Omsk
Van Togenbirger-De Waelekens' Vertelsels (Alle teksten en tekeningen zijn wettelijk beschermd)
Voor meer verhalen: zie het ARCHIEF of de INHOUDSTAFEL. Ofwel klik telkens op de GROENE PIJL die naar LINKS wijst, onderaan de pagina. Copyright: J. Bauwens.
02-09-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het cultuurbegrip van Stephanos
Klik op de afbeelding om de link te volgen

HET CULTUURBEGRIP VAN STEPHANOS (1)

 

SOCRATES: Een prachtig vertoog over cultuur was dat, Stephanos: een intellectueel avontuur, ja, zo zou ik het noemen. Het is alleen maar jammer dat het niet klopt!

STEPHANOS: Klopt het niet? Wel dan, Socrates: ik zou geen wetenschapsman zijn, mocht ik niet open staan voor kritiek: falsificeer mijn theorie!

SOCRATES: Als ik het goed begrijp, definieer jij de klasse van de cultuurobjecten als de klasse van de vormen die door de mens bepaald zijn?

STEPHANOS: Inderdaad: het gaat om objecten die niet kunnen bestaan zonder de mens, die bovendien niet louter bepaald worden door het biologische in de mens, en de vorm als zodanig moet bepaald zijn door de mens!

SOCRATES: En wat bedoel jij ook weer met "vormen"?

STEPHANOS: Een vorm is een verzameling van toestanden van een energetisch of materieel substraat, en deze toestanden worden met elkaar geïdentificeerd en van andere onderscheiden door een informatiesysteem.

SOCRATES: En de mens?

STEPHANOS: De mens is zo'n informatiesysteem.

SOCRATES: En de werkelijkheid?

STEPHANOS: Alles wat is, is materie en energie. Analyseer je om het even wat, dan kom je uiteindelijk bij energetisch-materiële substraten. Zoiets als geest bestaat niet.

SOCRATES: En wat is dan een informatiesysteem?

STEPHANOS: Dat is een systeem dat vormen detecteert. Het is een soort verruiming van het stofwisselingssysteem, iets dat ons in staat stelt om efficiënter te handelen. Door onze kennis kunnen wij b.v. anticiperen, wat ons de energieverspilling van de "trial and error" in vele gevallen bespaart.

SOCRATES: Een mens bestaat, volgens jou, dus uit niets anders dan uit materie en energie?

STEPHANOS: Dat heb je goed begrepen.

SOCRATES: Waarin onderscheidt een mens zich dan van de natuur?

STEPHANOS: Aan een mens is er niets onnatuurlijks, niets geestelijks: een mens behoort volledig tot de natuur. Hij onderscheidt zich van het niet-menselijke door zijn specifieke eigenschappen: hij is een hoog ontwikkeld informatiesysteem.

SOCRATES: Je zegt dat de natuur van de mens ontdekt werd op het moment dat men het over cultuur ging hebben: de mensen verschillen onderling wat betreft de cultuur waarin ze leven, maar ze blijven iets gemeenschappelijks hebben, en dat is dan hun natuur.

STEPHANOS: Inderdaad. Zoals je weet, zijn het de sofisten die tot dit besluit komen. Ze beweren dat de verschillende culturen evenwaardig zijn, en dat er geen absolute waarden bestaan. Maar daar ben jij het niet mee eens, nietwaar?

SOCRATES: Dat klopt, Stephanos. Maar stel eens dat ik gelijk zou hebben, en dat er inderdaad absolute waarden zouden bestaan: zou het voor jou dan niet onmogelijk worden om nog langer het onderscheid tussen natuur en cultuur te handhaven?

STEPHANOS: Wat bedoel je?

SOCRATES: Neem bij voorbeeld de taal van de bijen: die valt niet onder jouw definitie van cultuur?

STEPHANOS: Bijen zijn geen mensen: hun gedrag wordt bepaald door een ingeboren releaser mechanisme: bepaalde prikkels lokken specifieke gedragspatronen uit; daar staan die beesten geen moment bij stil. De hele ethologie illustreert trouwens deze mechaniciteit, die door natuurlijke selectie en niet door reflectie tot stand gekomen is!

SOCRATES: Juist. Jouw onderscheid tussen natuur en cultuur steunt dus op jouw onderscheid tussen mens en dier?

STEPHANOS: De mens is een redelijk dier. De rede is het criterium voor het mens-zijn.

SOCRATES: Cultuurobjecten zijn dus objecten die door de rede bepaald zijn?

STEPHANOS: Zo zou je het kunnen zeggen, ja.

SOCRATES: Maar die rede dan: is zij geen produkt van de natuur?

STEPHANOS: Onmiskenbaar.

SOCRATES: En toch hou je vol dat ze dingen voortbrengt die essentieel verschillen van de natuur?

STEPHANOS: Ze brengt cultuur voort, en ik maak het onderscheid tussen natuur en cultuur...

SOCRATES: Omdat je anders niet meer zou kunnen spreken over de rede?

STEPHANOS: Kijk eens, je moet twee soorten rede onderscheiden: kennis-rede en doe-rede. Als jij b.v. beweert dat niemand vrijwillig slecht is, dat slechtheid enkel het gevolg is van een gebrek aan inzicht, dan heb je het verkeerd, want iemand kan voldoende inzicht hebben en tegelijk iets doen dat in tegenspraak is met zijn kennis-rede, want een mens wordt ook door passies bepaald!

SOCRATES: Dat is een andere discussie. Maar als jij dit onderscheid wil maken, dan versta ik hier onder rede: kennis-rede.

STEPHANOS: De maximale rationaliteit is een streefdoel.

SOCRATES: Je houdt dus vol dat er zoiets bestaat als "maximale rationaliteit"?

STEPHANOS: Uitspraken zijn redelijk als ze maximaal verifieerbaar zijn: als ze niet falsifieerbaar zijn, en bovendien waarschijnlijk.

SOCRATES: Goed. Maar kan je dan nog volhouden dat er een essentieel verschil bestaat tussen handelingen die gesteld worden op grond van de rede, en handelingen die het gevolg zijn van ingeboren releaser mechanismen?

STEPHANOS: Wil je dat ik er een tekeningetje bij maak? Kom me toch niet vertellen dat je het verschil niet ziet tussen een mechanisch gestuurde handeling en een handeling die het gevolg is van redelijk overleg!

SOCRATES: Eerlijk gezegd, mijn beste, zie ik alleen maar een gradueel verschil, geen essentieel verschil.

STEPHANOS: Je acht de rede gewoon een verlengstuk van...

SOCRATES: Van de natuurlijke selectie, ja!

STEPHANOS: Nu ben je me wel wat uitleg verschuldigd!

SOCRATES: Laat ik eerst een onderscheid invoeren dat de zaak duidelijker zal maken: wat jij "natuurlijke selectie" noemt, noem ik hier "selectie door de groep". En daarnaast voer ik een ander begrip in: "selectie door het individu". Ziehier waartoe dit onderscheid moet dienen.

Bekijken we eens het verleden door de bril van Darwin: de evolutie. We zien dat er allerlei dieren zijn, die elk op een eigen manier reageren op bepaalde prikkels. Diegenen die "ongepast" reageren, worden weggeselecteerd. Diegenen die "correct" reageren, worden behouden. Dat proces herhaalt zich steeds weer, zodat we na verloop van vele duizenden jaren dieren hebben die SCHIJNBAAR "verstandig" reageren op prikkels uit de omgeving. Maar eigenlijk is die "verstandigheid" er niet bij deze dieren, althans niet bij de afzonderlijke individuen: ze doen immers gewoon wat hun ingeboren is, en, indien al die andere dieren die intussen weggeselecteerd zijn, er nog waren, dan zouden we merken hoe bijna alle dieren "onverstandig" reageren, behalve die enkele soorten, die er effectief nog zijn. We zouden het gedrag van deze laatsten dan niet meer "verstandig" noemen, maar: "toevallig correct".

STEPHANOS: Dat is niks nieuws, Socrates. Dat is Darwin in levenden lijve. Maar vertel me nu eens wat dit te maken heeft met redelijkheid?!

SOCRATES: Dat was ik net van plan. Een mens is een dier dat individueel beschikt over hetzelfde vermogen waarover een hele brede gamma van dieren beschikt. Als er op een prikkel duizend antwoorden mogelijk zijn, en je hebt duizend dieren die elk op een verschillende manier reageren, dan is er eentje bij dat correct reageert. De andere negenhonderd negenennegentig worden gestraft met de dood. Voor zo één correcte reaktie moeten dus duizend dieren "vergokt" worden. Welnu, een menselijk individu beschikt over hetzelfde vermogen waarover die duizend dieren allemaal samen beschikken: wanneer hij een prikkel krijgt waarop duizend antwoorden mogelijk zijn, dan hoeft hij geen duizend soortgenoten te vergokken, want hij kan anticiperen: hij kan zich in z'n eentje alle mogelijke antwoorden op die situatie voorstellen, en hij kan zich ook de afloop ervan voorstellen, zodat hij precies dàt antwoord kan selecteren en ten uitvoer brengen, dat gewenst is. Zie je het verschil: het gedrag van dieren WORDT geselecteerd door de natuur, doordat deze dieren ZELF geselecteerd worden, want ze zijn elk onverbrekelijk met hun gedrag verbonden. Maar mensen kunnen van hun gedrag afstand nemen, en bij gevolg kunnen ze hun gedrag zelf selecteren. Een mens kan afstand nemen van zijn gedrag, omdat hij alle mogelijke reakties op de prikkel eerst kan laten gebeuren in zijn hoofd, waar hij een afbeelding van de werkelijkheid heeft, en ook een afbeelding van het mechanisme waarmee de natuur selecteert.

STEPHANOS: Dan is de rede volgens jou...

SOCRATES: Denken is niet iets dat wij ZELF doen, zoals we vaak geloven, neen: denken is het zich voltrekken van een selectieproces in ons hoofd, en dat proces verloopt volledig autonoom, het is immers onderworpen aan dezelfde objectieve werkelijkheid! Waar wij in ons denken verschillen, komt dat niet doordat dit proces bij jou anders zou verlopen dan bij mij, maar doordat wij anders geïnformeerd zijn: we hebben elk ervaringen in een eigen volgorde, intensiteit, ordening...

STEPHANOS: Maar daarmee ben ik het helemaal eens, Socrates.

SOCRATES: Toch? Welnu, beweer je dan niet dat de werking van onze hersenen niet wezenlijk verschilt van de werking van onze maag?

STEPHANOS: Het zijn beide organische werkingen, ja.

SOCRATES: Maar welke grond heb je dan nog, Stephanos, om culturele vormen te onderscheiden van natuurlijke? Een drol behoort tot de natuur, zeg je, maar een huis behoort tot de cultuur: de drol is een produkt van het spijsverteringsstelsel, het huis is een produkt van het spierstelsel.

STEPHANOS: En van je hersenen, van je hele denken.

SOCRATES: Ja, maar je hebt ook hersenen nodig om te eten, nietwaar?

STEPHANOS: Je wordt door de natuur gedwongen om te eten.

SOCRATES: De natuur dwingt je ook om een huis te bouwen!

STEPHANOS: De natuur dwingt je bij voorbeeld niet om een roman te schrijven.

SOCRATES: Er is altijd een reden waarom je die roman schrijft, of niet?

STEPHANOS: Juist...

SOCRATES: En de ultieme reden, die ligt toch niet in de zelfvernietiging, geloof ik?

STEPHANOS: Zeker niet.

SOCRATES: Dus ligt ze in de zelfinstandhouding, want de laatste reden-bepalende factor is de natuur: datgene waarvan je afhankelijk bent en waarmee je verplicht bent rekening te houden indien je jezelf wil handhaven?

STEPHANOS: Oké, dan noem je het maar een gradueel verschil...

SOCRATES: En wat doe je dan met de taal van de bijen? Is er ook een gradueel verschil tussen de excrementen van de bijen en hun dansen?

STEPHANOS: In die zin wel, ja. Je zou ook kunnen spreken van de cultuur van de bijen, inderdaad...

SOCRATES: Dan zijn cultuurvormen geen vormen die door de mens bepaald worden? De rede is dus geen criterium voor het definiëren van het cultuurbegrip?

STEPHANOS: Als je stelt dat de rede een natuurlijk proces is dat zich afspeelt in de menselijke hersenen, en als je bovendien stelt dat zo'n proces niet verschilt van een "selectieproces door de groep", zoals jij het noemt, dan verschillen culturele vormen inderdaad enkel gradueel van natuurlijke vormen...

SOCRATES: Jaja, maar als je een verschil maakt, zij het dan een gradueel verschil, welk criterium hanteer je dan?

STEPHANOS: Kijk eens, Socrates: kan jij ontkennen dat er een essentieel verschil bestaat tussen mechanische handelingen en bewuste handelingen? Ons bewustzijn en ons zelfbewustzijn zijn toch feiten, en zijn het ook geen feiten, en ik verwijs naar de ethologie, dat lagere diersoorten klakkeloos reageren?

SOCRATES: Goed, vriend, maar als jij het bewustzijn als criterium aanwendt, vind je dan ook niet dat je, naast materiële en energetische substraten, de geest invoert? Doe je dat niet, en acht je het bewustzijn materieel-energetisch van aard, dan blijf je opgescheept zitten met jouw "gradueel criterium", en met die taal van de bijen, en dan moet je je definitie hoe dan ook herzien, nietwaar?

(J.B.)

Voetnoot:

(1) Deze tekst vormt een kritiek op Etienne Vermeersch, An Analysis of the Concept of Culture, in: Ed. Bernardi Bernardo, The Concept and Dynamics of Culture, World Anthropologie, Mouton, The Hague, 1977.

 

 


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Opstanding

Opstanding

- Het leven is eindig en de dood ook, zei hij.

- Wablieft? antwoordde ik.

- Jazeker, zei hij zonder aarzeling: het leven vliegt voorbij maar de dood snelt nog veel rapper, aangezien een dode zich helemaal niet meer bewust is van de tijd.

- Dat begrijp ik niet, zei ik.

- Het ogenblik zelf van onze dood zal ook het ogenblik zijn van onze opstanding, want van de tijd tussenin hebben wij helemaal geen benul, zo verklaarde hij zich nader.

- Is dat evangelie? vroeg ik. Ik herinnerde mij ineens de titel van een boek van Frederik van Eeden: Pauls ontwaken, over de dood van zijn zoon Paul.

- Alleen tijdens het leven ervaren wij de tijd, die in wezen wachten is, zo ging hij door.

- Leven is wachten? zo probeerde ik.

- Inderdaad, zei hij.

- En wat is wachten? vroeg ik.

- Wachten is vooruit willen maar door een externe kracht in die opzet gehinderd worden. En klinkt dat niet te Spinozistisch?

- Nu ge het zegt, ja...

- Die kracht kan ons niet helemaal tegenhouden, maar ze remt ons wel af tot die traagheid waarop we recht hebben.

- Recht?

- Ja, we hebben nog een klein beetje krediet, dat is het leven.

- Vreemd, antwoordde ik.

- Het netelige van de hele zaak, zo ging hij door, is dat wij tegelijk vooruit willen én willen halt houden.

- Hoezo? vroeg ik verwonderd.

- Wie wacht, wil vooruit, maar hij wordt tegengehouden door de traagheid van de tijd die zijn eigen gangetje heeft: de tijd is zoals een loodzware wagon die in een eigen slakkentempo eindeloze afstanden aflegt, en niemand kan die wagon doen stoppen, niemand kan hem een duwtje geven. Zo wachten wij, terwijl we veel sneller vooruit willen dan we doen.

- Maar we willen tegelijk ook halt houden?

- Tegelijk schrikt de eindigheid van ons leven ons af, en dus willen wij stilstaan, we willen de tijd stopzetten en in het heden blijven vertoeven omdat wij het einde vrezen.

- Dat lijkt mij inderdaad een bijzonder netelige zaak, zo moest ik toegeven: twee dingen willen die elkaar uitsluiten, en dan nog tegelijk!

- Inderdaad, zei hij, maar het is niet anders. Wellicht is het uit die spanning dat de voortgang van de tijd ontstaat.

- Uit de spanning tussen willen en niet willen?

- Uit de spanning tussen, enerzijds, zo snel mogelijk vooruit willen en, anderzijds, willen stilstaan. Wachten is vooruit willen, maar wie het einde vrezen, die willen blijven staan.

- Wie wacht, verlangt dus naar het einde? zo redeneerde ik.

- Wij wachten bij de tandarts, maar wij wachten niet naar het einde, wij wachten alleen maar naar het einde van de pijn. Helaas is het leven een opeenvolging van allerlei pijnen, en zo blijven wij maar wachten, zo blijven wij verlangen naar steeds weer een ander einde. Maar op een keer belanden we dus bij het laatste einde...

- Het laatste einde?

- Ja, het einde waarop geen nieuw begin meer volgt, tenzij het begin van de eeuwigheid.

- Sta mij toe, zei ik, dat ik het eerst allemaal eens op een rijtje zet, want ik ben de kluts al kwijt.

- Doe gerust, zei hij, we hebben alle tijd!

- Het leven gaat snel voorbij, maar de dood gaat nog sneller voorbij.

- Uiteraard, want als we dood zijn, is er geen besef meer van de tijd.

- Als ons leven om is, dan belanden we dus meteen bij het ogenblik van onze opstanding?

- Alsof er helemaal geen dood was, zei hij.

- Maar die is er dus wél? vroeg ik hem.

- Zeer zeker, zei hij: zo zeker als het is dat wij momenteel leven, zo zeker is het ook dat wij op een keertje níet meer zullen leven.

- Wie sterft, belandt meteen op het ogenblik van de opstanding, zei ik.

- Juist.

- Maar wat als er helemaal geen opstanding is? Blijft dan de dood niet eeuwig voortduren?

- Niet te vlug, zei hij. Er is immers geen tijdsbesef meer in de dood; er is geen duur en dus is er ook geen eeuwige duur.

- Maar stel dat er geen opstanding is? zo wierp ik andermaal op. Dan is de dood het einde toch?

- Het einde van wat? zei hij. Het begrip van iemands einde heeft pas zin gezien van het standpunt van wie nog niet aan zijn einde is. Eenmaal wij ons einde bereikt hebben, bestaan we immers niet meer.

- Dat klinkt logisch maar ik begrijp het niet, zei ik. Maar antwoord nu eens op mijn vraag: stel dat er geen opstanding is!

- Maar die is er wél, zei hij.

- Maar neen, zei ik: dat is toch fantasie? Het zou in strijd zijn met alle natuurwetten!

- Inderdaad, zei hij. Maar ook ons huidige leven is met al die natuurwetten die wij kennen in regelrechte tegenspraak!

- Is dat zo? vroeg ik hem in alle ernst.

- Wat is dit? vroeg hij en hij toonde mij een ei.

- Dat is een ei, zei ik.

- En wat gebeurt er met een ei, gesteld dat het leeft en bebroed wordt?

- Daar komt een kuiken uit, zei ik.

- Precies, en kan iemand verklaren hoe dat komt? vroeg hij.

- Er bestaat een ganse wetenschap, zo begon ik, maar hij onderbrak mij.

- Dat is niet verklaren, zegde hij: het is beschrijven wat de embryologie doet; zij beschrijft wat zij waarneemt, maar dan ook niets meer.

- Akkoord, zo moest ik toegeven, maar dat is toch helemaal niet hetzelfde als... de opstanding?

- Stel dat er een opstanding plaats heeft, zei hij, en iemand begint die te beschrijven: de wetenschap van de opstanding, de resurrectiologie. Welnu, zou dat een verklaring zijn? Ook niet, inderdaad. Wij geven alleen beschrijvingen en wij wennen aan onze beschrijvingen en derhalve ook aan wat wij allemaal beschrijven, maar begrijpen of verklaren doen wij niet. Wij houden onze beschrijvingen voor verklaringen, maar dat is dan ook alles. En de opstanding ligt voor ons nog in de toekomst, zij werd door ons nog niet beschreven. Maar wel door anderen. De opstanding werd ons voorspeld!

- Voorspeld?

- Voorspeld! herhaalde hij. Iemand kan u voorspellen dat er uit dit ei een kuiken zal komen, toch?

- Iemand die dat weet, zei ik: iemand die het al eens gezien heeft, hoe dat werkt, of iemand die het gehoord heeft van iemand die het al eens gezien heeft, maar er moet eerst iemand zijn, al was het slechts één persoon, die het al eens gezien heeft, toch? En is er ooit al iemand opgestaan?

- Christus, zei hij. Christus is opgestaan en dus kan Hij de opstanding beschrijven of voorspellen. Onder meer Hij.

- Stel dat Christus níet is opgestaan, zei ik.

- Dat hadden wij geen hoop, zo gaf hij toe. Maar Hij ís verrezen! De Heer ís verrezen!

- Alleluja, antwoordde ik. Het is dus daarom dat zoveel mensen verregaand onderzoek historisch doen naar die zaak. Maar kijk naar wat zij vonden: weinig of niets, toch?

- Er is geen enkele reden om het geloof te verwerpen, zei hij. Het is immers niet fantastischer dan het leven zelf. Die zogenaamde onverklaarbaarheid van het onzichtbare geldt evenzeer voor al het zichtbare!

- Daar zit iets in, zo moest ik toegeven, maar ik heb toch liever één vogel in de hand dan tien in de lucht.

- Eén vogel in de hand? lachte hij.

- Een gespijsde bankrekening, antwoordde ik.

- Geld is niets anders dan een wapen waarmee ge anderen bedreigt, zei hij: het is een chantagemiddel. Met geld dwingt ge bijvoorbeeld gastvrijheid af als ge op reis gaat, op hotel. Gastvrijheid van mensen die ze u niet kunnen weigeren omdat zij het geld nodig hebben om te eten. Ze ontvangen u en ze bedienen u, en ze wensen u het allerbeste, zo wil het protokol het. Maar ze doen dat alleen maar om het geld dat gij in de hand hebt en dat zij nodig hebben om te eten. Probeer maar eens om zonder geld te gaan logeren in een hotel: voor nog minder dan een dier zal men u dan houden! In de gevangenis zult gij belanden! Het zal rap uit zijn met die allerbeste wensen en die hele poespas! Het is puur toneel, bedrog! Eén vogel in de hand? Een schijnvogel is het; wat gij daar in de hand houdt is immers niet meer dan wind!

Het kwam mij ineens voor dat hij misschien wel eens gelijk kon hebben, maar wat dan? Wat waren daarvan de consequenties?

- Stel dat gij gelijk hebt, zei ik.

- Dat heb ik zeker en vast, antwoordde hij.

- Maar of ge het ook zult krijgen, is een heel ander paar mouwen, niet?

- Per definitie zal ik het in deze wereld zeker niet meer krijgen, antwoordde hij onmiddellijk: deze wereld is des duivels, alles is begoocheling, wat ik u zopas verteld heb over die illusie van gastvrijheid, kunt ge doortrekken op elk gebied.

- Hoe kan iemand dan weten dat gij, of eender wie die een geloof verkondigt, de waarheid spreekt?

- Door het getuigenis, zei hij.

- Het getuigenis?

- Christus vertelde een aantal zaken en Hij stond persoonlijk borg voor de waarheid, Hij betaalde er een tol voor, hij betaalde met zijn eigen leven.

- Dat lijkt mij toch een beetje griezelig.

- Het is niet anders, zei hij: een zaak is zoveel waard als ge er wilt voor geven. Voor de meest waardevolle zaak betaalt ge met uw eigen leven, en dat is evangelie.

- En wat krijgt ge daarvoor dan in de plaats?

- Het is geen ruil hé, zei hij.

- Neen... Maar wat is dan die meest waardevolle zaak?

Hij keek mij aan, kennelijk bijzonder teleurgesteld, of was het met plaatsvervangende teleurstelling?

(J.B., 2 september 2011)



17-07-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rijk en dom

Rijk en dom

Het internet, Google, tik in: om het even welke componist, om het even welk van zijn werken, om het even welke uitvoering: in luttele seconden - in fracties van seconden - zijn daar klank en beeld, zit je in de schouwburg op de beste plaats, beveel je het orkest om van start te gaan, een beetje luider te spelen, op te houden... Op het moment dat je het zelf wil - na welgeteld zeven seconden luistergenot (je hebt er je geliefkoosde fragment uitgepikt), heb je de operazaal alweer verlaten en loop je in New York rond, in de Metropolitan, zij het voor amper twee seconden, want plotseling heb je zin om een gedicht van Michelangelo te lezen: klik en daar is het, je leest een strofe en dan zoek je in de encyclopedie nog op hoe oud de kunstenaar is geworden. Daarna ga je een koffie drinken en je eet iets, gezeten voor de televisie. Je zapt van ergens de nieuwsberichten op een zender in de Verenigde Staten naar Italië, waar de paus aan het spreken is, je voegt twee klontjes suiker aan je koffie toe, je bekijkt het weerbericht en de hoofdpunten van het nieuws, je zet de televisie uit, je drinkt je koffie op en je gaat plassen. In luttele minuten heb je een wereldreis gemaakt en ben je op de hoogte, niet alleen van wat er tot zonet allemaal gebeurde, maar ook nog over wat er te gebeuren staat. Bovendien komt wat je intussen snel achter je kiezen hebt gestoken, uit zowat alle werelddelen: koffie uit Ethiopië met chocolade uit cacaobonen uit Zuid-Amerika, een rijstwafel uit Azië en straks nog een Australische appel. Van de poolkappen heb je slechts een poster tegen de muur van je vertrek - een foto genomen vanuit een satelliet die je - van op Google Earth - zelfs een rechtstreekse blik gunt. Je hebt zopas een studierichting die je ligt, gekozen uit een honderdtal universiteiten en hogescholen, en straks laat je je genetisch materiaal scannen, zuiver uit nieuwsgierigheid. En zo kan men nog een tijdje doorgaan.

Overvloed steekt de ogen uit van wie ooit tekorten moesten lijden, maar overvloed leidt ook tot zappen: erop en erover, hooguit een enkele seconde blijven stilstaan bij een muziekwerk of een boek, nooit de tijd nemen om een volzin tot het einde toe te lezen - over een boek zwijgen we nog. Een klassiek muziekwerk moet meerdere malen beluisterd worden opdat het gehoord zou zijn. Hoe uitgebreider de keuze uit symfonieën, opera's en liedcycli, hoe geringer het aantal ervan dat ooit een mens zal kennen, het lijkt ineens wel alsof alle kunstwerken louter geschreven werden en worden om ergens op een harddisk te staan, en verder niets meer.

En zo krijgt men vanzelfsprekend het soort van publiek dat, bijvoorbeeld, op donderdag 27 mei 2010, middenin de finaleweek van de Koningin Elisabethwedstrijd, als de uitvoering van het derde pianoconcerto van Sergeï Prokofiev nog niet half gespeeld is, al aan het applaudisseren gaat.

(J.B., 27 mei 2010)


04-07-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over de verschillende graden van dood zijn
 

Over de verschillende graden van dood zijn

Wij leven nog in de tijd van het primitieve denken, het ongenuanceerde denken, het zwart-wit denken dat, zoals elkeen eigenlijk wel weet, geen echt denken kan geheten worden. We 'denken' dus in termen van goed en kwaad, schoon en lelijk, waar en onwaar, alsof wij ook perfect wisten wat het goede was, alsof wij konden zeggen hoe iets moet zijn om schoon te zijn, en alsof er een simpele en absolute waarheid bestond en aldus een onmiddellijk antwoord op elke vraag die men zich maar kon stellen. Echter, de wat minder onbeschaafden onder ons weten ondertussen wel dat het ongenuanceerde helemaal geen recht heeft op bestaan: bijna niets is absoluut, en de tweedelingen van de dingen zijn slechts kostelijke grappen uit de tijd van toen. Er is geen strakke scheidingslijn tussen goed en kwaad en schoon en lelijk, er is geen waarheid absoluut genoeg opdat hij niet in twijfel zou getrokken kunnen worden en, zo ook, bestaat er helemaal geen grenslijn tussen het leven en de dood.

Wat betreft dat laatste kennen wij allen wel het probleem omtrent de definitie van het leven. 'Leven' is een woord en een begrip dat wij naar believen kunnen invullen en van zodra wij in de werkelijkheid een zaak ontmoeten die aan dat begrip beantwoordt, mogen we zeggen dat zij op grond van onze definitie leeft. Als wij zeggen dat iets leeft van zodra het beweegt, dan leeft de aarde die tolt om haar as en die draait rond de zon. Als wij zeggen dat iets leeft als het ook eet en ademt, dan leeft een virus kennelijk niet. Bepalen wij het leven als datgene wat zich voortplant, dan stellen wij terecht de vraag of dan ook golven leven en, nog abstracter, opvattingen en ideeën. Analoog spreken we dan over sterven als een ding waarvan wij zegden dat het leefde, met bewegen ophoudt, of met eten, ademen of zich vermenigvuldigen. Toch weten wij allen dat leven en dood, hoe ook gedefinieerd, helemaal niet naast elkaar bestaan zoals bijvoorbeeld zwart en wit. Omtrent een wezen waarvan wij door de band zeggen dat het leeft, discussiëren wij over het tijdstip waarop het met leven aanvangt en ophoudt, en tussen die twee ogenblikken is het een en al verandering wat wij zien.

Ofschoon er veel discussie is over de bepaling van het leven, zal geen mens het in zijn hoofd halen om te betwijfelen dat een kind dat hier voorbij fietst, leeft, en laten we het bij die consensus houden die wij hebben zonder de diepste gronden ervan expliciet hoeven te maken. Met een heel ander paar mouwen moet worden afgerekend als een mens gekluisterd aan zijn ziekbed plotseling niet meer beweegt. Slaapt hij? Ademt hij nog? Klopt het hart? En als het antwoord op elk van die vragen negatief is, zo weten wij intussen, dan is het perfect mogelijk dat de hersenen van de zieke nog steeds werken en dat een reanimatie volstaat om de onderbreking in de andere genoemde lichaamsfuncties op te heffen. Een mens kan schijndood zijn zoals hij ook kan slapen, en soms weet niemand precies te zeggen of een ander levend is dan wel dood. En misschien is het in dat geval ook wel zo, dat iemand eigenlijk in een toestand kan verkeren waarin hij geen van beide is: geen levende en geen dode.

Onzin, zal men hierop zeggen: wie dood is, kan immers niet meer terug worden gehaald en wie teruggehaald werd, was niet dood. En wie zo spreken, die doen dat warempel met veel overtuiging. Edoch, waar anders halen wie zo oordelen hun zekerheid dan uit de feiten nadát zij zich ook voltrokken hebben? Men kan immers pas zeggen dat iemand níet dood wás nadát die eerst weer aan het ademen ging. Maar wat zou ons verbieden om hier te spreken over graden van bestaan of dood zijn? Of over onbepaaldheid daaromtrent? Of oordelen wij dan niet op die manier als wij het hebben over bijvoorbeeld de winnaar van een duel?

Als wij zeggen over een winnaar - uiteraard nadat hij ook de kamp gewonnen heeft - dat hij de sterkste was - tijdens de kamp - dan dreigen wij daarmee twee keer niets te zeggen. Zouden wij immers na het gevecht beweren dat de winnaar minder sterk was, dan stelden de feiten zelf ons meteen in het ongelijk. Ons besluit over de sterkte van de strijders tíjdens het gevecht mag dus rustig luiden dat geen van hen op dat ogenblik de sterkste of de zwakste is: zij worden dat pas nadien en wel op grond van de overwinning of het verlies die op de tweestrijd volgen.

Er is geen sterkste en er is geen zwakste totdat de strijd voorbij is, en tijdens het gevecht waren ze elk wat betreft hun sterkte volledig onbepaald ofschoon het zijn sterkte was die van de sterkste ook de overwinnaar maakte. Welnu, hetzelfde kon men misschien zeggen over het levend of het dood zijn van een bedlegerige die niet meer beweegt en ademt; pas als hij op een gegeven ogenblik rechtop springt, kunnen wij zeggen dat hij niet dood was, maar voor die tijd was het niet alleen zo dat wij hieromtrent onwetend waren: het was bovendien zo dat hij zich effectief niet in één van die beide toestanden bevond; hij was wat betreft zijn levend-zijn gebeurlijk volkomen onbepaald.

Vanaf welk ogenblik is iemand die door een rechter wordt berecht, ook schuldig? Het is een meer bekende, netelige vraag die ons doet nadenken en die ons met een flinke kater achterlaat, want eens wij ons bereid hebben verklaard om te erkennen dat het geweten een zaak van de gemeenschap is en van haar waarden, gaat onze schuld in feite aan het zweven op de winden die daar op dat ogenblik waaien. De uitspraak van de rechter betreft nochtans een toestand die op het moment van de veroordeling of van de vrijspraak allang aan de gang is. Zal de schuld van alles wat wij doen pas achteraf worden bepaald of, misschien nog erger: blijven wij omtrent onze schuld niet eeuwig in het duister tasten? En als onze schuld zo'n hoogst onzeker lot beschoren is, waarom dan ook niet ons bestaan zelf dat immers diep met schuld verbonden is?

Ons bestaan wordt bepaald door zaken die op hun beurt helemaal niet bestaan, of is men het verhaal van de belastingcontroleur dan vergeten? Hij controleert slechts één van elke honderd burgers, terwijl ook de negenennegentig andere zich gedragen alsof hij hen bezoeken zal. Hij komt niet maar zijn invloed doet ons onverminderd aan en hij haalt zijn sterkte niet uit een of andere materie of uit energie doch enkel en alleen uit onze onwetendheid omtrent zijn komst - omtrent de toekomst. Onze onzekerheid maakt hem sterker dan hij op grond van zijn eigen kracht alleen kon zijn, en zo gaat het ook met alle andere instanties die erop azen ons in hun macht te krijgen. De dood is een van hen, wij weten niet of hij ons heden zal bezoeken en die onwetendheid maakt zijn invloed groter omdat zij ons verlamt. Misschien bestaat hij zelfs helemaal niet en ontleent hij alles wat hij is aan de verlamming die uit al onze onzekerheden volgt.

Wij zweven dus, wij zijn onvast, fragiel en ijl, gelijk de spoken in een niet echt gebeurd verhaal, en ons bestaan hangt enkel af van 't feit of wij door de verteller effectief worden verteld en hoe dan wel. Waar hij ons Zijn verzwijgt, daar krijgen wij wellicht het voordeel van de twijfel, zodat ons dan een leven wordt gegund dat helemaal onbepaald blijft gelijk ook het bestaan is van een kabouter in een kast: hij is daar zolang wij de deur gesloten houden, zo wordt ons namelijk verteld, en wijselijk houden wij ons ook aan dat verbod omdat wij niet willen hervallen in wat men ooit de erfzonde heeft genoemd. Wij stellen ons eigen Zijn niet op de proef, wij verzaken aan de test die ons in leven zijn bevestigt, wij proberen niet of wij in de stoel die wij kregen ook kunnen gaan zitten, of het voedsel dat ons werd geschonken, eetbaar is, of de beloften die ons zijn gedaan, wel waar zijn. Dat alles laten wij wijselijk in 't midden, en zo ook blijft ons bestaan in 't midden, ons eigen leven blijft onzeker. Misschien zijn wij al dood of misschien leven wij niet meer voor de volle honderd percent, wij weten immers dat het stervensproces aanvangt bij de geboorte maar, andermaal, wij vertikken het om na te gaan hoe dood wij zijn omdat wij de confrontatie uit de weg gaan die ons van onze droom ontvreemdt waarin wij tenminste nog in het bezit zijn van de onzekerheid, dat is tenslotte onze allerkostbaarste schat: het is de hoop.

Ik heb gehoord van mensen die omtrent hun leven in de hoogste twijfel verkeerden. Vertel mij, zo zegden zij, of ik ofwel nog leef, ofwel al dood ben, maar vertel het mij niet abrupt, hou rekening met het feit dat ik een zwak hart heb dat helemaal niet bestand is tegen al te griezelige informatie. En als ik niet meer leef, vertel mij dan hoe dood ik ben, en ik bedoel: in welke graad ik dood ben. Want een mens kan slapen, lange tijd niet ademen en zonder beweging zijn, het hart kan ophouden met kloppen terwijl de hersenen intact blijven en verder denken, dromen, of ware ofwel onware veronderstellingen maken. Misschien ben ik wel dood maar blijf ik verder dromen dat ik leef: bewaar mij in dit geval dan alstublieft tegen het verlies van die vergissing en behoed mijn zoete droom daar hij, zoals gij ook wel ziet, het enige zou zijn dat ik nog had, indien dit alles het geval was.

Eens vertelde mij een man die zegde dat hij arts was - en hij was al oud, hij had veel ondervinding - dat een mens die sterft door vele graden van het dood zijn gaat, en dat hij neerwaarts dalen kan maar ook terug kan keren. Het vlees staat stil, vertelde hij, maar dat betekent niets: het is er namelijk allemaal nog en in het vlees van onze hersenen worden onze gedachten nog vele dagen en soms jaren vastgehouden, zoals ook de inkt wordt vastgehouden op het papier van oude, afgeschreven boeken. Het vlees van lijken kan ook kazig worden en doorschijnend zoals dat van engerlingen die eens rupsen waren maar die op een dag, na jaren in een graf, weer aan 't bewegen gaan en een prachtige kever worden terwijl geen mens weet hoe ze 't doen of hoe dat mogelijk is. En dit is geen verzinsel, zo bezwoer hij mij, en hij nam me mee naar zijn spreekkamer en toonde mij daar boeken met daarin foto's van mensachtige wezens, kazig en doorschijnend, sommige met een staart en grote en gesloten ogen, op engerlingen geleken zij maar hij zegde dat zij mensen waren: het zijn foetussen, zei hij. Zij leven ergens en zij weten niet dat na hun dood daar, zij straks elders zullen verder leven.

De dood is helemaal niet mysterieuzer dan het leven, zo vertelde hij me, of om het anders uit te drukken: wat wij zo vanzelfsprekend vinden in verband met ons bestaan, is in feite ongelooflijk wonderbaar. Een individu kent een opgang en een ondergang, het groeit en vooraleer het sterven zal, stelt het een daad waarbij het zijn dood als 't ware voor is: hij plant zich namelijk voort en als de dood hem wegmaait, blijft hij in zijn nazaat voortbestaan. En die doet uiteraard hetzelfde als hij de dreiging van zijn nakend einde voelt, en zo vereeuwigt zich de mens die anders een ééndagsvlieg was geweest. Let op, ik zeg niet zoals 't algemeen aanvaard wordt, dat een enkeling sterft en dat een nazaat een nieuw en ander individu is, neen: mijns inziens gaat van allen die zich voortplanten gewoon het eigen leven door. Wij zijn in zekere zin de genen die zich steeds herhalen, ook al bestaan we tegelijk op een heel andere manier, met name als een specifiek relatiecentrum, maar dat is een bijzonder zwaar probleem apart.

Moet je eens kijken naar die beelden, zo nodigde hij me opnieuw uit, en hij toonde me een cahier met een soort van Röntgenfoto's die mij deden duizelen. Ze hadden iets van de foto's die de NASA publiceert over de ruimte, het heelal, de melkwegstelsels en de nevels, maar 't waren beelden uit het microscopische dit keer, het waren mensjes zoals gij en ik, piepjong nog, amper één cel groot en dan een handvol cellen. Die ene cel leek al een wereld op zichzelf te zijn, een kosmos, microkosmos, duizelingwekkend ingewikkeld, welke zich ontvouwen zou tot een professor Kruithof, een mevrouw Tulp of een kabouter Pinnemuts. Ik onderbrak hem niet toen hij dit in alle ernst zo zegde, ik had ook niet de tijd, ik gaf mijn ogen nu de kost, zij zochten in de mystieke vormen van de kunstige foto's naar een andere verklaring voor ons menszijn dan deze die wij tot dan toe voor waar hadden gehouden. Kijk, zei hij: die ene cel in 't centrum van zijn moeder, bootst gewoon zijn moeder na: zij groeit, zij deelt zich en zij lijkt door 't lijf dat haar omhult gekneed te worden in welhaast exact dezelfde vorm. Het heeft er alle schijn van dat het moederlichaam tovert met die ene, uitverkoren cel: het bezweert ze, vormt ze, drukt ze op het hart dat zij zichzelf is, maar dan wel een tweede keer gelijk een echo die een roep nadoet maar die dan zelf tot roep wordt, aldus de aanvankelijke kreet die wegsterft, reddend.

Wanneer zijn wij dan dood? zo vroeg ik hem tenslotte, want ik was blijven zitten met de vraag van al die graden en met de wonderbare kwestie van het onbepaalde. Was het dan werkelijk zo dat alles onbepaald blijft totdat wij zelf het onbepaalde niet langer kunnen dragen, hysterisch worden en gaan roepen om de openbaring van de feiten?

Erger nog, antwoordde hij en hij had geen ogenblik over zijn antwoord hoeven na te denken: er zijn gewoon geen feiten, er is geen zekerheid, het leven is een droom en wie het leven échter hebben wil dan het in wezen is, die zal het zich voorwaar beklagen. Daarop keek hij me recht aan en fluisterde alsof het ging om een geheim: de dood is niet voor niets taboe. Het taboe mag niet geschonden worden. Uiteraard zijn er graden van dood zijn en laat men zich beter niet verassen. Ontelbaren ontwaken in hun graf, dagenlang, soms vele jaren nadat ze begraven werden, de toestand van de binnenbekleding van de kisten die als de huur niet meer betaald wordt, worden opgedolven, laat daaromtrent geen zweem van twijfel over. Sommigen klauwen zich een weg door 't harde hout en graven dan het begin van een tunnel naar boven, maar zij worden gedwarsboomd door de arduinen zerk die ook met die bedoeling op het graf ligt en zij stikken vooraleer zij er in slagen om zich te bevrijden. Het gebeurt wel eens dat iemand helemaal tot boven raakt en dan een tijd op 't kerkhof ligt, want meestal zijn de spieren van de dode al zo fel geatrofieerd dat na het graafwerk door de aarde 't lichaam helemaal is uitgeput. Er zijn toch meer voorbeelden van doden die zijn opgestaan? Na drie dagen in het graf? Of nadat iemand hen eens flink dooreen schudde?

Er is geen enkele reden om aan te nemen, zo ging hij verder, dat men direct na het zogenaamde sterven niets meer voelt of denkt, of dat men niet meer denken kan. Het lijf wordt weliswaar heel koud, maar ook het lichaam van een drenkeling geraakt vaak onderkoeld ofschoon het lange tijd nadat het is gezonken weer tot leven kan worden gebracht. Uiteraard kan men dan zeggen dat de drenkeling nooit dood wás, trouwens net zo min als iemand die verkeerd heeft in een diepe slaap zoals ooit Doornroosje. Het is precies de daling van de lichaamstemperatuur die ons behoedt voor de ontbinding, al moet men tegelijk ook zeggen dat ontbinding helemaal niet is wat men vermoedt.

Ik keek hem ongelovig aan en hij vervolgde: ontbinding is bevrijding, zegde hij: het is verbranding, en de verbranding wacht niet tot de dood intreedt om zijn werkzaamheden te voltrekken, daar reeds het leven zelf verbranding is. De vlam, die het licht, de warmte en het leven is, verbrandt de kaars en zet haar vaste vormen om tot ijle, grijze rook die oplost in de atmosfeer en die zich zo bevrijdt van alle enge vormen die haar tot dan toe in een keurslijf vingen. Een kaars die helemaal niet brandt, is ook haar naam niet waardig, zij is pas kaars als zij opbrandt en hoe vuriger zij brandt, des te meer licht en warmte geeft zij ook; hoe heller zij licht en warmte geeft, of leeft, des te eerder snelt zij haar dood ook tegemoet. Maar voor het zo ver is dat een lichaam helemaal gaat ontbinden - tenminste als er geen verassing plaats heeft - blijft er die toestand van het koude vlees waarvan wij pas zullen weten of het nog steeds met ons eigen wezen samenvalt op 't ogenblik dat wij zelf tot lijk geworden zullen zijn. Maar ik zie alvast geen reden om aan te nemen dat onze onbepaaldheid op zou houden te bestaan vanaf het ogenblik van overlijden.

Dat laatste snap ik niet zo goed, zo smeekte ik hem om wat meer uitleg en hij zuchtte eens diep, stopte een pijp en stak ze op vooraleer hij met praten doorging. Het was avond geworden, in de verte achter de Schelde zakte de rode zon achter purperen wolken weg, het was ook een beetje frisser nu op het terras van het ouderlingentehuis en tijdens deze korte pauze zag ik uit de garage in de kelders van het enorme gebouw waarin wij ons ophielden, haast geruisloos een dodenwagen wegglijden tussen het lover in de richting van de stad.

Het is de onbepaaldheid waarmee wij ons redden, zegde hij: onze onzekerheid is tevens onze enige hoop, en dat wil zeggen dat wij moeten leren leven met die allerdiepste twijfel aan ons eigenste bestaan omdat een alternatief volstrekt ondenkbaar is. In feite leven wij louter in de hoop en is de onzekerheid het lot van onze ziel, de onbepaaldheid is het lot van gans ons wezen.

Ik vrees dat ik het nog steeds niet snap, zei ik, en hij lachte eens en keek dan ernstig in het donkere water van de avond. Een vrachtschip dreef voorbij, er stak een felle wind op maar om de een of andere reden bleef de warmte hangen waar wij zaten, de tabak in zijn pijp had een aroma uit allang vervlogen tijden.

In feite bestaan wij helemaal niet echt, zei hij tenslotte, en ik zeg 'echt' in de betekenis van 'absoluut'. Precies om die reden kan de dood ook niet fataal zijn, en begrijpt ge nu waarom er sprake is van graden in de dood? Er zijn graden van bestaan, dat weet gij ook wel: stenen leven onbewust en dieren denken simpel, zij maken nauwelijks het onderscheid tussen wat zij beleven tijdens 't waken en de droom. Wij, mensen, leven wat bewuster, tenminste als we niet slapen, niet te jong of niet te oud zijn. De tijdstippen waarop wij geloven te voelen dat wij echt bestaan, zijn schaars, zij vallen ons te beurt middenin de bloei van onze jeugd en zonder dat wij er acht op slaan zijn deze stonden weer voorgoed voorbij. En dan verzinken wij gestaag in heel wat woeliger wateren, het licht gaat uit, wij tasten om ons heen, wij weten niet meer of het echt is wat wij nog beleven ofwel louter illusie. Het onbepaalde woekert dan, de chaos neemt toe en het is ook beter dat wij niet langer proberen om er achter te komen of het allemaal echt is wat ons lijkt te beurt te vallen. Kent gij het verhaal van Job?

Het boek Job uit het Oude Testament? vroeg ik. Precies, zei hij, dat bedoel ik. Job wordt gestraft terwijl hij niet kan denken waar hij dat verdiend heeft, niet? En zo eist hij uiteindelijk van God dat Hij aan hem de reden voor zijn tegenspoed kenbaar zou maken. Hij wil als 't ware de Heer zelf berechten, want dat is juist wat iemand doet die de rechtvaardigheid van andermans beslissingen wil onderzoeken. Maar van bij het begin van dat verhaal is het voor elkeen duidelijk dat er geen recht bestaan kan los van de ultieme Rechter, men kan immers geen rechter voor de rechter dagen, het recht ligt in zijn woorden welke eerst door hem gesproken moeten worden. Wij zijn producten van een rechtspraak, ons bestaan steunt op de woorden die ons eens het leven gaven, wij hebben geen benul van recht en van de kracht van het bevel waardoor 't gesproken woord ons schiep.

Ik keek hem onbegrijpend aan en hij ging verder: of neem het verhaal van de zondeval, zei hij. Het verbod aan de allereerste mensen om van de vrucht te eten van die ene boom. Met dat verbod wordt feitelijk aan de mens zijn vrijheid geschonken, want het is pas vanaf dat ogenblik dat hij vrij kiezen kan of hij het verbod zal onderhouden ofwel of hij het zal schenden, want dat kán hij voortaan ook doen. Welnu, zolang hij zijn vrijheid niet uittest, blijft hij ze behouden. Hij verliest ze echter waar hij ook wil dat zij zich manifesteert omdat zij zich niet anders manifesteren kan dan in de overtreding van dat enige verbod.

En toen hij nu die woorden sprak, ging mij ineens een licht op. Adam en Eva, zij waren vrij, maar hun vrijheid bleef in 't onbepaalde hangen, zij vervulde hen met een onzekerheid die zij blijkbaar niet dragen konden, ofschoon dat tegelijk hun enige hoop was: de hoop dat zij inderdaad vrij waren om in de eerste plaats over het eigen lot te gaan beslissen. Maar wilden ze nu echt ook wéten of ze beschikten over vrijheid, dan konden ze dat pas doen door het verbod te overtreden. En kijk, dat deden ze tenslotte, en toen zagen zij meteen dat ze vrij waren: ze waren vrij gewéést tot op dat ogenblik. Want uiteraard is het ná de overtreding van het verbod niet langer mogelijk om nog te kiezen om het alsnog te onderhouden. Uiteraard hadden zij vanaf dat ogenblik hun eigen vrijheid opgeheven.

Hadden ze gekozen voor het onbepaalde, zo ging hij door, dan hadden ze hun vrijheid ook behouden, of tenminste toch de hoop dat ze die ook bezaten. Maar zij kozen voor de zekerheid: door hun beslissing om het verbod te overtreden, ruimde het onbepaalde fataal plaats voor het bepaalde, en mét de onzekerheid verdween voorgoed de hoop; de vrijheid behoorde voortaan tot een voltooid verleden.

En zij bestonden niet meer echt? vroeg ik. Hij toonde zijn handpalmen, alsof hij zijn onschuld aan die zaak wilde bevestigd zien: waar men de onzekerheid niet meer verdragen kan, waar men bewijzen eist, moet men daarvoor een prijs betalen en uiteraard is die prijs hoog, er bestaan geen kortingen op die zaken. Maar laten we nu naar binnen gaan, zei hij, want het wordt koud, de nacht is al gevallen en morgen is er een nieuwe dag, als 't God belieft.

Zijn woorden waren nog niet koud of er ging plotseling een felle rilling door mijn rug. Ik zat tegenover hem, in 't laatste donkere licht boven de stroom en zag zijn silhouet, gebogen in de stoel, de armen stil rustend op de leuning, het hoofd wat achteruit, de blik ten hemel, de mond lichtjes opengevallen. Hij is dood. Het was de stem van een verpleegster achter mij. Ik schrok. Zij nam haar gsm en belde iemand op, zij vroeg of ik familie was, vertelde mij dat hij bij haar beste weten geen familie had. Er kwamen mensen met een rolbed en het duurde nog een hele tijd voor zij met hem vertrokken. En intussen keek ik naar het lijk en vroeg me af of hij al dood was en hoe onbepaald hij was. Heeft hij een wilsbeschikking achtergelaten? vroeg ik nog aan een verpleegster. Een testament? vroeg zij. Welneen, dat bedoel ik niet, antwoordde ik: een brief waarin hij bepaalt dat hij niet verast zal worden? Zij keek me aan: heeft dat belang? Ik geloof het wel, zei ik. Ik geloof dat hij helemaal niet verast wil worden. Hij vertelde het me zopas. Hij vertrouwde me ook toe dat hij geen zerk wilde op zijn graf. Kunt u daar rekening mee houden?

(J.B., 4 juli 2011)


01-07-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koude oorlog

Koude oorlog

Medicamenten zijn helemaal niet zo goed en zo onschuldig als zij lijken, en dat mag blijken uit het feit dat zij in feite oorlogen ontketenen op micro-biologische schaal - oorlogen die voor het lijf waarin zij plaatshebben, fataal kunnen aflopen, wat dan wil zeggen dat zij leiden tot de betrokkene zijn dood.

Het is alom bekend dat het lichaam van elke mens - gezond of ziek - een container is van ettelijke miljarden micro-organismen. Daartoe behoren eigen micro-organismen zoals de darmflora, maar ook vreemde microben die wij principieel wel kunnen missen, en waarvan virussen, bacteriën en schimmels slechts enkele voorbeelden zijn.

Wij kunnen die microben principieel missen, waarmee dus wordt bedoeld dat het hier gaat om een principe waarvan kan afgeweken worden. Het schijnt immers zo te zijn dat microben van heel verschillende oorsprong en aard, zich als het ware gaan huisvesten in bijvoorbeeld de mondholte, waar ze met elkaar in een zekere harmonie gaan samenleven.

Een bepaalde, principieel ongevaarlijke hoeveelheid van de ene soort, wordt dan binnen de perken gehouden door een bepaalde hoeveelheid van een andere soort. De twee werken elkaar zodanig tegen dat geen van hen de overhand kan krijgen, terwijl zij toch gehuisvest blijven, zo bijvoorbeeld in de mond. En in werkelijkheid zou het nooit gaan om twee elkaar bestrijdende micro-organismen, doch om talloze soorten, vaak door de geneeskunde nog helemaal niet in kaart gebracht. Over de onderlinge wisselwerking tussen die ontelbare onbekenden kan dus zo goed als helemaal niets worden verteld of voorspeld...

Wie eraan twijfelt dat het er in ons lichaam zo aan toe gaat met die minuscule ziektekiemen, hoeft slechts te bedenken dat een medicijn een kwaad is waarmee een ander kwaad bestreden wordt. Zo worden bacteriën meestal uitgeroeid met medicamenten die in feite schimmels zijn, zoals het gros der antibiotica. Bepaalde soorten van microben werken andere soorten tegen, en kunnen dan vakkundig worden ingezet in een microbenoorlog die zich afspeelt in en ook ten koste van ons lijf.

De geneesheren bij wie wij met onze ellende te rade gaan, zijn dan de grootmaarschalken die het strijdperk in de gaten moeten houden en die ten gepasten tijde moeten bijsturen met het toevoegen van de geschikte minilegers. Daarbij is het in tegenstelling tot wat een leek zou kunnen denken niet altijd hun doel om alle ziektekiemen weg te krijgen, want dit ware vaak ook volstrekt onmogelijk. Wat zij daarentegen nastreven, is het bereiken van een evenwicht tussen de elkaar bestrijdende microlegers en dus een bevriezing van de oorlog of het tot stand brengen van een koude oorlog in het lichaam van de zieke, die aldus weder gezond wordt.

De zogenaamde "bijwerkingen" waarvan sprake op de bijsluiters van de medicamenten, hebben vaak te maken met die oorlog waarvan de zieke zelf vaak geen benul heeft. In feite gaat het niet zozeer om "bijwerkingen", want die benaming verbloemt heel mooi de "uitwerkingen" van het medicijn welke onbedoeld zijn maar daarom niet minder aanwezig. Een medicijn - een kwaad - bestrijdt een ander kwaad maar brengt gebeurlijk tegelijk een nieuw kwaad op de planken dat dan weer roept om een ander medicijn dat het in toom moet houden, en zo kan dat dan een lange tijd nog doorgaan.

De schimmel penicilline wordt ingezet in de strijd tegen bijvoorbeeld een streptokokkenbacterie, maar het plotselinge verdwijnen van die streptokok geeft onverwacht vrij spel aan weer een ander micro-organisme dat bovendien heel onbekend kan zijn. Nog ingewikkelder wordt het uiteraard wanneer de wisselwerking van de medicijnen met het lichaamseigen afweergeschut in rekenschap gebracht moet worden.

Het gebeurt dat mensen die aanvankelijk haast niks mankeerden, het zich nadien beklagen dat ze bij hun huisarts zijn gaan klagen omdat ze op den duur met zoveel pillen opgezadeld zitten voor evenzoveel verse kwalen dat ze er de tel bij verliezen. In een bui van ik heb er nu genoeg van, gooien ze dan al hun pillen weg en als zij dat ook nog overleven, gebeurt het nog al eens dat zij zich dan gewoon laten 'uitzieken', wat betekent dat het lichaam zich met de eigen middelen geleidelijk herstelt. Tijdens een kwade tijdspanne van koorts, vasten, diarree en zweten, sluiten dan de microlegers allerlei overeenkomsten af onder elkaar, wel wetend dat zij een levend lichaam nodig hebben om zelf te kunnen overleven.

De 'koude oorlog' die wij gewoonlijk onze 'gezondheid' noemen, beperkt zich echter allerminst tot ons eigenste lijf: van de menselijke soort alleen zijn er momenteel immers een zevental miljard exemplaren in leven, waarvan dan toch een merendeel in goede gezondheid verkeren of dus beschikken over een systeem in koude oorlog. Nog geheel afgezien van de koude oorlogen waarin macro-organismen kunnen verwikkeld zijn, bestaan er ook nog ingewikkelde relaties tussen de microben van de macro-organismen onderling. Een epidemie of een pandemie kent immers op het niveau van de daardoor aangestoken soort of soorten, een opgang met een piek en een terugval om dan weer te verwijnen voor een lange tijd, en geen mens die weet waarom ineens de middeleeuwse pest gehoorzaamde aan het bevel van de heilige Maccharius van Gent om te verdwijnen; er is niemand die kan voorspellen wat een griep allemaal in zijn mars kan hebben.

Met kwalen die nog zeer onbegrepen blijven en die zich verschuilen onder bijvoorbeeld de noemer 'kanker', wordt de geneeskunst vermoedelijk een nog duizend keer complexere bezigheid. Een schoenmaker dient bij zijn leest te blijven, maar aangezien zowat de helft van ons ooit kanker hebben zal, kan niet vermeden worden dat de interesse voor dat kwaad zoals de kanker zelf alom gaat woekeren. Zieken en verzorgers kijken met lede ogen toe hoe de bestrijding van het kwaad, dat kwaad lijkt aan te porren: een tumor die bestraald wordt, lijkt wel in paniek te komen en gauw uit te zaaien, alsof hij door die uitzaaiingen zijn hachje redden moest.

Het was de opmerking van een patiënt-bloemist, onlangs, op de afdeling oncologie. De arts van dienst zei dat tumoren helemaal niet kunnen nadenken, waarop de bloemist het volgende verhaal deed: "Ik kweek begonia's", zei hij, "met miljoenen tegelijk, en ik moet ervoor zorgen dat zij bloeien precies op het ogenblik dat ze geleverd moeten worden. De begonia's staan in een nogal warme ruimte met een constante temperatuur. Komt er een bestelling voor de volgende dag, dan hoef ik slechts die temperatuur met twee graden te doen zakken en alle bloemen staan meteen in volle bloei. De bloemen denken immers: oei, 't wordt koud, de winter komt eraan, wij moeten ons nu dringend voortplanten, nu het nog net kan!"

Misschien zijn er al artsen die niet langer willen volhouden dat tumoren, maar ook virussen, schimmels en andere microben die wij ziektekiemen noemen, geen verstand hebben. Misschien bestaat er al een horde van geleerden die gaan inzien zijn dat elke epidemie van microben in zijn geheel een groot en machtig en waarom ook niet verstandig organisme is. Misschien werken er al ergens in de States of in het verre China uitgelezen onderzoekers aan de studie van en aan de communicatie met die nog niet onderkende organismen. En misschien zullen wij op een dag gelijk van man tot man, rechtstreeks contracten moeten sluiten met de ziekten die de mens belagen, en waarvan men misschien ontdekt dat zij geen blinde massa's van microben zijn maar daarentegen reusachtige wezens die net als wij bestaan uit talloze 'cellen', met een alleen wat ijler lichaam dan het onze, en daarom sinds oudsher ook boze geesten genaamd. Wie zal het zeggen?

(J.B., 1 juli 2011)


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Bureau Voor Onoplosbare Zaken

Het Bureau Voor Onoplosbare Zaken

Het Bureau Voor Onoplosbare Zaken was pas één dag van start gegaan of er stond al een rij mensen tot aan de kerk te schuiven. Enkele reporters waren ter plekke afgezakt om bij de aanwezige hulpzoekenden te polsen naar het klimaat aldaar, en de eerste indrukken leken inderdaad heel positief. Heel wat meer mensen dan men zou verwachten bleken ineens hoopvol inzake Het Bureau dat op een vreemde manier dan toch tegemoet leek te komen aan een in feite onuitgesproken nood waarvan nochtans eenieder weet dat hij reëel is: de hoop dat een of andere niet zozeer onopgeloste als wel onoplosbare zaak misschien wél zal opgelost geraken.

Wie zal het zeggen, misschien lopen wel veel meer mensen dan men denkt een leven lang rond met een probleem dat niets anders doet dan knagen: knagen aan hun gedachten en op den duur ook aan hun lijf, aan hun portemonnee, aan hun humeur en aan hun gezondheid; misschien hebben wel heel veel mensen een probleem dat hen ten langen leste ook de kist in knaagt; misschien is het wel zo dat het merendeel van ons ingevolge dergelijke onoplosbaarheden dood gaan; misschien gaat het hier wel om wat wij vroeger betitelden als de erfzonde waarvan immers werd gezegd dat zij de oorsprong en de oorzaak van ons aller eindigheid zou zijn. En als dat inderdaad zo was, dan was er geen onder ons die bij de stichting van Het Bureau geen baat kon vinden: Het Bureau moest soelaas brengen voor élke mens omdat er géén ontsnapte aan het euvel dat het pretendeerde aan te pakken.

Het Bureau was gevestigd in de dorpskern op zo'n vijftig meter van de nu gesloten kerk, in een bescheiden herenhuis dat was verbouwd tot een centrum met tweeëndertig kleine spreekkamers en een reusachtige wachtzaal. In de wachtzaal waren zitplaatsen op stoelen en banken voor zowat honderd wachtenden en elk van de tweeëndertig spreekkamertjes werd bemand door een gespecialiseerd personeelslid met een adellijke titel die samen met zijn naam op een metalen bordje prijkte op de deur. Een gesprek duurde ongeveer een half uur, al waren sommigen ook na twee lange uren nog niet uitgepraat, en een sessie omvatte twee of drie gesprekken, soms ook meer. Maar het bijzondere aan de ganse opzet, dat een idee was van een telg van de Van Togenbirgers, bestond hierin dat zowat de helft van de hulpzoekenden zich reeds na één enkel geprek van hun probleem compleet verlost wisten, en dit zonder dat de specialist aan wie zij hun nood klaagden ook maar één woord had hoeven te zeggen.

Het is trouwens helemaal geen nieuwigheid dat een luisterend oor wonderen kan doen, zelfs als het een oor is van ivoor of gewoon een oor van steen - vraag het maar aan de papen van weleer, aan de paters die hun kerken dicht bevolkten met allerlei beelden van beider kunne welke eerbiedig toehoorden wanneer geknield op de stoelen onder hen, een besje of een oude man of een jonger exemplaar van 't mensenras een kort gebed kwam zeggen, en iets wat hem of haar op 't hart lag. Het oor van steen luisterde toe, de mond van steen bleef zwijgen, de bidder immers had op school geleerd dat hij het antwoord wel zou krijgen als hij aandachtig toehoorde en zweeg. Warempel, daar hoorde hij de wijze woorden klinken die hij zocht, hoog onder de nok van 't dak, in het vleugelklappen van de duiven of in de wind die door de regenpijpen blies!

Het Bureau had zodanig veel succes dat het dagelijks massa's mensen moest ontvangen, meer mensen dan men direct helpen kon, en het duurde dan ook niet lang of de specialisten in de spreekkamertjes konden de werkdruk niet meer aan. Maar nog net op tijd kwam men op het grandioze idee om hen door stenen beelden te vervangen.

Zo zuinig en zo efficiënt was Het Bureau nu als de kerk van toentertijd met haar Maria's van Altijddurende Bijstand en haar talloze heiligen, elk gespecialiseerd in een eigen kwaal of pijn of hindernis. Van kalk immers waren toentertijd de oren die daardoor met heel wat meer geduld dan oren van vlees en bloed konden luisteren, en wijzere woorden werden toen gesproken door de kalken monden daar die er immers het zwijgen toe deden. Het Bureau Voor Onoplosbare Zaken werd geperfectioneerd toen het zijn bezoekers onderbracht in de nog grotere ruimte vijftig meter verderop, met een paar honderd stoelen en banken en met stenen heiligenbeelden, elk met zijn of haar specialiteit, aan wie men om raad kon bidden en van wie men dan het antwoord kon horen: in het wieken van de duiven onder de hoge gewelven, in de tonen van de orgelpijpen en in het latijnse geprevel van de litanieën.

(J.B., 30 juni 2011)


30-06-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.In de kelder

In de kelder

In de voorgaande eeuw, toen wij nog kinderen waren met weinig werkelijkheidszin en met veel fantasie, vertelden wij aan onze ouders niet dat de kelders van ons grote huis bewoond werden door wezens die wij overigens slechts zelden zagen. Wij zwegen over hen uit mededogen daar wij vreesden dat, als wij daarvan gewag dorsten te maken, deze medebewoners werden uitgerookt of anderszins verdelgd, precies zoals de wespen die ooit de zolders onder 't dak bevolkten waar nu alleen nog muizen lopen. Wespen zijn insecten weliswaar, terwijl de wezens waar ik 't over heb geen dieren waren omdat hun verschijning veeleer aanleunde bij die van schuchtere en wat kleintjes uitgevallen mensen. Van hun aanwezigheid kwamen wij pas op de hoogte toen op een keer ons overgrootje zich versprak; moeder beweerde dat zij dementeerde, maar wij wisten beter: de oudjes in de kelder met wie overoma op goede voet stond en geregeld ook een kaartje legde, konden gewoon geen hersenschimmen zijn, daar wij hen somtijds bezig hoorden.

Gelukkig was ons overgrootje klein - zij was immers gekrompen door de vele levensjaren - en zo geraakte zij ook door het reuzenrattengat dat toegang gaf tot wat wij beschouwden als de holte onder onze vloer, want een echte kelderruimte had het huis nimmer gehad. Vader sprak wel eens met moeder over de nis die zou ontstaan zijn door stromend water van de regen en die mettertijd ook groter werd, maar het leven was toen al druk genoeg en herstellingen aan het huis die niet hoogst dringend waren, werden systematisch op de lange baan geschoven. Overgrootje ging net als wij vroeg slapen, maar elke woensdagnacht werd er geklopt beneden en dan stond zij op, trok zij haar beste kleren aan, haalde uit een kastschuif haar boek speelkaarten en verdween daarmee dan door het gat. Soms hielpen wij haar daarbij want zij had rheuma en dat bemoeilijkte het klefferen, en daarna kropen wij maar weer in bed. Op donderdagochtend stond zij op zoals ook ieder ander, alleen wat later, en dat werd als een verworven recht van haar beschouwd waarover haar helemaal geen uitleg werd gevraagd.

"Mensjes zoals wij zijn het niet echt", zo legde zij ons op een keertje uit toen wij haar ondervroegen naar de aard van onze onderburen: "het zijn veeleer dwergen, niet groter dan een grote rat zijn ze, en hun kinderen zijn nog kleiner. Ze vertrouwen alleen stokoude mensen van wie gezegd wordt dat zij al dement zijn, omdat aan hen toch geen geloof gehecht wordt als zij praten over of met dwergen, reuzen en nog andere wezens waarvan verstandige mensen menen te weten dat die alleen in sprookjes leven".

"Onze volwassenen zijn danig vervreemd van al het andere leven", zo ging zij door, "dat zelfs al zouden zij een dwerg zien lopen, zij wel direct een uitleg zouden verzinnen om hem naar sprookjesland te catapulteren!" En toen vertelde zij ons ook wat voor wrede straffen het mensdom had verzonnen voor lui die bij hoog en bij laag bleven beweren dat zij een dwerg hadden gezien, een reus of een kabouter: "Die mensen worden opgesloten", zei ze, "en vaak komen ze ook nooit meer vrij. Hun misdaad bestaat hierin dat zij niet kunnen of niet willen liegen".

Lang dachten wij na over die wijze woorden van ons overgrootje, en toen wij zelf volwassen werden, wisten wij het, elk voor zich, want met elkaar daarover spreken was taboe: dat in het leven welbepaalde leugens voor waarheid moeten doorgaan en dat welbepaalde waarheden voor immer onder leugens moeten schuilgaan. En vaak denken wij dan aan onze overoma en aan de holte onder 't huis waarin zij elke woensdagnacht verdween, todat zij op een donderdagochtend bij het ontbijt helemaal niet meer verscheen. En zwijgen deden wij, ook toen zij op teevee werd omgeroepen als vermist: wij zwegen dat we zweetten en zo redden wij wellicht het huisgezin dat onder onze vloer een onmogelijk bestaan moest leiden tot in alle eeuwigheden.

(J.B., 29 juni 2011)


25-06-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mijn oude grootmoeder
 

Mijn oude grootmoeder



Mijn oude grootmoeder had al vele jaren deze wereld verlaten, en het huis waar zij gewoond had sinds haar huwelijk en tot aan haar dood, stond daar nog een lange tijd leeg en verlaten. Het was een oud Vlaams landhuisje zonder verdiepingen, met een woonkamer, twee slaapvertrekjes, een keuken en een kelderkamer en dan nog, in een aanbouwsel, een kolenstal. Onder het grote pannendak was ruimte voor de opslag van graan en daar hielden sinds oudsher dan ook de muizen huis en uiteraard de katten, maar ook deze laatste bewoners waren nu geweken. Heden trachtten planten de lege ruimten in te nemen: in de keuken uit de gootsteen was een kerselaar opgeschoten wiens ene tak, hunkerend naar het licht, zich door een spleet van 't raam terug naar buiten wurmde en ook in de kelderkamer hadden boompjes wortel geschoten: twee okkernotelaars boorden zich een weg doorheen de zoldering en 't pannendak zodat hun vruchten jaarlijks en met veel lawaai naar beneden in de dakgoot rolden waar ook zij ontkiemden en de natuur quasi ongehinderd zijn gang ging. Van het plankier was welhaast geen steen meer te bespeuren: zand en modder begroeven het en op het zand bloeiden grassen en wilde bessen, maar ook restanten uit de ooit zo prachtige bloementuin die lang geleden grootmoeders bezoekers op de zomerse theekransjes met een sprookjesachtige geur bedwelmde. Het huisje lag achter een nu verwilderde voorhof waar een enorme en stokoude kerselaar nog jaarlijks bloeide en ook vrachten vruchten gaf en terzijde van het woonhuis voer een smalle wegel naar de nu verwilderde boomgaard die ooit gelijk de legendarische hoorn des overvloeds zijn rijkdommen uitdeelde.

Na grootmoeders dood kende deze ooit zo heuglijke plaats een tijd van diepe rouw. Er was geen sprake van het huis te slopen, alsof het verleden daar nog volop verder leefde, naast de toekomst die inmiddels aan de gang was. Op geregelde tijdstippen keerde iemand van de nazaten van grootje daar terug voor de duur van enkele korte ogenblikken: hij wierp een blik op het invallende pannendak, nam bitter de ruïne in ogenschouw, maakte zich een bedenking over de vergankelijkheid van alle dingen, tijden en mensen, en keerde met een zucht terug naar de wereld die geen stilstand kent en die zich steeds minder tolerant gedraagt jegens oases zoals deze.

Op een warme zomernacht kon ik de slaap niet vatten. Ik stond op, ging water drinken en begaf me daarna naar het vervallen landhuis op een boogscheut van de deur. Er scheen een nieuwe maan en het was donker maar algauw begonnen mijn ogen te wennen aan de duisternis en vrijwel ongehinderd kwam ik de dicht begroeide voortuin door. Voorzichtig duwde ik de voordeur open van het huis, ze sleepte en spande maar de kier was breed genoeg om er doorheen te komen en zo stond ik in wat eens de woonkamer was waar wij als kind op zomerse vakantiedagen op allerlei lekkers werden vergast.

Ik stond daar verdroomd tussen de schaduwen die het heden verborgen terwijl zij tegelijk licht lieten schijnen op 't verleden, toen ik een geluid meende te horen in het belendende slaapvertrek. De deur daarvan stond op een kier die een spleet van klaarte toonde van in de boomgaard met de nu bijzonder magere maan. Ik duwde de slaapkamerdeur wat verder open en mijn ogen vielen op een mij niet onbekend bed waarin ik als kind nog had geslapen: het was een eerder smalle 'twijfelaar' met hoge houten zijpanelen die aan de sponde het uitzicht gaven van een grote voederbak. Toen ik naderbij trad en beter toekeek, zag ik tot mijn ontzetting dat het bed beslapen werd: onder een deken uit stak een uitgemergeld gezicht waaruit angstogen mij aankeken en op datzelfde ogenblik herkende ik zonder een zweem van twijfel grootmoeder.

"Beloof mij dat ge het aan niemand zegt, dat ik hier lig!", zo smeekte mij mijn grootmoeder met een ijle, haast onhoorbare stem terwijl zij zich half oprichtte in het oude bed. Mijn blik viel op haar nachtkleed dat enkel bleek gebeente leek te bedekken, al blonken haar ogen fel, herkenbaar en zelfs vriendelijk zoals in de tijd dat zij nog onder ons was.

"Stuur mij toch niet terug", zo zette zij haar meelijwekkende smeekbede voort: "het is zo donker in dat graf daar en zo koud!", en zij wierp een schichtige blik doorheen het raam in de richting van de vergane boomgaard. Ik keek en zag de silhouetten van de bomen en ook die van de kerk en daaromheen de tekeningen van het hekken om het kerkhof en van de zwarte kruisen van de graven.

"Gij begrijpt het wel, nietwaar mijn jongen, dat ik ginder niet kan blijven liggen in die put, tot in de eeuwigheid? Geen mens kan het daar uithouden, zo nat en koud is 't daar, en diep, zo diep als ik nooit had gedacht, zo diep, ja, dat geen mens aan u nog denkt! Want kunt gij daar nog aan uw kinderen denken, en aan uw kleinkinderen en aan allen die gij hebt gekend, dan beangstigt het een mens toch zeer dat zij wellicht niet meer aan u denken, nu ge er immers niet meer zijt. En ik begrijp dat, jongen, geloof mij vrij, de mensen hebben weinig tijd, zij moeten hard werken zoals ook wij hard moesten werken in onze tijd, het leven is nu eenmaal een strijd. Maar anderzijds is het bijzonder erg als ge op een dag moet vaststellen dat ge in niemands gedachten nog bestaat, verstaat gij dat?"

Ik stond perplex haar woorden te aanhoren, ik had me naar haar toe genegen voor in geval ze in twee dreigde te breken, want zo broos was ze kennelijk geworden door de vele jaren in dat natte koude graf, terwijl zij zich zo inspande om dit allemaal te zeggen dat zij er zwaar van zuchtte, haar magere borst ging haastig op en neer en ik vreesde werkelijk dat zij een tweede keer had kunnen sterven.

"Beloof mij dat ge mij niet terug zult sturen naar mijn graf", zo smeekte zij mij andermaal: "Beloof het mij en zeg het ook aan niemand dat ge mij hier gezien hebt, het is tenslotte toch mijn huis, nietwaar? Ik zal mij zo stil en zo onzichtbaar mogelijk houden!"

Ik deed een stap achteruit, opnieuw stond ik in de woonkamer en zag ik door de kier van de slaapkamerdeur de sponde in het flauwe schijnsel van de maan. Geheel onbeweeglijk en geruisloos stond daar het bed, ik kon er niet meer in kijken vanwege de hoge houten zijpanelen maar ik was dat ook niet meer van plan. Zij houdt zich nu stil, dacht ik: zij heeft zoveel angst dat zij zich niet meer zal roeren.

(J.B., 25 juni 2011)






18-04-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De laatsten zullen de laatsten zijn

De laatsten zullen de laatsten zijn

- Niemand kan het helpen, zegt gij, dat hij lelijk is of schoon?

Ik stelde de vraag aan een 'expert'. Het waren dingen waar ik niet meer klaar in zag, of tenminste strookten mijn opvattingen daaromtrent niet langer met wat men vandaag blijkbaar verkondigde. Ik keek hem vragend aan, hij zette zich schrap.

- Niemand kan het helpen dat hij lelijk is of schoon, zo is dat, ja, beaamde hij: behalve dan waar het bijvoorbeeld gaat om lui die zichzelf hebben verminkt, maar dat bedoel jij ook niet? spotte hij.

- Uiteraard niet, antwoordde ik: ik wilde alleen maar van je horen dat niemand verantwoordelijk is voor zijn eigen uiterlijk, ofschoon hij daarmee samenvalt.

- Dat kan ik beamen, inderdaad, zei hij: men kan een al dan niet aantrekkelijk uiterlijk hebben, maar daaraan heeft men verdienste noch schuld. Niemand bepaalt immers zelf hoe hij of zij eruit ziet.

- En nochtans, zo wierp ik na een poosje tegen: nochtans bestaan er culturen waarin beweerd wordt dat men is wie men verdient te zijn, zélfs qua uiterlijk. En die culturen houden ons verantwoordelijk voor het feit of we in een arm milieu geboren worden of onder koningen. Of we als mensen ter wereld komen of als ratten. Het zou allemaal te wijten zijn aan ons zogeheten 'karma': schuld die wij opgelopen hebben in onze vorige levens...

- Dat lijkt mij immoreel, zei hij: dat men iemand de schuld geeft van zijn eigen geboorte, en dan wel met de uitleg dat die het gevolg zou zijn van daden in een zogeheten vorig bestaan. Dat is de kar voor het paard spannen, toch? Wie een fout maakt, kan in een lastig parket belanden, maar het omgekeerde is niet noodzakelijk het geval.

- Dat dacht ik ook, zei ik: alleen al de logica verbiedt het ons. De logica verbiedt ons om een implicatie zomaar om te keren. Het mag dan al waar zijn dat de straat nat wordt als het regent, dat betekent nog niet dat elke natte straat een gevolg is van de regen.

- Uiteraard, zei hij, en in de ethiek krijgt zo'n kromme redenering vaak dramatische gevolgen. Een misdaad kan worden bestraft met stokslagen, maar soms dient men iemand stokslagen toe met de bedoeling om de omstaanders te laten geloven dat de geslagene een misdadiger is! En vaak lukt dat ook, weet je. Om die reden trouwens is het Indische kastensysteem zonder meer verwerpelijk. De paria's en de zogenaamde onaantastbaren worden overgelaten aan hun droevig lot omdat men daar gelooft dat zij dit lot hebben verdiend, en wel door zich in een vorig leven te misdragen. Omdat men bovendien gelooft dat zij pas door boetedoening tot een zeker herstel kunnen komen, gelooft men ook dat men hen niet kán en zelfs niet mág helpen. En op grond van dat geloof is naastenliefde in feite uitgesloten.

- Goed dan, zo meende ik te mogen besluiten: men is niet verantwoordelijk voor wie men is, maar men is wel verantwoordelijk voor wat men doet?

- Als men toerekeningsvatbaar is wel, ja, zo bevestigde hij: wij staan in feite dichter bij ons eigen handelen dan bij ons eigen zijn.

- Wij zijn verantwoordelijk voor wat we doen? vroeg ik opnieuw.

- Men is verantwoordelijk voor wat men doet, herhaalde hij, maar hij voegde daar nog aan toe: behalve wanneer men struikelt, want dat kan men nooit gewild hebben.

Het leek mij weerom logisch wat hij concludeerde, maar ergens voelde het niet echt sluitend aan, er was een tochtgat als het ware.

- Falen is dus niet handelen? zo drong ik aan op enige verduidelijking.

- Wij zijn niet volmaakt en voor onze onvolmaaktheid zijn we ook niet verantwoordelijk, legde hij uit.

- Maar we worden er wel voor gestraft? ging ik door.

- Soms wel, ja, zo moest hij toegeven: wie struikelt, valt en kan zich flink bezeren! Maar soms ook worden onze fouten ons vergeven, en dan vooral als blijkt dat we ze niet hebben gewild.

Doen we dan dingen die we niet willen? zo ging het door me heen, maar in de plaats stelde ik hem een andere vraag:

- Waarom worden mensen voor hun fouten gestraft, als niemand verantwoordelijk is voor zijn onvolmaaktheden?

Hij zuchtte diep.

- Dat lijkt inderdaad paradoxaal, maar wellicht gelooft men dat straffen, net zoals beloningen, ons gedrag kunnen bijsturen, zo antwoordde hij tenslotte.

- Dat ze ons dus kunnen vervolmaken? vroeg ik.

- Dat blijkt men wel te geloven, ja. Men straft iemand voor een fout opdat hij dezelfde fout in het vervolg niet meer zou maken, zoveel is duidelijk.

- Maar is dat niet veeleer conditioneren? wilde ik weten.

- Dat zou men kunnen zeggen, ja. Gaat het om een fout die het gevolg is van een gebrek aan inzicht, dan kan men iemand pas vervolmaken als men hem of haar meer inzicht bijbrengt, dat is waar.

- Een bestraffing op zich kan geen inzicht brengen? Ik bedoel: een lijfstraf of een anderszins pijnlijke sanctie?

- Ze kan enkel leiden tot angst voor een zich herhalen van de straf. De fout kan dan in 't vervolg wel wegblijven, maar de oorzaak voor dat veranderde gedrag ligt dan niet bij een volmaaktere mens maar veeleer bij een... gekortwiekte persoon, zou ik zeggen.

- Heeft straffen dan geen zin?

- Een straf kan verhinderen dat ánderen nadelen ondervinden van het gebrek aan inzicht bij de gestrafte, maar ze kan de gestrafte niet wezenlijk verbeteren, vrees ik.

- Een mens blijft dus zijn onvolmaaktheden behouden?

- Daar ziet het wel naar uit, ja.

- Zowel de onvolmaaktheden van bijvoorbeeld zijn uiterlijk als die van zijn handelen?

- Er is uiteraard een onderscheid, maar het ligt niet zo eenvoudig hoor.

- Schuld is de kloof tussen wie je bent en wie je had moeten zijn, zei hij na een poosje, maar hij voegde daar aan toe: uiteraard betekent dit niet dat de schuld die men gewaar wordt, ook de eigen schuld is.

- Hoezo? vroeg ik hem.

- Tja, ook anderen kunnen je met een schuld opzadelen, zei hij: als men verwacht dat je iets doet, maar je beantwoordt niet aan die verwachtingen, bijvoorbeeld omdat je gewoon niet kunt doen wat men van jou verwacht. In dat geval is er een kloof tussen wie je bent en wie je had moeten zijn. Die kloof zul je dan voelen als een schuld, maar het is dan wel een schuld waarvoor je niet zelf verantwoordelijk bent, het is een schuld waarmee anderen je hebben opgezadeld.

- Vreemd, zei ik: ik heb altijd gedacht dat het schuldgevoel uit jezelf kwam.

- Schuldgevoel is geen schuld, zei hij. Maar, inderdaad, ook de schuld zelf kan van derden afkomstig zijn. Volgens de moderne ethica is dat in feite per definitie zo.

- Hoe dan? vroeg ik.

- Het geweten is de geïnterioriseerde wet, zo legde hij uit. Volg je de wet niet, dan besef je dat je kan gestraft worden, en dat is dan je geweten dat spreekt. Het lijkt alsof het uit jezelf komt, maar het is de wet die je je eigen hebt gemaakt.

Deze gedachte deed mij duizelen eenmaal de draagwijdte ervan tot me begon door te dringen.

- De hel, probeerde ik: stel eens dat de hel bestaat...

- Ja?

- Dat is dus een oneindige schuld?

- Wellicht, ja.

- De kloof die je voor eeuwig voelen zult tussen wie je bent en wie je had moeten zijn?

- Ja, dat kon de hel zijn, ja.

- Maar die kan dus van ánderen afkomstig zijn?

- Ik vrees het, zo antwoordde hij tot mijn verschrikking. Ik vrees dat de hel vol zit met mensen die daar zitten door de schuld van anderen. Hij liet me eventjes bekomen vooraleer hij doorging met zijn uitleg.

- Neem nu ouders die aan hun kinderen het goede voorbeeld geven, waarmee uiteraard niets mis is. Maar sommige van die kinderen volgen dat goede voorbeeld niet, bijvoorbeeld omdat het gegeven voorbeeld om bepaalde redenen niet bij hen past. Er bestaat dan een verwachting waaraan zij niet voldoen, en die vertaalt zich in een schuld die zij onmogelijk kunnen inlossen. Vaak wordt dat inderdaad een hel: niet zozeer voor diegenen die teleurgesteld worden in hun verwachting, maar voor hen die geen mogelijkheid zien om aan die verwachting tegemoet te komen. Vaak ook bestaat er helemaal geen begrip voor mensen die niet het geijkte voorbeeld volgen. Zij belanden dan inderdaad in de hel waar zij gebukt gaan onder een schuldgevoel waarvan zij onmogelijk nog verlost kunnen worden.

- Maar dat is vreselijk, zei ik.

- Inderdaad, beaamde hij, want dat wil zeggen dat de hel geen plaats is die men verdiend heeft maar een plaats waar men diegenen deponeert die niet in staat zijn om te volgen. En dat is het recht van de sterkste, waarbij die sterkste niet alleen wint maar bovendien in het gelijk gesteld wordt.

- Het roofdier verorbert zijn prooi en de prooi krijgt er de schuld van?

- Inderdaad, zei hij: de prooi had zich immers maar moeten kunnen verdedigen!

- Verschrikkelijk, zei ik. En dan wordt de hemel alleen door roofdieren bewoond?

Hij haalde de schouders op.

- Maar bestaat dat nu ook echt? drong ik aan.

- De hel is niets anders dan dat, bevestigde hij. Het christendom is geen zier menselijker dan het Hindoeïsme. Ik zou haast zeggen: zeer integendeel. Het concurrentiesysteem maakt het bovendien onmogelijk dat iedereen gered wordt; de winnaars zullen noodzakelijk een elite zijn, een klein groepje van uitverkorenen; de meerderheid is gedoemd om te behoren tot het kaf.

Hij wachtte een tijdje.

- Mensen die gebukt gaan onder schuld, beseffen het niet als zij niet zelf die schuld hebben veroorzaakt. Het is even moeilijk om te beseffen dat men niet zelf zijn schuld veroorzaakt heeft, als om toe te geven dat men feilbaar is.

Dit moest ik een ogenblik laten bezinken.

- Bedoel je nu dat het alsnog onze eigen schuld is dat wij ons schuldig weten?

- Paradoxaal genoeg wel, zei hij. Maar opnieuw is die schuld niet noodzakelijk van onszelf afkomstig.

- De schuld van het ons schuldig weten?

- Jazeker. Ook die schuld kan ons door derden worden aangepraat. Of ze kan het gevolg zijn van ons onbegrip.

- Maar als dat zo is, wat heeft schuld dan nog om het lijf? vroeg ik me af.

- Ha, nu snap je het, zei hij: het schuldbegrip is inderdaad een spook.

- Maar spoken bestaan?

- Op de planken wel, zei hij. En de wereld ís een schouwtoneel.

- Bedoel je nu dat schuld alleen gespeeld bestaat?

- Schuld bestaat op precies hetzelfde niveau waarop ook geld bestaat, zei hij.

- Op grond van afspraak?

- Inderdaad. Maar let op: dat is niet niks hoor! Bijna alles in de wereld bestaat enkel bij de gratie van afspraken. De zaak is dat afspraken horen nageleefd te worden. Het leven zelf wordt afhankelijk gemaakt van een ingewikkeld spel van afspraken.

- De beste spelers winnen?

- Precies, zei hij.

- Maar staat er dan niet geschreven dat de laatsten de eersten zullen zijn?

- Tja, dat houdt men aan alle gelovigen voor, zei hij, maar dat is wel bijzonder hypocriet. Niet alleen ons leven hier is van het spel afhankelijk: ook onze zaligheid hangt ervan af. Zoals gezegd gaan de verliezers naar de hel.

- Dat is dan wel ontnuchterend, zei ik.

- Ik kan u helaas helemaal niet tegenspreken, antwoordde hij.

(J.B., 16 april 2011)


17-04-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Leugens

Leugens

Er is niets gemener dan liegen, mensen op het verkeerde been zetten of foppen, de waarheid niet ernstig nemen. Niets is gemener dan dat omdat er van de waarheid zoveel afhangt: de waarheid is een zaak van leven en dood en daarom staat liegen gelijk met moord.

Des te wreedaardiger wordt het liegen als het weerlozen tot slachtoffer heeft: onschuldige kinderen die blindelings vertrouwen schenken of goede mensen, mensen die nog liever werden vermoord dan hun toevlucht te zoeken tot list en bedrog. En omdat ik nog steeds niet weet of wij als kind werden bedrogen met dat geloof over de hemel en de hel, ben ik verschrikkelijk gefrustreerd, want ik weet niet of ik de woede die in mij gegroeid is al die tijd, nu eindelijk los mag laten, en op wie dan wel; ik weet het nog steeds niet, nu mijn dagen geteld zijn, en ik niet zo heel veel meer kan doen.

Ik heb de koe bij de horens gevat en ik ben met mijn 'probleem' naar iemand toegegaan van wie ik dacht dat hij me helpen kon. Want hulp had ik wel nodig, om binnen een bijzonder korte tijdspanne een beslissing te kunnen nemen die misschien wel de beslissing van mijn leven worden zou.

We hadden afgesproken op een avond in zijn kantoor en hij viel met de deur in huis en vertelde me onomwonden dat ik eerst heel goed moest begrijpen dat, als ik volhield dat er sprake was van bedrog, er dan niet één doch twéé soorten van bedriegers waren en dat ik ze vooraf wel heel nauwkeurig diende uit elkaar te houden.

- Vooreerst zijn er diegenen die bedrog plegen met opzet, zo legde hij me uit, en dan zijn er die anderen. Hij vroeg me recht op de man af: geloof jij dan dat de nonnetjes in de kleuterklas je opzettelijk wat hebben wijsgemaakt, gesteld dat het geloof een fabeltje was zonder grond?

- Dat is wel bijzonder onwaarschijnlijk, antwoordde ik hem, want ik wist intussen al dat nonnetjes en broeders uit de voorgaande eeuw hun roeping meestal niet zelf hadden gekozen en dat zij vaak wezen waren ofwel vondelingen, kinderen met een onbekende vader die de familie te schande zouden maken als zij bij de geboorte niet bij de moeder werden weggehaald. Zij deden wat van hen verwacht werd door hun oversten, en dat waren dan diegenen uit wiens handen zij dagelijks te eten hadden. Waar immers kunnen nonnen die in opstand komen heen? De mensen weten gauw dat zij van 't klooster weggelopen zijn, dat zij dus hun geloften schonden en dat ze bijgevolg ook onbetrouwbaar zijn. Zijn ze nog jong en mooi, dan kunnen ze misschien wel bij een man terecht, maar de kans is wel veel groter dat zij oud zijn tegen de tijd dat zij aan hun geloof gaan twijfelen.

- En hun oversten dan? zo ging hij door: de bisschoppen en de pausen, liegen zij met opzet?

- De kans is groot dat zij liegen, zei ik.

- Dat is niet onwaar, beaamde hij, maar waar komen zij vandaan, de bisschoppen en de pausen? Waren zij niet eerst kleine kloosterlingen? En om welke reden zijn zij opgeklommen op die dan toch wel wereldse ladder, ook al gaat het om een carrière binnen de kerk? Was het niet om te ontkomen aan hun oversten, meer bepaald door zelf overste te worden? Is het dan geen bekend refrein dat het slachtoffer vaak evolueert naar misdadiger, al was het maar om therapeutische redenen, om op die manier zichzelf beter te kunnen begrijpen en zich zo van zijn verleden te kunnen bevrijden? Of is het simpelweg omdat men liever bevelen uitdeelt dan te moeten gehoorzamen? Al bij al kun je toch wel inzien dat de schuld voor al die al dan niet vermeende leugens niet bij de leugenaars zelf kan liggen?

Ik schrok niet weinig van zijn woorden want hij had het ineens over schuld, hij leek meer bepaald de schuld in de hele zaak van het toneel te willen weghalen, terwijl ik juist zocht naar schuldigen om dan op hen mijn woede te kunnen koelen.

- Is de mens dan verantwoordelijk voor zijn eigen ontoereikendheid? zo stelde hij op strenge toon die oratorische vraag, en hij liet me de tijd om de betekenis van zijn woorden goed tot mezelf te laten doordringen vooraleer hij verder sprak: in feite kunnen wij, mensen, helemaal niet liegen omdat we niet eens weten wat de waarheid is, als die al bestaat. En in verband met de allerdiepste vragen omtrent ons bestaan, kan men werkelijk alle kanten uit.

De mens heeft inderdaad zichzelf niet gemaakt, hij kan niet verantwoordelijk zijn voor zijn eigen beperkingen, zo moest ik toegeven, en hij ging verder:

- Als die nonnen en die broeders al gelogen hebben tegen weerlozen, dan ligt hun leugen zeker niet in het feit dat zij aan kinderen vertellen dat God bestaat, dat het goede na de dood beloond wordt met de hemel en dat het kwaad bestraft wordt met de hel. Als zij liegen, bestaat hun leugen alleen daarin dat zij voorhouden dit met zekerheid te weten, terwijl zij het hooguit geloven.

Hij sprak het woord 'geloven' op een heel bijzondere manier uit, alsof hij daarover nog iets te verduidelijken had en kijk, ik had het goed geraden:

- Ja, ik weet het, zei hij: zij zullen je vertellen dat geloven de zekerste vorm van weten is, want geloven is in wezen niets anders dan willen, en er is geen sterkere vorm van weten, dan willen. En ik moet u eerlijk zeggen dat dit een optie is waar ik helemaal niets tegen in kan brengen.

De man had gelijk in wat hij beweerde, zijn uitleg was nog niet ten einde:

- Hou er ook rekening mee dat je relatie van destijds met kloosterlingen, in feite in de eerste plaats een relatie is tussen volwassenen en onvolwassenen, en dat die laatsten naar leiding vragen, en ook naar zekerheid. Breekt dat het hart niet van een ouder, als zijn kind hem vraagt waar hij vandaan komt en wat de toekomst brengen zal? Moet een vader of een grootvader dan aan zijn kind of kleinkind gaan vertellen dat mensen dwaze dieren zijn, volstrekt onwetend omtrent hun eigen oorsprong en doel? Producten van een blind en redeloos genot die op hun beurt nooit zullen weten waar zij dan wel aan toe zijn? Zeg het mij: wat kan een ouder die zijn kind liefheeft dan anders antwoorden op die pertinente vraag, dan dat het allemaal wel goed komt? Of had jij liever opvoeders gehad die je vertelden dat er zin noch doel is in 't bestaan? Zo'n opvoeders bestaan niet, moet je weten: als zij al bestaan, dan zullen zij immers geen opvoeders zijn, maar immorelen die hun kroost te baat nemen, lui die kinderen uitbuiten en die hen leren hoe zij moeten stelen, moorden en liegen!

Ik schrok. Het werkwoord 'liegen' was gevallen en ik schrok omdat het mij ineens te binnen schoot dat zij het waren die ons leerden dat wij niet mogen liegen. Als zij al logen, dan zouden zij ons zodoende ook leren liegen, maar dat deden zij nu juist níet: zij brachten ons een afkeer van de leugen bij en zij probeerden ons een liefde voor de waarheid aan te kweken. En ook al ging het om een waarheid die zij op de keper beschouwd moesten betwijfelen: zij wilden inderdaad de waarheid kennen aangezien zij er ook in geloofden terwijl er geen sterker weten dan het willen is.

- Je kent wellicht die paradox, zei hij: de paradox van de leugenaar. In zijn meest eenvoudige vorm zegt in die paradox de leugenaar dan van zichzelf dat hij liegt, wat dus nooit waar kan zijn omdat het immer waarheid is, terwijl een leugenaar moet liegen, anders was hij helemaal geen leugenaar, nietwaar?

- Dat is zeker waar, beaamde ik.

- Wel, wat staat de clerici dan anders nog te doen, als aan de broeders en de nonnen de opvoeding van onze jeugd wordt toevertrouwd, dan te zeggen dat zij de waarheid spreken? Of moeten zij dan zeggen dat zij helemaal onwetend zijn? Maar, mijn beste: dan vervielen zij meteen in een andere en nog veel ergere paradox, een paradox met historische proporties en dan nog een paradox waaraan zelfs de grote Socrates zich heeft bezondigd en dan nog zonder dat ooit beseft te hebben, want hij geloofde inderdaad te weten dat hij onwetend was!

- Nu je het zegt, zo moest ik toegeven: zo had ik het nog nooit bekeken.

- Wij apen anderen na, zei hij, maar wees maar niet bezorgd, het is een algemene kwaal: noch u noch ik noch eender wie ontsnapt daaraan, wij zijn nu eenmaal apen of althans daaraan verwant. Als het maar dikwijls genoeg herhaald wordt, dan klinkt het op den duur gewoon als vanzelfsprekend, ook al spreekt het zichzelf helemaal tegen.

- U zegt het, antwoordde ik. Maar wat schiet er dan nog over?

- Er is geen waarheid, er is geen leugen, zei hij: er zijn alleen de wil en de onwil, en dat zijn het geloof en het ongeloof. Wij weten inderdaad niet waar we staan, maar we staan toch ergens, niet? We weten niet, maar we willen wel, en is dat dan niet hetzelfde als geloven? Zijn kinderen dan niet blij met de verhalen die zij uit de monden van de zusters en de paters horen? En worden zij op die wijze niet gevoed met het manna van de hoop en het vertrouwen dat vervangen moet - en kàn! - wat zich vandaag nog niet verwerkelijkt maar misschien wel morgen? Leugens zijn gemeen, zeg jij, maar nog gemener is het voor te wenden dat men de waarheid kent, want dát is pas een leugen, en doet men dat niet als men gelooft dat men al wie liegen aan kan wijzen?

Ik moest toegeven dat ik tegen deze terechtstelling geen verweer meer had. Ik boog het hoofd, kuste zijn ring en aanhoorde gelaten de penitentie en zijn woorden van vergeving.

(J.B., 26 januari 2011)


13-04-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Enkelvoud

Enkelvoud

Men hoort het te pas en ten onpas: geboren worden en sterven doet men alleen, alsook verdriet hebben; lachen daarentegen doet men meestal met anderen samen.

Oppervlakkige lieden vinden in die zegswijze een soort van reclame voor het plezier, maar voor de betere verstaander leert zij ons veeleer iets over het gehalte van de lach dat zeer in contrast blijkt te staan met de ernstige en de ware dingen des levens.

Zijn geboorte kan men niet delen, tenzij ongewild, met name waar men een deel vormt van een meerling, al komt men ook dan nog de een na de ander. En sterft men al samen, dan nog is men alleen in de dood. In het leven daarentegen is men met anderen samen, maar dan wel op voorwaarde dat men lacht.

Het is een wat vreemde overtuiging, aangezien de lach ons zelfs aan onszelf onttrekt, zoals allen die zich ooit in die extase te buiten gingen, dat onverwijld zullen bevestigen - tenminste als zij goed hebben geobserveerd en als zij eerlijk zijn: wie lacht, verlaat zichzelf voor een wijl; hij verliest zich in het lachen, precies zoals men zich verliezen kan in een niesbui of ook nog in het spel.

Pas in de werkelijkheid vindt men zichzelf terug en dit belooft helaas niets goeds, noch voor de werkelijkheid noch voor het eigen zelf, noch voor die anderen maar ook en vooral niet voor het samenzijn dat bij nader toezien warempel een kostelijke illusie blijkt.

Waarom dan, zo hoor ik in de verte van de lente iemand morren: waarom dan zouden wij niet samen kunnen zijn?

Maar het is hem aan te horen dat hij eigenlijk niet gelooft in zijn eigen protest en wellicht zal hij nu denken aan het samenzijn met zijn geliefde en aan de eenwording waarin zij zich verliezen, de wederhelften van het paar - wel te verstaan: elk apart!

Want niemand zal miskennen dat het verduiveld dromen is wat ze dan doen, en spelen, ook al wordt dit een ernstig spel geacht te zijn, het spel bij uitstek dat misschien wel de kroon vormt op het hele leven.

Dromen immers kunnen zij niet samen doen, tenzij ze spelen, maar in het spel verliest de werkelijkheid zichzelf daar hij het spiegelbeeld dat wij bedenken, abrupt doet samenvallen met de ander.

Met wederzijds akkoord, hoor ik u morren? Ja, maar toch overtuigt het mij niet meer, de leugen blijkt immers alras uit 't onvermogen om langer één te zijn dan de periode die een bliksemschicht behoeft om toe te slaan, terwijl het verlangen eeuwigdurend is en standhoudt als de dood de eenwording en zelfs de hoop daarop voorgoed uit 't leven heeft verbannen. Het taaie verlangen blijft totdat de eigen dood de pezen doorsnijdt waarmee het zich heeft doen vergroeien met 't gebeente van het leven.

't Is slechts een droom, zo blijkt, dat men met anderen kan tesamen zijn; edoch, is het dan niet de werkelijkheid zelf die ons doet dromen? Is de droom, net als de slaap, dan niet een voortbrengsel van 't wakkere leven, een kostbaarheidje als het ware, een truuk die ons onttrekken kan, al is het voor een nog zo korte wijl (die een geoefend slaper heel wat langer kan doen lijken), aan dat wat nimmer gespeeld kan zijn? En als de droom, net als de slaap, een kind is van het wakkere en eenzame bestaan dat enkel harde wetten kent: is 't samenzijn dan niet een kleinkind van het wakkere leven?

Maar kind en kleinkind spelen slechts, zegt gij - terecht: zij zijn in 't spel tesamen en zij lachen wijl hun grootjes zorgen dat zij geen tekorten lijden en dat ook al hun illusies dagelijks worden gevoed, zodat zij kunnen standhouden. Zoals trouwens wijzelf, die elke dag weer eten moeten om die illusie van een lijfelijk bestaan niet te verliezen als de tijd aanbreekt dat ons de schellen van de ogen gaan. Want op een dag zien wij dat stof tot stof en as tot as moeten vergaan, en dan zal niet alleen het illusoire samenzijn worden verbroken omdat wij de weg des doods alleen moeten begaan, maar ook de samenhang van gans ons lijf zal plotseling ontbinden. Waar zullen wij ons dan bevinden?

Als 't spel weg is, de droom van 't samenzijn en zelfs de droom der samenhang van onze lichaamscellen, dan rest alleen het poeder van de stof, de straf van het heelal, datgene wat gaat samenklitten om zich tegen kou en leegte te beschutten, tot een bol, geperst, en harder nog geperst tot het gaat vunzen, tot een ster, een zon met daarrond allemaal planeten. En zo ontstaat uit leegte, duisternis en kou, dan toch nog hier en daar een vonk, een lichtje, een klein houvast voor elke lang verdwaalde blik die naar zijn oorsprong zoekt, zijn moeder en zijn oorzaak, zijn begin of 't punt waar hij vanuit het zalige niets zichzelf fataal moest vinden. En zo gaat wellicht alles rond: eenmaal, andermaal, een derde keer en nogmaals - een einde kent de rondgang niet - de krans, de kroon, de dans.

Dansen doen wij meestal samen, nimmer dansen wij alleen, maar dansen is, als dromen, in de ban van een onwezenlijk ritme komen, een verlangen om zich te verbinden zoals atomen doen als zij moleculen willen worden en moleculen als zij eiwitten of iets anders willen zijn, weefsel misschien, organen, lichamen, lijven, volkeren of soorten.

Ja, het is allemaal een droom. En de ontbinding begint met de onbarmhartige herleiding van de mens tot zijn enkelvoud alleen; de groep die hem gemaakt had tot persoon, laat hem prompt vallen als een steen, en zo wordt hij ook, verliezend gans zijn ziel, een steen. Pas dan - als de ontbinding jegens anderen zich heeft voltrokken - start ook 't uiteenvallen van 't eigen vlees. Het lijf ontbindt wijl 't zich uit alle macht verzet; kwam dan de groep het maar ter hulp! Want het uiteenvallen der cellen neemt geen aanvang als niet eerst het lijf zich van de anderen in de groep gescheiden weet. Doch drastisch is de rondedans en alles wat tot stand kwam, moet verdwijnen. Tot alles herbegint, en dat wie weet wel zonder ooit een einde.

(J.B., 12 april 2011)


25-02-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zonde

Zonde

- Mijn beste, zei hij: mijn allerbeste..., en hij liet mij zowaar wachten en kennelijk had hij daar ook plezier in, hij wist immers dat ik nieuwsgierig was naar wat hij zeggen zou, we hadden immers pas nog een geanimeerd gesprek gehad...

- Jawel? zo probeerde ik hem aan te zetten om eindelijk met spreken te beginnen.

- Mijn allerbeste, zo herhaalde hij andermaal: wat ge mij daar verteld hebt over die popfiguur uit de golden sixties, hoe was haar naam ook weer?

- Brigitte?

- Juist, ja. En wat zou zij gezegd hebben? vroeg hij.

- Over de zonde, bedoelt gij?

- Uiteraard over de zonde, ja, daar ging het gisteren toch over?

- Zeker. Wel, zo herinnerde ik hem: zij zou ooit hebben gezegd dat zij geen échte zondares was omdat zij zich bewust is van wat ze doet: echte zondaars daarentegen zouden zich helemaal niet bewust zijn van wat ze doen.

- Vreemd, mompelde hij: bijzonder vreemd...

- Hoezo? vroeg ik.

- Ja, vreemd, herhaalde hij: ik zou exact het tegenovergestelde willen verdedigen.

- Het tegenovergestelde?

- Uiteraard! Want om te kunnen zondigen, moet men eerst wéten wat mag en wat niet mag.

Het leek mij volstrekt logisch wat hij nu zegde.

- Men moet weten wat goed en kwaad is vooraleer men kan zondigen? zo begreep ik hem.

- Dat lijkt mij zo te zijn, ja. Al zou ik het niet hebben over goed en kwaad; ik zou veeleer spreken over de regels of de wetten, zo specifieerde hij.

- Wat bedoelt gij dan?

- Wel, ik bedoel heel eenvoudig dat het werkwoord 'zondigen', zonder meer, nergens op slaat: als men zondigt, dan zondigt men altijd tegen de een of andere regel of wet. Het volledige werkwoord is dus niet 'zondigen' maar wel 'zondigen tegen'. En het werkwoord ontleent zijn inhoud dan ook aan het bestaan van die regels, of die wet, zo legde hij uit.

- Wie de wet niet kent, die kan ook niet zondigen tegen de wet? zo wilde ik weten of ik het nu goed begreep.

- Uiteraard niet, zo stelde hij mij meteen gerust: wie de wet niet kent, die wéét hoe dan ook niet dat hij zondigt tegen de wet, en daarom ook treft hem geen schuld. Wie de wet niet kent, kan immers niet kiezen om al dan niet de wet te volgen: kennis is een voorwaarde voor keuzevrijheid en wie niet vrij kan kiezen, kan zich ook niet met schuld beladen.

- Dat lijkt mij logisch, ja, zo beaamde ik, al was mij nog lang niet alles duidelijk, en ik gaf hem meteen ook mijn twijfel te kennen:

- Gij spreekt over regels tegen welke men zondigt, maar er is toch ook het geweten? Kunnen wij dan niet handelen in strijd met het geweten?

- Kijk, daar hebt ge het weer, nietwaar, morde hij: het goede, het kwaad, het geweten... Dat zijn geen op zichzelf staande begrippen, ziet ge? Ze zijn verbonden met welbepaalde regels. Men spreekt over het goede waar de regels gevolgd worden en waar dat niet gebeurt, spreekt men van het kwaad. Welnu, ook het geweten is verbonden met regeltjes en wetten: ons geweten is niets anders dan het geheel van regels - meestal maatschappelijke regels - zoals wij ons die eigen hebben gemaakt. We interioriseren de regels van kindsbeen af, en dan zitten die zo diep dat het wel lijkt alsof ze uit onszelf komen.

- Is dat dan niet zo? schrok ik.

- Vergelijkend onderzoek toont aan dat het geweten de specifieke regels van een cultuur volgt, en niet andersom, antwoordde hij en er klonk pret door in zijn stem.

- Er zijn geen universele regels?

- Er zijn blijkbaar wel regels die quasi overal voorkomen, maar dat ligt dan aan het feit dat, alvast vanaf een zeker punt, alle mensen van nature op elkaar gelijken. Er kunnen altijd uitzonderingen zijn...

Het leek mij logisch wat hij zegde, maar vergat hij de dimensie van het gevoel dan niet? Ik moest het hem vragen...

- Waarom beschouwen wij de zonde dan als iets verwerpelijks, als iets dat onze afkeer opwekt, en niet als iets dat gewoon fout gaat? probeerde ik.

Zijn antwoord klonk zelfzeker:

- De zonde is taboe en de zondaar schrikt af omdat het gedrag van wie zich niet houden aan de afgesproken regels, volstrekt onvoorspelbaar is!

- Ja, dat lijkt mij wel hout te snijden..., zo begreep ik.

- Of Brigitte kwaad doet, of deed, met haar zogenaamd 'progressief' gedrag in de zestiger jaren, betwijfel ik overigens ten zeerste, ging hij door: zij zal wel kwaad doen in de ogen van de papen, maar is dat een referentie?

- Alle gekheid op een stokje, maar ik vind de zangeres een kleurrijke dame, zo moest ik toegeven, en om het met de onlangs nog geopenbaarde woorden van een groot schrijver te zeggen: zoals alle mooie vrouwen, is zij geschapen speciaal voor diegenen die te kampen hebben met een gebrek aan verbeelding!

Hij lachte, leek diep na te denken, en keerde dan naar de woorden van de befaamde zangeres terug:

- En zij zou ooit hebben gezegd dat zij geen échte zondares was omdat zij zich bewust is van wat ze doet? En echte zondaars zouden zich helemaal niet bewust zijn van wat ze doen? Was het dat wat zij zei?

- Jazeker, beaamde ik, al benieuwd waarom hij nu ineens terugkwam op haar woorden.

- Wat zij waarschijnlijk bedoelt te zeggen, zei hij, is dat echte criminelen zich niet bewust zijn van het kwaad dat ze doen, omdat zij geen geweten hebben.

Ik moest er een ogenblik over nadenken: hij maakte onderscheid tussen zondaren en misdadigers...

- Maar... dan kunnen echte misdadigers ook niet zondigen? zo wierp ik op.

- Kennelijk niet, zei hij, al is ook dát niet helemaal waar, maar 't blijkt wel een algemene regel.

Misdadigers zondigen niet. Wat een stelling! Misdaad is geen zonde? Ik kon geen fouten vinden in zijn redenering maar zijn conclusie onderschrijven leek mij waanzin. Ik groette hem ten afscheid en begaf mij met de auto in 't verkeer. Het regende, het water viel met bakken uit de hemel, de ruitenwissers op de hoogste snelheid leken te verdrinken in de vloed, de weg werd wazig, het wegdek glad, ik voelde de wagen drijven op de stroom, ik wist wel hoe gevaarlijk aeroplaning was en ik moest denken aan Jezus die over het meer van Galileia liep zonder te zinken. Een collega van me maakte daar een grapje over, hij vertelde dat de Heer op paaltjes liep, maar de pointe van de grap bleek ik te zijn vergeten, de grapjas kwam daags nadien om door verdrinking. De autobaan leek nu onder mij weg te schuiven, de wereld draaide om de as die ikzelf was, er was een klap en alles kwam tot stilstand.

Er stond een man aan mijn portier te trekken, hij riep maar ik kon hem niet horen, ik hoorde de regen bijna niet meer, er was iets met mijn oren gebeurd, want alle geluid was vaag en alleen nog een geruis als van een televisietoestel met een scherm vol sneeuw kon ik nu horen. Hij trok het portier open, haalde me eruit, ik dacht dat hij me redde uit een brand of zo, maar neen: hij schold me de huid vol en maakte aanstalten om mij een slag toe te brengen met de koevoet die hij met de beide handen omklemde, dit was geen reddingspoging maar verkeersagressie, een sensationeel onderwerp dat weliswaar de krantenkoppen haalt maar dat mij echt geen zier kan interesseren. "Verkeersagressor maakt dodelijk slachtoffer met koevoet op de stadsring in de pletsende regen" - het soort van artikels die mij nog minder zeggen dan de reklameboodschappen.

De man week weer achteruit, ik stapte uit, trachtte mij te oriënteren, zag dat mijn wagen in een vangrail hing, daarachter gaapte kennelijk een afgrond vol minuscule vrachtwagens, maar ook dat onderwerp kon mij niet boeien, en toen de man van zopas weer op me af kwam, stelde ik hem de vraag, of hij dat wist, dat echte misdadigers niet kunnen zondigen.

Hij bekeek mij twee keer, ik herhaalde mijn vraag, hij zei iets maar ik kon hem niet verstaan, wellicht omwille van mijn oren waarmee kennelijk wel iets ingrijpends was gebeurd.

- Om te kunnen zondigen moet men eerst de regels kennen, zo legde ik hem uit: men kan niet zondigen in onvrijheid en men is pas vrij als men kennis heeft en als men weet wat moet en wat niet mag.

- Zo? zo hoorde ik hem nu duidelijk roepen: en kennen criminelen dan de regels niet?

Ik was verward, ik kon zijn vraag niet eens beantwoorden, wat mij zopas nog helder toegeschenen had, leek mij nu duister als de nacht, ik kon geen woorden vinden, zocht en zocht, herinnerde me dat ik de ganse uitleg had gehoord en dat ik er niets tegenin kon brengen: criminelen kunnen niet zondigen. En nu...

- Wel? riep hij weer: hebt gij dan gedronken? Da's pas tegen de regels! Da's pas crimineel! Zie daar mijn auto eens! Twee weken oud! Twee weken!

Ik keek over het wegdek, wat verderop in de vangrails hing een wrak waaruit een zwarte rook opsteeg. Ik begreep dat ik dit ongeval veroorzaakt had maar de omvang ervan werd me pas duidelijk het ogenblik daarop: tot hoog in de wolken boven ons, lagen splinternieuwe wagens gelijk afval op een hoop geveegd, en in de gapende afgrond brandden de brokstukken van talloze wrakken.

Het hield maar niet op met regenen, de zondvloed nam slechts toe in intensiteit en het wegdek was een waterval geworden. En het regende zo hard dat ik geheel verdoofd werd van 't lawaai. De vrouw van mijn belager kwam plotseling opdagen en zij ging zitten waar wij zaten, op een stuk van de vangrail die nog overeind bleef en zij keek, zoals ook wij deden, geheel verwonderd over het enorme spektakel. Water stroomde nu in beken voorbij en in het water stroomden grote vissen mee, pladijzen, kabeljauw, dolfijnen en walvissen. Reusachtige schaaldieren dreven voorbij, roze en lichtblauw met witte scharen en schelpen als van jade. Geheel doorschijnende kwallen werden met de stroming mee gesleurd, soms trachtten zij zich in 't passeren vast te hechten aan de wrakken, maar het ontbrak hen kennelijk aan kracht daar ze zich meten moesten met de wilde watervloed, de draaikolken en het gutsen dat alom hoorbaar was. Het regende zo hard dat van wie wat zegde, alleen de mond bewoog, zonder dat er nog klanken leken uit te komen. En het gedruis verging in een lawaai als van honderden straalmotoren van vliegtuigen en raketten.

(J.B., 15 februari 2011)






24-02-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Adieu, groots firmament vol fonkelende sterren!

Adieu, groots firmament vol fonkelende sterren!

"Nu de wereld toch in brand staat en op zijn laatste benen loopt, heeft het nog weinig zin om het geheim te houden", zei hij: "en uit zichzelf zullen de mensen het ook niet meer vinden. Er zijn meer zaken te vertellen, maar ze hangen samen, uiteraard, en het meest tastbare en ook het meest zichtbare en bewijsbare van dat alles betreft, zoals je weet, de kosmos." Hij keek eens naar buiten, naar de grijze luchten boven de bomen, en zuchtte, alsof hij dacht: daar gaat hij dan, de kosmos!

"Is het een lang en moeilijk verhaal?", vroeg ik hem. Hij keek wat teleurgesteld op van mijn vraag, alsof zijn antwoord, dat tenslotte het antwoord bij uitstek was op de meest prangende aller vragen - hij keek op alsof zijn antwoord wat teveel van iemands tijd in beslag had kunnen nemen. Hij beantwoordde die indiscretie dan ook met alleen maar een lange minuut van stilte, en uiteraard ging ik niet weg en wachtte ik geduldig, terwijl het helemaal tot me doordrong hoe dom mijn opmerking wel was geweest. Maar ook hij had geen keuze: er was behalve ikzelf geen interviewer meer die hem aan bod kon laten komen, en dat wist hij ook: wij moesten allen roeien met de riemen die we hadden en dat probeerden we nu ook te doen.

"Je weet beslist", zo begon hij uiteindelijk, "dat alles in het heelal onderhevig is aan de zwaartekracht?"

"Dat heb ik ooit vernomen", antwoordde ik: "zelfs het licht zou een valbeweging maken".

"Precies", zei hij, "zelfs een lichtstraal buigt af waar zij bijvoorbeeld een planeet passeert, en daarover wilde ik het hebben, ik zal je niet onledig houden met overbodigheden. Maar eerst dan toch nog dit..." Ik zette me schrap.

"De Copernicaanse revolutie, dat ken je wel?"

"Al van gehoord", zei ik: "Gaat dat niet over de overgang van het geocentrisme naar het heliocentrisme? De aarde draait rond de zon in plaats van andersom?"

"Zo wordt het toch verteld", zei hij, "al moet men opmerken dat de rondgang van de aarde om de zon niet mag verward worden met het draaien van de aarde om haar eigen as, want dát is wat de illusie veroorzaakt dat de zon om de aarde draait. Indien men van op de zon altijd dezelfde kant van de aarde zou zien, zoals wij van op aarde altijd dezelfde kant zien van de maan, dan zouden wij er misschien nog steeds niet achter gekomen zijn dat het allemaal in beweging is. Voor ons zou de zon daar dan hangen, altijd op dezelfde plaats, en onze dag zou eeuwig duren, alvast aan één kant van de aarde. De achterkant zou nachtelijk blijven, koud en onbegroeid. En misschien zou ook de zonnekant door een gebrek aan afwisseling geen leven kunnen dragen. Maar hoe dan ook zouden we de beweging die we maken niet meteen kunnen zien. Je weet overigens toch wel dat men de ganse kosmos perfect kan beschrijven vanuit de veronderstelling dat de aarde onbeweeglijk in het centrum hangt?"

Ik had daar nog nooit bij stilgestaan, maar wat hij opperde leek mij niet in strijd met de intuïtie: men kan zich indenken dat men zelf niet beweegt terwijl al de rest om zich heen draait, en wellicht zijn er wetten te vinden die dat dan allemaal toelaten en die dat zelfs noodzakelijk maken.

"Zo'n wereldbeeld is weinig elegant", zei hij, "maar theoretisch is het misschien niet helemaal uit te sluiten. Maar wat ik je nu ga vertellen, is alles behalve ver gezocht: het gehoorzaamt perfect aan de wetten van de fysica, en als ik je het verhaal doe, dan zal je verstomd staan dat men daarvoor tot nog toe alom blind blijkt te zijn geweest."

Ik wist niet of ik hem begreep, ik had er geen idee van wat hij van plan was te gaan vertellen, maar de openbaring die dan volgde, klonk me vanzelfsprekend in de oren en ongelooflijk tegelijkertijd.

"Licht is onderhevig aan de zwaartekracht", zo herhaalde hij zijn woorden van zo-even: "Een lichtstraal vormt geen rechte maar zij buigt. En omdat zij vertrekt van op de massa van de ster waaraan zij ook ontspringt, is het dan ook in de richting van haar eigen oorsprong dat ze afbuigt. Ben je hiermee akkoord?"

Met deze woorden kon ik het niet oneens zijn en ik knikte.

"Een lichtstraal die langs een planeet voorbijschiet, zal zich een weinig naar die planeet toe neigen. De banen die lichtstralen beschrijven zijn geen rechten, trouwens net zoals de banen die andere projectielen beschrijven, zoals bijvoorbeeld een voetbal. Een lichtstraal die op de zon vertrekt, zal zich buigen in de richting van de zon, precies zoals een bal die ik de lucht in schop, terug zal keren naar de aarde."

"Dat lijkt mij heel correct te zijn", antwoordde ik.

"Een lichtstraal die op de zon vertrekt, zal een kromme beschrijven welke uiteindelijk naar de zon terugkeert", zei hij.

"Dat zou ik niet kunnen tegenspreken", gaf ik toe.

"Een lichtstraal die van de zon afkomstig is, keert na een reis door de ruimte naar de zon terug, of althans naar de ruimte in de omgeving van de zon."

"Zeer zeker", antwoordde ik.

"Een lichtstraal die in een spiegel schijnt, doet dat trouwens ook", zei hij: "zij keert terug, en als de spiegel loodrecht op de straal staat, dan keert zij terug naar haar plaats van oorsprong. En stel eens dat wijzelf met een zaklampje die lichtstraal door de ruimte joegen, terwijl wij niet eens zouden weten dat er spiegels in de ruimte hingen, dan zouden wij beslist denken dat de schijnsels die ons vanuit de ruimte tegemoet kwamen, van derden afkomstig waren, terwijl zij de reflecties waren van onze eigen zaklampjes."

"Waarschijnlijk zouden wij dat dan denken, ja", zo moest ik toegeven.

"Als wij met een zaklampje in die spiegel daar schijnen", zei hij, "dan hebben wij het uiteraard direct door dat de terugkaatsing van onze eigen lamp afkomstig is: de bewegingen die wij met onze zaklamp maken en de teruggekaatste verlopen immers quasi gelijktijdig, niet?"

"Vast en zeker", zei ik.

"Maar als die spiegels ergens héél ver in de ruimte hingen", zo ging hij nu door, "dan zouden zij beslist een geruime tijd onderweg kunnen zijn, nietwaar?"

"Vast en zeker", zo herhaalde ik: "Zij zouden secondenlang onderweg kunnen zijn. Dagenlang. Jarenlang..."

"Vele lichtjaren lang zouden zij door de ruimte kunnen reizen vooraleer terug te keren naar hun plaats van oorsprong", zo vervolledigde hij mijn zin: "Hoe groter de massa van de zon waar zij vertrokken, des te rapper zouden zij terugkeren", zei hij, "want des te groter was de aantrekkingskracht, des te sterker de afbuiging van de vertrekkende én terugkerende stralen".

"Het lijkt mij dat ik dat ten volle moet onderschrijven", zei ik, en reeds vermoedde ik de omwentelingen die nu niet lang meer op zich zouden laten wachten.

"De nachtelijke sterrenhemel", zei hij, en hij herhaalde het en liet zijn woorden uitdijen zoals het heelal zelf: "de nachtelijke sterrenhemel..."

"De nachtelijke sterrenhemel?", zo probeerde ik hem tenslotte op een welvoeglijke manier uit zijn verzonkenheid terug te halen.

"Wat een kostelijke illusie!", zei hij, mij aankijkend alsof hij zelf van een andere planeet kwam.

"Hoezo een illusie?", probeerde ik het nog tegen te houden.

"Al die lichtstralen die hier vertrekken: maken zij niet een wijdse kring door de lege ruimte?", zo vroeg hij mij.

"Dat heb je net uitgelegd", antwoordde ik.

"En keren zij na hun reis niet weer naar ons terug?"

"Zeker", zei ik.

"En krijgen wij dan niet eenzelfde valse indruk die we ook kregen als we met zaklampen op verre spiegels in de ruimte schenen?"

Ik verwonderde me er ineens over hoe moeilijk het wel was om een volstrekt logische gedachtengang te voltooien als die leidt naar een conclusie die in tegenspraak blijkt met datgene wat wij altijd al hebben geloofd.

"Denk je ook niet dat die vele sterren die wij in de nachtelijke hemel kunnen zien, gewoon teruggekeerde stralen zijn van onze eigen zon?", zo voltooide hij de redenering die mij volstrekt onschuldig leek terwijl ik ze wantrouwde, meer nog dan het grootste kwaad dat een mens belagen kan: het kwaad van de onwaarheid.

"Ik weet het niet", zei ik verward.

"Ik weet het wél", zo sprak hij me nu tegen en ik had geen wapen meer om deze strijd te voeren: "Ik weet het wel, en let goed op want dit is nog maar een allereerste begin. Wat wij om ons heen zien, is slechts de reflectie van onszelf: de sterren zijn reflecties van onze eigen zon, de mensen om ons heen zijn niets dan spiegels, en ook de geschiedenissen die wij proberen te doorgronden staan niet buiten ons, zij liggen binnen in de kelders van onze ziel verscholen. Maar met het einde van de wereld is de tijd gekomen dat zich het binnenste naar buiten keren moet: het Zijn zelf gaat nu aan het kotsen, de walging is van start gegaan, de duivel rekt en strekt zich, overschouwt zijn land, wordt vrijgelaten voor een tijd van duizend jaar zoals ons al de heilige geschriften leren..."

"Verontschuldig me", zo onderbrak ik hem, "maar dit kan ik niet meer beamen. Ik vind uw conclusies ronduit ongehoord!"

"Dat zijn ze ook", zei hij: "En mijn verhaal is nog niet af, veel meer zaken immers zijn tot vandaag nog ongehoord!"

En toen hij dit gezegd had, begon het luid te regenen, zodat men reeds na relatief korte tijd de indruk kreeg dat het een zondvloed was die opstak. Dat kon men overigens allang verwachten, overeenkomstig de meest klassieke en eenvoudige theorieën: opgewarmde luchten nemen zeeën water in zich op, die er bij een algemene afkoeling weer uit vallen. Zijn mond bewoog nog, maar er leek geen geluid meer uit te komen, de regen sprak in zijn plaats en hij sprak zo overtuigend dat hij alom gehoor vond en dat de mensen overal verzonken in een diepe slaap, waarin zij kennelijk een en al oor werden voor dat ene, ware en overdonderende verhaal.

(J.B., 23 februari 2011)






15-02-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Christus en de kardinalen

Christus en de kardinalen

- Sinds de kardinalen hier in opspraak kwamen, is mijn ontzag voor het christendom alleen maar toegenomen, zei hij.

Hij bedoelde weliswaar de bisschoppen, maar ik verbeterde hem niet, het was immers slechts een tikfout in zijn te geleerde hoofd. Met een breed gebaar bood hij me een stoel aan en hij nam ook zelf plaats. Zijn vrouw bracht thee in een met blauwe bloemen beschilderde, witte kan. Ze plaatste midden op het donkergroene tabelblad een witte suikerpot boordevol kandijsuiker, romige melk in een kannetje, veelkleurige kopjes en minuscule lepeltjes. We zaten aan een tafeltje bij het raam en we keken naar de gutsende regen buiten. Het leek wel alsof het water dat neerviel uit de hemel alles weer wit wou wassen, alsof straks alle zonden zouden weggeregend worden, en daar vandaan kwam wellicht ook de benaming 'zondvloed': dat was geen straf voor begane zonden doch een goddelijke poging om ze met heel veel water weg te spoelen en ons aller zieltjes weer nagelwit te wassen. Maar zonden zijn geen vlekken in kleren, zonden zijn blijkbaar een veel hardnekkiger vuil en er bestaat geen waspoeder dat dit van ons losweken kon. De regen viel met bakken uit de luchten, doch dat gevoel van in een grote wastobbe te zitten, leek bedrieglijk: iedereen wist dat na de stortvloed onze zonden nog even zwaar zouden wegen als voorheen.

- Alleen Christus kan ons weer witwassen, zei hij en hij leek nu zijn geloof wel uit te stralen: alleen Hij is in staat om ons van die lasten te bevrijden! En na een ogenblik van vervoering voegde hij daar nog aan toe: Hij kan dat uiteraard pas doen omdat Hij zelf onschuldig is terwijl Hij werkelijk boet zoals iemand voor zijn eigen zonden boeten moet.

Hij wachtte een tijdlang toen hij dit gezegd had, het bleef pijpenstelen gieten buiten en in de belendende keuken deed zijn vrouw de vaat. In een hoek in een zetel lag opgerold een grijze kat te slapen, het was alsof zij mee luisterde naar ons gesprek, doch zij bleef daarbij zo rustig dat zij de indruk gaf dat zij alles ook zoveel beter kon begrijpen. Katten hebben geen kardinalen, zij hebben ook geen erfzonde begaan, zij hebben derhalve geen verlosser nodig voor hun heil, zes keer verrijzen ze en daarmee uit. Katten leven nog altijd in het paradijs. Ikzelf begreep niet veel van al die zaken: hoe het mogelijk is dat iemand anderen van zonden kon verlossen, alsof het slechts een schuld betrof die met munten te betalen was of met wat anders, alvast iets dat verband hield met een wraak...

- Toont de hele zaak niet aan hoe ondraaglijk het wel moet zijn om onschuldig te worden gestraft en vervolgd? zo ging hij verder. Een zieke bisschop begaat wandaden en maakt een onschuldig slachtoffer, zoals ook Onze-Lieve-Heer er een was, of is. Een kind dat nog niet eens aan zijn Eerste Plechtige Communie toe is, kent immers nog geen zonde. Maar de collegae-bisschoppen, die eerst alles dood trachtten te zwijgen, kunnen plotseling niet rap genoeg zijn om in speciale conferenties aan de ganse wereld kond te doen dat zij met die verschrikking helemaal niets te maken hebben. Het lijkt er alvast heel sterk op dat hun zorg nooit Onze-Lieve-Heer geweest is die daar onschuldig lijdt, maar wel het gevaar dat zij zelf in een parket dreigden te belanden waarin ze wel eens leed zouden kunnen ondervinden - schuldig of onschuldig. En boeten voor de eigen zonden is één zaak, maar boeten voor de zonden van een ander... hoe onmenselijk moet dat niet zijn?

- Boeten voor de eigen zonden doen wij toch allemaal? zo vroeg ik hem.

- Dat weet ik nog zo niet, antwoordde hij met stille stem: het geweten knaagt, dat is wel waar maar naar men zegt, knaagt dat van heiligen heel wat pijnlijker dan dat van booswichten. Die pijn houdt bovendien niet op totdat vergeving werd geschonken door al wie onder de fout in kwestie hebben geleden. Kunnen de doden nog vergeven? En diegenen van wie de geest vertroebeld is, hetzij door het kwaad dat hen werd aangedaan, hetzij door de tand des tijds of ten gevolge van nog andere zaken? En kan Christus dan vergeven aan wie geen spijt hebben over hun zonden? En wat is vergeving dan? Zegt de kerk niet dat alleen God kan vergeven omdat Hij ook eerst betááld heeft voor de schuld die Hij dan wegwast? En is vergeven dan niet gewoon verkapte wraak? Is vergeving zoals menigeen zich dat nu blijkbaar voorstelt geen kostelijke grap want een onmogelijkheid omdat, als puntje bij paaltje komt, blijkt dat voor álles maar dan ook voor álles betaald moet worden?

Regen geselde de ruiten en de wind joeg door de takken van de bomen en gierde langs de gevel van het huis, de luchten kleurden verderop zo donker dat het wel nacht leek in plaats van dag, en het ware beangstigend geweest als men hier alleen geweest was, maar nu we samen deze plaats deelden, had het ontij warempel iets gezelligs.

- Bestaan er mensen die hun zonden niet betreuren? vroeg ik hem.

- Wie zal het zeggen? antwoordde hij gelaten. Alvast zijn er die niet weten wat ze doen, en de Gekruisigde vroeg voor hen vergeving aan zijn Vader, maar dan wel met het argument dat ze niet wísten wat ze deden: "Vader, vergeef het hen, want ze weten niet wat ze doen". En wordt aldus niet geopenbaard dat wie zich wél bewust zijn van wat ze aanrichten, nimmer op vergeving kunnen rekenen?

- Tenzij ze nadien berouw tonen...

- Tja, berouw... Kan men berouw hebben maar het niet tonen of het niet openbaar maken? Ik vrees dat dit een soort van een hel moet zijn voor de zondaar: spijt hebben voor eeuwig. Het uitdrukken van de spijt lijkt mij noodzakelijk om daarvan verlost te kunnen worden. Wat nog niet wil zeggen dat men ook verlost zál worden...

- En de zieken dan? Hoe zit dat nu? Wanneer is iemand zondaar of patiënt?

- Dat lijkt ook mij een kluwen maar, zoals gezegd, zal de kwestie of men zich al dan niet bewust is van wat men aanricht, doorslaggevend zijn: wie niet weet wat hij doet, is duidelijk ziek; wie daarentegen wetens en willens kwaad berokkent... die gelooft overigens niet dat hij echt fout is, denkt u dat ook niet?

- Hoezo?

Zijn vrouw nam de kan met de blauwe bloemen op en schonk thee. Dan ging zij rond met de suikerpot en met het kannetje vol verse room. We roerden met de kleine lepeltjes in onze kopjes, het maakte een muziekje dat bij het getrommel van de waterdroppels op de ruiten welhaast geheel onhoorbaar was.

- Neem nu een inbreker, zo zei mijn gastheer: een dief. Hij weet heel goed dat hij niet mag stelen, maar hij doet het toch, hij wil in bezit nemen wat hem niet toekomt. Welnu, in zijn eigen ogen maakt hij pas een fout als hij zich laat betrappen! Zolang zijn wandaad niet geopenbaard werd, zal hij ook niet vinden dat hij in de fout is gegaan.

- Maar dan ziet hij het misdadige van zijn misdaad ook niet in! zo wierp ik tegen. En is dat gebrek aan inzicht dan geen ziekte?

- Niet van stapel lopen! riep hij: de dief weet heel goed dat hij niet mag stelen, anders zou hij toch zeker geen maatregelen nemen om niet betrapt te worden? Waarom anders komt hij midden in de nacht als iedereen slaapt? Waarom loopt hij op de toppen van zijn tenen? Waarom draagt hij zo vaak een wapen mee? En om welke andere reden zal hij over de inbraak blijven zwijgen voor de rest van zijn dagen, als het niet is omdat hij ook heel goed wéét dat zijn daad een misdrijf is?

- Uiteraard omdat hij vreest voor straf! zo geloofde ik te moeten antwoorden.

- Dat is wel waar, zei hij, maar hij vreest voor straf, zo zegt u zelf: hij vréést! En kan men uit het feit dat hij vreest dan niet afleiden dat hij ook wéét en heel goed beseft dat dit niet mag?

Hij begreep duidelijk niet wat ik precies bedoelde, ik had me niet goed uitgedrukt en ik zag me genoodzaakt om mijn standpunt te verhelderen:

- Hij weet zeker wel dat dit verboden is, zei ik, maar misschien vindt hij, persoonlijk dan, dat het geen zonde is en dat het niet bestraft zou moeten worden.

- Zei ik dat dan net zelf niet? zo vroeg hij zich af. Hij keek me aan, wachtte totdat ik met een voorbeeld aan kwam.

- Neem nu al diegenen die ervan overtuigd zijn dat alles aan iedereen toebehoort en dat bezit diefstal is... Onze maatschappij stoelt vooral op rechten en we hebben recht op al die zaken die we ook kunnen betalen; de nood is bijna van geen tel. Wie de tien laatste broden op kan kopen, mag dat ook doen, ook al gooit hij ze in zijn beerput terwijl hongerlijders zonder centen daar staan op te kijken. Dat is nu eenmaal onze rechtsstaat. Maar zijn er niet heel andere samenlevingen denkbaar? Staten waarin niet het alles overheersende geld maar wel de nood voorop staat? In zo'n staten zou het wegwerpen van broden strafbaar zijn! Niet het geld, maar de honger zou daar recht geven op brood!

- Daar is wat voor te zeggen, gaf hij toe: soms zijn de wetten van een land onrechtvaardig en dan begaat men somtijds helemaal geen kwaad door ze met de voeten te treden als men maar recht doet. Soms ook moet er op gewezen worden dat men de geest van de wet moet volgen en niet de letter. Ja, zo zuchtte hij, de wereldse wetten vallen niet altijd met de goddelijke samen. Geen enkele wereldse wet komt perfect met de goddelijke overeen.

Hij neeg nu wat voorover en vervolgde:

- Daardoor is het ook mogelijk dat schuldigen vrijuit gaan en dat anderen onschuldig worden gestraft, zoals bijvoorbeeld Christus. Indien de wereldse en de goddelijke wet één waren, dan hadden wij ook nooit een Verlosser kúnnen hebben!

Ik schrok van de vreemdheid van zijn redenering. Intussen was het nog veel harder gaan regenen en zijn vrouw ging even kijken bij de deur, alsof ze ervoor vreesde dat het water naar binnen kon stromen. Bij wijlen maakte de stortvloed zoveel lawaai dat het gesprek gedurende enkele seconden onderbroken diende te worden omdat we elkaar onmogelijk nog hadden kunnen verstaan. Ik kreeg overigens het gevoel dat ons gesprek ons helemaal niet wijzer maken kon, dat er geen antwoord was op zekere vragen, dat alle zogenaamde verduidelijkingen zeer bedrieglijk waren en dat voorbeelden onmiddellijk tegenvoorbeelden opriepen. Toen het onweer tenslotte weer wat luwde, ging hij verder:

- Socrates zegde ooit dat niemand kwaad doet tenzij uit onwetendheid, wat wil zeggen dat men altijd zelf gelooft het goede te doen. Het handelen gevolgzaam aan een tirannieke wet kan maken dat men niet gestraft wordt terwijl men nochtans kwaad berokkent. En het overtreden van die wet kan soms kwaad jegens anderen voorkomen terwijl men aldus voor de eigen veroordeling en straf kiest. Het goede valt zoals gezegd niet altijd samen met wat de wet voorschrijft, maar bovendien is het zogenaamde geweten een bijzonder gámmel kompas!

Hij leunde in zijn stoel achteruit:

- De ene heeft een reuzengeweten, de ander heeft er compleet geen, maar bovendien... blijken wij het helemaal niet eens over wat goed en kwaad dan wel mogen zijn! Het geweten kan u iets anders dicteren dan de wet... maar uit vergelijkend onderzoek is wel gebleken dat het zogenaamd persoonlijke geweten uitgerekend door de wetten werd gevormd! Het heet interiorisering: mensen maken zich de wetten van hun land zo grondig eigen dat ze het gevoel krijgen alsof die wetten uit hun eigen ziel voortkomen ofwel uit een onfeilbare, goddelijke bron.

- Heeft Immanuel Kant daar in de achttiende eeuw niet wat op gevonden met zijn universele, gulden regel: "Doe nooit aan een ander wat gij niet wilt dat een ander u aandoet"? zo probeerde ik.

- Tja, in feite zijn dat wat andere woorden voor het Christelijke gebod: "Bemint uw naaste zoals uzelf!", antwoordde hij. Maar ook dan blijft het soms nog de vraag of wat wij van anderen verwachten en verlangen wel voor iedereen hetzelfde is.

- Over belangrijke zaken zijn we het toch zeker wel eens? wierp ik op.

Hij liet met een klein handgebaar merken dat hij daarmee akkoord ging.

- Het probleem van de onverdiende straf dan, zo trachtte ik tot het eigenlijke onderwerp terug te keren: werd Christus onverdiend gestraft daar Hij geheel zonder zonden was? En zegde ook Job niet in dat geval te zijn? En wat met die miljarden kinderen die onverdiend want geheel onschuldig de doodstraf krijgen, want zij verhongeren terwijl miljoenen anderen geheel onverdiend met overvloed worden beladen?

- Niet teveel ineens, zo legde hij me het zwijgen op: dit zijn overigens vragen die zich gedragen zoals het zaad van levende wezens: ze zijn vruchtbaar, ze roepen op hun beurt telkenmale weer heel wat andere vragen op; ze worden door hun antwoorden niet weggewerkt doch ze vermenigvuldigen zich ermee! Maar laten we nu stap voor stap te werk gaan, en eerst eens kijken naar de onverdiende straf van Christus, zoals u ze noemt.

- Om te beginnen heeft Christus naar verluidt geheel vrijwillig onze zonden op zich genomen, zei hij. Maar betekent dat dan dat hij daardoor ook schuldig is geworden? Ik bezweer u dat niemand zonden op zich kan nemen die hij niet begaan heeft! Men kan niet aan zichzelf daden gaan toeschrijven als men die niet eerst zelf heeft gesteld. Of dat nu zonden zijn of weldaden is daarbij eender.

Ik haalde mijn schouders op.

- Stel dat ik ga rondvertellen dat ik de uitvinder ben van de straalmotor, zei hij: dat is absurd, toch? Frank Whittle heeft de straalmotor uitgevonden en, wat ik ook onderneem, ik kan voor die uitvinding nooit de eer opstrijken.

- Dat lijkt mij duidelijk, beaamde ik.

- Evenmin kan ik andermans zonden opeisen, zei hij. Christus heeft, zo dunkt me, niet onze zonden op zich genomen, waar wel de schuld daarvoor, wat iets heel anders is, en dat is mijns inziens wél mogelijk. Als een schuldeiser mijn buurman met een proces bedreigt omdat hij zijn huur niet heeft betaald, dan kan ik in zijn plaats die schuld aflossen. Het maakt voor de schuldeiser immers helemaal niets uit wie hem die schuld betaalt want op geld staat geen naam; wat telt voor hem is dat hij zijn geld ook krijgt.

- Maar zeg me eens..., zo onderbrak ik hem. Ik neeg me over het tafelblad en ik articuleerde goed om aldus te onderstrepen dat deze vraag me echt ter harte ging: wie is eigenlijk de schuldeiser in ons geval... ik wil zeggen: in het geval van het grote kosmische drama van de zondeval?

Hij keek me ineens aan alsof ik uit een boom kwam vallen.

- Tja, wie? herhaalde hij.

- Is het God de Vader zelf? vroeg ik. En, zo ja: kon Hij dan deze schuld aan zijn Zoon niet vergeven? Het gaat hier toch zeker wel over de religie die de vergeving allerhoogst in 't schild voert? En is de schuldeiser God de Vader niet, dan moet het wel de duivel zijn... hoe kan die dan macht verkrijgen, niet alleen over de mens, maar tevens over zijn eigen Schepper, daar hij Hem in dat geval verschrikkelijk kan doen lijden en Hem, geheel onschuldig dan nog, ter dood kan brengen?

Hij keek me wat verweesd aan, sloeg de blik neer, keek daarna door het venster naar buiten in de regen en leek voor een lange tijd afwezig.

- Het is nochtans de duivel, antwoordde hij tenslotte: het is de duivel die de mens ten val bracht, en het is de Schepper zelf die ons weer bevrijd heeft.

- Eerlijk gezegd kan ik me daar helemaal niets bij voorstellen, zo biechtte ik hem tenslotte op. Ik zag alleen een man die uit de wolken neerviel op de aarde, en vervolgens een Jezus die uit diezelfde wolken kwam gedoken om de gevallene op te rapen en dan weer mee te voeren... de wolken tegemoet.

- Heb jij kinderen? vroeg hij.

- Kleinkinderen, zei ik. Een kleindochter en een kleinzoon, zeventien en achttien zijn ze nu. Het is een lange geschiedenis...

- Goed, zei hij. Stel eens dat uw kleinzoon op het internet zit te surfen en hij vindt een site waar hij uitgenodigd wordt om aan een gokspel mee te doen. Hij waagt zijn kans, zet geld in en verliest. Het is een stommiteit die heel wat kinderen begaan, maar hij is achttien, hij is meerderjarig, hij is verantwoordelijk voor wat hij doet. Hij vertelt er eerst niets over maar enkele weken later krijgt hij een aangetekende brief die hem van slag brengt en hij legt u die voor: de advocatuur van een of andere organisatie vordert een grote som geld van uw kleinzoon die een klein fortuin blijkt vergokt te hebben. U gaat inlichtingen halen bij de politie, maar niets mag nog baten, de schuldeiser is in zijn recht, er moet hoe dan ook worden betaald...

- U gelooft dat de mens in die situatie verkeert? zo vroeg ik hem.

- Het kan denk ik niet anders, zei hij. De Schepper wil het goede voor al zijn schepselen en de mens wil het goede voor zichzelf: waar vandaan kan het kwaad dan nog komen als het niet van het kwaad zelf komt, van de duivel?

- Het kwaad is zijn eigen bron?

- Sommigen, en niet de geringsten, zeggen dat het kwaad slechts een tekort is aan het goede, en derhalve geen werkelijkheid op zichzelf. Maar ik vrees dat in het licht van die opvatting heel wat zaken onuitgelegd moeten blijven. De vraag naar de oorsprong van het kwaad is daar niet het geringste voorbeeld van. Het kwaad ontspringt aan de vrije wil, in dit geval aan de vrije wil van, achtereenvolgens, de duivel en de mens. In feite is de boze diegene die niet wil vergeven, hij die op vergelding zint, op genoegdoening, op wraak. En dat staat loodrecht op de liefde, die immers geeft om niet.

Hij keek me aan, ik verstond zijn woorden wel maar zij overtuigden mij toch niet, en het leek mij dat de reden daarvoor lag in het feit dat het woorden waren die al heel dikwijls waren gezegd en nagezegd. Die verknabbelde theologie over goed en kwaad bezorgde me bij tijden een ware indigestie maar ik wilde mijn afkeer niet laten blijken en ik liet hem uitspreken.

- Het kwaad wordt hier dan ook onmiddellijk beantwoord met de liefde zelf, zei hij: de duivel eist bloed en de goede God geeft hem wat hij verlangt, Hij geeft zijn eigen bloed, zijn eigen, onschuldig bloed, geheel uit liefde. God volgt immers de logica van de duivel niet; hij verstaat ze ook niet en daarom raakt ze hem niet. Het kruis en de verlossing vallen voor Hem samen, zoals het ergste leed met de grootste vreugde en het eeuwige leven met de dood. Het kwaad kan de goede God niks maken.

- Het klinkt mij enerzijds wel vertrouwd in de oren, antwoordde ik, maar anderzijds moet ik zeggen dat ik er niet veel van snap.

- Ach, wat is verstaan? zuchtte hij na een poos. Het is niets, weet u. Wie gelooft iets te verstaan, die heeft slechts opgehouden met vragen stellen. Hij gelooft dat een welbepaald antwoord sluitend is. En een antwoord kan heel overtuigend zijn, onmiskenbaar! Maar helaas gaat ook het sterkste antwoord op een dag aan 't wankelen en dan duiken ineens duizend nieuwe vragen op. Het middeleeuwse wereldbeeld bleef meer dan duizend jaar lang gespaard van deze vragen, onwankelbaar, geen mens koesterde ook maar enige twijfel daar omtrent. Maar vandaag is dat wereldbeeld hopeloos verouderd, niets daarvan is overeind gebleven. En afstand doen van zijn wereldbeeld is zoals snijden in het eigen vlees; het is afstand doen van zichzelf, het is warempel sterven.

- Okee, zei ik: sommige dingen zijn blijkbaar niet te vatten. Maar mits wat inspanning konden we misschien wél begrijpen hoe het dan zit met het opnemen van schuld voor ándermans zonden.

- In dat geval, zo klonk zijn stem nu ineens heel helder, wordt men aanzien voor de zondaar die men helemaal niet is, en aan dat feit kan en mag men ook niets doen, omdat men zich voorgenomen heeft om werkelijk de schuld van een ander uit te boeten. Men moet dan smaad en laster verduren, zaken die onwaar zijn, zonder dat men zich ertegen verzetten kan. Ja, zonder dat men het kan wíllen zich daartegen te verzetten.

- Moeilijk te vatten.

- Tja, maar nog veel moeilijker te volbrengen! En het bewijs daarvan vindt men, zo geloof ik, in die historie van de kardinalen: een van hen geraakt compleet van slag van zodra hij in de mot krijgt dat hij, ingevolge een of andere list, beschuldigd dreigt te worden van een fout... niet eens van een fout die hij niet gemaakt had maar, godbetert, van een fout die hij niet had wíllen maken! Wat dan indien men hem had beticht van een zonde waaraan niet hijzelf doch een ánder zich schuldig had gemaakt? Wat denkt u? Was hij dan niet meteen compleet gek geworden?

Ik dacht nu ineens aan de Oud-Testamentische figuur Job. Hij werd gestraft met alle plagen van Egypte, wat hem ertoe dwong om koortsachtig op zoek te gaan naar zijn schuld. Wat heb ik dan aangericht dat ik danig word gestraft, zo vroeg hij zich af. Maar hoe hij ook zocht, hij vond bij zichzelf geen overtreding van Gods wet. Het pijnlijkste was wel dat Jobs beste vrienden hem niet langer geloofden en zij wezen hem op het feit dat hij gestraft werd: in hun ogen immers waren deze straffen het bewijs zelf van zijn schuld, daar zij geloofden dat God rechtvaardig is en dat hij niemand straffen zou die dat ook niet verdiende...

- Ik leer daaruit, zei ik, dat het wellicht onmenselijk is om andermans schuld op zich te nemen en uit te boeten, en zeker als men met het eigen leven daarvoor boeten moet.

- Jazeker, bovenmenselijk is dat, beaamde hij. Maar niet onmogelijk. Heel wat mensen geven hun leven uit liefde voor hun naaste.

- Daarvan ben ik nog niet zo zeker, zei ik. Ik weet alleen dat aan velen het leven wordt ontnomen, geheel buiten hun eigen wil...

- Inderdaad, zei hij: dat bestaat...

- Al wie in slavernij verkeert, zo ging ik door, wordt van zijn leven beroofd op straffe van de onmiddellijke hongerdood. Vele mensen zijn het slachtoffer van allerlei vormen van slavernij en van onvrijheid. Velen leggen beslag op het leven van anderen door uitbuiting in allerlei gedaanten.

- Zeker, zei hij. De slachtoffers hebben er niet voor gekozen om aldus hun leven door te brengen, maar soms merkt men dat zij zich erbij neerleggen, en voor het weinige dat zij overhouden, vaak amper genoeg om in leven te blijven, vergeten zij nimmer God te danken. Maar er zijn ook mensen die vrijwillig hun leven geven voor hun naaste.

Hij wachtte nu een poos.

- We kunnen hier zelfs nog twee gevallen onderscheiden, zei hij. Enerzijds zijn er diegenen die dit doen in het openbaar en, anderzijds, zijn er diegenen die dit doen in het grootste geheim.

- En wat houdt dit dan in? vroeg ik.

- Een missionaris - bijvoorbeeld pater Damiaan - vertrekt naar de wildernis ten aanschouwe van de ganse wereld. Hij staat geboekstaafd als zijnde van een menslievende congregatie en iedereen is het er over eens dat hij het goede doet. Wat uiteraard zijn goedheid principieel niet aantast! Maar er zijn ook mensen die goed doen voor een ander zonder dat zij als zodanig worden erkend, zelfs zonder dat zij als zodanig kúnnen worden erkend, omdat zij geheel in het verborgene handelen. Meer nog: er zijn ook mensen die goed doen en die om goed te kúnnen doen, verre van beloning te verlangen, de allerzwaarste prijs betalen door welbewust te dulden dat zij daarvoor worden gestraft!

- Dat lijkt me een logische mogelijkheid, maar is het ook een reële?

- Het bestaat vaker dan u denkt, zei hij op zachte toon. En het geruis van de regen die op deze woorden van hem volgde, was als een wonderzachte zalf die alle wonden ooit nu heelde.

Er bestonden mensen die goed deden en niets dan goed, ongeacht of zij daarvoor werden beloond. Mensen die goed deden omwille van het goede, en die daarvoor werden gestraft. Er waren mensen die zo goed waren dat ze met hun leven zelf betaalden om het goede te kunnen doen. En het regende zo hard dat wij elkaars woorden niet meer konden horen nu. Zijn vrouw naderde onze tafel en ook zij ging zitten op een stoel en keek naar buiten, zoals ook wij deden, geheel verwonderd over het spektakel daar achter de ruiten. Water stroomde nu in beken voorbij en in het water stroomden grote vissen mee, pladijzen, kabeljauw, dolfijnen en walvissen. Reusachtige schaaldieren dreven voorbij, roze en lichtblauw met witte scharen en schelpen als van jade. Geheel doorschijnende kwallen werden met de stroming mee gesleurd, soms trachtten zij zich in 't passeren vast te hechten aan de ruit, maar het ontbrak hen kennelijk aan kracht daar ze zich meten moesten met de wilde watervloed, de draaikolken en het gutsen daarbuiten dat nu doorheen de pijp van de schoorsteen hoorbaar was. Het regende zo hard dat van wie wat zegde, alleen de mond bewoog, zonder dat er nog klanken leken uit te komen. En het gedruis verging in een lawaai als van honderden straalmotoren van vliegtuigen en raketten.

(J.B., 09.09.2010)


29-01-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het labyrint

  Het labyrint

Hypnos en Nyx
(De Slaap en de Nacht) [Vrij naar Everlyne De Morgan]

Elke nacht bouwde ik eraan verder. Ik begon nadat ik mijn hoofd op mijn kussen had neergelegd en ik werkte voort totdat de haan mij in de ochtend wekte. Mijn bezigheden overdag waren zowat bijzaak geworden, ik keek telkens uit naar de avond, naar bedtijd verlangde ik, en ik moest fit zijn dan, want het was een hard labeur. Overdag spaarde ik mijn krachten, ik at goed, ik nam de rustperioden na de maaltijden in acht, ik verfriste me met nu en dan een bad, verschoonde me, verzorgde me, bezocht geregeld ook de kinesist en nam extra vitaminen.

Het bezoek aan de kinesist was overigens allesbehalve overbodig: vaak had ik teveel melkzuur in de spieren en dan wreef hij me in met Algipan en masseerde ze, in mijn armen en mijn benen, mijn schouders en mijn lendenen.

- Wat doet u dan voor werk, als ik dat mag vragen? zo vroeg hij me op een keer. En toen ik niet onmiddellijk antwoordde, herpakte hij zich:

- U hoeft het niet te vertellen hoor, ik vraag het alleen maar omdat uw spieren zo sterk ontwikkeld zijn; ik tel een paar topsporters onder mijn patiënten maar u hebt wel de meest ontwikkelde spieren van allemaal, moet ik zeggen... Ik vroeg het alleen omdat ik u niet van de televisie ken, u doet me nog het meeste denken aan een tienkamper, maar u hoeft het mij uiteraard niet te zeggen, het zijn tenslotte mijn zaken niet, ik vroeg het alleen maar uit professionele interesse...

- Het is zeker geen geheim, zei ik in een poging om de man te bevrijden uit het moeilijke parket waarin hij zich nu had gewerkt, maar het is ook niet bepaald iets om over naar huis te schrijven, ziet u... Maar ik kan alvast beamen dat het klopt wat u vermoedt: ik heb mijn spieren inderdaad hard nodig bij mijn bezigheden!

Handenarbeid was het en dat bleef het ook, omdat ik geen alaam mee kon nemen naar bed, laat staan allerlei grote machines: ik gebruikte enkel wat mij ginder ter beschikking stond en dat was in feite ook ruimschoots voldoende.

Wie niet weet waarover ik het heb, die kent alleen de weg niet, zoals trouwens de meesten onder ons. Dat is overigens geen aardigheid, want het mensdom is sinds zijn ontstaan kennelijk zeer fel veranderd. Daarmee bedoel ik dat wij eenzijdig zijn gaan hechten aan de wakkere wereld, terwijl wij die andere als het ware laten verdampen, ofschoon die vaak veel interessanter zijn kan. Diegenen die de beide werelden onderling vergelijken en die het altijd over het al dan niet 'echt' zijn ervan hebben, dienen zich bovendien rekenschap te geven van het feit dat zulks in het licht van het eindpunt - ik praat niet graag over de dood - geen enkel verschil meer uitmaakt.

Wat ik hiermee bedoel, kan ik misschien nog het beste illustreren met het vervolg van het gesprek dat zich tussen mijn kinesist en mezelf ontwikkeld had.

Onlangs had ik het immers nog met hem over die zogenaamde echtheid. Hij had me zo ver gekregen dat ik hem had verklapt waar mijn zo sterk ontwikkelde spieren dan hun oorsprong vonden. Ik had hem dus verteld over de activiteit die mij dagelijks volledig in beslag nam vanaf het ogenblik dat ik mijn ogen sloot totdat ik ze weer opende. Terwijl ik dat verhaal deed, merkte ik ongeloof in zijn ogen en zelfs wantrouwen, een vreemde achterdocht. Maar toen hij daarna weer doorging met kneden en masseren, verdween het wantrouwen opnieuw, uiteraard omdat de aanblik van mijn musculatuur hem overtuigde van het feit dat ik de volle waarheid sprak.

Ik vermoed dat hij me slechts geloofde voor een deel, en dat ik voor dat andere gedeelte loog op een manier waarmee hij zelf maar passend moest zien om te gaan. Toch was het daar waar hij op in ging met zijn pertinente vragen.

- Het bouwwerk dat je gedurende de nacht maakt, daar werk je dag na dag aan verder? zo vroeg hij me nu al voor de tweede keer.

- Zo is dat, zei ik, een beetje verwonderd omdat hij daar kennelijk problemen mee had, en ik vroeg hem ook wat hij daarvan dan niet begrijpen kon.

- Wel, zei hij: als je daar keer op keer aan verder werkt, dan wil dat zeggen dat het werk dat je daar verricht, niet nodeloos is?

- Mocht mijn arbeid daar geen enkel effect hebben, lachte ik, dan zou ik elke avond weer van nul af aan moeten herbeginnen!

- En dat hoef je niet te doen? zo wilde hij zich nogmaals daarvan vergewissen dat ik het meende.

- Uiteraard niet, zei ik: indien ik dat ondervond, dan zou ik mij daarmee zeker geen ogenblik langer meer uitputten. Je ziet toch zelf wel, dunkt mij, dat ik telkenmale werk verzet heb?

- Dat lijdt niet de minste twijfel! zo beaamde hij snel: alleen intense spierarbeid levert dit resultaat op en ik kan het weten! Maar wat ik me dan afvraag...

- Zeg het gerust!

- Als je niet elke avond weer moet herbeginnen van nul... als je dus voortwerkt waar je de avond... of liever de ochtend voordien gebleven was, dan kan dit toch alleen maar het geval zijn als jouw... werk, zal ik maar zeggen... als jouw werk ook ergens bestáát?

- Uiteraard, zo bevestigde ik zijn vermoeden dat in feite geen vermoeden was maar slechts een hypothese: mijn werk bestaat wel degelijk érgens. Maar waarom betwijfel jij dat dan, want kennelijk maak je daar een punt van, is het niet?

- Dat doe ik inderdaad, zei hij: ik ga er namelijk van uit dat deze wereld hier waarachtiger is dan de wereld die wij tegemoet gaan als wij ons te ruste leggen. Ik heb namelijk niet het gevoel dat ik ginds enige continuïteit ervaar waarmee ik iets kon aanvangen.

- Dat begrijp ik wel, zo replikeerde ik naar waarheid: de meeste mensen leggen al te zeer de nadruk op de zogenaamde wakkere wereld, en zij verwaarlozen datgene wat zij dan verslijten voor slechts de slaap. Maar dat iemand het zogenaamde wakkere bestaan ook échter vindt dan datgene wat hij de droomwereld noemt, is naar mijn bescheiden mening aan helemaal niets anders te wijten dan aan het simpele feit dat zij dan ook meer waarde hechten aan wat zij het wakkere noemen, zie je?

- Nog niet helemaal, zei hij.

- Er zijn mensen die als het ware dood zijn als ze slapen, niet? Bij het vallen van de avond kruipen ze in bed, ze trekken het deken over zich heen, sluiten de ogen en verdwijnen als het ware in het niets. Omzeggens één enkele seconde later, arriveren ze in de ochtend van de volgende dag, alsof de nacht niet acht of negen uren had geduurd, maar amper één seconde. Zij dromen nauwelijks, hun slaap vertoont wellicht bijzonder veel gelijkenis met de dood.

- Zo'n mensen zijn er zeker wel, beaamde hij.

- En dan zijn er ook mensen die de godsganse dag in hun zetel bij de kachel zitten te soezen, en als het avond wordt, verhuizen ze naar bed om daar precies dezelfde activiteit verder te zetten: zij slapen en zij dromen, zij praten vaker luidop in hun slaap, dikwijls vergeten zij te eten, hebben zij geen tijd om zich te wassen en te verzorgen en zij gaan amper het huis uit, om niet te zeggen dat zij ternauwernood de bedstee verlaten.

- Ja, zo'n mensen heb je zeker en vast, zo beaamde hij andermaal.

- Welnu, zo concludeerde ik: de eerste soort mensen, en dus de mensen van de zogenaamde wakkere wereld, die zijn in de wakkere wereld actief en zij slapen gedurende de nacht. Maar de mensen van de tweede soort, slapen in de zogenaamde wakkere wereld en zij zijn actief in die wereld waarin de mensen van de eerste soort in feite slapen. En met 'actief zijn' bedoel ik precies hetzelfde als met 'dromen', zo verduidelijkte ik tenslotte.

- Ik moet zeggen dat ik het toch niet helemáál begrijp, zo pruttelde hij tegen, en ik dacht diep na, op zoek naar een of ander voorbeeld, zoals een onderwijzer doet als ook maar één van zijn schapen in de woestenij van de onwetendheid verloren dreigt te lopen: de goede herder laat zijn kudde achter en begeeft zich op pad, de wildernis in, om de achterblijver gauw terug te halen.

- Het werk dat de wakkeren in de wakkere wereld verrichten, is feitelijk hun droom, zei ik: zij gaan helemaal op in werkzaamheden waarvan die anderen, die in de wakkere wereld helemaal inactief blijven, slechts verre toeschouwers zijn. Kijk, zei ik: hou jij van politiek?

- Begot neen! riep hij: politiek? Wat is dat voor een beest? Heb ik nooit iets van begrepen! Er zijn er zelfs die beweren dat politici volledig overbodig zijn!

- Kijk, dat wilde ik nu zeggen, lachte ik: politici gaan zodanig op in hun dan toch heel abstracte vak, dat het allemaal écht lijkt wat ze doen - althans voor henzelf. Maar voor wie daar buiten staan, is politiek gewoon een spook, een brouwsel van dure woorden die twee keer niks om 't lijf hebben, ja... een droom! Politici staan elke ochtend op en zij duikelen als het ware in hun droom, zij werken voort waar zij de avond voordien gebleven waren, en zij doen dat tot de dag om is. Dan kruipen zij in bed en sluiten zij de ogen, zij hebben beslist een droomloze slaap en voor hen lijkt het steevast alsof de nacht amper één seconde heeft geduurd. De volgende ochtend spinnen zij hun dromen verder uit.

- Als je het zo bekijkt... prevelde hij, kennelijk verzonken in gedachten.

- Kunstenaars dan: doen die niet net hetzelfde? Dromen zij hun eigen wereld niet, in 't volle daglicht? En geleerden dan? Wiskundigen bijvoorbeeld? Of mensen die zich bezig houden met geschiedenis, met zaken die allang voorbij zijn en die misschien niet eens écht hebben bestaan? Maar ook architecten, bouwmeesters en metsers dromen: zij gaan immers op in een activiteit die hen volledig overstijgt, ze zijn ondergedompeld in een wereld waarvan de pointe hen ontgaat, zij hechten zich alleen maar vast aan een ritueel, aan de bezwerende herhaling die de ziel zelf van hun werk uitmaakt en die dezelfde is als deze die de dromer in zijn bed uitvoert als hij verzinkt in 't ritme van zijn ademhaling of in het regelmatige bonzen van zijn hart.

- Blijkbaar, zei hij. Blijkbaar hebben zij allemaal hun eigen droom.

- Zij hechten geen belang aan wat zij doen als zij gaan slapen, zo ging ik verder. Zij slaan geen acht op hun slaap omdat het zwaartepunt van hun activiteiten in de droom van de dag gelegen is. Maar voor velen onder ons is het net andersom: zij doen ogenschijnlijk helemaal niets, althans in de ogen van wie overdag actief zijn... of dus dromen... maar des te actiever zijn zij in hun slaap.

- Neemt u mij niet kwalijk, maar er is iets aan uw uitleg dat mij niet kan overtuigen, zegde hij na de lange poos van stilzwijgen die op het bereidwillige aanhoren van mijn woorden was gevolgd.

- En dat is?

- Ik heb altijd horen beweren dat de werkelijke wereld zich van de wereld van de droom onderscheidt in het feit dat wij hem allen delen; de droom daarentegen is voor ieder van ons anders, elk heeft zijn eigen droom.

- Ja, dat beweren inderdaad de zogenaamde 'wakkeren', zei ik. Maar voor de anderen is het uiteraard net andersom.

- Ben je daar wel zeker van? vroeg hij.

- Waarom twijfel je daar dan aan? vroeg ik, als jij toch gelooft dat voor een dromer in zijn droom het onderscheid tussen echt en onecht niet betekenisvol kan zijn? Je beseft toch wel dat wij op dit eigenste ogenblik niet in de wakkere wereld vertoeven?

- Wie? vroeg hij, kennelijk door mijn woorden opgeschrikt.

- Jij en ik, zei ik, en alles wat behoort tot onze conversatie! Daar kan je niet omheen: wij zijn van papier!

- Verduiveld! vloekte hij. Maar als dat zo is... als ik het goed begrijp... dan bevindt zich de wakkere wereld aan de... ándere zijde?

- Zo is dat, zei ik: de échte wereld... als jij dan toch de twee wil onderscheiden... bevindt zich daar waar ik hard labeur verricht en ruwe spierarbeid, aan mijn bouwwerk...

- Lieve hemel, riep hij op een toon die slechts wanhoop verried: je hebt warempel nog gelijk ook; ik zie van hier op de bladzij dat daar aan de muur de wijzers van de klok op vijf voor twaalf staan, binnen vijf minuten legt de schrijver dezer meedogenloos zijn pen neer en is onze litanie ten einde; zeg mij nog gauw: waaraan werk je dan, ginds in je droom... ik bedoel: in 't échte, wakkere leven?

- Ik bouw een labyrint, antwoordde ik.

- Een labyrint, bij God! En waartoe moet dat dan dienen?

- Zoals elk labyrint dient ook het mijne om mensen te verhinderen dat zij zouden ontdekken waar ze zijn: in het echte leven of alleen maar in de droom.

- Uw werk verdient alle lof, lachte hij. Maar ik kon horen aan zijn stem dat zijn lach geen vreugdelach was, doch veeleer een zenuwachtige manier om uit te drukken dat men goed beseft dat het nu met alles voorgoed afgelopen is.

(J.B., 28 januari 2011)






25-01-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het geloof en de werken

Het geloof en de werken

Dat ik die dag te laat was op de afspraak bij mijn vriend, was te wijten aan het feit dat ik een ommetje had moeten maken: ze hadden de voetgangersbrug over het kanaal prompt afgebroken en zo moest ik de hele weg terug om via het voetpad op de autobrug te gaan. Toen ik arriveerde in ons zondags stamcafé, had hij mijn glas al klaar gezet bij het biljart en ik merkte dat hij weer in zijn goede doen was.

- Kijk naar die vrouw daar, zei hij: zie je haar staan? Wat doet ze? Kijk!

Ik keek de kant op die hij me aanwees en zag daar een vrouw staan die haar handen leek te wassen. Of liever: zij wreef in haar handen alsof ze die warmde boven een vuur.

- Het lijkt mij alsof zij haar handen staat te warmen boven een kachel, zo antwoordde ik hem, maar ik zie geen kachel.

- Er is ook geen kachel, zei hij: zij denkt alleen dat er een kachel is, ze is blind, zie je? Ze denkt dat er een kachel staat te branden en ze warmt daar haar handen aan. Maar het vreemde is nu dat zij het daarvan wel degelijk warm krijgt.

- Is dat zo? vroeg ik verwonderd.

- Vraag het haar maar, zei hij: ik heb het haar zopas gevraagd en ze zegde dat het vuur weliswaar al bijna uit moest zijn maar dat het hoe dan ook een slok op de borrel scheelde en dat het deugd deed.

- Vreemd, zei ik.

- Het vreemde is dat zij het ook echt warm krijgt, zei hij weer. Er is geen vuur, maar omdat zij gelooft dat er wél vuur is, krijgt zij het ook warm. Haar geloof is sterker dan de werkelijkheid.

- Het geloof verzet bergen, antwoordde ik, teneinde hem tevreden te stellen. Ik hou niet zo van dergelijke onderwerpen, mensen met bijgeloof moesten maar psychiatrisch behandeld worden en ook een label krijgen, zodat ze minder schade berokkenden dan ze heden doen. Ik hoorde onlangs nog over een of andere helderziende, zoals die bedriegers zichzelf dan noemen, die een patiënte met een kwade kanker van de dokters weggehouden had, met uiteraard de dood tot gevolg. Die toverkol werd dan niet eens gestraft: mensen, stel je voor, zijn immers vrij in hun geloof! Er is godsdienstvrijheid!

- Het geloof verzet bergen, zo beaamde hij, en nu moet je eens horen...

- Ga je gang, zei ik, met tegenzin maar toch een tikkeltje benieuwd naar wat hij zeggen ging.

- Er is geen kachel, maar zij gelooft dat er een kachel is en daarom ook krijgt zij het werkelijk warm, nietwaar?

- Blijkbaar, zo antwoordde ik, aldus een toegeving doende waarvan ik dacht dat zij toch wel ongevaarlijk was.

- Een kachel is een materieel-energetisch object, zei hij, en haar lichaam is dat ook. Het is dus haar geest die maakt dat zij het warm krijgt, niet?

- Haar lichaam kan in geen geval worden verwarmd door een vuur dat er niet is, antwoordde ik: als zij het warm krijgt is het omdat zij dat ook gelooft.

- Maar ze krijgt het ook écht warm hoor, zo probeerde hij me te verzekeren.

- Tja, zei ik slechts.

- Zoals ik dus zei, is ook haar lichaam een materieel-energetisch object, zo herhaalde hij. We zien dat haar geloof, en dus haar geest, er voor zorgt dat een object dat niet aanwezig is, nochtans dezelfde invloed heeft als in het geval waarin het wél aanwezig zou zijn.

- Schijnbaar, antwoordde ik, zodoende mijn toegeving van zo-even een mespuntje afzwakkend.

- Welnu, zo ging hij door: als haar lichaam een object is zoals ook de kachel er een is, en als haar geloof er kan voor zorgen dat een kachel die er niet eens is, haar nochtans verwarmt... waarom zouden wij er dan nog moeten aan twijfelen dat hetzelfde voor haar lichaam gold?

- Ik denk dat ik u niet goed kan volgen nu, zei ik.

- Het is nochtans niet moeilijk hoor, zei hij. We waren het er over eens dat een afwezig object dezelfde invloed kan uitoefenen als een object dat wél aanwezig is, mits men maar gelooft dat het er is, niet?

- Je bedoelt die kachel?

- Precies. Maar ook het lichaam van die vrouw is een object, zie je?

- Je bedoelt toch niet dat...

- Inderdaad, zei hij: als zij dood is terwijl zij gelooft dat zij nog leeft, dan maakt het helemaal geen verschil uit of haar lichaam leeft: het volstaat dat zij het gelooft!

- Vreemd, zo moest ik toegeven.

- Maar kijk nu eens, zo ging hij nog steeds door: stel dat zij op een gegeven ogenblik met leven ophoudt...

- Ja?

- Zou zij dat dan ook beseffen?

- Dat zij met leven opgehouden heeft, bedoel je?

- Dat bedoel ik, ja.

- Ik geloof het niet, antwoordde ik, mij Socrates herinnerend van op school, of was het een andere filosoof? Niemand kan zijn eigen dood ontmoeten, zei hij, want als wij er zijn, is de dood er niet en als de dood er is, dan zijn wijzelf er niet meer.

- Heel juist, beaamde hij niet zonder pret in zijn stem. Maar wil dat ook niet zeggen dat deze vrouw... als haar lichaam op een gegeven ogenblik zou ophouden met leven... en zij zou het dus niet eens weten... wil dat niet zeggen dat zij dan zou geloven dat ze nog steeds verder leefde?

- Ha, op die manier, zei ik.

- Uiteraard, zei hij: zij zou geloven dat haar lichaam verder leefde. Maar als geloof volstaat om echte warmte te krijgen van een kachel die niet meer brandt, en als een lichaam ook een materieel-energetisch object is net zoals een kachel...

- Dan zou zij geloven dat zij verder leefde? zo probeerde ik zijn zin af te maken.

- Neen! riep hij woedend: neen en nog eens neen! Je hebt niet goed geluisterd! Zij zou dat niet alleen geloven, mijn beste! Zij zou het ook doen, verdorie! Zij zou effectief verder leven! Precies zoals zij zich effectief kan warmen aan een vuur waarvan zij alleen maar gelooft dat het er is!

- Dat lijkt mij wel bijzonder vreemd, zei ik tenslotte.

- Niet in het licht van mijn theorie, zei hij.

- Uw theorie?

- Jawel: het zijn van de dingen heeft geen diepere grond dan het geloof. De dingen zijn er alleen maar omdat wij geloven dat ze er zijn.

- Jamaar, zo pruttelde ik tegen, want ook ik had ooit een puberteit gehad waarin ik mij die rare vragen stelde, en op deze vergissing herinnerde ik mij het antwoord nog heel goed: uw theorietje kan niet kloppen, zei ik, want als gij gelooft dat daar een kat zit, dan zou ze daar ook moeten zitten, ja, daar op die mat, wees ik. Als ik dat daarentegen niét geloof, dan zit zij er niet, akkoord? Er kan een kat op die mat daar zitten en er kan ook geen kat op die mat daar zitten, maar die twee zaken kunnen niet tegelijk gebeuren: een van ons beiden heeft dus ongelijk in wat hij gelooft. Zodoende kan het niet zomaar ons geloof zijn dat bepaalt wat waar is en wat niet!

- Jamaar, pruttelde hij nu tegen: wij kunnen niet om 't even wat geloven hoor! Ons geloof in de ene zaak moet verenigbaar zijn met ons geloof in alle andere zaken! Als ik geloof dat daar een kat zit, dan geloof ik ook dat jij die daar ziet zitten, akkoord? Maar als jij zegt dat ze er niét zit, dan heb ik me ofwel vergist, ofwel hou jij me voor de gek, niet? Als ik dan ontdek dat jij de waarheid spreekt... zal ik wellicht zien dat ik niet goed gekeken heb...

- Verduiveld, ik moest al thuis zijn! zo maakte ik me uit de voeten en ik zwaaide hem ten afscheid en verdween. Het was een leugentje om bestwil, ik kreeg het immers op de heupen van de theorieën van die anders toch niet onsympathieke kerel. Op weg naar huis was ik ternauwernood vergeten dat ik weer die omweg maken moest, en toen ik passeerde op de plek waar gisteren nog die brug stond, vielen mij de ogen haast uit de kop. Op een hoogte van een vijftal meter boven het kanaal, wandelde door de lucht de vrouw van zopas. In haar rechter hand had zij haar witte stok waarmee zij voor zich uit tastte door het ijle, haar voeten raakten grond noch water, haar blik was zoals altijd gericht op oneindig. Ik stond perplex, ik wilde haar naam roepen, maar ik besloot ineens dat het veiligste was om helemaal niets te ondernemen.

(J.B., 25 januari 2011)






24-01-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sparen en plunderen

 Sparen en plunderen

Ik denk dat hij een professor in de economie moet zijn geweest, maar dan wel een prof die met de staat een eitje had te pellen want hij klapte uit de biecht en niet onzacht, zoals men dadelijk wel begrijpen zal. Om te beginnen vertelde hij me over dat verschrikkelijke bedrog met onze allernieuwste munt, zoals hij 't noemde en hij vroeg me of ik wel besefte dat de graanprijs in het jongste jaar met zowat een derde de hoogte was ingegaan en wat dat dan betekende voor de spaarders hier te lande. Ik wilde de man eerst ontwijken en had me al omgedraaid, ik geloof dat zijn 'speech' nog het best op Speakers' Corner werd gehouden, maar aan de reacties van de andere omstaanders af te lezen, moest wat hij zegde wel degelijk ernstig worden genomen: vorig jaar kostte een kilo graan ongeveer dertig cent, dit jaar was dat veertig cent geworden, er was dus inderdaad een derde bij. Uit het geroezemoes alom maakte men op dat deze spreker een echte hoogleraar was, een publicerend econoom die om een of andere duistere reden of gewoon om zijn frustraties af te reageren, nu luidkeels op straat stond uit te bazuinen wat eigenlijk thuishoorde in een column van een gerespecteerde krant, te lezen op een terrasje bij een sterke koffie en een croissant of in een eersteklascompartiment van een TGV op weg van Brussel naar Parijs.

Als de graanprijs met een derde omhoog gaat, riep hij, dan volgen de prijzen van alle andere goederen, want alles wordt tenslotte voortgebracht door mensen die met brood de honger stillen. Als jaarlijks de prijs van alle goederen met één derde stijgt, dan wordt het leven in een tijdspanne van een jaar met een derde duurder, zo legde hij omstandig uit alsof hij een lezing gaf voor eerstejaars. Nog anders uitgedrukt, verklaarde hij, daalt dan de waarde van het geld met zowat een derde. Dames en heren: als gij nu honderd euro spaargeld op de bank hebt staan, dan is dat bedrag precies een jaar later nog 66,66 euro waard. En laten we, nu we toch goed bezig zijn, noch heel eventjes doorgaan met rekenen, want ik zal u bewijzen dat u niet rekenen kunt! zo schreeuwde hij.

Uw honderd euro is volgend jaar nog uitgerekend 66,66 euro waard, herhaalde hij, en binnen twee jaar gaat daar uiteraard weer een derde af, en schiet daarvan dus nog welgeteld 44,44 euro over, wat al een heel stuk minder is dan de helft. Binnen drie jaar, dames en heren, is die honderd euro die u op de bank aan 't sparen bent voor later, nog 29,62 euro waard en 't jaar daarop schiet daar nog precies 19,74 euro van over. Na vijf jaar sparen dan, geacht publiek, hebt gij van uw honderd euro nog 13,16 euro over. Dat is na zes jaar 8,77 euro geworden, na zeven jaar 5,84 euro. Die 84 cent zijn er dan allang af aan onkosten uiteraard, en kijk nu wat er van uw kapitaal van 100 euro is geworden na zeven jaren sparen: amper het twintigste deel houdt gij daarvan over. Ja, bijna al uw geld, dames en heren, is zowaar verdampt!

Laten we hier weggaan, zei mijn vrouw en zij trok mij verder bij mijn jas, de auto in, waarna ze mij huiswaarts praatte, kijvende dat de man een gek was en zeggende dat zij hoopte dat hij rap werd opgepakt. Maar we waren nog niet goed thuis, we hadden nog maar net gegeten en dan plaatsgenomen achter de TV, of kijk: daar verscheen hij weer, en dit keer op de plaatselijke zender, met een verhaal over de staatsschuld en of wij wel beseften wat dat in feite betekende voor onze portemonnee, dat fabeltje over de staatsschuld. Mijn vrouw kreeg het op haar heupen en zij verdween weer in de keuken, maar ik bleef nog twee minuten verder kijken naar de zonderling, benieuwd als ik was wat hij zou gaan doen, want de regen was intussen met bakken uit de hemel komen vallen. De man bleef dapper staan, zijn publiek had kennelijk drogere oorden opgezocht, op uitzondering dan van de camera van deze plaatselijke post.

De staatsschuld is de schuld die het land heeft bij de banken, zo legde hij geduldig uit en het verwonderde me dat het allemaal zo simpel was, ik moest bekennen dat ik dit niet wist tot op dit eigenste moment en nu begreep ik het ook eens en voorgoed. De banken brengen het geld van alle rijke spaarders samen, zei hij, en dat lenen zij tegen woekerintresten uit aan het land dat immers zijn ambtenaren moet betalen terwijl het geen geld meer in het laatje heeft. De armen lenen dus bij de rijken, zij bouwen een schuld op die door de banken kunstmatig wordt in stand gehouden, zodat die voor eeuwig en drie dagen afbetaald moet worden. Dames en heren: de banken verhuren ons ons burgerschap! riep hij. Zij verhuren ons, en wel tegen woekerprijzen, de status van schuldenaar! Als dat geen kostelijke grap is! De rijken moeten op die manier wel altijd rijker worden en de armen altijd armer, zei hij, en dat is ook evangelie, het staat immers bij Mattheüs en daarom ook wordt deze sprookjesachtig gigantische diefstal het Mattheüseffect genoemd: "Zij die hebben, aan hen zal gegeven worden; zij die niet hebben, het weinige wat ze hebben, zal hen nog worden afgenomen!"

Ik riep mijn vrouw uit de keuken terug omdat zij in tegenstelling tot ikzelf nog regelmatig naar de mis ging en ik vroeg haar of zij wist wat het Mattheüseffect dan was. Toen zij alleen de schouders ophaalde, citeerde ik de zinsnede van de prediker op TV, en ja, dat kende ze dan wel, maar blijkbaar interesseerde het haar voor geen moer en haar norse woorden gingen concurreren met de motor van de stofzuiger. Maar de preek was nog niet afgelopen, want nu had de man het als ik 't goed begreep ook over Europa, en dat circus van de armste Europese lidstaten die in Brussel de hand moeten komen uitsteken als zij een slecht rapport hebben gehaald, zoals dat dan heet. Europa is derhalve niets meer dan een verzekeringsmaatschappij voor de banken, zo concludeerde hij, en kennelijk beleefde hij aan zijn uiteenzettingen heel wat pret ofschoon hij als verzopen in die genadeloze zondvloed stond te schreeuwen: als een land zijn schuld niet meer op tijd bij die nota bene multinationale banken inlossen kan, dan springen andere landen gewoon bij, en zo halen de superrijken bij voorbaat elke slag thuis.

De stofzuiger doorkruiste nu de woonkamer, ik kon, helaas niets meer verstaan van deze wel bijzondere colleges in de regen en toen die avond onze buren laattijdig nieuwjaar kwamen wensen met een flesje goede wijn, hadden zij het over een moord op 't plein in de stad en dan nog op klaarlichte dag. Een moord? Mijn vrouw die was in alle staten. Een moord, jawel, het slachtoffer was een vijfenzestigjarige aan lager wal geraakte burger, een clochard in feite, die al geruime tijd de buurt onveilig maakte, zoals men dat in 't nieuws had gezegd. Een man met psychische problemen die de voorbijgangers aanklampte en raaskalde de godsganse dag. Ziet ge, zei ik tot mijn vrouw: dat zal die prediker wezen die we deze middag zagen op het plein en die het had over de spaarders. Spaarders? Jawel, hij had berekend dat elke opgespaarde honderd euro na amper zeven jaar nog slechts vijf euro waard was. Spaar honderd euro bij de bank en zeven jaar later heeft zij die gewoon verteerd! Die man kon niet rekenen, hij was psychisch labiel, zegde mijn buurvrouw. Tja, hij had het ook over de dictatuur Europa, ging ik verder, en, over de staatsschuld, het klonk me al te simpel, moet ik zeggen, om waar te kunnen zijn. Tegenwoordig, zei mijn buurman, loopt de wereld vol met gekken, er komt trouwens een euthanasiekliniek speciaal voor hen, zo heb ik gisteren op 't nieuws gehoord. En we proefden van de wijn en aten daar een goede kaas bij.

(J.B., 24 januari 2011)






21-01-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zijn wij dan niet de echo onzer verzinsels?

Zijn wij dan niet de echo onzer verzinsels?

Negen koppen, vrij naar Ingres' "De apotheose van Homeros"

Kijk, zo sprak hij, en zijn woorden werden wolken in de koude winterlucht: dat is nu de befaamde portretschilder van wie gezegd wordt dat hij de ziel van wie hij afbeeldt in zijn werk verplaatst, en hij wees naar de man achter het smalle hoge raam dat zich als een vage lichtvlek uit de mist verhief die het huis omtoverde tot een onwezenlijk kasteel. Spontaan hielden we halt, als werden onze passen door een vreemde invloedssfeer gestremd zoals wij tot dan toe dachten dat het alleen met melk gebeuren kon als daaraan een zuur werd toegevoegd om er kaas uit te maken. Ja, gewis vreesden wij dat hij ons misschien al aan het schetsen was en dat wij zodoende dreigden op te lossen in die mist nog vooraleer wij de voordeur van zijn huis hadden bereikt. Was zijn naam niet Ingres, of heette hij nog anders?

Er is een tijd geweest dat ik deze zaken als onmogelijk bestempelde, zo begon hij uit te leggen, en dat ik aan toverij moest denken en aan nog dingen die niet kunnen waar zijn, behalve dan in de verhalen van fantasten, maar die tijd is om. Ik weet nu dat het leven uit de sprookjes komt in plaats van andersom, ik heb geleerd hoe de ziel uit de expressie wordt geboren, hoe zij volgt op het verhaal. En zo zou de zogenaamde werkelijkheid er ook niet zijn zonder 't toneel waarvan hij een schaduw is; het 'echte' leven is zowaar een echo van de mythen.

Hij sprak een lange tijd en ik begreep hem niet totdat ik deze zaken ook echt ging studeren. Toen ging ik inzien dat het vasthouden aan essenties feitelijk een nog middeleeuwse vorm van denken was. Er is immers geen ziel die in de kern zit en waarmee wij samen zouden vallen, terwijl al wat haar omgeeft - het toebehoren en de vele eigenschappen - slechts franje was en overbodig; het zijn daarentegen al die eigenschappen aan de oppervlakte die de ziel zelf uitmaken van een wezen en niets anders. En ik verstond dit pas compleet toen ik de volgende ingrijpende ervaring opdeed.

Na vele jaren keerde ik op een dag terug naar mijn geboortedorp om daar een plicht te gaan vervullen waarover ik nu niet uitwijden kan. Ik nam de trein en arriveerde nabij de plaats waarvan de naam nog steeds dezelfde was als toentertijd, maar dan alleen de naam. Het vertrouwde kerkje immers was verdwenen - het was vervangen door een betonnen gebouw dat een moskee herbergde - en ook het franciscaner klooster in het centrum bleek gesloopt en in de plaats stond daar een wellicht peperduur maar lelijk bankgebouw. De kasseien van weleer zaten onder een laag asfalt en de molenberg was blijkbaar uitgezaveld. Toen ik uitkeek naar oude bekenden, vond ik hun huizen niet meer terug: flatgebouwen hadden hun plaats ingenomen en die werden door inwijkelingen bewoond die een taal spraken die ik niet thuis kon brengen. Ik vroeg me zelfs een ogenblik af of ik dan niet beland was in een ander dorp met slechts dezelfde naam als mijn geboortedorp, zo vreemd deed mij dit alles aan, en ik begreep toen eens en voorgoed dat de ziel van een dorp niets anders is dan haar bewoners, haar gebouwen, heuvels, heggen, bomen en al die andere attributen die men altijd voor slechts toebehoorselen had gehouden.

De ziel van een ding is niets anders dan het geheel van zijn toebehoorselen: zijn eigenschappen, zijn geschiedenis, de optelsom van alles wat zich daaraan ooit heeft vastgekleefd. Neem al die attributen weg, en niet een of andere essentie die tot op dat eigenste moment onder al die oppervlakkigheden verborgen zat, schiet over: wat nog rest als alle kenmerken verdwenen zijn, is bitter weinig, om niet te zeggen niets. Het is alvast zeker niet iets dat de zaak in kwestie van andere zaken onderscheiden kon. Als alle dingen van hun eigenschappen werden ontdaan, dan bleven alleen hun namen over, en die waren dan niets anders dan verschillende namen voor eenzelfde niets. Maar men zal begrijpen dat op die manier zelfs de namen van hun ziel worden ontdaan, die immers samenvalt met hun betekenis, en dus met datgene waar zij op slaan.

Altijd had ik als vanzelfsprekend aangenomen dat het slechts gold voor dingen, niet voor schepselen of levende wezens, dat hun ziel met al hun attributen samenviel. Een portret, bijvoorbeeld, is wezenlijk niets anders dan een laagje olieverf op lijnwaad, weliswaar gerangschikt in een welbepaald stramien qua vorm en kleur. Verwijder de verf en mét zijn afbeelding is ook de afgebeelde zelf verdwenen; hij is onherkenbaar of zelfs geheel onzichtbaar geworden. De ziel, de essentie of het wezen is puur begoocheling, en het bewijs daarvan ligt in het simpele feit dat men zowaar het portret van een volstrekt onbestaande man kan schilderen, terwijl toch niemand zich zorgen zal maken over de vraag of de afgebeelde wel echt bestaat of heeft bestaan. De vraag is ook niet relevant want zelfs al zou de afgebeelde niet bestaan en ook nooit hebben bestaan, dan nog kon in een verre toekomst wel eens een man geboren worden die in dit dan vergeeld portret uit een zo ver verleden, zichzelf herkennen zou. Hij zou het ophangen in zijn huis en niemand van zijn gasten zou ooit in twijfel trekken dat dit een afbeelding van hemzelf betrof en dat zij derhalve jonger moest zijn dan de afgebeelde. Hoe heb je het gedaan om dit portret het uitzicht te geven van een driehonderd jaar oude prent? - zo zou men hem alleen herhaaldelijk vragen.

Het geldt voor dingen, dat is duidelijk, dat hun ziel niet een of andere essentie is maar samenvalt met al hun eigenschappen. Maar zeker gold dat niet voor mensen, zo had je steeds steevast geloofd: mensen hadden een essentie want wij waren door God geschapen. Maar toen brachten historici aan 't licht dat verhalen voorafgaan aan geschiedschrijving, dat er zonder de verzinsels die wij maken ook geen beschrijvingen van zogenaamde feiten mogelijk zijn. Psychologen ontdekten dat de emoties die wij hebben, uitgelokt worden door uitgerekend die gebaren die de emoties in kwestie uitdrukken, in plaats van andersom. En mensen, zo beweren sociologen, danken hun zogenaamd persoonlijke geweten aan de verinnerlijking van een algemene wet. Kunstenaars weten dat Vincent Van Gogh met zijn unieke doeken de Provence schiep zoals wij die sindsdien kennen. En ook is het zo dat wij pas een gezicht hebben sinds de dag dat tekenaars portretten gingen maken. Maar als dat allemaal waar is, waarom zouden wij dan nog een ziel hebben? Danken wij onszelf niet louter aan de erkenning door de ander?

Een heel bijzondere zaak raak je hier aan, zei hij, en je mag ze niet laten schieten of je bent ze ook kwijt, want zo gaat het met dingen die zo subtiel zijn dat je ze in een oogwenk van verstrooidheid kunt verliezen, en wel voorgoed, terwijl je ze maar één keer in je leven tegenkomt. Wat zeg ik? Eén keer in je hele leven? Eens in de zoveel duizend levens, misschien slechts één keer per honderd miljard levens komt er een gedachte, schuwer dan een duif, zo dicht bij je zitten pikken dat je ze ook pakken kan!

Ik keek hem aan en hij herhaalde nu mijn laatste zin: wij danken het bestaan van onszelf aan de erkenning daarvan door de ander. En dat geldt dan ook voor elk levend wezen, zo ging hij door: een levend wezen kan daar trouwens niet aan uit, want als het weigert om het bestaan van een ander wezen te erkennen, dan risceert het door dat wezen met haar en huid te worden verslonden! Ja, zo lachte hij nu: wij danken ons bestaan aan elkander, maar denk dus niet dat wij aldus elkaar begunstigen en dat we voor elkander 't leven scheppen, welneen, het is net andersom: ons eigen voortbestaan hangt van de erkenning van het bestaan der anderen af! Levende wezens, schepselen en dus ook mensen zijn niet zo alleredelst als zij ogen of als zij afgeschilderd worden in die dikke bijbelboeken. Het is met andere woorden zeker niet omdat wij elkaars scheppers zouden zijn dat wij hier lopen - zeer integendeel: het is omdat wij elkander naar het leven staan, dat we bestaan. Ja, zo geniaal heeft blijkbaar iemand van het kwaad een goed gemaakt, en wel van 't allergrootste kwaad - de onverschrokken moord - het allergrootste goed - het welbewuste leven.

Ik wil alleen maar zeggen, ging hij door, dat er wezens bestaan die de ziel van andere wezens zo goed kennen, dat zij in staat zijn om hen volmaakter te herscheppen dan op de manier waarop zij op zichzelf bestaan. En kan het dan nog iemand tot verwondering strekken dat, als de herschapenen zichzelf zo ergens afgebeeld zien staan, dat ze dan op die afbeelding van zichzelf toesnellen en uitroepen: maar kijk dat nu toch eens aan! Dat is verduiveld niemand minder dan ikzelf ten voeten uit! En hoe gelijk ik op mezelf! Mijn god! Beter gelijk ik hier op mezelf dan ooit voordien! Het portret dat tot op heden van me aan de wereld werd getoond, is vergeleken bij dit beeld een zo gemene leugen! Maar kijk dat toch eens aan! Wat een geluk! Wat een werkelijk onverhoopt geluk dat eindelijk eens iemand daarin is geslaagd om mij ook af te beelden zoals ik werkelijk ben! Weg met dat oude waanbeeld! Weg ermee, zeg ik! En leve het nieuwe portret! Ja, dat ben ik, zie, die man daar op dat doek en niemand anders!

Toen hij een beetje tot bedaren was gekomen, kuchte ik eerst eens want hij zat met de blik op oneindig in extase en ik wilde hem niet wekken uit zijn misschien wel superschone droom. Ik voel me zoals iemand over wie men altijd kwaad sprak, zo ging hij plots verder vooraleer ik ook maar de kans gekregen had om iets te zeggen - iemand die nu ineens door de koning zelf wordt opgehemeld en die luid applaus ontvangt van alle mensen. Dan zeg je toch: dat is de waarheid, inderdaad! Ik ben een held en eindelijk wordt dat nu eens van op de kansel uitgeroepen! Ik voel me, ging hij door, en nu zelfs nog een toontje hoger - ik voel me zoals iemand van wie 't portret geschilderd wordt door eens een échte kunstenaar! Iemand die schilderen kan en die mij heeft weten vast te leggen in zijn volle glorie! Ja, dat is mijn blik, kijk naar die blik, kijk naar de schittering in die blik! Ja, dat ben ik! En wég nu met dat oude portret daar aan de muur, die vervloekte schets daar van die klungelaar die op de koop toe geld vroeg voor zijn prutsen! Als een hazewind wég met die prullen en gauw die ware afbeelding hier van mezelf daar aan de muur, zodat ook allen ten langen leste kunnen zien wie ik echt ben, uiteindelijk!

Zullen we dan aanbellen? vroeg ik hem. Hij werd zich kennelijk pas nu opnieuw bewust van de omgeving. Wij stonden in de voortuin in de melkachtige mist en hoewel er nog geen sneeuw lag, waren onze zolen als aan de grond gevroren ofwel, zoals gezegd, gestremd zoals wij tot dan toe geloofden dat alleen melk kon stremmen als men daaraan een zuur toevoegde om ze in een kaasklomp te veranderen. Wij stremden, gans ons wezen stremde in de mist als werd onze figuur tot kaas daar in de voortuin die in feite het decor was van zijn fijn penseel. Want zonder het te weten, stonden wij mét de mist in die voortuin nu al op het doek dat rustte daar achter het smalle hoge raam waar hij als verwoed penseelde aan zijn nieuwste doek, en wij voelden hoe de olie om onze lijven plakte en al opdroogde, ons fixeerde, hardde met de hars die ze bevatte, en hoe ze van ons engerlingen maakte, of stijve rupsen die moeten verpoppen, omzettingen van vlees in verf, van bloed in terpentijn, van pus en andere lichaamsvochten in lijnwaadolie en in balsems allerhande. En zo werden wij tenslotte stijf door dit proces dat ook de farao's in hun bewegingen verstilde, zo droogden wij op en uit en gaven wij geen kik meer dan die allerlaatste kik, die zeggen wilde: kijk, hoe wonder toch is het bestaan; wij denken dat wij leven uit onszelf maar voor we 't weten dat we slechts ijdele afbeeldingen zijn, is het met ons gedaan.

(J.B., 21 januari 2011)


17-01-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gesprek in de winter

Gesprek in de winter

Hij vertelde mij dat het onderscheid tussen wat wij, enerzijds, de werkelijkheid noemen en, anderzijds, de droom, slechts relatief was, en wel in die zin dat de droom helemaal niet onwerkelijk was op zich: hij was dat enkel en alleen vergeleken bij het wakkere leven; de zogenaamde werkelijkheid dan, was in feite ook een droom terwijl hij de status 'echt' pas hebben kon als men hem plaatste naast de droom.

- Dat klinkt wel interessant, zo antwoordde ik hem in alle eerlijkheid, en zeker wat u zegt over de werkelijkheid kan ik beamen: die wordt uiteraard tenminste gedeeltelijk bedroomd. Heel wat meer moeite had ik echter met zijn stelling dat dromen op hun beurt helemaal niet onwerkelijk waren, en ik vroeg hem wat er dan aan dromen echt kon zijn, daar zij bij mijn beste weten niet meer dan schimmen waren, zoals gedaanten die zich in de wolken wanen of gedachten die alleen bestaan uit toevallig samenklonterende woorden in ogenblikken van verstrooidheid, vermoeidheid of koorts.

Door een gelukkig toeval kon ik mijn woorden illustreren, namelijk met een ongetwijfeld kostbaar schilderwerk dat daar prijkte aan de wand. Het was een olieverfschildering op doek, wel figuratief maar alles behalve realistisch. Het decor was een zeezicht met op de achtergrond een dijk met gevels van hotels en verder ook een strand. Op de voorgrond: een pijprokend kind dat uitstak boven de rand van zijn koets. De koets was duidelijk nageschilderd van een model dat de schilder toevallig bij de hand zou hebben gehad en de pijp moest een anders lege plek vullen tegen de zeelucht. Er kwam rook uit de pijp die zich vermengde met de wolken, ofschoon het mondstuk niet een tuit om aan te trekken was maar wel een fopspeen. Uit het voeteneinde van de koets kwam een opgekrulde, zandgrijze staart die van de rokende baby een half zeepaardje maakte, en bij het uiteinde van die staart zat een gaatje waaruit de schilder nog gauw een rood doorbloed eindje wormvormig aanhangsel liet komen.

- Alles aan dit werk, is droom, zo stelde ik: de afgebeelde zaken werden weliswaar uit de werkelijkheid geplukt, maar hun samenstelling is volkomen irreëel. De schilder heeft zich verlustigd in de vormen en de kleuren, maar de inhoud liet hem duidelijk koud. Weliswaar zullen sommige toeschouwers naar verborgen betekenissen willen zoeken, maar dat neemt niet weg dat de artiest zich daarom helemaal niet bekommerd heeft: hij schilderde gewoon wat hem goed uitkwam inzake vorm en kleur, een inhoudelijke betekenis was zelfs niet aan de orde. En doen wij dit niet als we dromen? Zaken samenstellen die inhoudelijk niet bij elkander horen, maar die toevallig nog op 't netvlies smeulen of die ergens in het binnenoor nagonzen? Verhalen brouwen uit achtergebleven slierten van gedachten, alleen omdat we aan onszelf dit of dat avontuur vertellen willen waar we nood aan hebben op dat eigenste moment? En werd de werkelijkheid hier niet herleid tot louter grondstof voor de droom?

Hij had aandachtig zitten luisteren, had zijn blik een tijdlang laten rusten op het doek dat hij goed kende en dat, zoals ik nu kon lezen, van de hand was van Ray Caesar, en toen keek hij door het raam naar buiten in de wintertuin waar alles grijs en stil was, koud achter het dikke glas dat de warmte van de nu luid ronkende kachel binnen hield.

- De werkelijkheid wordt opgesmukt met hier en daar een beetje droom, maar de droom, op zijn beurt, bedient zich onverschrokken van de werkelijkheid alsof die niks meer voorstelde dan haar grondstof?

Hij liet de zin traag en doordacht weerklinken in de kamer, zijn stem was nog steeds helder en krachtig zoals in de tijd toen hij voor volle collegezalen sprak en zonder twijfel kwam hem nu opnieuw zijn gehoor voor de geest.

- Dat is exact wat ik bedoel, sprak hij tenslotte en hij keek mij aan: alleen is die opsmuk essentiëler dan men wel vermoedt, en precies dat blijkt uit het feit dat, als wij dromen, de zogenaamde werkelijkheid niets meer is dan grondstof.

- De opsmuk is belangrijker dan men vaak vermoedt?

- Inderdaad, zo bevestigde hij met klem, en dat staat nu ook proefondervindelijk vast. Men weet nu dat het uitdrukken van zijn gevoelens niet op die gevoelens volgt maar er daarentegen aan voorafgaat. De zogenaamde expressie van het zogenaamde innerlijke, is niets anders dan datgene wat het innerlijke ook máákt. Het innerlijke is er gewoon niet zonder de expressie, en daarom moest men in feite niet zozeer zeggen dat het innerlijke wordt uitgedrukt maar veeleer dat het uiterlijke wordt ingedrukt, dat het wordt naar binnen gedrukt. Zo ook geloven de mensen dat zij handelen overeenkomstig hun geweten en dat de wetten uitdrukkingen van een innerlijk geweten zijn, terwijl het er in werkelijkheid net andersom aan toe gaat: de wet verinnerlijkt zich tot het geweten, wij maken ons het uiterlijke eigen, sluiten het in ons innerlijke in, we zwelgen het naar binnen of het wordt ons, zoals men 't oneerbiedig uitdrukt, tegen heug en meug door het strot geramd.

- De opsmuk, het uiterlijke, de expressie... het lijkt franje maar het is de essentie? zo probeerde ik zijn theorie samen te vatten.

- De verwoording is de essentie, zei hij, en men kan ook duidelijk inzien waarom dat zo is: er bestaan immers geen innerlijker zaken meer dan woorden, terwijl taal toch niets anders is dan uitdrukking, expressie, verwoording? Ha, wij die denken, als we de term 'verwoording' tegenkomen, dat het om de verwoording van een of andere essentie gaat! Alsof er onder die woorden nog een diepere werkelijkheid verborgen zat waarvan de klanken die wij vormen slechts spraken, zoals wij ook spreken kunnen over mensen die immers heel wat meer voorstellen dan wat wij over hen zeggen kunnen.

- Maar dat doen ze toch?! zo wierp ik tegen.

- Ja, mensen zijn veel meer dan wat er over hen gezegd kan worden, gaf hij toe: maar zijt gij er al bij stilgestaan dat mensen vaak hun leven, dat zoals gij tegenwerpt veel meer is dan wat wij er over zeggen kunnen, helemaal in dienst gaan stellen van wat men daarover allemaal zeggen kon? Leven heel wat mensen niet omwille van de roem en offeren zij aan hun roem niet gans hun leven op?

Bedoelde hij nu écht dat iemands leven niets meer om het lijf heeft dan de praatjes die daarover de ronde doen? De roem? De 'rumores' of de geruchten? Het verhaal of de bespreking? Of suggereerde hij misschien net het tegendeel, en opperde hij zijn stelling dan misschien met milde spot en in de overtuiging dat hij op die wijze de waarheid hieromtrent veel beter tot zijn recht kon laten komen? En is er dan wél een essentie? Hebben wij juist wél een ziel? Is de roem, zoals wij toch wel weten, dan een luchtspiegeling van zeer voorbijgaande aard, enkel door de dwazen nagestreefd, zoals zij zeggen die in een hiernamaals geloven en in meer innerlijke waarden? Is wat hij daar allemaal zo cynisch beweerde dan niet eigen aan het onwerkelijke, aan het toneel en aan het spel?

Ik wilde het hem vragen, maar het was al te laat: zijn gestalte leek op te lossen in het gordijn toen zich de zon die daarin speelde, plotseling terugtrok. Ik probeerde op te staan uit mijn stoel, het kostte mij elke dag meer moeite en ik vroeg me af hoeveel dagen mij nog restten, nu de artrose, of hoe die kwaal ook heet, zich ook in mijn kleinste bloedvaten had genesteld. Alle franje is in feite de essentie, zo probeerde ik te resumeren, en zo is de droom veel echter dan wij dachten. En anderzijds is ook alles waarvan wij geloofden dat het echt was, slechts grondstof, of was het nu net andersom? Ik tastte naar papier en pen, vond ze ook, maar waar was nu mijn bril gebleven? Mijn wérkelijke bril, herleid tot grondstof van mijn droom? Of was het andersom? Hoe was het dan ook weer?

Ik zag hoe op het vloerkleed aan mijn voeten die twee tegengestelde gedachten zich erg verwikkelden in een bonte woordenstrijd. En van terzijde leek een derde toe te kijken, en ik moest denken aan het been, aan de spreekwoordelijke derde hond die, als puntje bij paaltje komt, met het been gaat lopen. Wellicht, zo drong het traagzaam tot mij door, is de uitdrukking niet de essentie, maar is het tevens ook niet helemaal waar dat er achter de histories nog een beschutte ziel schuilt welke zich onaantastbaar ophoudt in een andere wereld. Waarschijnlijk is er nog een derde mogelijkheid die wij helaas niet kunnen zien. En misschien is deze jammerlijke blindheid wel te wijten aan een tekort in onze dromen, ofwel in de werkelijke hersenen die ze huisvesten, ofwel is er nog een derde mogelijkheid die wij niet kunnen zien. Wie zal het zeggen!

(J.B., 17 januari 2011)


16-01-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Inspiratie

Inspiratie

(Vrij naar Ingres: Oedipus en de Sphinks)



Inspiratie is een schone zaak zolang ze ook bestaat. Eenmaal zij wegblijft immers, wenst men alras dat zij er nooit was want men mist ze precies zoals men ook oude bekenden mist die voortaan wegblijven. Men weet niet waar ze zijn gebleven, zelfs weet men niet of ze nog leven, voor 't zelfde geld zit men te wachten op een held die allang geleden op het slagveld is gesneuveld.

Soms bestaan ze nog, de oude vrienden, maar zijn ze immobiel geworden. Komt daarbij dat ze het niet altijd zo breed hebben dat zij zich naar believen met allerlei hulpmiddelen konden verplaatsen. En met gedachten heeft men dat klaarblijkelijk ook: op de een of andere manier lopen ze mank en blijven ze achter.

Andere oude bekenden duiken niet meer op omdat zij zich diegene die op hen aan 't wachten is, niet meer herinneren. Ze zijn dementerende, in hun hersenen vallen gaten en als men er los doorheen kan kijken uitgerekend op het plaatsje waar jij zit, dan ben je de sigaar: je bestaat niet meer voor hen.

Zo ook zijn sommige gedachten misschien wel dement: zij zouden nog wel aan jou denken als er niet dat gat was in hun hoofd. Jammer maar helaas is er dat gat precies waar jij zat, en zo denken ze zeker en vast nog wel aan koetjes en aan kalfjes maar van de wei in hun hoofd staat de poort wijd open en zo loopt zij leeg: de runderen zijn op stap.

Op dezelfde manier worden de gedachten uitgelaten van wie niet meer bij machte zijn om ze in te tomen: ze dromen zich een terrein dat niet eens bestaat en daar trachten ze wanhopig de werkelijkheid bij te benen terwijl zij niet te spenen zijn van wanen en zich door alle banen in de onmogelijkste bochten wringen om toch nog mee te kunnen zingen met de andere dingen.

Als de gedachten niet meer komen, welnu dan blijven ze maar weg; men moet daar niet om malen. Zonder gedachten gaat het ook. Gedachten zijn toch maar een last. Zoals trouwens ook oude bekenden die op visite komen. Ze drinken om te beginnen je ganse wijnkelder leeg en jij blijft achter met een kater. Je kan hen toch geen water voeren als ze komen om je te helpen dromen over vroeger en soms ook over later? Veel beter is het om hen zelf te gaan opzoeken en in tussentijd gewoon alleen te blijven met wat boeken en wat koeken.

En zo is het ook veel beter als de gedachten bij je weg blijven. Gedachten verbruiken immers teveel vet, en dat is schadelijk in de winter. En wil je toch eens wat te denken hebben, dan ga je beter zelf maar naar hen toe.

Maar het probleem is dan wel vaker dat je niet weet waar ze zich ophouden, de gedachten. In de hersens, zegt men, wonen zij: daar slapen, eten en werken zij altegader. Alleen weet men wel vaker niet waar precies zij dat doen want de hersens, zo zegt men, zijn een labyrint. Zo leeg als de hele zwarte kosmos is, zo vol zijn de hersens van een mens en zelfs die van een mus, zo zegt men, en bijgevolg loopt men daar in verloren, in dat doolhof van den geest.

Als men dus zonder gedachten is en men wil ernaar op zoek gaan, dan neemt men beter een gids bij de ingang van het hoofd, teneinde niet verloren te lopen. Onder het schedeldak is het niettemin niet donker: er schijnen zonnen, helderder dan de zonnen aan het firmament. Het best zingt men het zonnelied terwijl men kuiert langs de zenuwbanen, zo zegt men, en dat is een goede raad voor wie heelhuids terug wil keren van daar binnen.

Want soms gebeurt het dat wie zonder gedachten zijn, in paniek de hersenen in rennen en daar een vreemde plaag opdoen met als voornaamste kenmerk dat zij niet meer ophouden met praten. Men zou denken dat zij ineens een overvloed aan gedachten hebben opgedaan, maar dat ware naast de roos gemikt: hun denken schiet immers helemaal niet meer op, de woorden die zich in galop via hun mond een weg naar buiten banen, weten van zichzelf niet langer hoe zij heten, en zo roepen zij alleen hun eigen naam wild in het rond. Als zij hun echo horen, herhalen ze hem dapper. Rapper dan de bliksem volgt op elke naam een synoniem, hecht zich aan elke zin een bijzin en krijgt elk substantief een bijvoeglijk naamwoord cadeau, ook als het daar helemaal geen nood aan heeft - het is immers gratis - en nog een gratis uitleg erbij over etymologische kwesties in de marge en nog heel veel meer. Totdat de elektriciteit uitvalt, zo zegt men, want voor die tijd houdt het gewis niet op.

Misschien is 't beter om helemaal zonder inspiratie te zijn. Zoals een grondgebied vol bartsen in de hitte van de zon, een groot tekort aan water, een groeiende woestijn met alleen hier en daar een schorpioen, een kaktus en een luchtspiegeling die verdwijnt als men ze nadert.

(J.B., 16.01.2011)





Omsk
Archief
  • Alle berichten

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    LITERATUUR - PAS VERSCHENEN:
    Foto

    Koningin Elisabethwedstrijd
     2013
    voor Piano:
    http://www.cmireb.be/nl/ 


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    De ballade Erlkönig 1815,  Franz Schubert (1797-1828)
    http://www.digischool.nl/ckv2/romantiek/romantiek/muziek/ballade_erlkonig.htm 


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Klassieke muziek:  http://www.bloggen.be/musica/ 
    Foto

    Der Wegweiser

    "Der Wegweiser" ("De Wegwijzer") is een gedicht uit de gedichtencyclus "Die Winterreise" ("De winterreis") van Wilhelm Müller.

    Het gedicht gaat over een wandelaar die de wegen vermijdt waar de andere mensen lopen; hij verkiest de verborgen stegen tussen ondergeneeuwde rotsklippen, alsof hij iets vreselijks heeft begaan en hij mensen moet gaan schuwen. Een verscheurend verlangen drijft hem de woestenij in. Wijzers op de straten wijzen, ze wijzen in de richting van de steden, en hij wandelt en wandelt, opgejaagd op zoek... naar rust. En ineens staat daar een wijzer, pal voor hem, en die wijzer gebiedt hem een straat in te gaan; een straat waaruit niemand ooit terugkeerde.

    Na de tekst hier onder volgt een link naar een video met een beroemde uitvoering, door Dietrich Fischer-Dieskau en Alfred Brendel, van het door Schubert op toon gezette gedicht uit de liederencyclus Die Winterreise.

     

    Der Wegweiser


    (Wilhelm Müller)


    Was vermeid' ich denn die Wege,

    Wo die ander'n Wand'rer gehn,

    Suche mir versteckte Stege

    Durch verschneite Felsenhöh'n?


    Habe ja doch nichts begangen,

    Daß ich Menschen sollte scheu'n, -

    Welch ein törichtes Verlangen

    Treibt mich in die Wüstenei'n?


    Weiser stehen auf den Strassen,

    Weisen auf die Städte zu,

    Und ich wand're sonder Maßen

    Ohne Ruh' und suche Ruh'.


    Einen Weiser seh' ich stehen

    Unverrückt vor meinem Blick;

    Eine Straße muß ich gehen,

    Die noch keiner ging zurück.

    MUZIEK: http://www.youtube.com/watch?v=xjuMgK9SimI&feature=related


    Foto

    Alles ontstaat tussen 'droom' en 'werkelijkheid' -

    Over het jongste boek van Ludo Noens

    De klacht is terecht: in zogenaamde boekenzaken is nog weinig meer te vinden dan fotoalbums omtrent koken, reisgidsen en opgeklopte, tot de prijzenpot veroordeelde, doch volstrekt onleesbare romans van schrijvers die leven van hun naam, welke nu eenmaal niet mag ontbreken op het salontafeltje van de 'interloktueel'. Ook de obligate tijdschriften bieden naast reklame nog slechts lang achterhaalde, in columns gegoten meninkjes van TV-vedetten met weliswaar lange tongen doch lege hoofden. Wie zich vandaag beperkt tot de magazijnen waar de massa koopt, koopt pulp: Cultuur speelt zich in deze tijd weer exclusief af in de marge: echte gedichten schuwen glad papier en over de nu vernieuwende boeken hoor je pas binnen tien jaar op canvas praten - àls die al ooit in het commerciële circuit terechtkomen. Wie artistiek bij wil zijn, dient zich uit te rusten met speciale antennetjes, en die verwijzen naar heel andere publicaties: geen fotobrochures over koken of over citytrips, maar nog echt spannende romans met gevleugelde fantasie, fictie die de 'werkelijkheid' inhaalt, en inspirerende inhoud waar over na te denken valt en ook vruchtbaar over te converseren.

    "Bannelingen uit Droomtijd" (*) is zo'n roman - geheel in de marge, waar de cultuur van deze nieuwe tijd gedijt - al noemt hij zichzelf heel bescheiden 'novelle'. Het volume telt weliswaar geen duizend pagina's maar de inhoud heeft tentakels die zowat alles updaten en onderling relateren wat met de themata van Ludo Noens zijn jongste boek te maken heeft, want deze auteur is bekend om zijn historische nauwgezetheid en om zijn vermogen een veelheid van creatieve verbanden naar de oppervlakte te brengen.

    Het tijdskader van de 'vertelling' in "Bannelingen uit Droomtijd" (*) is het controversiële tijdsgewricht van de "flower-power" dat intussen alleen de gepensioneerden onder ons nog hebben meegemaakt: de tijd van de drugsexperimenten die naar werelden leken te leiden die verwant bleken met die van de oudste culturen waaruit onze grote religies en levensbeschouwingen ontsprongen. "Hier ging het niet meer om de zoveelste sociale of politieke omwenteling, maar om een ontologische verschuiving". (p. 79) Meer bepaald filosoferen de personages op verhalende wijze over die heel bijzondere bewustzijnstoestand die het grensgebied bestrijkt tussen de droom en de waaktoestand in: de lucide droom, in de voorgaande eeuw reeds verkend door de Nederlandse psychiater en schrijver, Frederik Van Eeden, die in deze droomvorm naar zijn eigen zeggen met zijn overleden zoon heeft gepraat. Hoe dat mogelijk is, verklaart Noens evenwel niet op een positief wetenschappelijke manier; hij toont wél dat er andere, evenwaardige verklaringsmethoden zijn én hij laat ook zien dàt zoiets mogelijk is.

    De "sixties" verwijzen naar de tijd der Oepanisjaden én naar de religieuze bronnen van de Aboriginals: "De Aboriginals, de oorspronkelijke bewoners van Australië, noemen het alchéringa of Droomtijd (...)", waarin het concrete, het aardse, uit de droom, uit de hemel, werd geschapen, "(...) Maar een onomkeerbare catastrofe zorgde er op een dag voor dat de verbinding tussen hemel en aarde definitief werd verbroken". (p. 81) Noens' novelle werpt ook licht op wat in de parapsychologie de "materialisaties" heten, de "Toelpa's" of de "succubussen", en het doet allemaal denken aan de "kat van Schrödinger"; het onderbepaalde dat pas middels de bewuste toeschouwer zijn definitieve vorm krijgt omdat alles intersubjectief zou zijn. Bovendien bevat het werk een genuanceerd maatschappijkritisch luik dat weerstand biedt aan geschiedenisverdraaiingen die de wondere tijd van de sixties willen banaliseren omdat hij alles behalve past in de onverbiddelijke Westerse economie en in onze Big Brother-wereld: "Onze wetten, economische structuren, wereldbeschouwelijke en religieuze instituten, sociale gebruiken en gedragspatronen zijn historisch geëvolueerd, en dit wordt allemaal verkeerdelijk vereenzelvigd met het leven op zich" (pp. 54-55).

    "Bannelingen uit Droomtijd" (*) zal binnen twintig jaar een best-seller zijn. Het boek werd vandaag gratis verspreid onder de abonnees van Portulaan - een cultureel tijdschrift dat zijn naam niet gestolen heeft en dat vandaag zijn vijfentwintigste jaargang ingaat!

    (*) Zie: http://www.bloggen.be/ludonoens/  

    (Jan Bauwens, 1 januari 2009)



    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • PAS VERSCHENEN * VAN LIBRICIDE NAAR GENOCIDE
  • PAS VERSCHENEN * VAN LIBRICIDE NAAR GENOCIDE
  • Het eindstation
  • a
  • Isaac
  • Meilied
  • Nosferatu (video)
  • Wij waren (video)
  • Johann Pachelbel, Canon (synthesiserversie)
  • Zo is de dood
  • Hoe gezond is sport? Een interview met Omsk van Togenbirger
  • Het recht van de sterkste
  • 12.12.12.
  • Over het gebruik van de patiënt in de eenentwintigste eeuw. Een interview met Omsk Van Togenbirger-De Waelekens
  • De dienaar van
  • actueel: het orgaan
  • Juniregen
  • U moet er af!
  • Koningin Elisabethwedstrijd voor Viool 2012
  • De geest in de fles
  • Inzicht
  • Het magazijn
  • Erosie
  • Kort
  • De eeuwige wederkomst
  • Het hiernamaals
  • Over het ware lot van de mens - Een interview met Omsk Van Togenbirger-De Waelekens
  • Het wezen van de vrolijkheid
  • Dante's afdaling ter helle (3)
  • Dante's afdaling ter helle (2)
  • Dante's afdaling ter helle (1)
  • De tijd
  • De ets
  • Het cultuurbegrip van Stephanos
  • Opstanding
  • Rijk en dom
  • Over de verschillende graden van dood zijn
  • Koude oorlog
  • Het Bureau Voor Onoplosbare Zaken
  • In de kelder
  • Mijn oude grootmoeder
  • De laatsten zullen de laatsten zijn
  • Leugens
  • Enkelvoud
  • Zonde
  • Adieu, groots firmament vol fonkelende sterren!
  • Christus en de kardinalen
  • Het labyrint
  • Het geloof en de werken
  • Sparen en plunderen
  • Zijn wij dan niet de echo onzer verzinsels?
  • Gesprek in de winter
  • Inspiratie
  • Tourette
  • Kwalen zijn geen kwalen. Een stukje voor de eerste winterdag.
  • Koude winters...
  • De toren
  • De fles
  • Kwakzalvers
  • Fijn wit zand
  • De wolk
  • Water & Over de klimaatsverandering
  • Spoken
  • De nieuwe god
  • De witte krokodil
  • Geloof (1)
  • Orde
  • In de toekomst is geen heil...
  • Kaos
  • Doeltreffende medicatie
  • Surrealistische werkelijkheid
  • De gasknop
  • Van Togenbirger's 'atheïsme'
  • Zomer
  • Mijnheer Dupont en de mal van het Zijn
  • Het ei van mei
  • Martha
  • Een zeer gezond besluit
  • Aan de ontbijttafel - illustratie
  • Aan de ontbijttafel
  • Milieuleugentjes om bestwil?
  • Het tanen van de Noord-Atlantische drift
  • Februari
  • Tijd is krediet
  • Het hoofdgerecht des levens dis...
  • Wij waren
  • Saint-Denis
  • Stenen en mensen
  • De binnen- en de buitenkant
  • Thuis
  • Doorheen de winterse depressie
  • Een lucide droom (illustratie)
  • Een lucide droom
  • Wiens brood men eet...
  • Evolutie en inwikkeling
  • Sneeuw
  • Bijwerkingen
  • De lucide droom
  • de golem
  • De golem
  • Domesticatie
  • De tijd gaat achterwaarts te vierklauw
  • Worden wij abstract, mijnheer?
  • Kinderarbeid, organenhandel, zwartwerk en Rechtspraak
  • Over een zucht van een nog heel ander kaliber dan de hebzucht
  • Overbevolking
  • Bram Stoker
  • Kinski
  • N
  • Nosferatu
  • de tuinen
  • De tuinen
  • Het Eeuwige Vuur
  • Het boek
  • De Goede Deur
  • Vlees (roman) - 1
  • Verrijzenis
  • Depressies
  • Inbraak
  • Sonate voor Harpsichord en Cello
  • Het is begonnen!
  • Over redelijkheid en klare taal...
  • De tijd vliegt
  • Panta rei
  • Glazen muren en casino's vol attracties!
  • Der Erlkönig grafiet
  • Der Erkönig (J.W. von Goethe)
  • De winter en de dood
  • Aanhangsels
  • Extase
  • Verbloemingen
  • Voornemens
  • Het gelijmde been (3): De toverstok
  • De lange baan
  • God of de duivel
  • Het gelijmde been (2)
  • Die eerste dagen van november
  • Harken
  • Is mijn geld safe?
  • Herfst
  • Het gelijmde been
  • Eten
  • Verslavingen
  • Kunst
  • Ellende
  • De burcht
  • Geheim en identiteit
  • Hongersnood
  • Rood als duizend rozen
  • Op een vergadering...
  • De molen
  • De poolster
  • Het Orgaan
  • Het boek
  • De twee geschiedschrijvers
  • De Laatste Reis
  • De Laatste Reis (illustratie)
  • De Goede Deur
  • De Onderwereld (roman)
  • Water
  • De Overname
  • Solvejg’s Lied
  • Septembernacht
  • Die Nacht…
  • Die nacht (illustratie 2)
  • Spiegels
  • Over het verouderingsproces
  • Het Credo
  • De Afwas
  • Absolute macht
  • Trillingen
  • Maria
  • De Messias
  • Het Spel van de Wereld
  • De nieuwjaarsramp
  • Het argument
  • Zuster Olympia
  • De Meester
  • DE TUINEN
  • Janus of van de Aliënatie
  • De Neuzen van Tsjernobyl
  • Het Eeuwige Vuur
  • Vladslo, en andere plaatsen...
  • De dood is een gedachte
  • Het 'bijna-leven'
  • Het kind
  • De Apologie van de Eeuwigheid
  • De heer die zichzelf in stukjes hakte
  • Het gesprek
  • Een sollicitatie
  • De Omkering van alle dingen
  • Transsubstantiatie
  • De pikorde
  • De wedloop
  • De virtuele veiligheid
  • Dode handen
  • Samen thuis
  • Het Laatste Oordeel
  • SINTERBUIS
  • Gedenkteken

    Hoofdpunten blog omskvtdw2
  • De spiegel
  • De job
  • De Wrat (1)
  • De Wrat (2)
  • De Wrat (3)
  • De Wrat (4)
  • De Wrat (5)
  • DE HEMEL EN DE GOOT
  • DE VERGEETPUT
  • meer verhalen
  • DE TUMOR
  • DE BEHEERDER VAN HET LABYRINT
  • De beheerder van het labyrint (vervolg)
  • Meer verhalen

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Hoofdpunten blog musica
  • Nosferatu
  • Koningin Elisabethwedstrijd voor Piano 2021
  • Adagio liedcyclus
  • Meilied (muziekvideo)
  • Oh dichosa ventura (muziekvideo)
  • Nosferatu (video)
  • Wij waren (video)
  • Muziekvideo's J.B
  • muziekbestanden J.B.
  • Ave Maria
  • Pianoconcerto 14: Daer zat een sneeuwwit vogeltje
  • Te Deum laudamus10
  • Te Deum laudamus9
  • Te Deum laudamus8
  • Te Deum laudamus7
  • Te Deum laudamus6
  • Te Deum laudamus5
  • Te Deum laudamus4
  • Te Deum laudamus3
  • Te Deum laudamus2
  • Te Deum laudamus1
  • Harpsichord 2 verlengd met cello
  • Pianoconcerto 7 Apocalyptische Dans
  • De zee
  • De geschiedenis van de panfluit
  • Requiem - delen 4 tot 7
  • Requiem - deel 3
  • Requiem - deel 2
  • Requiem - deel 1
  • Keldertrappen - nr. 8/8
  • Keldertrappen - nr. 7/8
  • Keldertrappen - nr. 6/8
  • Keldertrappen - nr. 5/8
  • Keldertrappen - nr. 4/8
  • Keldertrappen - nr. 3/8
  • Keldertrappen - nr. 2/8
  • Keldertrappen - nr. 1/8
  • Harpsichord 13 verbeterd
  • Harpsichord 12
  • Harpsichord 11
  • Harpsichord 10
  • Harpsichord 9
  • Harpsichord 7
  • Harpsichord 6
  • Harpsichord 5
  • Harpsichord 3
  • Harpmuziekje
  • Trompetsonate
  • Nostalgia
  • K 2007
  • Goldbach Variaties
  • Pop 5
  • Pop 4
  • Pop 3
  • Pop 2
  • Pop1
  • Drie ontstemde klavieren
  • muziekvideo
  • portretten componisten
  • Pianoconcerto 14, Daer zat een sneeuwwit vogeltje, Jan Bauwens, Serskamp, 2004.
  • Klarinetconcerto 1 Jan Bauwens Serskamp 2004
  • Kort symfonisch gedicht
  • Door de neevlen van de avond (uit: Adagio van Felix Timmermans)
  • Onze-Lieve-Vrouw van Vlaanderen
  • Gebed voor het Vaderland
  • Boskaboutersymfonie
  • Bomen
  • Victoria lucis
  • Gitaarconcerto 1 "Portulaan"
  • vioolconcerto 1: deel 5 van 6
  • Klarinetconcerto 3: deel 3 van 3
  • Klarinetconcerto 3: deel 2 van 3
  • Klarinetconcerto 3: deel 1 van 3
  • pianoconcerto nr 15
  • Pianoconcerto nr 5 deel 5 van 6
  • Pianoconcerto nr 5 deel 4 van 6
  • Dans
  • Titan
  • Tsunami symfonie
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 6 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 5 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 4 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 3 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 2 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 1 van 6
  • Harpmuziekje
  • minimal1
  • Ave Maria
  • Juan de la Cruz' Canciones 7 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 6 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 5 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 4 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 3 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 2 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 1 van 7
  • Tsunami symfonie (Jan Bauwens)
  • Junisymfonie (J. Bauwens)
  • O dichosa ventura
  • Goldbach Variationen voor Piano Solo (J. Bauwens)
  • Orgelconcerto 3 J Bauwens Serskamp 2008
  • Orgelconcerto 2 J Bauwens Serskamp 2004
  • orgelconcerto 1 J Bauwens Serskamp 2004
  • -
  • achtergrond

    Boeken van dezelfde auteur.
    Om een boek te lezen, klik op de prent van de flap.

    Foto

    Foto

    Foto

    EN FRANCAIS:
    Foto
    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Beluister hedendaagse klassieke muziek van dezelfde auteur: klik op de prent van de weblog hieronder.


    Foto

    Foto

    Foto

    Warm aanbevolen:
    Pas verschenen: "Kamers", van Dirk  Biddeloo, grootmeester van de tragie-komedie:
    Foto

    “O jerum jerum jerum…”

     

    “Streuvels is een Vlaamse Dostojevski; Vansteenbrugge, een hedendaagse Streuvels.

    Stijn Streuvels stelde het harde boerenleven te boek net voor het voorgoed verdween.

    Zijn dorpsgenoot, de befaamde chirurg, auteur, kenner en bewonderaar van de Griekse Oudheid, stichter van Vlaanderens mooiste loopkoers en gewezen senior seniorum, dr. Kris Vansteenbrugge, deed hetzelfde met het Vlaamse studentenleven van weleer.

    Een rijkdom aan cultuur en een niet te missen historisch document, op meesterlijke wijze vorm gegeven in een authentieke Vlaamse realistische roman die leest als een trein.”
    (J.B.)

     

    Alle info: klik op de kaft:

     


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    De nieuwe poëziebundel van
    Guy van Hoof
    (*) is uit:
    "Bekentenissen"
    Meer info: klik op de flap hier onder.
    (*) De dichter heeft een plaats in de top drie van Omsk's voorkeurlijstje der Nederlandse dichtkunst


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    VAN DEZELFDE AUTEUR:
  • bloggen.be/musica/
  • bloggen.be/tisallemaiet/
  • bloggen.be/hetgoedezoeken/
  • bloggen.be/heteindedertijden/
  • bloggen.be/popvtdw/
  • bloggen.be/bethina/
  • bloggen.be/mithrasgijzeling/
  • bloggen.be/theartofmusic/
  • bloggen.be/tiktak/
  • bloggen.be/mathematicachristiana/

    VAN DEZELFDE AUTEUR: MUZIEK: COMPUTERGESTUURDE UITVOERINGEN IN MP3 EN MUZIEKVIDEO:
  • bloggen.be/musica/
  • bloggen.be/popvtdw/
  • bloggen.be/iserlevennadedood/
  • bloggen.be/spiritus/
  • bloggen.be/ontstaansvraag/
  • bloggen.be/onlifeafterdeath/

  • OVER MUZIEK:
  • bloggen.be/theartofmusic

  • CHRISTENDOM VERSUS FYSICALISME:
  • bloggen.be/bethina/
  • bloggen.be/bethina2/
  • bloggen.be/bethina3/
  • bloggen.be/bethina4/
  • bloggen.be/bethina5/
  • bloggen.be/bethina6/
  • bloggen.be/schepping/
  • bloggen.be/prudence/
  • bloggen.be/andthelightshineth/

  • CHRISTENDOM VERSUS KERKENDOM:
  • bloggen.be/mithrasgijzeling/

  • TELEOLOGIE:
  • bloggen.be/heteindedertijden/

  • EDUCATIEF:
  • bloggen.be/hetgoedezoeken/

  • WISKUNDE, LOGICA EN TELEOLOGIE:
  • bloggen.be/mathematicachristiana/
  • bloggen.be/mathematicachristiana2/
  • bloggen.be/paradoxes/

  • SPORT EN GEZONDHEID
  • bloggen.be/metamanagement/

  • Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Archief per maand
  • 03-2023
  • 12-2020
  • 08-2017
  • 06-2017
  • 01-2017
  • 07-2015
  • 12-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 12-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 04-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 05-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 03-2006
  • 01-2006



    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs