Omsk
Van Togenbirger-De Waelekens' Vertelsels (Alle teksten en tekeningen zijn wettelijk beschermd)
Voor meer verhalen: zie het ARCHIEF of de INHOUDSTAFEL. Ofwel klik telkens op de GROENE PIJL die naar LINKS wijst, onderaan de pagina. Copyright: J. Bauwens.
16-05-2012
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.U moet er af!

U moet er af!

De uitkeringen voor werklozen gaan drastisch naar beneden: samenwonenden verliezen tot 40 percent, alleenstaanden 17 percent, en zo komen zij allen onder het leefloon te liggen, wat wil zeggen onder de armoedegrens. Komt u met die uitkering niet meer rond, meneer, mevrouw? Begeeft u zich dan naar de OCMW! De lui van de Openbare Commissie voor Maatschappelijk Welzijn zullen u dan met een bezoek vereren. Uw inboedel wordt net niet aan de deur gezet, maar uw bezit wordt openbaar. U komt voor toeslag op uw uitkering, mevrouw, meneer? Een auto hebt u niet, maar u zult toch eerst die radio moeten verkopen! En die computer uiteraard, want wie zich een Apple kan veroorloven, die heeft beslist geen honger. Is dit niet uw bankrekening, meneer, mevrouw? Kijk dat es aan: daar staat nog tweeduizend euro op, en u komt schooien? Eerst opmaken dus, want met die som kunt u uw eigen uitkering nog enkele jaartjes aanzuiveren tot een schappelijk getal en tegen die tijd hebt u beslist een job gevonden, wat dacht u van het strijkatelier? Uw ingenieursdiploma is in generlei zin een beletsel! Het vloekt met de wet, zegt u? En welke wet bedoelt u dan? De wet over het recht op arbeid overeenkomstig uw opleiding? Jammer, meneer, mevrouw, maar wij hebben nu in uw plaats beslist, ziet u, dat die wet alleen geldt voor wie reeds werk hébben overeenkomstig hun opleiding. Inderdaad, zo hebben wij die wet overbodig gemaakt, en wat dan nog? Dit is een dictatuur, zegt u? Uiteraard. Of had u het nog niet door, dat de democratie allang uit de tijd is? U bent niet modebewust, meneer, mevrouw! U gaat een klacht indienen, zegt u? Tegen ons? En hebt u al een advocaat gekozen? Enig idee welke gek u de nodige duizendjes zal voorschieten? Als u het aan ons vraagt, dan kunt u nog beter de paus aanklagen, dan maakt u tenminste een kans op wat zwijggeld. En dat kennen we hier niet, ziet u? Er bestaan immers geen oren meer die zich zullen lenen voor het aanhoren van uw klacht. U moet weten dat de meesten er nog veel erger aan toe zijn. Wat zegt u? Dat dit de ondergang is van de maatschappij? Het is alvast úw ondergang, meneer, mevrouw, maar dat zal ons worst wezen, want er zijn zoals u heel goed weet teveel mensen op aard en wij dragen zorg voor de planeet! Ja, inderdaad, hier stopt de rit voor u, u moet er af!

(J.B., 15 mei 2012)


07-05-2012
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koningin Elisabethwedstrijd voor Viool 2012

Koningin Elisabethwedstrijd
 2012
voor Viool:
http://www.cmireb.be/nl/ 


16-04-2012
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De geest in de fles

De geest in de fles

Onlangs was mijn zus in Boedapest waar zij het huis bezocht van de grote componist Zoltan Kodaly. Ze had zijn schrijftafel gezien met daarop zijn dagelijkse attributen: zijn bril, de onderlegger voor zijn muziekpapier, het papier zelf, zijn pennetjes en dan ook... de fles. Ze was leeg, zei ze, de fles: de inkt was op, of misschien wel uitgedroogd. En ze vertelde dat ze dacht: kijk eens hier, dat is nu de fles van Zoltan Kodaly, en hieruit is al zijn muziek gekomen, uit deze ene glazen fles gevuld met inkt: de Hary Janos-suite, de vele dansen, de sonata en de strijkkwartetten. En alle gaan zij nog steeds de wereld rond, zij zijn niet meer weg te denken uit de ether, zij vormen mede de cultuur die ons verheft, die onze geest uitmaakt, het allerhoogste goed, de zin van ons bestaan. Bedenk eens, zo ging zij gedreven verder, dat inkt in feite koolstof is, stof dat vanbinnen aan de blikken kachelbuizen plakt, de afval van de afval zelf die opgestookt wordt en waaraan wij ons alleen nog maar verwarmen kunnen, zoals dat gewild wordt door de wet der entropie. Maar elk einde is alweer een nieuw begin: koolstof met wat water alsook een flinke scheut azijn om 't te fixeren, eens schudden en ziedaar het speelgoed van een groot talent die misschien wel zijn schepper overtreft. God immers transformeerde klei tot vlees terwijl een componist inkt omzet in muziek, en is dat dan geen geest? De fles van Kodaly, zei ze, en de fles van Brahms, de fles van Bach en die van Beethoven, de fles van Strauss, de fles van Dvorak en de fles van Bruckner: allen hadden ze hun eigen fles, gevuld met inkt uit kachelroet, de plek waar het einde der dingen de hand reikt aan een nieuw begin; de fles, het toonbeeld van de hergeboorte, de opstanding, de lente.

Vandaag doen ze het anders, zo zei ze na een poos: de inkt is nu vervangen door de duisternis, het donker, ja, de nacht. De afwezigheid van licht, verklaarde zij, want is dat niet het zwart der letteren op de monitor van de pc? De geest is daar waar 't licht ontbreekt, de keerzijde der zon, de onderwereld waar Persephone die ene helft van 't jaar vertoeft als hier de dood rondwaart die ijs uitdeelt en kwalen.

En om aan haar kwalen wat te doen was zij ook naar Boedapest gegaan om daar een poos in warme baden te gaan liggen, in hete zoute meren en om te genieten van de aloude luxe van geneeskrachtige modderbaden volgestouwd met edele mineralen en met kruiden waaruit al duizend jaar de heksen zalven distilleren.

Een heuse fles had zij ons meegebracht: geen inkt daarin, het duurt immers te lang om daaruit geest te spinnen met de pen, maar wel een drank die zonder omwegen de tongen vlammend maakt en dichten doet en dromen. Puur scheikunde, zo zegde zij: de omweg van de inkt die maken wij niet meer nu elk geloof in hergeboorten is gestorven, en alles hier en nu moet komen. Zij schonk de glazen nogmaals vol, daar stond zij dan, de lege fles, slechts de muziek weerklonk nu van haar zwanezang toen ze daar viel en brak, de fles van zus, het was alsof de dichter zich versprak.

(J.B., 16 april 2012)


05-04-2012
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Inzicht

Inzicht

- Vrouw, zo sprak hij vastberaden toen hij haar die ochtend aan de ontbijttafel vervoegde: vannacht ben ik mijn geloof definitief kwijtgespeeld!

Ze keek hem wat meewarig aan alsof ze dacht: wat heeft hij nu weer gedroomd?

- Ik meen het, zei hij: ik vraag me af hoe het in gods naam mogelijk is geweest dat ik zo lang blind geweest ben voor de waarheid! Ik verdien eigenlijk de allervreselijkste straf!

- Uw koffie wordt koud, zei ze: eet maar eerst een hap, ge verkeert blijkbaar nog in een andere wereld!

- Maar het is helemaal geen droom! riep hij: het is een inzicht, en het verwondert mij dat ik het niet eerder heb gehad, het is zo simpel!

- Wat dan? vroeg ze.

- Wat ze ons allemaal wijs hebben gemaakt!

- Och, dat, antwoordde ze kort: waar gij u druk om maakt!

- Het is toch ongehoord, zo draafde hij door, dat wij het als kind zijn ingelepeld, die onzin allemaal, die volstrekt onmogelijke zaken die men ons heeft wijsgemaakt! Dat wij het allemaal hebben geloofd, tot daar nog aan toe, we hebben ook geloofd in kabouters en in reuzen. Maar dat we dat zijn blijven geloven, ons leven lang! Dat is toch echt on-ge-hoord!?

- Drink uw koffie op, zeg ik, zo herhaalde ze, kennelijk helemaal niet solidair met de verontwaardiging van haar echtgenoot.

- Ik droomde terwijl ik wakker was, zei hij, over de pastoor die de mis opdroeg, vooraan in de kerk, achter het altaar. Het was koud in de kerk, het was mei maar koud en ik had net mijn plechtige communie gedaan. Dat komt bij dat hoge plafond, dacht ik: die ruimte geraakt nooit verwarmd, maar dit is ook het huis van god, en god is groot, vandaar die poorten, vier meter hoog. Ik had het mij al afgevraagd als kind: er zijn toch zeker wel geen mensen van die lengte? De zuster aan wie ik het vroeg, vertelde mij dat de pastoor toch binnen en buiten moest kunnen gaan met de monstrans, als het ommegang was, en met Onze-Lieve-Vrouw op de draagbaar, en met die hoge kruisen allemaal, en die stokken met lintjes en met trosjes eraan.

- Ze zouden de ommegang beter weer invoeren, repliceerde zijn vrouw, dat was nog eens een bezienswaardigheid!

- Al die verschrikkelijke onzin! riep hij.

- De zuster paste mij een blauw kleedje aan, prachtig bleekblauw was het, van een zachte, fluwelen stof, met goudomzoomde randen, en een rode mantel daar overheen, en een kroon met parels, en in de ene hand hield ik een houten torentje, ik was de heilige Barbara en ik kreeg kramp in mijn hand.

- Ze leerden ons dat de wereld geschapen werd in zeven dagen, zei hij. Helemaal op 't laatste schiep god de mens, en dat was dus de man, uit klei, en uit een van zijn zwevende ribben maakte hij een vrouw opdat hij niet meer alleen zou zijn. Maar herinnert gij u 't Lam Gods? We zijn het eens gaan bezichtigen, weet ge nog? Adam en Eva staan er op afgebeeld, bijna helemaal naakt, en zij hebben godbetert een navel!

- En dan? Alle mensen hebben toch een navel? wierp ze op.

- Wat een verschrikkelijke onzin! herhaalde hij. En dat we dit nooit hebben beseft!

- Onze Gustaaf was de heilige Jozef, ging zij door: hij droeg een staf, hij liep achter mij en als niemand het zag, gaf hij me met die staf een por, de deugniet. Hij is al zestig jaar dood... En ik had een snottebel. Ik dacht: als we passeren aan ons huis, zal moeder daar klaarstaan met de reddende zakdoek! Maar toen passeerden we aan ons huis. Moeder stond aan het hek te kijken en zij bleef staan terwijl we passeerden en zij wuifde alleen maar terwijl de bel aan mijn neus steeds groter werd. Eens de huizenrij voorbij, heb ik mijn neus maar zelf gesnoten, in de zoom van mijn kleed. Tegen de tijd dat de ommegang rond was en wij onze kleren weer moesten afstaan aan de zusters, was de snottebel gelukkiglijk verdroogd...

- Ze maakten ons wijs, zei hij, dat wij na de dood naar de hel zouden gaan als we niet deden wat ze ons opdroegen. Erger nog: we zouden al naar de hel gaan als we niet geloofden dat het waar was wat ze vertelden! Edgar zat naast mij op de bank en hij zei tegen de zuster dat zijn vader had gezegd dat ze hem eens moest tonen waar de hel dan wel was, en hij kreeg een oorveeg.

- Alle mensen strooiden bloemblaadjes op straat waar de ommegang passeerde, zo antwoordde zij. En wij rinkelden de hele tijd met onze fijne belletjes. Achteraan de stoet liepen de mannen van de fanfare, ook iets dat nu niet meer bestaat, ze kunnen niet meer blazen, maar dorst hebben ze wel nog!

- En dan die verhalen over de engelen, zei hij: mensen met vleugels! Maar probeer maar eens te zeggen dat ge er een hebt gezien, een engel! Onmiddellijk steken ze u binnen voor de rest van uw leven!

- Wij hadden prachtige vleugels, zei ze, voor de meisjes en voor de jongens, ze werden met ijzeren haakjes over de schouders gedragen. Ze waren gemaakt uit echte pluimen, witte pluimen van kippen, ganzen en kalkoenen...

- Ik ben eindelijk tot het inzicht gekomen dat het allemaal larie is, zei hij, als in trance.

Ze keek hem aan en dacht: ach ja, hij wordt oud, dit is alleen maar het begin van dementie, en hopelijk blijf ik er nog een poosje van gespaard, zodat we samen onze plan kunnen blijven trekken. Ze ging die middag naar de kerk en ging daar een kaars aansteken voor het beeldje van de heilige Rita, patrones van de hopeloze gevallen.

(J.B., 5 april 2012)


03-02-2012
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het magazijn

Het magazijn


Als men zestig jaar getrouwd is, als men kinderen heeft voortgebracht die allang uitgevlogen zijn naar verre streken en die alleen nog met de Kerst een kort bezoekje brengen, als men daar met zijn mond vol vreemde tanden staat en als men hier en daar nog andere vervangstukken aan de binnenkant voelt schuren, als men zo nu en dan angstvallig moet verbergen dat men de naam van zijn eigenste vrouw vergat, nog niet gerept van die der kinderen of kleinkinderen, als men zich gaat vervelen in de lange dagen die nog te doorspartelen zijn in een steeds langer wordende fase van de derde leeftijd... welnu, dan zou men soms de muren oplopen. Men zou de muren oplopen maar men kan dat uiteraard niet meer en daarom zoekt men zijn toevlucht in bepaalde vormen van uithuizigheid.

Er zijn er die hun vlucht naar elders helemaal abstraheren, of beter: omturnen in een tocht met slechts de fantasie. Zij documenteren zich over exotische oorden en zij sparen voor een reis waarvan ze ergens toch beseffen moeten dat ze die nooit meer zullen maken, rekening houdend met de toestand waarin zij fysiek verkeren: velen hebben suiker of zij verplaatsen zich met plastic heupen; anderen krijgen toevallen in het midden van de straat; nog anderen hebben uren nodig, wegens arthrose, astma en nog andere kwalen, om een tram, trein, bus of enig ander voertuig te beklimmen en weer af te dalen; de meesten horen niet meer de antwoorden op de vragen waarmee zij zitten in deze veel te snel veranderende wereld, en hebben zij die toch gehoord en ook verstaan, dan vergeten zij ze nog terstond. Ik ga het eens noteren, zo stam'len zij, maar waar is nu mijn bril gebleven?

Er zijn er ook die reizen in de boeken, tijdschriften en muziekwerken ofwel, moderner nog, in films, video's en computers. Anderen nemen gewoon pillen en zij slapen en dan dromen zij over die verre oorden en het kost hun verder niks dan eens in zoveel weken dat voorschriftje van de arts en 't doosje uit de apotheek: zij zijn verslaafd, beslist, maar niemand weet het, niemand merkt het, zo'n pil is amper groter dan een speldenkop en zij oogt ook nog fraai van vorm en kleur, zoals ook al die andere moderne tuigen: auto's, scheerapparaten, gsm's en hoe heten ook weer die stukken zeep waarop je televisie kijken kan?

Maar tenslotte zijn er ook diegenen die het menen als zij vluchten, en die zich niet bedotten laten door de illusie van de taal, het beeld, de klanken en de vormen of de chemische reacties welke medicinale vergiften kunnen teweegbrengen in mensenbreinen of wat daar op den duur dan nog van rest. Geen vrede nemen zij met liederen, films, computers, tijdschriften of boeken: zij willen weg, fysiek, weg uit die luie stoel die elk van ons in geen tijd even stram maakt als hij zelf is. De deur willen zij uit, de wijde wereld in, de straat op om de verse lucht weer op te snuiven die zij zich herinneren van hun jeugd alsook van waarschijnlijk vroegere levens, toen zij ridders waren. Van kop tot teen geharnast bereden zij een met kleurige tapijten mantels bekleed ros met gulden sporen, in de linker hand de lederen teugels, in de rechter een nog te breken, glanzende lans; op de rug, gespijkerd tegen de maliënkolder, een pijlenkoker en een kruisboog; en in de zwarte gevlochten tas onder de riemen, mondvoorraad voor drie dagen en drie nachten, alsook zes pinten water en eenzelfde volume vuurrode wijn.

Er zijn helaas geen burchten meer waar men te paard nog heen kan draven om aldaar een deerne in 't vizier te krijgen en een romance aan te gaan welke beginnen kon met ruiterlijke demonstraties, spelen of gevechten, heldendaden of schavuitenstreken. En ook de lenigheid ontbreekt helaas, de jeugd, de glorie van de kracht van spieren en gebeente, de blos die 't vel doet gloeien als de witte sneeuw de wereld stil doet staan en ook de stem die brullen kan of zingen en die gelijk de diepe trechter van een waterput, van een nog ongeziene, donkere wereld spreekt die in verbinding staat met onderaardse beken, meren, geisers, kraters en vulkanen. Al die zaken, jammer maar helaas, behoren tot een ver verleden, zijn allang verzwonden in de tijd en keren nimmer weer. Maar er zijn gelukkig nog... de magazijnen!

Gaston Van Tater, sinds jaar en dag gepensioneerd, weliswaar al vele keren opgelapt maar nog lang niet versleten, is een jongeman van tachtig, zoals er in onze contreien ook steeds meer zijn. Vroeger immers stierven wij aan een verstopte ader, wij belandden na een beenbreuk in de rolstoel en dan alras in 't graf, of kanker velde ons voortijdig en fataal. Vandaag zijn al die kwalen omzeggens onder controle, zij vergen een beperkte 'ingreep', zoals men de hoog-technologische medische technieken kortweg noemt, en wij komen er als nieuwgeboren uit, vaak jaren jonger dan voordien en met omzeggens dan nog eeuwen in 't verschiet. Van Tater haalde onlangs de tachtig en hij kan nog zeker tot zijn negentigste blaken, aldus werd hem verzekerd toen hij laatst weer van de operatietafel wipte. En uiteraard kan hij niet thuisblijven in die veel te lange dagen en omdat hij met de virtuele vrijheid helemaal geen vrede neemt, trekt hij er op uit, recht in de richting van de grote magazijnen.

De "Giganteska", zo heet zijn allernieuwste ontdekking. De ingang van dat inderdaad gigantisch bouwwerk ligt vlakbij de steenweg op amper een boogscheut van de straat waarin hij samen met zijn vrouw een zeer bescheiden huis bewoont. Terzijde van het magazijn ligt een parking met verschillende verdiepingen en met roltrappen glijdt de bezoeker nadat hij zijn voertuig een plaatsje heeft gegeven, omzeggens recht de hemel in: hij wordt, zoals indertijd ook de werkstukken, op 'den band', via een soort gummi rups, getransporteerd naar de inkomhall, een ruimte die nog het meest doet denken aan het voorportaal van een treinstation in een metropool, maar dan nog vele keren groter. Het plafond aldaar steekt de gewelven van onze meest reusachtige kathedralen naar de kroon en allerminst overbodig zijn dan ook de waarschuwingsborden waarop te lezen staat: Gevoelige mensen gelieve hier niet omhoog te kijken!

De heer Van Tater betreedt de hall niet zonder die gevoelens van diep respect die een mens in zijn tijd aandeden bij het binnengaan van kerken. Een tijdlang zijn dergelijke emoties dan het voorrecht geweest van wie grote bankgebouwen betraden, ofwel musea, maar vandaag worden dus al die religieuze gevoelens overvloedig uitgestort in die zielen die zich in de magazijnen wagen. Gaston is op die manier omzeggens een pilarenbijter van de nieuwste lichting, een gelovige die niet meer uit zijn kerk is weg te slaan, een misdienaar, een biechteling en biechtvader tegelijk, een soldaat van zijn geloof, een prediker en nog veel meer. Sinds enkele maanden is de Giganteska zijn nieuwe stek, hij staat er elke ochtend voor op en pas omstreeks de tijd van sluiting keert hij naar huis terug, waar een vrouw zonder begrip hem opwacht, hem vervolgens uitkaffert en er ten slotte mee dreigt hem te zullen verlaten als hij nog één keer zo lang durft weg te blijven. Maar het deert de heer Van Tater niet want de magazijnen zijn nu zijn grote liefde, hij kan er zelfs eten voor geen geld, en die vrouw van hem, die zeur, kan hij best missen, zo heeft hij het eens gezegd aan iemand die zijn tweelingsbroer kon zijn en die daar ook rondspookte in de Giganteska.

Vooreerst is de Giganteska een waar ontmoetingsoord, een plek waar men, anders dan in de kroeg, niet eens hoeft te consumeren want er is vrije ingang, men kan er terug uit zonder ook maar iets te kopen. Bovendien en zoals gezegd, kan men er eten aan een spotprijs maar ook gratis, want onophoudelijk worden her en der producten uitgestald die men kan proeven. Er staat een host of een hostesje naast, bijvoorbeeld, een kan koffie van het nieuwste merk, en die ronselt voorbijgangers, roepende: "Mijnheer, mevrouw! Een kopje koffie? Brandenberg, mijnheer! De allerbeste! Proeft u maar!" Wat verderop dan staat een beenhouwer zwarte pensen te braden, hij snijdt ze in stukken en deelt ze op stokjes uit voor de passanten: "Brandenburgse worst, mijnheer, mevrouw, er bestaat geen lekkerder worst dan Brandenburgse! Proeft u eens, alstublieft! Ja, proeft u maar, 't is helemaal gratis!" En zij reiken wie het maar lust zo'n pens in een servietje aan, er hing een kermisgeur aldaar, een aroma van gebraden vlees. Bij een rayon een boogscheut verder deelt een dame koekjes uit, een ander vrouwmens leurt met chocolaatjes, een derde gaat met een bord nootjes rond en verderop, in de koeling, is er fruit bij de vleet, van kersen tot druiven en allerlei bessen, sinaasappelschijfjes, mandarijntjes en ook vele exotische vruchten.

De vrouw van de heer Van Tater moet het aanzien hoe haar man gestaag verdikt, terwijl zij hem nochtans op water en brood gezet heeft voor zijn straf. Zij gelooft hem niet als hij haar vertelt dat hij al dat eten gratis vond, ze denkt dat hij bij een ander gaat zitten en dát dan op zijn leeftijd en na zestig jaar getrouwd! Maar niets daarvan, Gaston moet lachen als zij op die wijze uitvaart tegen hem, en uiteraard terecht: de Giganteska is the place to be en dat weten alle heren van zijn leeftijd en daar ook ontmoeten zij elkaar terwijl de echtgenotes thuis blijven ofwel naar de kapper gaan of op de koffie bij vriendinnen in het ouderlingentehuis van de gemeente.

In de Giganteska zijn er wel duizend gangen of rayons, men kan er letterlijk alles krijgen, van voedingswaren tot auto's en zowaar ook helicopters. Maar GastonVan Tater vertoeft het liefst waar al de nieuwigheden staan: de laatste uitvindingen, om het zo te zeggen. En daar wandelen dan ook het merendeel van zijn collega's rond, de jonge tachtigers met nog een decennium in 't verschiet, wie weet misschien nog wel twíntig schone jaren. Dit is hun toevlucht en hier stromen zij tesamen, hier kunnen zij herademen. Zij tappen een Brandenberger koffie met gratis cake en eten dan ook een Brandenburgse pens in een servietje. En als het buiten sneeuwen gaat, dan is er voor onze 'oudstrijders' op de koop toe een flinke borrel.

Het moet een kortsluiting zijn geweest. Dagenlang nog rook het in de gemeente zelf maar ook in het omliggende naar geroosterd vlees. Er was een hitte die 't asfalt straten ver oprolde zoals men ook het deksel van een blik sardientjes moet oprollen. De rookpluim was tot in Nederland te zien en zij dreef naar het verre Oosten af en ooggetuigen zeggen dat zich in de wolk om beurt elk van de gezichten vormde van de ongelukkigen. Mevrouw Van Tater zag zowaar het vrolijke aanschijn van haar Gaston, zoals hij elke ochtend keek als hij zich opmaakte om naar de Giganteska te gaan. En nu hij met zijn dood getuigde van het feit dat hij altijd al de waarheid had gesproken, vulde zich haar hart met bitterheid omdat zij zich kwaad bloed gezet had en omdat zij hem in haar hart verwenst had, al die tijd dat hij daar toefde. De brand was van die aard dat er geen stoffelijke resten meer te vinden waren van het gros van de verongelukten. En op de plek van 't onheil verrees dra een nagelnieuw gebouw dat, hoger nog dan 't eerste, boven de huizen uit tornde en dat luisterde naar de naam Giganteska II. En vanaf de plechtige heropening bezocht mevrouw Van Tater dagelijks trouw het magazijn en zij deed dat nu ter nagedachtenis van haar Gaston, en ze ontmoette er in de rayon van de nieuwigheden ook alle andere weduwen.

(J.B., 3 februari 2012)






25-01-2012
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Erosie

Erosie

Waren er slechts twee mensen, dan zouden zij zich zeer verschillend voelen. Dat gevoel maar ook het verschil zelf verdwijnt naarmate het aantal soortgenoten toeneemt: hoe meer soortgenoten wij hebben, des te beter gelijken wij op elkaar. En hoe meer wij op elkaar gelijken, des te minder uniek zijn wij. Zeven miljard, een zeven met daarachter negen nullen, zoveel soortgenoten heeft nu elke enkeling, en dat gigantische aantal poogt elk van die zeven miljard enkelingen te verpletteren.

Elke enkeling verzet zich tegen het verpletterd worden door het grote aantal van zijn soortgenoten. Hij doet dat door op een veilige afstand van hen te blijven, door een territorium af te bakenen voor hem alleen, door muren op te trekken rond de plek grond die hij bezit of huurt, of ook nog door gewoon zijn soortgenoten uit te moorden. Dat laatste heeft vanzelfsprekend heel wat voeten in de aarde, want vooraleer men aan het moorden kan, moet men eerst de ander demoniseren, men moet hem eerst tot vijand maken en afschilderen als een bedreiging, een gevaar voor het eigen bestaan.

De 'goodies' en de 'baddies' vormen de twee delen waarin een cel zich opsplitst eenmaal zij groot genoeg geworden is en weer naar ademruimte hunkert. Elke helft beschouwt uiteraard zichzelf als de goede en de ander als de slechte en er volgt een strijd die ervoor zorgt dat ze beiden sterker worden, groter ook, té groot voor de beschikbare ruimte en dan herbegint het spel: de helften delen andermaal, de kwarten verheffen zich, vechten, groeien, delen, en dan is het de beurt aan de achtsten, tweeëndertigsten, vierenzestigsten, honderdachtentwintigsten. Alle machten van twee staan in de rij, hun reeks vormt de geest van de simpele fysieke deling die een verschijning van erosie is en tegelijk een beginsel van de eros die vermenigvuldigt om de loutere lust ervan.

Eens zullen de mensen zo talrijk zijn dat elk onderling verschil geheel weggewist zal zijn. Dan zal men zeggen: "Wij!". Als majesteitsmeervoud, uiteraard, want allen zullen één zijn, de ene zal niet meer zijn dan een spiegel van de ander. En zo ook zullen materiële spiegels overbodig zijn daar men zich in elkander spiegelen zal: "Hoe gaat het met mij vandaag? Ligt mijn haar goed? Wat zal ik aantrekken voor de mis?" Ook conversaties zullen niet meer hoeven, uiteraard. Men zal nog slechts spreken, misschien wel zingen, als uit één en dezelfde mond vol tanden, want verstomming zal ons slaan, wij majesteit, mensdom, gigantisch schepsel vergelijkbaar met een mierenhoop of met een wespenzwerm, een kolonie insecten, bijzonder broederlijk voor elkaar doch wee diegene die er naar durft te wijzen!

De aarde werd gekoloniseerd, zo zal men terecht zeggen. Het mensdom heeft alle andere insecten verorberd. Insecten, ook planten uiteraard, vissen, vogels, zoogdieren, konijnen. Ook alle ertsen zijn verorberd en de planeet, dientengevolge, is helemaal hol. En dan komt de tijd van de schaarste en de terugkeer. Honderdachtentwintig wordt weer vierenzestig, vierenzestig slankt af tot tweeëndertig, uiteindelijk schieten er nog zestien over, nog acht, vier, twee, nog één. Maar de resterende één zal alsnog een spiegel van het mensdom zijn, de zeven met de negen nullen, capabel om bij het minste gevaar op verstikking, onmiddellijk weer aan het delen te gaan.

Elke lichaamscel heeft zeven miljard soortgenoten, bij meer doorvoede individuen zijn dat er wellicht meer dan twintig. En elk lichaam kan zich weerspiegelen in één enkele cel. Als verstikking dreigt en de dood waart rond, bevrijdt zich van het lichaam die ene cel die het allemaal weerspiegelt, en zij gaat haar weg en zoekt een plaats waar zij delen kan dat het een lieve lust is. Eén wordt twee en twee wordt vier, vier wordt acht, zestien, tweeëndertig, vierenzestig. De machten van twee, de simpele geest van de stoffelijke deling, de geest van de nieuwgeboren mens.

De machten van twee, de dingen die hij voortbrengt, de mens naar zijn beeld en zijn gelijkenis, in machten van twee, binair, als een spiegel, de machten van twee, de peecee, het zelf gebreide brein, het bijgebreide mensenbrein, in machten van twee, het web, het interweb. De splitsing, de eros, de onherroepelijke erosie.

(J.B., 25 januari 2012)


24-11-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kort

Kort

Toen zij haar ogen opende, kon zij niet onmiddellijk iets zien ofschoon het helemaal niet donker was. Haar lichaam voelde aan als veel te kort, een meter korter dan normaal en dat verontrustte haar enigszins maar zij begreep ook dat het wellicht de perceptie was die ergens een deuk had gekregen. Ze hadden iets geamputeerd van haar maar nog steeds kon zij niet vatten wat dan wel, heel zeker waren 't niet haar benen, het was veeleer een borst, of misschien wel twee. Of drie, dacht ze, terwijl ze heel goed wist dat ze er maar twee kon hebben. Ze wist het, maar anderzijds ervoer ze ook dat ze als 't ware was ontdubbeld, of liever: verdubbeld, en dan moest ze er wel víer hebben.

Verdubbeld, ja, dat had ze vroeger nog ervaren. Een mens van wie het leven aan een zijden draadje hangt en die dan balanceert op 't randje van het leven, kantje boord, die ziet zichzelf eensklaps verdubbelen. Het lijkt dan alsof een tweede lichaam zich losmaakt van het eerste, eigenlijke lichaam, en het doet dat steevast in een poging om de eigenaar van het lijf in veiligheid te brengen, want die wordt als het ware in het tweede lichaam meegetrokken naar omhoog, terwijl het eerste in het bed blijft liggen, als het ware onbemand. Het maakt dan eigenlijk nog weinig uit of het zieke lichaam leeft of dood is: pas eerst wanneer de bemanning, om het maar zo te zeggen, niet meer terug kan naar de oorspronkelijke capsule - het eigenlijke lichaam - , zal die ook gaan beseffen dat die oorspronkelijke capsule onherroepelijk verloren is. Het voornaamste is en blijft dat de mens zelf niet aangetast wordt door 't gebeuren.

Het was een stekende pijn om er ineens terug te zijn en haar lijf was allerminst bereid haar te ontvangen, het had iets van een natgeplast gewas in de barre vrieskou, helemaal niet knus maar stekelig, of erger nog: gemaakt van potscherven die schrammen en die gaten prikken. Maar zij verzette zich niet omdat zij ook wel wist dat 't tweede lijf dat haar verleidde om mee óp te gaan, een puur bedrog was, meegegeven met 't verdovend gif waarmee de dood zijn prooien gewillig maakt alvorens hen mee te slepen naar het land van de eeuwige duisternis.

"Daar bent u dan terug, mevrouw De Corte!", zo klonk het met een geaffecteerd enthousiasme uit een veel te klein mondje dat haar met speeksel zegende: "U moet nu nog heel eventjes wachten en dan komen wij u halen!" En ineens wist ze het weer, hoe ze daar terechtgekomen was. Maar van zodra ze het wist, ontsnapte het haar en tastte ze opnieuw in 't duister.

Heeft het nu iets te maken met mijn naam? - zo viel het haar ineens te binnen: mijn naam, die dan toch deze van mijn echtgenoot is, dokter Herbert De Corte? En is het om die reden dat ik mij korter voel, of tenminste dan toch tekort gedaan - uiteraard ten onrechte? Het wilde maar niet passen in haar hoofd, ofschoon daar nog verschillende parkeerplaatsen vrij waren op het gelijkvloers, waar dergelijke gedachten hadden kunnen staan, ook zonder schijf, nu het tenslotte zondag was. En dan vroeg ze zich af hoe ze dan zo zeker wist dat 't zondag was. Tenslotte besefte ze dat ze dit helemáál niet wist, misschien was het wel woensdag of eender welke andere dag.

Stel eens, zo probeerde ze andermaal de helderheid te bereiken vanuit het donkere gat dat via een glibberig modderpad naar buiten leek te leiden: stel eens dat het vandaag niet één van de zeven welbekende dagen was, doch eentje dat tot heden volstrekt onbekend gebleven was en dat er ergens tussenin gesukkeld was, door een of ander foutje - laat ons zeggen: ramsdag. Dan doet zich wel een vreselijk akelig probleem voor, zo dacht ze ineens tot haar ontzetting. Want op een zondag volgt een maandag en elke maandag wordt door een zondag voorafgegaan, en zo ook volgt op een maandag, een dinsdag sinds de eeuwigheid en zo zal ook in de toekomst elke dinsdag door een maandag worden voorafgegaan. Elke ons bekende dag zal vooraf worden gegaan door een andere, ons welbekende weekdag, en elke dag zal door een andere, ons welbekende weekdag worden gevolgd. Maar dat wil dan ook zeggen dat op een ramsdag nimmer meer een van de ons vertrouwde zeven dagen uit de week kán volgen. Met andere woorden: eenmaal op een vreemde dag beland, zitten we ook meteen in een vreemde week, en dus helemaal buiten de ons vertrouwde tijd!

Het moet in mijn hersenen zijn dat ze hebben gesneden, zo viel het haar ineens te binnen, maar dat kon evenwel een knotsgekke gedachte zijn, zoals men er wel meer heeft als men beland is in een gekke situatie. Een gekke situatie - dat was wel het minste wat men er kon van zeggen, van die hele toestand waar zij nu kop noch staart aan kreeg. Toch leek het haar ook bij een tweede poging om na te denken een tamelijk plausibele gissing: men was met het scalpel onder haar schedeldak tekeer gegaan en daarom voelde zij zich ook tekort gedaan. Men heeft daar boven wat teveel weggehaald, zo murmelde zij nu half verstaanbaar, en het sap liep wijl zij sprak uit de hoeken van haar mond naar buiten. Niet het sap, het bloed. Ook niet het bloed, het speeksel! Het speeksel liep uit haar mondhoeken naar buiten, en het kwam helemaal niet, zoals eerst gedacht, uit het mondje van een vrouw die tot haar zou gezegd hebben dat ze terug was en nog eventjes moest wachten vooraleer men haar kwam halen.

Heette zij nu mevrouw De Corte, of voelde zij zich alleen maar korter dan normaal, na de al dan niet vermeende amputatie? Het kon best een kwisvraag zijn. En toen las ze daar ineens en ongewild de tekst op het doosje voor haar neus: "Cortisone". Dat moest het dus zijn. Zij was niet te kort, zij heette ook niet mevrouw De Corte en met een dokter was zij al helemaal niet getrouwd. Het woord "Cortisone" speelde door haar geest en associeerde zich met allerlei zaken die daar van dicht of van ver op geleken. En dat was alles.

"Is dat alles?", vroeg ze.

"Dat is alles", antwoordde een stem: "u kunt gaan".

Zij deed een stap naar voren, leek iets te kort te komen en zeeg in de diepte weg.

(J.B., 23 november 2011)


24-10-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De eeuwige wederkomst
Klik op de afbeelding om de link te volgen

De eeuwige wederkomst

In het afgelopen voorjaar maakten wij welgeteld twee hittegolven mee. De zomer was daarna zeer vochtig en niet warmer dan de maand maart. En in de herfst brandde de zon alsof 't nog oogstmaand was. Wat zal de aanstaande winter brengen?

Toen ik me die vraag stelde, had ik een bijzonder voorgevoel zoals alleen bepaalde diersoorten dat hebben. Ik droomde dat ik zwemmen ging in een vijver waarvan eerst de ijskorst moest verbrijzeld worden. Ik droomde ook van koude kegels zo lang als de gestalten van de mensen. En van een noordenwind droomde ik: een strakke en aanhoudende, nijdige wind die snerpend floot en die pijnlijk diep in de lellen van de oren van de kleinste kinderen sneed, die dan luid weenden.

Hout had ik gezaagd en de stukken van de stammetjes die netjes in de kachel pasten had ik opgestapeld tegen de oostelijke gevel van het huis, zodat zij daar de wind die van over Rusland aan komt waaien, verhinderden om rechtstreeks in te beuken op de stenen muur die door de kachel wordt verwarmd omdat zich aan die zijde daar de schouw bevindt. Aan de binnenkant van de vensters, had ik overal een tweede raam getimmerd, geheel beglaasd en keurig dichtgemaakt, omdat de ondervinding leert dat als een storm woedt in het putje van de winter, het glas zo koud kan zijn dat het wel ijswater lijkt in 't rond te spuiten. Het pannendak had ik gerepareerd en ook versterkt met mortel aan de zijkanten boven de muren, omdat ik weet dat als de wind met kracht onder de pannen blaast, hij 't ganse huis zo op kan tillen, het dak verzetten kan en tafels, kasten, stoelen uit de kamers op kan zuigen alsof 't om speelgoedmeubels ging. Een verhaal doet overigens de ronde van onze betovergrootjes die leefden in de andere eeuw: een heuse orkaan werd geboren in een der wintermaanden, hij blies de pannen van het dak, zoog de eeuwenoude inboedel naar buiten en ook het bedje met het allerkleinste dochtertje erin. In luttele seconden gleed het allemaal door een slurf ten hemel en nooit werd er nog iets vernomen van het kind.

Mijn God, zo dacht ik: wat moet er van ons worden als het morgen zo hard waait dat van de versterkte burcht die wij bewonen geen steen meer overeind blijft? En wat kunnen wij meer doen om dat onheil te verhinderen, dan kaarsen branden voor de vele heiligen die in de gedaante van grote gipsen beelden, telkens als een boze wind opsteekt, deze woonst beschutten met hun alles doordringend geneurie en gezang?

Die beelden verbruiken teveel kaarsen, zo plachten onze betovergrootjes het te zeggen in de andere eeuw, en daarmee wordt allerminst de vorige eeuw bedoeld, doch deze die daar nog aan voorafgaat. Hun aantal werd derhalve gehalveerd en die halvering van het aantal beelden kreeg dan achteraf de schuld voor de onherstelbaar grote ramp die ons onmiddellijk daarop zo dodelijk zou treffen. Na de ten hemel opneming van het kind werd het aantal heiligen verdrievoudigd en op de kosten van de kaarsen werd nimmer meer gelet. Zoveel waren het er intussen dat zij welhaast de kachel overbodig maakten als zij brandden.

Een warme gloed ging van de kaarsen uit terwijl zij wegsmolten, zo haastig als de laatste sneeuw doet in een felle lentezon. Het gips ging van die hitte zweten, dikke droppels parelden erop, rolden via de vele nauwe geulen naar beneden op de donkere arduinen vloer alwaar zij warme plassen vormden die gelijk groteske spiegels het aantal van de zingende heiligen andermaal verdubbelden. Zij gonsden zoals bijen gonzen in hun korf - de zingende sinten die ons veilig inkapselden met hun heilige refreinen. De blanke kalk, eens leeg gezweet, werd glazig gelijk parelmoer en kreeg dan allerlei vervlochten kleuren. Soms dreigden de gordijnen vuur te vatten en daarom ook moesten er in de kamers alom koele bekers staan die dagelijks gevuld werden met helder water gewonnen uit het smeltijs van de toppen van de daken.

En ook dit jaar brak andermaal een strenge winter aan, met sneeuw en vorst en hagelbuien. En op een avond, 't was al donker, stak een storm op rond de volle maan die zich haastiger dan ooit in lange wapperende sluiers hulde en dan voorgoed leek te vergaan. Toen de kille wind aan 't gieren ging, ontstaken de gipsen heiligen in gezang en deden wij alle dunne witte wassen kaarsen branden. De kamers werden omgetoverd tot een ware hel, het gips kristalliseerde zienderogen, over het arduin vormde zich een spiegelmeer van warme tranen. En toen gebeurde het nimmermeer verwachte.

De wind blies uit 't noordoosten en hij verenigde in zich de polen en de vlakten van Siberië. Terwijl hij in kracht toenam, werd zijn gefluit zo hel dat hij zich God alleen weet hoe een weg doorheen de dikke muren boorde. Onze neusvleugels deden pijn van die helse vorst en het laatste beetje warmte verliet onze verkilde schedeldaken, onze hersenen verkleumden. De woonst daverde van de kracht die de verplaatsing van de lucht buiten teweeg bracht en de rode pannen op het dak gingen aan 't rammelen. Het ontij floot zo scherp als vers gewette messen en op de achtergrond in verre nachtelijke bossen rolden de gedrochten van de donder: monsters, torenhoog geklommen met al 't gewicht dat reuzen dragen kunnen, om dan gelijk smeedijzeren kettingen neer te kletteren.

Dan, in één enkele ruk, een ademstoot van 't onweer, werden van alle kaarsen de vlammen weggezogen en zaten wij in 't diepste donker. Het dak boven onze hoofden was niet meer en in de hoogte keken wij verdwaasd naar een of ander licht dat gelijk een grote lepel in de wolken roerde. Het gedruis van de orkaan was nu zo hevig dat wij minutenlang niets anders hoorden en het verdoofde onze geesten, samen met de kou, zodat wij nauwelijks zagen hoe uit de verten van de nacht met onpeilbare snelheid een slurf - hoe kan men 't anders noemen? - uit een vergaan verleden alsnog naar hier terugkwam en terugbracht wat hij van ons eens ontvreemdde: de eikenhouten wieg, gevuld met een in warme dekens gewikkeld kind dat feitelijk een zusje van ons overgrootje was.

Toen hieven samen alle gipsen beelden die onze weer warm geworden kamers vulden een refrein aan dat wij reeds als kleuters zingen leerden, en méé zongen we met hen dat schone lied van de eeuwige wederkomst dat onze harten dankbaar maakte voor 't mystieke wonder. Wij deden alle kaarsen weerom branden, het nieuwe dak werd op de muren neergeplant, een felle gloed omgaf de hoge tonen der gezangen, in grote kringen schaarden wij ons om een verre voorzaat die ons lang nog overleven zou. Hoe schoon is toch de winter, zo zongen we in koren, hoe helder is het ijs, hoe oud de kou, o, houten koe, hoe oud de gloed der vlammen!

(J.B., 24 oktober 2011)






22-10-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het hiernamaals
 

Het hiernamaals

Ik geloof dat ik nog een kind was toen ik op een keer vernam van oma die na vele maanden uit haar coma was opgestaan, dat zij alles wat intussen was gebeurd, gehoord had en gezien. Ik geloof dat de dokter had gesproken over haar hersenen die niet meer werkten, maar heel zeker weet ik het ook niet meer. Hoe dan ook stond men op het punt om definitief de stekker uit te trekken toen, zoals zij achteraf vertelde, een grote angst voor 't sterven haar beving, zodat ze erin slaagde om met een korte, heftige beweging onze aandacht te trekken. En dat was het begin van haar genezing, want men probeerde nu allerlei zaken op haar uit en binnen de paar dagen was zij weer de oude.

Wij spraken van een mirakel omdat het niet zo vaak gebeurt dat mensen terugkeren uit de dood, maar ik bleef mij vooral afvragen waarom men daar niet langer bleef bij stilstaan. Mijn grootmoeder was tenslotte volgens wat de dokters allemaal zegden, dood geweest en hoe kon zij ons gezien hebben of gehoord gedurende die vele maanden, als haar hersenen helemaal niet meer werkten? Ik stelde de vraag aan allen van wie ik enig antwoord mocht verwachten, maar blijkbaar zag niemand graten in dit vreemd verhaal en zo bleef ik maar zitten met dan toch wel een mysterie. Tenslotte beantwoordde ik zelf de vraag die ik mij zo dringend meende te moeten blijven stellen: oma's hersenen werkten niet meer en toch kon zij ons zien en horen, heel eenvoudig omdat men voor het doen van waarnemingen en voor het voortbrengen van gedachten helemaal geen hersenen nodig heeft!

Dit antwoord leek mij vanzelfsprekend, geheel logisch en het werd ook door niemand weerlegd. Ik was nog een kind toen ik het voorschotelde aan al diegenen die mij het antwoord schuldig bleven op de vraag hoe de vork daar dan wel aan de steel zat, en daarom ook nam men mij die vraag niet kwalijk én nam men mij nimmer ernstig. Later zult ge er wel over leren, zegde men: de hersenen zijn de zetel der gedachten en zonder zintuigen kan niemand horen of zien! Toen kort daarop mijn grootje sprak over de vele vlinders die te zien zijn in het najaar, wisten wij dat zij niet langer zien kon dat het bla'ren waren en zij werd blind, en ik stelde haar ook daarover vragen. Ik vroeg haar of het nu voor haar eeuwig nacht bleef, en daarop gaf zij een antwoord dat mijn eerdere veronderstellingen alleen maar kracht bijzette: er is geen donkernis, mijn jongen, zo zegde zij: er is een hel blauw licht alom, zoals gij ook kunt zien als ge naar de luchten van augustus kijkt, als er helemaal geen wolken zijn en ook geen lijnen van vliegtuigen, geen vogels en geen kruinen van bomen, alleen een smetteloos hemels blauw. En 't is nu warempel alsof ik voor immer op mijn rug lig in het zomerse hooi, de blik gericht op het Mariablauwe firmament!

Toen ik dit vernam, wist ik: het licht komt niet van buiten maar van binnen, en wat van buiten op ons af komt, remt het licht alleen maar af. En zo gaat het ook met al onze andere zintuiglijke gewaarwordingen en gedachten: ze komen in hun volle glorie uit onszelf en alle dingen die onze zintuigen aandoen, zijn alleen maar remmen. Onze zintuigen en onze hersenen: het zijn allerminst producenten van gedachten en van indrukken; het zijn daarentegen een soort van zeven, filters die niet alles doorlaten en die de volheid van gedachten en van impressies afremmen. En zo ook zou ons ganse lichaam niet vooreerst de zetel van ons leven zijn, maar wel iets dat ons het leven, dat geheel spontaan en gratis door de grote kosmos stroomt, voor het leeuwendeel ontneemt. Wij brengen helemaal niets voort, doch wij houden veeleer allerlei realiteiten tegen; onze ogen doen ons naar specifieke dingen kijken en zo verliezen wij het zicht op het geheel; onze gedachten spinnen ons in een of andere intrige in, zodat wij het heldere, zuivere denken van de gecontempleerde in zijn zaligheid moeten missen. Het iets berooft ons van het niets dat immers het nirwana is.

Toen ik enkele jaren ouder was, kreeg ik van Plato de allegorie te lezen van de grot: wij krijgen via onze zintuigen slechts schaduwen te zien die wij echter voor de werkelijkheid zelve houden; mochten wij ons van die beperkingen ontdoen, dan zouden wij de waarheid zien, maar die is danig anders dat wij uit angst maar snel naar de ons vertrouwde schaduwen zouden teruggrijpen, zo luidt beknopt 't verhaal. En ik bedacht dat het waar moest zijn wat de mystiekers uit de middeleeuwen schreven, toen nog met ganzenveer op perkament: dat men veel meer zien kan met gesloten ogen en dat men helderhorend wordt als men de gehoorgang vult met was. Dat men veel zuiverder kan denken als men de gevoelens bant en ook de gedachten en dat het vasten meer kracht kan geven dan ossenwit of paardenvlees. Maar om de een of andere reden liep het uitgerekend daar ook fout.

Ik geloof dat ik geen dertien jaar was toen ik weigerde om nog vlees te eten: niet uit empathie met de beesten of om een steentje bij te dragen aan het indijken der voedselschaarste, maar enkel en alleen omdat de mystici uit 't Oosten, vlees bedorven voedsel noemden, vulsel dat de geest traag maakt en dat alleen de laagste driften voeden kon. Het duurde dan ook geen jaar voor ik graatmager werd en licht in 't hoofd, want ik was nog in volle groei, zoals men dat zegt, en alras kon ik niet langer op mijn benen staan en zag ik meermaals hoe alles zwart werd voor mijn ogen. Maar dat die mystici ook maar enige schuld kon treffen, ging er bij mij niet in, en toen ik uiteindelijk bedlegerig werd en met een infuus gevoed moest worden, drong het langzaam tot mij door dat het niet waar kon zijn, dat verhaal over het zuivere voedsel.

Een tekort aan vlees betekent tevens een tekort aan bouwstenen voor de hemoglobine, zo legde mij een dokter uit, met engelengeduld gezeten bij mijn sponde die net niet mijn doodsbed werd, en de hemoglobine zorgt voor het transport van zuurstof in het bloed. Wie vlees derft, moet derhalve heel geleidelijk verstikken. Wie te weinig eet, heeft bouwstenen tekort voor het herstel der weefsels. En missen de hersenen suikers, dan gaan de hersencellen onherroepelijk dood. Het resultaat is allerminst een verlichte geest, het is daarentegen achterlijkheid. En gelooft ge dit niet, zo voegde de goede dokter er aan toe, dan zal ik u eens meenemen naar die gestichten waar kinderen worden ondergebracht uit kansarme gezinnen waar niet genoeg te eten was. Zij zijn allerminst verlicht, zij hebben leerstoornissen en gedragsproblemen die nooit meer te verhelpen zijn. Zonde ware het indien gij, die niets tekort hoeft te komen, uit zuivere onwetendheid alsnog zoudt kiezen voor dat wrede lot.

Uiteraard veranderde ik onmiddellijk mijn eetpatroon, en ik herzag ook mijn ideeën over het lichaam en de ziel. Voortaan nam ik aan dat het inderdaad de hersenen zijn die gedachten produceren en dat zonder de zintuiglijke indrukken, wij geen informatie over de buitenwereld kunnen krijgen. Ik aanvaardde nederig dat een mens niets meer is dan een ingewikkelde machine en dat wij ook vervangbaar zijn, exemplaren van een soort waarvan het wezen vastligt in de genen welke in principe eindeloos vermenigvuldigbaar zijn. Ik nam aan dat wat wij bestempelen als onze geest, een kostelijke illusie is, een fantoom, een droom, een waan. En dat al wat leeft, genoeg heeft aan het bevredigen van zijn noden: het laven van de dorst, het stillen van de honger en uiteraard ook het bevredigen van de nieuwsgierigheid, de informatiedorst. Ik geloofde voortaan dat de mens een soort was zoals elke andere, voortgekomen uit de aapachtigen, die op hun beurt afstammen van uiteindelijk eencelligen en die volstrekt ongestuurd dan door het toeval ontwikkeld zijn tot die nooit gedroomde gamma aan monstertjes die samen het planten- en het dierenrijk vormen. Op een dag zullen de soorten die elkander fokken, elkaar volledig vernietigd hebben, ofwel zal een of andere ramp een einde maken aan het leven op de aarde, zonder dat dit nog in ook maar één geheugen herinnerd zal worden.

Ik werd atheïst, materialist, bewonderaar van de wetenschap, en ik studeerde geneeskunde vanuit de nu gerijpte overtuiging dat het verminderen of het wegnemen van leed de allergrootste kunst of kunde was die een mens zich ooit kon eigen maken. Mijn grootmoeder stierf, haar hersenen stierven samen met de rest van haar oude en versleten lichaam en er bleef geen geest van haar hier hangen dan een beeltenis in mijn geheugen die mettertijd ook onherroepelijk vervaagde. Ik trouwde met Adinda, een beeldschone vrouw, en zij schonk mij tien kinderen. De jaren gleden weg alsof het slechts seconden waren, Adinda werd grijs en zij vertelde me dat ik mijn rug begon te krommen en niet veel later zaten wij samen op een serviceflat met uitzicht op de Schelde in het dorp waar ik ooit huisarts was. Adinda stierf, van haar bleef helemaal geen geest of ziel in leven en nog diezelfde maand stierf ook ikzelf.

Het was avond toen ik stierf, schielijk zoals men dat zegt, het was nog niet helemaal donker in de kamer waar ik dood zat in een zetel, naast het tafeltje waarop in een plastic lijstje het portret stond van mijn vrouw. Aanvankelijk besefte ik het niet, ik dacht dat ik nog leefde, maar er was geen hartslag meer, elk geruis dat men onbewust kan waarnemen in de eigen oren, had opgehouden en ook het ritme van de ademhaling leek gewis voorgoed geweken uit mijn lijf. Het deed wat vreemd aan daar ik dit nooit voordien ervaren had en ik ook nooit had kunnen denken dat het op een dag gedaan kon zijn, want over datgene wat op elk ogenblik opnieuw gebeurt, denkt men dat het ook elk ogenblik opnieuw gebeuren zal. Het moment dat de levensfuncties uitvallen, heeft men altijd enigszins gevreesd maar nooit geloofde men dat het er ook echt komen zou, men hoopte tegen alle logica in dat het nog zo ver weg was dat het wel nooit dichtbij kón komen, laat staan dat het voorbij zou zijn. En uitgerekend dát was nu kennelijk het geval: het uur van mijn dood was niet langer iets dat ik moest vrezen omdat het al voorbij was, mijn sterven had zich voltrokken zonder dat ik er erg in had en ik moest ze nu beamen, die woorden uit de bijbel die ons vertellen dat de dood komt als een dief des nachts.

Het is makkelijk, zo bedacht ik ineens, dat ik niet meer hoef te ademen, ik voel geen enkele nood meer aan lucht, ik heb geen dorst meer en ook geen drang om iets te eten, mijn lichaam is in rust, elke beweging, elke spanning is eruit geweken en toch voel ik me niet gevangen in mijn stoel. En toen begon het tot me door te dringen: mijn hersenen zijn dood, zij krijgen nu geen zuurstof meer en ook geen suikers, zij kunnen geen gedachten meer voortbrengen en ook mijn zintuigen werken niet langer. Toch kan ik alles zien en horen wat rondom mij gebeurt. Het tikken van de klok, het voorbijschuiven van een vrachtschip op de grote stroom, het wegzinken van de rode zon achter de wolken en de geluiden in de gang van naderende stappen.

Toen mijn kinderen arriveerden, was de rigor mortis al ingetreden. Geen van hen raakte mij nog aan, hoewel ik hun aanrakingen net zo goed had kunnen voelen als ik hen nu zag en hoorde dat ze helemaal niets zegden. Ze hadden kunnen spreken tot mij en misschien voelden zij daar ook een ogenblik de sterke behoefte toe, ik zou het trouwens allemaal gehoord hebben en verstaan en in gedachten zou ik hen wel een antwoord hebben gegeven. Maar dat antwoord zouden ze niet horen kunnen, want al wie oren heeft, beschouwt de woorden die niet langs zijn oren tot hem kwamen als ongesproken en zodoende ook als onbestaande. Mijn kinderen leken daarom zoals schimmen in de avond, met terneergeslagen ogen passeerden ze langs het rolbed waar men mij had opgelegd en dan gingen zij weer weg, er klaarblijkelijk rotsvast van overtuigd dat ik er niet langer was. En uitgerekend dat had ik hen ook geleerd: dat een stoffelijk overschot niets menselijks meer bevat en dat de dood het einde is, heel simpel. En nu wist ik, te laat helaas, dat het tegendeel waar was, ik kon het hen immers niet meer zeggen.

Ik probeerde wel nog om te roepen, maar mijn mond was stijf en koud, al slaagde ik erin om de afstand tussen mijn boven- en mijn ondertanden met een paar millimeters te vergroten. Een geluid uitbrengen kon ik helaas niet meer, al zag ik doorheen mijn wimpers dat toen ik daar aan dacht, mijn borst een weinig golfde. Ik herinnerde me wat ooit mijn grootmoeder had verteld over de tijd toen zij in coma lag en door een grote wilsinspanning erin geslaagd was om een plotse heftige beweging te maken en zo de aandacht van de omstaanders te trekken, met succes. En ik deed het haar na! Ik slaagde erin om met de grootste krachtinspanning een kleine zenuwschok doorheen mijn rechterhand te jagen, wat in een beweging resulteerde die op zich vrijwel onzichtbaar was doch die volstond om mijn hele arm naar beneden te laten glijden zodat die, weliswaar al stijf, terzijde langs het bed ging hangen en daar gelijk de slinger van een koekoeksklok heen en weer ging bengelen. Edoch, het kwam blijkbaar niet bij de omstaanders op dat ik het was die dit gebaar van leven vanuit de dood veroorzaakt had als een beleefd doch hoogst dringend verzoek om tenminste één poging tot reanimatie te ondernemen. Een van mijn schoondochters greep de arm - ik kon haar handen duidelijk voelen - en legde hem terug op 't bed zoals men ook een kussen teruglegt dat uit een zetel gleed. Toen zij dat deed, wrong ik wat tegen, en dat deed ik met de allerlaatste kracht die ik in mij had, maar ook dat leek zij noch iemand van de anderen op te merken, ze zullen zeker hebben gedacht dat het gewoon de intredende stijfheid was die tegenwrong.

Waar is nu Adinda? zo dacht ik ineens, mij voor het eerst realiserend dat ook zij moest zijn waar ik nu was, en ik keek aandachtig rond, probeerde ook haar naam te roepen maar andermaal gaf mijn lichaam helemaal geen gehoor meer aan mijn wil. Ik keek aandachtig in de kleine kamer rond, de zon was nog steeds niet ondergegaan, het vrachtschip op de Schelde bevond zich nog op exact dezelfde plaats, en ik realiseerde mij ineens dat ik nog in mijn zetel zat, het portret van mijn dode vrouw op het nabije tafeltje, en dat de komst van mijn kinderen in deze kamer slechts een verwachting was die nog helemaal niet was ingelost. Want toen ik opkeek naar de wandklok en aandachtig luisterde, merkte ik dat het steeds weer dezelfde tik was die zich daar herhaalde, de secondewijzer schoot welgeteld één enkel streepje vooruit om onmiddellijk daarop naar de voorgaande seconde terug te springen, en op die wijze stond de tijd nu stil, of net nog niet helemaal stil, zodat men niet zeggen kon dat het bestaan van een dode zich buiten de tijd afspeelt terwijl het ook niet waar was dat hij verder leefde. En hoezeer ik ook geduld oefende en wachtte: de tijd ging nu niet meer vooruit. En ik bedacht dat ik in een andere seconde gevangen zat dan mijn vrouw, die weken eerder was gestorven. Ik bedacht dat geen van de miljarden wezens die ooit op aarde hebben geleefd, exact gelijktijdig met een ander sterven kon en dat er derhalve een ontelbaar aantal hiernamaalsen waren, eentje voor ieder wezen dat geleefd had en gestorven was en elk van ons was in zijn eigen hemel of hel, moederziel alleen.

(J.B., 22 oktober 2011)


21-10-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over het ware lot van de mens - Een interview met Omsk Van Togenbirger-De Waelekens

Over het ware lot van de mens - Een interview met Omsk Van Togenbirger-De Waelekens

1.

- Omsk Van Togenbirger, wij lazen daar zopas een wel bijzonder pessimistisch stukje over 's mensen wrede lot dat niet moet onderdoen voor dat der dieren, een stukje dat ons onze laatste moed ontnemen zou... hadden wij tenminste niet geleerd om alles met een flinke korrel zout te nemen... (1)

O.V.T.: - Een flinke korrel zout, jaja, een korrel zóut!

- U bent het daar dus niet mee eens?

O.V.T.: - Met wat door sommigen gezegd wordt over ons lot? En wat zeggen zij dan wel?

- Wel, zij zeggen dat het leven ons recht naar het graf leidt en dat daar onze enige toekomst ligt, daar in dat donkere koude gat!

O.V.T.: - Men kan natuurlijk ook verbrand worden of opgegeten worden en verteerd, door een wild dier bijvoorbeeld, of ook nog: door een kannibaal. Maar dat is nu eenmaal de kringloop van het vlees, als ik het zo mag noemen; daar is uiteraard niks wreeds aan!

- Is er niks wreeds aan kannibalisme?

O.V.T.: - Alle dieren en planten nemen andere dieren en planten tot dagelijks voedsel want anders gaan zij dood en dan is de aarde morgen helemaal onbewoond. Maar als een exemplaar van de mensensoort wordt opgegeten: o wee! Kijk maar eens naar wat er gebeurt als een mens wordt opgegeten door een beer, en dan nog een exemplaar dat hij op het punt stond om af te schieten. Nota bene: niet een beer die een mens ging aanvallen ergens in een zoo, welneen: een beer in zijn eigen territorium in het poolijs!

- En is dat dan niet wreed?

O.V.T.: - De natuur kent geen recht, geen wreedheid en geen goedheid: wat natuurlijkerwijze gebeurt, geschiedt uit noodzaak en zoals het in de aard der dingen ligt. Doet de maan er goed aan dat zij rond de aarde draait? Zij kan het gewoon niet helpen, zij is aan krachten onderhevig, krachten die resulteren in een beweging die wij wel de hare noemen maar die zij in geen geval veroorzaakt. De maan is overigens geen aparte entiteit, zij maakt deel uit van het geheel der dingen, en dat maakt op zijn beurt deel uit van het geheel zonder meer, waartoe niet alleen de dingen behoren maar ook hun afspiegelingen in ons bewustzijn.

- Ons lot is dus niet wreed?

O.V.T.: - Ons lot is ons lot. Wreedheid is geen eigenschap van gebeurtenissen, wreedheid kan alleen een eigenschap zijn van personen, meer bepaald waar dezen specifieke daden stellen. Gebeurtenissen zijn geen daden. Men zegt toch ook niet dat bepaalde kleuren luid zijn of dat geluiden geel zijn of moedig? Zo snijdt het evenmin hout om te spreken over wreedheid betreffende het lot.

- Maar vindt u het dan niet jammer dat ons leven onherroepelijk uitmondt in de dood?

O.V.T.: - Het woordje 'jammer' is een samentrekking van 'ja' en 'maar', en dat zijn ad-hoc-redeneringen, ik hou daar niet zo van, zij doen mij altijd denken aan verwende kinderen die koste wat het kost hun zinnetje doordrijven. Geef hen iets, en ze willen meer. Op den duur zijn ze er zozeer aan gewoon geworden om te krijgen, dat ze gaan geloven dat ze recht hebben op cadeaus en dan beginnen ze godbetert ook nog eisen te stellen! Ze hebben nooit genoeg! Geef hen een snoepje en ze willen meer en ze willen ook blijven snoepen tot ze er ziek van worden en niet meer kunnen. Honger die met een portie voedsel bevredigd wil worden, kennen zij niet meer; wat zij hebben is een zucht, en zuchten zijn geheel onbevredigbaar, ze leiden ons naar de ondergang en de vernietiging! En hoe ontstaat een zucht? Vanuit de idee van de oneindigheid! De idee dat er altijd meer en beter mogelijk is en dat iets nooit zal op raken. En dat is dan weer een idee die groeit op de bodem van het egoïsme. Welnu: het ego is een illusie, net zoals de oneindigheidsidee en net zoals die zuchten, die verslavingen. Het zijn allemaal tekenen van ziekte als ge 't mij vraagt. De mens is een ziek dier, hij gelooft dat hij een engel is... wat zeg ik? Een god!

- Maar hij is van stof en as?

O.V.T.: - Precies!

- En is dat dan niet jammer?

O.V.T.: - Maar nu draait gij in een kringetje, mijn beste: op die vraag heb ik zopas nog een antwoord gegeven.

- Inderdaad, verontschuldig me, het is wellicht de wet der gewoonte. Maar toch blijf ik het jammer vinden.

O.V.T.: - De wet der gewoonte, zoals ge zegt.

- Er is dus geen eeuwigheid mogelijk? Een eeuwig leven, een einde der tijden, een hemel en een hel?

O.V.T.: - Dat heb ik niet gezegd! Verdraai mijn woorden niet! Ik had het heel duidelijk over de kringloop van het vlees, geloof ik!

- Wij zijn dus meer dan vlees?

O.V.T.: - Maar uiteraard! Dat is toch evident! Zijn de woorden die gij spreekt van vlees?

- Welneen, natuurlijk niet, maar zij komen wel uit een mond van vlees.

O.V.T.: - Kijk, dat is nu een voorbeeld van de oppervlakkigheid die alles naar de haaien helpt! Het zijn níet de woorden die ontspringen uit een mond van vlees, het zijn de klanken die gevormd worden door stembanden van vlees, de klanken, de geluiden! Ook dieren maken geluiden, ook de wind maakt geluiden! Woorden zijn veel meer toch dan geluiden?

- Maar geen woorden zonder geluiden, geen geluiden zonder vlees?

O.V.T.: - Dat ontken ik niet! Maar dat betekent toch zeker niet dat de woorden voortkomen uit de geluiden?

- Maar het omgekeerde is evenmin het geval?

O.V.T.: - De geluiden worden voortgebracht ten behoeve ván de woorden, maar ze hebben elk een eigen oorsprong: de stof komt voort uit de stof en zij kan ook niets anders voortbrengen dan stof, en de geest komt voort uit geest!

2.

O.v.T: - Het is overigens ook een misvatting van jewelste dat de bouwstenen het gebouw veroorzaken, dat de atomen waaruit een molecule bestaat, verantwoordelijk zijn voor de molecule of dat de maatschappij gevormd wordt door de burgers.

- Is dat dan niet zo?

O.v.T: - Er moet eerst een maatschappij zijn, nietwaar, en pas dan kunt ge spreken van burgers. De maatschappij maakt de burgers. En op haar beurt wordt de maatschappij gemaakt door afspraken onder mensen, door wetten die van kracht worden: die wetten stichten zowel de maatschappij als het burgerschap. En een gebouw bestaat wel uit bouwstenen en uit niets anders dan bouwstenen, maar het zijn niet die stenen die er voor zorgen dat het gebouw is wat het is: het is de architect die dat doet. Spreekt men over atomen als de bouwstenen van moleculen, dan kan men ook hier zeggen dat het zeker niet de atomen zijn die de moleculen hebben gemaakt, ook al bestaan moleculen uit niets anders dan atomen. Hoe zouden atomen ook verantwoordelijk kúnnen zijn voor die grotere moleculen die hen hoe dan ook flink overtreffen, zowel in grootte als in eigenschappen als in complexiteit? De atomen kunnen het niet helpen dat zij onderdelen van een molecule zijn, net zomin als de stenen het helpen kunnen dat zij bouwstenen vormen van een of andere building. De building op zijn beurt kan het toch ook niet helpen dat hij het handelscentrum is, of de moskee, of het stadhuis? En toch is het stadhuis dat welbepaalde gebouw, ziet u?

- De geest, bedoelt u?

O.v.T: - Maar met de dingen die van geest zijn, bestaan er exact dezelfde problemen! Een zin bestaat uit woorden, nietwaar? Maar zijn het de woorden die de zin vormen? Uiteraard niet! De woorden worden in dienst gesteld van wat de zin uiteindelijk betekent, maar dat is dan ook alles wat zij doen! Hoe zouden zij ook iets kúnnen maken dat henzelf qua betekenis verre overtreft? Zinnen kunnen woorden maken, dat is waar, maar woorden maken in geen geval zinnen.

- Ik begrijp het niet helemaal, vrees ik.

O.v.T: - Stel nu dat het woord stoel nog niet bestaat. Dan zal de zin die zegt: "een stoel is een ding dat bedoeld is om op te gaan zitten", het woord 'stoel' definiëren, of dus maken. Het omgekeerde kan vanzelfsprekend niet, tenzij in het triviale geval waarbij een woord al een zin is, zoals in het bevel: "Loop!"

- De stof komt voort uit stof, de geest uit geest, zo zegt u?

O.v.T: - Uiteraard. Maar het is nog niet zo simpel, hoor. Het stadhuis is een idee, het gebouw is dat uiteraard ook, maar datgene wat we ermee bedoelen is van steen. En ook 'steen' is een begrip, terwijl wat we ermee bedoelen van stof is.

- Maar ook stof is een begrip?

O.v.T: - Zeer juist gezien!

- Maar datgene wat we met 'stof' bedoelen, is van stof?

O.v.T: - En daar raken we inderdaad aan een heel bijzonder punt, want u ziet het zelf al wel: het wezen van de dingen, of ze nu van stof zijn of van geest, is nooit ofte nimmer stoffelijk!

- Neen dan?

O.v.T: - Welneen! Want als iemand u vraagt om een ding te definiëren, dan vraagt hij naar de functie van dat ding, en dat is datgene wat ge met dat ding kunt doen, datgene waartoe het kan dienen, voor u of voor een ander. En een functie is een volstrekt geestelijke zaak, het is de betekenis van een ding, zijn zin.

- Een stoel is een ding om op te zitten, een huis is een ding om in te wonen, een appel is een ding om op te eten...

O.v.T: - Maar gij zijt een bijzonder goed verstaander! De dingen vallen samen met hun betekenis, en ga het maar na: het doet er niet toe uit welke stof ze bestaan, de stof waaruit ze bestaan is vervangbaar door een andere, en zo ook zijn zijzelf als stoffelijk exemplaar geheel vervangbaar. En kunt ge dan niet gerust zeggen dat stoffelijke dingen illusies zijn? Want in feite zijn ze allemaal wezenlijk betekenissen, ze vallen samen met hun zin.

- Nu gij het zegt, warempel, ja...

O.v.T: - Aan hen die u komen vertellen dat er slechts stof bestaat en dat alles verder zinloos is, kunt ge voortaan uitleggen dat het tegendeel het geval is. Ja, exact het tegendeel. Want alle dingen zijn in wezen hun zin en dat wil zeggen: hadden zij geen zin, dan konden zij ook niet bestaan!

- Heb je van je leven!

(J.B., 20 oktober 2011)

Noot: (1) Zie: Het wezen van de vrolijkheid  


19-10-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het wezen van de vrolijkheid

Het wezen van de vrolijkheid

Is het niet zo dat het ons van kindsbeen af wordt aangeleerd om altijd maar te glimlachen, belangstelling te tonen voor alles en nog wat, ons nimmer pessimistisch uit te laten en nooit op te houden met het smeden van plannen voor later? Wij worden geboren, geheel wars van ook maar iemands vrije wil, het bloed en de pijn verdwijnen alras onder blinkende suikerbollen in witte kant en het gewassen kind krijgt een klinkende naam. Hoe schoon dat gezichtje in de reine lakens, de toekomst lonkt, het verleden wordt vergeten, alle inspanningen die nu zullen worden gevergd om het nieuwe wezen groot te brengen, worden verontschuldigd door de ronkende beloften.

Maar als de kleine opgroeit, herinnert men zich alras de simpele doch bijzonder logische spreuk: "kleine kinderen, kleine zorgen; grote kinderen, grote zorgen" en die neemt men er dan maar bij, nu men immers al zo ver gevorderd is. Edoch, niet zoveel later is de volgroeide al over zijn toppunt heen en na de opgang gaat het uiteraard bergafwaarts: alles wat heeft moeten groeien, rijpen of ontwikkelen, krimpt nu weer, of wordt warempel rot, of geraakt verstrikt in veel te lastige parketten.

Bergaf gaat het dus en dat uitgerekend in een steeds sneller tempo, want eenmaal de wagen aan het rollen is, is er geen houden meer aan, en dat blijft duren tot recht in het graf, want dat, zo zeggen de stoute tongen, dát is onze werkelijke toekomst en geen andere. En vergeet nu alle beloftevolle sprookjes: zij waren de producten van moeder natuur die bijzonder egoïstisch is en die zich slechts bekommert om haar eigen telgen; de toekomstsprookjes dienden alleen om de noeste arbeid in gang te trekken, zoals ook sinds mensenheugenis de liederen dat doen: hun ritme maakt dat wij in de tred blijven en niet talmen, dat wij hun cadans helemaal tot de onze maken en zodoende voortdoen en niet ophouden voor al onze krachten zijn uitgeput.

Zoet bedrog dat nadien smaakt zoals zand in de mond, zo schrijft een of andere profeet, maar de mens heeft geen klagen want met de dieren is het warempel nog erger gesteld. De koeien geven melk tot zij helemaal leeggemolken zijn, de paarden trekken karren tot ze niet meer kunnen, de varkens vreten zich vet op hun plekje van geen halve vierkante meter. En als de koeien geen melk meer geven, de paarden oud en versleten zijn en de varkens dikgegeten, dan hopen ongetwijfeld ook zij op die ultieme beloning die ze zijn gaan vermoeden door de schouderklopjes die ze kregen, nu en dan, van vriendelijke boeren en boerinnen. Helaas, driewerf helaas: als beloning worden ze geslacht en door hun verzorgers opgegeten, en is dat geen nog veel ondenkbaarder lot dan het onze?

Ja, op den duur zou men zelfs moeten geloven dat men het beter echt ernstig neemt met de spreuk dat de mens een wolf is voor zijn medemens, want is het alles welbeschouwd niet al te optimistisch om niet eens te vrezen dat wij misschien wel eenzelfde lot delen als onze beesten? En wie nog twijfelt, moet maar eens goed de maatschappij beschouwen met de vele klassen of zijn het kasten? Hebben schoothonden en raspaarden het dan niet beter dan het door vooraanstaande professoren genaamde 'overschot' aan mensen die langs de grootsteden in barakken 'gisten', want leven kan men dat dikwijls nog bezwaarlijk noemen. Wordt het werkvolk dan niet eerst voor de zwaarste karren gespannen om levenslang andermans lasten te trekken, ternauwernood overlevend en al vroeg uitkijkend naar het beloofde pensioen, dat echter door een onbegrijpelijke storing in die grote en complexe wereld van de banken eensklaps in de mist gaat?

Dan zijn er nog diegenen die niet werken omdat zij een been missen of een arm of nog iets anders, of gewoon omdat zij niet sterk genoeg meer zijn en niet langer stressbestendig. Op een dag doen ze wat de affiches en de reklamespots op televisie van hen vragen en gaan ze op controle bij een arts die dan, ofschoon zij zich altijd perfect gezond hebben gevoeld, het ineens heeft over een of andere kwade kanker die dringend moet behandeld worden want anders gaan zij heel rap dood. En worden zij behandeld, ja! Met allerlei vergiften en met radio-actieve stralen die maken dat ze al vanaf de eerste dag der therapie veroordeeld zijn tot een volstrekt gehorizontaliseerde rest van hun bestaan, want hoop is er niet meer met kwade kankers, al mogen zij ook dan niet onbehandeld blijven. En wie zegt dat de wolf die de mens is voor zijn medemens, hem niet gewoon om zeep behandelt met eerst die kankersmoes waar hij wordt ingelokt met televisiepropaganda? Is er immers geen sprake van overbevolking en verspreken populaire professoren zich dan niet als zij het hebben over gedwongen sterilisatie voor de armlastigen, abortus voor de nuttelozen en het 'recht' op euthanasie voor wie de zware karren niet langer trekken kunnen?

Ja, vlucht maar weg; ga in een bos wonen, ver vandaan van de beschaafde wereld, dan komen ze u halen en dan steken ze u voor altijd vast. Dan wordt gij volgepropt met pillen die u leiden naar een slaap die altijd dieper wordt en waar gij op den duur ook zult naar verlangen, elke dag wat meer, totdat ge daar belanden zult alwaar gij ook belanden moet. Geen sterveling immers heeft zijn naam gestolen. O, wrede lot.

Voor het vervolg van dit verhaal, klik hier! 

(J.B., 19 oktober 2011)


18-10-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dante's afdaling ter helle (3)
Dante's afdaling ter helle (3)




Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dante's afdaling ter helle (2)
Dante's afdaling ter helle (2)


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dante's afdaling ter helle (1)
Dante's afdaling ter helle (1)


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De tijd
De tijd


17-09-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De ets
De ets.



02-09-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het cultuurbegrip van Stephanos
Klik op de afbeelding om de link te volgen

HET CULTUURBEGRIP VAN STEPHANOS (1)

 

SOCRATES: Een prachtig vertoog over cultuur was dat, Stephanos: een intellectueel avontuur, ja, zo zou ik het noemen. Het is alleen maar jammer dat het niet klopt!

STEPHANOS: Klopt het niet? Wel dan, Socrates: ik zou geen wetenschapsman zijn, mocht ik niet open staan voor kritiek: falsificeer mijn theorie!

SOCRATES: Als ik het goed begrijp, definieer jij de klasse van de cultuurobjecten als de klasse van de vormen die door de mens bepaald zijn?

STEPHANOS: Inderdaad: het gaat om objecten die niet kunnen bestaan zonder de mens, die bovendien niet louter bepaald worden door het biologische in de mens, en de vorm als zodanig moet bepaald zijn door de mens!

SOCRATES: En wat bedoel jij ook weer met "vormen"?

STEPHANOS: Een vorm is een verzameling van toestanden van een energetisch of materieel substraat, en deze toestanden worden met elkaar geïdentificeerd en van andere onderscheiden door een informatiesysteem.

SOCRATES: En de mens?

STEPHANOS: De mens is zo'n informatiesysteem.

SOCRATES: En de werkelijkheid?

STEPHANOS: Alles wat is, is materie en energie. Analyseer je om het even wat, dan kom je uiteindelijk bij energetisch-materiële substraten. Zoiets als geest bestaat niet.

SOCRATES: En wat is dan een informatiesysteem?

STEPHANOS: Dat is een systeem dat vormen detecteert. Het is een soort verruiming van het stofwisselingssysteem, iets dat ons in staat stelt om efficiënter te handelen. Door onze kennis kunnen wij b.v. anticiperen, wat ons de energieverspilling van de "trial and error" in vele gevallen bespaart.

SOCRATES: Een mens bestaat, volgens jou, dus uit niets anders dan uit materie en energie?

STEPHANOS: Dat heb je goed begrepen.

SOCRATES: Waarin onderscheidt een mens zich dan van de natuur?

STEPHANOS: Aan een mens is er niets onnatuurlijks, niets geestelijks: een mens behoort volledig tot de natuur. Hij onderscheidt zich van het niet-menselijke door zijn specifieke eigenschappen: hij is een hoog ontwikkeld informatiesysteem.

SOCRATES: Je zegt dat de natuur van de mens ontdekt werd op het moment dat men het over cultuur ging hebben: de mensen verschillen onderling wat betreft de cultuur waarin ze leven, maar ze blijven iets gemeenschappelijks hebben, en dat is dan hun natuur.

STEPHANOS: Inderdaad. Zoals je weet, zijn het de sofisten die tot dit besluit komen. Ze beweren dat de verschillende culturen evenwaardig zijn, en dat er geen absolute waarden bestaan. Maar daar ben jij het niet mee eens, nietwaar?

SOCRATES: Dat klopt, Stephanos. Maar stel eens dat ik gelijk zou hebben, en dat er inderdaad absolute waarden zouden bestaan: zou het voor jou dan niet onmogelijk worden om nog langer het onderscheid tussen natuur en cultuur te handhaven?

STEPHANOS: Wat bedoel je?

SOCRATES: Neem bij voorbeeld de taal van de bijen: die valt niet onder jouw definitie van cultuur?

STEPHANOS: Bijen zijn geen mensen: hun gedrag wordt bepaald door een ingeboren releaser mechanisme: bepaalde prikkels lokken specifieke gedragspatronen uit; daar staan die beesten geen moment bij stil. De hele ethologie illustreert trouwens deze mechaniciteit, die door natuurlijke selectie en niet door reflectie tot stand gekomen is!

SOCRATES: Juist. Jouw onderscheid tussen natuur en cultuur steunt dus op jouw onderscheid tussen mens en dier?

STEPHANOS: De mens is een redelijk dier. De rede is het criterium voor het mens-zijn.

SOCRATES: Cultuurobjecten zijn dus objecten die door de rede bepaald zijn?

STEPHANOS: Zo zou je het kunnen zeggen, ja.

SOCRATES: Maar die rede dan: is zij geen produkt van de natuur?

STEPHANOS: Onmiskenbaar.

SOCRATES: En toch hou je vol dat ze dingen voortbrengt die essentieel verschillen van de natuur?

STEPHANOS: Ze brengt cultuur voort, en ik maak het onderscheid tussen natuur en cultuur...

SOCRATES: Omdat je anders niet meer zou kunnen spreken over de rede?

STEPHANOS: Kijk eens, je moet twee soorten rede onderscheiden: kennis-rede en doe-rede. Als jij b.v. beweert dat niemand vrijwillig slecht is, dat slechtheid enkel het gevolg is van een gebrek aan inzicht, dan heb je het verkeerd, want iemand kan voldoende inzicht hebben en tegelijk iets doen dat in tegenspraak is met zijn kennis-rede, want een mens wordt ook door passies bepaald!

SOCRATES: Dat is een andere discussie. Maar als jij dit onderscheid wil maken, dan versta ik hier onder rede: kennis-rede.

STEPHANOS: De maximale rationaliteit is een streefdoel.

SOCRATES: Je houdt dus vol dat er zoiets bestaat als "maximale rationaliteit"?

STEPHANOS: Uitspraken zijn redelijk als ze maximaal verifieerbaar zijn: als ze niet falsifieerbaar zijn, en bovendien waarschijnlijk.

SOCRATES: Goed. Maar kan je dan nog volhouden dat er een essentieel verschil bestaat tussen handelingen die gesteld worden op grond van de rede, en handelingen die het gevolg zijn van ingeboren releaser mechanismen?

STEPHANOS: Wil je dat ik er een tekeningetje bij maak? Kom me toch niet vertellen dat je het verschil niet ziet tussen een mechanisch gestuurde handeling en een handeling die het gevolg is van redelijk overleg!

SOCRATES: Eerlijk gezegd, mijn beste, zie ik alleen maar een gradueel verschil, geen essentieel verschil.

STEPHANOS: Je acht de rede gewoon een verlengstuk van...

SOCRATES: Van de natuurlijke selectie, ja!

STEPHANOS: Nu ben je me wel wat uitleg verschuldigd!

SOCRATES: Laat ik eerst een onderscheid invoeren dat de zaak duidelijker zal maken: wat jij "natuurlijke selectie" noemt, noem ik hier "selectie door de groep". En daarnaast voer ik een ander begrip in: "selectie door het individu". Ziehier waartoe dit onderscheid moet dienen.

Bekijken we eens het verleden door de bril van Darwin: de evolutie. We zien dat er allerlei dieren zijn, die elk op een eigen manier reageren op bepaalde prikkels. Diegenen die "ongepast" reageren, worden weggeselecteerd. Diegenen die "correct" reageren, worden behouden. Dat proces herhaalt zich steeds weer, zodat we na verloop van vele duizenden jaren dieren hebben die SCHIJNBAAR "verstandig" reageren op prikkels uit de omgeving. Maar eigenlijk is die "verstandigheid" er niet bij deze dieren, althans niet bij de afzonderlijke individuen: ze doen immers gewoon wat hun ingeboren is, en, indien al die andere dieren die intussen weggeselecteerd zijn, er nog waren, dan zouden we merken hoe bijna alle dieren "onverstandig" reageren, behalve die enkele soorten, die er effectief nog zijn. We zouden het gedrag van deze laatsten dan niet meer "verstandig" noemen, maar: "toevallig correct".

STEPHANOS: Dat is niks nieuws, Socrates. Dat is Darwin in levenden lijve. Maar vertel me nu eens wat dit te maken heeft met redelijkheid?!

SOCRATES: Dat was ik net van plan. Een mens is een dier dat individueel beschikt over hetzelfde vermogen waarover een hele brede gamma van dieren beschikt. Als er op een prikkel duizend antwoorden mogelijk zijn, en je hebt duizend dieren die elk op een verschillende manier reageren, dan is er eentje bij dat correct reageert. De andere negenhonderd negenennegentig worden gestraft met de dood. Voor zo één correcte reaktie moeten dus duizend dieren "vergokt" worden. Welnu, een menselijk individu beschikt over hetzelfde vermogen waarover die duizend dieren allemaal samen beschikken: wanneer hij een prikkel krijgt waarop duizend antwoorden mogelijk zijn, dan hoeft hij geen duizend soortgenoten te vergokken, want hij kan anticiperen: hij kan zich in z'n eentje alle mogelijke antwoorden op die situatie voorstellen, en hij kan zich ook de afloop ervan voorstellen, zodat hij precies dàt antwoord kan selecteren en ten uitvoer brengen, dat gewenst is. Zie je het verschil: het gedrag van dieren WORDT geselecteerd door de natuur, doordat deze dieren ZELF geselecteerd worden, want ze zijn elk onverbrekelijk met hun gedrag verbonden. Maar mensen kunnen van hun gedrag afstand nemen, en bij gevolg kunnen ze hun gedrag zelf selecteren. Een mens kan afstand nemen van zijn gedrag, omdat hij alle mogelijke reakties op de prikkel eerst kan laten gebeuren in zijn hoofd, waar hij een afbeelding van de werkelijkheid heeft, en ook een afbeelding van het mechanisme waarmee de natuur selecteert.

STEPHANOS: Dan is de rede volgens jou...

SOCRATES: Denken is niet iets dat wij ZELF doen, zoals we vaak geloven, neen: denken is het zich voltrekken van een selectieproces in ons hoofd, en dat proces verloopt volledig autonoom, het is immers onderworpen aan dezelfde objectieve werkelijkheid! Waar wij in ons denken verschillen, komt dat niet doordat dit proces bij jou anders zou verlopen dan bij mij, maar doordat wij anders geïnformeerd zijn: we hebben elk ervaringen in een eigen volgorde, intensiteit, ordening...

STEPHANOS: Maar daarmee ben ik het helemaal eens, Socrates.

SOCRATES: Toch? Welnu, beweer je dan niet dat de werking van onze hersenen niet wezenlijk verschilt van de werking van onze maag?

STEPHANOS: Het zijn beide organische werkingen, ja.

SOCRATES: Maar welke grond heb je dan nog, Stephanos, om culturele vormen te onderscheiden van natuurlijke? Een drol behoort tot de natuur, zeg je, maar een huis behoort tot de cultuur: de drol is een produkt van het spijsverteringsstelsel, het huis is een produkt van het spierstelsel.

STEPHANOS: En van je hersenen, van je hele denken.

SOCRATES: Ja, maar je hebt ook hersenen nodig om te eten, nietwaar?

STEPHANOS: Je wordt door de natuur gedwongen om te eten.

SOCRATES: De natuur dwingt je ook om een huis te bouwen!

STEPHANOS: De natuur dwingt je bij voorbeeld niet om een roman te schrijven.

SOCRATES: Er is altijd een reden waarom je die roman schrijft, of niet?

STEPHANOS: Juist...

SOCRATES: En de ultieme reden, die ligt toch niet in de zelfvernietiging, geloof ik?

STEPHANOS: Zeker niet.

SOCRATES: Dus ligt ze in de zelfinstandhouding, want de laatste reden-bepalende factor is de natuur: datgene waarvan je afhankelijk bent en waarmee je verplicht bent rekening te houden indien je jezelf wil handhaven?

STEPHANOS: Oké, dan noem je het maar een gradueel verschil...

SOCRATES: En wat doe je dan met de taal van de bijen? Is er ook een gradueel verschil tussen de excrementen van de bijen en hun dansen?

STEPHANOS: In die zin wel, ja. Je zou ook kunnen spreken van de cultuur van de bijen, inderdaad...

SOCRATES: Dan zijn cultuurvormen geen vormen die door de mens bepaald worden? De rede is dus geen criterium voor het definiëren van het cultuurbegrip?

STEPHANOS: Als je stelt dat de rede een natuurlijk proces is dat zich afspeelt in de menselijke hersenen, en als je bovendien stelt dat zo'n proces niet verschilt van een "selectieproces door de groep", zoals jij het noemt, dan verschillen culturele vormen inderdaad enkel gradueel van natuurlijke vormen...

SOCRATES: Jaja, maar als je een verschil maakt, zij het dan een gradueel verschil, welk criterium hanteer je dan?

STEPHANOS: Kijk eens, Socrates: kan jij ontkennen dat er een essentieel verschil bestaat tussen mechanische handelingen en bewuste handelingen? Ons bewustzijn en ons zelfbewustzijn zijn toch feiten, en zijn het ook geen feiten, en ik verwijs naar de ethologie, dat lagere diersoorten klakkeloos reageren?

SOCRATES: Goed, vriend, maar als jij het bewustzijn als criterium aanwendt, vind je dan ook niet dat je, naast materiële en energetische substraten, de geest invoert? Doe je dat niet, en acht je het bewustzijn materieel-energetisch van aard, dan blijf je opgescheept zitten met jouw "gradueel criterium", en met die taal van de bijen, en dan moet je je definitie hoe dan ook herzien, nietwaar?

(J.B.)

Voetnoot:

(1) Deze tekst vormt een kritiek op Etienne Vermeersch, An Analysis of the Concept of Culture, in: Ed. Bernardi Bernardo, The Concept and Dynamics of Culture, World Anthropologie, Mouton, The Hague, 1977.

 

 


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Opstanding

Opstanding

- Het leven is eindig en de dood ook, zei hij.

- Wablieft? antwoordde ik.

- Jazeker, zei hij zonder aarzeling: het leven vliegt voorbij maar de dood snelt nog veel rapper, aangezien een dode zich helemaal niet meer bewust is van de tijd.

- Dat begrijp ik niet, zei ik.

- Het ogenblik zelf van onze dood zal ook het ogenblik zijn van onze opstanding, want van de tijd tussenin hebben wij helemaal geen benul, zo verklaarde hij zich nader.

- Is dat evangelie? vroeg ik. Ik herinnerde mij ineens de titel van een boek van Frederik van Eeden: Pauls ontwaken, over de dood van zijn zoon Paul.

- Alleen tijdens het leven ervaren wij de tijd, die in wezen wachten is, zo ging hij door.

- Leven is wachten? zo probeerde ik.

- Inderdaad, zei hij.

- En wat is wachten? vroeg ik.

- Wachten is vooruit willen maar door een externe kracht in die opzet gehinderd worden. En klinkt dat niet te Spinozistisch?

- Nu ge het zegt, ja...

- Die kracht kan ons niet helemaal tegenhouden, maar ze remt ons wel af tot die traagheid waarop we recht hebben.

- Recht?

- Ja, we hebben nog een klein beetje krediet, dat is het leven.

- Vreemd, antwoordde ik.

- Het netelige van de hele zaak, zo ging hij door, is dat wij tegelijk vooruit willen én willen halt houden.

- Hoezo? vroeg ik verwonderd.

- Wie wacht, wil vooruit, maar hij wordt tegengehouden door de traagheid van de tijd die zijn eigen gangetje heeft: de tijd is zoals een loodzware wagon die in een eigen slakkentempo eindeloze afstanden aflegt, en niemand kan die wagon doen stoppen, niemand kan hem een duwtje geven. Zo wachten wij, terwijl we veel sneller vooruit willen dan we doen.

- Maar we willen tegelijk ook halt houden?

- Tegelijk schrikt de eindigheid van ons leven ons af, en dus willen wij stilstaan, we willen de tijd stopzetten en in het heden blijven vertoeven omdat wij het einde vrezen.

- Dat lijkt mij inderdaad een bijzonder netelige zaak, zo moest ik toegeven: twee dingen willen die elkaar uitsluiten, en dan nog tegelijk!

- Inderdaad, zei hij, maar het is niet anders. Wellicht is het uit die spanning dat de voortgang van de tijd ontstaat.

- Uit de spanning tussen willen en niet willen?

- Uit de spanning tussen, enerzijds, zo snel mogelijk vooruit willen en, anderzijds, willen stilstaan. Wachten is vooruit willen, maar wie het einde vrezen, die willen blijven staan.

- Wie wacht, verlangt dus naar het einde? zo redeneerde ik.

- Wij wachten bij de tandarts, maar wij wachten niet naar het einde, wij wachten alleen maar naar het einde van de pijn. Helaas is het leven een opeenvolging van allerlei pijnen, en zo blijven wij maar wachten, zo blijven wij verlangen naar steeds weer een ander einde. Maar op een keer belanden we dus bij het laatste einde...

- Het laatste einde?

- Ja, het einde waarop geen nieuw begin meer volgt, tenzij het begin van de eeuwigheid.

- Sta mij toe, zei ik, dat ik het eerst allemaal eens op een rijtje zet, want ik ben de kluts al kwijt.

- Doe gerust, zei hij, we hebben alle tijd!

- Het leven gaat snel voorbij, maar de dood gaat nog sneller voorbij.

- Uiteraard, want als we dood zijn, is er geen besef meer van de tijd.

- Als ons leven om is, dan belanden we dus meteen bij het ogenblik van onze opstanding?

- Alsof er helemaal geen dood was, zei hij.

- Maar die is er dus wél? vroeg ik hem.

- Zeer zeker, zei hij: zo zeker als het is dat wij momenteel leven, zo zeker is het ook dat wij op een keertje níet meer zullen leven.

- Wie sterft, belandt meteen op het ogenblik van de opstanding, zei ik.

- Juist.

- Maar wat als er helemaal geen opstanding is? Blijft dan de dood niet eeuwig voortduren?

- Niet te vlug, zei hij. Er is immers geen tijdsbesef meer in de dood; er is geen duur en dus is er ook geen eeuwige duur.

- Maar stel dat er geen opstanding is? zo wierp ik andermaal op. Dan is de dood het einde toch?

- Het einde van wat? zei hij. Het begrip van iemands einde heeft pas zin gezien van het standpunt van wie nog niet aan zijn einde is. Eenmaal wij ons einde bereikt hebben, bestaan we immers niet meer.

- Dat klinkt logisch maar ik begrijp het niet, zei ik. Maar antwoord nu eens op mijn vraag: stel dat er geen opstanding is!

- Maar die is er wél, zei hij.

- Maar neen, zei ik: dat is toch fantasie? Het zou in strijd zijn met alle natuurwetten!

- Inderdaad, zei hij. Maar ook ons huidige leven is met al die natuurwetten die wij kennen in regelrechte tegenspraak!

- Is dat zo? vroeg ik hem in alle ernst.

- Wat is dit? vroeg hij en hij toonde mij een ei.

- Dat is een ei, zei ik.

- En wat gebeurt er met een ei, gesteld dat het leeft en bebroed wordt?

- Daar komt een kuiken uit, zei ik.

- Precies, en kan iemand verklaren hoe dat komt? vroeg hij.

- Er bestaat een ganse wetenschap, zo begon ik, maar hij onderbrak mij.

- Dat is niet verklaren, zegde hij: het is beschrijven wat de embryologie doet; zij beschrijft wat zij waarneemt, maar dan ook niets meer.

- Akkoord, zo moest ik toegeven, maar dat is toch helemaal niet hetzelfde als... de opstanding?

- Stel dat er een opstanding plaats heeft, zei hij, en iemand begint die te beschrijven: de wetenschap van de opstanding, de resurrectiologie. Welnu, zou dat een verklaring zijn? Ook niet, inderdaad. Wij geven alleen beschrijvingen en wij wennen aan onze beschrijvingen en derhalve ook aan wat wij allemaal beschrijven, maar begrijpen of verklaren doen wij niet. Wij houden onze beschrijvingen voor verklaringen, maar dat is dan ook alles. En de opstanding ligt voor ons nog in de toekomst, zij werd door ons nog niet beschreven. Maar wel door anderen. De opstanding werd ons voorspeld!

- Voorspeld?

- Voorspeld! herhaalde hij. Iemand kan u voorspellen dat er uit dit ei een kuiken zal komen, toch?

- Iemand die dat weet, zei ik: iemand die het al eens gezien heeft, hoe dat werkt, of iemand die het gehoord heeft van iemand die het al eens gezien heeft, maar er moet eerst iemand zijn, al was het slechts één persoon, die het al eens gezien heeft, toch? En is er ooit al iemand opgestaan?

- Christus, zei hij. Christus is opgestaan en dus kan Hij de opstanding beschrijven of voorspellen. Onder meer Hij.

- Stel dat Christus níet is opgestaan, zei ik.

- Dat hadden wij geen hoop, zo gaf hij toe. Maar Hij ís verrezen! De Heer ís verrezen!

- Alleluja, antwoordde ik. Het is dus daarom dat zoveel mensen verregaand onderzoek historisch doen naar die zaak. Maar kijk naar wat zij vonden: weinig of niets, toch?

- Er is geen enkele reden om het geloof te verwerpen, zei hij. Het is immers niet fantastischer dan het leven zelf. Die zogenaamde onverklaarbaarheid van het onzichtbare geldt evenzeer voor al het zichtbare!

- Daar zit iets in, zo moest ik toegeven, maar ik heb toch liever één vogel in de hand dan tien in de lucht.

- Eén vogel in de hand? lachte hij.

- Een gespijsde bankrekening, antwoordde ik.

- Geld is niets anders dan een wapen waarmee ge anderen bedreigt, zei hij: het is een chantagemiddel. Met geld dwingt ge bijvoorbeeld gastvrijheid af als ge op reis gaat, op hotel. Gastvrijheid van mensen die ze u niet kunnen weigeren omdat zij het geld nodig hebben om te eten. Ze ontvangen u en ze bedienen u, en ze wensen u het allerbeste, zo wil het protokol het. Maar ze doen dat alleen maar om het geld dat gij in de hand hebt en dat zij nodig hebben om te eten. Probeer maar eens om zonder geld te gaan logeren in een hotel: voor nog minder dan een dier zal men u dan houden! In de gevangenis zult gij belanden! Het zal rap uit zijn met die allerbeste wensen en die hele poespas! Het is puur toneel, bedrog! Eén vogel in de hand? Een schijnvogel is het; wat gij daar in de hand houdt is immers niet meer dan wind!

Het kwam mij ineens voor dat hij misschien wel eens gelijk kon hebben, maar wat dan? Wat waren daarvan de consequenties?

- Stel dat gij gelijk hebt, zei ik.

- Dat heb ik zeker en vast, antwoordde hij.

- Maar of ge het ook zult krijgen, is een heel ander paar mouwen, niet?

- Per definitie zal ik het in deze wereld zeker niet meer krijgen, antwoordde hij onmiddellijk: deze wereld is des duivels, alles is begoocheling, wat ik u zopas verteld heb over die illusie van gastvrijheid, kunt ge doortrekken op elk gebied.

- Hoe kan iemand dan weten dat gij, of eender wie die een geloof verkondigt, de waarheid spreekt?

- Door het getuigenis, zei hij.

- Het getuigenis?

- Christus vertelde een aantal zaken en Hij stond persoonlijk borg voor de waarheid, Hij betaalde er een tol voor, hij betaalde met zijn eigen leven.

- Dat lijkt mij toch een beetje griezelig.

- Het is niet anders, zei hij: een zaak is zoveel waard als ge er wilt voor geven. Voor de meest waardevolle zaak betaalt ge met uw eigen leven, en dat is evangelie.

- En wat krijgt ge daarvoor dan in de plaats?

- Het is geen ruil hé, zei hij.

- Neen... Maar wat is dan die meest waardevolle zaak?

Hij keek mij aan, kennelijk bijzonder teleurgesteld, of was het met plaatsvervangende teleurstelling?

(J.B., 2 september 2011)



17-07-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rijk en dom

Rijk en dom

Het internet, Google, tik in: om het even welke componist, om het even welk van zijn werken, om het even welke uitvoering: in luttele seconden - in fracties van seconden - zijn daar klank en beeld, zit je in de schouwburg op de beste plaats, beveel je het orkest om van start te gaan, een beetje luider te spelen, op te houden... Op het moment dat je het zelf wil - na welgeteld zeven seconden luistergenot (je hebt er je geliefkoosde fragment uitgepikt), heb je de operazaal alweer verlaten en loop je in New York rond, in de Metropolitan, zij het voor amper twee seconden, want plotseling heb je zin om een gedicht van Michelangelo te lezen: klik en daar is het, je leest een strofe en dan zoek je in de encyclopedie nog op hoe oud de kunstenaar is geworden. Daarna ga je een koffie drinken en je eet iets, gezeten voor de televisie. Je zapt van ergens de nieuwsberichten op een zender in de Verenigde Staten naar Italië, waar de paus aan het spreken is, je voegt twee klontjes suiker aan je koffie toe, je bekijkt het weerbericht en de hoofdpunten van het nieuws, je zet de televisie uit, je drinkt je koffie op en je gaat plassen. In luttele minuten heb je een wereldreis gemaakt en ben je op de hoogte, niet alleen van wat er tot zonet allemaal gebeurde, maar ook nog over wat er te gebeuren staat. Bovendien komt wat je intussen snel achter je kiezen hebt gestoken, uit zowat alle werelddelen: koffie uit Ethiopië met chocolade uit cacaobonen uit Zuid-Amerika, een rijstwafel uit Azië en straks nog een Australische appel. Van de poolkappen heb je slechts een poster tegen de muur van je vertrek - een foto genomen vanuit een satelliet die je - van op Google Earth - zelfs een rechtstreekse blik gunt. Je hebt zopas een studierichting die je ligt, gekozen uit een honderdtal universiteiten en hogescholen, en straks laat je je genetisch materiaal scannen, zuiver uit nieuwsgierigheid. En zo kan men nog een tijdje doorgaan.

Overvloed steekt de ogen uit van wie ooit tekorten moesten lijden, maar overvloed leidt ook tot zappen: erop en erover, hooguit een enkele seconde blijven stilstaan bij een muziekwerk of een boek, nooit de tijd nemen om een volzin tot het einde toe te lezen - over een boek zwijgen we nog. Een klassiek muziekwerk moet meerdere malen beluisterd worden opdat het gehoord zou zijn. Hoe uitgebreider de keuze uit symfonieën, opera's en liedcycli, hoe geringer het aantal ervan dat ooit een mens zal kennen, het lijkt ineens wel alsof alle kunstwerken louter geschreven werden en worden om ergens op een harddisk te staan, en verder niets meer.

En zo krijgt men vanzelfsprekend het soort van publiek dat, bijvoorbeeld, op donderdag 27 mei 2010, middenin de finaleweek van de Koningin Elisabethwedstrijd, als de uitvoering van het derde pianoconcerto van Sergeï Prokofiev nog niet half gespeeld is, al aan het applaudisseren gaat.

(J.B., 27 mei 2010)


04-07-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over de verschillende graden van dood zijn
 

Over de verschillende graden van dood zijn

Wij leven nog in de tijd van het primitieve denken, het ongenuanceerde denken, het zwart-wit denken dat, zoals elkeen eigenlijk wel weet, geen echt denken kan geheten worden. We 'denken' dus in termen van goed en kwaad, schoon en lelijk, waar en onwaar, alsof wij ook perfect wisten wat het goede was, alsof wij konden zeggen hoe iets moet zijn om schoon te zijn, en alsof er een simpele en absolute waarheid bestond en aldus een onmiddellijk antwoord op elke vraag die men zich maar kon stellen. Echter, de wat minder onbeschaafden onder ons weten ondertussen wel dat het ongenuanceerde helemaal geen recht heeft op bestaan: bijna niets is absoluut, en de tweedelingen van de dingen zijn slechts kostelijke grappen uit de tijd van toen. Er is geen strakke scheidingslijn tussen goed en kwaad en schoon en lelijk, er is geen waarheid absoluut genoeg opdat hij niet in twijfel zou getrokken kunnen worden en, zo ook, bestaat er helemaal geen grenslijn tussen het leven en de dood.

Wat betreft dat laatste kennen wij allen wel het probleem omtrent de definitie van het leven. 'Leven' is een woord en een begrip dat wij naar believen kunnen invullen en van zodra wij in de werkelijkheid een zaak ontmoeten die aan dat begrip beantwoordt, mogen we zeggen dat zij op grond van onze definitie leeft. Als wij zeggen dat iets leeft van zodra het beweegt, dan leeft de aarde die tolt om haar as en die draait rond de zon. Als wij zeggen dat iets leeft als het ook eet en ademt, dan leeft een virus kennelijk niet. Bepalen wij het leven als datgene wat zich voortplant, dan stellen wij terecht de vraag of dan ook golven leven en, nog abstracter, opvattingen en ideeën. Analoog spreken we dan over sterven als een ding waarvan wij zegden dat het leefde, met bewegen ophoudt, of met eten, ademen of zich vermenigvuldigen. Toch weten wij allen dat leven en dood, hoe ook gedefinieerd, helemaal niet naast elkaar bestaan zoals bijvoorbeeld zwart en wit. Omtrent een wezen waarvan wij door de band zeggen dat het leeft, discussiëren wij over het tijdstip waarop het met leven aanvangt en ophoudt, en tussen die twee ogenblikken is het een en al verandering wat wij zien.

Ofschoon er veel discussie is over de bepaling van het leven, zal geen mens het in zijn hoofd halen om te betwijfelen dat een kind dat hier voorbij fietst, leeft, en laten we het bij die consensus houden die wij hebben zonder de diepste gronden ervan expliciet hoeven te maken. Met een heel ander paar mouwen moet worden afgerekend als een mens gekluisterd aan zijn ziekbed plotseling niet meer beweegt. Slaapt hij? Ademt hij nog? Klopt het hart? En als het antwoord op elk van die vragen negatief is, zo weten wij intussen, dan is het perfect mogelijk dat de hersenen van de zieke nog steeds werken en dat een reanimatie volstaat om de onderbreking in de andere genoemde lichaamsfuncties op te heffen. Een mens kan schijndood zijn zoals hij ook kan slapen, en soms weet niemand precies te zeggen of een ander levend is dan wel dood. En misschien is het in dat geval ook wel zo, dat iemand eigenlijk in een toestand kan verkeren waarin hij geen van beide is: geen levende en geen dode.

Onzin, zal men hierop zeggen: wie dood is, kan immers niet meer terug worden gehaald en wie teruggehaald werd, was niet dood. En wie zo spreken, die doen dat warempel met veel overtuiging. Edoch, waar anders halen wie zo oordelen hun zekerheid dan uit de feiten nadát zij zich ook voltrokken hebben? Men kan immers pas zeggen dat iemand níet dood wás nadát die eerst weer aan het ademen ging. Maar wat zou ons verbieden om hier te spreken over graden van bestaan of dood zijn? Of over onbepaaldheid daaromtrent? Of oordelen wij dan niet op die manier als wij het hebben over bijvoorbeeld de winnaar van een duel?

Als wij zeggen over een winnaar - uiteraard nadat hij ook de kamp gewonnen heeft - dat hij de sterkste was - tijdens de kamp - dan dreigen wij daarmee twee keer niets te zeggen. Zouden wij immers na het gevecht beweren dat de winnaar minder sterk was, dan stelden de feiten zelf ons meteen in het ongelijk. Ons besluit over de sterkte van de strijders tíjdens het gevecht mag dus rustig luiden dat geen van hen op dat ogenblik de sterkste of de zwakste is: zij worden dat pas nadien en wel op grond van de overwinning of het verlies die op de tweestrijd volgen.

Er is geen sterkste en er is geen zwakste totdat de strijd voorbij is, en tijdens het gevecht waren ze elk wat betreft hun sterkte volledig onbepaald ofschoon het zijn sterkte was die van de sterkste ook de overwinnaar maakte. Welnu, hetzelfde kon men misschien zeggen over het levend of het dood zijn van een bedlegerige die niet meer beweegt en ademt; pas als hij op een gegeven ogenblik rechtop springt, kunnen wij zeggen dat hij niet dood was, maar voor die tijd was het niet alleen zo dat wij hieromtrent onwetend waren: het was bovendien zo dat hij zich effectief niet in één van die beide toestanden bevond; hij was wat betreft zijn levend-zijn gebeurlijk volkomen onbepaald.

Vanaf welk ogenblik is iemand die door een rechter wordt berecht, ook schuldig? Het is een meer bekende, netelige vraag die ons doet nadenken en die ons met een flinke kater achterlaat, want eens wij ons bereid hebben verklaard om te erkennen dat het geweten een zaak van de gemeenschap is en van haar waarden, gaat onze schuld in feite aan het zweven op de winden die daar op dat ogenblik waaien. De uitspraak van de rechter betreft nochtans een toestand die op het moment van de veroordeling of van de vrijspraak allang aan de gang is. Zal de schuld van alles wat wij doen pas achteraf worden bepaald of, misschien nog erger: blijven wij omtrent onze schuld niet eeuwig in het duister tasten? En als onze schuld zo'n hoogst onzeker lot beschoren is, waarom dan ook niet ons bestaan zelf dat immers diep met schuld verbonden is?

Ons bestaan wordt bepaald door zaken die op hun beurt helemaal niet bestaan, of is men het verhaal van de belastingcontroleur dan vergeten? Hij controleert slechts één van elke honderd burgers, terwijl ook de negenennegentig andere zich gedragen alsof hij hen bezoeken zal. Hij komt niet maar zijn invloed doet ons onverminderd aan en hij haalt zijn sterkte niet uit een of andere materie of uit energie doch enkel en alleen uit onze onwetendheid omtrent zijn komst - omtrent de toekomst. Onze onzekerheid maakt hem sterker dan hij op grond van zijn eigen kracht alleen kon zijn, en zo gaat het ook met alle andere instanties die erop azen ons in hun macht te krijgen. De dood is een van hen, wij weten niet of hij ons heden zal bezoeken en die onwetendheid maakt zijn invloed groter omdat zij ons verlamt. Misschien bestaat hij zelfs helemaal niet en ontleent hij alles wat hij is aan de verlamming die uit al onze onzekerheden volgt.

Wij zweven dus, wij zijn onvast, fragiel en ijl, gelijk de spoken in een niet echt gebeurd verhaal, en ons bestaan hangt enkel af van 't feit of wij door de verteller effectief worden verteld en hoe dan wel. Waar hij ons Zijn verzwijgt, daar krijgen wij wellicht het voordeel van de twijfel, zodat ons dan een leven wordt gegund dat helemaal onbepaald blijft gelijk ook het bestaan is van een kabouter in een kast: hij is daar zolang wij de deur gesloten houden, zo wordt ons namelijk verteld, en wijselijk houden wij ons ook aan dat verbod omdat wij niet willen hervallen in wat men ooit de erfzonde heeft genoemd. Wij stellen ons eigen Zijn niet op de proef, wij verzaken aan de test die ons in leven zijn bevestigt, wij proberen niet of wij in de stoel die wij kregen ook kunnen gaan zitten, of het voedsel dat ons werd geschonken, eetbaar is, of de beloften die ons zijn gedaan, wel waar zijn. Dat alles laten wij wijselijk in 't midden, en zo ook blijft ons bestaan in 't midden, ons eigen leven blijft onzeker. Misschien zijn wij al dood of misschien leven wij niet meer voor de volle honderd percent, wij weten immers dat het stervensproces aanvangt bij de geboorte maar, andermaal, wij vertikken het om na te gaan hoe dood wij zijn omdat wij de confrontatie uit de weg gaan die ons van onze droom ontvreemdt waarin wij tenminste nog in het bezit zijn van de onzekerheid, dat is tenslotte onze allerkostbaarste schat: het is de hoop.

Ik heb gehoord van mensen die omtrent hun leven in de hoogste twijfel verkeerden. Vertel mij, zo zegden zij, of ik ofwel nog leef, ofwel al dood ben, maar vertel het mij niet abrupt, hou rekening met het feit dat ik een zwak hart heb dat helemaal niet bestand is tegen al te griezelige informatie. En als ik niet meer leef, vertel mij dan hoe dood ik ben, en ik bedoel: in welke graad ik dood ben. Want een mens kan slapen, lange tijd niet ademen en zonder beweging zijn, het hart kan ophouden met kloppen terwijl de hersenen intact blijven en verder denken, dromen, of ware ofwel onware veronderstellingen maken. Misschien ben ik wel dood maar blijf ik verder dromen dat ik leef: bewaar mij in dit geval dan alstublieft tegen het verlies van die vergissing en behoed mijn zoete droom daar hij, zoals gij ook wel ziet, het enige zou zijn dat ik nog had, indien dit alles het geval was.

Eens vertelde mij een man die zegde dat hij arts was - en hij was al oud, hij had veel ondervinding - dat een mens die sterft door vele graden van het dood zijn gaat, en dat hij neerwaarts dalen kan maar ook terug kan keren. Het vlees staat stil, vertelde hij, maar dat betekent niets: het is er namelijk allemaal nog en in het vlees van onze hersenen worden onze gedachten nog vele dagen en soms jaren vastgehouden, zoals ook de inkt wordt vastgehouden op het papier van oude, afgeschreven boeken. Het vlees van lijken kan ook kazig worden en doorschijnend zoals dat van engerlingen die eens rupsen waren maar die op een dag, na jaren in een graf, weer aan 't bewegen gaan en een prachtige kever worden terwijl geen mens weet hoe ze 't doen of hoe dat mogelijk is. En dit is geen verzinsel, zo bezwoer hij mij, en hij nam me mee naar zijn spreekkamer en toonde mij daar boeken met daarin foto's van mensachtige wezens, kazig en doorschijnend, sommige met een staart en grote en gesloten ogen, op engerlingen geleken zij maar hij zegde dat zij mensen waren: het zijn foetussen, zei hij. Zij leven ergens en zij weten niet dat na hun dood daar, zij straks elders zullen verder leven.

De dood is helemaal niet mysterieuzer dan het leven, zo vertelde hij me, of om het anders uit te drukken: wat wij zo vanzelfsprekend vinden in verband met ons bestaan, is in feite ongelooflijk wonderbaar. Een individu kent een opgang en een ondergang, het groeit en vooraleer het sterven zal, stelt het een daad waarbij het zijn dood als 't ware voor is: hij plant zich namelijk voort en als de dood hem wegmaait, blijft hij in zijn nazaat voortbestaan. En die doet uiteraard hetzelfde als hij de dreiging van zijn nakend einde voelt, en zo vereeuwigt zich de mens die anders een ééndagsvlieg was geweest. Let op, ik zeg niet zoals 't algemeen aanvaard wordt, dat een enkeling sterft en dat een nazaat een nieuw en ander individu is, neen: mijns inziens gaat van allen die zich voortplanten gewoon het eigen leven door. Wij zijn in zekere zin de genen die zich steeds herhalen, ook al bestaan we tegelijk op een heel andere manier, met name als een specifiek relatiecentrum, maar dat is een bijzonder zwaar probleem apart.

Moet je eens kijken naar die beelden, zo nodigde hij me opnieuw uit, en hij toonde me een cahier met een soort van Röntgenfoto's die mij deden duizelen. Ze hadden iets van de foto's die de NASA publiceert over de ruimte, het heelal, de melkwegstelsels en de nevels, maar 't waren beelden uit het microscopische dit keer, het waren mensjes zoals gij en ik, piepjong nog, amper één cel groot en dan een handvol cellen. Die ene cel leek al een wereld op zichzelf te zijn, een kosmos, microkosmos, duizelingwekkend ingewikkeld, welke zich ontvouwen zou tot een professor Kruithof, een mevrouw Tulp of een kabouter Pinnemuts. Ik onderbrak hem niet toen hij dit in alle ernst zo zegde, ik had ook niet de tijd, ik gaf mijn ogen nu de kost, zij zochten in de mystieke vormen van de kunstige foto's naar een andere verklaring voor ons menszijn dan deze die wij tot dan toe voor waar hadden gehouden. Kijk, zei hij: die ene cel in 't centrum van zijn moeder, bootst gewoon zijn moeder na: zij groeit, zij deelt zich en zij lijkt door 't lijf dat haar omhult gekneed te worden in welhaast exact dezelfde vorm. Het heeft er alle schijn van dat het moederlichaam tovert met die ene, uitverkoren cel: het bezweert ze, vormt ze, drukt ze op het hart dat zij zichzelf is, maar dan wel een tweede keer gelijk een echo die een roep nadoet maar die dan zelf tot roep wordt, aldus de aanvankelijke kreet die wegsterft, reddend.

Wanneer zijn wij dan dood? zo vroeg ik hem tenslotte, want ik was blijven zitten met de vraag van al die graden en met de wonderbare kwestie van het onbepaalde. Was het dan werkelijk zo dat alles onbepaald blijft totdat wij zelf het onbepaalde niet langer kunnen dragen, hysterisch worden en gaan roepen om de openbaring van de feiten?

Erger nog, antwoordde hij en hij had geen ogenblik over zijn antwoord hoeven na te denken: er zijn gewoon geen feiten, er is geen zekerheid, het leven is een droom en wie het leven échter hebben wil dan het in wezen is, die zal het zich voorwaar beklagen. Daarop keek hij me recht aan en fluisterde alsof het ging om een geheim: de dood is niet voor niets taboe. Het taboe mag niet geschonden worden. Uiteraard zijn er graden van dood zijn en laat men zich beter niet verassen. Ontelbaren ontwaken in hun graf, dagenlang, soms vele jaren nadat ze begraven werden, de toestand van de binnenbekleding van de kisten die als de huur niet meer betaald wordt, worden opgedolven, laat daaromtrent geen zweem van twijfel over. Sommigen klauwen zich een weg door 't harde hout en graven dan het begin van een tunnel naar boven, maar zij worden gedwarsboomd door de arduinen zerk die ook met die bedoeling op het graf ligt en zij stikken vooraleer zij er in slagen om zich te bevrijden. Het gebeurt wel eens dat iemand helemaal tot boven raakt en dan een tijd op 't kerkhof ligt, want meestal zijn de spieren van de dode al zo fel geatrofieerd dat na het graafwerk door de aarde 't lichaam helemaal is uitgeput. Er zijn toch meer voorbeelden van doden die zijn opgestaan? Na drie dagen in het graf? Of nadat iemand hen eens flink dooreen schudde?

Er is geen enkele reden om aan te nemen, zo ging hij verder, dat men direct na het zogenaamde sterven niets meer voelt of denkt, of dat men niet meer denken kan. Het lijf wordt weliswaar heel koud, maar ook het lichaam van een drenkeling geraakt vaak onderkoeld ofschoon het lange tijd nadat het is gezonken weer tot leven kan worden gebracht. Uiteraard kan men dan zeggen dat de drenkeling nooit dood wás, trouwens net zo min als iemand die verkeerd heeft in een diepe slaap zoals ooit Doornroosje. Het is precies de daling van de lichaamstemperatuur die ons behoedt voor de ontbinding, al moet men tegelijk ook zeggen dat ontbinding helemaal niet is wat men vermoedt.

Ik keek hem ongelovig aan en hij vervolgde: ontbinding is bevrijding, zegde hij: het is verbranding, en de verbranding wacht niet tot de dood intreedt om zijn werkzaamheden te voltrekken, daar reeds het leven zelf verbranding is. De vlam, die het licht, de warmte en het leven is, verbrandt de kaars en zet haar vaste vormen om tot ijle, grijze rook die oplost in de atmosfeer en die zich zo bevrijdt van alle enge vormen die haar tot dan toe in een keurslijf vingen. Een kaars die helemaal niet brandt, is ook haar naam niet waardig, zij is pas kaars als zij opbrandt en hoe vuriger zij brandt, des te meer licht en warmte geeft zij ook; hoe heller zij licht en warmte geeft, of leeft, des te eerder snelt zij haar dood ook tegemoet. Maar voor het zo ver is dat een lichaam helemaal gaat ontbinden - tenminste als er geen verassing plaats heeft - blijft er die toestand van het koude vlees waarvan wij pas zullen weten of het nog steeds met ons eigen wezen samenvalt op 't ogenblik dat wij zelf tot lijk geworden zullen zijn. Maar ik zie alvast geen reden om aan te nemen dat onze onbepaaldheid op zou houden te bestaan vanaf het ogenblik van overlijden.

Dat laatste snap ik niet zo goed, zo smeekte ik hem om wat meer uitleg en hij zuchtte eens diep, stopte een pijp en stak ze op vooraleer hij met praten doorging. Het was avond geworden, in de verte achter de Schelde zakte de rode zon achter purperen wolken weg, het was ook een beetje frisser nu op het terras van het ouderlingentehuis en tijdens deze korte pauze zag ik uit de garage in de kelders van het enorme gebouw waarin wij ons ophielden, haast geruisloos een dodenwagen wegglijden tussen het lover in de richting van de stad.

Het is de onbepaaldheid waarmee wij ons redden, zegde hij: onze onzekerheid is tevens onze enige hoop, en dat wil zeggen dat wij moeten leren leven met die allerdiepste twijfel aan ons eigenste bestaan omdat een alternatief volstrekt ondenkbaar is. In feite leven wij louter in de hoop en is de onzekerheid het lot van onze ziel, de onbepaaldheid is het lot van gans ons wezen.

Ik vrees dat ik het nog steeds niet snap, zei ik, en hij lachte eens en keek dan ernstig in het donkere water van de avond. Een vrachtschip dreef voorbij, er stak een felle wind op maar om de een of andere reden bleef de warmte hangen waar wij zaten, de tabak in zijn pijp had een aroma uit allang vervlogen tijden.

In feite bestaan wij helemaal niet echt, zei hij tenslotte, en ik zeg 'echt' in de betekenis van 'absoluut'. Precies om die reden kan de dood ook niet fataal zijn, en begrijpt ge nu waarom er sprake is van graden in de dood? Er zijn graden van bestaan, dat weet gij ook wel: stenen leven onbewust en dieren denken simpel, zij maken nauwelijks het onderscheid tussen wat zij beleven tijdens 't waken en de droom. Wij, mensen, leven wat bewuster, tenminste als we niet slapen, niet te jong of niet te oud zijn. De tijdstippen waarop wij geloven te voelen dat wij echt bestaan, zijn schaars, zij vallen ons te beurt middenin de bloei van onze jeugd en zonder dat wij er acht op slaan zijn deze stonden weer voorgoed voorbij. En dan verzinken wij gestaag in heel wat woeliger wateren, het licht gaat uit, wij tasten om ons heen, wij weten niet meer of het echt is wat wij nog beleven ofwel louter illusie. Het onbepaalde woekert dan, de chaos neemt toe en het is ook beter dat wij niet langer proberen om er achter te komen of het allemaal echt is wat ons lijkt te beurt te vallen. Kent gij het verhaal van Job?

Het boek Job uit het Oude Testament? vroeg ik. Precies, zei hij, dat bedoel ik. Job wordt gestraft terwijl hij niet kan denken waar hij dat verdiend heeft, niet? En zo eist hij uiteindelijk van God dat Hij aan hem de reden voor zijn tegenspoed kenbaar zou maken. Hij wil als 't ware de Heer zelf berechten, want dat is juist wat iemand doet die de rechtvaardigheid van andermans beslissingen wil onderzoeken. Maar van bij het begin van dat verhaal is het voor elkeen duidelijk dat er geen recht bestaan kan los van de ultieme Rechter, men kan immers geen rechter voor de rechter dagen, het recht ligt in zijn woorden welke eerst door hem gesproken moeten worden. Wij zijn producten van een rechtspraak, ons bestaan steunt op de woorden die ons eens het leven gaven, wij hebben geen benul van recht en van de kracht van het bevel waardoor 't gesproken woord ons schiep.

Ik keek hem onbegrijpend aan en hij ging verder: of neem het verhaal van de zondeval, zei hij. Het verbod aan de allereerste mensen om van de vrucht te eten van die ene boom. Met dat verbod wordt feitelijk aan de mens zijn vrijheid geschonken, want het is pas vanaf dat ogenblik dat hij vrij kiezen kan of hij het verbod zal onderhouden ofwel of hij het zal schenden, want dat kán hij voortaan ook doen. Welnu, zolang hij zijn vrijheid niet uittest, blijft hij ze behouden. Hij verliest ze echter waar hij ook wil dat zij zich manifesteert omdat zij zich niet anders manifesteren kan dan in de overtreding van dat enige verbod.

En toen hij nu die woorden sprak, ging mij ineens een licht op. Adam en Eva, zij waren vrij, maar hun vrijheid bleef in 't onbepaalde hangen, zij vervulde hen met een onzekerheid die zij blijkbaar niet dragen konden, ofschoon dat tegelijk hun enige hoop was: de hoop dat zij inderdaad vrij waren om in de eerste plaats over het eigen lot te gaan beslissen. Maar wilden ze nu echt ook wéten of ze beschikten over vrijheid, dan konden ze dat pas doen door het verbod te overtreden. En kijk, dat deden ze tenslotte, en toen zagen zij meteen dat ze vrij waren: ze waren vrij gewéést tot op dat ogenblik. Want uiteraard is het ná de overtreding van het verbod niet langer mogelijk om nog te kiezen om het alsnog te onderhouden. Uiteraard hadden zij vanaf dat ogenblik hun eigen vrijheid opgeheven.

Hadden ze gekozen voor het onbepaalde, zo ging hij door, dan hadden ze hun vrijheid ook behouden, of tenminste toch de hoop dat ze die ook bezaten. Maar zij kozen voor de zekerheid: door hun beslissing om het verbod te overtreden, ruimde het onbepaalde fataal plaats voor het bepaalde, en mét de onzekerheid verdween voorgoed de hoop; de vrijheid behoorde voortaan tot een voltooid verleden.

En zij bestonden niet meer echt? vroeg ik. Hij toonde zijn handpalmen, alsof hij zijn onschuld aan die zaak wilde bevestigd zien: waar men de onzekerheid niet meer verdragen kan, waar men bewijzen eist, moet men daarvoor een prijs betalen en uiteraard is die prijs hoog, er bestaan geen kortingen op die zaken. Maar laten we nu naar binnen gaan, zei hij, want het wordt koud, de nacht is al gevallen en morgen is er een nieuwe dag, als 't God belieft.

Zijn woorden waren nog niet koud of er ging plotseling een felle rilling door mijn rug. Ik zat tegenover hem, in 't laatste donkere licht boven de stroom en zag zijn silhouet, gebogen in de stoel, de armen stil rustend op de leuning, het hoofd wat achteruit, de blik ten hemel, de mond lichtjes opengevallen. Hij is dood. Het was de stem van een verpleegster achter mij. Ik schrok. Zij nam haar gsm en belde iemand op, zij vroeg of ik familie was, vertelde mij dat hij bij haar beste weten geen familie had. Er kwamen mensen met een rolbed en het duurde nog een hele tijd voor zij met hem vertrokken. En intussen keek ik naar het lijk en vroeg me af of hij al dood was en hoe onbepaald hij was. Heeft hij een wilsbeschikking achtergelaten? vroeg ik nog aan een verpleegster. Een testament? vroeg zij. Welneen, dat bedoel ik niet, antwoordde ik: een brief waarin hij bepaalt dat hij niet verast zal worden? Zij keek me aan: heeft dat belang? Ik geloof het wel, zei ik. Ik geloof dat hij helemaal niet verast wil worden. Hij vertelde het me zopas. Hij vertrouwde me ook toe dat hij geen zerk wilde op zijn graf. Kunt u daar rekening mee houden?

(J.B., 4 juli 2011)




Omsk
Archief
  • Alle berichten

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    LITERATUUR - PAS VERSCHENEN:
    Foto

    Koningin Elisabethwedstrijd
     2013
    voor Piano:
    http://www.cmireb.be/nl/ 


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    De ballade Erlkönig 1815,  Franz Schubert (1797-1828)
    http://www.digischool.nl/ckv2/romantiek/romantiek/muziek/ballade_erlkonig.htm 


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Klassieke muziek:  http://www.bloggen.be/musica/ 
    Foto

    Der Wegweiser

    "Der Wegweiser" ("De Wegwijzer") is een gedicht uit de gedichtencyclus "Die Winterreise" ("De winterreis") van Wilhelm Müller.

    Het gedicht gaat over een wandelaar die de wegen vermijdt waar de andere mensen lopen; hij verkiest de verborgen stegen tussen ondergeneeuwde rotsklippen, alsof hij iets vreselijks heeft begaan en hij mensen moet gaan schuwen. Een verscheurend verlangen drijft hem de woestenij in. Wijzers op de straten wijzen, ze wijzen in de richting van de steden, en hij wandelt en wandelt, opgejaagd op zoek... naar rust. En ineens staat daar een wijzer, pal voor hem, en die wijzer gebiedt hem een straat in te gaan; een straat waaruit niemand ooit terugkeerde.

    Na de tekst hier onder volgt een link naar een video met een beroemde uitvoering, door Dietrich Fischer-Dieskau en Alfred Brendel, van het door Schubert op toon gezette gedicht uit de liederencyclus Die Winterreise.

     

    Der Wegweiser


    (Wilhelm Müller)


    Was vermeid' ich denn die Wege,

    Wo die ander'n Wand'rer gehn,

    Suche mir versteckte Stege

    Durch verschneite Felsenhöh'n?


    Habe ja doch nichts begangen,

    Daß ich Menschen sollte scheu'n, -

    Welch ein törichtes Verlangen

    Treibt mich in die Wüstenei'n?


    Weiser stehen auf den Strassen,

    Weisen auf die Städte zu,

    Und ich wand're sonder Maßen

    Ohne Ruh' und suche Ruh'.


    Einen Weiser seh' ich stehen

    Unverrückt vor meinem Blick;

    Eine Straße muß ich gehen,

    Die noch keiner ging zurück.

    MUZIEK: http://www.youtube.com/watch?v=xjuMgK9SimI&feature=related


    Foto

    Alles ontstaat tussen 'droom' en 'werkelijkheid' -

    Over het jongste boek van Ludo Noens

    De klacht is terecht: in zogenaamde boekenzaken is nog weinig meer te vinden dan fotoalbums omtrent koken, reisgidsen en opgeklopte, tot de prijzenpot veroordeelde, doch volstrekt onleesbare romans van schrijvers die leven van hun naam, welke nu eenmaal niet mag ontbreken op het salontafeltje van de 'interloktueel'. Ook de obligate tijdschriften bieden naast reklame nog slechts lang achterhaalde, in columns gegoten meninkjes van TV-vedetten met weliswaar lange tongen doch lege hoofden. Wie zich vandaag beperkt tot de magazijnen waar de massa koopt, koopt pulp: Cultuur speelt zich in deze tijd weer exclusief af in de marge: echte gedichten schuwen glad papier en over de nu vernieuwende boeken hoor je pas binnen tien jaar op canvas praten - àls die al ooit in het commerciële circuit terechtkomen. Wie artistiek bij wil zijn, dient zich uit te rusten met speciale antennetjes, en die verwijzen naar heel andere publicaties: geen fotobrochures over koken of over citytrips, maar nog echt spannende romans met gevleugelde fantasie, fictie die de 'werkelijkheid' inhaalt, en inspirerende inhoud waar over na te denken valt en ook vruchtbaar over te converseren.

    "Bannelingen uit Droomtijd" (*) is zo'n roman - geheel in de marge, waar de cultuur van deze nieuwe tijd gedijt - al noemt hij zichzelf heel bescheiden 'novelle'. Het volume telt weliswaar geen duizend pagina's maar de inhoud heeft tentakels die zowat alles updaten en onderling relateren wat met de themata van Ludo Noens zijn jongste boek te maken heeft, want deze auteur is bekend om zijn historische nauwgezetheid en om zijn vermogen een veelheid van creatieve verbanden naar de oppervlakte te brengen.

    Het tijdskader van de 'vertelling' in "Bannelingen uit Droomtijd" (*) is het controversiële tijdsgewricht van de "flower-power" dat intussen alleen de gepensioneerden onder ons nog hebben meegemaakt: de tijd van de drugsexperimenten die naar werelden leken te leiden die verwant bleken met die van de oudste culturen waaruit onze grote religies en levensbeschouwingen ontsprongen. "Hier ging het niet meer om de zoveelste sociale of politieke omwenteling, maar om een ontologische verschuiving". (p. 79) Meer bepaald filosoferen de personages op verhalende wijze over die heel bijzondere bewustzijnstoestand die het grensgebied bestrijkt tussen de droom en de waaktoestand in: de lucide droom, in de voorgaande eeuw reeds verkend door de Nederlandse psychiater en schrijver, Frederik Van Eeden, die in deze droomvorm naar zijn eigen zeggen met zijn overleden zoon heeft gepraat. Hoe dat mogelijk is, verklaart Noens evenwel niet op een positief wetenschappelijke manier; hij toont wél dat er andere, evenwaardige verklaringsmethoden zijn én hij laat ook zien dàt zoiets mogelijk is.

    De "sixties" verwijzen naar de tijd der Oepanisjaden én naar de religieuze bronnen van de Aboriginals: "De Aboriginals, de oorspronkelijke bewoners van Australië, noemen het alchéringa of Droomtijd (...)", waarin het concrete, het aardse, uit de droom, uit de hemel, werd geschapen, "(...) Maar een onomkeerbare catastrofe zorgde er op een dag voor dat de verbinding tussen hemel en aarde definitief werd verbroken". (p. 81) Noens' novelle werpt ook licht op wat in de parapsychologie de "materialisaties" heten, de "Toelpa's" of de "succubussen", en het doet allemaal denken aan de "kat van Schrödinger"; het onderbepaalde dat pas middels de bewuste toeschouwer zijn definitieve vorm krijgt omdat alles intersubjectief zou zijn. Bovendien bevat het werk een genuanceerd maatschappijkritisch luik dat weerstand biedt aan geschiedenisverdraaiingen die de wondere tijd van de sixties willen banaliseren omdat hij alles behalve past in de onverbiddelijke Westerse economie en in onze Big Brother-wereld: "Onze wetten, economische structuren, wereldbeschouwelijke en religieuze instituten, sociale gebruiken en gedragspatronen zijn historisch geëvolueerd, en dit wordt allemaal verkeerdelijk vereenzelvigd met het leven op zich" (pp. 54-55).

    "Bannelingen uit Droomtijd" (*) zal binnen twintig jaar een best-seller zijn. Het boek werd vandaag gratis verspreid onder de abonnees van Portulaan - een cultureel tijdschrift dat zijn naam niet gestolen heeft en dat vandaag zijn vijfentwintigste jaargang ingaat!

    (*) Zie: http://www.bloggen.be/ludonoens/  

    (Jan Bauwens, 1 januari 2009)



    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • PAS VERSCHENEN * VAN LIBRICIDE NAAR GENOCIDE
  • PAS VERSCHENEN * VAN LIBRICIDE NAAR GENOCIDE
  • Het eindstation
  • a
  • Isaac
  • Meilied
  • Nosferatu (video)
  • Wij waren (video)
  • Johann Pachelbel, Canon (synthesiserversie)
  • Zo is de dood
  • Hoe gezond is sport? Een interview met Omsk van Togenbirger
  • Het recht van de sterkste
  • 12.12.12.
  • Over het gebruik van de patiënt in de eenentwintigste eeuw. Een interview met Omsk Van Togenbirger-De Waelekens
  • De dienaar van
  • actueel: het orgaan
  • Juniregen
  • U moet er af!
  • Koningin Elisabethwedstrijd voor Viool 2012
  • De geest in de fles
  • Inzicht
  • Het magazijn
  • Erosie
  • Kort
  • De eeuwige wederkomst
  • Het hiernamaals
  • Over het ware lot van de mens - Een interview met Omsk Van Togenbirger-De Waelekens
  • Het wezen van de vrolijkheid
  • Dante's afdaling ter helle (3)
  • Dante's afdaling ter helle (2)
  • Dante's afdaling ter helle (1)
  • De tijd
  • De ets
  • Het cultuurbegrip van Stephanos
  • Opstanding
  • Rijk en dom
  • Over de verschillende graden van dood zijn
  • Koude oorlog
  • Het Bureau Voor Onoplosbare Zaken
  • In de kelder
  • Mijn oude grootmoeder
  • De laatsten zullen de laatsten zijn
  • Leugens
  • Enkelvoud
  • Zonde
  • Adieu, groots firmament vol fonkelende sterren!
  • Christus en de kardinalen
  • Het labyrint
  • Het geloof en de werken
  • Sparen en plunderen
  • Zijn wij dan niet de echo onzer verzinsels?
  • Gesprek in de winter
  • Inspiratie
  • Tourette
  • Kwalen zijn geen kwalen. Een stukje voor de eerste winterdag.
  • Koude winters...
  • De toren
  • De fles
  • Kwakzalvers
  • Fijn wit zand
  • De wolk
  • Water & Over de klimaatsverandering
  • Spoken
  • De nieuwe god
  • De witte krokodil
  • Geloof (1)
  • Orde
  • In de toekomst is geen heil...
  • Kaos
  • Doeltreffende medicatie
  • Surrealistische werkelijkheid
  • De gasknop
  • Van Togenbirger's 'atheïsme'
  • Zomer
  • Mijnheer Dupont en de mal van het Zijn
  • Het ei van mei
  • Martha
  • Een zeer gezond besluit
  • Aan de ontbijttafel - illustratie
  • Aan de ontbijttafel
  • Milieuleugentjes om bestwil?
  • Het tanen van de Noord-Atlantische drift
  • Februari
  • Tijd is krediet
  • Het hoofdgerecht des levens dis...
  • Wij waren
  • Saint-Denis
  • Stenen en mensen
  • De binnen- en de buitenkant
  • Thuis
  • Doorheen de winterse depressie
  • Een lucide droom (illustratie)
  • Een lucide droom
  • Wiens brood men eet...
  • Evolutie en inwikkeling
  • Sneeuw
  • Bijwerkingen
  • De lucide droom
  • de golem
  • De golem
  • Domesticatie
  • De tijd gaat achterwaarts te vierklauw
  • Worden wij abstract, mijnheer?
  • Kinderarbeid, organenhandel, zwartwerk en Rechtspraak
  • Over een zucht van een nog heel ander kaliber dan de hebzucht
  • Overbevolking
  • Bram Stoker
  • Kinski
  • N
  • Nosferatu
  • de tuinen
  • De tuinen
  • Het Eeuwige Vuur
  • Het boek
  • De Goede Deur
  • Vlees (roman) - 1
  • Verrijzenis
  • Depressies
  • Inbraak
  • Sonate voor Harpsichord en Cello
  • Het is begonnen!
  • Over redelijkheid en klare taal...
  • De tijd vliegt
  • Panta rei
  • Glazen muren en casino's vol attracties!
  • Der Erlkönig grafiet
  • Der Erkönig (J.W. von Goethe)
  • De winter en de dood
  • Aanhangsels
  • Extase
  • Verbloemingen
  • Voornemens
  • Het gelijmde been (3): De toverstok
  • De lange baan
  • God of de duivel
  • Het gelijmde been (2)
  • Die eerste dagen van november
  • Harken
  • Is mijn geld safe?
  • Herfst
  • Het gelijmde been
  • Eten
  • Verslavingen
  • Kunst
  • Ellende
  • De burcht
  • Geheim en identiteit
  • Hongersnood
  • Rood als duizend rozen
  • Op een vergadering...
  • De molen
  • De poolster
  • Het Orgaan
  • Het boek
  • De twee geschiedschrijvers
  • De Laatste Reis
  • De Laatste Reis (illustratie)
  • De Goede Deur
  • De Onderwereld (roman)
  • Water
  • De Overname
  • Solvejg’s Lied
  • Septembernacht
  • Die Nacht…
  • Die nacht (illustratie 2)
  • Spiegels
  • Over het verouderingsproces
  • Het Credo
  • De Afwas
  • Absolute macht
  • Trillingen
  • Maria
  • De Messias
  • Het Spel van de Wereld
  • De nieuwjaarsramp
  • Het argument
  • Zuster Olympia
  • De Meester
  • DE TUINEN
  • Janus of van de Aliënatie
  • De Neuzen van Tsjernobyl
  • Het Eeuwige Vuur
  • Vladslo, en andere plaatsen...
  • De dood is een gedachte
  • Het 'bijna-leven'
  • Het kind
  • De Apologie van de Eeuwigheid
  • De heer die zichzelf in stukjes hakte
  • Het gesprek
  • Een sollicitatie
  • De Omkering van alle dingen
  • Transsubstantiatie
  • De pikorde
  • De wedloop
  • De virtuele veiligheid
  • Dode handen
  • Samen thuis
  • Het Laatste Oordeel
  • SINTERBUIS
  • Gedenkteken

    Hoofdpunten blog omskvtdw2
  • De spiegel
  • De job
  • De Wrat (1)
  • De Wrat (2)
  • De Wrat (3)
  • De Wrat (4)
  • De Wrat (5)
  • DE HEMEL EN DE GOOT
  • DE VERGEETPUT
  • meer verhalen
  • DE TUMOR
  • DE BEHEERDER VAN HET LABYRINT
  • De beheerder van het labyrint (vervolg)
  • Meer verhalen

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Hoofdpunten blog musica
  • Nosferatu
  • Koningin Elisabethwedstrijd voor Piano 2021
  • Adagio liedcyclus
  • Meilied (muziekvideo)
  • Oh dichosa ventura (muziekvideo)
  • Nosferatu (video)
  • Wij waren (video)
  • Muziekvideo's J.B
  • muziekbestanden J.B.
  • Ave Maria
  • Pianoconcerto 14: Daer zat een sneeuwwit vogeltje
  • Te Deum laudamus10
  • Te Deum laudamus9
  • Te Deum laudamus8
  • Te Deum laudamus7
  • Te Deum laudamus6
  • Te Deum laudamus5
  • Te Deum laudamus4
  • Te Deum laudamus3
  • Te Deum laudamus2
  • Te Deum laudamus1
  • Harpsichord 2 verlengd met cello
  • Pianoconcerto 7 Apocalyptische Dans
  • De zee
  • De geschiedenis van de panfluit
  • Requiem - delen 4 tot 7
  • Requiem - deel 3
  • Requiem - deel 2
  • Requiem - deel 1
  • Keldertrappen - nr. 8/8
  • Keldertrappen - nr. 7/8
  • Keldertrappen - nr. 6/8
  • Keldertrappen - nr. 5/8
  • Keldertrappen - nr. 4/8
  • Keldertrappen - nr. 3/8
  • Keldertrappen - nr. 2/8
  • Keldertrappen - nr. 1/8
  • Harpsichord 13 verbeterd
  • Harpsichord 12
  • Harpsichord 11
  • Harpsichord 10
  • Harpsichord 9
  • Harpsichord 7
  • Harpsichord 6
  • Harpsichord 5
  • Harpsichord 3
  • Harpmuziekje
  • Trompetsonate
  • Nostalgia
  • K 2007
  • Goldbach Variaties
  • Pop 5
  • Pop 4
  • Pop 3
  • Pop 2
  • Pop1
  • Drie ontstemde klavieren
  • muziekvideo
  • portretten componisten
  • Pianoconcerto 14, Daer zat een sneeuwwit vogeltje, Jan Bauwens, Serskamp, 2004.
  • Klarinetconcerto 1 Jan Bauwens Serskamp 2004
  • Kort symfonisch gedicht
  • Door de neevlen van de avond (uit: Adagio van Felix Timmermans)
  • Onze-Lieve-Vrouw van Vlaanderen
  • Gebed voor het Vaderland
  • Boskaboutersymfonie
  • Bomen
  • Victoria lucis
  • Gitaarconcerto 1 "Portulaan"
  • vioolconcerto 1: deel 5 van 6
  • Klarinetconcerto 3: deel 3 van 3
  • Klarinetconcerto 3: deel 2 van 3
  • Klarinetconcerto 3: deel 1 van 3
  • pianoconcerto nr 15
  • Pianoconcerto nr 5 deel 5 van 6
  • Pianoconcerto nr 5 deel 4 van 6
  • Dans
  • Titan
  • Tsunami symfonie
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 6 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 5 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 4 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 3 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 2 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 1 van 6
  • Harpmuziekje
  • minimal1
  • Ave Maria
  • Juan de la Cruz' Canciones 7 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 6 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 5 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 4 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 3 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 2 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 1 van 7
  • Tsunami symfonie (Jan Bauwens)
  • Junisymfonie (J. Bauwens)
  • O dichosa ventura
  • Goldbach Variationen voor Piano Solo (J. Bauwens)
  • Orgelconcerto 3 J Bauwens Serskamp 2008
  • Orgelconcerto 2 J Bauwens Serskamp 2004
  • orgelconcerto 1 J Bauwens Serskamp 2004
  • -
  • achtergrond

    Boeken van dezelfde auteur.
    Om een boek te lezen, klik op de prent van de flap.

    Foto

    Foto

    Foto

    EN FRANCAIS:
    Foto
    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Beluister hedendaagse klassieke muziek van dezelfde auteur: klik op de prent van de weblog hieronder.


    Foto

    Foto

    Foto

    Warm aanbevolen:
    Pas verschenen: "Kamers", van Dirk  Biddeloo, grootmeester van de tragie-komedie:
    Foto

    “O jerum jerum jerum…”

     

    “Streuvels is een Vlaamse Dostojevski; Vansteenbrugge, een hedendaagse Streuvels.

    Stijn Streuvels stelde het harde boerenleven te boek net voor het voorgoed verdween.

    Zijn dorpsgenoot, de befaamde chirurg, auteur, kenner en bewonderaar van de Griekse Oudheid, stichter van Vlaanderens mooiste loopkoers en gewezen senior seniorum, dr. Kris Vansteenbrugge, deed hetzelfde met het Vlaamse studentenleven van weleer.

    Een rijkdom aan cultuur en een niet te missen historisch document, op meesterlijke wijze vorm gegeven in een authentieke Vlaamse realistische roman die leest als een trein.”
    (J.B.)

     

    Alle info: klik op de kaft:

     


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    De nieuwe poëziebundel van
    Guy van Hoof
    (*) is uit:
    "Bekentenissen"
    Meer info: klik op de flap hier onder.
    (*) De dichter heeft een plaats in de top drie van Omsk's voorkeurlijstje der Nederlandse dichtkunst


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    VAN DEZELFDE AUTEUR:
  • bloggen.be/musica/
  • bloggen.be/tisallemaiet/
  • bloggen.be/hetgoedezoeken/
  • bloggen.be/heteindedertijden/
  • bloggen.be/popvtdw/
  • bloggen.be/bethina/
  • bloggen.be/mithrasgijzeling/
  • bloggen.be/theartofmusic/
  • bloggen.be/tiktak/
  • bloggen.be/mathematicachristiana/

    VAN DEZELFDE AUTEUR: MUZIEK: COMPUTERGESTUURDE UITVOERINGEN IN MP3 EN MUZIEKVIDEO:
  • bloggen.be/musica/
  • bloggen.be/popvtdw/
  • bloggen.be/iserlevennadedood/
  • bloggen.be/spiritus/
  • bloggen.be/ontstaansvraag/
  • bloggen.be/onlifeafterdeath/

  • OVER MUZIEK:
  • bloggen.be/theartofmusic

  • CHRISTENDOM VERSUS FYSICALISME:
  • bloggen.be/bethina/
  • bloggen.be/bethina2/
  • bloggen.be/bethina3/
  • bloggen.be/bethina4/
  • bloggen.be/bethina5/
  • bloggen.be/bethina6/
  • bloggen.be/schepping/
  • bloggen.be/prudence/
  • bloggen.be/andthelightshineth/

  • CHRISTENDOM VERSUS KERKENDOM:
  • bloggen.be/mithrasgijzeling/

  • TELEOLOGIE:
  • bloggen.be/heteindedertijden/

  • EDUCATIEF:
  • bloggen.be/hetgoedezoeken/

  • WISKUNDE, LOGICA EN TELEOLOGIE:
  • bloggen.be/mathematicachristiana/
  • bloggen.be/mathematicachristiana2/
  • bloggen.be/paradoxes/

  • SPORT EN GEZONDHEID
  • bloggen.be/metamanagement/

  • Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Archief per maand
  • 03-2023
  • 12-2020
  • 08-2017
  • 06-2017
  • 01-2017
  • 07-2015
  • 12-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 12-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 04-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 05-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 03-2006
  • 01-2006



    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs