inspectors don’t penalise teachers who... teach from the front,” he said.

    (Commentaar: In Vlaanderen stelden we een analoge opstelling van de inspectie vast. In Onderwijskrant besteedden we hier de voorbije 20 jaar veel kritische bijdragen aan. )

    Schools minister Nick Gibb has accused Ofsted of a “reign of error” in which the watchdog effectively forced schools to adopt new teaching styles with an emphasis on independent learning.

    Speaking at the Research Ed conference in London today, Mr Gibb said that, for several years until 2013, inspection “became geared towards imposing its preferred teaching style on the profession.”

    He said that as recently as 2013, Ofsted’s reports on secondary schools “showed a preference for pupils learning independent of teacher instruction” or “criticised lessons where teachers talk too much”.

    He referred to this period as a “reign of error” and said Ofsted’s support for independent learning had “directly contradicted the common sense of hundreds of thousands of teachers”.

    “For many schools, pupils working independently became more important than pupils actually learning,” he said.

    However, he added, the watchdog was no longer taking this approach. “We’ve worked with Ofsted to make sure inspectors don’t penalise teachers who teach from the front,” he said.

    An Ofsted spokesman agreed, saying: "As HM chief inspector Sir Michael Wilshaw has repeatedly made clear, Ofsted does not have a preferred teaching style. It is up to the classroom teacher to determine how they should teach."

    Meer weergeven
    Schools minister Nick Gibb has accused Ofsted of a “reign of error” in which the watchdog effectively forced schools to adopt new teaching styles with an...
    tes.com

    21-09-2015 om 12:43 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:inspectie, zelfstandig eren
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zal bestuurlijke schaalvergroting de oprichting van nieuwe scholen onmogelijk maken?

    Kan men straks nog nieuwe scholen oprichten als minister Crevits in decreet over bestuurlijke schaalvergroting hoge normen oplegt?

    Dringende vraag aan de leden van de commissie onderwijs e.d.
    Alvast een aantal conclusies uit een inspirerende studie uit Nederland

    Nieuwe toetreders tot het onderwijs (Rapport van TIAS)
    Voorstudie op basis van wetenschappelijk onderzoek S ie tsk e W a s la nd er & Ed ith H oog e, m a a r t 2 01 5

    Al met al ontwikkelt het Nederlandse stelsel zich van een substantiële sector ‘independent schools’, naar een stelsel dat bijna uitsluitend bestaat uit dat type scholen. Nederland vervult op het gebied van ‘independent schools’ dan ook een gidsfunctie.

    Grootschalige internationale vergelijkingen laten zien dat onderwijsstelsels met veel independent schools over het algemeen beter presteren (Woessmann, 2007). In veel landen zijn de laatste decennia in vele varianten ‘independent schools’ ontstaan (Brewer & Hentschke, 2009).

    Mede als gevolg van de grondwettelijke autonomie voor scholen, is de variëteit van het aanbod in Nederland van oudsher relatief groot. In het primair onderwijs kennen we naast de traditionele vernieuwingsscholen (o.a. Dalton, Montessori, Freinet, Vrije Scholen) ook nieuwe onderwijsconcepten zoals O4NT en programma’s voor hoogbegaafden. In het voortgezet onderwijs zijn rond de eeuwwisseling verschillende ‘profielinnovaties’ ontstaan, zodat Nederland nu onder meer cultuurprofielscholen, technasia, tweetalig onderwijs en Topsport Talentenscholen (scholen met LOOT-licentie) heeft (De Vijlder, Bakker & Van den Blink, 2014). Kenmerkend voor het Nederlandse stelsel is dat deze vernieuwingen en profileringen bínnen het bestaande stelsel en in beginsel voor alle scholen mogelijk zijn. Scholen met een dergelijk profiel hebben zich veelal georganiseerd in verenigingen of stichtingen, die meer of minder verplichtende eisen stellen aan scholen om zich aldus te profileren. Anders dan in Nederland, ontstaan in andere landen onderwijsbesturen die louter bestaan uit scholen met een specifiek profiel (bv KIPP). Al met al accommodeert het Nederlandse stelsel veranderingen die in andere landen aanleiding zijn voor aanpassing van het stelsel zelf.

    Tot slot wijzen we nog op drie relevante verschillen tussen Nederland en de landen die in de casussen zijn beschreven. Ten eerste heeft de Nederlandse leerplicht vooralsnog het karakter van een schoolplicht en is thuisonderwijs maar zeer beperkt mogelijk. Zoals aangegeven (§ 8.3) zijn het vooral de virtuele charter scholen die de laatste jaren de grootste groei doormaken in de Verenigde Staten (Molnar, 2014). Ten tweede kent ook Nederland commerciële partijen die in het funderend onderwijs hun geld verdienen (o.a. commerciële educatieve infrastructuur, particulier en niet-bekostigd onderwijs).

    Aandachtspunten bij nieuwe toetreders in het onderwijs

    Op basis van deze review formuleren we een aantal aandachtspunten voor beleid als het onderwijsstelsel breder open wordt gesteld voor nieuwe toetreders. We geven steeds het spanningsveld aan waartussen een evenwicht gezocht moet worden. Afhankelijk van specifieke beleidsdoelen verschilt het evenwicht dat wenselijk wordt geacht.

    In de onderzochte gevallen was het beleid er actief op gericht om nieuwe aanbieders van onderwijs toe te laten treden tot het publiek bekostigde stelsel. Als dat het belangrijkste beleidsdoel is, is het belangrijkste spanningsveld waartussen een evenwicht gevonden moet worden dat tussen enerzijds het voorkomen van onnodige drempels voor nieuwe toetreders en anderzijds het minimaliseren van risico’s op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid van de nieuwe school. Ervaringen in andere landen wijzen er op dat het bieden van ruimte aan nieuwe partijen in het onderwijsstelsel, op gespannen voet kan staan met de ervaring en expertise die nodig is om met succes een onderwijsorganisatie op te (doen) bouwen.

    Dit geldt op twee niveaus: dat van de autoriserende organisatie(s) en dat van de nieuwe school. Ten eerste blijken er meer nieuwe scholen te ontstaan als de autorisatie van nieuwe scholen niet bij één (landelijke) organisatie is ondergebracht, maar bij meerdere (bijvoorbeeld ook op lokaal niveau). Als meerdere organisaties nieuwe scholen mogen autoriseren, is binnen al die organisaties expertise nodig.

    Het spanningsveld tussen ruimte en expertise geldt ook op het niveau van nieuwe scholen. Voor de Verenigde Staten en Engeland wijzen onderzoekers er bijvoorbeeld op dat het beleid ondernemers uit de private sector de ruimte wil bieden vanwege hun innovatieve ideeën, maar dat juist voor die groep een risico bestaat op beperkte duurzaamheid van de school (Fitz & Beers, 2002; Carruthers, 2012). Het vooraf willen beperken van het risico op onderwijs van onvoldoende kwaliteit en/of een school die snel weer sluit, is veelal aanleiding voor het opwerpen van drempels en het complexer worden van het autorisatie-proces.
    Er zijn indicaties dat complexiteit van de autorisatie-procedure leidt tot selectiviteit in de aard van de aanvragers (meer hoogopgeleiden en mensen met onderwijsexpertise) en de aard van de nieuw opgerichte scholen (minder voor moeilijker doelgroepen en minder opgericht in achterstandswijken). De eerste vorm van selectiviteit – van de aanvragers – kan worden ondervangen door aanvragers van nieuwe scholen actief te ondersteunen, in de vorm van expertise of financiële middelen om expertise in te huren. In de beschreven landen blijken externe (commerciële) partijen betrokken te worden bij het aanvragen van een nieuwe school. Actieve ondersteuning is met name van belang voor partijen die minder bekend zijn met beleid en wet- en regelgeving voor het onderwijs, en voor minder kapitaalkrachtige partijen. Deze laatste vorm van selectiviteit – van de nieuwe scholen – kan worden gecorrigeerd door nieuwe scholen voor moeilijker doelgroepen actief te stimuleren, voorrang te geven, of uitsluitend nieuwe scholen toe te staan voor speciale doelgroepen. Ook middels het huisvestingsbeleid kan worden gewaakt over een evenwichtige spreiding van scholen binnen een geografisch gebied.

    Een spanningsveld bestaat ook tussen ruimte bieden aan nieuwe toetreders en het beschermen van bestaande scholen. Met name in lokale onderwijsmarkten zonder demografische groei, betekent toetreding van een nieuwe school dat bestaande scholen met overcapaciteit en bijbehorende kosten te maken krijgen. In stedelijke gebieden en in gebieden met demografische groei is dit spanningsveld minder groot, maar juist daar heeft de komst van een nieuwe school minder effect op de ervaren concurrentieprikkel door andere scholen. In situaties van demografische stabiliteit en ‘verzadiging van de markt’, ontstaat er vooral ruimte voor nieuwe toetreders bij het sluiten van bestaande scholen.
    Er moet een evenwicht worden gevonden tussen uitbreiding van het onderwijsaanbod en doelmatigheid. Om ouders en leerlingen daadwerkelijke keuzemogelijkheden te bieden, is op het niveau van een lokale onderwijsmarkt een zekere mate van overcapaciteit noodzakelijk (zie ook § 3.3). Omdat huisvesting het minst elastische deel is van het onderwijsaanbod, manifesteert overcapaciteit zich vooral in de vorm van on- of onderbenutte gebouwen.

    Als nieuwe toetreders geen conversie-scholen zijn, is sprake van daadwerkelijke uitbreiding van het onderwijsaanbod. In lokale onderwijsmarkten zonder demografische groei, leidt deze uitbreiding tot hogere kosten voor onderwijshuisvesting. Deze kosten komen ten dele voor rekening van bestaande aanbieders, die vaak niet in staat zijn op korte en middellange termijn hun huisvesting aan te passen. Bij gelijkblijvende financiering op basis van leerlingaantallen, leidt dit er toe dat een groter deel van het onderwijsbudget aan huisvesting wordt besteed n de beschreven casussen vallen nieuwe scholen onder een ander ‘regime’ dan bestaande scholen, vooral om daarmee de variëteit in het onderwijsaanbod te vergroten. Om die reden hebben nieuwe scholen meer autonomie dan bestaande scholen.

    Tegen de achtergrond van dat beleidsdoel, ontstaan een aantal specifieke spanningsvelden. Voor nieuwe aanbieders is meer autonomie aantrekkelijk, maar daarmee ontstaat tegelijkertijd een ongelijk speelveld met andere scholen. Afhankelijk van het terrein waarop sprake is van meer autonomie voor nieuwe toetreders, kunnen risico’s ontstaan voor onderwijskwaliteit, ondoelmatigheid en segregatie. Een specifiek punt is ruimte voor eigen personeelsbeleid en rechtsbescherming voor leraren. In het buitenland lijken nieuwe scholen – vooral als ze daarvoor de ruimte krijgen – een ander personeelsbeleid te voeren dan bestaande scholen. Die nieuwe scholen werken met een lerarenteam dat gemiddeld jonger, minder ervaren, en minder vaak bevoegd is. In het buitenland werken nieuwe scholen ook vaker met tijdelijke contracten en prestatiebeloning.

    Meer in het algemeen geldt bij de werking van lokale onderwijsmarkten een spanningsveld tussen de ruimte die scholen hebben voor profilering en vernieuwing en de manier waarop scholen leerlingen selecteren. Strategische acties van scholen zijn het best te begrijpen als pogingen om de eigen positie in de lokale hiërarchie van scholen te bestendigen en waar mogelijk te verbeteren. Omdat die lokale hiërarchie ten dele gebaseerd is op reputatie en de samenstelling van de leerlingpopulatie, is het expliciet selecteren van leerlingen of het aantrekken van specifieke groepen leerlingen met een bepaald profiel of programma een aantrekkelijke strategie (zie ook § 3.1). In combinatie met keuzeprocessen van ouders en leerlingen, kunnen mechanismen die werkzaam zijn in lokale onderwijsmarkten leiden tot segregatie tussen scholen. Om (verdere) segregatie te voorkomen, kan worden gedacht aan het stimuleren (of voorschrijven) van loting om leerlingen te selecteren, het verbieden van expliciete toelatingscriteria, en het handhaven daarvan. Het verhinderen van impliciete toelatingscriteria is (nog) lastiger. Daarbij kan gedacht worden aan handhaving en toezicht op de vrijwilligheid van vrijwillige ouderbijdragen.


    21-09-2015 om 12:39 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:grootschaligheid, vrijhied van onderwijs
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 30/04-06/05 2018
  • 23/04-29/04 2018
  • 16/04-22/04 2018
  • 09/04-15/04 2018
  • 02/04-08/04 2018
  • 26/03-01/04 2018
  • 19/03-25/03 2018
  • 12/03-18/03 2018
  • 05/03-11/03 2018
  • 26/02-04/03 2018
  • 19/02-25/02 2018
  • 12/02-18/02 2018
  • 05/02-11/02 2018
  • 29/01-04/02 2018
  • 22/01-28/01 2018
  • 15/01-21/01 2018
  • 08/01-14/01 2018
  • 01/01-07/01 2018
  • 25/12-31/12 2017
  • 18/12-24/12 2017
  • 11/12-17/12 2017
  • 04/12-10/12 2017
  • 27/11-03/12 2017
  • 20/11-26/11 2017
  • 13/11-19/11 2017
  • 06/11-12/11 2017
  • 30/10-05/11 2017
  • 23/10-29/10 2017
  • 16/10-22/10 2017
  • 09/10-15/10 2017
  • 02/10-08/10 2017
  • 25/09-01/10 2017
  • 18/09-24/09 2017
  • 11/09-17/09 2017
  • 04/09-10/09 2017
  • 28/08-03/09 2017
  • 21/08-27/08 2017
  • 14/08-20/08 2017
  • 07/08-13/08 2017
  • 31/07-06/08 2017
  • 24/07-30/07 2017
  • 17/07-23/07 2017
  • 10/07-16/07 2017
  • 03/07-09/07 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 19/06-25/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 22/05-28/05 2017
  • 15/05-21/05 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 01/05-07/05 2017
  • 24/04-30/04 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 10/04-16/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 27/03-02/04 2017
  • 20/03-26/03 2017
  • 13/03-19/03 2017
  • 06/03-12/03 2017
  • 27/02-05/03 2017
  • 20/02-26/02 2017
  • 13/02-19/02 2017
  • 06/02-12/02 2017
  • 30/01-05/02 2017
  • 23/01-29/01 2017
  • 16/01-22/01 2017
  • 09/01-15/01 2017
  • 02/01-08/01 2017
  • 26/12-01/01 2017
  • 19/12-25/12 2016
  • 12/12-18/12 2016
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 24/10-30/10 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 19/09-25/09 2016
  • 12/09-18/09 2016
  • 05/09-11/09 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 22/08-28/08 2016
  • 15/08-21/08 2016
  • 25/07-31/07 2016
  • 18/07-24/07 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 04/07-10/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 13/06-19/06 2016
  • 06/06-12/06 2016
  • 30/05-05/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 16/05-22/05 2016
  • 09/05-15/05 2016
  • 02/05-08/05 2016
  • 25/04-01/05 2016
  • 18/04-24/04 2016
  • 11/04-17/04 2016
  • 04/04-10/04 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 21/03-27/03 2016
  • 14/03-20/03 2016
  • 07/03-13/03 2016
  • 29/02-06/03 2016
  • 22/02-28/02 2016
  • 15/02-21/02 2016
  • 08/02-14/02 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 25/01-31/01 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 28/12-03/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 14/12-20/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 30/11-06/12 2015
  • 23/11-29/11 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 09/11-15/11 2015
  • 02/11-08/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 19/10-25/10 2015
  • 12/10-18/10 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 28/09-04/10 2015
  • 21/09-27/09 2015
  • 14/09-20/09 2015
  • 07/09-13/09 2015
  • 31/08-06/09 2015
  • 24/08-30/08 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 08/06-14/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 20/04-26/04 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 30/03-05/04 2015
  • 23/03-29/03 2015
  • 16/03-22/03 2015
  • 09/03-15/03 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 09/02-15/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 26/01-01/02 2015
  • 19/01-25/01 2015
  • 12/01-18/01 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 20/10-26/10 2014
  • 13/10-19/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 15/09-21/09 2014
  • 08/09-14/09 2014
  • 01/09-07/09 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 04/08-10/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 07/07-13/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 12/05-18/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 31/03-06/04 2014
  • 24/03-30/03 2014
  • 17/03-23/03 2014
  • 10/03-16/03 2014
  • 03/03-09/03 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 20/01-26/01 2014
  • 13/01-19/01 2014
  • 06/01-12/01 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 16/12-22/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs