In het najaar van 2012 heb ik enkele maanden in "Nieuwe Media Land" doorgebracht. Hieronder een overzicht van "mijn avonturen:"
Blogpost 1 Media Mogul wordt politicus: over mediabedrijven die samensmelten, Silvio Berlusconi, Michael Bloomberg en de relatie tussen media en politiek
Blogpost 2 Een haat-liefde relatie: over de relatie en kloof tussen blogs en professionele media, het belang van blogs, en participatory journalists
Blogpost 3 Digital divide in Amerikaanse verkiezingen: over sociale media in de Amerikaanse presidentsverkiezingen, de digitale kloof in de V.S. en haar impact op de kiesstrijd
Blogpost 4 #Twitterindepolitiek: over de tweets van politici en hun motivatie om te twitteren
Blogpost 5 The Chinese Way: over de Chinese versies van westerse bronnen, Baidu, Baidu Baike en Weibo
Blogpost 6 E-government, e-governance et al.: over het verschil tussen beiden, de verschillende aspecten van e-government, en de ranking van de Verenigde Naties over dit thema
Blogpost 7 Op dat moment in Turkije: over de Press Freedom Index en persvrijheid in Turkije
Blogpost 8 Google for dummies: over het PageRank-systeem, hubs, authorities en Google bombing
Blogpost 9 Maakt internet ons stapelzot? over de invloed van internet op het menselijke brein
In deze laatste blog staat een van de kernwoorden
van het vak centraal: convergentie. Eerst wordt bekeken wat convergentie
precies inhoudt, vervolgens gaan we na hoe het nu precies zit met convergentie
bij onze Vlaamse openbare omroep.
Convergentie
Eerst en vooral gaan we kort in op het begrip
convergentie. Kolodzy
(2006, p. 4) definieert convergentie als volgt: When it comes to journalism,
convergence means a new way of thinking about the news, and delivering the
news, using all media to their fullest potential to reach a diverse and
increasingly distracted public. Convergentie heeft dus
te maken met efficiënt gebruik van alle mogelijke middelen bij
nieuwsverspreiding. In tijden waarin nieuwe media een steeds prominentere rol
opeisen, verstaan we hieronder de interactie van traditionele en nieuwe media.
Hoewel convergentie op het gebied van media soms
beschouwd wordt als een relatief nieuw begrip, ging het volgens Jenkins (2008)
al veel eerder over de tongen. Hij haalt daarbij het boek Technologies of
Freedom uit 1983 aan, en bestempelt auteur Ithiel de Sola Pool als the
prophet of media convergence. Pool
(1983, p. 23) kondigde het inderdaad al aan: the one-to-one relationship that
used to exist between a medium and its use is eroding.
Epicentrum
Reyerslaan
Eén van de grootste mediaspelers in Vlaanderen op
het gebied van nieuws is de VRT. Maar hoe gaat de VRT om met convergentie?
Laten we eerst even kijken via welke mediakanalen de VRT nieuws verspreidt:
Radio:
De vijf radionetten van de VRT brengen minstens elk uur een nieuwsbulletin. In
de spitsuren is er vaak ook een kort bulletin op het half uur. Voorts zendt
Radio 1 ook twee nieuws- en duidingsprogramma's uit: De Ochtend
en Vandaag.
Websites:
Twee VRT-websites verspreiden nieuws: deredactie.be
(algemeen nieuws) en sporza.be (sport). Op de eerste website kunnen
surfers ook dagelijks de Journaals van 13 uur en 19 uur bekijken, eventueel met
doventolk. Er is ook een Videozone waar nieuwsberichten, reportages en
archiefmateriaal bekeken kunnen worden.
Over het convergentiebeleid van de VRT is nog maar
weinig gepubliceerd. Coppens (2005) wijdde er zeven jaar geleden in zijn studie over de taken van de VRT wel al
een stuk aan. Hij schreef "het convergentievraagstuk belooft voor de VRT,
zoals voor alle kleine publieke omroepen, moeilijk te worden." (Coppens
2005, p. 21). Op dat moment had de openbare omroep nog geen lange termijnvisie
ontwikkeld over convergentie. Bij de Franstalige tegenhanger was het volgens
Coppens nog erger gesteld: "Inzake convergentie staat de RTBF door een
gebrek aan middelen quasi nergens." (Coppens 2005, p. 22).
De geschreven nieuwsverspreiding van de VRT leidde
al eens tot protest. In november 2010 uitte Patrick Lacroix, algemeen directeur
van de Vlaamse Dagbladpers zijn ongenoegen over de nieuwssites van de openbare
omroep. Vooral de reclame-inkomsten die die sites binnenhalen waren
voor hem een doorn in het oog. Hij hoopte dat het systeem grondig aangepakt zou
worden in de nieuwe beheersovereenkomst tussen de Vlaamse Gemeenschap en de
VRT. De storm ging echter even snel terug liggen als hij opgestoken was. En op
pagina 24 van de nieuwe beheersovereenkomst (2012-2016) vinden we nog steeds de
termen "tekst, beeld en geluid" terug, zij het wel "met een
focus op beeld."
Coppens,
T. (2005). Opdracht volbracht? Een studie
naar de taken van de VRT in opdracht van de Vlaamse Mediaraad. Gent:
Universiteit Gent. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
Jenkins,
H. (2008). Convergence
culture: Where old and new media collide. New York:
New York University Press.
Kolodzy, J.
(2006). Convergence journalism: Writing
and reporting across the news media. London: Routledge.
Op
13 december 2012 werd het project Media ID voorgesteld. Het project verenigt
verschillende grote spelers uit het medialandschap in een coöperatieve
vennootschap. Het gaat om De Persgroep (De Morgen, Het Laatste Nieuws, de
Volkskrant), Corelio (De Standaard, Het Nieuwsblad), Concentra (Gazet van
Antwerpen, Het Belang van Limburg), Mediafin (De Tijd, L'Echo), Sanoma (Story,
Flair) en Roularta (Knack, Trends). De bedoeling van het project is hun online
nieuwsverspreiding te stroomlijnen. Gebruikers zullen met één profiel en één
wachtwoord toegang hebben tot meerdere sites. En ook het betaalsysteem wordt
uniform. Handig, op het eerste zicht. Een lepe truc, bij nader inzien.
Een
gezamenlijk registratie- en betalingssysteem lijkt op het eerste gezicht een
grote vooruitgang voor de gebruikers. Maar laat het duidelijk zijn: dat was
niet de grootste bekommernis van de mediabedrijven. Hun motivatie schuilt
namelijk in hun portefeuille. Gert Ysebaert van Corelio zegt bijvoorbeeld dat
Corelio van plan is om in 2013 delen van hun nieuwssites achter een paywall te
verbergen. Jaak Smets van De Persgroep wil niet langer gratis artikels
weggeven waar hard aan gewerkt is. Geld is dus, zoals zo vaak, de drijfveer.
De
oprichting van zon coöperatieve vennootschap roept nog meer vragen op. Zal de eerlijke
concurrentie blijven bestaan? Of worden de mediabedrijven een samenwerkend
vennootschap van zakkenrollers? Via Media ID kunnen ze ongestoord samenzitten
om te overleggen over verkoops- en andere strategieën. Ze verklaren dan wel dat
ze elk hun eigen strategie blijven volgen, maar in hoeverre kunnen we dit
geloven? Kunnen we er zeker van zijn dat ze geen prijsafspraken zullen maken?
Of de prijs niet kunstmatig zullen opdrijven? Dat is bijlange niet zeker!
Het
grootste vraagteken in het ganse project is (gelukkig!) de gebruiker. Zal die
het pikken dat hij plots zijn geldbuidel moet bovenhalen om nieuwsberichten te
lezen? Uit de Nationale nieuwsenquête van Knack (december 2012) blijkt alvast
van niet. 53% zegt niet te willen betalen voor online nieuws, 18% wil dat alleen
als het echt niet anders kan. Anderen laten het dan weer afhangen van het aanbod
(21%) of de prijs (17%).
Bovendien
schieten de grote mediaspelers zichzelf misschien wel in de voet met Media ID. Er
is namelijk een grote kans dat de gemiddelde gebruiker andere bronnen zal
aanboren. De bekende audiovisuele kanalen kunnen als eerste profiteren van de
weigering om te betalen. Vooral radio- en tv-programmas zoals De Ochtend en
Vandaag op Radio 1 en Terzake op Canvas zouden er garen bij kunnen spinnen. Gebruikers
zouden ook online op zoek kunnen gaan naar gratis alternatieven. En op die
manier zou Media ID het aantal gebruikers van de traditionele media wel eens
kunnen doen slinken. Media ID wordt misschien wel dé gedroomde vruchtbare
voedingsbodem voor alternatieve nieuwssites. Het worden interessante tijden.
Coca
Cola Mercedes Adidas Disney Journalist/Opiniemaker. Niet moeilijk om in
dit rijtje the odd one out te vinden, zou je denken. Maar stilaan evolueren
we naar een nieuwsmaatschappij waarin journalisten en opiniemakers meer en meer
een merk zijn.
In
het programma Hautekiet op Radio 1 werd op 18 oktober 2012 een debat gevoerd
over dit onderwerp. Het viel presentator Jan Hautekiet op dat bepaalde
journalisten steeds prominenter aanwezig zijn in de media. Met de concurrentie
van internet in het achterhoofd vroeg hij zich af hoe die topjournalisten
misschien de redders zouden kunnen zijn van de schrijvende pers.
De
toegenomen aanwezigheid in de media is volgens journalist en onderzoeker Luc
Van Doorslaer een feit, maar hij heeft geen weet van een systeem waarbij media zouden
samenwerken om bepaalde koppen uit te spelen op tv. Het heeft volgens hem
veeleer te maken met het feit dat veel journalisten generalisten zijn, wat
handig is om ze uit te spelen als nieuwe invalshoek in de media, naast
vakspecialisten. Bovendien hebben journalisten graag een mening en uiten ze
die ook nog eens graag. Vergeleken met de buitenlandse media, is het
onderscheid tussen feiten en opinies in België vager geworden. Deze evolutie
heeft volgens Van Doorslaer nog andere gevolgen: sommige media zijn erg
afhankelijk geworden van bepaalde grote namen / opiniemakers. Daarbij haalt hij
het voorbeeld aan van Koen Meulenaere en Rik Van Cauwelaert, die Knack
verlieten en het weekblad daarmee meteen in een soort wurggreep hielden. Die
namen zijn als het ware even belangrijk geworden als de naam van het medium
waar ze voor werken.
Jan
Hautekiet merkte op dat er op 17 oktober maar liefst 11 columns verschenen in
De Standaard. Een van de grootste kwaliteitskranten van Vlaanderen gaat dus mee
met de sterke opiniestroom. De hoofdredacteur van die krant, Bart Sturtewagen,
vindt dat absoluut geen probleem. De columns gaan over zeer diverse
onderwerpen. De keuze voor zoveel opiniestukken heeft volgens hem te maken met de
zoektocht naar een eigen positie in het medialandschap. De columns zijn bedoeld
om structuur te brengen in het debat, en ook dat is een van de taken van de
schrijvende pers. Opinies hoeven ook geen hinderpaal te vormen voor de
objectiviteit: Het debat over objectiviteit en neutraliteit is van alle
tijden, en zal ook nooit opgelost worden. Opinies behoren integendeel tot het
nieuws, doordat ze een visie uitdrukken die leeft bij het volk.
Hoofdredacteur
Patrick De Witte van P-Magazine ziet zichzelf tot op zekere hoogte als
uithangbord van het tijdschrift. Volgens hem wordt niemand van de ene dag op de
andere opiniemaker. Dat moet groeien met de tijd, wanneer blijkt dat iemands
stukken in de smaak vallen bij de lezer. Het klopt volgens De Witte dat kranten
en tijdschriften wel wat krampachtig op zoek gaan naar opiniemakers, maar dat zou
te wijten zijn aan het internet. De snelheid van het internet zorgt ervoor dat
iedereen bijzonder snel zijn mening kan uitschreeuwen. Opinies zijn dus een pak
belangrijker geworden dan vroeger. Het valt De Witte overigens ook op dat heel
wat populaire opiniemakers links georiënteerd zijn. Hij oppert dat een student
daar misschien eens een thesis over kan schrijven (een ideetje voor volgend
jaar, beste docenten?).
Journalist als merk versus merkjournalist
Tot
slot nog een belangrijk kanttekening: het woord merkjournalist komt niet
overeen met de journalist als uithangbord of merk zoals hierboven besproken. Op
zijn blog Maarten is benieuwd geeft communicatiewetenschapper Maarten Corten
een ruwe schets van drie types journalisten:
* Anonieme
journalist: de journalist verdwijnt in de coulissen van zijn medium. Hij is
hoogstens bekend door zijn initialen.
* Ingebedde
journalist: de naam van de journalist is gekend. Zijn bijdrage verschijnt onder
de noemer van een bekend medium. Lezers leggen een link tussen dat medium en de
journalist.
* Merkjournalist:
journalist met een eigen kanaal om zijn werk te publiceren. Bijvoorbeeld een
blog.
Over de gigantische mogelijkheden van
het internet zijn al bibliotheken vol geschreven. Maar nu en dan waagt een
auteur zich ook aan een kritische noot. De invloed van internet op het
menselijke brein en denken is één van de onderwerpen die dan aangesneden
worden. De Amerikaanse schrijver Nicholas Carr (foto) is een schrijver die zich
in dat onderwerp vastbeet. In 2010 schreef Carr het boek The Shallows, over de
invloed van internet op het menselijke denken. De nominatie voor een Pulitzerprijs
in 2011 onderstreept de invloed van het werk.
Carr wil verder kijken dan het
traditionele debat over inhoud tussen enthousiastelingen en sceptici. In de proloog
van zijn boek zegt Carr in the long run a mediums content matters less than
the medium itself in influecing how we think and act. En verder: if we use it
enough, it changes who we are, as individuals and as a society. Volgens
Carr voelen mensen zich comfortabel met internet, omdat ze het gevoel hebben
dat ze er zelf de volledige controle over uitoefenen. Niet dus, redeneert Carr.
Internet beïnvloedt de manier waarop mensen denken, communiceren en zich dingen
herinneren. Alles wordt volgens de auteur oppervlakkiger. Een zin die deze
visie perfect uitdrukt is from the depths of thought to the shallows of
distraction (uit de diepte van het denken naar het ondiepe water van de
afleiding).
Het Nederlandse tv-programma EénVandaag
(AVRO) bracht op 7 maart 2011 een reportage met interview over het boek van
Carr. Via deze link kan je de reportage herbekijken. Carr stelt niet dat
internet ons dom maakt, maar wel dat het ons stimuleert om aan de oppervlakte
te blijven. Door de veelheid aan informatie worden we gedwongen om onze
aandacht zoveel mogelijk te versnipperen. Ook het grote aantal links nodigt
ertoe uit om snel van de ene pagina naar de andere te klikken. Carr haalt in de
reportage ook enkele psychologische tests aan waaruit blijkt dat hoe langer mensen
online zijn, naar schermen kijken en multitasken, hoe slechter ze belangrijke
informatie van onbelangrijke kunnen onderscheiden. Hij spreekt zelfs van een
verslaving aan informatie in het algemeen, waardoor de kwaliteit van die
informatie er niet meer toe doet.
Die constante zoektocht naar nieuwe
input heeft volgens Carr een belangrijk effect op het brein. Dat past zich namelijk
fysiek aan aan de wijze waarop met informatie omgesprongen wordt. Carr haalt
daarbij een voorbeeld uit zijn eigen leven aan. Na jaren van intensief
computergebruik kreeg hij het steeds moeilijker om zich nog te kunnen focussen
op bijvoorbeeld een boek. Telkens weer reageerde zijn brein alsof hij actief
was online. Dat was voor hem het bewijs dat zijn grootschalig computergebruik
een training geweest was voor zijn hersenen om op die ene bepaalde manier met
informatie om te gaan: snel en vluchtig.
De visie van Carr wordt lang niet door
iedereen ondersteund. Op de site van Vrij Nederland laat redacteur Maurits
Martijn enkele andere stemmen aan het woord. Zo zegt Pieter Roelfsema,
hoogleraar neurobiologie aan de Vrij Universiteit Amsterdam en directeur van
het Nederlands Instituut voor Neurowetenschappen, dat er nog maar weinig
grondig onderzoek verricht werd naar de invloed van internet op het brein. Hij
snapt ook niet helemaal waar Carr zich druk over maakt. Volgens hem zal de
internetgeneratie net veel sneller doorhebben wanneer een tekst niet nuttig is
om te lezen. Roelfsema: Als je brein erachter komt dat door blijven lezen niet
zoveel toegevoegde waarde heeft, dan is het tijd om door te klikken. Dat is
veel efficiënter dan wanneer je een heel artikel leest. Ook de bewering dat de
structuur van de hersenen kan veranderen wordt ter discussie gesteld. Een
specialist op het gebied van psychoneurofarmacologie bestempelt dat zelfs als onzin.
Bronnen:
Carr, N.
(2010) The shallows: How the internet is changing the way we think, read
and remember. London: Atlantic Books.
Tags: invloed internet op brein, The Shallows, Nicholas Carr, oppervlakkigheid
05-12-2012
Google for dummies
for dummies
Om
gericht informatie te zoeken op internet gebruiken de meeste mensen één of
meerdere zoekmachines. In mijn blogbericht van 14 november (The Chinese Way)
ging ik al even kort in op de populairste Chinese zoekmachine, Baidu. Dit keer
gaan we het iets minder ver zoeken en nemen we de werking van de bekendste
westerse zoekmachine onder de loep: Google. Google werd in 1998 gelanceerd door
de Amerikanen Larry Page (°1973) en Sergey Brin (°1973), die op dat moment aan een
onderzoeksproject op de Universiteit van Stanford werkten.
Het PageRank-systeem
De
methode die Google gebruikt voor de ranking van websites is het
PageRank-systeem. Op zijn blog EdWords.nl definieert Eduard Blacquière het
systeem als volgt: PageRank
is een nummerieke waarde die Google aan alle bij Google bekende individuele
webpaginas toewijst, op basis van de naar een webpagina verwijzende links, om
te bepalen hoe belangrijk deze webpaginas zijn ten opzichte van elkaar.
Om het belang van een website te meten kijkt
Google dus naar de onderlinge links tussen websites. Twee termen zijn daarbij van
belang: hubs en authorities. Hubs (elke gelijkenis met een bestaande Brusselse
school berust op toeval ) zijn paginas die veel linken naar andere paginas. Authorities zijn paginas waar veel naar gelinkt wordt. Op de website van The
Stanford Natural Language Processing Group wordt beschreven wat een goede hub
en wat een goede authority is: A good hub page is one that points to many good
authorities; a good authority page is one that is pointed to by many good hub
pages. Een typische
autoriteit is Wikipedia, aangezien heel wat andere webpaginas linken naar
Wikipedia. Over de kwaliteit kan natuurlijk gediscussieerd worden. Het is niet
omdat er bijzonder veel naar een pagina gelinkt wordt, dat de inhoud van die
pagina ook per definitie oké is.
Google bombing
Het PageRank-systeem is echter ook
beïnvloedbaar. Op kunstmatige wijze kunnen bepaalde websites een hogere plaats
krijgen in de ranking. Men spreekt dan van een Google bomb. In december 2003
kregen mensen die op Google miserabe failure intikten als eerste
zoekresultaat de officiële biografie van president George Bush op de website
van het Witte Huis te zien. Een Google bomb maken bleek op dat moment ook
tamelijk eenvoudig te zijn: One reporter noticed that of the over 800 links
pointing to the Bush biography, only 32 used the phrase miserable failure in
the anchor text, which meant Google bombing was not only fun, it was easy. (Langville &
Meyer 2012: 55) De oprichters van Google deden niet meteen pogingen om een
oplossing te vinden voor Google bombing. Hun eerste reactie was dat de ranking
de heersende opinies op het web weerspiegelt. Dus: veel auteurs van
internetpaginas bleken ermee akkoord te gaan dat George Bush een echte miserable
failure was. Vanaf 2004 dreven ze wel de strijd op tegen het fenomeen.
Bronnen:
Langville,
A. & Meyer, C. (2012). Googles
PageRank and Beyond. The Science of Search Engine Rankings. Princeton: Princeton University Press.
Tags: Google, PageRank, hubs, authorities, Google bombs
28-11-2012
Op dat moment in Turkije
Op dat moment in Turkije
In
1985 werd Reporters Without Borders (RWB) opgericht. De organisatie, die in het
Nederlands Verslaggevers Zonder Grenzen heet, ijvert ervoor dat de vrijheid van
pers en de vrijheid van informatie overal ter wereld gerespecteerd worden. Eén
van haar belangrijkste aandachtspunten is dan ook internetcensuur. Jaarlijks
publiceert Reporters Without Borders de Press Freedom Index, waarin landen
gerangschikt worden op basis van persvrijheid.
We
nemen de editie van 2011-2012 even onder de loep. De lijst wordt aangevoerd
door twee Scandinavische landen: Finland en Noorwegen. Estland en Nederland
volgen op een gedeelde derde plaats en Oostenrijk vervolledigt de top 5. Het
eerste niet-Europese land (Kaapverdië) staat op plaats 9. België is terug te
vinden op de 20ste plaats (op een totaal van 179 beoordeelde landen). Helemaal
onderaan de rangschikking vinden we Turkmenistan, Noord-Korea en Eritrea. Die
landen worden door RWB beschreven als absolute dictatorships that permit no
civil liberties. Ze worden voorafgegaan door Syrië, Iran en China. Ook over die landen kan RWB weinig positiefs zeggen: three
countries that seem to have lost contact with reality as they have been sucked
into an insane spiral of terror.
Een
land springt bijzonder in het oog, namelijk Turkije. Het land op de grens van
Europa en Azië staat pas op plaats 148, niet bepaald schitterend voor een staat
die de ambitie heeft om toe te treden tot de Europese Unie. RWB verklaart de lage ranking als volgt: Far from
carrying out promised reforms, the judicial system launched a wave of arrests
of journalists that was without precedent since the military dictatorship.
Het
commentaar van RWB toont dat er een duidelijk probleem is in Turkije op het
gebied van persvrijheid. Het bekendste geval van internetcensuur is
waarschijnlijk de blokkade van Youtube van 2007 tot 2010. De filmpjeswebsite was
toen geblokkeerd nadat een rechtbank geoordeeld had dat er beledigende videos
op stonden over Atatürk, de eerste president van het moderne Turkije. The video clip in question was deemed illegal under Law
No. 5816 on Crimes Against Atatürk, and article 300 of Turkish Criminal Code. (Akdeniz
& Altiparmak 2008: 8) Niettemin bleef Youtube voor heel wat Turken toegankelijk
via omweggetjes. Nadat het beledigende materiaal verwijderd was, ging de
website weer open.
Maar
er zijn meer problemen dan alleen de Youtube-blokkade. Journalist Piet de Moor schreef
in 2012 een artikel op de website van Knack, waarin hij het hoge aantal
arrestaties van journalisten in Turkije ter sprake brengt. Volgens de Moor
zitten er honderden journalisten in Turkse gevangenissen, officieel wegens schending
van antiterreurwetten. De precieze aanklachten zijn vaak onbekend want het
Turkse openbaar ministerie is bevoegd om de inhoud van de aanklachten geheim te
houden. De Moor citeert ook Mehmet Altan, een professor aan de Universiteit
van Istanboel. Altan zegt dat de regerende AK-partij (van premier Erdogan en
president Gül) niet toelaat dat ze negatief in beeld gebracht wordt.
In
oktober 2012 publiceerde het Committee to Protect Journalists (CPJ) een rapport
waaruit bleek dat minstens 61 journalisten achter Turkse tralies zaten directly
for their work. Soms zitten ze zelfs 2 tot 3 jaar in voorhechtenis. In het
Radio 1-programma Nieuwe Feiten ging Turkije-correspondent Dirk Vermeiren
dieper in op deze situatie: Volgens de regering [ ] zitten die mensen niet
vast vanwege activiteiten in verband met hun beroep, maar omdat ze contacten
zouden hebben met terreurbewegingen of als propaganda-instrumenten dienst doen
voor terreurbewegingen. Meestal gaat het dan over de PKK, de Koerdische
afscheidingsbeweging. Citaten en interviews kunnen volgens Vermeiren genoeg
zijn om tot een arrestatie te leiden. Zelf zou hij over een half jaar ook Turks
staatsburger kunnen worden (na drie jaar huwelijk met een Turkse), maar dat is
hij niet van plan. Enkele collegas raadden het hem ten stelligste af, want dan
kom je in een andere doos terecht. De verantwoordelijkheid ligt volgens
Vermeiren bij de regerende AK-partij. Dat heeft te maken [ ] met het karakter
van de premier, met Tayyip Erdogan die toch wel steeds meer autoritair optreedt
en weinig tolerant is ten opzichte van mensen die er een andere lening op na
houden. Hij ziet de behandeling van journalisten als een gigantische
hinderpaal voor Turks lidmaatschap van de Europese Unie. Maar soms lijkt het
wel alsof dat lidmaatschap Turkije helemaal niet meer kan schelen
Over
e-government is de laatste jaren al heel wat literatuur verschenen, maar dat
zorgt er ook voor dat het soms moeilijk is om door de bomen het bos nog te
zien. Niettemin deden Palvia & Sharma (2007) een poging om duidelijkheid te
scheppen. In dit blogbericht worden hun ideeën en conclusies kort samengevat.
Een
eerste probleem is definitie van e-government. Heel wat organisaties deden al
een poging om e-government te definiëren, bijvoorbeeld de Wereldbank en de
Verenigde Naties. Tussen die definities onderling is er uiteraard heel wat
overlap, maar er zijn ook subtiele verschillen. Uit de verschillende definities
destilleerden Palvia & Sharma een nieuwe definitie: E-government involves
using information technology, and especially the Internet, to improve the
delivery of government services to citizens, businesses, and other government
agencies. E-government enables citizens to interact and receive services from
the federal, state or local governments twenty four hours a day, seven days a
week. (Palvia & Sharma 2007: 2)
Daarnaast
onderscheiden zij ook nog m-government (mobile government). Die term slaat op
het gebruik van draadloze technologieën bij het aanbieden van
overheidsdiensten. Volgens de auteurs werken e-government en m-government
complementair.
Een
belangrijk ander onderscheid is dat tussen e-government en e-governance.
E-governance is niet beperkt tot de openbare sector. It implies managing and
administering policies and procedures in the private sector as well. (Palvia & Sharma 2007: 2) Of zoals volledig
gedefinieerd: e-governance means utilizing IT to guide and restrain collective
activities of groups that manage formally and informally processes and
institutions in private as well as public enterprises.
(Palvia
& Sharma 2007: 7)
Taxonomie
E-government bestaat uit verschillende aspecten.
Daarom bieden Palvia & Sharma ook een soort van taxonomie aan:
G2C
= government to citizen
Onder
deze categorie vallen heel wat zaken die in het Nederlands onder de term e-loket
zouden vallen. Bijvoorbeeld: aanvraag van documenten, wijziging van gegevens en
informatie-uitwisseling.
G2B / B2G = government to business / business to
government
Hieronder
vallen alle contacten tussen de overheid en ondernemingen.
G2G
= government to government
Dit
is de samenwerking tussen verschillende overheidsdiensten. Diensten kunnen
onderling bijvoorbeeld informatie uitwisselen om efficiënter te kunnen werken.
E-democracy
Hieronder
verstaan de auteurs online contacten tussen politieke partijen, hun mandatarissen
en het kiespubliek. Een ander aspect is e-voting. Elektronisch stemmen zou veel
betrouwbaarder zijn en minder vatbaar voor manipulatie of fraude. Sinds 2007 is
echter ook al aangetoond dat e-voting verre van onfeilbaar is.
Tweejaarlijks publiceren de Verenigde Naties een rapport over de vooruitgang van landen op het gebied van e-government. In 2012 is Zuid-Korea koploper in deze ranking. Nederland volgt op de tweede plaats en Groot-Brittannië is derde. België is terug te vinden op de 24ste plaats, en dat is 8 plaatsen lager dan in 2010. Op de drie laatste plaatsen staan Niger, Tsjaad en Somalië.
Palvia, S.C.J., and Sharma, S.S. (2007). E-Government and E-Governance:
Definitions/Domain Framework and Status around the World. [Online] http://www.iceg.net/2007/books/1/1_369.pdf
In de les van 9 november werden verschillende
bronnen behandeld die journalisten kunnen gebruiken om info te verzamelen. Ze
kunnen hun zoektocht bijvoorbeeld starten via Google of Wikipedia, maar ook via
sociale netwerksites zoals Facebook of Twitter. We hebben het hier dan wel over
westerse journalisten. Niet overal ter wereld is de toegang tot die bronnen zo
vrij als in het westen, en vaak zijn er alternatieven. In deze blog gaan we wat
dieper in op de situatie in China.
Zoekmachines: Google en Baidu
In 2000 richtten Robin Li en Eric Xu een Chinese
zoekmachine op: Baidu (letterlijk vertaald honderden keren). Özum Canel gaat
in zijn artikel De Chinese zoekmachine Baidudieper in op de oprichting en de geschiedenis
van het bedrijf. Een ding staat vast: de gelijkenissen met Google zijn
treffend. Baidu
ontpopte zich tot de marktleider in China.Het bestaan van Baidu
verhinderde Google niet om ook zijn kans te wagen op de Chinese markt. In
januari 2006 werd de Chinese versie van Google gelanceerd, maar dat werd geen succes. Niet
alleen kreeg de Amerikaanse zoekgigant af te rekenen met tegenwerking van de Chinese
autoriteiten, Baidu bleek ook veel beter te kunnen inspelen op de wensen van de
Chinezen. Zo bleek Baidu wel bereid om links aan te bieden naar illegale
downloads van films en muziek, iets wat Google pertinent weigerde. Baidu werd
wel aangeklaagd door de muziekindustrie, maar in 2006 sprak een Chinese rechter
het bedrijf vrij.
De
Chinese overheid houdt Google ook scherp in het oog. De oprichting werd alleen
toegestaan door de Chinese overheid op voorwaarde dat het Amerikaanse bedrijf
resultaten van zoekopdrachten zou wegfilteren die het regime in Peking
onwelgevallig zijn (Boekestijn 2011, 27). Chinese zoekopdrachten naar pakweg
Dalai Lama en Tiananmenprotest werden op die manier onmogelijk gemaakt. In 2012
konden Chinezen wel zoeken naar info over dat protest, maar de eerste hit was
een politiek statement van premier Wen Jiabao.
Encyclopedie: Wikipedia en Baidu
Baike
In
2002 startte de Wikimedia Foundation een Chinese versie van Wikipedia. De
Chinese overheid hield ook deze website nauwkeurig in de gaten. Verschillende
malen werd de website geblokkeerd, bijvoorbeeld in 2004 rond de vijftiende
verjaardag van het bloedbad op het Tiananmenplein. In 2006 maakte Baidu ook
zijn intrede in deze wereld. Het bedrijf stond toen aan de wieg van een Chinese
internetencyclopedie: Baidu Baike. Die encyclopedie werkt volgens hetzelfde
principe als Wikipedia, met gebruikersbijdragen, maar net zoals de zoekrobot
Baidu wordt de encyclopedie gecensureerd door de Chinese autoriteiten. In een video-interview met The Wall Street Journal vertelt CEO Robin Li dat
hij het niet meer dan logisch vindt dat een Chinees bedrijf zich moet houden
aan de Chinese wetgeving. Volgens hem is het merendeel van de gebruikers ook
niet op zoek naar politiek gevoelige informatie, maar vooral naar
entertainment.
Sociale media: Twitter en Weibo
In
de tweede helft van 2009 werden Facebook en Twitter in China geblokkeerd. In
die periode waren namelijk rellen aan de gang in de provincie Xinjiang en de
Chinese autoriteiten gingen ervan uit dat via die sociale netwerken het oproer
verder aangevuurd zou kunnen worden. Er bestaat sinds 2009 ook een Chinese microblogsite:
Weibo. De site werkt volgens hetzelfde principe als Twitter, maar de site doet
in belangrijke mate aan zelfcensuur.
Bronnen:
Boekestijn,
Arend Jan (2011). Mijmeren Overzee. Delft: Uitgeverij Eburon.
140. Dat is het aantal tekens dat een bericht op Twitter maximaal mag tellen. En toch zetten die korte tweets vaak een lawine van reacties in beweging. Niet in het minst in de politiek. Zoals reeds vermeld in het blogbericht van 25 oktober is voor politici steeds belangrijker om mee te zijn in de wereld van sociale media. Websites zoals Facebook en Twitter hebben niet alleen een groot bereik, ze verkleinen ook de afstand tussen de politicus en zijn of haar kiespubliek. De laatste jaren hebben ook heel wat Belgische en Nederlandse politici Twitter ontdekt. Deze week nemen we een kijkje in de politieke Twitterwereld van de lage landen.
Dé bekendste politieke tweet was waarschijnlijk die van Vincent Van Quickenborne (@VincentVQ) op 22 april 2010. Hij schreef toen Alea iacta est, en kondigde daarmee aan dat Open VLD de stekker uit de regering-Leterme II trok. Van Quickenborne werd door de lezers van Le Soir later dat jaar trouwens uitgeroepen tot meest invloedrijke politieke Twitteraar. Quickie laat zich echter soms ook verleiden tot minder gewichtige tweets, zoals een foto van zijn bloten voeten in de Kamer. Van Quickenborne kreeg ook al kritiek te slikken via Twitter. Na de coup tegen Stefaan De Clerck in Kortrijk uitte diens zoon Felix (@F3lixDeClerck) zijn ongenoegen via Twitter: zum Qotsen.
Bij de christendemocraten is voormalig premier Yves Leterme (@YLeterme) dan weer een fervente Twitteraar. Alleen heeft de Ieperling er iets minder verstand van dan zijn blauwe collega. Zo verstuurde hij al verschillende keren privéberichten naar al zijn volgers. Door dat geblunder werd Leterme de bron van een nieuwe uitdrukking: een Letermeke doen, wat zoveel wil zeggen als in de fout gaan bij het verzenden van een tweet.
In januari 2012 pakte Knack uit met een ranglijst van de meest invloedrijke Twitteraars, op basis van het aantal volgers. Europees president Herman Van Rompuy (@euHvR) bekleedde de eerste plaats, Leterme en Van Quickenborne volgden op plaatsen twee en drie. Belangrijke kanttekening: het account van Van Rompuy wordt beheerd door een mediateam.
De combinatie politiek-Twitter vormde het uitgangspunt van het boek Politics and the Twitter Revolution van John H. Parmelee en Shannon L. Bichard. Daarin onderzoeken de auteurs onder meer hoe groot de invloed van Twitter is op de volgers en of Twitter een goede zaak is voor de democratie. Ze kwamen onder meer tot de conclusie dat de tweets van politici erg invloedrijk zijn (zelfs invloedrijker dan de mening van familie of vrienden). Aan de andere kant werkt Twitter volgens hen echter ook polariserend.
Een ander interessant werk is de paper Verhagen 2.0 uit 2009, waarin Daphne Jacobson het Twitter-gedrag van de Nederlandse christendemocraat Maxime Verhagen (@MaximeVerhagen) onder de loep neemt. Er wordt enerzijds onderzocht waarom Verhagen tweets verstuurd, maar anderzijds ook hoe die tweets door zijn volgers gepercipieerd worden. Verhagen geeft aan dat hij begon te twitteren omdat hij op een directe manier met de burger wou communiceren (vandaar ook zijn beslissing om in het Nederlands en niet in het Engels te twitteren). Als minister van Buitenlandse Zaken wilde hij ook laten zien hoe belangrijk het buitenlands beleid is en hoe het tot stand komt. Voor die doelen leek Twitter hem de beste oplossing, ook al omdat hij minder goede ervaringen had met blogs: Een weblog heeft Verhagen bovendien al een keer gehad. Hij was echter op zoek naar meer interactie en serieusheid: geen gescheld en getier zoals vaak het geval is in reacties op weblogs. Bij de reacties van volgers valt op dat veel mensen op voorhand niet verwacht hadden dat Verhagen zelf tweets zou versturen. Velen hadden verwacht dat het een soort van promotiekanaal zou worden. Andere volgers geven dan weer aan dat ze dankzij de tweets van Verhagen een beter inzicht gekregen hebben in de drukke werkzaamheden van een toppoliticus.
Tot slot nog een overzicht van de Twitter-accounts van enkele invloedrijke politici, met hun aantal volgers (2 november 2012):
Parmelee, John H. & Bichard, Shannon L. (2012). 'Politics and the Twitter Revolution - How Tweets Influence the Relationship between Political Leaders and the Public.' Plymouth: Lexington Books.
Digital divide & de Amerikaanse presidentsverkiezingen
Digital divide in Amerikaanse verkiezingen
Over twee weken trekken de Amerikanen naar de stembus. Ze staan dan voor de keuze tussen nog eens 4 jaar Barack Obama of een eerste termijn voor Mitt Romney. De campagne wordt op veel verschillende gebieden gevoerd, en niet in het minst via internet. Elke presidentskandidaat beschikt minstens over een eigen website, Facebook- en Twitter-account en Youtube-kanaal. In 2008 was Barack Obama de eerste om optimaal gebruik te maken van al deze kanalen. Een groot deel van de fondsen die hij binnenrijfde waren afkomstig van online donateurs. Op het gebied van nieuwe media was Obama veel meer aanwezig dan zijn opponent John McCain, zoals onder meer blijkt uit dit artikel.
Ook tijdens de huidige campagne laat Obama zich niet onbetuigd op sociale en andere nieuwe media. Maar ook de Republikein Mitt Romney maakt er nu ten volle gebruik van.
Het belang van online media in de aanloop naar verkiezingen zit dus duidelijk in de lift. Maar niet iedereen heeft toegang tot al die online info. Wat de reguliere verkiezingspropaganda betreft, vormt dat niet meteen een groot probleem. De Amerikanen worden er toch mee om de oren geslagen: op papier, op radio en televisie en zelfs telefonisch. Maar de info die de partijen verspreiden is uiteraard niet de enige die in verkiezingstijden verschijnt. Zo zijn er heel wat auteurs die kritische bedenkingen uiten bij de uitspraken en plannen van de kandidaten. En die worden niet deur aan deur rondgebracht. Nochtans is ook die input noodzakelijk om een gefundeerde mening te kunnen vormen. Maar het feit dat die info voornamelijk online te vinden is, zorgt er ook voor dat ze niet voor iedereen toegankelijk is. En zo krijgt de digital divide invloed op de verkiezingen.
Ter illustratie enkele cijfers: in het rapport Exploring the Digital Nation Computer and Internet Use at Homeuit 2011 blijkt dat ca. 68% van de Amerikaanse gezinnen thuis internet heeft. 77% van de gezinnen heeft thuis een computer. In bepaalde minderheidsgroepen liggen die percentages een pak lager: Lower income families, people with less education, those with disabilities, Blacks, Hispanics, and rural residents generally lagged the national average in both broadband adoption and computer use.Hoewel we er wel rekening mee moeten houden dat mensen ook via andere kanalen bepaalde internetinfo bemachtigen (bv. school, werk) blijft er toch een bepaald segment van de bevolking dat er niet mee in contact komt. En dan gaat het wellicht vaak over mensen uit de genoemde minderheidsgroepen. Als we in beschouwing nemen dat die vaak een doorslaggevende stem hebben bij de Amerikaanse presidentsverkiezingen, kunnen we stellen dat de digital divide een bepalende factor is in de Amerikaanse politiek.
Tags: digital divide, Verenigde Staten, verkiezingen, sociale media
18-10-2012
Een haat-liefde-relatie
Een haat-liefde-relatie
Met de les van 12 oktober in het achterhoofd vond ik het interessant om op zoek te gaan naar bijdrages over de relatie tussen blogs en professionele media. De internetzoektocht leverde een interessant artikel op uit 2003 waarin de invloed van blogs op de professionele journalistiek besproken wordt. Het artikel is negen jaar oud maar nog steeds erg actueel, ook al zag de toenmalige Twitter- en Facebookloze wereld er nog erg anders uit.
In het artikel gaf journalist Joseph Daniel (J.D.) Lasica (foto) enkele voorbeelden van positieve ervaringen met blogs. Zo ging hij na een concert van Coldplay online op zoek naar de playlist. Op professionele websites was die lijst nog onvindbaar, maar Lasica vond via Google heil op een blog. Blogs bleken dus sneller informatie te kunnen leveren dan mainstream media. Op de blog van Lisa Rein vond Lasica dan weer uitgebreide info terug over vredesdemonstraties in San Francisco. Veel uitgebreidere info dan wat traditionele media aanboden.
Lasica was anno 2003 dus duidelijk fan van de blogosfeer. Hij betitelde bloggers toen al als een type journalisten: participatory journalists of journalists from the edges, termen die hij als volgt definieert: individuals playing an active role in the process of collecting, reporting, sorting, analyzing and disseminating news and information a task once reserved almost exclusively to the news media.
Hij besefte echter dat de kloof tussen bloggers en professionele journalisten dan nog erg diep was. Zo schrijft hij over de bloggers: Many bloggers look upon mainstream media as an arrogant, elitist club that puts its own version of selfinterest and economic survival above the societal responsibility of a free press. Uit het andere kamp citeert hij journalisten die nieuwsblogs maar matig kunnen appreciëren. Leslie Walker van de Washington Post zegt bijvoorbeeld dat lezers nooit op blogs terecht zullen kunnen voor betrouwbaar nieuws omdat bloggers nu eenmaal de gevestigde journalistieke principes niet naleven. Bill Thompson, gastdocent in de opleiding journalistiek aan de City University in Londen, gaat zelfs nog verder: Blogging is not journalism. Period.
Zoals gezegd is Lasica zelf een fervente voorstander van de nieuwe media. Hij haalt enkele interessante argumenten aan die ik graag met jullie deel:
Een blogger doet exact wat de term journalist inhoudt: bijhouden wat van dag tot dag gebeurt.
Journalisten zijn vaak generalisten, bloggers specialisten. Ze zijn bijgevolg beter geplaatst om over bepaalde onderwerpen te schrijven.
Blogs kunnen aangeven wat nieuwswaardig is. Journalisten kunnen daarop inspelen in de traditionele media.
Journalisten die een blog bijhouden staan dichter bij hun lezers. Ze krijgen een gezicht en persoonlijkheid. De lezers kunnen ook sneller in debat gaan met de journalist en worden op die manier betrokken in de nieuwsgaring.
Hoewel het artikel dus al negen jaar oud is, is het nog altijd erg actueel. De argumenten zijn nog altijd bijzonder krachtig en Lasica sloeg volgens mij de nagel keihard op de kop. Wilson Lowrey vroeg zich in 2006 bijvoorbeeld al niet meer af OF blogs belangrijk zijn voor de journalistiek, maar wel HOE belangrijk ze zijn.
Bronnen:
Lasica, J.D. (2003) Blogs and Journalism Need Each Other, Nieman Reports. 57(3):70-74. [Online] http://www.nieman.harvard.edu/reports/03-3NRfall/V57N3.pdf
Lowrey, W. (2006) Mapping the Journalismblogging Relationship, Journalism 7(4): 477-500
Verschillende mediabedrijven die samensmelten tot 1 gigantische speler, dat doet kritische stemmen opgaan. Maar wanneer de big boss van zon grote speler zich ook nog eens hoogstpersoonlijk in de politieke arena begeeft en invloed uitoefent op het kiespubliek via zijn bedrijf is dat nog veel meer stof tot discussie.
Er zijn verschillende voorbeelden bekend. Zo is er bijvoorbeeld Silvio Berlusconi, eigenaar van het mediaconglomeraat Mediaset en drie keer premier van Italië. In het boek De spelregels van de democratie. Kiesstelsels en politieke systemen in Europa legt Stefaan Fiers de vinger op de wonde. Tijdens de kiesstrijd in 2001 kregen Berlusconi en zijn opponent Francesco Rutelli elk 400 minuten zendtijd op de openbare zenders RAI 1, RAI 2 en RAI 3. Op de kanalen die in handen zijn van Mediaset kreeg Berlusconi echter 1427 minuten tegenover 887 voor Rutelli. De mediamagnaat maakte dus perfect gebruik van zijn bevoorrechte positie.
Een ander voorbeeld is Michael Bloomberg, oprichter van een persagentschap dat zijn familienaam draagt en sinds 2002 burgemeester van New York. Kort na de verkiezingsoverwinning van Bloomberg plaatste Raf Custers enkele kritische kanttekeningen bij diens spreidstand tussen media en politiek: De redactie maakt zich sterk dat ze in volle onafhankelijkheid over het beleid van haar baas als New Yorkse burgervader zal kunnen berichten. [ ] Wir Sollen Sehen, zei de blinde. Het is inderdaad weinig waarschijnlijk dat Bloombergs media de beslissingen van hun broodheer op de korrel zullen nemen. Wanneer dat echter niet meer gebeurt, krijgt een deel van het kiespubliek een wel erg eenzijdig verhaal te horen. Een verhaal dat bij de volgende stembusgang ongetwijfeld in de kaart van Bloomberg speelt.
Voor Belgen kan deze relatie tussen media en politiek misschien wel vreemd in de oren klinken, in Amerika is het al langer common business. Amerikaanse televisiestations scharen zich bijvoorbeeld openlijk aan de kant van een partij of politicus. En dat gaat vaak gepaard met een rondje vuilspuiterij, zoals geïllustreerd in volgende compilatie van beelden uit nieuwsuitzendingen van de zender FOX.
In België zijn we tot vandaag gelukkig van dit soort toestanden gespaard gebleven. En nu maar hopen dat Wouter Vandenhaute het niet in zn hoofd haalt om in de politiek te stappen.
Tags: media moguls, conglomeraten, Berlusconi, Bloomberg
06-10-2012
Welkom!
WELKOM
Deze blog werd gestart op 6 oktober 2012 in het kader van het vak "Nieuwe media en mediaconvergentie" uit de Master in de Journalistiek aan de Hogeschool Universiteit Brussel. In deze blog probeer ik na elke les wat dieper in te gaan op een lesonderwerp. Gezien mijn persoonlijke interesse voor politiek, zal ik regelmatig een link leggen met dit vakgebied. Veel leesplezier!