Omsk
Van Togenbirger-De Waelekens' Vertelsels (Alle teksten en tekeningen zijn wettelijk beschermd)
Voor meer verhalen: zie het ARCHIEF of de INHOUDSTAFEL. Ofwel klik telkens op de GROENE PIJL die naar LINKS wijst, onderaan de pagina. Copyright: J. Bauwens.
19-06-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De gasknop
Klik op de afbeelding om de link te volgen

De gasknop

Welke huisvrouw heeft het nog niet meegemaakt dat zij, eenmaal de deur uit, er ineens begint aan te twijfelen of zij de deur wel heeft op slot gedaan of, erger nog, of zij het gasvuur wel heeft uitgedraaid? Geen nood, zij keert terug en gaat kijken, stelt vast dat de deur vergrendeld is of dat het gasvuur uit is, en gaat dan met een gerust hart winkelen.

Eenmaal 'op jaren', zoals men dat zegt, kan deze hysterie echter gaan toenemen en dan wordt de ceremonie die ze begeleidt een beetje ingewikkelder: mevrouw plant om te gaan winkelen, zij draait zorgvuldig de gasvlam uit, zegt halfluid: "Ziezo, de gas staat af!", zij gaat naar buiten en vergrendelt de deur en zij begeeft zich in de richting van de plaatselijke supermarkt. Edoch, halverwege wordt zij eensklaps een lichte paniek gewaar, al weet zij niet meteen wat de oorzaak daarvan mag wezen. Ze houdt halt om beter na te kunnen denken, en zij denkt voorwaar: heb ik de gaskraan wel dichtgedraaid? Diep denkt zij na, en dan herinnert zij zich inderdaad dat ze de gaskraan heeft dichtgedraaid want tevens herinnert ze zich deze belangrijke daad onmiddellijk daarop bevestigd te hebben met de woorden: "Ziezo, de gas staat af!" Maar daarmee is de kous niet af: mevrouw kan zich immers helaas ook niet meer herinneren of het vandaag was dat ze dit zegde, ofwel gisteren!

Het gebeurt vaker dat een dame op jaren, of zelfs op nog jonge leeftijd - ofwel een heer, want dat kan ook - halverwege van huis naar de supermarkt, terugkeert om zich daarvan te verzekeren dat de deur op slot is. Vervolgens, als zij of hij zich terug op pad heeft begeven, kan het zijn dat zij of hij opnieuw aan het twijfelen gaat en zich genoodzaakt ziet om andermaal terug te keren teneinde helemààl zeker te zijn van het feit dat de deur op slot is. Mogelijkerwijze herinnert men zich zodoende wel dat men al eens terugkeerde, maar opnieuw herinnert men zich niet of men dit een ogenblik geleden deed ofwel de dag voordien. Dezelfde twijfel doet zich immers bijna dagelijks voor en precies doordat niet alleen het dichtdraaien van de gasknop en het sluiten van de deur routine zijn geworden, maar ook de controle op deze handelingen, is ook dit laatste moeilijk in de herinnering terug te roepen. Men doet de deur vast, men controleert of men de deur wel degelijk heeft vastgedaan, vervolgens verzekert men zich ervan dat men deze controle wel degelijk heeft uitgevoerd, namelijk door andermaal aan de deurklink te gaan heffen.

Edoch, eenmaal het hek van de dam, is er vaak helemaal geen houden meer aan: wie twee keer teruggaat naar de gaskraan of het deurslot, ziet zich alras genoodzaakt om dat ook een derde keer te doen, een vierde keer zelfs, een vijfde en een zesde keer. Er zijn misschien wel gevallen bekend van mensen die op deze wijze geheel onverrichter zake blijven pendelen tussen het huis waarin zij wonen en de supermarkt waar zij hun voedsel willen halen, om tenslotte van de honger om te komen. Misschien, want wie zo kort zijn van memorie, die weten alras ook niet meer waar ze wonen: zij springen in het oog, worden uit het straatbeeld geplukt en belanden binnen de kortste keren 'veilig' want 'tegen zichzelf in bescherming genomen' ergens op een kamertje in een demententehuis.

Op een stoel bij het raam gezeten tot zichzelf komend nadat ze eerst een kopje koffie kreeg opgedrongen met daarin een medicatie tegen paniekaanvallen, vraagt Irmaatje zich af wie het in godsnaam zijn kan die het huis bewoont op welker gevel zij daar al de godsganse dag zit te kijken. Stilaan dringt het tot haar door dat zij dit huis nooit eerder zag. Vervolgens stelt zij vast dat de ongemakkelijke stoel waarop zij zit, niet de hare is. Tenslotte herkent zij ook de kamer niet waarin zij zich bevindt en weet zij niet meer goed of zij nu ofwel haar eigen interieur niet meer herkent, ofwel of zij helemaal niet thuis is. Wie is trouwens dat veel te vriendelijke meisje dat om de haverklap en zonder aan te kloppen in het deurgat staat met een glas water, pillen, koffie, een boterham met speculoos of middageten in een plastiek vorm met vreemd bestek? Zij vraagt of het gesmaakt heeft maar zij is haar dochter niet, haar dochter zou zij immers onmiddellijk herkennen.

Op een keer vroeg ze aan het meisje dat niet haar dochter was waar nu haar eigen huisje was gebleven, maar zij kreeg slechts tot antwoord dat zij zich geen zorgen meer moest maken om die dingen: er werd voor haar gezorgd, zo zei ze, voor alles werd er nu gezorgd, en was zij hier nu niet gelijk een koningin? Zij was zich welbewust dat zij hier tegen geen verweer had en daarom klonken deze woorden in haar oren eigenlijk als een bedreiging.

Aan de koningin moest zij nu denken en zij vroeg zich af of zij nog leefde, onze oude koningin, en toen het meisje dat niet haar dochter was, weer in het deurgat van haar kamertje verscheen, vroeg ze het haar, of onze koningin nog leefde. Maar het meisje antwoordde alleen dat ze van de dynastie geen kaas gegeten had en dat ze het wel eens na zou vragen. "De die nas tie": wat zou dát kunnen betekenen?

Misschien zat zij daar al maanden, ofwel jaren, want voor wie zich nauwelijks nog iets herinneren, is de tijd genadeloos. Wel begreep zij dit heel goed en wist zij dat wat van haar memorie overschoot, het laatste was wat haar nog vasthaakte aan dit leven. Indien wij geen geheugen hadden, dan was het ogenblik van onze geboorte voor ons tevens dat van onze dood. En voor de geheugenloze buitenstaander die daar stond op toe te kijken, gold precies hetzelfde. Ergens herinnerde zij zich nog dat het over dit onderwerp was dat zij als jonge vrouw een lijvig boek schreef en soms passeerden paragrafen daaruit nog letterlijk door haar hoofd: "een louter stoffelijke wereld, een wereld zonder geheugen, kon slechts buiten de tijd bestaan en bestond derhalve niet". En zie je wel dat zij de gasknop niet had dichtgedraaid, want toen eensklaps was alles weg!

(J.B., 19 juni 2010)


17-06-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Van Togenbirger's 'atheïsme'
 

 

Van Togenbirger's 'atheïsme'

Wij zien dingen die er helemaal niet zijn en tegelijk zijn er ook dingen die we helemaal niet zien. Omdat we kuddedieren zijn, kijken we meestal selectief en, meer bepaald, op de manier waarop de leider ons dat voordoet. De ervaring leert dat de meesten onder ons zich daarvan niet of nauwelijks bewust zijn en dat zij dit eigenlijk niet kunnen geloven, ofschoon deze werkelijkheid zich voortdurend voor onze eigen ogen afspeelt. Als het klaar is buiten, maar de leider zegt dat het donker is, dan praten wij hem meestal na, en beamen wij zijn oordeel: jazeker, het is donker! Vertel dat aan willekeurig zeven mensen en zes onder hen zullen vol onbegrip de schouders ophalen. Edoch, tweeduizend jaar lang hebben leiders tot het volk gezegd tijdens de ontelbare ceremonies ter gelegenheid waarvan zij hun doden begroeven: en nu leven zij voor eeuwig! Even zoveel keren hebben tallozen dit ook blindelings geloofd.

Duizenden jaren lang hebben zogenaamde geestelijken aan de volkeren verteld dat er na de dood een hemel was, een vagevuur en een hel. Ofschoon tallozen met de allerbeste bedoelingen aan hun nazaten beloofden terug te zullen keren daar vandaan om hen over dat andere land eindelijk wat inlichtingen te verschaffen, is niemand ooit van daar met nieuws over de brug gekomen. Nochtans hebben tallozen aan de waarheid van de verzinsels van die geestelijken geen ogenblik getwijfeld, bewijze het feit dat de handel in aflaten één der bloeiendste ooit geweest is. Met de opbrengst daarvan kocht de kerk zowat alle aardse bezittingen op en nadat zij op bijna alles de hand had gelegd, hield zij nog steeds niet met schrapen op: zij belaadde terstond alle zielen met vrachten schuld die nooit ofte nimmer konden worden ingelost - niet tijdens het eigen leven van de beschuldigden en beslist ook niet tijdens dat van hun nazaten - het ging immers om een 'erfschuld' - en aldus werd de zogenaamde 'erfzonde' geboren. Napoleon ontnam de kerk haar wereldse bezittingen in ruil voor haar betaalde dienst aan de staat tot in de eeuwen der eeuwen, en lang nadat de bisschop van het ijdele Rome zichzelf had uitgeroepen tot paus over alle anderen, schonk Benito Mussolini hem met het Vaticaan de macht van een wereldlijk leider. Ik stond erbij en ik keek er naar, zo kunnen wij met een gerust hart zingen, en er was geen vuiltje aan de lucht.

De leider bepaalt wat waar is en wat niet, hij zegt wat wij zien en niet zien, wat goed is en kwaad, schoon en lelijk. Ten aanschouwe van elkeen die ziende ogen in zijn kop heeft, worden vandaag in de meest gerenommeerde musea hoopjes vuilnis tentoon gesteld die slechts de superrijken in staat zijn op te kopen, en zij doen het nog ook; aan afval en aan drollen hangen prijskaartjes van ettelijke miljoenen dollars. Uiteraard is dit zuiver machtsvertoon, durf maar eens te zeggen dat ge er niets van begrijpt, gij klein sukkelaartje op den dop dat zeven dagen heeft moeten vasten om een ticket beet te krijgen van de grote expositie, en dat daar nu ronddrentelt met kapotte schoenen over het glanzende marmer van de tempels van de mammon waarin het amper durft te kuchen omdat die zwakheid van met fijn stof gevulde longen door de echo's onder duizelingwekkende plafonds onverbiddelijk wordt uitvergroot ten gehore van elkeen.

Speel met een bal en uw hond zal achter de bal aan lopen; speel met een ingebeelde bal, en dat raakt uw hond zijn koude kleren niet: hij ziet wat gij hem zegt dat er te zien is. Het kuddebeest verlaat zich op wat zijn leider hem vertelt en nimmer op wat de ogen die hij van zijn Schepper kreeg hem tonen. Deze blindheid is derhalve geen cultureel verschijnsel, zij zit in de natuur zelf ingebakken, net zoals de ogen die dienen om mee te zien. Wij zien dingen die er helemaal niet zijn maar tegelijk zijn er ook dingen die we helemaal niet zien.

Er zijn namelijk dingen die wij niet kúnnen zien omdat we ze niet begrijpen. We zien immers slechts datgene wat we begrijpen kunnen en verder dan ons begrip kan ook onze blik niet reiken. Analfabeten die geen flauw idee hebben van het bestaan van de schrift, missen niet alleen het vermogen om te lezen: zij hebben er ook geen flauw idee van dat er in de boeken iets geschreven staat. De boeken van de grote bibliotheek zijn in hun ogen, zoals een groot schrijver het eens zei, louter dingetjes waarmee in de leeszaal een te korte tafelpoot kon worden onderstut. Toen, inmiddels lang geleden, een 'wilde' uit de Afrikaanse brousse door een 'psycholoog' naar een westerse stad werd gehaald om zijn reacties te kunnen observeren, bleek het enige wat hem tot verwondering had gebracht, een met fruit beladen camion te zijn: de man verstond niet hoe het dan mogelijk was om zoveel fruit ineens zomaar te verplaatsen. Het fruit kende hij, en zag hij ook; voor al het overige bleek hij gewoon blind omdat hij het niet kende. Om dezelfde reden moeten blindgeborenen nadat de geneeskunst hun ogen gezond gemaakt heeft, eerst léren zien want anders blijven zij ziende blind. Mussen zijn rotsbewoners en als zij hun nesten bouwen in de holten van de stenen gevels van onze huizen, zien zij allerminst huizen, zij zien rotsen. Een oude Indische leer zegt dat de leeuwin voor haar welpen een moeder is, voor de mens een bedreiging en voor de hyena een prooi. Voor de lava die uit een vulkaan vloeit, is zij helemaal niets, en zo ook is het leven voor het levenloze zonder enige betekenis, terwijl daarentegen het levende al het levenloze in zich integreert: zoals huizen uit bakstenen bestaan, bestaan onze cellen uit zowat alle levenloze elementen uit de tabel van Mendeljev.

We zien slechts tot waar we kunnen kijken, en over wat we niet zien omdat we het ook niet kúnnen zien, neigen we te zeggen dat het ook niet bestaat. Alsof alleen datgene wat paste in ons kraam, recht had op bestaan. Alsof onze eigen onwetendheid de maatstaf was voor wat aan de Schepper van hemel en aarde al dan niet geoorloofd was te maken. Deze blindheid - vergezeld dan nog van de waan het wél te zien en te weten - die groteske arrogantie is paradoxaal genoeg de bron van alle 'religie'. Dixit O. Van Togenbirger. Maar daarmee is lang niet alles gezegd...



- Omsk Van Togenbirger, uw 'atheïsme' verdient gezien de specificatie die gij daar aan toevoegt eigenlijk een heel andere naam?

- Words, words, words!

- Shakespeare.

- Heb ik nooit gelezen. Hier en daar iets, ja. Mijn wereld is armer dan hij had kunnen zijn, precies omdat ik veel van Shakespeare mis, maar het is nu eenmaal zo gelopen, het loopt voor iedereen anders, dat is uiteindelijk wellicht geen slechte zaak. Bovendien las ik misschien auteurs die Shakespeare eigenlijk in hun schaduw stellen, want wie zal het zeggen? De leider zegt wel dat Shakespeare de grootste is, maar dat verhaal kennen we intussen al...

- Overdrijft u nu niet een beetje?

- Ach wat! Neem nu die words, words, words: mijn ongeletterde buurman geeft dit vrij vertaald heel wat poëtischer weer, hoor.

- Nee toch?

- Allemoal dikke zjiever! zegt hij. En wees nu eerlijk: klinkt dit dan niet veel dichterlijker?

- Alle gekheid op een stokje, maar... om bij de zaak te blijven: wat is er nu van uw atheïsme en wat denkt gij dan over God?

- Ach. Om te beginnen kan ik pas een consequent antwoord geven als ik wat zopas gezegd werd, niet tegenspreek.

- "We zien slechts wat we kennen en wat we niet kennen, kunnen we ook niet zien"?

- Inderdaad. Maar ik zou niet zo direct over een God beginnen: dat begrip is eigenlijk een windei, er zit niets in, of er zit om het even wat in, zoals de vergelijkende cultuurwetenschap ons dat onder de ogen brengt.

- Verklaar u nader!

- Wel, het is denk ik niet nodig om over God te praten. Laten we eens gewoon verder bouwen op wat we al hadden.

- "Wij zien dingen die er helemaal niet zijn en tegelijk zijn er ook dingen die we helemaal niet zien"?

- En vooral dat laatste belangt ons hier aan, en niet alleen inzake de dingen, maar veeleer inzake de wezens die deze wereld bevolken.

- Over wat voor wezens hebt u het dan?

- Kijk eens hier, mijn beste... en schenk mij nog wat bier, ten langen leste is dat een geestrijke drank: een wezen, en let nu heel goed op, want dat geldt voor álle wezens... een wezen kan slechts die wezens kennen en ook zien, die aan hemzelf omzeggens ondergeschikt zijn. Denk aan wat wij eerder zegden: wat wij niet verstaan, kunnen we ook niet waarnemen. Wezens die meer ontwikkeld zijn dan mieren, kunnen door mieren niet worden begrepen en derhalve is het voor mieren ook alsof die meer ontwikkelde wezens eigenlijk helemaal niet bestaan. Een amoebe heeft er geen idee van wat een kat mag wezen; zij is veel te simpel om daarvan ook maar iets te vatten. Een mier staat al wat dichter bij een kat, maar veel begrip hebben mieren niet van katten. Beesten die andere beesten overtreffen, worden door hen hooguit zeer vervormd waargenomen. Ik vermoed dat apen die naar mensen kijken, apen zien. Zij zien ons als apen die misschien wel veel te korte armen hebben naar hun eigen maatstaven. En ge ziet al waar ik naartoe wil?

- Nog niet, neen. Of bedoelt gij dat sommige mensen geen mensen zijn?

- Tja, zo zoudt ge het op de keper beschouwd wel kunnen zeggen.

- Versta ik het goed? Gij zegt dat sommige mensen eigenlijk geen mensen zijn?!

- Gesteld dat er wezens bestonden die meer ontwikkeld waren dan ons, mensen, dan zouden wij niet in staat zijn om hen waar te nemen, aangezien wij slechts datgene kunnen zien wat wij ook eerst kunnen begrijpen.

- Maar is het niet een tikkeltje overdreven om te stellen dat hier mensen rondliepen die eigenlijk tot een hogere diersoort behoorden terwijl wij daar blind voor bleven omdat we dit sowieso niet konden vatten?

- Ha, ziet ge wel! Het wil er niet zo makkelijk in, nietwaar? Denk nu maar eerst eens terug aan de ongelooflijke vaststelling die we eerder hebben gedaan: er zijn dingen die wij niet kunnen zien omdat we nu eenmaal slechts datgene kunnen zien dat we ook eerst kennen en begrijpen. Ik geef nog een klein voorbeeldje dat misschien een beetje bevattelijker kan maken dat het met die waarheid een en al ernst is. En laat ik nog zwijgen over de computers, en het over onze televisie hebben, meer bepaald de vroegere draadloze televisie die, zoals sommigen zeggen, opnieuw in de plaats zal komen van de kabel-TV, die eigenlijk een stap achterwaarts was om redenen van winstbejag. Maar wat er ook van zij: de overdracht van geluiden en van beelden doorheen de zogenaamde ether, is een gebeurtenis die sinds het begin der tijden mogelijk is geweest, maar die zich pas ook echt realiseerde toen grote geleerden de eerste TV-beelden máákten. De mogelijkheid om elektriciteit te benutten was er sinds de bliksem bestond, maar wij bleven daar blind voor totdat - andermaal - één zeer uitzonderlijk man de bliksem begreep en temde. De stoffen waaruit een ontploffingsmotor bestaan, zijn er altijd al geweest, maar de motor zelf volgde op zijn begrip, en zo ging het met alle dingen en zo zal het ook in de toekomst blijven gaan: de dingen komen onze wereld niet naar binnen totdat wij ze eerst begrijpen.

- Wat niet belet dat we er gebruik van maken?

- Uiteraard, en dat geldt zelfs voor bijna alle dingen, ons eigen leven incluis: we verstaan niet hoe we dan kunnen leven, maar toch doen we het, toch leven we. Ge ziet: dit kan slechts waar zijn als iémand verstaat hoe we dat kunnen doen.

- Leven?

- Jazeker. Het merendeel onder ons heeft er geen benul van hoe een telefoon werkt, en toch kunnen zelfs kleine kinderen van de telefoon gebruik maken. Telefoneren, autorijden, maar ook maatschappelijk functioneren, een taal spreken, dingen voelen en verstaan en, uiteindelijk, leven: niemand weet hoe het werkt maar iedereen doet het.

- Er bestaat noodzakelijk ergens een groot, goddelijk brein dat het eerst allemaal bedacht heeft?

- O, o, o! Nu loopt ge wel wat van stapel, hoor! Ha, ik zal de laatste zijn om die Intelligent Design te gaan verdedigen. Wie daarin geloven, trappen trouwens in die verraderlijke val waarvoor Aurelius Augustinus al gewaarschuwd heeft, intussen meer dan anderhalf millennium geleden.

- En dat is?

- Wij maken huizen, karren, schepen... uit voorhanden zijnde grondstoffen, en we transponeren dat gebeuren verkeerdelijk op de natuurlijke dingen, op de grondstoffen en op het leven zelf, terwijl het leven veel meer is dan een loutere samenstelling of een metselwerk. Wat leeft, is daarentegen niet geconstrueerd zoals een huis dat is: elk levend wezen is gegroeid, het is geboren uit een moederwezen, het is niet gemaakt maar wel geschapen. En wat dat ook moge betekenen: 'scheppen' is vooral iets heel anders dan 'maken'; het is tot ontstaan gebracht worden vanuit 'niets'. Iets maken is iets samenstellen uit bestaande onderdelen. Het is iets dat er reeds is, naar zijn hand zetten, zoals men een oude beek omleidt, bijvoorbeeld om daarmee de Augiasstallen uit te spoelen.

- Een levend wezen is geen machine?

- Uiteraard niet. De constructie van een telefoon volgt op zijn begrip, en eens die op de markt is, kan elkeen hem naar willekeur gebruiken. De uitvinder is dan eigenlijk overbodig geworden; hij heeft zichzelf overbodig gemaakt, zoals ook de goede leermeester doet. Maar dat geldt vanzelfsprekend niet voor de 'geschapen' dingen, die immers geen samenstellingen, geen constructies zijn. We weten allen welke stoffen een boom allemaal bevat, maar hem namaken dat kunnen we niet; een boom is immers geen maakwerk, hij is gegroeid uit een moederboom, zijn oorsprong ligt uiteindelijk in het begin der tijden, we zeggen dat hij 'geschapen' is, 'gemaakt uit niets'.



- Omsk Van Togenbirger, verstaan wij u nog goed? Want wat is er dan van God, als gij zegt niet te geloven in het Intelligent Design, terwijl ge Augustinus citeert en benadrukt dat er zaken zijn, en ook wezens, die wij niet kunnen zien?

- Opgelet nu: die zaken en die wezens zijn er noodzákelijk! Ik heb ze niet uitgevonden of bedacht, prent dat vooral goed in uw hoofd! Hun noodzaak volgt gewoon uit het feit dat onze kennis helemaal niet zo ver reikt, terwijl het grotesk ware om te geloven dat alles wat wij niet begrijpen kunnen, ook niet kon bestaan!

- Precies.

- Daarom en om geen andere reden is het bestaan van ons onbekende zaken en wezens een noodzaak. Het spreekt vanzelf dat er meer is dan wat wij begrijpen kunnen, en dat is trouwens ook de motor van het zoeken van elke positieve wetenschapper: indien hij geloofde dat hij al alles had ontdekt, dan zou hij met zoeken immers allang opgehouden hebben. Het is precies omdat hij ervan overtuigd is dat er nog dingen bestaan waarvan hij nauwelijks benul heeft, dat hij ze zoekt... en uiteindelijk ook vindt. Als ge het mij vraagt, is dat een zoeken en een vinden zonder einde. Men kan zelfs niet zeggen of men op die weg hetzij vooruitgaat, hetzij gewoon stilstaat in de illusie dat men vordert, gewoon omdat het om een onuitputtelijke ontdekking gaat, ziet u?

- En wat betreft dan die ons onbekende wezens... kunnen wij ons daarvan een voorstelling maken?

- Jazeker, zij het dat die tamelijk abstract moet blijven. We zien slechts tot waar we zelf kunnen begrijpen, en zodoende kunnen we zelfs onszelf niet zien zoals we zijn... ofschoon we daardoor niet worden gehinderd in ons bestaan: we blijven geheel onverminderd bestaan. We zegden dat ook volstrekte leken inzake techniek kunnen autorijden en telefoneren: we hoeven niet te begrijpen wie of wat we zijn om te kunnen zijn; we hoeven niet te doorgronden wat we doen om 'mee' te kunnen doen: participeren blijkt wonder genoeg geheel gratis en moeiteloos mogelijk. Gesteld dat er wezens waren die wij als zodanig niet in staat waren te zien omdat wij ze ook niet konden vatten, dan zouden zij er misschien wel uitzien zoals al onze andere medemensen. Denk eraan: gedomesticeerde honden beschouwen waarschijnlijk ook ons, mensen, als soortgenoten. Vandaar kan men misschien wel stellen dat de Übermensch - om eens een lelijk woord te gebruiken - er in onze ogen net zoals ieder ander uitziet.

- En dat zou dan tegelijk het verborgen karakter van zijn bestaan verklaren?

- Zo men wil, ja. We zouden dan ook niet geneigd zijn om een andere, hogere diersoort te onderscheiden wanneer we het over die 'supermensen' hadden, om maar iets te zeggen, veeleer zouden we het hebben over een aftakking binnen de eigen soort.

- Onze huidige geleerden?

- Ach, loop niet zozeer van stapel! Dat heb ik helemaal niet gezegd! Het kan trouwens ook niet zo simplistisch zijn, begrijpt u? Misschien zitten de superwezens, als die er zijn, wel verspreid onder ons allen, en vormen zij een of ander 'team' veeleer dan dat ze een persoon waren; groepen zonder een afgegrensde identiteit. We kennen de categorieën 'dingen' en 'personen', en al heel wat filosofen hebben het gehad over de 'mensheid', bijvoorbeeld als het 'lichaam van Christus': dat toont aan dat ergens het vermoeden leeft dat er nog hogere categorieën bestaan... terwijl wij niet in staat blijken om ze op het spoor te komen...

- Hoe zoudt gij dan besluiten?

- Och, conclusies trekken is voorbarig nu. We kunnen enkel zeggen dat het gekende en het bestaande nimmer samenvallen, ook en vooral met betrekking tot de levende wezens. De middeleeuwse 'uitvinding' van de engelen is alleen daarom al helemaal niet zo vergezocht. Maar dan belanden we in een nieuw verhaal...

- Wordt vervolgd?

- Zoals heel wat beesten heeft wellicht ook deze zaak een staart...



J.B., 12 juni 2010

 


05-06-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zomer

Zomer

Zomer is een woord dat hitte oproept en ook zon, licht en nu en dan een frisse duik in 't water, drinken aan een straatfontein en later op de avond dwalen in nog volle straten. Ergens bestaat er een seizoen dat op de zomer volgt en dat een veelvoud daarvan is: een veelvoud van de zon, het licht, de warmte en het water. Een veelvoud ook van bloemen en fonteinen, dorst en laven langs de stadsstandbeelden in de stegen, en dan regen zonder remmen, plassen met bolle bellen, koelte, rust en in de verte saters die, goed hoorbaar nog, door zeer ondiepe grachten waden, die in witte nachten baden, hitte blussen, bellen blazen, boeken lazen, sinterklazen, brilleglazen.

Het kwam zo plots dat zij, zo jong nog, zag hoe hij, zo jong nog, lag terzij, gevallen na twee glazen amper. En daar lag hij languit als een tak en roerloos hij niet sprak, niets zegde hij niet meer. Er stak een peer in de lantaarn toen hij, meneer doktoor, haar zegde dat zij hem zopas verloor. Het is de warmte, juffrouw, fluisterde onmachtig om zich heen de brave man: ik kan 't niet helpen, echt, en het gebeurt wel meer in dit seizoen dat op de zomer volgt en dat hem overtreft in alles wat zich hecht aan hitte, licht en zon, aan water en fonteinen op een ver perron naar oorden waar slechts woorden over zijn. Perron, ballon, coupon, baron, Charon.

De Styx, ziet u, laaft amper onze dorst, hij vloeit niet over naar 't seizoen dat op de hoge zomer volgt, hij is wellicht van water dat niet vochtig is maar dan toch koud, en oud, een woud vol druppels, hagelstenen ook en tranen. Wenen deed zij, zittend naast haar dorre tak, de levensdraad die brak, de band die ooit de grote brand ontstak, die hitte die zelfs de zomer overtreft en thuishoort in 't seizoen dat op hem volgt, dat ligt tussen de zomer en de herfst, het verst van hier, het allerverst...

(J.B., 5 juni 2010)


17-05-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mijnheer Dupont en de mal van het Zijn

Mijnheer Dupont en de mal van het Zijn


Daags na een vergeefse poging om mijnheer Dupont te redden, stelt zijn chirurg vast ook zelf aan de fatale kwaal te lijden. Die vaststelling gebeurt onrechtstreeks en laattijdig, want de gevreesde ziekte tast ook het geheugen aan: noch over de mislukte operatie noch over zijn patiënt, kan dokter Spincemaille zich ook maar iets herinneren.

Ziedaar een korte inhoud van "Mijnheer Dupont", een novelle van de Vlaamse romancier en dramaturg Kris Vansteenbrugge, overigens zelf chirurg van beroep. Het verhaal dateert van een kwarteeuw geleden, toen het aan een uitgever werd voorgesteld. Dat het werkstuk toen niet voor publicatie werd weerhouden, zegt helemaal niets over de kwaliteit ervan: zowel stilistisch als inhoudelijk is die allerminst middelmatig. Qua diepgang resoneert de op het eerste gezicht bizarre geschiedenis perfect met de authentieke kern van de Griekse tragedie, die zonder meer de mal van onze beschaving mag heten.


De tragiek van het Zijn betreft immers de uiteindelijke tegendoelmatigheid van alle menselijk streven, waarvan wij het meest directe voorbeeld vinden in het mysterie van de dood, die fel contrasteert met een onsterfelijkheidsverlangen dat hem slechts in de hand kan werken. Artsen weten maar al te goed dat uitgerekend de geneeskunde voor steeds meer ouderen en zieken zorgt, en zij doet dit in de twéé mogelijke betekenissen. (*) Contraproductiviteit zit in de ganse cultuur ingebakken. Erger nog: dat men moet ondergaan wat men buiten zichzelf wil verhinderen, dat men de fout die men aanklaagt, eigenhandig maakt: het blijkt niet alleen ingeschreven in onze cultuur, maar ook in onze genen en in de mathematica waarop hun code is geënt.


De echo, de herhaling, het ingebed zitten van het geheel in elk van zijn onderdelen is de essentie van het genoom, en die kern toont zich ook in de fractalen - in de wiskunde dus - én in de kunst: in die Kunst der Fuge van Johann Sebastian Bach, maar ook in de tekenkunst van bijvoorbeeld Maurits Cornelis Escher.


Escher wil het oneindige vatten, de vermenigvuldiging der vormen en hun complementen; de fuga of het contrapunctus tracht verleden, heden en toekomst samen te brengen in de tijdloosheid door de verschillende momenten van de melodische zin in de gelijktijdigheid van het akkoord te vatten, de harmonie geeft aldus het eindpunt van de tijden weer; fractalen zijn eindeloos onderverdeelde vormen die zich telkenmale in de moedervorm herhalen (**) zoals ook de nazaten doen van de biologische vormen of de levende soorten.

Maar die herhaling kan pas eindeloos voortgaan als zij in zichzelf een mechanisme bevat dat voor de voortplanting zorgt, een onstuitbare aandrift die zijn bezitters tot bezetenen maakt welke onvoorwaardelijk van de vermenigvuldiging in dienst staan. Elk 'kind' moet op zijn beurt van het allereerste voortplantingsmechanisme bezeten zijn en blijven opdat het zich herhalen van steeds weer dezelfde oervormen tot het eindpunt van de tijden een feit zou zijn. Alle vormen moeten bezeten zijn van de vorm welke zij bezitten, wat betekent dat zij ook wezenlijk met hun vormen samenvallen, dat zij het vlees waaruit ze opgebouwd zijn, niet zomaar bezitten of beheersen, doch zijn, zonder meer. En omdat alle delen waarin alles zich eindeloos opdeelt, ook werkelijk eindeloos zouden kunnen blijven bestaan - tenminste als zij léven -, zijn die delen ook telkenmale gedoemd om te groeien, anders zouden zij op den duur in het niets verdwijnen. Wie wil groeien, moet eten; wie wil eten, moet doden; wie wil leven, moet derhalve doden.

Misschien is dit de paradox welke in alle dingen en in alle wezens ingebakken zit, en die zorgt voor die tragiek welke door merg en been snijdt als hij zich ontplooit in de vorm van een geschiedenis op de scène. De dramaturg kent hem als geen ander en daarom ook ontleedt hij de rusteloze en schijnbaar chaotische bewegingen van ons, stervelingen, teneinde onze fatale oervorm in het licht te kunnen stellen. Het is niet zo dat de mens probeert en mislukt, het is veeleer zo dat de mens probeert, mislukt, doch opnieuw probeert en dat na elke mislukking ook telkens doet. Veeleer dan ons einde, is onze mislukking het signaal om te herbeginnen en zo doende ook de garantie voor het eindeloze heropstarten van onze betrachtingen:

De moeder baart een kind en sterft,

het kind wordt moeder,

de moeder baart een kind en sterft,

het kind wordt moeder.

Het lijkt wel de tweeledige beweging van een rups die vordert door zichzelf bij te benen. Zelfs in de verzen zit het principe van het leven vervat: in het ritme van de versmaat, in de klim van de rups en, zoals hoger uitgelegd, in de voortplanting, in de genen, in de wiskunde en in de kunst van Bach.

Een verhaal dat zich nederig aan dit principe onderwerpt, weet van zichzelf heel goed wat het vertelt, en het onderscheidt zich van de oeverloze mix van tekens die men in deze smakeloze tijden de massa door het strot ramt. "Mijnheer Dupont" van Kris Vansteenbrugge is een compositie volgens dezelfde gulden regels die kortom àlle grote kunstwerken schragen en ook doen behagen, omdat het tevens die regels zijn, het weze herhaald, die muziek maken en ook ruimtelijke vormen, wiskundige figuren en biologische soorten, kortom: die regels, die de gigantische klok van de sterrenhemel in alle eeuwigheden in de pas houden. (***)

(Jan Bauwens, 16 mei 2010)

Noten:

(*) Voor de slechte verstaander: de geneeskunde verzorgt weliswaar ouderen en zieken, maar precies daardoor zorgt ze er ook voor dat hun aantal toeneemt. Het alternatief is immers de volstrekt immorele 'dienst' aan de 'volksgezondheid' door onder meer systematische euthanasering van de 'onvolmaakten' en de zwakkeren, bijvoorbeeld bij de Nazi's.

(**) Zie bijvoorbeeld het 'Buddhabrot': http://nl.wikipedia.org/wiki/Bestand:Buddhabrot-deep.jpg  

(***) Zie het item d.d. 15 mei 2010 op de site: http://www.bloggen.be/pierpont/  


09-05-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het ei van mei
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Het ei van mei

Dat de dood van de geboorte tevens de geboorte van de dood met zich brengt, hoeft niet te verwonderen; maar dat dit meer inhoudt dan louter een woordspeling, is een heel ander paar mouwen.

Alles wat bestaat, moet het bestaan langs de een of andere poort naar binnen komen. Wat leeft, dient te worden geboren; wat dood is, dient ook nog eens te sterven. En alles wat bestaat maar toch niet uit zichzelf leeft, bestaat in onze geest maar ook in onze wereld: het zijn de woorden waarmee we spreken, maar ook de werktuigen waarmee wij huizen bouwen, wetenschappen en sprookjes, om maar iets te zeggen.

Geboren worden betekent altijd voortkomen uit ander leven, bij uitstek uit een moeder. Er is geen kikker en ook geen haan, geen eik en ook geen halmpje graan welke geboren worden uit een kei: alles komt daarentegen voort uit zijn eigen ei. Het is inderdaad het ei waarop alles en allen zo dringend willen gaan gelijken.

En het ei komt van de moeder. Een brok van een kei komt voort van een kei, maar leven komt uit leven voort, zelfs woorden kunnen ontstaan uit moeder- en vaderwoorden; het kind komt voort uit moeder en vader, zoals waterplas uit plas en water.

Het kind welt uit de moeder eindeloos op: het kind wordt moeder, het baart een kind dat moeder wordt dat baart en groeit en baart en groeit. Eindeloos, zo zeggen wij, zoals de dagen eindeloos uit de dag van gisteren zijn voortgekomen, of is het uit de dag van morgen dat ze allemaal zijn ontstaan? Edoch eindeloos is dat niet, het gaat alleen totdat de tijden opgebruikt zijn, ofwel de eieren, onze kinderen.

Niets is immers eindeloos; het zal zo zijn dat op een dag een ei wordt uitgebroed dat zelf geen ei meer leggen kan, omdat de cyclus zich zal hebben uitgespeeld. "Allen die geboren moesten worden, zijn nu voor eens en voor altijd geboren", zo zal dan uit duizend klokken weerklinken aan het firmament. En daarmee is meteen de dood geboren, het einde van het ei of de voltooiing van de soort: mensen, maar ook muggen, kruipdieren en vogels, vissen, bloemen en limoenen, kleine witte honden maar ook vlinders en viooltjes, paddestoelen, rode kooltjes.

Het is de angst voor de dood die maakt dat alles en ook allen willen gaan gelijken op het ei. Het is de angst voor het einde van het ei, en voor het uitgelegd zijn van de eierkransen, die ons in onze wanhoop naar de vorm drijft van het ei. En wat is nu de vorm van het ei?

 

Het ei heeft een vorm die alles afstoot, zoals ook de waterdruppel doet, maar het ei opent zich niet, is ondoorlaatbaar, krijgt in geen tijd een schaal als het in aanraking komt met lucht. Het ei is wat in zichzelf gebald zit, afgekeerd van de wereld waar het willens nillens naartoe groeit, en het herneemt zijn vorm ook in de foetushouding die een wezen aanneemt dat de dood naar binnen gaat, waarvan het zich eveneens afkeert.

Het ei zit in een kramp gevat van niet willen groeien, terwijl bij uitstek het ei datgene is wat groeien moet en zal. Het ei keert zich van alles wat er rond zit af, en dat is meer bepaald de ganse kosmos, maar het barst daar niettemin in open, zoals ook de knoppen van de bloemen doen, in weerwil van hun trachten dat feitelijk gericht is op wat duister is en warm, en op wat eeuwig slapen wil en dromen.

De bek van de hen klopt een gat in de schelp en sleurt de nieuwe hen naar buiten in de frisse luchten waarin het fiere kraaien van de haan weergalmt, en meteen hoort het kuiken dan hoe eindeloos de ruimten zijn waarin het wordt geboren, en het springt op en loopt.

Wat in het ei zit, keert zich van de ruimte en ook van de wereld af - vandaar de vorm van het ei. Alles wat in het ei zit, is gericht naar binnen, het is geconcentreerd op het eigenste middelpunt dat het centrum is van het bestaan. In één oogwenk wordt de schaal verbrijzeld en zo ook het 'binnen', en klapt alles wat gericht is naar het centrum open van dat centrum weg, naar 'buiten'. Het kuiken is dan zichzelf voorgoed verloren, het is van zijn droom beroofd, van zijn binnenste, het wordt geofferd aan de grote ruimte. Misschien is de kosmos op zijn beurt een ei.

(J.B., 12.01 en 09.05/2010)


07-05-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Martha
Klik op de afbeelding om de link te volgen

 Martha

Martha - jawel, dé Martha; de Martha uit de wereldberoemde song van Tom Waits - zij had meermaals last van dromen, maar dit keer viel het echt niet mee. Men hoort te weten dat Martha intussen een respectabele leeftijd had bereikt, ik weet niet hoe oud zij was, maar zij liep een beetje krom, haar haardos was dunnetjes en zo goed als wit en zoals alle mensen van haar leeftijd had zij kwaaltjes, kleinere en ergere: wonden die door suiker niet zo erg goed meer beterden, een allerminst pijnloze artrose in de knieën, spijsverteringsklachten ook en hier en daar een ader die ontstak. Maar het allerergste, zo vond ze zelf, dat waren haar dromen. Met die pijntjes kan ik leren leven, zei ze, maar die dromen worden nog mijn dood.

Uiteraard begreep de huisdokter van Martha niet waar zij het over had; de brave man had immers geleerd op school dat dromen bedrog zijn, geen aandacht verdienen en trouwens niet met zalfjes kunnen ingestreken worden. Er waren nog de 'psychofarmaca', zoals hij zegde, maar daar blijft een mens het best af als hij niet wil veranderen in een ander wezen. Olga, dat schaap, had zich door haar huisarts naar een psychiater laten sturen die haar dus met psychofarmaca bewerkt had, en zij had aan Martha verteld, nog net voor zij 'opgenomen' werd, dat zij door die pillen geleidelijk zichzelf wég voelde vloeien uit haar eigenste botten, en dat haar plaats werd ingenomen door een ander wezen dat gevoelens noch gedachten had. Het lijkt wel een rubberen beer, zo had zij het aan Martha gezegd, die op de plek komt te zitten waar het merg weglekt.

Toen Martha dit aan haar huisdokter vertelde, lachte hij het weg, en hij zegde haar dat de zogenaamde rubberen beer niet door de pillen werd veroorzaakt maar juist door de ziekte welke die pillen poogden te bestrijden. Martha zegde daar verder niets meer op, al wist zij wel beter: Olga had haar gezworen dat het allemaal door die pillen kwam. Maar wat moet ik dan doen? - zo had ze nog gezegd: als ik de pillen niét neem, dan heb ik het gevoel dat ik helemaal verwater.

Greta was op die manier totaal verwaterd: ze verzweeg dat ze lastige dromen had en zo vermeed ze dat ze pillen kreeg die haar in een rubberen beer veranderden. Maar het duurde niet lang, of Greta's voeten zwollen, haar onderbenen en haar knieën. Zij kreeg dikke polsen en ook kussentjes onder de oksels en in de hals. Dat is water, zo zei de huisarts, en hij schreef haar bijzondere plaspillen voor die zij innam, dagen naeen. Edoch, niet alleen het water uit haar voeten, onderbenen, knieën, polsen en hals plaste zij uit. Tot haar ontzetting merkte Greta hoe zij op den duur àl haar gewicht dreigde te verliezen als zij met plaspillen en met plassen doorging. Ja, het drong tot haar door dat zij zichzelf uit plaste - een mens bestaat voor negentig percent uit water. Zichzelf uit plassen was ook wat zij in die kwade dromen had gedaan. En om geen andere reden verkoos Martha het om voor haar dromen geen pillen te gaan nemen.

Martha's dromen hadden een steeds terugkerende inhoud: het was hoogwater, het waterpeil bleef stijgen, de sirenes gingen al, op straat reden auto's rond met luidsprekers gewapend om ook vlug nog de hardnekkigste thuisblijvers aan te sporen er vandoor te gaan en zij begreep dat ze niet blijven kon, ze wilde wel vertrekken, maar zij vond haar schoenen niet, haar handtas en haar jasje. Ook had zij enkele zaken opgeborgen die zij in geval van hoge nood niet ter plekke kon laten, maar zij wist niet meer precies in welke schuif, in welke kast zij die dingen opgeborgen had en, omdat zij zo belangrijk waren, bleef ze zoeken en zou ze liever samen met ze vergaan dan dat zij ze moest achterlaten.

Ze stonden daar immers al, aan de overkant van de straat: die lui die wachtten totdat zij zónder haar zaken weg zou trekken, om ze vervolgens zélf te gaan halen, en dat kon zij uiteraard niet dulden, zo legde zij uit aan de ambtenaren die tot in het portaal van haar deur waren gekomen om nogmaals aan te dringen, nu zij toch haar schoenen had gevonden alsook haar handtas en haar jasje. Het ging niet om geld, verklaarde ze, maar om haar eigen leven: het ging uiteraard om een heel pak geld, want zij had haar bankrekening leeggehaald nog net voor de grote crisis laaide, maar die vele biljetten vertegenwoordigden elk apart verschillende weken van haar intens arbeidend leven. Als ze die nu achterliet, dan liet ze eigenlijk haar eigen leven in het water vallen.

Ja, meneer, u moet niet lachen: ik heb met noeste arbeid mijn leven omgezet in bankjes, zoals het ons geleerd werd toentertijd, en uiteraard ben ik niet bereid om die hier nu achter te laten: als die dieven die daar al de ganse ochtend op de loer staan, ze ook niet vinden, dan spoelen ze straks met de stroming mee, en dan zou ik nog het liefste willen dat ik zelf ook mee spoelde, want beeldt u zich eens in dat ik mijn kostbare geld verlies waar ik zo hard voor gewerkt heb, en dat ik achterblijf, gepluimd gelijk een kip, en dat ze zeggen: kijk daar, die arme sloor, die heeft geen nagel om aan haar gat te krabben; ze zegt dat ze hard gewerkt heeft maar dat ze door een forse tegenslag haar laatste cent verloor! Maar zeggen ze dat niet allemààl? En evengoed diegenen die nooit een duit hebben verdiend, zij die nooit een dag hebben gewerkt, de profiteurs, die andermaal op de kap van vreemden zullen teren? Bah!

En of Martha dan zo hard gewerkt had en zoveel geld had opgespaard dat nu in een of andere schuif verloren lag? Ach neen, dat had zij natuurlijk niet. Maar zij dróómde het wel, precies zoals Greta ook droomde dat zij zichzelf uit plaste. Het weze herhaald: het gaat er om dat Greta haar dromen wáár werden van zodra ze er pillen tegen innam: haar dromen wandelden zó de werkelijkheid naar binnen. En wat moest zij, Martha, nu doen?

Het is best mogelijk dat uw kwade dromen te maken hebben met een verborgen ontsteking, bijvoorbeeld aan de kleppen van uw hart, of met een tekort aan een of ander element, een aneurysma, een kankergezwel dat gif loslaat... er zijn wel duizend mankementen die zich in nachtmerries vertalen, zei de huisarts, en daarom raad ik u ook aan om u eens van kop tot teen te laten onderzoeken.

Martha zuchtte en zij bezweek: als het niet anders kan, goed dan, zo besloot ze. Maar zij schrok aardig toen zij hoorde dat zij opgenomen diende te worden voor een termijn van enkele weken. En enkele weken in de kliniek wilde ook zeggen dat zij enkele weken bedlegerig zou zijn. Zij protesteerde bij haar huisarts dat het, afgezien van het feit dat zij haar huisje nu alleen moest laten, toch niet goed kon zijn voor iemand met haar jaren om zo lang het bed te houden. Het zal u de gelegenheid geven om eens helemaal tot rust te komen, zo antwoordde de geletterde man, en hij liet haar ophalen met een ziekenwagen; zij werd, alsof zij niet meer lopen kon, op een draagberrie geladen en ten aanschouwe van de ganse buurt onder oorverdovend sirenegeloei richting AZ gereden. Trekt u zich daarvan vooral niets aan, zo zei de arts: het is volledig kosteloos.

Ook het verblijf was kosteloos én het onderzoek. En kijk, men vond meteen al een kleinigheid: iets aan de lever, of de gal, die op termijn sowieso weg moest, en waarom niet nu zij tóch hier was? Wat een geluk: de chirurg was toevallig ook in 't land, zij kon er net nog bij. Een kleine operatie, een prikje, meer was het niet. En kosteloos uiteraard.

Na amper een week was Martha helemaal hersteld van de dan toch niet simpele operatie, en kon het onderzoek pas goed van start gaan. En dat bleek andermaal niet overbodig, want kijk wat men daar vond: een lichtjes ontstoken appendix, wellicht de oorzaak ook van de klachten aan haar spijsvertering. Had men dàt geweten, dan had men hem verwijderd bij het wegnemen van de galblaas, maar helaas moest zij nu wachten, twee keer kort naeen onder het mes was té riskant, zoals elkeen begrijpen zal. Ontstekingsremmers dus, slecht voor de maag, en daarom in te nemen samen met een maagpil... die haar wat duizelig maakte.

Kwam daarbij dat zij van het lange liggen eigenlijk al flink duizelig wás, en zo kwam het dat zij op een ochtend op weg naar de WC-pot, omviel en een heup brak alsook nog een beentje ergens in haar schouder, dat nu dwars doorheen haar huid naar buiten stak. Alle aandacht uiteraard ging naar de heup, de schouder belandde erdoor op 't achterplan, hij werd zowaar vergeten en Martha voélde hem ook niet door al de pijnstillers die ze zo al te slikken kreeg. Ook het openspringen van haar appendix voelde ze niet en de bloedvergiftiging die daar op volgde. De verpleger dacht dat het van de wonde aan haar schouder kwam, waar nog steeds dat beentje dwars doorheen stak dat nu onmogelijk gerepareerd kon worden gezien het kritieke van de ganse toestand. Edoch, dat overleefde ze allemaal wel.



Ik heb nog niet verteld dat de kliniek aan de oever van de Schelde lag, een met grote zorg uitgekozen plek: water immers is rustgevend voor de zieken; kijken naar voorbij stromend water is op zich een wonderbaarlijk medicijn. Water geneest, tenzij het gaat om té veel water, té kan immers nooit goed zijn, zo zegden het de wijzen reeds millennia geleden. En op die dag trad de Schelde buiten haar oevers: op de plaats waar de kliniek lag, maar ook op vele andere plaatsen. Bovendien gingen die dag zowat àlle stromen in het ganse westen hun perken fel te buiten. Er waren reddingsploegen, uiteraard, maar omdat die nu in feite overal tegelijk moesten zijn, verdronken in die dagen heel wat mensen, en dan vooral mensen die bedlegerig waren, ouderen en zieken.

Zij zat onder de pillen, pijnstillers en nog andere, en zo dacht zij dat ze alleen maar droomde, dat het een kwalijke nachtmerrie was, zoals ze die vaker had: het was hoog water, het waterpeil bleef stijgen, de sirenes gingen al, op straat reden auto's rond met luidsprekers gewapend om ook vlug nog de hardnekkigste thuisblijvers aan te sporen er vandoor te gaan en zij begreep dat ze niet blijven kon, ze wilde wel vertrekken, maar zij vond haar schoenen niet, haar handtas en haar jasje. Ook had zij enkele zaken opgeborgen die zij in geval van hoge nood niet ter plekke kon laten, maar zij wist niet meer precies in welke schuif, in welke kast zij die dingen opgeborgen had en, omdat zij zo belangrijk waren, bleef ze zoeken en zou ze liever samen met ze vergaan dan dat zij ze moest achterlaten. En zo verging zij ook. Of droomde ze dat slechts? Of was haar droom haar nu fataal geworden? Zelfs de specialisten kenden het antwoord niet op deze vragen.

J.B., 7 mei 2010

*


23-04-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een zeer gezond besluit
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Een zeer gezond besluit

Meneer Vandurpe heeft een pijntje aan zijn hart gefingeerd om van zijn huisarts een briefje los te krijgen voor vrijaf op 't werk, maar die scène is een weinig anders verlopen dan hij had verwacht.

- U kunt zich maar best eens laten onderzoeken, zo sprak zijn dokter nadat hij hem langdurig had beluisterd met de stethoscoop, want het is niet allemaal zo kosjer wat ik geloof te horen door dat ding. Het is natuurlijk maar een stethoscoop en ik hoop ook dat ik mij nu erg vergis, maar een bezoekje aan de specialist zal uitsluitsel geven. Erg gerust ben ik er niet in en werken mag u in tussentijd beslist niet meer doen.

En zo kwam meneer Vandurpe zonder moeite aan zijn afwezigheidsattestje: niet voor één dag, maar voor een ganse week en misschien voor nog veel langer.

- Ben ik dan verplicht om mij door een specialist te laten onderzoeken, dokter? zo had hij verbouwereerd gevraagd, en de dokter verstond zijn vraag niet goed en zei:

- Wat bedoelt u dan, meneer Vandurpe? Een onderzoek houdt helemaal geen gezondheidsrisico's in en de kosten worden op het remgeld na vergoed door het RIZIV!

- Ik weet het, zo aarzelde Vandurpe, maar ik heb gehoord over die proef op de hometrainer, en...

- En u bent bang geworden? Ha, daar moet u nu precies helemààl niet bang voor zijn: die test gebeurt in wetenschappelijk verantwoorde omstandigheden en is helemaal verzekerd. Weet dat u op die hometrainer zowat op de allerveiligste plaats van 't hele land bent!

- Mijn vroegere buur, pruttelde Vandurpe nog tegen...

- Ja, ik kende uw buurman, zo viel de dokter hem in de rede: uw buurman was een uitzondering. Er zijn altijd uitzonderingen, ze zijn er altijd geweest en ze zullen er wel altijd wezen: in de geneeskunde maar ook elders, op élk vlak, en dat weet iedereen; er bestaan gewoon geen regels zonder uitzonderingen. Of denkt u daar anders over?

- Wel..., zo aarzelde Vandurpe weer: ik ben ooit eens op bezoek geweest bij dokter Bach... u was toen met verlof en ik moest dringend iets weten, ik weet niet meer wat het was... maar hoe dan ook... híj vertelde me dat élke patiënt een uitzondering is. Iedereen is uniek, zo zei hij: er bestaat geen algemene regel. En de geneeskunde zou daarmee rekening moeten houden. Nu, dat zei hij dus...

- Dokter Bach, zegt u, meneer Vandurpe? U bedoelt toch niet die kwakzalver van een 'kraker' die ginds onder de toren woont? Bent u daar dan om raad geweest?

- Ja, ik herinner me niet meer wat ik toen per se wilde weten, maar...

- Om te beginnen is dat geen dokter, meneer Vandurpe: dat is een bedrieger; het verwondert me trouwens dat hij nog niet is opgepakt, want die lui maken vele slachtoffers.

- Is dat zo? protesteerde Vandurpe: die man schrijft naar verluidt nooit geneesmiddelen voor!

- Ha, maar dat kàn hij ook niet! Kijk, eens: ik kreeg onlangs een patiënte met een kanker in de darm die vandaag al goed behandelbaar is, tenminste als die tijdig wordt behandeld. Helaas was die mevrouw eerst bij een handlezeres geweest. Ze had die madame Blanche verteld over de pijn in haar buik en daarop had die haar handpalmen gelezen. Stel u voor, in haar handpalm had zij gezien dat er helemaal niets aan de hand was met die dame, op wat psychische spanningen na. Die dame geloofde de toverkol en ze verbeet haar buikpijn. En toen ze met haar klachten naar mij toe kwam, meneer Vandurpe, was de kanker helaas uitgezaaid. Haar eigen fout, zult u zeggen? Jazeker, maar kon die dame het dan helpen dat zij niet verstandiger was? Dienen onverstandige mensen dan niet tegen zichzelf beschermd te worden? Moet de kwakzalverij derhalve niet ten strengste verboden worden?

Vandurpe had wat zijn arts zei, beaamd en hij was huiswaarts gegaan, echter alles behalve gerustgesteld. Aan zijn vrouw durfde hij slechts weinig kwijt over wat hem en haar misschien te wachten stond. Ofschoon dat helemaal niet goed kon zijn voor zijn hart, kropte hij het op en hij bedacht dat het onderzoek zeker niet zo onschuldig was als de dokter hem wilde laten geloven. Er zijn mensen gewéést die bij die fietstest de geest gaven. Daar wordt immers gevraagd om tot het uiterste te gaan. In beschermde omstandigheden weliswaar, omstandigheden die er helemaal niét waren indien men een infarct kreeg op de openbare weg, op een verlaten weg misschien, of in zijn bed, of bad, of waar dan ook. Het is nergens beter om de geest te geven dan in een kliniek alwaar men u die met een heel klein beetje geluk onmiddellijk terug kan geven. Reanimatie heet dat, en dat is een geleerd woord dat bij sommigen angst inboezemt... een angst die even onterecht is als bijvoorbeeld vliegangst.

Er bestaat geen veiliger voertuig dan het vliegtuig, en dat is intussen een allang bewezen stelling. Als meneer Vandurpe schrik heeft voor dokters en klinieken, dan is dat beslist een zeer onterechte schrik, een fobie, die vooral beledigend is voor die toplui van de medische wetenschap die het goed voor hebben met ons en die volharden in hun pogingen om ons te redden, ook als wij werden vermassacreerd door eigen schuld. Rokers, dronkaards, snelheidsduivels, agressievelingen en vechtersbazen krijgen automatisch vergeving en worden op staande voet geopereerd, opgelapt, gered, ook als de kostprijs van al die geheel onverdiende barmhartigheden duizelingwekkend hoog is. Waar vandaan aldus die twijfel en die angst als men in zulke goede handen is?

Edoch, het bleef meneer Vandurpe aanvreten: las hij enkele weken geleden niet in dat tijdschrift bij de tandarts een interview met die oncoloog, hoe heette hij alweer, die nu hij met pensioen was openlijk vertelde dat gezwellen die misschien wel beter met rust werden gelaten, met veel graagte behandeld worden, omdat zij naast mogelijke bedreigingen toch ook wel een soort van... goudaders zijn? Preventieve geneeskunde, zo stelde een befaamd professor in een ander blad daar op het tafeltje in de wachtkamer, maakte gebeurlijk nog meer mensen ziek. Hoeveel borstamputaties en prostaatbehandelingen waren niet helemaal overbodig? Soms toonde een analyse van gezwellen post mortem dat zij geheel onschuldig waren; de patiënt overleed aan de overdosis Röntgenstralen die nu eenmaal door de behandeling werd vereist...

Meneer Vandurpe werd er echt niet goed van, van al die onderling tegenstrijdige gedachten. En wat gedaan als het onderzoek alles behalve geruststellend uitviel? Een collega van hem was een tijdje geleden voor een routineus preventief onderzoek naar de kliniek gegaan, en daar had men hem gezegd dat hij zich toch beter wel voor enkele dagen 'op liet nemen'. Het is een wat vreemde manier van zeggen, zo had Vandurpe altijd al gedacht toen hij dat werkwoord in die context las of hoorde: 'opnemen' en 'zich laten opnemen' verwijzen haast spontaan naar 'oplichten' en 'zich laten oplichten'. Maar die collega van hem had er wel kunnen van mee spreken indien hij ooit vandaar was weergekeerd...

Mensen dienen beschermd te worden tegen hun eigen onwetendheid, zo had zijn huisdokter het gezegd. Maar toen het onderzoek was afgelopen en de uitslag was neergetikt in een geleerde brief, bleek al die bescherming ineens zoek te zijn. Aan meneer Vandurpe, die al geen jota begreep van de reeks ziekten die men nu bij hem ontdekt had, werd gevraagd om een snel besluit te nemen met betrekking tot een keuzelijst van mogelijke behandelingen. Toen hij dit aan zijn huisarts zegde, goochelde die nu met de vrijheid die wij allen hebben om te beslissen over ons eigen lot.

- Ik moet er nog eens heel goed over nadenken, zo had Vandurpe aan zijn huisdokter geantwoord.

- Maar niet te lang! zo had die hem nog nageroepen. En toen was Vandurpe huiswaarts gegaan, mediterend over wat hem in 't grootste geheim was toevertrouwd: er was geen alternatief voor de open hartoperatie, en zij diende zo spoedig mogelijk te worden uitgevoerd, het liefst nog voor het eind van de lopende maand. Het vooronderzoek diende dan de volgende dag al plaats te hebben.

- Niets om over naar huis te schrijven, zo stelde hij zijn vrouw gerust, er alvast terécht van overtuigd dat zijn huizenhoge leugen tenminste bijzonder goed was voor haar hart!

(J.B., 23 april 2010)


09-03-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Aan de ontbijttafel - illustratie
Aan de ontbijttafel - illustratie




28-02-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Aan de ontbijttafel

  Aan de ontbijttafel

1.

- Het principe is doodsimpel, zo mompelde hij: het is gewoon zo klaar als pompwater!

- Welk principe nu? vroeg zij, teneinde hem uit zijn verdroming te wekken. Ze keek op de klok, het was zeven uur.

Haar man durfde de jongste tijd nogal eens met zichzelf praten. En toen ze hem dat op een keer ook zegde, maakte hij zich kwaad. Hij ontkende het en zei dat hij alleen maar luidop nadacht, want zijn gedachten waren soms moeilijk om volgen, ook voor zichzelf. Geniale gedachten zijn nooit gemakkelijk, en had hij ook dit keer geen ideeën die...

- Het is fenomenaal, zei hij: het is gewoon fenomenaal!

Hij ging rechtop zitten en spoelde het laatste stukje van zijn boterham door met koffie. Zijn vrouw was al enkele minuten klaar, ze had hem zitten gadeslaan omdat hij plotseling met kauwen had opgehouden. We gaan direct nog eens wat te horen krijgen, zo had ze gedacht, en ze bleek zich niet te vergissen, ze kende haar Kamiel nu ook al zestig jaar.

- Fenomenaal? zo probeerde ze andermaal. Nieuwsgierig was ze intussen wel. Kamiel was voorspelbaar in die zin dat ze het zag aankomen als hij met iets op de proppen kwam, maar wat hij dan ging vertellen, had geen mens ooit kunnen raden, alleen al omdat het zo vreemd wàs wat hij soms allemaal bedacht. Het woordje 'vreemd' zou men zijn Elodie in dat verband overigens ook nooit horen uitspreken; zij was een tactvolle vrouw, en ze noemde de invallen van haar echtgenoot 'origineel'.

- Vanmorgen werd ik wakker, zo begon hij, en toen stond ik op...

- Wat? zo verzette ze zich, want zij was als eerste opgestaan. Edoch hij gebood haar zich te kalmeren en eerst goed te luisteren naar wat hij te vertellen had.

- Ik kwam het bed uit, ging de trap naar beneden en schoof de gordijnen voor de vensters weg. Tot mijn verwondering bleek het al klaar te zijn. En toen ineens...

- Ja, en toen? zo drong zij aan.

- Toen werd ik wakker! zo zei hij.

Ze ging wat achteruit leunen, bekeek hem eens goed en ze ruimde de tafel af.

- Ge waart dus niét opgestaan?

Het was een overbodige vraag, maar ze stelde ze dan toch maar omdat het niettemin logisch was haar te stellen, zodat hij er in zekere zin waarschijnlijk wel op wachtte. En wie weet wat hij nu nog allemaal te zeggen had.

- Neen, zei hij: ik had gewoon gedroomd dat ik wakker geworden was, dat ik uit bed gekomen was, dat ik de trap naar beneden gegaan was, dat ik de gordijnen weggeschoven had en dat ik gezien had dat het al klaar was. Ik had dat allemaal gewoon gedroomd. En toen ik mij ervan vergewiste dat het al klaar was... toen werd ik ineens wakker. Vreemd genoeg had ik al die tijd geloofd dat ik al wakker wàs.

- Tja, ik hoop dat ge er nù zeker van zijt dat ge wakker zijt! lachte ze, want ik ben namelijk wakker en... stel nu eens dat gij eigenlijk nog zoudt slapen, en dat ge binnen vijf minuten nog een keer opstond, begrijpt ge?

Haar woorden waren nog niet koud of daar hoorde men, eerst stilletjes en twijfelachtig, maar alras heel luid en duidelijk, voetstappen van de trap naar beneden komen. Het waren onmiskenbaar de voetstappen van Kamiel. Zij keken elkaar over de ontbijttafel in volstrekte vertwijfeling aan.

2.

Wat zij niet konden geloven doch tegelijk gevreesd hadden, geschiedde: de keukendeur ging open en niemand minder dan Kamiel kwam binnen. Hij mompelde een korte groet, zag dat zijn plaats aan tafel al bezet was en knikte peinzend. Elodie kon er geen woord uitbrengen, ze keek tersluiks naar het kantje brood dat nog over was en vreesde al voor hongersnood als dit 'originele' spel nog een tijdlang zou doorgaan.

- Precies wat ik gedacht had! zegde Kamiel - de 'twééde' Kamiel - en hij ging zitten, tussen 'zijn' Elodie en de 'eerste' Kamiel in. Deze laatste gunde hij nauwelijks een blik, hij richtte zich daarentegen uitdrukkelijk tot Elodie die al niet meer wist aan wie zij toebehoorde, en verklaarde zich nader:

- Let maar niet op hem daar, zei hij, een steelse en verachtelijke blik werpend op de éérste Kamiel, want hij is niet de echte. Hij denkt alleen maar dat hij wakker geworden is, en opgestaan, maar het bewijs dat hij zich vergist heeft, mag nu duidelijk wezen: hij heeft het alleen maar gedroomd.

Ongelovig keek Elodie nu in de richting van haar eerste Kamiel en vertwijfeld vroeg zij zich af of zij hem nu als een schim moest gaan beschouwen. Had ook hij haar immers niet verteld over zijn droom, en stond zijn verhaal niet borg voor het feit dat hij wél echt was? En kon hij overigens geen aanspraak maken op zoiets als een 'eerstgeboorterecht', of 'verworven rechten'?

Haar eerste Kamiel bleef zwijgen; hij keek nauwelijks op en hij liet het hoofd hangen alsof hij even overtuigd was van het verlies dat hij nu wel moest lijden, als van zijn gelijk inzake de waarheid van die dan toch onmiskenbaar weer geniale 'droom'. Maar de tweede Kamiel had nog niet gesproken, of daar hoorde men, eerst stilletjes en twijfelachtig, maar alras heel luid en duidelijk, andermaal voetstappen van de trap naar beneden komen. Het waren onmiskenbaar de voetstappen van Kamiel. En nu was het de twééde Kamiel die angstvallig het hoofd boog, terwijl de eerste een weinig opveerde omdat nummer twee weldra in het ongelijk zou worden gesteld. Edoch, de heropleving van nummer één was zeer kortstondig, daar die ook wel meteen begreep dat het ongelijk van de tweede, de eerste geen enkel voordeel opleveren zou. Elodie keek de twee nummers die niet meer durfden op te kijken, met ongeloof aan. De keukendeur zwaaide open en daar stond nummer drie. De enige echte? Dat zou uiteraard ook Elodie nu niet meer kunnen geloven. En zij voelde zich plotseling bijzonder verwant met de mythologische figuur die luistert naar de naam van Sysiphos, omdat het haar toescheen dat zij nu wel op het punt stond om ergens een stukje van zijn lot te delen. En allen keken ze elkaar over de ontbijttafel in volstrekte vertwijfeling aan.

3.

Ofschoon het winter was, de dagen kort waren en het derhalve vroeg avond werd, zat tegen de tijd van de deemstering de keuken van Elodietje overvol met ontbijtende Kamielen die als het ware, de ene na de andere, elkaar verloochend hadden. Maar omdat zij intussen ook wel hadden ingezien dat dit geen zin had en dat het daarentegen allemaal voor grote moeilijkheden kon gaan zorgen wat zij deden, hadden zij besloten om de koppen bijeen te steken en om de toestand tenminste aan een al was het maar elementaire verklaring te onderwerpen. Weldra immers was het bedtijd en als zij dan allen, de ene na de andere, zich naar de slaapkamer zouden begeven, dan zou in geen tellen de bovenverdieping van het huisje waar zij tot dan toe en gedurende zestig lange jaren met slechts hun tweetjes hadden gewoond, zonder twijfel instorten. Om maar te zwijgen over al het andere.

- Het probleem is, zo begon één van de Kamielen, dat wij blijkbaar niet aan de weet kunnen komen wie van ons de ware is. En misschien ook is ons uitgangspunt fout en moeten we dat gewoon herzien.

- Zonder twijfel, zo beaamde een tweede: de logica zelf zegt mij dat het niet opgaat om telkens de laatste die de trap naar beneden komt, als de echte te beschouwen. Zijn echtheid, zo leert ons de ervaring, is van bijzonder korte duur en derhalve intussen geheel ongeloofwaardig geworden. Volgens mij zijn wij ofwel allemaal vals ofwel allemaal echt, maar een derde mogelijkheid ontbreekt.

- En ik dan?! zo kwam Elodie ineens bezorgd tussen: het kan toch niet zijn dat ik nu ofwel ineens geen man meer heb, ofwel een paar dozijn! Wat voor een logica is me dat!

Hierop bekeken alle Kamielen elkaar in stilte en tenslotte nam weer een van hen het woord en sprak:

- Het is inderdaad een netelige zaak: enerzijds lijkt het vanzelfsprekend dat wij, Kamielen, ofwel allemaal echt zijn, ofwel allemaal vals. Maar anderzijds, als wij dit eens gaan bekijken vanuit het standpunt van Elodie...

- Het is ook mogelijk dat de ware nog in bed ligt, zo opperde ineens één van de Kamielen, en allen keken zij in zijn richting. De Kamiel die dit gezegd had, leek wat kleiner dan alle anderen. Was hij dan de allereerste Kamiel en begon hij misschien al wat weg te kwijnen? Zouden zij allemaal wegkwijnen, nu de waarheid aan het licht moest komen daar de duisternis reeds over de aarde was gevallen? Want het sprak nu ook vanzelf: ze moesten gewoon gaan kijken of de ware Kamiel dan nog in bed lag. En allen keken zij nu in de richting van Elodie, die zich hier niet bepaald gemakkelijk bij voelde, alsof zij ineens wist, of altijd al geweten had...

- Goed dan, zei ze: ik zal gaan kijken. En zij stond van de ontbijttafel op en schuifelde naar de gang toe, traagjes en met vermoeide stappen, alsof zij alles behalve nieuwsgierig was. In de keuken kon men een muis horen lopen. Alle Kamielen zaten daar - een gros waren het er intussen geworden - onbeweeglijk, de oren gespitst, en zij volgden de stappen van Elodie die de trap op ging, en ze telden de treden mee in stilte.

 

4.

- Zesentwintig, zo prevelde een van de Kamielen en toen had het kraken van de traptreden inderdaad opgehouden. De Kamielen zagen er allemaal eender uit - zij waren tenslotte ook allen slechts één en dezelfde Kamiel, al telde deze Kamiel dan wel verschillende personen - naar schatting, en zoals eerder gezegd, een gros... Edoch, dat zullen ze zeker en vast geen ongerijmdheid gevonden hebben, aangezien zij allen gelovig waren en dus ook zullen geweten hebben dat ook hun schepper God meerdere personen in zich telde, meer bepaald drie. Maar of ook het drievuldigheidsmysterie iets te maken had met opstaan en heropstaan, dat kon men slechts vermoeden.

Zesentwintig treden telde inderdaad de trap, en na de zesentwintig kraakgeluidjes was er helemaal niets meer te horen. Het bleef stil, de Kamielen durfden amper te ademen, en één van hen - als ik me niet vergis was het Kamiel de éérste - bleek zich nu echt wel ongerust te maken over zijn Elodie, en hij stond op, mompelde iets van "dan toch eventjes gaan kijken" en "ben direct terug", waarna hij de keuken verliet. Alle overgebleven Kamielen zwegen, spitsten de oren, hielden de adem in en telden de krakende treden.

- Dertien, zo mompelde uiteindelijk een van de overgebleven Kamielen en een tweede beaamde zijn woorden en zei iets van "uiteraard twee treden tegelijk". Daarna bleef het weer een lange tijd stil en groeide alras opnieuw de onrust onder de overgeblevenen, en weer was er een Kamiel die opstond - het was de twééde, zo te zien - en hij begaf zich de keuken uit en de trap naar boven, teneinde zich daarvan te kunnen vergewissen dat er niets ernstigs was gebeurd met zijn Elodie, en intussen uiteraard ook met de éérste Kamiel. Maar omdat ook de tweede Kamiel na dertien krakende treden door een grote stilte leek te zijn opgeslorpt, ging nu ook een derde opstaan om exact hetzelfde te doen als die tweede, en dan volgden een vierde, een vijfde, een zesde... en dat ging zo door totdat er nog één enkele Kamiel in de keuken overbleef.

- Kamiel jongen, zo mompelde hij tot zichzelf, denk toch maar eens goed na vooraleer ook gij u naar boven begeeft, want het kan daar zo te zien niet pluis zijn. Hij fronste zijn wenkbrauwen, forceerde zijn oude hersentjes en deed het denkwerk zoals gewoonlijk luidop teneinde alles wat hij nu bedacht ook nog eens auditief te kunnen controleren.

- Ik ben opgestaan, zei hij, zonder dat ik in feite ook echt opgestaan wàs: ik heb namelijk gedroomd dat ik opstond. En dat werd mij duidelijk toen ik wakker werd, zo ging hij door: ik werd wakker, en toen realiseerde ik mij ook dat ik gedroomd had dat ik was opgestaan. Waarna ik ook écht het bed ben uitgekomen en ben opgestaan. En dat vertelde ik dan aan mijn Elodie. Elodie, zei ik: nu moet ge dàt eens horen, kijk. Ik ben vanmorgen wakker geworden en opgestaan en toen ik beneden de gordijnen voor de venster weg schoof en zag dat het al klaar was... werd ik wakker. En op dat ogenblik realiseerde ik me ook dat ik niet écht was opgestaan: ik had het gedroomd! Ja, ik lag nog in bed. Maar luister nu eens goed, zo sprak hij, en hij vulde zijn kopje met wat restte in de koffiekan, leunde wat achterover en voegde suiker aan de koffie toe.

- Het vreemde is dat wat ik haar vertelde, niet één enkele keer gebeurde, maar een tweede en ook een derde keer en meer nog. Telkenmale dacht ik dat ik opstond, naar beneden ging, de gordijnen open schoof, vaststelde dat het al klaar was... om vervolgens... wakker te worden! Een dozijn keren een dozijn gebeurde dat, zei hij, en dat noemen ze bij ons nog altijd een gros. Toen ik de eerste keer geloofde wakker te worden, werd ik dus niet écht wakker: ik werd alleen maar wakker in een droom. Toen ik dan een tweede keer geloofde wakker te worden, en ik dan moest vaststellen dat het ook dàn een onecht ontwaken was, moest ik besluiten dat mijn alleréérste ontwaken, een ontwaken was in een droom bínnen een droom. En om nu een heel lang en vervelend verhaal, kort en tevens zo bevattelijk mogelijk weer te geven: toen ik de honderdvierenveertigste keer ontwaakte, wist ik dat mijn eerste ontwaken geschiedde binnen de droom van een droom van een droom... als ik goed geteld heb, zo'n honderdvierenveertig dromen diep!

Kamiel dronk nu in één teug zijn kopje leeg.

- Hoe ik ooit honderdvierenveertig dromen diep geraakt ben, weet ik niet, zo bekende hij eerlijk aan zichzelf. Het is wellicht de werkelijkheid zelf die zich hier op de een of andere manier, als het ware in zich steeds herhalende plooien, ineen gevouwen heeft. En misschien heeft die realiteit zich nu weer geheel ontplooid, nu allen die mij zijn voorgegaan van boven naar beneden, weer de ene na de andere de zesentwintig treden van de trap heropgestegen zijn.

Hij wilde zich nog wat koffie bijschenken maar de kan bleek helemaal leeg. Niettemin roerde hij met zijn lepeltje in het lege kopje en dat was een bijzonder luidruchtige bedoening, het had iets van een bel en zijn Elodie zal er waarschijnlijk door gewekt zijn want hij hoorde nu de treden kraken van de trap, het was ongetwijfeld haar stap. Zij verscheen in de keuken, ging aan de ontbijttafel zitten en begon te eten.

- Het is vreemd, zo zei ze na een poosje, maar vanmorgen werd ik wakker, ik kwam mijn bed uit en ik stond op. Ik kwam beneden, schoof de gordijnen voor de vensters weg en zag dat het al klaar was. En toen pas werd ik wakker.

- Verduiveld, zo mompelde hij: dat hele spel gaat nu toch zeker niet herbeginnen!? Hij keek naar de klok en kon ondubbelzinnig vaststellen dat het exact zeven uur was. Het was eruit voor hij zich goed en wel realiseerde wat hij had gezegd:

- Ik hoop dat ge er dit keer zeker van zijt dat ge wakker zijt! lachte hij... want stel nu eens dat gij eigenlijk nog sliept, en dat ge binnen vijf minuten nog een keer opstond...

Zijn woorden waren nog niet koud of daar hoorde men, eerst stilletjes en twijfelachtig, maar alras heel luid en duidelijk, voetstappen van de trap naar beneden komen. Het waren onmiskenbaar de voetstappen van Elodie. Zij keken elkaar over de ontbijttafel in volstrekte vertwijfeling aan. (Niet die voetstappen weliswaar.)

(J.B., 26 februari 2010)
 

*



Een beknopt commentaar



Het gebeurt dat men opstaat, men gaat de trap naar beneden, men schuift de gordijnen voor de vensters weg, men ziet dat het al klaar geworden is en dan plotseling wordt men wakker.

Men wordt wakker en men merkt dat men in feite niét was opgestaan, men had slechts gedroomd dat men was opgestaan, men had het slechts geloofd.

Het verschil tussen, enerzijds, geloven dat men is opgestaan en, anderzijds, werkelijk opstaan, is veel kleiner dan men zou vermoeden, tenminste als er tussen die twee zaken al een verschil bestond.

Men kan geloven dat men opstaat, terwijl een weinig later blijkt dat dit helemaal niét zo was. Men gelooft dus dat men opstaat, zonder dat men ook wéét dat men dit slechts gelóóft of dat men het in feite niet echt doét. En dat men het slechts gelooft zonder het ook echt te doén, weet men pas op 't ogenblik dat men klaarblijkelijk voor een tweede keer wakker wordt. Edoch, dat tweede ontwaken beschouwt men pas als het échte, als er een eerste aan voorafgaat. Het is immers pas in het licht van het twééde ontwaken, dat het éérste als zijnde onecht ontmaskerd wordt.

Op de keper beschouwd kan men niet uitsluiten dat er ook nog een dérde ontwaken zal komen, hetwelke ook het tweede in een kwaad daglicht zal stellen. Of een vierde dat hetzelfde zal doen met het derde, en zo verder. Het is dus geheel ten onrechte dat men zijn jongste ontwaken als zijnde het waarachtige wakker worden beschouwt, maar wellicht doet men dit alsnog omdat men nu eenmaal in een 'echte wereld' wil geloven.

Want voor hetzelfde geld is er geen echte wereld en zijn alle werelden relatief aan elkander: de laatste verschijnt telkens weer als de enige en echte, maar zijn glans vergaat van zodra hij door een nieuwe wordt gevolgd.



In dit licht vergaat het de ogenschijnlijk vele werelden zoals het ook de mensen en alle andere levende wezens vergaat: zij verdwijnen in het niets, zij sterven, en zij doen dat van zodra zij kinderen baren, precies zoals de droom sterft van zodra men zijn ogen in een andere wereld open doet. Want, kijk: bij elk ontwaken baart een droom een nieuwe werkelijkheid. Of beter: bij elk ontwaken verandert een werkelijkheid tot niets meer nog dan een droom. Hij wordt onecht in het licht van het nieuwe. Men verwerpt hem en men klampt zich aan het nieuwe vast, precies zoals het leven zich verplaatst van de ouder naar het kind. Het bloed, de melk, het ganse lichaam en de ziel, de vruchten van de arbeid: alles neemt deel aan de grote overgave, de transactie waarbij zich tot in de eeuwigheid alle leven vernieuwt: het kind wordt geboren, de ouder sterft.

Pas in het licht van de nieuwgeborene verschijnt de ouder als onecht, als louter schil, als schulp, als dood, als schuld. En allen houden wij ons aan het leven vast, maar het leven zelf hecht zich nimmer aan ons: het is erop en erover, gelijk een verterend vuur dat brandt en verbrandt, en zo ook dichtte de Fee:

Het leven vlood en d' as blijft in onz' handen (1)


De as, of de droom; hetgeen verteerd is door het vuur van de tijd. En vruchtbaar is dat restant, zo wordt gezegd, zoals ook het mest vruchtbaar is voor de akker, want zonder mest zijn er geen vruchten, er is geen leven zonder dood, geen heropstaan zonder droom, geen echte wereld is er zonder de meest fantastische gedachten, de zogenaamde fictie - eigenlijk de moeder van al wat leeft onder het 'ware' firmament.

Want alles wat ons als echt toeschijnt, is puur verhaal dat ons zó boeit dat wij erin geloven. Ik weet het, het doet pijn, maar alles wat ons echt toeschijnt, werd vorm gegeven uit de chaos voor een zeer beperkte tijd. Het kerft door het hart zelf van onze ziel, maar alles en ook allen waarin en in wie wij ooit geloofden, waren slechts schaduwen en schimmen, gezien in het donker, met van 't eeuwige verlangen doodvermoeide ogen.

Vergeeflijke vergissing omtrent een wereld die nooit heeft bestaan tenzij in woorden. Woorden, altijd maar weer woorden. Wij luisteren naar schone woorden en eenmaal zij gesproken zijn, vragen wij verder en komen we terecht bij de mond van de spreker waaraan ze zijn ontsprongen, en vragen wij ons af hoe het dan mogelijk is dat zo'n diepe put, zo'n bloedige, rode tong omringd met onwelriekende tanden, een keelgat en een huig en verder enkel nog een darm die slechts opslokken en verteren kan... die schone taal kan spreken die ons dromen doet, en opstaan en heropstaan, laag na laag zoals ook Sisyphos, steen na steen en woord na woord.

Alleen bij de ontbijttafel valt het ons te binnen, als wij op het punt staan om andermaal te herbeginnen, dat wij in feite uit geheel verzonnen, onsamenhangende en chaotische dromen, gekarnde vlokjes zijn. Botervlokjes uit de tobbe van een melkwegstelsel of gigantische kristallen uit bevroren water dat ons anders door de vingers glijdt gelijk de tijd en dat nu blanke sneeuw is, dankbaar in het voorjaar omwille van het witte licht.

De dag is nog niet goed begonnen, de zon staat hoog, wij zwoegen zwetend op de geurige akker, of onze dorst wordt stilaan geheel onlesbaar, averij wordt onherstelbaar, schuld niet langer uit te boeten, en etterbeken stromen gul uit wonden die niet langer kunnen bloeden. Kijk, nu worden alle schaduwen al langer, zij slorpen de ware gestalten gulzig op, zij dekken alles toe wat ons zonet nog écht leek en ook onverwoestbaar, zij wissen 't licht weg en mét het licht ook alles wat bij de gratie van de klaarte leefde. Zo ook worden de woorden zwaar, onvindbaar als het avond wordt en nacht, en lam lijkt wel de tong, verstommen doet de spraak, vermoeide armen staken het maken van gebaren, alles gaat liggen in de stilte van enkel nog de wind en de muziek van de regen die met zijn zoete water alle resten weg zal wissen van wat ooit was. De grachten en de beken wassen nu, de stromen zijn in schikbarende versnellingen gekomen, rivieren treden buiten hun oevers, dijken breken, landerijen lopen onder, mens en vee verdrinkt, zelfs schepen worden meegesleurd naar duistere diepten. Chaos verheft zijn bulderende stem; geheel verstoken van woorden veroveren louter donderslagen nu de wereld; alles gaat ten onder in een grote dood en van wat eenmaal was, rest in de nieuwe wereld - als die ooit komen zal - nog slechts 't verhaal, de woorden of de droom.

 

27 februari 2010

Noten:

(1) Felix Timmermans, Adagio, 1945-'46, eerste gedicht, regel 9.


*

Een interview met de auteur over het verhaal "Aan de ontbijttafel": de tijd loopt noodzakelijk achterwaarts


- Omsk Van Togenbirger, u bent de auteur van het kortverhaal getiteld: Aan de ontbijttafel. In dat verhaal ontwaakt iemand herhaaldelijk zonder tussenin in slaap te zijn gevallen, zodat het lijkt alsof hij telkenmale in een 'echtere' wereld wakker wordt. Maar wat is 'echt' met betrekking tot deze fictie? Als lezer kan ik me immers niet van de indruk ontdoen dat het verhaal een zekere overtuiging verkapt die allerminst een verzinsel is...

- Ach, om te beginnen moet ik u zeggen dat de grens tussen fictie en niet-fictie misschien wel het grootste verzinsel ooit is. Er bestaat namelijk geen werkelijkheid op zich, los van elke interpretatie; en interpreteren is vertellen, inkleuren, inpassen in een eigen wereld die aan bepaalde wensen tegemoet komt. Voor de welp is de leeuw een moeder, voor de jager is hij een prooi, voor de schilder is hij een esthetisch beeld.

- U bedoelt dat alles relatief is?

- Neen, niet zomaar relatief, maar wel altijd gerelateerd aan een subject, aan iemand die de realiteit in kwestie beleeft. Men kan de werkelijkheid slechts van binnenuit bekijken. Probeert men hem te overzien of in kaart te brengen, dan kijkt men er naast: het is dan niet langer de realiteit die men waarneemt, het is slechts een afbeelding ervan, en dat is dan een object tussen de talloze andere objecten binnen de realiteit. Maar de realiteit als zodanig is het vast en zeker niet.

- Om terug te keren naar het verhaal: is het dan zo dat Kamiel nooit aan zijn droom kan ontsnappen en dat hij gedoemd is om er altijd in gevangen te blijven?

- Geen mens die bestaat, kan geloven dat zijn bestaan onecht is, of louter een droom. Van zodra we ons bewust zijn van een zekere wereld, kunnen we niet anders dan die wereld voor echt aanzien. Deden we dat niet, dan zouden we ook onze eigen waarnemingen én ons eigen ik niet meer vertrouwen, en uiteraard kan geen mens zich dat veroorloven. We geloven in de echtheid van de dingen die ons omgeven; we geloven met andere woorden altijd dat we wakker zijn.

- Ook als we slapen?

- Ook als nadien zou blijken dat we sliepen en dat alles wat we voor 'echt' hielden, slechts onze droom was. De lucide droom is een bijzonder geval waarop we hier niet kunnen ingaan. Maar, andermaal: er bestaat geen realiteit op zich, alles wordt noodzakelijkerwijze subjectief ingevuld of 'be-droomd', als ik dat werkwoord mag gebruiken.

- Kamiel is gedoemd om voor eeuwig in zijn droom verstrikt te blijven?

- Elk subject lijkt daartoe gedoemd, tot op zekere hoogte. Wij allen lijken niet anders dan in een droom te kunnen bestaan. Er is een spanningsveld tussen droom en werkelijkheid, zoals er ook een spanningsveld is tussen subject en object. Nooit is iets volledig subject of gedroomd; nooit is iets volkomen objectief of op zichzelf staand. De twee zitten altijd overal in verweven en nu eens wordt het subjectieve benadrukt, dan weer het object; het is een voortdurende beweging. Alles vloeit.

- Het ontwaken als zodanig is dan wel problematisch, of tenminste raadselachtig, niet?

- Het ontwaken is de subjectieve beleving bij uitstek. Als men ontwaakt, dan voelt men hoe men overgaat van de ene werkelijkheid naar de andere, en daarbij beschouwt men de ene als een droom en dus als onecht, en de andere als 'wakker', of echt. Maar wat er in wezen gebeurt als men ontwaakt, gaat nog veel dieper dan dat. Wie ontwaakt, ziet op datzelfde ogenblik dat hij de voorbije werkelijkheid van zich afgeworpen heeft, of tenminste dat hij er van losgemaakt werd. Wie wakker werd, is immers niet langer onderhevig aan de voorbije droomwereld.

- Maar hij krijgt het juk van een nieuwe 'werkelijkheid' boven zich?

- Ja, maar die nieuwe werkelijkheid was er voordien ook: wie droomt, is onderhevig aan zijn droomwereld, maar die is op zijn beurt al onderhevig aan de werkelijkheid waarin de dromer terecht komt als hij ontwaakt. De overvolle maag van de slaper zal zijn droom beïnvloeden, ook als hij zich daarvan nog niet bewust is omdat hij nog niet wakker werd. Wie ontwaakt, krijgt dus geen nieuwe werkelijkheid in de plaats van zijn droom; hij wordt zich dan wel bewust van een werkelijkheid die er altijd al was.

- En die, volgens het verhaal alvast, ook niet de ultieme werkelijkheid is?

- Men kan in het verhaal de suggestie vermoeden dat men eindeloos ontwaken kan zonder ooit in de ultieme werkelijkheid terecht te komen. De suggestie dat sterven ontwaken is. Of dat men slechts van droom naar droom verhuist. Zoals gezegd is er onmiskenbaar altijd een subjectieve component waarvan men zich nimmer bevrijden kan; kon men dat wel, dan zou men er immers meteen zichzelf bij verliezen. Toch zijn die opeenvolgende werkelijkheden niet onderling gelijkwaardig: ze zijn zoals de schillen van een ui, en zo ook kapselen ze elkaar in. De overvolle maag van de slaper beïnvloedt zijn droom, en dat betekent dat die maag ook echt is voor de wereld van de droom, ook al wordt ze daar zelf allerminst àls overvolle maag waargenomen. Maar het omgekeerde is pertinent niét het geval: de droom kan de maag niet beïnvloeden, want in de werkelijkheid waarin zich de maag bevindt, is de droom geheel 'onbestaande'. Dat moet men dus verstaan onder 'inkapselen'.

- De werkelijkheid is een proces?

- De werkelijkheid is noch een stilstaand, noch een bewegend object, want hij is geen object. En dus ook geen proces in de betekenis van een bewegend ding of een machine. De subjectieve betrokkenheid in het geheel is even essentieel als de echtheid van het object zelf. Maar er is nog een bijzonder belangrijke kant aan dat verhaal...

- Ja?

- Er is een belangrijke consequentie met betrekking tot de tijd. U zult beslist wel inzien dat het voortdurend 'onecht' worden van het verleden, noodzakelijk moet leiden tot het inzicht dat de tijd feitelijk 'omgekeerd' verloopt.

- Omgekeerd? Achteruit dan?

- Als ik uit een droom ontwaak, waarvan ik dan direct kan inzien dat hij onecht is, dan kan die verleden droom onmogelijk de drager zijn van het 'echte' heden dat deze wakkere toestand is. Het is duidelijk andersom: mijn droom werd gedragen door het lichaam dat nu wakker is. Het lijkt alsof dit lichaam pas nà de droom ontstond, maar dat is slechts schijn: het lichaam was er voordien al, zonder het lichaam was de droom immers onmogelijk. De schijn van het tegendeel was een gevolg van dat ontwaken. Het lichaam was er voordien al, maar het sliep. Evenzo moet, in een werkelijkheid die zich, gelijk een ui, beurtelings van al zijn schillen ontdoet, de toekomst er éérst zijn. De toekomst is immers de wakkere toestand die de slaap en de droom uit het verleden heeft mogelijk gemaakt. Zonder het lichaam dat pas nà de droom ontwaakt, is er geen droom mogelijk. We kunnen pas dromen omdat we ooit uit die droom zullen ontwaken. De werkelijkheid waarin wij zullen ontwaken, zal noodzakelijk aan de droom voorafgaan.

- Dat is dan wel een zeer fatalistische kijk op de werkelijkheid. Alles ligt dus al vast, alles is in feite al gebeurd?

- Welneen, zo simplistisch is het niet: indien alles al gebeurd was, dan zou dit verhaal niet eens kunnen kloppen. Dit verhaal maakt precies mogelijk dat alles nog te gebeuren staat, terwijl daarentegen de toekomst noodzakelijk voorafgaat aan het verleden. En het is meer bepaald het verschijnsel van het ontwaken dat dit mogelijk maakt - die subjectieve component dus.

- Wij staan buiten de tijd?

- De ganse werkelijkheid staat buiten de tijd want de tijd zit binnenin de werkelijkheid. De tijd is helemaal geen lijn waarop zich de werkelijkheid ontrolt: de tijd maakt deel uit van de werkelijkheid. Vele eeuwen geleden zei Augustinus al dat de tijd een schepping was van God, en zo werd tevens duidelijk waarom God niet aan de tijd onderhevig kon zijn. Onze voorstellingen van de werkelijkheid mogen dan simplistisch zijn, de werkelijkheid zelf is dat zeker niét.

- Worden wij dan in ons verleden wakker?

- Welneen: als we spreken over ons verleden, dan hebben we het over dingen die voorbij zijn, en van die dingen resten nog slechts sporen, herinneringen of gedachten. We worden wakker in het heden, maar het gaat wel om een heden dat er altijd al was: het was er in het verleden en het is er ook nu. En in die mate dat het écht is, zal het er ook in de toekomst zijn.

- Zoals het lichaam van de slaper?

- Tot op zekere hoogte, ja. Maar vanaf een bepaald punt ook weer niet. Als we ontwaken, dan weten we dat de droom helemaal niet voorafging aan de werkelijkheid van ons wakker zijn: de droom bestaat binnenin onze wakkere realiteit. Maar die wakkere realiteit verliest als het ware van zijn pluimen van zodra wij gaan 'zondigen', omdat alleen het leven "in waarheid" een toekomst heeft. De leugen, bijvoorbeeld, schept als het ware fictie binnen de werkelijkheid, soms overwoekert die onwaarheid al het andere, zoals de chaos de orde overwoekert in tijden van oorlog. Dan kan alleen een nieuw ontwaken nog redding brengen. Door dat ontwaken worden de chaos of de onwaarheid als het ware opgeheven, alsof ze nooit echt hadden bestaan.

- Er is dus wél een ultieme werkelijkheid... after all?

- Noodzakelijkerwijze, zo vermoed ik.

(J.B., 26 maart 2010)



14-02-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Milieuleugentjes om bestwil?
 

Milieuleugentjes om bestwil?

Een interview met Omsk Van Togenbirger

over de klimaatkwestie



Ik herinner me van in mijn lagere schooltijd een buurjongen die zijn nul op zijn wiskundehuistaak aanvocht met het argument dat hij zeven uren lang aan het opgegeven vraagstuk had zitten zwoegen. Een golf van hilariteit volgde uiteraard op deze dappere en kostelijke apologie.

Hilariteit is ook wat kon resulteren uit de publicatie van een recente open brief van 11 februari 2010, waarin een commissie van "55 vooraanstaande Nederlandse klimaatwetenschappers" iedereen wil aansporen tot het verder verlenen van krediet aan zogenaamde wetenschapslui met hun rapporten aangaande het milieu, en dit omdat na de veel te laat toegegeven flaters van het IPCC inzake onder meer de afsmelting van de Himalayagletsjers, het gezag van de geleerden - naar hun eigen zeggen - een flinke deuk kreeg.

In dat rapport worden voornamelijk twee zaken gezegd: vooreerst dat het IPCC in het vervolg haar fouten wat ruiterlijker zou moeten toegeven, maar vooral ook wordt in het rond gezwaaid met overvloedig cijfermateriaal inzake het aantal deskundigen dat aan de onderzoeksresultaten heeft bijgedragen! (1) Blijkbaar snappen die zich wetenschappelijk achtende kringen evenmin als mijn buurjongen van toentertijd, dat dit laatste argument hun kredietwaardigheid slechts verder kan ondermijnen.

Naar de tekst van die open brief wordt ook verwezen van op een heel andere webstek welke wordt beheerd door wetenschappers die zich "de groene rekenkamer" noemen en die eerlijke info beloven te brengen inzake 't milieu. Over de open brief van de "55 vooraanstaande Nederlandse klimatologen" zeggen zij (namelijk: www.klimaatgek.nl ) spottend dat zij niet wisten dat Nederland er zo'n aantal van had! In die weliswaar indrukwekkende lijst worden inderdaad slechts 3 personen vernoemd die meteorologie of klimatologie studeerden; er zijn ook 15 mensen die iets studeerden dat verwant kon zijn met de klimaatwetenschap, iets zoals natuurkunde of geografie... maar verder worden blijkbaar zonder omzien een aantal economen, politicologen, rechtsgeleerden en zelfs gezondheidskundigen als "vooraanstaande klimatologen" opgevoerd. (2)

Nog op "klimatosoof" wordt een urgente brief gepubliceerd van prof. em. dr. ir. Arthur Rörsch aan de president van de KNAW, prof. R. Dijkgraaf te Amsterdam, waarin deze stelt dat de klimatologen die heden de staat van ons klimaat onderzoeken, aanhangers zijn van de AGW theorie (Anthropogenic Global Warming) en dat zij derhalve niet onafhankelijk en dus onwetenschappelijk bezig zijn. (3)

*

Er zijn steeds meer plaatsen waar de heisa omtrent het milieu, maar ook en vooral de zogenaamde wetenschappelijke benadering daarvan in dure rapporten, stevig wordt bevraagd. In dat verband hadden we een vraaggesprek met Omsk Van Togenbirger de Waelekens.

- Omsk Van Togenbirger, wat is er nu eigenlijk aan de hand met onze dure wetenschappelijke milieurapporten, dat men ze met zoveel argwaan bekijkt?

- Tja, dat is intussen een bijzonder complexe materie aan het worden... zo complex, dat ik vrees dat op uw vraag geen eenduidig antwoord meer kan gegeven worden...

- In welke zin?

- In meer dan één zin. Vergelijk het hele zaakje voor mijn part maar al met bijvoorbeeld religie. Een algemene vraag over religie en over wat er aan de hand kon zijn met het geloof, als er tenminste zoiets bestond, kan allang geen hout meer snijden, nietwaar? Met dat onderwerp zijn zoveel zaken gemoeid, zoveel belangen, betekenissen, waarheden en leugens... dat het één grote kom spaghetti geworden is. Spaghetti mét saus, en dat alles bovendien lichtelijk verduft, begrijpt u?

- Kunt u de zaak wat concreter schetsen?

- De zorgen omtrent het milieu bestaan natuurlijk allang. Plato maakte zich luidens zijn geschriften al zorgen over de houtkap in en rond Athene, in zijn tijd, en dat is 24 eeuwen geleden: hij vreesde voor een algehele ontbossing met fatale gevolgen. Dat probleem kennen we hier trouwens ook al sinds die tijd, kijk maar naar het kaal gekapte Schotland: waar eens de Caledonische wouden groeiden, zijn nu enkel nog rotsen en meren te vinden. In de middeleeuwen waren onze straten open riolen en de pest woedde altijd wel ergens. En ten tijde van de industriële revolutie tierden de longziekten welig onder alle Europese proletariërs. In bijna alle gevallen verhinderde het kortetermijndenken dat die problemen werden aangepakt.

- Het kortetermijndenken is de grote boosdoener?

- Voor een stuk wel, zo blijkt. De mensen doen maar op, nietwaar: ze kappen hout, voor de scheepsbouw, voor de hoogovens of voor de industriële aanmaak van lucifers, en daar gaan ze dan mee door totdat al het hout op is. Dan verhuizen ze naar een nog beboste streek, en daar herbegint de kap. Dat gaat zo door totdat ook daar al het hout weg is. En is er geen hout meer... dan doet men gewoon iets anders, ziet ge?

- Men denkt niet genoeg vooruit?

Wat direct rendeert, is goed - dat is de enige, simpele regel. Er zijn nooit controle-organismen geweest, en als men ergens afstapt van het onmiddellijke winstprincipe, dan is het omdat men daar welhaast fysiek toe gedwongen wordt, bijvoorbeeld omdat men niet meer vrij kan ademhalen. Denk aan het smogalarm, het fijn stof, de benzeen- en loodvergiftiging die bij steeds meer kinderen in grootsteden achterlijkheid veroorzaken. Of ongevallen met kerncentrales, radio-actieve besmetting, vergiftiging door insekticiden of door voedingssupplementen. Eén mens op twee sterft aan kanker, zo dringend is het nu. Maar blijkbaar schrikt ook dat nog niet genoeg af...

- Wat is er dan wel aan te doen?

- Natuurlijkerwijze wordt het menselijk gedrag niet bijgepast door overleg maar veeleer door het leed en door de doodsdreiging. De mens heeft lange tijd geleefd van de jacht en van de pluk. Hij had honger en die honger moest direct bevredigd worden of anders ging hij dood. Pas relatief laat in onze cultuurgeschiedenis kwam de teelt van vruchten en van vee. Het land bewerken vergt immers geduld: er verloopt welhaast een gans jaar tussen het bewerken van het land en de oogst. Ook de veehouderij vergt tijd en geduld. We moeten leren regelen: met de vrije markt of door een vorm van planeconomie van staatswege. De westerse economie is concurrentieel en concurrentie kan tot op zekere hoogte wel een motor zijn tot productverbetering. Men gelooft namelijk te mogen verwachten dat het beste ook zal zegevieren op de markt: wie succes wil, moet kwaliteit maken. Maar dat blijkt toch niet helemaal zo te zijn. Het is gewoon te simpel, ziet u?

- Te simpel?

- Het blijkt een vergissing te denken dat het beste ook het meest gegeerde is. Slechts een kleine minderheid van mensen zoeken wat het beste voor hen is; een meerderheid zoekt helemaal niet.

- U bedoelt dat het redelijke handelen niet de regel is?

- Inderdaad, en dat is gewoon een feit: wij denken niet na, we dromen veel liever weg in allerlei sprookjes. Een koppel wil een auto kopen, maar hij noch zij hebben verstand van motoren. Ze hebben alleen verstand van kleuren. Ze kopen dus een blauwe auto...

- Moeten de mensen dan beter geïnformeerd worden?

- Informatie is er in principe te over. Iedereen wéét dat roken ongezond is, maar die info brengt het percentage rokers niet omlaag. Dat geldt ook voor zaken zoals overdreven snelheid. En het geldt uiteraard ook voor nog andere milieuzaken naast drugsconsumptie en onveilig gedrag.

- Wat kon dan nog een oplossing bieden?

- Waar inzicht ontbreekt, rest alleen nog dwang, een of andere vorm van dwang. Maar die komt er ook spontaan, zij het onvoldoende. Denk aan de snelheidsdrempels op de weg. Die verhogen de veiligheid, maar ze doen dat niét omdat ze de autobestuurders doen nadenken over het gevaar dat zwakke weggebruikers lopen, want zo werkt het menselijk geweten blijkbaar niet. Het zijn meestal de kosten voor het vernieuwen van de schokbrekers die automobilisten afschrikken.

- Wie niet horen wil, moet voelen?

- Neen: afschrikken is beter dan straffen; men moet anticiperen op het kwaad, eventueel door met sancties te dreigen. Dat is inderdaad een vorm van onmiddellijke vrijheidsbeperking. Maar wie redelijk handelt en de argumentatie volgt die schuilt achter de wet, die ziet ook in dat die schijnbare beperkingen op langere termijn ieders vrijheid ten goede komen. Maar dat is uiteindelijk... politiek.

- Politiek?

- Kijk naar de oorsprong van de milieubewegingen hier, de Europese groene partijen: hadden zij dan geen welbepaalde politieke kleur? Zij waren uitgesproken links, want anti-kapitalistisch. Is niet het kapitalisme met zijn winstprincipe en zijn teugelloze markt een grote oorzaak van de vervuiling? Overproductie, afvalbergen, niet duurzame producten die dan immers gauw vervangen moeten worden zodat de fabrieken kunnen blijven draaien... In de wegwerpmaatschappij is tenslotte de grootst mogelijke verspilling het stompzinnige maar ultieme statussymbool...

- Kwatongen beweren nu dat de milieupartijen verkapte communisten met verborgen agenda's herbergden.

- Het is een feit dat het milieuvraagstuk zich niet op de vrije markt zal oplossen: zonder planning en overleg staat men nergens. En de zaak bestrijkt zowat àlle domeinen van het maatschappelijke leven, want ze hebben allemaal met het milieu te maken. We hebben de industriële revolutie gehad, de massaproductie, de fabrieksellende die daaruit voortkwam en tenslotte de sociale wetten. Maar die sociale wetten blijken nu reeds onbetaalbaar... ten gevolge van de vrije markt zelf!

- Andermaal: is dit een pleidooi voor meer communisme?

- Het Westen heeft zijn mooiste kans voor meer redelijkheid in het bestuur jammerlijk gemist of, erger nog, verschalkt! Het milieuvraagstuk heeft namelijk zowat elk redelijk schepsel wakker geschud met de boodschap dat alleen een eengemaakte wereldregering de aarde nog van haar ondergang kon redden. En dan duikt plotseling Halgoor op, die de ganse beweging naar zijn hand zet, of liever: naar de hand van het kapitalistische Westen!

- Heeft die man dan geen goed werk gedaan? Bewustmaking?

- Die bewustmaking is gebeurd in de afgelopen decennia, dat was een langdurige investering die bijzonder veel idealisme heeft gevraagd van talloze, zichzelf wegcijferende, edelmoedige en nadenkende mensen. Wat Halgoor deed, was: de oogst van andermans akker binnenrijven.

- Hoe dan?

- Via Halgoor heeft het kapitalistische Westen de ganse milieukwestie naar haar hand gezet. Want zie wat er gebeurd is: in het jaar 2009 is de kapitalistische economie ingestort. Het gouden kalf is gelijk een kaartenhuisje in elkaar gezakt. Maar in de eigen westerse landen moesten de armen wel opdraaien voor de verliezen van de rijken: de regering schonk het geld van de eerlijke werkmens prompt aan de banken. En op wereldschaal dreigt een gelijkaardige roof.

- Hoezo?

- Herinner u de conferentie van Kopenhagen: waarop liep zij spaak? Wat bleek daar? China en India wilden niet volgen, zo luidde het. Maar was dat de waarheid? In het geheel niet! De waarheid is, dat het kapitalistische westen al vele jaren lang met lede ogen moet toezien hoe China en India zich met nooit geziene snelheid en kracht ontplooien tot dé naties van de toekomst - een toekomst die reeds werkelijkheid geworden is. In China rijzen steden uit de grond die New York herleiden tot een boerendorp! En hoe kan het westen dit nog stoppen? Onmogelijk is het, er valt immers niet te concurreren met een natie die niét verspilt, die niét ten onder gaat door drugs en door geweld, maar die gezond is en een grote bloei beleeft. Zo'n groei kan men niet stoppen... tenzij men er iets op vindt om de groei als zodanig te doen stoppen. En daar is het dat Halgoor de milieukwestie naar zijn hand zette: de goed gesubsidieerde man heeft namelijk berekend dat de wereld zal vergaan als wij niet met zijn allen onmiddellijk ophouden met groeien, China en India incluis! Wat zeg ik? China en Indië éérst!

- Dat klinkt straf, mijnheer Van Togenbirger. Maar is het ook waar?

- Ha, wat is waarheid? Mao zei ooit dat de waarheid komt uit de loop van een geweer, ziet u. De vraag is dus deze: wie is de sterkste op het wereldtoneel? En hoe anders komt men dat te weten dan middels een wedstrijd, een krachtmeting?

- U ziet de toekomst zwart.

- Niemand kent de toekomst en daarom ook is hij altijd duister. Men kan niet in de toekomst kijken én optimistisch zijn.

- Kunnen wij dan iets doen?

- Ik vrees van niet. Tevens valt te vrezen dat de mening dat men wél iets zou kunnen doen, niet ongevaarlijk is. En het zijn niet de westerlingen die deze mening delen: het zijn de planeconomen en de elitaristen die zo oordelen. Met in hun kielzog alle niets vermoedende idealisten, van welke strekking ook.

- Waarin ziet u dan dat gevaar?

- Vooral in de menselijke arrogantie, in de overmoed, de zelfoverschatting, de hoogmoed, waarvan men terecht zegt dat zij de grootste zonde is. Een schip moet een stuurman hebben, dat is waar. Maar moeder Aarde is geen schip. Want in tegenstelling tot een schip, is onze Aarde geen maaksel van onze handen. Veeleer het tegendeel is het geval: de Aarde is onze moeder. Wij moeten dus niet denken dat wij haar moeten besturen. Het omgekeerde is immers waar: de Aarde, die onze moeder is, bestuurt ons. En begrijpt u nu waarom men over al die dingen niet lichtzinnig mag doen en ook niet mag liegen?

(J.B., 14 februari 2010)



Noten:

(1) Open brief Nederlandse onderzoekers over IPCC en over fouten in Klimaatrapport 2007: http://www.sense.nl/news/5753 . Daarin wordt gezegd dat aan het IPCC-rapport van 2007 zo'n 144 landen samenwerken, 44 schrijfteams ook, 450 hoofdauteurs geselecteerd op basis van hun expertise, 4 Technical Support Units van elk 5 à 10 medewerkers. En verder: het rapport telt 3000 bladzijden en daarin wordt verwezen naar 18.000 bronnen. Een bijzonder strenge procedure van evaluatie en re-evaluatie staat garant voor de kwaliteit: "Bij het laatste rapport gaven 2.500 referten samen ca. 90.000 (beargumenteerde) commentaarpunten op de 44 hoofdstukken", zo luidt het in die open brief.

(2) http://www.klimatosoof.nl/node/1087.

(3) http://www.klimatosoof.nl/node/1084 en http://www.klimatosoof.nl/klimafiles/images/BriefKNAW.pdf


13-02-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het tanen van de Noord-Atlantische drift
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Het tanen van de Noord-Atlantische drift



In 1752 werd Thor, de god van de donder, getemd door Benjamin Franklin (1706-1790), die dan namelijk de bliksemafleider uitvond. Deze Amerikaanse wetenschapper was van meer markten thuis: hij hielp bij het ontwerp van de eerste luchtballon en de zeppelin, hij schreef over stormen, over de dreiging van de overbevolking en over nog andere moreel gekleurde onderwerpen. Ook bracht hij een onderwerp ter sprake dat ons nu grote klimatologische zorgen zou moeten baren, met name de Golfstroom en zijn temperende invloed op het weer in, onder meer, West-Europa. Ofschoon New York op dezelfde breedtegraad ligt als het warme Rome, is het daar 's winters veel kouder dan in Brussel: de Golfstroom is voor ons, West-Europeanen, een chauffage in de winter. Of dan toch voorlopig nog.

De stroom uit de Golf van Mexico - kortweg de Golfstroom - is in feite een transportband van water die aan de oppervlakte warm water uit de Golf naar onze streken aanvoert. De warme stroming passeert hier en, eenmaal in de koude ijszee aangekomen, duikt het water naar de diepte en keert het, als diepere laag, in tegengestelde richting naar de Golf terug. Daar warmt het water weer op, komt naar boven, en de cyclus herbegint. De Golfstroom brengt ons warmte en voert de koude af.

De beweging van de waterband (vroeger "het kanaal van Bahama" genoemd of, ook nog, de "Floridastroom") wordt niet alleen door temperatuursverschillen op gang gehouden; ook het wisselend soortelijk gewicht van het water ingevolge zijn wisselend zoutgehalte (dat nu door een snelle afsmelting aan de noordpool sterk daalt), is een essentieel onderdeel van die machtige motor. En een machtige motor is dit natuurfenomeen wel, want de stroming verplaatst zo'n honderd keer meer water dan alle rivieren ter wereld samen; haar vermogen evenaart dat van een paar miljoen moderne kerncentrales.

Om nu een ingewikkeld en lang verhaal kort te maken: het afsmelten van het poolijs doet volgens sommige klimatologen deze massale watercirculatie... stilvallen! En wat ons bedreigt als we niet langer zullen genieten van die gigantische aanvoer van tropisch water, zijn winters zoals ze die momenteel ook in Siberië hebben. Een feit is alvast dat metingen uitwijzen dat sinds de millenniumwende de kracht van de Golfstroom al met zowat één derde is afgenomen...

Voor alle duidelijkheid: in Siberië bedraagt het temperatuursverschil tussen de zomer en de winter tot 100° Celsius; in de zomer wordt het in bijvoorbeeld Ojmjakom tot 30°C. warm, in de winter kan het vriezen tot -70°C. De plaats is slechts leefbaar door de aanwezigheid van een natuurlijke warmwaterbron. In Irkutsk, dat evenals Vlaanderen op 50 graden Noorderbreedte ligt, is het vorstrecord -50°C, het januarigemiddelde -15°C. Maar wij hebben geen vulkanen en dus geen geisers met stomend water, en ook geen olie of gas...

 

Edoch, dit ganse schrikbarende verhaal kan ook vrijwel helemaal weggerelativeerd worden. Zoals onze Golfstroom, zijn er immers meer zeestromingen, over de ganse aarde verspreid. Bovendien zijn er ook luchtstromingen. Het zijn immers die transportbanden in het water en ook in de lucht die zeedieren, trekvogels maar ook de vroegere zeilscheepvaarders en de ballonvaarders benutten voor hun periodieke migraties en wereldreizen. Soms worden onvoorstelbare afstanden afgelegd in bijzonder korte tijdsperioden, doch dat blijkt niet te danken aan alleen maar mankracht, vleugels of vinnen: vogels en vissen laten zich als het ware drijven op die snelwegen in het water en in de lucht, zoals ook ervaren ballonvaarders en schippers dat ooit deden: ze zoeken de juiste hoogten of stromingen op, en verder verloopt de verplaatsing geheel moeiteloos en met snelheden die anders alleen sterk gemotoriseerde vliegtuigen of atoomduikboten halen. Nu is het nagaan van de werking van één zo'n stroming al een heel karwei: het is een alfabet aan kennis en aan kunde, waarvan tot heden alleen de A goed is gekend. Het op elkaar inwerken van de talloze stromingen over de aarde, alsmede de ontelbare wisselwerkingen van die stromingen met nog eens talloze andere krachten die het reilen en zeilen op, onder en boven het aardoppervlak mee bepalen, is gewoonweg een volstrekte onmogelijkheid en het zal dat zeer waarschijnlijk ook altijd blijven. De Golfstroom neemt af in kracht, maar blijkbaar doet hij dat zonder dat de temperatuur daar voelbaar door getroffen wordt, en hoe dat dan mogelijk is, wéét men gewoon niet. Of is het nu toch uitzonderlijk aan het winteren? Ja, ook de geslonken zonne-activiteit kon hier voor een stuk wel mee te maken hebben. Of wat dacht u van een zogenaamde "kleine ijstijd", zoals onmiskenbaar te zien op de nu bijna vijfhonderd jaar oude winterlandschappen van Pieter Brueghel de Oude? Wie zal het zeggen!

Bronnen:

Google Earth;
http://nl.wikipedia.org/wiki/Pieter_Bruegel_de_Oude  ; http://nl.wikipedia.org/wiki/Geiser_(bron)  ; http://en.wikipedia.org/wiki/Irkutsk  ; http://nl.wikipedia.org/wiki/Ojmjakon  ; http://nl.wikipedia.org/wiki/Siberi%C3%AB  ; http://nl.wikipedia.org/wiki/Golfstroom  ; http://nl.wikipedia.org/wiki/Benjamin_Franklin  ; http://nl.wikipedia.org/wiki/Waterstof_(element)  ;
en andere.

(J.B., 13 februari 2010)


08-02-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Februari
Februari

Bijlagen:
februari_0001.wmv (3.7 MB)   


07-02-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tijd is krediet
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Tijd is krediet

Het kwam al eerder en zelfs al meer dan eens aan bod: de tijd gaat vandaag veel sneller dan gisteren, de beweging van de tijd verloopt - trouwens net zoals de valbeweging - allerminst met een eenparige snelheid; de tijd verloopt versneld. Dit is weliswaar moeilijk voorstelbaar, maar laten we eerst nogmaals stilstaan bij de tijd als zodanig.

In de filosofie wordt algemeen gesteld dat het tijdsbegrip noodzakelijk verbonden is met het begrip van de oorzakelijkheid. Dat betekent dat we ons de tijd pas kunnen voorstellen in termen van oorzakelijkheid. De oorzaak immers is wat aan het gevolg daarvan voorafgaat en het gevolg volgt op zijn oorzaak. Dat is wat de filosofie hierover zegt. Maar gaat men daar niet wat slordig te werk en vergeet men zodoende niet enkele bijzonderheden?

Er ligt immers nog een dieper begrip aan de grondslag van het denken in termen van oorzakelijkheid, een begrip dat over het hoofd wordt gezien, en dat is het begrip van de wil: de oorzakelijkheid, en bijgevolg ook de tijd, zijn pas voorstelbaar in termen van de (persoonlijke) wil. De wil - of de onwil, de vrees - is immers wat voorafgaat aan de handeling - of aan de gebeurtenis, welke een afgeleide is van de handeling - en de fysieke daad volgt op de wilsact, die in feite een 'geestelijke' daad is. Want gesteld dat de wil niet voorafging aan de handeling, dan zou die wil ook niet kunnen bestaan: indien de wil ook op de handeling kon volgen, dan zou hij niet langer de wil zijn aangezien hij dan helemaal niet in staat was om de handeling te sturen.

De aandachtige lezer zal hier meteen opmerken dat aan de grond van het wilsbegrip, het begrip van de geest moet liggen, aangezien het binnen de ruimte van de geest moet zijn, dat zich een wilsact voltrekt, die immers nog steeds geen fysieke daad is. In het fysicalisme zal weliswaar ook de wilsact fysiek worden genoemd - bijvoorbeeld als een gebeurtenis of een beweging in de hersenen die bepaalde bewegingen van de spieren veroorzaakt - maar anderzijds kan die gebeurtenis in de hersenen ook worden beschouwd als een eerste fase van die fysieke daad welke, in zijn geheel, door de niet-fysieke wil veroorzaakt wordt.

Teneinde nu onmiddellijk te antwoorden op een voor de hand liggende tegenwerping vanuit fysicalistische hoek, moeten we onder de geest niet een of ander onstoffelijk beginsel verstaan, maar wel een noodzakelijk product van het maatschappelijke bestel, precies zoals de eigen identiteit dat is. In twee woorden: een maatschappij kan pas functioneren als haar leden verantwoordelijkheid dragen, en dat is pas mogelijk als zij zich gedragen als 'redelijke' of 'consequente' personen of als personen die in staat zijn om hun daden te rechtvaardigen in relatie tot de wet. Maar de wet kan het gedrag pas sturen als mag verondersteld worden dat dit gedrag op zijn beurt gestuurd kan worden door de betrokkenen die noodzakelijk willende personen zijn. Dat de wil geestelijk van aard is, betekent zodoende dat hij een verplichting is, en in die zin is hij dus niet fysiek van aard.

Uit het bovenstaande volgt dat de tijd pas kan bestaan als eerst de geest bestaat. En over de geest hebben we zopas gezegd dat hij in feite de pijler is waarop een maatschappij rust, aangezien een samenleving slechts kan bestaan als haar leden het bestaan van hun eigen wil of geest aanvaarden. Het zijn zodoende de burgers die hun eigen persoonlijke geest en wil stichten of maken, en zij doen dat op straffe van de tenietgang van hun burgerschap of van de maatschappij. De wil en de geest zijn een 'afspraak' of, beter nog, een 'belofte' welke het bestaan van een maatschappij grondvest. Nog eenvoudiger: zowel het bestaan van de maatschappij als het bestaan van de persoonlijke geest, de wil of de convoceerbaarheid, berusten op afspraken of op (sanctioneerbare) beloften.

Bijzonder vreemd is de conclusie die hier op een weliswaar zeer dwingende manier uit volgt. Immers, als de tijd enkel bestaat bij de gratie van de geest, en deze laatste is niets anders dan een belofte, dan bestaat de tijd zelf bij de gratie van een belofte. Maar als dit inderdaad klopt, dan moet het bestaan van de tijd ergens samenhangen met zoiets als trouw. En voor de tijd waarover wij al dan niet beschikken, zijn we dan persoonlijk verantwoordelijk. Is dan onze tijd - in metafysische zin - niet gelijk aan het krediet dat we (vooralsnog) genieten?

(J.B., 6 februari 2010)


31-01-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het hoofdgerecht des levens dis...
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Het hoofdgerecht des levens dis...

Dikwijls wordt de dood vergeleken met de slaap, maar dat is voorwaar bijzonder onterecht. Of moet men dan geloven dat de dode stof zich gedurende eeuwen - wat zeg ik: gedurende miljarden lichtjaren! - heeft ingespannen tot het onmogelijkste uiterste, om zich los te weken uit het slijk, om cellen daaruit op te bouwen en daaruit dan weer organismen, slakken eerst en insekten, kraaien, vissen, katten, apen en tenslotte mensen met een wakker bewustzijn... die hun kunsten moeizaam tot ontwikkeling brengen in culturen welke honderden generaties duren... teneinde uiteindelijk het summum van genot te kunnen vinden in uitgerekend datgene waarvoor zij sinds het begin der tijden op de vlucht zijn, met name de slaap?

Ja, wie de dood vergelijken met een eeuwige slaap, die houden ons warempel voor dat niet de slaap "het hoofdgerecht des levens dis" is, zoals de grootste literator ooit het zegde, maar wel de dood, en dat is een theorie die, op zijn minst, als bijzonder onvanzelfsprekend aangeduid moet worden - zo'n theorie raakt kortom kant noch wal!

Neen, de slaap kan geen terugkeer zijn naar 't onbewuste waar de stof uit voortkomt: dat te geloven ware een aanfluiting van alles wat ons werd geopenbaard. De zozeer nagestreefde toestand van de slaap moet veeleer nog een trapje hoger liggen dan datgene wat wij als de wakkerheid van ons bewustzijn plegen te omschrijven. Maar wàt is dan de slaap?

Alvast is het zo dat men niet slapen kan, als men niet eerst leeft: de slaap heeft het leven nodig, zoals het leven er niet zijn kan zonder de dode stof. Alleen levende wezens kunnen slapen, stenen doen dat beslist niet, wat men er soms ook durft van te zeggen. De slaap is dan naar alle waarschijnlijkheid een bestaansfase die voorafgegaan wordt door de fase van het wakkere individu dat zich moeizaam handhaaft in een wereld overvol van lastige parketten en gevaren.

Wellicht is er geen sprake van een slaap bij wezens die niet al beschikken over een volwaardige geest. Men zou misschien wel kunnen stellen dat alleen mensen volwaardig kunnen slapen omdat alleen zij, dankzij hun geest, volwaardig kunnen dromen. Uiteraard blijkt vooralsnog een relatief klein deel van de mensheid in staat tot het voortbrengen van werkelijk ontwikkelde dromen, maar ook hier is de kwantiteit van geheel ondergeschikt belang aan de kwaliteit.

Niet toevallig spreken wij hier over het voortbrengen van dromen, want dromen ontspringen niet zomaar toevallig aan de takken van de slaap zoals appelen aan de takken van de bomen groeien: zij dienen daarentegen zorgvuldig te worden gekweekt. Dromen zijn, meer bepaald, producten van de geest: zij komen voort uit de taal van woorden, beelden, klanken en van alle denkbare zintuiglijke indrukken waarmee wij dan aan het vlechten gaan.

Eerst zijn er dus de vleselijke organen, de ogen en de oren en al die andere gaten waar doorheen wat buiten ons bestaat, naar binnen komen kan, en dan is het de beurt aan 't grote vlechtwerk dat met die schat aan indrukken aan 't weven gaat door ze met vele talen tot gans nieuwe orden om te vormen die daarbuiten niét bestaan. Hoe puur zintuiglijke klanken middels ingeboren rasters tot woorden worden, is een zuivere magie die bovenop de wereld van het individuele dier, een luik opent op een heel nieuw bestaan daarboven: een Zijn vol zinnen en gebaren, tekens die uit louter vormen komen, schilderijen uit flarden kleur en spatten verf, symfonieën vanuit losse klanken en uit de gewone, gesproken taal, ontspringen gedichten die welhaast onnaspeurbaar iets heel anders verklappen dan wat zij letterlijk lijken te zeggen.

Ja, die mysteries van de ruimte en de tijd die de chaos van 't heelal omtoveren tot de donkere orde die het heden is, die zijn er opdat de dode klompen klei konden bestaan. De dode klei op haar beurt is er voor het leven van de cellen en de beesten en tenslotte ook de mens. Dat leven is er dan voor de geboorte van de geest, want uit maatschappelijke samenwerking ontkiemen talen en culturen... die op wonderlijke wijze uit onze dromen worden geboren.

Wij bestaan echt om te dromen, want slechts in de droom kunnen wij ontsnappen aan die donkere holte die de kosmos is en die niets goeds belooft omdat zij alles wat zij voortbrengt, ombrengt in welhaast dezelfde beweging. Zoals de oergod Kronos die zijn kinderen ombracht, meer bepaald dan door ze op te eten. Op uitzondering van de kleine Zeus, die zich door toedoen van zijn moeder liet vervangen door een steen. Zeus deed zijn vraatzuchtige vader braken en wekte aldus het eens verslonden leven uit de doden op. En misschien is het wel dàt wat onze dromen moeten doen: het paradijs dat eens onze eigen thuis was, terughalen uit die vooralsnog in het licht van de duisternis van de slaap verholen oorden.

(J.B., 31 januari 2010)


28-01-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wij waren
Klik op de afbeelding om de link te volgen

 Wij waren

NET zoals ikzelf was zij van eenvoudigen huize. Ze was altijd simpel maar goed gekleed, hield zich wat afzijdig zonder dat dit al te veel opviel, en ze vermeed grotere groepen van mensen als het ware instinctief. Toen we elkaar leerden kennen, waren er nog helemaal geen tekenen dat de wereld weldra zou ten onder gaan. Het leek alsof de toekomst voor ons open lag met zelfs een vergezicht op kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen met daarbij slechts vooruitgang, vrede en geluk in het verschiet. Geheel argeloos stichtten we een gezin, welhaast zoals tortelduiven hun nest maken: ze halen takken en stro en zelfs stukjes plastiek en ander afval waar ze die maar vinden kunnen en vlechten daarmee in alle ernst een warme woonst, hoog en droog, uit de wind en in de zon. Aan deze hemelvaarders namen wij een voorbeeld en net zoals zij leefden ook wij in de hoogten en dicht bij het licht van de zon. We lieten ons drijven op de winden uit het zuiden en als het pijpenstelen regende, verscholen we ons in het hout waarvan we de sterke geuren opsnoven terwijl de ouderen die ons omringden, onophoudelijk verhalen vertelden. Neen, de ziekmakende televisie met zijn opdringerige leugenaars was aan ons niet besteed, en van zijn lawaaierig bestaan wisten we toen alvast niets af. Ook door de enerverende, kunstmatige geluiden van radio's en andere afgoden werden wij niet gehinderd, want er was niet het geld dat op de koop toe voor het bezit van deze kwellingen betaald moet worden. Alles wat we hoorden, waren naast de wind, de regen en de gezangen van de vogels, de stemmen van onze stamgenoten. Ze klonken bezwerend en zo ook geruststellend, en ze vertelden altijd uitgerekend datgene wat passend was op dat eigenste moment. Voorouders doen alles voor, ze zeggen ook alles voor, ze zetten op rijm wat doorgezegd moet worden en onthouden, omdat het uit de oudste tijden stamt, nog van hun ouders en de ouders van hun ouders. Het duurt vaak tot men zelf oud wordt, vooraleer men het belang begrijpt van het bezit uit goede bron van wat geschied is in die tijden die voorafgaan aan het eigen bestaan en aan dat van zijn kinderen, en dan gaat men op zijn beurt aan het vertellen, men rijmt en men stafrijmt en men hoopt dat de jongsten het allemaal tot zich zullen nemen, want het kan kostbaar zijn als er hoge nood is, om te weten hoe de voorvaderen daar zijn mee omgegaan.



Met de hemelbewoners stonden wij ook op wanneer de zon opstond en zij de luchten in het oosten kleurde met het eerste rood van de dageraad dat algauw de hemel in brand zette en dat in een soms oorverdovend concert van jubel ontstak, beginnende met het kraaien van de hanen, die allereerste herauten van de nieuwe dag, vanuit de vier windstreken van de aarde. Zij lieten ons dan ook begrijpen dat zij in feite de engelen waren die, zoals in de Apocalyps voorspeld over het eschaton, op de bazuinen bliezen om de eindtijd aan te kondigen en de lang verwachte, nieuwe wereld. Maar eigenlijk was het alsof wij al in die beloofde wereld van de toekomst leefden, en dat kwam doordat wij toen eigenlijk zoals de kleinste kinderen waren: wij dachten niet na over de eindigheid van onze dagen en als beminden verdwenen, spraken wij nimmer over de dood. Daarentegen sponnen wij al wat triest kon zijn, in het holst van fantasierijke verhalen in, zodat het onzichtbaar werd, zoals de pop die in een cocon slaapt aan elk oog is onttrokken.



Maar die hemel die eigenlijk een geluk zoals van struisvogels meebracht, kon uiteraard niet blijven duren. Het kostte ons steeds meer moeite om de rauwe werkelijkheid te gaan ontkennen, om wat lelijk was te gaan verbloemen en om pijn en kwellingen voor te stellen als bijzondere genaden waarvan ons de diepe zin ooit wel in vol ornaat zou worden geopenbaard. Waar onze dagelijkse maaltijden aanvankelijk welhaast rituelen waren die wij in stand hielden om aan de godheid eer te brengen, drong het na verloop van tijd toch tot ons door dat wij niet aten voor de schone ogen van arduinen beelden en voor de goede sier: als het voedsel ons ontbrak, dan voelden wij een gruwelijke pijn, een leed dat om zich heen greep en dat ons krenkte in het diepst van onze ziel omdat ons lichaam dat van stof is, vlees van ander leven nodig heeft. Wij gingen honger lijden als de zon niet lang genoeg geschenen had op akkers die niet zo heilig bleken; als droogte kloven in de aarde trok of als een zondvloed de gewassen wegspoelde van onze velden in de heuvels waar de nimfen en de faunen dansten. Soms bleef de lente maanden langer weg dan wij gewoon geworden waren en haalden onze regendansen niets meer uit; soms was er slechts de koude oostenwind die al wat groeide met zijn snijdend ijs verstijfde; soms werd het warm, veel vroeger dan gewoonlijk, en rees het leven in geen tijd ten hemel, om dan eensklaps door een plotse strenge vorst meedogenloos te worden afgemaaid. Poëzie blijkt jammer maar helaas geen hulp te bieden tegen honger, pijn en allerlei gevaren; gedichten blijven voor zover ons de ervaring leert van louter klanken te zijn gemaakt die hooguit een eigen echo produceren en verder gedoemd zijn even vruchteloos te blijven als de weeklachten en smeekbeden van al wie van kou en honger gestaag vergaan.



En zo kwam het dat ons zorgeloos bestaan geleidelijk veranderde, net zoals de dag die overgaat in duisternis, de warmte van de zon in kille regenvlagen. Het goede voedsel werd met schimmel overdekt; frisgroene twijgen uit de schone lente, eens hun vruchten afgeworpen, bogen donker neer ter aarde; het zinderend' ultramarijn van de augustushemel ging over in 't bedrukkend en chaotisch grijs van de novemberdonkerten. Gedwongen werden wij om aan onze zo keurig rijmende paradijsverhalen te gaan twijfelen, gedwongen werden wij om onze doden te begraven, gedwongen om gekromd te lopen door de natte akkers in de glorie van alleen de dood. Kwam het door de zorgeloosheid van de mensen voor de aarde? Was de oorlog oorzaak van al het leed en het tekort? Of rustte op het mensdom sinds oudsher die vloek waarover geen van alle heilige geschriften zwijgen kunnen, en die wij niet anders verstaan dan in al wat onze leden te verduren hebben? Het leven is geen licht met hier en daar een schoonheidsvlekje duisternis; aardedonker is immers gans 't heelal en welhaast alle sterren zijn daarin vergeefse fonkelingen die ten ondergang gedoemd oplichten gelijk kinderlijk onschuldige kreten, zich nauwelijks van 't eigen zijn bewust. Er zijn geen wegwijzers, er is geen lering die een mens met zijn verstand bevatten kan, wij moeten ons behelpen met kwatrijnen en terzinen.



En daarom ook ziet men des avonds in de kleine huisjes in de velden, vlammen als van kaarsen achter 't glas te wapperen staan, ofwel het vuur in kachels en, wijl vele, kleine en nog niets vermoedende kinderen slapen, zitten oudjes met de vingers in elkaar gestrengeld, 't hoofd gebogen of geknield als zij nog kunnen, hun gebeden op te zeggen. Zij praten met hun ouders alsof die, nu zij allang vergaan zijn en tot as herleid, over alle macht beschikken waarvan nog levenden slechts kunnen dromen. Zij praten met hen over de ellende die blijft duren, zij vragen niét zoals Job uit 't testament naar het waarom, puur uit bescheidenheid - zij bidden enkel: als gij het goed vindt, als 't u behaagt, als het geen moeite kost en als ge eens wat tijd teveel mocht hebben... wilt gij dan zo goed zijn om eens aan ons te denken. Alleen denken, dat volstaat, het is immers het gebaar dat telt.



Wij waren van eenvoudigen huize, wij leefden gans ons leven uit, wij zagen onze kinderen groeien, er kwamen vele jaren, zij vlogen al te snel voorbij, en nu zijn onze dagen allemaal geteld, de weelde behoort voorgoed tot het verleden, er is geen vijand en er is geen held.



J.B., 28 januari 2010


24-01-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Saint-Denis
Saint-Denis




22-01-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Stenen en mensen
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Stenen en mensen

Toen wij daar in die oude, koude kerk stonden, bij het koor, waar op de muur geschilderd nog een paar heiligen staan in bijna helemaal weggesleten kleuren, zegde hij dat hij niet begrijpen kon hoe mensen daaraan ooit geloof geschonken hadden. Hij wees nu naar een plaasteren beeld van ongeveer een meter hoog, voorstellende een rechtopstaande man die zijn hoofd onder zijn arm droeg.

- Een kopie, zei hij: het origineel prijkt in de gevel van de Notre Dame. Het is Saint-Denis, Sint-Dionysius: de eerste bisschop van Parijs - in de derde eeuw de Gallische stad Lutetia. Samen met twee gezellen werd de missionaris daar door heidenen in een oven geworpen, maar omdat het vuur weigerde hen te verbranden, onthoofdde men hen dan maar op Montmartre - de 'martelaarsberg'. De heilige wilde echter in Saint-Denis begraven worden en trok er daarom onmiddellijk heen, met zijn hoofd in zijn handen. Ik hoor mijn eigen grootvader nog zeggen dat hij het nu niet meer zou moeten proberen, in dat drukke verkeer.

Het beeld bleef me bij, de verschoten binnenmuren, de gebroken ruiten van de eens zo betoverende glasramen, heden tochtgaten en roestig schroot, en ik bedacht dat de beelden, en ook de doeken die daar als het ware halfstok aan hun eikenhouten kaders bengelden in de ijskoude adem van januari, ooit heel anders waren geweest. Nu waren ze 'dood', zoveel was zeker, maar toentertijd werden zij verzorgd, gezalfd, ze stonden in een warme kerk, omgeven door gelovigen die de legende van hun patroonheilige aan elkaar vertelden, jaar na jaar, en er was het licht van honderd kaarsen, gewijde gezangen weerklonken onder het gebinte van de torens, de kerk was dagelijks overvol, zij werd eigenlijk bewoond: door de talloze gelovigen, maar vooreerst ook door al die hemellieden. Uiteraard waren zij nu begraven onder de arduinen vloer, maar aan de wanden stond nog hun gestalte, alsof zij bezig waren in hun dagelijkse doen, in de fleur van hun dagen, predikend, ofwel op het toppunt van hun getuigenis, terwijl ze afgeslacht werden zoals het Lam Gods zelf.

Ooit zat daar op de voorste rij mijnheer Bach, zei hij: onze koorleider, die wekelijks nieuwe muziek maakte voor de zangers en de muzikanten. Het orgel speelde samen met de strijkers, de houtblazers en het koper; allemaal instrumenten van de hoogste kwaliteit, met engelengeduld gemaakt door de vaklieden van deze stad. De muziek bracht de taferelen telkens weer tot leven, het koor sprak in de plaats van Dionysius terwijl het zong, het orgel overtuigde ons ervan dat het de stem was van de heilige die sprak, de fijnbesnaarde strijkers beaamden elk van zijn heldhaftige frasen. En door vertellende glasramen scheen elke morgen weer een nieuwe zon die een eeuwige zondag schiep. Zoals het zonlicht de stenen warm maakte en de ganse duistere aarde omdoopte tot een feest van licht, zo ook wekten de muziek en de gezangen, de heiligen uit de doden op.

Stenen dienen te worden aangekleed, zo docht het mij: beelden komen pas tot leven als zij worden bekeken en als iemand hun geschiedenis vertelt aan anderen die toehoren. Het gaat er met beelden trouwens helemaal niet anders dan met mensen aan toe, want ook wij zouden dood blijven als wij niet baadden in de weelde van de taal. Gezangen en legenden, gebeden en relieken, glasramen, wierook, kaarsen en schilderijen: zij verhullen de waarheid niet, doch zij brengen hem tot spreken door het dode aan te kleden, leven daaruit los te weken en stemmen met smeken tot spreken te bewegen.

- Stenen verschillen hierin warempel niet van mensen, zo liet ik me ontgaan. Hij keek geschrokken op, vroeg me wat ik dan bedoelde, maar omdat hij alweer verder praatte, hield ik mijn antwoord stil, misschien tot een andere keer.

(J.B., 22 januari 2010)


08-01-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De binnen- en de buitenkant
Klik op de afbeelding om de link te volgen

De binnen- en de buitenkant

Van de mens, wel te verstaan, want ook dozen hebben een binnen- en een buitenkant. Mocht men een mens kunnen vergelijken met een doos, dan bedoelde men zijn ingewanden van zodra men over zijn binnenkant sprak. Maar een mens is niet louter de fysieke ruimte die hij inneemt; dat is alleen zijn lichaam. Zij die de mens met zijn lichaam identificeren, zien de ingewanden als de binnenkant, incluis die ingewanden die 'hersenen' heten. Voor hen is dat de "binnenste binnenkant" en dus de geest of de ziel, al om het even. De wil ook, en de gevoelens, het gemoed en het karakter, noem maar op: het zit allemaal op een welbepaalde plaats - vanbinnen uiteraard - net zoals de maag en ook de darmen. "De mens is een buisje met een input en een output", zo verwoordt het de momenteel als meest invloedrijke intellectueel van Vlaanderen uitgeroepen man, in zijn uiteraard bijzonder materialistische visie.

Edoch, indien een mens meer is dan zijn stoffelijk lichaam of, in bewoordingen die beter bij onze vraagstelling hier passen: als de binnenkant van een mens meer is dan zijn ingewanden en zijn hersenen, wat is die binnenkant dan wel?

Laten we zelfs verder gaan, nu we toch al op dit pad beland zijn, en laten we nu meteen de evidente vraag stellen wat dan de buítenkant is van een mens. Immers, we stelden al dat zijn buitenkant niet samenvalt met zijn vel waarop het licht van de zon en van de maan weerkaatst. Nog anders gesteld: als de mens niet zijn vlees is, maar als zijn ganse vlees alleen de buítenkant is van de mens, het binnenste van de lichaamscellen inbegrepen, de hersenen en de zenuwbanen inbegrepen, en ook de hormonen en al die andere stoffen die te pas worden gebracht als hij kijkt, twijfelt, wil of nog anderszins voelt ofwel tast... wat mag dan wel de binnenkant zijn? Wat is onze binnenkant als onze buitenkant ons vlees is?

Te stellen dat ons vlees louter onze buitenkant is, doet ons wel heel fel gelijken op het woord. Valt de buitenkant van een woord immers ook niet samen met zijn letters en met alles wat zij alleen maar op zichzelf betekenen, gaande van de tekeningetjes die ze zijn, tot de soldaten die, elk op hun eigen plaats, marcheren in de kolomme van het alfabet? De binnenkant van een woord daarentegen heeft niets meer met zijn lettertekens te maken: het is immers zijn betekenis, en die verwijst niet langer naar het alfabet en naar de letters, laat staan naar de tekeningetjes die alle letters op zichzelf kunnen zijn, maar wel verwijzen woorden naar de wereld waarin zij namen zijn van dingen en waarin zij ook zowel naar andere woorden als naar andere dingen kunnen verwijzen.

Mensen hebben blijkbaar dat gemeen met woorden, dat hun binnenkant puur betekenis is, ook al hebben zij de stof broodnodig, zoals ook de woorden inkt of klanken nodig hebben, en ook de grammatica en wat niet allemaal meer, zoals het levend vlees de cellen nodig heeft en al die wetten die het reilen en zeilen daarvan in goede banen moeten leiden.

Maar mensen zijn nóg meer dan woorden, want woorden leven niet zoals de mensen leven: aan het bot van de woorden zit veel minder vlees dan aan het menselijk gebeente en sommigen zeggen zelfs dat woorden niet op zichzelf kunnen bestaan doch dat zij op mensen parasiteren. Woorden kunnen mensen zelfs het hoofd op hol brengen en aanzetten tot allerlei bewegingen ofwel hen daarvan weerhouden, ook als zulks in weerwil is van alle andere neigingen in de natuur. Woorden kunnen massa's mensen doden, zoals ook microben dat bij tijden doen, al zitten woorden en microben elk in een àndere binnenkant verborgen.

Hoe mensen dan meer dan woorden zijn, blijft zeer zeker voor altijd een raadsel. Men zegt dat niet slechts mensen doch alle schepselen Gods, de woorden van de Schepper zijn waarmee Hij spreekt, of zingt, of vloekt of roept, wie zal het zeggen? En wellicht heeft ook de schepping zelf een buiten- en een binnenkant, en die laatste te verstaan is ongetwijfeld een Gezellige kunst waarvoor nog lang geen scholen bestaan.

(J.B., 8 januari 2010)


06-01-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Thuis
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Thuis

"Emma? Maar waar gaat gij naartoe, mijn kind?"

Over haar stok gebogen voortschuifelend gelijk een trage rups, onderbreekt Emma haar ernstige gang. Nog pientere oogjes kijken op vanonder de zwarte kap. Zij hoort bijna niets meer maar toch herkent zij de vertrouwde stem van Marie die naast haar staat, bezorgd glimlachend. Marie is een bejaarde vrouw, maar Emma is nog een generatie ouder; stokoud is zij al.

"Waar gaat gij naartoe, mijn kind?", herhaalt Marie, nog luider.

Emma lacht, verrukt gelijk een kleuter: "Ewel, naar huis, mijn kind! Naar huis ga ik, mijn kind!"

"Maar Emma: naar huis is niet dààrlangs, mijn kind!", roept Marie nu heel luid in haar oor.

"Ah neen?", kijkt Emma weer op.

"Bah neen gij! Kom, geef mij een arm!" Emma geeft Marie een arm en zij draaien de andere richting op. Twee besjes, Marie is klein maar Emma is nog een graadje kleiner. "Ik zal meegaan met u tot thuis, Emma! Want nu waart ge een beetje mis hé? Hihi!"

Geen week later werd er met twee klokken geluid, voor Emma. Nog een drietal pogingen had zij ondernomen om naar huis te gaan, en dat wil zeggen: naar een naburige gemeente, naar het gehucht waar zij geboren was, zesennegentig jaar geleden. En zij ging wel degelijk de goede kant op, langs de kortste weg ging zij, een binnenweg die zij nog heel goed kende. Tot op de plaats waar ooit het huis stond van haar vader en haar moeder, zou zij zijn gegaan... als men haar niet telkenmale halverwege had opgehouden, met uitleg overladen, in een auto geduwd en teruggebracht.

 

Elke mens wil altijd weer terug daarheen waar hij vandaan komt. Het is blijkbaar een natuurwet, net zoals de valwet. Een appel die van een boom valt, kan men halverwege opvangen en terug proberen op te hangen aan zijn tak, maar als hij eenmaal viel, dan zal hij opnieuw vallen en op een keer zijt ge te laat om zijn val te onderscheppen en dan valt hij voor de laatste keer. Alle lichamen zijn immers onderhevig aan de zwaarte. Alle mensen willen, oud geworden, weer naar huis.

De oorsprong is tegelijk altijd het doel, de start is ook de finish en de eersten zullen de laatsten zijn, want alles wat gebeurt, is precies zoals de wereld zelf: volkomen rond. Rond, bolvormig zelfs, meer nog dan wij met ons verstand bevatten kunnen want, waar wij ons ook bevinden op een bol: wij vallen er niet af, alleen maar omdat wij geloven dat we thuis zijn waar we zijn.

De mieren komen uit een gaatje in het zand, zij moeten op zoek naar allerlei lekkers om op te eten, bevoorradingen ook voor de winter, en die slepen zij dan naar hun gaatje mee, naar die onderaardse mierenspelonken; het is hun thuis, de plaats waar zij uit het ei kwamen en het levenslicht aanschouwden voor het eerst, zoals alle wezens dat doen die onder de zon worden geboren. Als de zon wegdrijft naar het westen, wegzinkt achter de boomgaarden, zwaar van rijpe vruchten, als de hemel rood wordt, roder nog dan in de kleurigste sprookjes, en als de koele vrede van de zomeravond neerdaalt uit de hemel in de vorm van zilte regen, dan kruipen alle mieren content weer in hun nest, zij gaan naar huis voor de duur van de nacht, en zij slapen.

Eenmaal op zijn sterfbed roept een mens weer om de nabijheid van zijn moeder, en zelfs bij hen die niet het geluk hebben in een bed te sterven, weerklinkt zeer waarschijnlijk de roep om de moeder, al was het maar als een gedachte, een scherf van een gedachte, heel ver weg ergens in een achterkwabje van het hoofd. Twee keer hoort een moeder haar kind echt schreien: een eerste keer bij de geboorte, in de geboortekreet, welke geen vreugdekreet is; een laatste keer als het soms oud geworden kind door de dood wordt bezocht, die géén moeder is, en met een kreet die evenmin een kreet is van verlossing. De eerste kreet van een mens is een antwoord op het krijten van de weeën van de moeder. Maar de doodskreet, als zij al weerklinkt: wie zal zeggen wat zij inhoudt? Is zij niet een roep om moeder? Wordt zij beantwoord?

Emma's reis duurde zeker uren, maar op een gegeven ogenblik kwam zij aan op de plaats waar eens de woonst stond waar zij opgroeide en speelde: een klein hoevetje was het, dat diep terzijde naast de steenweg lag, wat verborgen achter dichte hagen. Er was een zwart smeedijzeren hek en het beeld ervan was onlosmakelijk verbonden met dat van Loebas die daarachter onvermoeibaar kwispelend heen en weer liep van de morgen tot de avond. Het huis lag nog dieper, middenin de stallingen en achter de mesthoop, in de schaduw van een eik en van een linde. In de stallen knorde het varkentje en loeide de koe, zij waren kleine keuterboertjes toen, en Emma zag zichzelf daar lopen, haar eerste pasjes, achter de geit aan liep zij. Er waren nog geen middelen om dat ogenblik vast te leggen, misschien juist daardoor lag het nog ongerept in het binnenste van haar hart. Zoals ook het beeld van moeder en van vader.

 

En was het moeder die haar nu de hand reikte, of was het de dood? Zij was als een rups tot daar gekropen; zij leunde op haar stok, het was geen zicht haar zo te zien terzijde van de lawaaierige snelweg, haar blikken rustend in een schuimende greppel vol met colablikjes en met plastic dozen. Zij viel om zoals een bordkarton dat omgeblazen wordt door amper één stoot van de wind. Het was bijna niet meer de moeite om haar kleine lichaam uit het vuilnis weg te vissen.

(J.B., Driekoningen 2010)


03-01-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Doorheen de winterse depressie
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Doorheen de winterse depressie

Ergens zegt Shakespeare dat wij maar liever het lastige leven blijven verduren omdat we niet weten wat voor dromen de lange slaap, die de dood is, ons dan te bieden heeft. We nemen het zekere voor het onzekere, ook al is het zekere van ellende overvol: het kan immers nog altijd erger. En eigenlijk moest men zeggen dat wij vooralsnog het zekere voor het onzekere nemen, want die keuze ontspringt slechts aan een uitstel dat zeker geen lang leven is beschoren.

Geen mens treedt het leven binnen op eigen verzoek: deed hij dat wél, dan moest hij er al zijn vooraleer hij het bestaan naar binnen trad. Over wie men is en waar men terecht komt, heeft men dus nog minder inspraak, en dat wil zeggen: nog minder dan helemaal geen.

Maar terwijl een mens voor zijn geboorte, of voor zijn ontvangenis, in feite helemaal geen problemen had met het bestaan dat hem te wachten stond omdat hij helemaal nog niet bestond en derhalve ook geen enkel besef had, laat staan een besef van wat komen zou, liggen de kaarten uiteraard helemaal anders met betrekking tot wat er volgt na onze dood. De dood is niet zomaar een "niet zijn"; de dood is altijd onze dood, ons "niet meer zijn". Erger nog: de dood is de mijne; hij is mijn niet meer zijn. En die gedachte die qua verschrikkelijkheid geen gelijke heeft, vult ons kortstondige leven dag in dag uit.

Als het sneeuwt en de nacht valt maar het wil niet donker worden omdat een volle maan over de witte wereld schijnt, dan kan men een korte wijl de indruk hebben dat leven en dood er eigenlijk niet toe doen, omdat achter die tegenstellingen nog een ander bestaan schuilging, zoals zich achter de tegenstelling van dag en nacht nog een andere klaarte ophoudt welke het magere vermoeden voedt dat dan toch niet àlles wat wij ooit durfden te hopen, ijdel was. Wij voeden deze maanbeschenen durf met magere en witbesneeuwde, nachtelijke takken in een wereld glanzend als van jade in die halssnoeren van Chinese keizersvrouwen uit een prehistorisch tijdperk vol van vazen. We gaan niet slapen nu, we kijken in de witte nacht, we betreden dit tapijt, fris van fonkelende edelstenen, en we laten onze zielen schaatsen in betoverende oorden die misschien niet eens bestaan, maar dat raakt onze koude kleren niet, in dat uitgelezen ogenblik dat overstroomt van vreemde weelde.

Heel even lijkt het alsof de aarde en de hemel slechts decorum waren bij dit onnoemelijk onwezenlijke licht dat in kristallen watervallen luchters zingt van ijspegels en dat schijnt doorheen de vorstbloemen op 't glas. Er was nooit sprake van een leven of een dood, alleen die stille droom bestond, ofwel ook niet. En droomde hij zichzelf, droomden ook wij onszelf, droomde de volle maan zichzelf en ook het ijs, het licht, de kroonluchters en de diepe, vorstfrisse ademteugen. Allen droomden wij onszelf en ook elkander, totdat het almaar kouder werd - totdat wij droomden dat het almaar kouder werd, en wij vastvroren in dat nachtelijke ijs - en wij droomden dat wij vastvroren in het nachtelijke ijs dat we ons droomden - voor eens en voor altijd.

En zo rijmen wij de tijd gelijk een zijden kanten kraag aan onze knagende gedachten vast tegen een al te felle noordenwind; zo glijden wij gestaag door de besneeuwde bergtoppen van januari, februari tegemoet. Maart moet sinds oudsher uitgerekend twaalf zonnige dagen leveren, en dan komt eindelijk april - Aprilis, het klinkt reeds lang de sneeuwklokjes voorbij en ook de krokussen, en daar daagt reeds in de verte Gorter's Mei.

(J.B., 3 januari 2010)




Omsk
Archief
  • Alle berichten

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    LITERATUUR - PAS VERSCHENEN:
    Foto

    Koningin Elisabethwedstrijd
     2013
    voor Piano:
    http://www.cmireb.be/nl/ 


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    De ballade Erlkönig 1815,  Franz Schubert (1797-1828)
    http://www.digischool.nl/ckv2/romantiek/romantiek/muziek/ballade_erlkonig.htm 


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Klassieke muziek:  http://www.bloggen.be/musica/ 
    Foto

    Der Wegweiser

    "Der Wegweiser" ("De Wegwijzer") is een gedicht uit de gedichtencyclus "Die Winterreise" ("De winterreis") van Wilhelm Müller.

    Het gedicht gaat over een wandelaar die de wegen vermijdt waar de andere mensen lopen; hij verkiest de verborgen stegen tussen ondergeneeuwde rotsklippen, alsof hij iets vreselijks heeft begaan en hij mensen moet gaan schuwen. Een verscheurend verlangen drijft hem de woestenij in. Wijzers op de straten wijzen, ze wijzen in de richting van de steden, en hij wandelt en wandelt, opgejaagd op zoek... naar rust. En ineens staat daar een wijzer, pal voor hem, en die wijzer gebiedt hem een straat in te gaan; een straat waaruit niemand ooit terugkeerde.

    Na de tekst hier onder volgt een link naar een video met een beroemde uitvoering, door Dietrich Fischer-Dieskau en Alfred Brendel, van het door Schubert op toon gezette gedicht uit de liederencyclus Die Winterreise.

     

    Der Wegweiser


    (Wilhelm Müller)


    Was vermeid' ich denn die Wege,

    Wo die ander'n Wand'rer gehn,

    Suche mir versteckte Stege

    Durch verschneite Felsenhöh'n?


    Habe ja doch nichts begangen,

    Daß ich Menschen sollte scheu'n, -

    Welch ein törichtes Verlangen

    Treibt mich in die Wüstenei'n?


    Weiser stehen auf den Strassen,

    Weisen auf die Städte zu,

    Und ich wand're sonder Maßen

    Ohne Ruh' und suche Ruh'.


    Einen Weiser seh' ich stehen

    Unverrückt vor meinem Blick;

    Eine Straße muß ich gehen,

    Die noch keiner ging zurück.

    MUZIEK: http://www.youtube.com/watch?v=xjuMgK9SimI&feature=related


    Foto

    Alles ontstaat tussen 'droom' en 'werkelijkheid' -

    Over het jongste boek van Ludo Noens

    De klacht is terecht: in zogenaamde boekenzaken is nog weinig meer te vinden dan fotoalbums omtrent koken, reisgidsen en opgeklopte, tot de prijzenpot veroordeelde, doch volstrekt onleesbare romans van schrijvers die leven van hun naam, welke nu eenmaal niet mag ontbreken op het salontafeltje van de 'interloktueel'. Ook de obligate tijdschriften bieden naast reklame nog slechts lang achterhaalde, in columns gegoten meninkjes van TV-vedetten met weliswaar lange tongen doch lege hoofden. Wie zich vandaag beperkt tot de magazijnen waar de massa koopt, koopt pulp: Cultuur speelt zich in deze tijd weer exclusief af in de marge: echte gedichten schuwen glad papier en over de nu vernieuwende boeken hoor je pas binnen tien jaar op canvas praten - àls die al ooit in het commerciële circuit terechtkomen. Wie artistiek bij wil zijn, dient zich uit te rusten met speciale antennetjes, en die verwijzen naar heel andere publicaties: geen fotobrochures over koken of over citytrips, maar nog echt spannende romans met gevleugelde fantasie, fictie die de 'werkelijkheid' inhaalt, en inspirerende inhoud waar over na te denken valt en ook vruchtbaar over te converseren.

    "Bannelingen uit Droomtijd" (*) is zo'n roman - geheel in de marge, waar de cultuur van deze nieuwe tijd gedijt - al noemt hij zichzelf heel bescheiden 'novelle'. Het volume telt weliswaar geen duizend pagina's maar de inhoud heeft tentakels die zowat alles updaten en onderling relateren wat met de themata van Ludo Noens zijn jongste boek te maken heeft, want deze auteur is bekend om zijn historische nauwgezetheid en om zijn vermogen een veelheid van creatieve verbanden naar de oppervlakte te brengen.

    Het tijdskader van de 'vertelling' in "Bannelingen uit Droomtijd" (*) is het controversiële tijdsgewricht van de "flower-power" dat intussen alleen de gepensioneerden onder ons nog hebben meegemaakt: de tijd van de drugsexperimenten die naar werelden leken te leiden die verwant bleken met die van de oudste culturen waaruit onze grote religies en levensbeschouwingen ontsprongen. "Hier ging het niet meer om de zoveelste sociale of politieke omwenteling, maar om een ontologische verschuiving". (p. 79) Meer bepaald filosoferen de personages op verhalende wijze over die heel bijzondere bewustzijnstoestand die het grensgebied bestrijkt tussen de droom en de waaktoestand in: de lucide droom, in de voorgaande eeuw reeds verkend door de Nederlandse psychiater en schrijver, Frederik Van Eeden, die in deze droomvorm naar zijn eigen zeggen met zijn overleden zoon heeft gepraat. Hoe dat mogelijk is, verklaart Noens evenwel niet op een positief wetenschappelijke manier; hij toont wél dat er andere, evenwaardige verklaringsmethoden zijn én hij laat ook zien dàt zoiets mogelijk is.

    De "sixties" verwijzen naar de tijd der Oepanisjaden én naar de religieuze bronnen van de Aboriginals: "De Aboriginals, de oorspronkelijke bewoners van Australië, noemen het alchéringa of Droomtijd (...)", waarin het concrete, het aardse, uit de droom, uit de hemel, werd geschapen, "(...) Maar een onomkeerbare catastrofe zorgde er op een dag voor dat de verbinding tussen hemel en aarde definitief werd verbroken". (p. 81) Noens' novelle werpt ook licht op wat in de parapsychologie de "materialisaties" heten, de "Toelpa's" of de "succubussen", en het doet allemaal denken aan de "kat van Schrödinger"; het onderbepaalde dat pas middels de bewuste toeschouwer zijn definitieve vorm krijgt omdat alles intersubjectief zou zijn. Bovendien bevat het werk een genuanceerd maatschappijkritisch luik dat weerstand biedt aan geschiedenisverdraaiingen die de wondere tijd van de sixties willen banaliseren omdat hij alles behalve past in de onverbiddelijke Westerse economie en in onze Big Brother-wereld: "Onze wetten, economische structuren, wereldbeschouwelijke en religieuze instituten, sociale gebruiken en gedragspatronen zijn historisch geëvolueerd, en dit wordt allemaal verkeerdelijk vereenzelvigd met het leven op zich" (pp. 54-55).

    "Bannelingen uit Droomtijd" (*) zal binnen twintig jaar een best-seller zijn. Het boek werd vandaag gratis verspreid onder de abonnees van Portulaan - een cultureel tijdschrift dat zijn naam niet gestolen heeft en dat vandaag zijn vijfentwintigste jaargang ingaat!

    (*) Zie: http://www.bloggen.be/ludonoens/  

    (Jan Bauwens, 1 januari 2009)



    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • PAS VERSCHENEN * VAN LIBRICIDE NAAR GENOCIDE
  • PAS VERSCHENEN * VAN LIBRICIDE NAAR GENOCIDE
  • Het eindstation
  • a
  • Isaac
  • Meilied
  • Nosferatu (video)
  • Wij waren (video)
  • Johann Pachelbel, Canon (synthesiserversie)
  • Zo is de dood
  • Hoe gezond is sport? Een interview met Omsk van Togenbirger
  • Het recht van de sterkste
  • 12.12.12.
  • Over het gebruik van de patiënt in de eenentwintigste eeuw. Een interview met Omsk Van Togenbirger-De Waelekens
  • De dienaar van
  • actueel: het orgaan
  • Juniregen
  • U moet er af!
  • Koningin Elisabethwedstrijd voor Viool 2012
  • De geest in de fles
  • Inzicht
  • Het magazijn
  • Erosie
  • Kort
  • De eeuwige wederkomst
  • Het hiernamaals
  • Over het ware lot van de mens - Een interview met Omsk Van Togenbirger-De Waelekens
  • Het wezen van de vrolijkheid
  • Dante's afdaling ter helle (3)
  • Dante's afdaling ter helle (2)
  • Dante's afdaling ter helle (1)
  • De tijd
  • De ets
  • Het cultuurbegrip van Stephanos
  • Opstanding
  • Rijk en dom
  • Over de verschillende graden van dood zijn
  • Koude oorlog
  • Het Bureau Voor Onoplosbare Zaken
  • In de kelder
  • Mijn oude grootmoeder
  • De laatsten zullen de laatsten zijn
  • Leugens
  • Enkelvoud
  • Zonde
  • Adieu, groots firmament vol fonkelende sterren!
  • Christus en de kardinalen
  • Het labyrint
  • Het geloof en de werken
  • Sparen en plunderen
  • Zijn wij dan niet de echo onzer verzinsels?
  • Gesprek in de winter
  • Inspiratie
  • Tourette
  • Kwalen zijn geen kwalen. Een stukje voor de eerste winterdag.
  • Koude winters...
  • De toren
  • De fles
  • Kwakzalvers
  • Fijn wit zand
  • De wolk
  • Water & Over de klimaatsverandering
  • Spoken
  • De nieuwe god
  • De witte krokodil
  • Geloof (1)
  • Orde
  • In de toekomst is geen heil...
  • Kaos
  • Doeltreffende medicatie
  • Surrealistische werkelijkheid
  • De gasknop
  • Van Togenbirger's 'atheïsme'
  • Zomer
  • Mijnheer Dupont en de mal van het Zijn
  • Het ei van mei
  • Martha
  • Een zeer gezond besluit
  • Aan de ontbijttafel - illustratie
  • Aan de ontbijttafel
  • Milieuleugentjes om bestwil?
  • Het tanen van de Noord-Atlantische drift
  • Februari
  • Tijd is krediet
  • Het hoofdgerecht des levens dis...
  • Wij waren
  • Saint-Denis
  • Stenen en mensen
  • De binnen- en de buitenkant
  • Thuis
  • Doorheen de winterse depressie
  • Een lucide droom (illustratie)
  • Een lucide droom
  • Wiens brood men eet...
  • Evolutie en inwikkeling
  • Sneeuw
  • Bijwerkingen
  • De lucide droom
  • de golem
  • De golem
  • Domesticatie
  • De tijd gaat achterwaarts te vierklauw
  • Worden wij abstract, mijnheer?
  • Kinderarbeid, organenhandel, zwartwerk en Rechtspraak
  • Over een zucht van een nog heel ander kaliber dan de hebzucht
  • Overbevolking
  • Bram Stoker
  • Kinski
  • N
  • Nosferatu
  • de tuinen
  • De tuinen
  • Het Eeuwige Vuur
  • Het boek
  • De Goede Deur
  • Vlees (roman) - 1
  • Verrijzenis
  • Depressies
  • Inbraak
  • Sonate voor Harpsichord en Cello
  • Het is begonnen!
  • Over redelijkheid en klare taal...
  • De tijd vliegt
  • Panta rei
  • Glazen muren en casino's vol attracties!
  • Der Erlkönig grafiet
  • Der Erkönig (J.W. von Goethe)
  • De winter en de dood
  • Aanhangsels
  • Extase
  • Verbloemingen
  • Voornemens
  • Het gelijmde been (3): De toverstok
  • De lange baan
  • God of de duivel
  • Het gelijmde been (2)
  • Die eerste dagen van november
  • Harken
  • Is mijn geld safe?
  • Herfst
  • Het gelijmde been
  • Eten
  • Verslavingen
  • Kunst
  • Ellende
  • De burcht
  • Geheim en identiteit
  • Hongersnood
  • Rood als duizend rozen
  • Op een vergadering...
  • De molen
  • De poolster
  • Het Orgaan
  • Het boek
  • De twee geschiedschrijvers
  • De Laatste Reis
  • De Laatste Reis (illustratie)
  • De Goede Deur
  • De Onderwereld (roman)
  • Water
  • De Overname
  • Solvejg’s Lied
  • Septembernacht
  • Die Nacht…
  • Die nacht (illustratie 2)
  • Spiegels
  • Over het verouderingsproces
  • Het Credo
  • De Afwas
  • Absolute macht
  • Trillingen
  • Maria
  • De Messias
  • Het Spel van de Wereld
  • De nieuwjaarsramp
  • Het argument
  • Zuster Olympia
  • De Meester
  • DE TUINEN
  • Janus of van de Aliënatie
  • De Neuzen van Tsjernobyl
  • Het Eeuwige Vuur
  • Vladslo, en andere plaatsen...
  • De dood is een gedachte
  • Het 'bijna-leven'
  • Het kind
  • De Apologie van de Eeuwigheid
  • De heer die zichzelf in stukjes hakte
  • Het gesprek
  • Een sollicitatie
  • De Omkering van alle dingen
  • Transsubstantiatie
  • De pikorde
  • De wedloop
  • De virtuele veiligheid
  • Dode handen
  • Samen thuis
  • Het Laatste Oordeel
  • SINTERBUIS
  • Gedenkteken

    Hoofdpunten blog omskvtdw2
  • De spiegel
  • De job
  • De Wrat (1)
  • De Wrat (2)
  • De Wrat (3)
  • De Wrat (4)
  • De Wrat (5)
  • DE HEMEL EN DE GOOT
  • DE VERGEETPUT
  • meer verhalen
  • DE TUMOR
  • DE BEHEERDER VAN HET LABYRINT
  • De beheerder van het labyrint (vervolg)
  • Meer verhalen

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Hoofdpunten blog musica
  • Nosferatu
  • Koningin Elisabethwedstrijd voor Piano 2021
  • Adagio liedcyclus
  • Meilied (muziekvideo)
  • Oh dichosa ventura (muziekvideo)
  • Nosferatu (video)
  • Wij waren (video)
  • Muziekvideo's J.B
  • muziekbestanden J.B.
  • Ave Maria
  • Pianoconcerto 14: Daer zat een sneeuwwit vogeltje
  • Te Deum laudamus10
  • Te Deum laudamus9
  • Te Deum laudamus8
  • Te Deum laudamus7
  • Te Deum laudamus6
  • Te Deum laudamus5
  • Te Deum laudamus4
  • Te Deum laudamus3
  • Te Deum laudamus2
  • Te Deum laudamus1
  • Harpsichord 2 verlengd met cello
  • Pianoconcerto 7 Apocalyptische Dans
  • De zee
  • De geschiedenis van de panfluit
  • Requiem - delen 4 tot 7
  • Requiem - deel 3
  • Requiem - deel 2
  • Requiem - deel 1
  • Keldertrappen - nr. 8/8
  • Keldertrappen - nr. 7/8
  • Keldertrappen - nr. 6/8
  • Keldertrappen - nr. 5/8
  • Keldertrappen - nr. 4/8
  • Keldertrappen - nr. 3/8
  • Keldertrappen - nr. 2/8
  • Keldertrappen - nr. 1/8
  • Harpsichord 13 verbeterd
  • Harpsichord 12
  • Harpsichord 11
  • Harpsichord 10
  • Harpsichord 9
  • Harpsichord 7
  • Harpsichord 6
  • Harpsichord 5
  • Harpsichord 3
  • Harpmuziekje
  • Trompetsonate
  • Nostalgia
  • K 2007
  • Goldbach Variaties
  • Pop 5
  • Pop 4
  • Pop 3
  • Pop 2
  • Pop1
  • Drie ontstemde klavieren
  • muziekvideo
  • portretten componisten
  • Pianoconcerto 14, Daer zat een sneeuwwit vogeltje, Jan Bauwens, Serskamp, 2004.
  • Klarinetconcerto 1 Jan Bauwens Serskamp 2004
  • Kort symfonisch gedicht
  • Door de neevlen van de avond (uit: Adagio van Felix Timmermans)
  • Onze-Lieve-Vrouw van Vlaanderen
  • Gebed voor het Vaderland
  • Boskaboutersymfonie
  • Bomen
  • Victoria lucis
  • Gitaarconcerto 1 "Portulaan"
  • vioolconcerto 1: deel 5 van 6
  • Klarinetconcerto 3: deel 3 van 3
  • Klarinetconcerto 3: deel 2 van 3
  • Klarinetconcerto 3: deel 1 van 3
  • pianoconcerto nr 15
  • Pianoconcerto nr 5 deel 5 van 6
  • Pianoconcerto nr 5 deel 4 van 6
  • Dans
  • Titan
  • Tsunami symfonie
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 6 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 5 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 4 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 3 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 2 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 1 van 6
  • Harpmuziekje
  • minimal1
  • Ave Maria
  • Juan de la Cruz' Canciones 7 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 6 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 5 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 4 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 3 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 2 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 1 van 7
  • Tsunami symfonie (Jan Bauwens)
  • Junisymfonie (J. Bauwens)
  • O dichosa ventura
  • Goldbach Variationen voor Piano Solo (J. Bauwens)
  • Orgelconcerto 3 J Bauwens Serskamp 2008
  • Orgelconcerto 2 J Bauwens Serskamp 2004
  • orgelconcerto 1 J Bauwens Serskamp 2004
  • -
  • achtergrond

    Boeken van dezelfde auteur.
    Om een boek te lezen, klik op de prent van de flap.

    Foto

    Foto

    Foto

    EN FRANCAIS:
    Foto
    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Beluister hedendaagse klassieke muziek van dezelfde auteur: klik op de prent van de weblog hieronder.


    Foto

    Foto

    Foto

    Warm aanbevolen:
    Pas verschenen: "Kamers", van Dirk  Biddeloo, grootmeester van de tragie-komedie:
    Foto

    “O jerum jerum jerum…”

     

    “Streuvels is een Vlaamse Dostojevski; Vansteenbrugge, een hedendaagse Streuvels.

    Stijn Streuvels stelde het harde boerenleven te boek net voor het voorgoed verdween.

    Zijn dorpsgenoot, de befaamde chirurg, auteur, kenner en bewonderaar van de Griekse Oudheid, stichter van Vlaanderens mooiste loopkoers en gewezen senior seniorum, dr. Kris Vansteenbrugge, deed hetzelfde met het Vlaamse studentenleven van weleer.

    Een rijkdom aan cultuur en een niet te missen historisch document, op meesterlijke wijze vorm gegeven in een authentieke Vlaamse realistische roman die leest als een trein.”
    (J.B.)

     

    Alle info: klik op de kaft:

     


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    De nieuwe poëziebundel van
    Guy van Hoof
    (*) is uit:
    "Bekentenissen"
    Meer info: klik op de flap hier onder.
    (*) De dichter heeft een plaats in de top drie van Omsk's voorkeurlijstje der Nederlandse dichtkunst


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    VAN DEZELFDE AUTEUR:
  • bloggen.be/musica/
  • bloggen.be/tisallemaiet/
  • bloggen.be/hetgoedezoeken/
  • bloggen.be/heteindedertijden/
  • bloggen.be/popvtdw/
  • bloggen.be/bethina/
  • bloggen.be/mithrasgijzeling/
  • bloggen.be/theartofmusic/
  • bloggen.be/tiktak/
  • bloggen.be/mathematicachristiana/

    VAN DEZELFDE AUTEUR: MUZIEK: COMPUTERGESTUURDE UITVOERINGEN IN MP3 EN MUZIEKVIDEO:
  • bloggen.be/musica/
  • bloggen.be/popvtdw/
  • bloggen.be/iserlevennadedood/
  • bloggen.be/spiritus/
  • bloggen.be/ontstaansvraag/
  • bloggen.be/onlifeafterdeath/

  • OVER MUZIEK:
  • bloggen.be/theartofmusic

  • CHRISTENDOM VERSUS FYSICALISME:
  • bloggen.be/bethina/
  • bloggen.be/bethina2/
  • bloggen.be/bethina3/
  • bloggen.be/bethina4/
  • bloggen.be/bethina5/
  • bloggen.be/bethina6/
  • bloggen.be/schepping/
  • bloggen.be/prudence/
  • bloggen.be/andthelightshineth/

  • CHRISTENDOM VERSUS KERKENDOM:
  • bloggen.be/mithrasgijzeling/

  • TELEOLOGIE:
  • bloggen.be/heteindedertijden/

  • EDUCATIEF:
  • bloggen.be/hetgoedezoeken/

  • WISKUNDE, LOGICA EN TELEOLOGIE:
  • bloggen.be/mathematicachristiana/
  • bloggen.be/mathematicachristiana2/
  • bloggen.be/paradoxes/

  • SPORT EN GEZONDHEID
  • bloggen.be/metamanagement/

  • Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Archief per maand
  • 03-2023
  • 12-2020
  • 08-2017
  • 06-2017
  • 01-2017
  • 07-2015
  • 12-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 12-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 04-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 05-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 03-2006
  • 01-2006



    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs