A.C. Emmerich: Het openbaar leven van Jezus
Hoofdstuk 2.2: Johannes De Doper tot het doopsel van Jezus Oogopslag op Josuë
Toen Josuë de Israëlieten door de Jordaan leidde, zag ik dat de Jordaan zeer aangezwollen was [Jos:3, 15]. De Verbondsark werd ver voor het volk uit naar de Jordaan gedragen. Onder de twaalf leiders en dragers, wier namen ik allemaal geweten heb, waren Josuë, Kaleb en een man met een naam die bijna als Enoï luidde. Bij de Jordaan nam een van die dragers het voorste deel, dat anders door twee mannen gedragen werd. De overigen droegen achter hem, en zohaast hij de voeten van de Ark in het water had gezet, hield het aanstromende water op met vloeien en het zwol het aan tot een watermassa die gesteven scheen als gelei en die groeide tot een berg, zo hoog dat men hem van verre bij de stad Zartan kon zien. Het water naar de kant van de Dode Zee stroomde weg en men kon droogvoets door de bedding van de stroom gaan. De Israëlieten togen door de Jordaan op een [eerbiedige] afstand van de Ark [Jos. 3: 4] en over een breedte verder naar beneden. Verder in het bed van de stroom gekomen zetten de levieten de Ark neer op een plaats waar vier vierhoekige stenen regelmatig op de bodem lagen. Ze waren bloedrood en aan elke zijde lagen twee rijen van zes driekantige, gladde en als behouwen stenen, dus aan elke zijde twaalf. De twaalf levieten zetten de Verbondsark op de vier middelste [vierhoekige] stenen neder en traden zelf, zes rechts en zes links, op de naastgelegen twaalf driehoekige stenen. Deze stenen staken met hun spits in de grond en hun driehoekig vlak was van boven.
Twaalf andere, verderaf naar buiten gelegen, insgelijks driehoekige zeer grote en dikke stenen [nochtans kleiner dan de voorgaande] waren bontkleurig, in kleur verschillend, en sommige met allerhande figuren en bloemen dooraderd. Josuë liet twaalf mannen uit de twaalf stammen uitkiezen, om die stenen [nl. de buitenste] op hun nek naar de oever en tamelijk ver landwaarts in te dragen. Zij moesten die in twee rijen daar als gedenkstenen neerleggen. In de buurt van de plaats waar zij ze neerlegden, ontstond later een dorp. De namen van de twaalf stammen en van de twaalf dragers werden in die stenen gebeiteld. De stenen waarop de levieten stonden [de twaalf binnenste] waren groter dan die der buitenste rijen en ze werden, toen de levieten het bed van de stroom verlieten, omgekeerd, zodat ze met hun spits omhoog kwamen te liggen. De stenen die men aan land gedragen had, waren ten tijde van Johannes niet meer zichtbaar. Of ze slechts met aarde bedekt of door oorlog vernietigd waren, weet ik nu niet. Later werd er door Helena, zo ik meen,een kerk gebouwd. Johannes had er zijn tent tussen opgericht.
De juiste plek waar de Verbondsark in de Jordaan nedergezet was geworden, is die van de doopvijver van Jezus op het eiland, dat onlangs uit het water te voorschijn kwam. Nadat de Israëlieten met de Ark aan de overkant gekomen waren en de 12 stenen opgericht hadden [d.i. nadat zij de 12 in de bedding achtergebleven stenen omgekeerd en met hun punt in de hoogte opgericht hadden], begon de Jordaan weer te stromen.
De overige stenen bleven in de Jordaan, maar eer de levieten de bedding verlieten, keerden zij de stenen uit de rijen 2 en 5 om met hun punt omhoog. Deze en de vierkante stenen kwamen vóór Jezus' doop met het eilandje omhoog. Afgezien van de bijzonderheid over het eilandje, zijn dit Bijbelse gegevens, die echter daar niet zo duidelijk zijn. Immers, na het wegdragen van de 12 stenen [de buitenste] verhaald te hebben, vervolgt de Bijbel: "Tevens plaatste [zo vertaalt men] Josuë 12 stenen midden in de Jordaan, waar de voeten van de priesters die de Ark droegen,gerust hadden. Ze zijn daar nog tot op de dag van heden."
Dit is de exegeten een raadsel: waarom 12 stenen uit de Jordaan nemen en er 12 terugbrengen, leggen of plaatsen? Zulke vertaling is eigenlijk onjuist. Men vertaalt zo,omdat men niet weet hoe de zaak ineenzit. De juiste vertaling moet zijn: "Josuë richtte de 12 stenen op." "Erexit" is de letterlijke vertaling. Volgens A.C. Emmerichs verklaring wordt bedoeld dat Josuë de stenen omkeerde met hun spits omhoog, opdat ze een gedachtenis zouden zijn voor het nageslacht.
Hier lost Emmerich dus weer een schriftuurprobleem op en anderzijds wordt haar mededeling door de H. Schrift bevestigd. Daaruit volgt ook dat haar andere mededelingen over Melchisedek betreffende het hier en daar plaatsen van stenen als een grondslag en aankondiging van toekomstige heilswerken. Ja, ook haar verklaring over het "engel zijn" van Melchisedek kan niet te versmaden zijn.
Het waren dooraderde, doorbloemde stenen. Zulke noemt men dendrietstenen. Ze vertonen op hun vlakken, als men ze breekt of splijt, figuren van heesters of planten, gelijk bevroren dampen op vensterruiten bloemen vertonen.
De uitdrukking "Johannes plaatste zijn tent tussen de stenen" zou volgens andere gezegden, zo te verstaan kunnen zijn: "tussen de 12 stenen in het noorden enerzijds en de steen der Verbondsark in het zuiden anderzijds.
In Hiëronymus' tijd waren die stenen overgebracht naar het dorp Gilgal. De oude pelgrims vermelden een kerk te Gilgal [Djeldjoel]. Deze is nu gans vernietigd, maar men veronderstelt dat ze gestaan heeft op een aardterras, waar vele mozaïeksteentjes liggen die afkomstig geacht worden van die kerk.
Hier uit Brentano, in een nota, het vermoeden dat die stenen door Johannes' verblijf alhier weer aan de dag kunnen gekomen zijn, of dat ze wellicht door andere vervangen waren in een laterr tijd, want Hiëronymus verzekert dat de H. Paula ze te Gilgal gezien heeft. Eusebius verklaart in zijn Onomastikon dat ze in zijn tijd te Gilgal nog bestonden. Johannes Moshus vertelt van abt Agiodulus dat hij van God de genade bekomen had de 12 stenen te zien, die "in de Jordaan opgericht werden". [Dit laatste wijst op een verwarring tussen de 12 stenen die aan land gebracht werden en de 12 die in de Jordaan bleven liggen.] In zijn nota zegt Brantano nog [wat van minder belang is], dat de Doper op die stenen wees, naar de mening van sommige kerkvaders, toen hij zegde: God kan uit die stenen kinderen van Abraham verwekken. Jezus doopvijver op het eilandje en Melchisedek
29 augustus. De waterspiegel van Jezus doopvijver lag zo diep, dat men van op de oever de dopeling slechts tot onder de borst kon zien. De verdieping was zacht neerhellend en daarin was de achthoekige waterkom, die een doorsnede had van ongeveer vijf voet en omgeven was door een rand met vijf insnijdingen, openingen of doorgangen. Op deze rand konden verscheidene mensen gemakkelijk plaats nemen. Ik heb nu ook gezien dat de 12 driehoekige stenen, waarop de Levieten gestaan hadden en die zij daar op wonderbare wijze met de spits in de grond aantroffen, opgericht werden met de spits omhoog. Ik heb gezien, zeg ik, dat die twaalf kleine piramiden aan beide zijden van Jezus' doopvijver met hun spits uit de grond omhoogstaken. In de doopvijver zelf [dus op zijn bodem] lagen onder de waterspiegel de vierhoekige rode stenen, waarop de Ark had gerust. Ik dacht daarbij dat ze moesten gezonken zijn, want bij de doortocht lagen zij op gelijke hoogte [als de andere stenen], of dat de 12 levietenstenen moesten gestegen zijn. Die stenen staken voortijds bij laag water met hun spitsen boven de Jordaan uit. Dicht bij de rand van de waterkom lag een driehoekige, pyramidevormige steen met zijn spits in de grond. Op deze steen stond Jezus bij [onmiddellijk na] zijn doop, op het ogenblik dat de H. Geest over hem kwam.
Aan zijn rechterzijde stond de dunne palmboom dicht bij de rand van de waterkom. Hij omvatte die boom met zijn rechterhand en aan zijn linkerzijde stond de Doper. Dit geldt voor het ogenblik onmiddellijk na zijn doop, toen Hij, uit het water tredend, op de steen plaats had genomen en zich naar het noorden gekeerd had. Deze driehoekige steen, waarop Christus stond, is, gelijk ik het me vaag herinner, geen van die 12 omringende stenen. Me dunkt dat Johannes hem van de oever aangebracht heeft. Het had ook een verborgen, diepzinnige betekenis en was met allerhande bloemen en figuren dooraderd. De twaalf andere stenen waren van verschillende kleuren en ook op veelvuldige wijze dooraderd en doorbloemd. Ze waren groter dan die welke aan land gedragen werden.
Ik herinner mij iets wat ik op dit ogenblik niet met voldoende duidelijkheid kan vertellen, nl. als waren die stenen geheimnisvol [rijk aan betekenis, zoals verder aangetoond zal worden] en als waren het edelstenen geweest en als had Melchisedek ze klein geplant eer de Jordaan op deze plaats voorbijvloeide. Hij heeft op meerdere plaatsen op die manier iets gevestigd [een soort eerste steen gelegd], wat, na lang met slijk en aarde bedekt gelegen te hebben, later aan het licht kwam en een heilige plaats werd, waar zich een heilsgebeurtenis voordeed.
Emmerich vulde deze uitlating bij een later gelegenheid aan als volgt: Melchisedek nam vele plaatsen van het Beloofde Land door aanbrenging van een teken [of steen] als het ware in bezit. Hij nam de afmetingen op van de latere vijver Bethesda. Hij grondvestte een steen waar de tempel moest oprijzen, nog eer Jerusalem bestond. Ik zag hem de 12 edelstenen, waarop de priesters met de Verbondsark bij de doortocht van de kinderen van Israël gingen staan, in de korrel- of zaadtoestand a.h.w. planten, en ze zijn gegroeid. Die edelstenen liet men als heilig onaangeroerd liggen. Later waren ze niet meer te zien, werden ze vergeten en daarna tot sierstenen in de kerken verbruikt.
Ook meen ik mij te herinneren, doch niet heel duidelijk, dat van die 12 stenen of van die welke aan land gedragen werden, de edelstenen voortkwamen, die ingezet waren op het borstschild dat de Doper op het tegenwoordige driedaagse feest droeg.
Derde gezant uit Jeruzalem. Derde bezoek van Herodes. Johannes op alle manieren geknoeid.
3 tot 17 september. Na het driedaags feest, wanneer Johannes weer aan de doopplaats werkzaam was, zag ik een nieuw gezantschap van ongeveer 20 personen uit alle rechtbanken van Jeruzalem tot hem komen om hem ter verantwoording te roepen. Zij wachtten ter plaatse waar men het feest gehouden had en daar ontboden zij Johannes tot zich. Maar hij kwam niet.
Daags daarna naderden zij tot op een klein half uur van de doopplaats. Johannes liet hen zelfs niet toe in de kring der vele omliggende woningen[die er als een kleine stad begonnen uit te zien]. Dit terrein was afgetuind. Ik zag Johannes na zijn arbeid van op een zekere afstand met hen onderhandelen. Zijn manier van spreken met hen was zoals altijd: hij verwierp al hun vragen en verwees hen naar Degene die weldra naar zijn doop zou komen, die méér was dan hij en die hij nooit had gezien.
Hierna zag ik Herodes in een soort kast op een muilezel rijdend, en zijn broers vrouw met wie hij leefde en die ook op een muildier reed. Zij was trots en schaamteloos opgedirkt, vouwrijk en breed gekleed. Zij kwamen met een gevolg van dienaren tot in de nabijheid van de doopplaats.
De vrouw bleef vrij ver verwijderd en op haar muildier gezeten, maar Herodes steeg af en kwam nader tot op een zekere afstand en Johannes begon nu een gesprek met hem. Herodes redetwistte met Johannes,want deze had een ban over hem uitgesproken, nadat hij hem het pleitschrift van zijn overspelige verbintenis had voorgelegd. Johannes had hem daardoor van alle deelneming aan de doop en aan het Heil van de Messias uitgesloten, indien hij die schandelijke verbintenis niet verbrak. Herodes vroeg aan Johannes of hij geen Jezus van Nazareth kende, van wie er nu in het land overal zoveel gesproken werd, of hij boden van hem ontving en of deze het misschien was, wiens komst hij altijd aankondigde. Herodes bad Johannes hem dit te zeggen en wel in zijn eigen voordeel, want dan wilde hij zich met zijn petitie tot deze wenden.
Johannes wedervoer dat deze hem evenmin zou aanhoren, dat hij een echtbreker was en bleef. Hij mocht zijn zondige verhouding voorleggen aan wie hij wilde, het zou een echtbreuk blijven. Toen vroeg Herodes hem waarom hij niet nader tot hem kwam en steeds maar uit de verte tot hem riep, en Johannes antwoordde: "Gij waart blind en zijt door uw echtbreuk nog blinder geworden, en hoe meer ik nader, hoe blinder gij zult worden, maar wanneer ik in uw macht zal zijn, zult gij iets doen wat u zal berouwen!" Dit was een voorzegging van zijn dood. Herodes en zijn wijf verlieten nu zeer verbitterd Johannes.
In de laatste dagen zag ik Johannes zeer bedroefd. Het was alsof zijn tijd nu welhaast ten einde liep, want in zijn doen legde hij niet meer zoveel vurigheid aan de dag. Ik heb gezien dat hem grote moeilijkheden aangedaan werden. Het ene gezantschap volgde op het andere, nu uit Jericho, dan uit Jeruzalem en ook van Herodes en allen wilden zij hem uit de doopplaats verdrijven. Zijn aanhangers hadden een aanzienlijk terrein rond de doopplaats als een kampeerplaats ingenomen. Men eiste nu van Johannes dat hij van die plaats zou wijken en zich over de Jordaan terugtrekken. Ik zag zelfs dat soldaten van Herodes zij die hier kampeerden wegdreven en de omtuiningen tot op een zekere oppervlakte na wegbraken, maar tot Johannes in zijn tent bij de 12 stenen zijn zij toch niet gekomen.
Ik zag Johannes zeer bedroefd en terneergeslagen met zijn leerlingen daarover spreken. Hij wenste zo vurig dat Jezus tot zijn doop zou komen en hij voor Hem naar de andere zijde mocht wijken. Hij zou niet lang meer onder hen, zijn leerlingen blijven. Dezen waren hierover zeer bedroefd, want zij wilden niet dat hij hen verliet.
Jezus doop is nabij
19 tot 26 september. In deze dagen zijn bij Johannes verscheidene groepen aangekomen die Jezus tot de doop door Johannes had opgewekt. Ook Parmenas en zijn ouders trokken er uit Nazareth heen, zoals ook meerdere tollenaars. Ik zag met vreugde hoe Johannes de boodschap van Jezus' nadering ontving, daardoor met nieuwe moed vervuld werd, opstond en ijverig zijn doopwerk hervatte. Hij hield een schone toespraak over de Messias, voor wie hij weldra de plaats inruimen en wijken zou. Hij verootmoedigde zich zo diep voor Hem, dat zijn leerlingen er zich smartelijk over bedroefden.
Het eiland van Jezus' doopvijver is nu reeds geheel en schoon groen. Niemand betreedt het, tenzij af en toe Johannes. De brug erheen houdt hij gewoonlijk afgesloten. Johannes was na de laatste aanvallen van Herodes en de Joden zeer neerslachtig. Het was echt aandoenlijk om zien, hoe zijn vurigheid verminderde, naargelang de tijd van Jezus' komst [buiten zijn weten] naderde, maar nu hij het bericht van Jezus komst ontvangen heeft, vat hij nieuwe moed. Ik meen dat Jezus binnen 8 of 10 dagen hier zal zijn.
Verscheidene scharen begeleiders, die Jezus vooruit gezonden had uit Nazareth zag ik bij Johannes aangekomen. Ik zag hen in zijn tent tegen hem over Jezus vertellen. Johannes was zo vol liefde tot Jezus en daarom zo vol ijver, dat hij bijna ongeduldig werd, omdat Jezus nog steeds niet duidelijker gezegd had dat Hij de Messias was. Dit is begrijpelijk en het was zeer menselijk. Terwijl Johannes nu die vrienden van Jezus doopte, kreeg hij de zekerheid van Jezus nabijheid, want hij zag een lichtwolk over hen komen en zag in een visioen Jezua en al zijn leerlingen rondom Hem. Sinds dit ogenblik is Johannes onbeschrijfelijk verheugd. Hij ziet telkens opnieuw in de verte of de Heer nog niet nadert.
Jezus doop is nabij
19 tot 26 september. In deze dagen zijn bij Johannes verscheidene groepen aangekomen die Jezus tot de doop door Johannes had opgewekt. Ook Parmenas en zijn ouders trokken er uit Nazareth heen, zoals ook meerdere tollenaars. Ik zag met vreugde hoe Johannes de boodschap van Jezus' nadering ontving, daardoor met nieuwe moed vervuld werd, opstond en ijverig zijn doopwerk hervatte. Hij hield een schone toespraak over de Messias, voor wie hij weldra de plaats inruimen en wijken zou. Hij verootmoedigde zich zo diep voor Hem, dat zijn leerlingen er zich smartelijk over bedroefden.
Het eiland van Jezus' doopvijver is nu reeds geheel en schoon groen. Niemand betreedt het, tenzij af en toe Johannes. De brug erheen houdt hij gewoonlijk afgesloten. Johannes was na de laatste aanvallen van Herodes en de Joden zeer neerslachtig. Het was echt aandoenlijk om zien, hoe zijn vurigheid verminderde, naargelang de tijd van Jezus' komst [buiten zijn weten] naderde, maar nu hij het bericht van Jezus komst ontvangen heeft, vat hij nieuwe moed. Ik meen dat Jezus binnen 8 of 10 dagen hier zal zijn.
Verscheidene scharen begeleiders, die Jezus vooruit gezonden had uit Nazareth zag ik bij Johannes aangekomen. Ik zag hen in zijn tent tegen hem over Jezus vertellen. Johannes was zo vol liefde tot Jezus en daarom zo vol ijver, dat hij bijna ongeduldig werd, omdat Jezus nog steeds niet duidelijker gezegd had dat Hij de Messias was. Dit is begrijpelijk en het was zeer menselijk. Terwijl Johannes nu die vrienden van Jezus doopte, kreeg hij de zekerheid van Jezus nabijheid, want hij zag een lichtwolk over hen komen en zag in een visioen Jezua en al zijn leerlingen rondom Hem. Sinds dit ogenblik is Johannes onbeschrijfelijk verheugd. Hij ziet telkens opnieuw in de verte of de Heer nog niet nadert.
Jezus door Johannes gedoopt
28 september. Op zijn weg naar Jericho tot zijn doop was Jezus alleen van Lazarus vergezeld. In het begin van de weg echter ging een dienaar van Lazarus met een fakkel mee, want het was nog nacht. Na omtrent een half uur kwamen zij aan een herberg, die aan Lazarus toebehoorde en waarin de leerlingen zich later dikwijls opgehouden hebben. Nochtans is dit een andere herberg dan die welke op een grotere afstand naar de andere kant [de noordkant] gelegen is en eveneens door hen gebruikt werd. Ik heb in mijn verhalen die herberg reeds dikwijls genoemd. De zaal, waarin Jezus en daarna Maria door Lazarus ontvangen werden, was dezelfde waarin Jezus vertoefde en leerde, alvorens Lazarus van de dood op te wekken. Daar was het ook dat Magdalena bij dezelfde gelegenheid Hem tegemoet kwam.[Men herinnert zich hier nog eens dat Emmerich het laatste jaar van Jezus' leven zag voor het eerste gedeelte].
Aan de herberg gekomen trok Jezus zijn sandalen uit en ging barvoets. Juist hier begint Jezus het meest woeste en steenachtigste gedeelte van Palestina te doorkruisen, de fameuze woestijn van Juda en Jericho, met wegen vol losse kelen en scherpe rotsstukjes. Uit medelijden bad Lazarus Hem dit toch niet te doen, daar de weg zo woest en steenachtig en voor een barvoetsganger niet begaanbaar was. Maar Jezus zei hem ernstig: "Laat dit zo geschieden, Ik weet wat Ik te doen heb." En zo vervolgden zij hun weg door de wildernis. Ik kon nauwelijks uit liefde en medelijden met de Heer mijn tranen weerhouden.
Die woestijn strekt zich vijf uren ver met enge ravijnen en diepe wegen tussen de rotsheuvelen naar Jericho uit. Dan komt men in het vruchtbare dal [of de vlakte] van Jericho, dat twee uren lang gaan is. Nochtans vindt men ook hier nog verscheidene stroken woeste grond. Bij Jericho is men nog eens twee uren gaans van Johannes' doopplaats verwijderd. Jezus ging veel sneller dan Lazarus en was dikwijls een uur voorop.
Ik zag een groep, die Hij uit Galilea naar de doop gezonden had, van de doop terugkeren. Er waren tollenaars bij. Zij trokken een eind ter zijde van Hem door de woestijn naar Betanië. Zij volgden zeer waarschijnlijk de gewone klimweg Jericho en Jeruzalem, terwijl Jezus een meer zuidelijke weg schijnt genomen te hebben. Ik zag Jezus nergens binnengaan. Jericho liet Hij links liggen. Ook een paar andere steden lagen bezijden zijn weg. Hun namen herinner ik me niet meer. Hij ging ze voorbij.
Jezus, die vlugger dan Lazarus ging, kwam bijna twee uren voor deze op Johannes' doopplaats aan. Op het uur van de morgenschemering achterhaalde Jezus in de nabijheid van die plaats op de weg een groep mensen die eveneens naar de doop trokken. Zij kenden Hem niet, maar Hij voegde zich bij hen en zette met hen de weg voort,maar zij bezagen Hem toch dikwijls nieuwsgierig, want zijn voorkomen maakte op hen indruk.
Toen zij aankwamen was het morgen. Een overgrote menigte mensen stond reeds te luisteren naar Johannes die hun met gloedvolle geestdrift sprak over de nabijheid van de Messias en de boetvaardigheid en die zei dat het uur voor hem gekomen was om te wijken. Jezus stond reeds in het gedrang onder de toehoorders. Johannes voelde zijn nabijheid en zag Hem ook hoed. Hij was overstelpt van vreugde en vol vuur, maar hij onderbrak zijn redevoering niet en begon daarop te dopen.
Hij had er reeds zeer vele gedoopt en het was omstreeks 10 uur, toen Jezus in de rij der dopelingen op zijn beurt tot de doopvijver afdaalde. Johannes echter boog zich diep ontroerd en zei: "Ik heb het nodig door u gedoopt te worden en Gij komt tot mij!" Jezus antwoordde hem: "Laat het nu geschieden, want het betaamt dat wij alle gerechtigheid vervullen, dat gij Mij doopt en Ik door u gedoopt wordt." Hij zegde hem ook nog: "Wat u betreft, gij zult de doop van de H. Geest en van het bloed ontvangen." Hierop bad Johannes tot Jezus om hem naar het eiland te willen volgen. Jezus zegde dat Hij dit wilde doen, maar dan moest er van het water, waarin allen gedoopt werden, in de eilandvijver gegoten worden en zij die nu hier waren, moesten daar dan ook gedoopt worden. En de boom die Hij zou omvatten, moest daarna op de gewone doopplaats overgeplant worden, opdat voortaan allen zich daaraan vast zouden kunnen houden.
De Zaligmaker ging nu met Johannes en diens twee leerlingen Andreas en Saturninus over de brug naar het eiland. Andreas was van de negen leerlingen en gezellen van de Heer, van wie hierboven sprake geweest is, van Kafarnaüm naar hier gevolgd. Op het eiland trad Jezus in een kleine tent, die men dicht aan de oostzijde van de doopvijver opgericht had om er zich te ontkleden en weer aan te kleden. De leerlingen volgden tot op het eiland, terwijl een grote menigte mensen zich op de oever en de brug tot aan haar einde verdrongen. Op de brug konden een drietal mensen naast elkander staan. Lazarus was een van de voorste. De doopbron lag in een achthoekige, zacht afhellende diepte, waarin op de bodem een achthoekige rand de bron of vijver omvatte. Deze was door vijf ondergrondse kanalen met de Jordaan in verbinding gesteld. Het water omgaf gans de rand van de bron en liep in de bron langs de doorsnijdingen,die in de rand waren. Drie van deze randdoorsnijdingen waren aan de noordkant, aan het noordelijk einde van het waterbekken of vijver. Langs deze liep het water er in en ze waren zichtbaar. Twee andere, waardoor het overtollige water wegvloeide, waren aan de zuidzijde van de bron en deze waren overdekt en aan de oppervlakte verborgen, want aan deze zijde was de toegang en de plaats van de handeling. Daarom zag men hier het water de bronrand niet omgeven.
Aan de zuidzijde leidden graszoden trappen, langs de schuine helling van de verdieping [ze was een halve man diep] naar de bronrand. Op de zuidoostrand van het watervlak was een driehoekige, glanzende steen dicht tegen de boord van de bron ingevoegd. Eén zijde lag tegen het water en de hoek tegen [of in] het land.
De zijde van de steen was bespoeld door het water en de hoek drong in het land. De zijde van de bronrand, waarnaar de trappen afdaalden, was iets hoger dan de noordelijke zijde, die voor de toevoer van het water drie openingen had. Op de zuidwestzijde van de bron- of vijverrand leidde een afdalende trede tot het ietwat dieper gelegen deel van het overige van de rand en langs die kant alleen ging men op deze rand. In de bron zelf, vóór de driehoekige steen, stond een groene slanke boom en op de bodem lagen de vier vierkante oude heilige stenen.
Het eiland was niet volmaakt effen, maar iets hoger in het midden. Deels bestond de bodem uit rots, deels ook uit zachte plaatsen. Het was met gras bedekt. In het midden stond een boom met wijd uitgebreide takken, en de twaalf bomen die rondom aan de rand van het eiland geplant waren, reikten met hun toppen of kruinen tot bij de takken van die middelste boom en tussen deze twaalf randbomen was een haag van vele kleine struiken geplant.
De negen leerlingen van Jezus, die Hem in de laatste tijd bestendig vergezeld hadden, daalden tot de bron af en gingen op haar rand staan. Jezus legde in de tent zijn mantel af, dan de gordel en een geelwollen kleed, dat van voren openging en met strikken gesloten was. Dan was er die smalle wollen strook om de nek en op de borst gekruist, die 's nachts en bij slecht weder over het hoofd getrokken werd. Nu behield Hij nog het bruin gestikte hemd [ondertuniek] op het blote lichaam, waarmede Hij uit de tent tot de rand van de bron afsteeg en waar Hij het over het hoofd uittrok. Hij droeg om het middellijf een lendendoek, die om elk van zijn benen tot beneden bij de enkels gewonden was. Saturninus ontving al zijn klederen en reikte die ter bewaring over aan Lazarus, die plaats had genomen op de rand van het eiland. Nu daalde Jezus in de bron af, waarin Hij tot aan de borst in het water stond.
Met zijn linkerhand omvatte Hij de boom en zijn rechterhand legde hij op de borst. De witte lendendoek vlotte met de losgeraakte zomen op het water. Johannes stond bij het zuidelijk einde van de vijver. Hij had een schaal met brede rand, die van drie groeven voorzien was. Hij bukte zich, schepte water en liet het in drie stralen over het hoofd van de Heer vloeien: een straal vloeide op het achterhoofd, een kwam neer midden op zijn hoofd en de derde bevloeide zijn voorhoofd en zijn aangezicht.
De woorden die Johannes bij het dopen sprak, weet ik niet meer juist. Ze luidden ten naaste als: "Jehova door cherubijnen en serafijnen stortte zijn zegen over U uit met wijsheid, verstand en sterkte."
Ik weet niet meer zeker of de laatste drie woorden juist deze waren, maar het waren drie gaven voor geest, ziel en lichaam en daarin was zoveel besloten als iedereen nodig heeft om aan de Heer zijn geest, zijn ziel en lichaam hernieuwd terug te schenken. Terwijl Jezus nu uit de diepte van de doopbron weer opsteeg, wierpen Andreas en Saturninus, die aan de rechterhand van de Doper rond de driehoekige steen stonden, een doek op Hem, waarmede Hij zich afdroogde en zij deden Hem een lang, wit doophemd aan. En toen Hij nu op de driehoekige, rode steen trad, die rechts lag van de toegang tot de bron [of van de trap, als men afdaalde], legden zij hun hand op zijn schouders en Johannes de zijne op zijn hoofd. Toen dit volbracht was en zij op het punt stonden om de trappen weer op te klimmen, kwam Gods stem over Jezus, die alleen op de steen te bidden stond er kwam een groot gedruis van de hemel, een gerucht als een donder en alle aanwezigen beefden en keken omhoog. Een witte lichtwolk daalde neder en ik zag boven Jezus een lichtgedaante met vleugels die zich als een stroom op Hem uitstortte. Ook zag ik de open hemel en daarin de verschijning van de hemelse Vader in de gewone gedaante en ik onderscheidde in de stem van de donder deze woorden: "Deze is mijn lieve Zoon, in wie Ik mijn welbehagen heb." Jezus was geheel met licht doorstraald, zodat men Hem nauwelijks nog aanstaren kon. Zijn gestalte was doorzichtig. Hij was ook door engelen omringd.
Op enige afstand bemerkte ik op het water van de Jordaan de satan, een zwarte gedaante als een donkere wolk en in die wolk zag ik een gewemel van afgrijselijk gewormte en zwart ongedierte, dat zich onrustig rond hem verdrong. Het was als werd alle kwaad, alle zonde, alle gift uit het gehele gewest, op het ogenblik dat de Heilige Geest zich uitstortte, in vormen zichtbaar werd en alsof het in die donkere gestalte vluchtte, terug in zijn oorsprong. Het was gruwelijk, maar het verhoogde [door zijn kontrast] de onbeschrijfelijke glans, de vreugde en klaarheid, die zich over de Heer en het eiland uitstortten. De heilige doopvijver schitterde tot op de bodem en alles schitterde op bovennatuurlijke wijze. Ook de vier stenen waarop de Verbondsark gestaan had, zag men op de grond van de put vol van vreugde blinken en op de twaalf stenen rondom de vijver, waarop de levieten gestaan hadden, schenen aanbiddende engelen te staan. Want de Geest van God had ten aanschouwen van allen aan de levende Grondsteen, aan de uitverkoren, kostbare Hoeksteen van de Kerk getuigenis gegeven, waaromheen wij als levende stenen gebruikt een geestelijk huis, een heilig priesterschap moeten vormen, om God geestelijke offers door zijn lieve, welgevallige Zoon, te kunnen brengen.
Nu ging Jezus de trappen op en begaf hij zich onder de tent bij de vijver en deed hier weer zijn klederen aan, die Lazarus in bewaring had en die Saturninus hier nu weer binnengebracht had. Aangekleed trad Hij uit de tent en omgeven door zijn leerlingen ging Hij staan op de open plaats van het eiland ter zijde van de middelste boon [waar ook de grond het hoogst was]. Met opgetogen vreugde richtte Johannes nu het woord tot het volk en legde getuigenis voor Jezus af. Hij verklaarde plechtig dat Hij de Zoon van God en de beloofde Messias was. Hij haalde alle beloften van de patriarchen en profeten aan, die nu vervuld waren en deelde ook mede wat hijzelf gezien had. Hij wees hen nog op de betekenis van Gods stem die zij allen gehoord hadden.
Hij zelf zou nu spoedig, bij Jezus' terugkeer [uit de woestijn na zijn vasten], wijken voor Hem. Hij beklemtoonde de betekenis van deze plaats en trok een parallel tussen de voorafbeelding en de vervulling in verband met deze plaats: de Vervuller van het Verbond had zonet getuigenis van zijn Vader, de almachtige God, ontvangen op dezelfde plaats waar, toen Israël het Beloofde Land in bezit kwam nemen, de Ark gestaan had. Hij verwees allen naar Hem en prees gelukkig de dag waarop de belofte vervuld was, Israëls droomwens werkelijkheid geworden was en zijn verzuchtingen verhoring gevonden hadden.
Ondertussen waren nog vele mensen en ook vrienden van Jezus aangekomen. Ik onderscheidde in de menigte Nikodemus, Obed, Jozef van Arimatea, Johannes Markus en anderen. Johannes zegde tot Andreas dat hij in Galilea de doop van de Messias moest verkondigen. Van zijn kant bevestigde Jezus in alle eenvoud dat Johannes de waarheid gesproken had. Hij zegde ook dat Hij zich nu voor een korte tijd wilde verwijderen. Dan mochten alle zieken en bedroefden tot Hem komen. Hij wilde hen troosten, helpen en genezen. Zij moesten zich ondertussen door berouw en goede werken er op voorbereiden. Nu wilde Hij zich nog eerst verwijderen om dan de stichting van het Rijk in te luiden, dat zijn hemelse Vader Hem gegeven had. Jezus kleedde dit in een parabel in, als van een koningszoon die, alvorens zijn troon in bezit te nemen, zich terugtrekt om er zich op voor te bereiden, om de bijstand van diens Vader af te smeken en alles te regelen.
Onder de talrijke aanwezigen waren ook enige Farizeeën, die alles in het belachelijke trokken en zeiden: "Hij is misschien toch niet de timmermanszoon, maar een onderschoven koningskind. Wil Hij misschien militanten recruteren om Jeruzalem binnen te trekken?" Zo'n plan vonden zij vreemd, hachelijk en onbezonnen.
Johannes ging nog door met alle aanwezigen heden in de doopvijver van Jezus op het eiland te dopen. Het waren meestal mensen die zich later bij de Gemeente van Jezus aansloten. Zij traden in het water dat de bronrand omgaf en op deze rand stond de Doper om hen te dopen. Jezus echter verliet nu de doopplaats met zijn negen leerlingen en enige anderen, die hier tot Hem gekomen waren. Lazarus en Saturninus volgden. Zij hadden op zijn bevel een zak met water uit de eilandvijver gevuld en namen hem met zich mee. De aanwezigen vielen Jezus aan de voeten en smeekten Hem nog om bij hen te willen blijven, maar Hij beloofde weer te zullen keren en vertrok.
|