Dit boek ligt in het verlengde van Panopticum Corona (2021) en Het grote interview met Omsk Van Togenbirger en andere teksten over de totalitaire wereld (2022) waar geschetst wordt hoe, onder het voorwendsel van een pandemie, de vrijheid van alle wereldburgers wordt beknot door een totalitair regime dat slechts één credo duldt.
In dit werk staat de bestraffing van de ongehoorzamen centraal: de boekverbranding met in haar zog de massamoord. Maar die wereldwijde praktijk ontgaat de massa daar die werd opgesloten in een kerker van virtualiteit.
De vooralsnog onovertroffen voorloper van deze gruwel is de Congo-historie: de pronkzucht van een megalomane vorst en de slachting van miljoenen zwarten welke nog steeds wil blijven doorgaan voor bekerings- en beschavingswerk.
Het slechte geweten van de demagogen creëert angst, angst roept om veiligheid en veiligheid eist controle. Meer bepaald controle op het onderhouden van de omerta. Wie het niet kunnen laten om de waarheid te spreken, hebben nu alleen nog uitzicht op het einde.
De rechthoek links en deze in het midden van Figuur 32 hebben we hoger besproken. In de rechthoek rechts zien we een voorstelling van de wereld zoals hij geordend wordt binnen het teleologisch bewustzijn. Merk op dat we hier niet langer twee werelden (die van de geest en die van de natuur) onderscheiden: elk object heeft namelijk een ziel of een wezen, welke samenvalt met zijn betekenis of zin; die betekenis of zin wordt opnieuw voorgesteld als een object op een hoger niveau; dat nieuwe object heeft op zijn beurt een betekenis of zin welke weer op een hoger niveau ligt; dat gaat zo door totdat de ultieme zin - God - bereikt wordt. Zo zal vanzelfsprekend ons perspectief op de dingen bepalen of we te maken hebben met een objectlichaam ofwel met een objectziel. Zo bijvoorbeeld dient een steen om mee te bouwen (zijn ziel situeert zich in het gebouw), maar op zijn beurt dient een gebouw om in te wonen (de ziel van het gebouw situeert zich in het wonen van mensen). Een tweede voorbeeld: de ziel van een woord is zijn betekenis; op haar beurt is de ziel van een woordbetekenis haar nut voor het menselijke handelen.
De dingen te beschouwen los van de geest, is een illusie: zoals reeds gezegd, hebben de dingen geen wezen los van elke betekenis of zin; ze zijn dan zelfs geen dingen. De dingen komen pas aan het licht in het geperspectiveerd bewustzijn, en dat bewustzijn heeft ook een uiteindelijk perspectief, namelijk de liefde of de voltooiing van de wereld. De wereld die wij beschouwen is waarachtiger naarmate hij meer van geest doordrongen is. De betekenissen (het geestelijke) zijn geen oppervlakkige zaken die door de mens op de echte dingen opgeplakt zijn, maar zij zijn daarentegen het wezen van de dingen zelf, zonder hetwelke er geen (vermeend echte) dingen zijn. Wij hebben vaak de neiging om de echte dingen te ontdoen van de betekenissen die wij daaraan gegeven hebben, in de mening verkerend dat we aldus de ultieme fundamenten van de werkelijkheid zouden kunnen blootleggen, maar dat is een vergissing: de fundamenten van de werkelijkheid liggen allerminst in een totale ontbloting van de dingen, maar zij liggen daarentegen in hun volledig aangekleed zijn zelf. Elke analyse ontleent haar uiteindelijk nut enkel aan het mogelijk maken van een nog omvattender synthese.
Uitgedrukt in termen van de verzamelingsleer, zijn het niet de dingen die de verzameling constitueren, maar is het daarentegen de verzamelende activiteit zelf die de dingen constitueert. Verklaringsmodellen die het hogere baseren op het lagere en die het bestaan van het doel loochenen terwijl ze toch de werkelijkheid van het toeval erkennen, ondermijnen zichzelf alleen al op grond van interne contradictie. Zo kennen wij het oorzakelijkheidsdenken in de fysica, in de biologie (het Darwinisme), in de psychologie (Skinner) en zelfs in de relativistische filosofie; in al deze gebieden wordt voorgehouden dat het hogere door toeval uit het lagere stamt en bovendien wordt nu van langs om meer deze vooruitgang van het lagere naar het hogere zelfs in twijfel getrokken - een absurditeit, eenmaal wij hebben ingezien dat het genereren van een verklaringsschema door de onderliggende opvatting zelf totaal irrelevant wordt gemaakt, aangezien elk verklaring wezenlijk een hoger betekeniskader vooronderstelt dat licht moet werpen op de noodzakelijkheid van de samenhang van het te verklarene.
In het bijzonder in het wiskundige denken toont zich dit reductionisme bijvoorbeeld in de verzamelingsleer als de onderliggende overtuiging dat verzamelingen zouden opgebouwd zijn uit objecten (of: elementen), terwijl wij hoger hebben mogen aantonen dat de activiteit van het verzamelen wezenlijk voorafgaat aan het bestaan zelf van de objecten.
Ons inziens is elke zogenaamd wetenschappelijke activiteit welke gericht is op het analyseren van de dingen, in de verwachting dat zij ooit op de elementaire bouwstenen van de werkelijkheid zal stoten, wezenlijk destructief van aard, net zoals de algemene ontbloting van de menselijke waarden en geheimen wezenlijk destructie is en allerminst een vorm van eerlijkheid zoals het ons door de geseculariseerde westerse media wordt ingelepeld. Net zoals de menselijke zedelijkheid moet verzegeld blijven met het heilige zegel van het geheim op straffe van het algemeen verval van de hele menselijke beschaving, zo ook kan de natuur niet zomaar zonder meer worden ontkleed: de geheimen die zij aldus prijsgeeft, zijn wij immers zelf voorgoed kwijt, net zoals wij de waarden verliezen waarvan wij zogezegd de gronden begrepen hebben. Wie inbreuk pleegt op het verbod tot stelen, overtreedt een taboe, en de-taboeïseert het zodoende: de dief zal alras al diegenen die - in zijn ogen - nog onder het taboe gebukt gaan veroordelen als onverstandigen of zelfs als lafaards, en hij ziet zichzelf als iemand die het taboe overwonnen heeft en die daardoor meer macht verwierf. Maar tegelijk is voor hem ook de waarde van de eerlijkheid een illusie geworden: hij leeft niet langer in de wereld van de eerlijken, noch in die van de oneerlijken (die namelijk alleen in de hoofden van de eerlijken bestaat), maar in de wereld van elk-voor-zich, die een wereld is van sluwen en dommen. Eerlijkheid, devotie, plichtsbesef, wellevendheid, traditie, moed: voor de misdadiger zijn dat overwonnen hinderpalen. In feite heeft de misdadiger op eigen verantwoordelijkheid zijn werkelijkheid verarmd. Welnu, hetzelfde doet de reductionist die elke doelgerichtheid, elke mogelijkheid tot groei en elke orde of hiërarchie miskent: hij veroordeelt zichzelf tot een leven van wanhoop, en het enige wat hem nog kan drijven, de enige zin van zijn bestaan, is de machtswellust - die weliswaar een negatieve zin is, want hij wordt er door gedreven, net zoals de willoze verslaafde.
Anders dan de beschreven wetenschappelijke activiteit (incluis de activiteit van de hedendaagse zogenaamde moraalwetenschappers), welke er op gericht is de dingen (waarden en wetten) te ontbloten, is de godsdienstige activiteit, die het leven daarentegen aankleedt, die waarden bijbrengt (taboes zo men wil), die datgene wat nu algemeen persoonlijke vrijheid wordt genoemd, inperkt, maar welbepaald met het oog op de ware bevrijding. De godsdienstige activiteit sluit zelfs de ogen voor datgene wat doorgaat voor de waarheid, want zij vergeeft, maar zij doet dat niet zonder dat zij precies daardoor een nieuwe waarheid, namelijk het Ware bij uitstek, aan het licht brengt. In termen van de reductionistische wetenschappelijkheid boert de religie achteruit, maar wij weten wel beter: het wezen van de dingen ligt niet in de vermeende laatste fundamenten waarop men eventueel vat kan krijgen om aldus de ganse werkelijkheid te kunnen manipuleren, maar de dingen hebben hun wezen in de liefde die hun doel is. Een arbeider stelt de ganse lagere werkelijkheid in hem ten dienste van bijvoorbeeld de creatie van een Mattheus-passie: hij zweet dag in dag uit, put zich uit, verdraagt ongemak en ziekte, strijdt met zijn werktuigen, zwoegt zich letterlijk dood, om dat muziekstuk tot een goed einde te kunnen brengen. En wie zal hem daarvoor veroordelen? Wie zal beweren dat hij er beter aan gedaan had op zoek te gaan naar de elementaire bouwstenen van de Mattheus-passie, van de muziektheorie, of van de esthetica? Naar de bouwstenen van de Mattheus-passie kan men pas op zoek gaan als hij er eenmaal is en niet eerder! En precies hetzelfde geldt voor onze schone werkelijkheid. Is het dan de zin van de werkelijkheid dat wij zoeken naar zijn bouwstenen, en dat wij hem met dat doel voor ogen afbreken? Of is het de zin van de werkelijkheid dat wij hem verder uitbouwen? Ik geloof dat het de hoogste tijd wordt dat de menselijke activiteiten zich gaan spiegelen aan de godsdienstige activiteit, zoals reeds bepaalde kunstenaars gedaan hebben. Allerminst moet men daarentegen nu ook nog eens de religie aan het zogezegd wetenschappelijk onderzoek gaan onderwerpen. Maar die geperverteerde methode zit reeds in ons ingebakken: wij zijn niet alleen blind geworden voor het perverse karakter daarvan, maar vaak geloven wij bovendien dat het om een goed gaat. In de verzamelingsleer wordt het ons nochtans heel duidelijk: de activiteit van het verzamelen gaat vooraf aan het bestaan van de objecten, en waar wij deze waarheid verwerpen, zitten wij opgescheept met onuitroeibare paradoxen. >
In ons eerste, voorlopige schema in Figuur 30 hebben we om heuristische redenen de zaken in feite vereenvoudigd voorgesteld. We onderscheidden daar de geest en de natuur, en we situeerden als het ware telkens de ziel en het lichaam van zowel subjecten als objecten in deze twee gebieden, waarbij de naam dan datgene zou zijn wat de beide polen met elkaar zou verbinden. Maar wanneer we een nauwkeurigere analyse maken, moeten we enkele belangrijke correcties aanbrengen. Het is om te beginnen namelijk zo, dat ook de namen van de dingen, zowel als de namen van de subjecten, objecten zijn met zowel een ziel als een lichaam. Want de namen, welke de lichamen en de zielen van de dingen (en van de subjecten) onderling verbinden, zouden deze verbinding nooit kunnen tot stand brengen indien zij zelf niet de beide polen (ziel en lichaam) in zich hadden. Zodoende moeten wij veronderstellen dat er naast de geschetste wereld van de dingen (met hun geest en hun natuur) nog een andere wereld bestaat, namelijk de wereld van de namen, welke eveneens een ziel en een lichaam hebben.
In het schema in Figuur 30 hebben we telkens de objecten (als lichamen) onderscheiden van de ziel van de objecten. Wat moeten wij daaronder verstaan?
Het object, of het lichaam van het object, is het ding zoals het in de zintuiglijke wereld verschijnt, en waarvan wij de eigenschappen waarnemen. De ziel van het object daarentegen, is de zin, de functie of de betekenis van het object, welke ook het eigenlijke wezen van dat object is: een auto is wezenlijk een rijtuig, ook als die er anders uitziet dan de meeste autos; een ding dat er uitziet als een auto maar dat niet rijdt doch bijvoorbeeld graan maalt, is geen auto doch een molen; een ding is daarom datgene waarvoor het dient, met andere woorden: zijn betekenis voor ons (zie: Bauwens 2003a).
Maar ook de naam is een object: het is hetzij een met inkt geschreven iets op papier, of een specifiek reëel geluid. Tegelijk heeft de naam ook een ziel en, net zoals de objectziel welke naar de functie van het object verwijst, verwijst de naamzielnaar de functie of de betekenis van de naam. Die naambetekenis is ook het wezen van de naam, want een naam zonder betekenis is slechts een krabbel of een geruis zonder meer.
De naam is door het subject aan het object gegeven. Dit wil zeggen dat het te danken is aan een actieve ingreep van het subject in de orde der dingen, dat de dingen namen dragen. De subjecten hebben namelijk, met een specifieke bedoeling, bepaalde objecten geïdentificeerd met bepaalde andere objecten, zijnde geluiden of krabbeltjes, waardoor die objecten (die geluiden en die krabbeltjes) aldus op grond van conventie vasthangen aan andere objecten. Wat die bedoeling is, ligt voor de hand: de objecten van de tweede soort (geluiden, krabbeltjes) kunnen makkelijk te voorschijn geroepen worden, wat met de objecten van de eerste soort niet altijd het geval is. Door slechts bepaalde geluiden te produceren, kunnen als het ware de objecten waarmee deze geluiden geassocieerd werden, in het geheugen opgeroepen worden.