Op de octaafdag van de consecratie van de kerk
stelde men dit broederschap in, ter afkoping van slaven. Bepaalde
personen werden belast met het rondhalen van aalmoezen gedurende de
goddelijke diensten; zij mochten zich "slavenmeester van de confrérie
van de H.H. Drievuldigheid" noemen. Het geld werd bezorgd aan de Orde van
de Trinitariërs. (Trinitas= Drievuldigheid). Deze orde bestaat nu nog
en is gevestigd in Marseille (Frankrijk). De Overste is een Vlaming:
Père François Stroobants (afkomstig uit de streek van Leuven). Het geld
diende om slaven vrij te kopen uit de handen van de Sarazenen. De Orde
van de H. Drievuldigheid werd gesticht omstreeks 1200 door de H.
Johannes de Matha (1213) en Felix van Valois (1212) De leden droegen
een wit schapulier met een rood kruis er op.
Geknield aan
Uw voeten, O Grote Koningin van de Hemel, aanbidden we U met de diepste
verering en we belijden dat U de Dochter van de Vader bent, de Moeder van het
Goddelijk Woord, de Bruid van de Heilige Geest. U bent de bewaarster en
uitdeelster van de Goddelijke Genaden Om deze reden, aanroepen we U als Moeder
van Goddelijk Mededogen. Zie op ons neer hier in smart en lijden. Verwaardig U
om ons Uw ware liefde te tonen. We smeken U om de Heilige Drie-eenheid te
vragen om ons de genade te verlenen om de duivel, de wereld en onze boze lusten
te overwinnen. Vraag ons ook de genade te verlenen dat de rechtvaardigen
heiligt, de zondaars bekeert, de ketterijen vernietigt, de ongelovigen verlicht
en alle mensen tot het ware geloof brengt. Verkrijg voor ons deze grote gave
dat de hele wereld een volk vormt verenigd in de Ene Ware Kerk. Maria, Moeder
van Heilige Hoop, bid voor ons.
Kruisbeeld
Zaterdag 24 mei 1941, het feest van O.L. Vrouw, begint voor Herman Wijns
wondermooi, maar eindigt met een tragisch ongeval waaraan hij twee dagen later
zal overlijden.
Herman
vereert O.L. Vrouw.
De mis -
die dag uiteraard aan O.L. Vrouw gewijd - was zeer mooi, vertelt hij aan zijn
moeder terwijl hij zich klaar maakt om naar school te gaan.
Moeder
zegt hem dat hij die avond alleen thuis zal zijn, want vader heeft een
vergadering en zij gaat met een vriendin naar de cinema.
De
laatste klassefoto: het 5e leerjaar (1940-1941) van St-Eduardus, bij broeder
Eleazar
Herman
vindt het geen probleem om alleen thuis te blijven, maar tijdens de middagpauze
raadt hij zijn moeder ineens ten zeerste af naar de cinema te gaan.
Uiteraard
wil moeder zich door haar tien-jarige zoon de les niet laten spellen, maar
Herman volhardt en dreigt zelfs niet meer naar de kerk te zullen gaan als
moeder toch naar de cinema gaat.
Na
schooltijd kwam hij thuis met een groot, besmeurd en stinkend kruis van Jezus,
dat hij ergens in een vuilbak had gevonden.
Die
smeerlappen, roept hij, terwijl hij het probeert proper te maken.
Ja,
vake, ik heb wat meegemaakt, vertelt hij naderhand aan zijn vader, die zijn
verontwaardiging eerst niet begrijpt.
Ik kom
van school langs de Bredabaan en zie daar in een vuilnisbak een kruisbeeld. Ik
dierf dat zomaar niet pakken... Ik ben er voorbij gegaan... Maar dan kon ik
toch niet verder en ben ik teruggekeerd. Zo tot driemaal toe. Toen was het
alsof ik Jezus hoorde roepen: 'Herman toch, gaat ge me hier in de vuilnis
laten? Schaamt ge u over mij?' Toen kon ik het niet meer. Ik heb het kruis
gepakt en ben naar huis gelopen.
Vader
vindt het eerst niet goed dat Herman het kruis op zijn kamer hangt; hij heeft
tenslotte al een kruis boven zijn bed hangen.
Maar
vake, mag ik het op mijn kamer hangen? Uit eerherstel probeert Herman.
Vader is
verrast door die uitspraak en geeft toe.
Opgewekt
rent Herman naar boven, timmert een nagel in de muur en hang het kruis boven
zijn bed.
Twee uur
later verongelukt hij.
Het
ophangen van het kruis was zijn laatste bezoek aan zijn kamer.
Plaaggeesten
Nadat hij zich gewassen en verkleed heeft voor het Lof maakt Herman zijn
huiswerk.
Voor hij
naar de kerk gaat moet hij nog een brief afgeven bij de slager in de
Borrewaterstraat, een groffe kerel die veel vloekt.
Dr.
Maurice Timmermans, naar wie de zijstraat van de Bredabaan werd genoemd, was
op de avond van de 24e mei de eerste arts die Herman behandelde
Herman
gaat er niet graag heen en daarom stelt zijn moeder voor met hem mee te gaan.
Terwijl
zijn moeder met de man spreekt gaat Herman met de twee zoontjes van de slager
naar de kuikentjes in de tuin kijken.
De
kuikentjes zaten achter een staande glasplaat die tegen een klein hokje stond.
Naast de
slager nu woonde een vriend van Herman, Willy Gommeren.
Toen die
Hermans stem in de tuin hoorde en zijn naam riep is Herman op het hokje
geklauterd om met zijn kameraad te kunnen praten.
Het ging
over de mis van de volgende ochtend, maar terwijl ze praatten sloeg het noodlot
toe.
De
zoontjes van de slager, twee plaaggeesten gelijk hun vader, hadden een rubberen
bal met water gevuld en begonnen Herman ermee nat te spuiten.
Die wilde
zijn goede kostuum droog houden en probeerde de waterstraal te ontwijken.
Is hij
dan van het dakje gesprongen of is hij gevallen?
Het is
onduidelijk.
Herman
viel in ieder geval op de rechtopstaande glasplaat, die brak en een lange
scherf drong van achteren zijn knieholte binnen.
Pees,
zenuwen en een ader werden doorgesneden en door de vreselijke wond en het vele
bloed was de paniek groot.
Voor het
eerst alleen
Zijn moeder is op het geschreeuw afgekomen, treft haar zoon in de tuin met een
verschrikkelijke wond aan zijn been, maar raakt niet in paniek.
In de St.
Bartholomeusstraat, 100 meer verderop, woont dokter Duerinck en met de jongen
in haar armen rent ze ernaartoe.
De dokter
blijkt echter niet thuis te zijn en moeder kijkt radeloos om haar heen - naar
Dr. Timmermans, ver weg op de Bredabaan is een veel te lange weg!
Een
passerende Duitse officier ziet gelukkig haar paniek en schiet te hulp.
Het St.
Bartholomeusziekenhuis in de Gasthuisstraat - tegenwoordig de Van
Aertselaerstraat - waar Herman op maandag 26 mei 1941 overleed
Eerst
legt hij een drukverband om de wond dicht te binden en dan houdt hij een
fietser aan.
Die
vrouw kan niet meer. Neem de jongen op uw fiets en ga met hem naar de dokter,
beveelt hij.
Onderweg
passeren ze Cinema Astoria op de Bredabaan.
Er staat
al veel volk aan te schuiven, maar niemand bekommert zich om de angstige moeder
met haar bloedende kind.
Waarom
zei Herman dat zijn moeder niet naar de cinema moest gaan?
Dokter
Timmermans begrijpt meteen de ernst van de situatie en laat Herman overbrengen
naar het St. Bartholomeushospitaal in de (huidige) Van Aertselaarstraat.
Een
chirurg daar onderzoekt de wond en zegt de verpleegster goed voor hem te
zorgen: Hij lijdt veel pijn zuster.
Een groot
probleem was dat penicilline pas na de tweede wereldoorlog algemeen bekend
geraakte en dat er dus groot gevaar voor infectie was.
De glazen
plaat was zeer vuil geweest en zat vol ziektekiemen.
Er volgde
een nacht van angst en reddeloosheid voor vader en moeder Wijns, met hun zoon -
voor het eerst van zijn ouders gescheiden - op de afdeling intensieve zorgen.
De dag
erna - zondag 25 mei - is Herman opgewekt als zijn ouders hem (tijdens het
bezoekuur!) komen bezoeken.
Hij maakt
zich geen zorgen over een operatie of zelfs een eventuele amputatie van zijn
been.
Dan
krijg ik een kunstbeen en daarmee kan ik ook gaan.
Vader en
moeder Wijns gaan enigszins opgewekt naar huis, maar dat verandert na de tweede
nacht.
Het einde
nadert
Het moet een zeer angstige nacht zijn geweest voor Herman, daar alleen in het
gasthuis, met hevige pijn in zijn been en een snel verslechterende toestand.
Hij zal
naar zijn moeder verlangd hebben en gebeden hebben dat alles weer snel in orde
zou komen.
Waarom
moest hem dit overkomen?
Vader
Jozef Wijns naast de kist van zijn enig kind
Wanneer
zijn ouders de volgende dag (maandag 26 mei) op bezoek komen treffen ze een
heel andere Herman dan de dag ervoor.
Herman
keek bedrukt en klaagde zelfs: Ik leef hier niet graag...
Hij
maakte koorts terwijl zijn lichaam vocht tegen de voortschrijdende infectie.
Bovendien
leek hij de hoop opgegeven te hebben, leek hij te weten dat zijn einde naderde,
want wanneer zijn moeder zegt dat ze aan de broeders op school zal zeggen dat
hij die dag niet naar school komt antwoordt hij: Zeg maar dat ik nooit meer
naar school zal komen.
Zijn
opmerking verbaasde zijn ouders en joeg hen schrik aan.
Dan maakt
Herman een opmerking die hem volgens velen identificeert als iemand die in nauw
contact staat met God.
Hij
strekte zijn armen uit naar zijn ouders en sprak woorden die klonken als een
afscheid.
Och vake
en moeke, hoeveel ik van u houd, dat heb ik deze nacht pas goed gevoeld, en
hoeveel ik van de mensen houd. Zeg hen dat ik ze heel graag, heel graag, heel
graag zie!
Vader en
moeder gaan naar huis en Herman praat nog wat met de zuster.
- Ge
zoudt wel gaarne met ze mee zijn gegaan, niet waar?
-
Vroeger wel, zuster. Maar nu ik Onze Lieve Vrouw heb gezien, niet meer. Zij is
zo mooi.
Herman
was bereid om naar de hemel te gaan.
In
saecula saeculorum
Het nieuws over Hermans ongeval was inmiddels als een lopend vuurtje door
Merksem gegaan, en veel mensen kwamen hem bezoeken.
Maar met
Herman ging het snel bergafwaarts.
Pastoor
Bamps kwam hem 's middags berechten en de zegen geven en toen onderpastoor
Heymans later die namiddag aankwam in het gasthuis was Herman al niet meer bij
bewustzijn.
De koorts
was zorgwekkend hoog opgelopen en hij ijlde.
Pastoor
Heymans was een van Hermans beste maatjes in de kerk en voorovergebogen over
zijn bed hoorde hij zijn kleine vriend teksten uit de latijnse mislithurgie
opzeggen.
Dominus
illuminatio mea, et salus mea: quem timebo (De Heer is mijn licht en mijn
heil: wie zal ik vrezen).
Onrustig
in zijn doodstrijd probeerde pastoor Heymans Herman wat gerust te stellen.
Hij pakte
de hand van de jongen en zei: Hermanneke, niet bang zijn, gij gaat recht naar
Onze Lieve Heer.
Verbazend
was dat de jongen, buiten bewustzijn, antwoordde: In saecula saeculorum,
Amen.
Woorden die
hij zo goed kende uit de Mis: In alle eeuwigheid
Het waren
zijn laatste woorden, want diezelfde avond overleed Herman Wijns, tien jaar
oud, op de 26e mei 1941.
Alle
aanwezigen waren zeer onder de indruk, zozeer zelfs dat de andere zieken op de
zaal de zuster verzochten hem niet direct naar het lijkenhuisje te brengen,
maar hem nog een tijdje op de zaal te laten liggen.
De dood
was snel gekomen: zaterdag nog vol in het leven een kruisbeeld uit de vuilbak
gered, maandagavond levenloos in de kliniek.
Voor de
ouders was het plotse overlijden van hun enig kind een onuitsprekelijk
verdriet, maar zoals enkele dagen later zou blijken was bijna heel Merksem
aangedaan door het lot van de jonge misdienaar.
Zaterdag
nog springlevend op school, maandagavond dood in een ziekenhuisbed, na een
ongeluk met een glasplaat dat een dodelijke wond aan de knieholte veroorzaakte;
dat was het wrede lot van Herman Wijns.
Herman
Wijns had tijdens zijn korte leven indruk gemaakt op iedereen die hem leerde
kennen.
De kist
wordt vanuit de woning in de Wuytslei 23 naar de lijkwagen gebracht
Eerlijk
en open, toegewijd en voor zijn leeftijd soms verrassend volwassen.
Hoeveel
indruk hij tijdens zijn leven had gemaakt bleek tijdens de uitvaart die heel
het openbare leven in Merksem een dag stilzette.
Dinsdag
27 mei 1941
De dag na het overlijden van Herman was een moeilijke dag voor vader en moeder
Wijns.
Hun enig
kind was hen door een banaal ongeval (en wellicht enkele medische blunders
erna) ontnomen, en het was voor vader Wijns dan ook onverdraaglijk zijn zoon
achter te moeten laten in het onpersoonlijke dodenhuisje op de Bredabaan.
Daarom arrangeerde
Maria Van Mol, een zus van vader en Hermans liefste tante, dat Herman thuis
mocht worden opgebaard.
Onkel Mon
was schrijnwerker en maakte voor Herman een kistje.
Die werd
op de eikenhouten tafel in de voorkamer van het huis Wuytslei 23 geplaatst en
met geleend materiaal werd een rouwkapel ingericht.
Tijdens
de dagen voor de begrafenis stelde men een aantal eigenaardigheden vast.
Zo trad
de normale lijkstijfheid niet op.
De handen
en armen schoven telkens weg, waardoor men ze moest stutten en vastbinden.
Een
massa volk is op de been voor een 10-jarige jongen
Ook
lieten Hermans ogen zich niet sluiten, want hoe men ook zijn best deed, zijn
ogen vielen telkens weer open.
Alsof
hij nog een oogje op de wereld wilde houden.
Het
verschijnsel werd ook door de artsen vreemd gevonden, maar hun conclusies zijn
helaas verloren gegaan toen het doktersattest met veel andere waardevolle
archieven in 1944 tijdens de brand van het oude gemeentehuis werd vernietigd.
De
begrafenis zou vrijdag de 30e plaatsvinden en tijdens de drie dagen die Herman
thuis lag opgebaard sloeg het verdriet van de ouders om in verbittering, vooral
bij moeder Johanna.
Wij
hebben altijd ons best gedaan als christelijke mensen; wij hebben voortdurend
harde, vernederende beproevingen gekend en nu wordt ons ons enige kind
ontnomen...!
Vader
vond steun in zijn geloof: Had ik toen het gebed niet gehad, dan had ik de
hand aan mezelf geslagen
De
familieleden - alleen mannen! - volgende lijkwagen en de bloemen op weg naar
de St. Bartholomeuskerk
Vader en
moeder Wijns brachten de nachten voor de begrafenis door bij Maria Van Mol,
maar overdag vond vader alleen troost aan de kist van zijn zoon, waar hij de
tijd vertwijfeld biddend doorbracht.
Het
verlies van een kind, iets ergers kan een mens bijna niet overkomen.
30 mei
1941
Het regende lichtjes op die windstille lentedag in 1941, alsof de natuur mee
treurde.
Heel
Merksem leek uitgelopen voor de uitvaart en mensen die het meemaakten
herinneren zich de begrafenis van Herman Wijns als iets uitzonderlijks.
Bij het
buitenbrengen van de kist ontstond er dan ook een serieus gedrang aan de woning
in de Wuytslei toen de vele aanwezigen het kistje wilden aanraken.
Eens de
politie de orde weer een beetje hersteld had en Pastoor Michielsens en zijn
drie onderpastoors hun misdienaar aan huis waren komen begroeten en zegenen
ging de stoet in een zee van bloemen naar de St. Bartholomeuskerk.
De
rolluiken op de Bredabaan waren neergelaten en heel Merksem viel even stil.
Vader
Wijns - met zakdoek voor het gezicht - heeft het moeilijk tijdens de tocht
naar de kerk
Ook aan
de kerk was een erehaag van bloemen gevormd, maar terwijl Merksem een van zijn
meest religieuze momenten beleefde onderging vader Wijns het hele schouwspel
als leed, roof en onbegrijpelijk.
Na de
dienst in de St. Bartholomeuskerk werd Herman naar het kerkhof in de Van
Heybeeckstraat gedragen, waar hij in het familiegraf werd gelegd.
De plaats
was eigenlijk voorzien voor een ander familielid, maar die stond zijn plaats
graag af aan zijn neefje.
Aan de
rand van het graf stonden Hermans schoolmakkers, en vooral op hen moet de
uitvaart - het zal voor velen de eerste keer zijn geweest - een grote indruk
hebben gemaakt.
Maar ze
waren niet de enigen.
Mensen
gingen na afloop niet - zoals gebruikelijk na een begrafenis - op café : Als
ge zoiets hebt meegemaakt, dan gaat ge in stilte naar huis.
Kanunnik-onderpastoor
Pijpers zei naderhand: Ik heb het geluk gehad in mijn leven in persoonlijk
contact te zijn geweest met twee heiligen: eerst met priester Edward Poppe,
later met mijn misdienaar Herman Wijns.
Wat zal
onze kerk leeg zijn nu we Herman moeten missen, bedacht een andere priester.
De dagen
na de begrafenis bleven de bloemen toestromen op Hermans graf en als snel was
er sprake van een heuse verering.
Reeds in
1942 (!) verscheen het eerste boekje over het leven van Herman en in de jaren
die volgden verschenen er wereldwijd artikelen en nog een heel aantal boekjes
over Herman.
Het
eerste graf van Herman. Vanwege de vele exvoto's was er al gauw ruimtegebrek
en werd de kist in 1957 opgegraven en verplaatst naar de huidige ligplaats
vlak naast het zwembad
Veel
mensen beweerden op voorspraak van Herman een gunst van God te hebben
ontvangen: genezing of een succesvolle operatie.
Al kort
na de begrafenis verschijnen er dankplaatjes (exvoto's) aan zijn graf, om
Herman te bedanken.
Eén ervan
drukt mooi uit waarom Herman wereldwijd beroemd is en er in sommige katholieke
landen (Mexico!) zelfs foto's in alle schoolklassen hangen met Herman als
voorbeeld voor de jeugd: "Hier rust in zalige vrede een grote vriend van
Onze Lieve Heer."
Spijtig
dat wij geen andere kinderen hadden, wij konden niet vergelijken. Wij hebben
het op dat moment nooit gezien, dat Herman anders was dan andere kinderen,
zou moeder Johanna Dens na Hermans dood nog vaak opmerken.
In 1958
was het aantal exvoto's zo gegroeid dat het graf - midden op de begraafplaats -
verplaatst moest worden.
Inmiddels
neemt het nieuwe graf meer dan 100 m² in beslag en staan er om en nabij 4.000
dankbetuigingen rond.
Elke
eerste vrijdag van de maand trekt de mis die bij zijn graf wordt opgedragen
honderden bezoekers en elke dinsdag komt een steeds groeiende gebedsgroep samen
aan het bed van Herman, in het Herman Wijns Huis in de Van Heybeeckstraat 23.
Een
museumpje dat een bezoek meer dan waard is, maar daarover een andere keer meer.
Hoewel
maar weinig Merksemnaren Herman Wijns kennen is hij wereldberoemd.
Het
graf van Herman Wijns anno 2006: een bedevaartsoord, waar dagelijks mensen
komen bidden en waar elke eerste vrijdag van de maand een mis wordt
opgedragen. De huidige ruimte schiet alweer tekort om de vele exvoto's te
kunnen plaatsen
De vele
mensen die menen door Herman te zijn geholpen zijn er heilig van overtuigd dat
Herman nog steeds in contact staat met God en nog steeds mensen helpt.
Herinnerinsghuis:
Van Heybeeckstraat 23
2170 Merksem
Gebed tot
de Onbevlekte Ontvangenis
Dag 8
Laat ons
bidden dat door de gebeden van de zondeloze Maagd Maria, God ons zal bevrijden
van onze zonden.
Vader, U
bereidde de Maagd Maria voor om de waardige Moeder te zijn van Uw Zoon. U liet
haar meedelen in de redding van Christus door Zijn dood, en hield haar
zondeloos vanaf het moment van haar ontvangenis. Help ons door haar gebeden
leven in Uw aanwezigheid zonder zonden. We vragen dit door onze Heer Jezus
Christus, Uw Zoon die leeft en heerst met U en de Heilige Geest, een God, voor
alle eeuwigheid.
O
Welwillende Maagd Maria, geliefde Moeder van Jezus Christus, onze Verlosser,
bemiddel tot Hem voor ons dat we de gunst verkrijgen waar we oprecht om smeken.
(noem uw verzoek) O Moeder van het Vleesgeworden Woord, we voelen ons
aangemoedigd dat onze gebeden om uwentwil welwillend zullen gehoord worden voor
de troon van God. O Glorierijke Moeder van God, in herinnering van uw
vreugdevolle Onbevlekte Ontvangenis, hoor onze gebeden en verkrijg voor ons
onze verzoeken.
O Maria
van de Onbevlekte Ontvangenis, Moeder van Christus, U had invloed bij Uw
Goddelijke Zoon hier op aarde; U hebt nu dezelfde invloed in de Hemel. Bid voor
mij en verkrijg voor mij de inwilliging van mijn verzoek als het past voor de
Goddelijke Wil. Amen.
Gedurende de 33 jaren van zijn sterfelijk leven, heeft
Jezus vurig verlangend uitgezien naar het ogenblik, dat Hij ons zijn bloed en
zijn leven zou schenken. Dit uur is geslagen. Samen met zijn Apostelen begeeft
Zich de goddelijke Verlosser naar Jeruzalem om er het Paasfeest te vieren. Ze
liggen aan tafel aan, Jezus spreekt tot zijn Apostelen. Nog nooit deed Hij het
met zoveel vuur: Vurig heb Ik verlangd, dit Paasmaal met u te eten, voor mijn
lijden. (Lukas 22,15)
En na de voeten van zijn Apostelen te hebben gewassen,
neemt Jezus brood in zijn heilige en eerbiedwaardige handen; en na gedankt te
hebben breekt Hij het, en geeft het hun, zeggende: Dit is mijn lichaam,
hetwelk voor u overgeleverd wordt. Zo ook de kelk, zeggende: Deze kelk is het
nieuwe verbond door mijn bloed, dat voor u vergoten wordt. (Lukas 22,19-20)
Jezus voegt er nog aan toe: Telkens gij dit verricht, doe het te mijn
gedachtenis. (1 Kor 11,23-25)
De Verlosser verricht dit liefdewonder, opdat, eens zijn
lijden voltrokken, het er een eeuwig aandenken van zou wezen. Het altaar zal
voor Jezus een ander Calvarieberg zijn, en de heilige Missen welke er
opgedragen worden, zullen de onbloedige hernieuwing wezen van zijn Kruisoffer.
In het tabernakel zal Jezus het goddelijk Slachtoffer zijn,
dat, op aarde gelijk in de hemel, voor de troon van God staat als het Lam dat
geslachtofferd werd. (Openb 5,6) En de
Heilige Communie is niets anders dan de innige vereniging van de ziel met
Jezus, geofferd op Calvarie. De beker van de dankzegging die wij zegenen, is
die niet een gemeenschap met het bloed van Christus?- Het brood dat wij breken,
is dat niet een gemeenschap met het lichaam van Christus? (1 Kor 10,16)-
Telkens gij dit brood eet en de kelk drinkt, verkondigt gij de dood des Heren.
(1 Kor. 11,26)
Mijn God en Zaligmaker, nu verbazen mij de woorden van uw
welbeminde leerling, de H. Johannes, niet meer: Tot het uiterste toe, heeft
Hij de zijnen liefgehad. (Joh 13,1)- Al de schatten van uw oneindige liefde
zijn uitgeput. Treffend zegt de H. Augustinus: Ik durf beweren dat God, hoewel
Hij almachtig is, toch niet meer geven kon; hoewel Hij oneindig wijs is, toch
niet meer te geven wist; hoewel Hij de onuitputtelijke bron is van alle
rijkdommen, toch niet meer te geven had, omdat Hij zichzelf gegeven heeft als
God en mens.
O Jezus, hoe onbegrijpelijk goed zijt Gij voor de mensen!
Wees Gij, in uw Liefdessacrament mijn enige schat, mijn al.
Mijn ziel, wilt gij de onmetelijke liefde van Jezus nog
beter begrijpen, denk dan: wanneer, in welke omstandigheden, Hij ons zijn H.
Sacrament van het Altaar geeft.
In de nacht dat Hij verraden werd! (1 Kor 11,23)- In die
afgrijselijke nacht waarin allen tegen Hem samenspannen te Jeruzalem. In die
nacht, waarin koorden en ketenen bereid worden om Hem te binden en te boeien;
nagels en hamers om Hem wreedaardig te kruisigen; de schandpaal van het kruis
om er Hem meedogenloos aan vast te nagelen. In die wrede nacht, waarin Hij
lafhartig verraden wordt door een van zijn leerlingen, door een ander
verloochend en door allen verlaten.
De oneindige liefde van zijn minnend Hart spoort Jezus aan,
Zich helemaal te schenken aan ons, zijn ondankbaarste schepselen. O goedheid
zonder weerga! Dierbare Zaligmaker, wat doet Gij toch? Heel de wereld spant
tegen U samen!Als Gij bij ons blijft in het H. Sacrament, stelt Gij u bloot
aan talloze oneerbiedigheden, beledigingen en heiligschennissen. Ongelovigen en
bozen zullen U op de laagste wijze verguizen. Ze zullen spotten met uw liefdesoffer,
zelfs uw priesters doden aan het altaar, onder de H. Mis. Pijnlijker nog:
zelfs christenen zullen U beledigen: ze zullen U alleen laten, in het
tabernakel. Ze zullen geen ogenblik voor U over hebben, zelfs niet om s zondags
de H. Mis bij te wonen.
Wat mij het meest verdriet doet: velen, ontelbaren, door de
eeuwen heen, zullen U ontvangen met een mond, een tong, een hart bezoedeld door
vreselijke zonden. Jezus!... Jezus!... Gedenk uw goddelijke eer en majesteit.
O ja, Ik weet het, antwoordt Jezus, onnoemelijk zullen de
oneerbiedigheden, de heiligschennissen zijn, maar zelfs het water van de zee
kan het liefdesvuur van mijn Hart niet uitdoven. (hooglied 8,7) De liefde voor
de mijnen is te groot: het is mijn welbehagen in hun midden te verblijven. Ik
moet hun voorspreker zijn bij de Vader en Ik wil hun sterkte zijn in
vermoeienissen, hun steun in zwakheid, hun toevlucht in bekoringen, hun
voedsel, het onderpand van hun onsterfelijkheid en van hun eeuwig leven.
Jezus, laat mij U toeroepen met al de vurigheid van mijn
hart: dank!... liefdevolle Heiland, eeuwig dank! Ik bemin U en wil U steeds
meer en meer beminnen in uw H. Sacrament.
Laat ons
bidden dat door de gebeden van de zondeloze Maagd Maria, God ons zal bevrijden
van onze zonden.
Vader, U
bereidde de Maagd Maria voor om de waardige Moeder te zijn van Uw Zoon. U liet
haar meedelen in de redding van Christus door Zijn dood, en hield haar
zondeloos vanaf het moment van haar ontvangenis. Help ons door haar gebeden
leven in Uw aanwezigheid zonder zonden. We vragen dit door onze Heer Jezus
Christus, Uw Zoon die leeft en heerst met U en de Heilige Geest, een God, voor
alle eeuwigheid.
O
Onbevlekte Maagd, Moeder van God, en mijn moeder, kijk met uw sublieme
waardigheid op mij neer terwijl ik, vol vertrouwen in uw gulheid ten volle
overtuigd ben van uw macht. Ik smeek u om mij te hulp te komen en uw Goddelijke
Zoon te vragen om mij de gunst te verlenen die ik vraag in deze noveen (noem uw
verzoek). Als het in het voordeel is van mijn onsterfelijke ziel en voor de
zielen voor wie we bidden.
O Maria
van de Onbevlekte Ontvangenis, Moeder van Christus, U had invloed bij Uw
Goddelijke Zoon hier op aarde; U hebt nu dezelfde invloed in de Hemel. Bid voor
mij en verkrijg voor mij de inwilliging van mijn verzoek als het past voor de
Goddelijke Wil. Amen.
Opvoeding
Herman, de Kleine Pastoor had een goed karakter, we zagen het al in de vorige
afleveringen..
Liegen of
bedriegen was niet des Hermans, iemand kwetsen kwam niet bij hem op.
Hij had
eens gehoord hoe iemand zijn vader, Jozef Wijns in diens afwezigheid beledigde.
Herman
vertelde niemand over hetgeen hij gehoord had, maar terug naar die man wilde
hij niet.
Wanneer
men hem vroeg wat hij toch tegen de beste man had, zweeg hij diplomatiek -
zeven jaar oud.
Zeer
gelovig was Herman en dat zal veel te maken hebben gehad met de opvoeding die
het kereltje kreeg.
Zijn
moeder, Johanna Dens was een fijngevoelige en toegeeflijke vrouw, zijn vader
een zeer vroom man.
Pastoor
Wuyts wilde de vader van Herman Wijns tot het priesterambt beroepen, maar
daar stak grootmoeder Wijns een stokje voor. Als weduwe had ze al haar zoons
nodig om rond te komen
Vader
Jozef Wijns kwam uit een groot en kinderrijk (acht) gezin en aangezien
grootvader Wijns overleed voor zijn oudste zoon volwassen was moest ook vader
Wijns al jong gaan werken.
Er waren
in die tijd nauwelijks sociale voorzieningen en geen werk betekende
eenvoudigweg geen brood op de plank.
De vader
van Herman was door de pastoor van de St. Bartholomeusparochie - E.H. Wuyts -
uitverkoren om priester te worden, maar grootmoeder Wijns dacht daar anders
over, hoewel zelf een godvruchtige vrouw van de oeroude stempel.
Afstanden
rekende ze in paternosters of weesgegroetjes: ''Van Merksem naar Schoten is
drie paternosters'.
Maar hoe
christelijk ook, ze zag er het nut niet van in een van haar kinders in een ver
oord tot priester opgeleid te laten worden.
Ze had
d'r kinderen graag in haar buurt, en aarzelde niet om een van haar zoons zijn
vaders trouwring mee te geven toen die moest gekeurd worden voor de militaire
dienst...
'Ik bid
al'
Vader Wijns kwam dus uit een oud-christelijk maar stoer gezin, waar God werd geëerd
maar ook hard gewerkt moest worden.
Herman
zag zijn vader vaak en lang bidden bij een beeldje van O.L. Vrouw van Lourdes
en geïntrigeerd door dat schouwspel imiteerde Herman al als kleuter zijn vader
en prevelde met een klein rozenhoedje zijn zelfbedachte gebedjes.
Nog voor
zijn eerste H. Communie ging Herman doordeweeks, 's ochtends in alle vroegte,
regelmatig met zijn vader mee naar de H. Mis en na de H. Communie deed hij dat
elke dag.
De St.
Bartholomeuskerk zoals Herman haar kende, met achteraan nog het oude altaar
dat bij de verwoesting van de kerk in 1944 verloren ging.
Zoals
veel kinderen in die tijd had Herman zijn eigen kerkboekje 'Ik bid al', waarin
op elke bladzijde een tafereel uit de H. Mis stond afgebeeld.
Later
volgden uiteraard ook 'De Kleinen bij Jezus', een 'Hosannaboekje' en, toen hij
9 jaar oud was, een missaal.
Zijn
kinderbijbeltjes waren bij zijn overlijden allemaal stukgelezen: de ruggen eraf
of los en alle pagina's beduimeld.
Bidden
voor de overledene
De jongen moet helemaal overdonderd zijn door de indrukwekkende symboliek van
het katholicisme zoals dat in de jaren '30 nog alom tegenwoordig was, en zoals
een jongen van zijn leeftijd tegenwoordig voetballer Ronaldinho of rapper
'50 Cents' vereert, zo bestond voor Herman alleen de H. Mis.
Heeft een
kind van zijn leeftijd anno 2006 misschien een plakboek met voetbalsterren, zo
had Herman zijn missaal vol plaatjes van Christus, OL. Vrouw, de H. Jozef of
Joannes.
Opvallend
aspect aan zijn missaal was de voorliefde voor mensen die waren gestorven.
Achterin
treffen we een lijstje aan van alle overledenen van zijn tijd als misdienaar,
compleet met datum.
Wanneer
hij later als misdienaar mee een lijk moest uitdragen zag men Herman biddend in
de begrafenisstoet.
Gevraagd
naar het waarom zei hij: Iedereen volgt de lijkbaar, er wordt gesproken en
gerookt. Er is echter niemand die bidt voor de overledene.
Vroom was
Herman en misnoegd over diegenen die niet naar de wetten van de kerk leefden.
Zo vinden
we in zijn missaal bijvoorbeeld ook een lijstje van mensen uit zijn straat (dan
al de Wuytslei) die op zondag niet naar de H. Mis gingen, ook weer met datums
en al.
Niets of
niemand kon Herman weerhouden naar de heilige mis te gaan.
Hij
leefde er voor.
Herman
Wijns, de Eucharistische Kruistochter
Toen zijn
moeder hem eens verbood om naar de H. Mis te gaan omdat het te slecht weer was,
antwoordde Herman: Niet naar de Mis, dan ook niet naar school.
Zijn
vroomheid en toewijding tot de kerk was natuurlijk ook de broeders van het
St-Eduardusinstituut opgevallen en het was daarom dat hij kort na zijn eerste
H. Communie door broeder Elianus werd uitgekozen om Eucharistische Kruistochter
te worden.
Omdat hij
van kindsbeen af op de Eucharistie gericht was bleek Herman een goed
Kruistochter en zijn uitverkiezing maakte van hem een nog vuriger Christen.
Zorgen
Vanaf Hermans geboorte tot hij een jaar of zeven was verging het vader en
moeder Wijns goed.
Hun
beenhouwerij op de Bredabaan liep aanvankelijk super, maar de crisis van de
jaren '30 trof ook de familie Wijns en in 1938 moest men de boeken toe doen.
Men
betrok het gelijkvloers van het pand op de Wuytslei 23 en vader en moeder Wijns
moesten uit werken gaan.
Voor
mensen die vier gasten en een dienstmeid hadden gehad was het werken voor een
baas moeilijk te accepteren en van de zorgeloze sfeer in huize Wijns was al
snel niets meer over.
Vader nam
zijn toevlucht tot het gebed terwijl moeder Wijns juist van haar geloof viel.
Herman
had het daar moeilijk mee.
Zijn
moeder ging niet meer naar de kerk en daar maakte de kleine jongen zich grote
zorgen over.
Een
gebeurtenis waar Herman vrijwel zeker getuige van was: de St.
Bartholomeusprocessie op de Bredabaan in 1937
Hij
probeerde zijn moeder over te halen, maar gedeprimeerd door de tegenslagen in
haar leven kon moeder Wijns het niet opbrengen.
Waarom
vraag je het zo dikwijls, klaagde ze tegen haar godvruchtige zoon.
Nu, ik
dacht zo maar, zie je... Vake en ik daarboven en jij... zou hij geantwoord
hebben.
Herman
Wijns gaf al op jonge leeftijd blijk van een groot begrip van het wezen van de
katholieke kerk en zij die hem gekend hebben spreken ervan hoe hij nooit
aarzelde om de mensen om hem heen te wijzen op het belang van de H. Mis, de H.
Communie en de Lithurgie.
Het was
dan ook zijn begrip van en zijn toewijding aan de H. Kerk die hem in laatste
jaar van zijn leven tot een opmerkelijke misdienaar maakten.
Misdienaar
worden
Wat voor kinderen van onze tijd een beroemde voetballer, zanger of actrice is,
was voor Herman Wijns O.L. Vrouw, Jezus Christus en de H. Kerk.
Spelen
kinderen anno 2006 met een playstation of voetbal in het park; Herman speelde
het liefst de H. Mis zijn onkel Mon.
Herman
stond in zijn korte leven open voor al hetgeen het Katholicisme verkondigde en
zijn drang naar het altaar was uiterst opmerkelijk.
Wanneer
een vriendje Willy hem kort voor zijn negende verjaardag vraagt welk cadeau hij
wenst, antwoordt Herman dat hij misdienaar wil worden.
Hij
vraagt het aan zijn vader, maar die vindt hem nog te jong voor zo'n ernstige
zaak.
Herman
vraagt zijn tante Marie eens met zijn vader te praten en die weet vader Wijns
over te halen.
Nadat hij
zich door zijn zoontje heeft laten overtuigen van diens motivatie stemt hij
ermee in, en enkele weken na zijn negende verjaardag neemt vader Wijns zijn
enig kind mee naar de pastoor om diens toestemming te vragen.
Die heeft
zijn twijfels, maar is snel overtuigd, zo blijkt uit volgende anekdote.
Jacobus
Michielsens uit Stabroek (1876-1946) was pastoor van St. Bartholomeus toen
Herman er misdienaar was
Meneer
pastoor - Jacob Michielsens - meende namelijk dat Herman te klein zou zijn om
de staander met het misboek te tillen.
Maar
nee, Mijnheer pastoor. Tijdens de week is het een houten staander die ik kan
optillen. Op zondag is het de bronzen, maar dan tilt u de staander zelf,
antwoordde de jongen.
Meneer
pastoor kan zijn lachen bijna niet onderdrukken en zegt dat in dat geval Herman
de volgende dag reeds de mis mag dienen.
Hermans
is buiten zinnen van vreugde, nodigt al zijn familie en vrienden uit en noteert
die dag - 6 april 1940 - in zijn zakagenda: 'Vandaag ben ik misdienaar
geworden'.
Voorbeeldig
Voordat vader Wijns zijn zoon meenam naar pastoor Michielsens had hij Herman
laten beloven zijn taken als misdienaar zeer serieus te nemen en nooit te
verzaken, maar of dat noodzakelijk was...
Een
misdienaar als Herman hebben ze in St. Bartholomeus nog nooit gehad en hij is
dan ook een grote hulp voor de pastoors.
Foutloos
vindt hij de juiste bladzijden in het kerkboek en legt hij de mis klaar.
De
priester en zijn onderpastoor Pijpers zijn onder de indruk van de diepe ernst
van de negen-jarige jongen en het is een cadeau van de Onderpriester - het boek
'Er zullen heilige kinderen zijn' - dat Hermans beleving van het geloof nog
intenser maakt.
Ik ben
oud geworden in het priesterschap maar nooit heb ik een misdienaar als Herman
meegemaakt. Wanneer ik me omdraaide bij het 'Orate Fratres' zag ik hem in een
aureool van licht, zei een missionaris, Pater Janssens ooit tegen zijn ouders.
De ouders
namen het verhaal met een korreltje zout, maar na Hermans dood hoorden ze veel
zulke verhalen over hun zoon.
God
luistert niet
Na zijn aanstelling als misdienaar offert Herman zijn hele bestaan op voor zijn
geloof.
Strikt
volgt hij de regels van de kerk en houdt zich zelfs aan voorschriften die al
lang zijn afgeschaft.
Het is
ook in deze fase van de tien jaar die hem gegeven werden dat hij indruk maakte
op de mensen om hem heen met verbluffend volwassen uitspraken.
Dit
kruis vond Herman op weg van school naar huis in een vuilnisbak. Herman is
ontdaan door het gebrek aan respect. 'Heiligschennis noemde hij het. Aan zijn
vader vertelde hij dat hij drie keer terug was gegaan naar de vuilbak, maar
dat hij zich schaamde om het eruit te halen. Toen hoorde ik een stem 'Wel
Herman, schaamt jij je nu voor mij?'. Vlug heb ik het eruit gehaald en mee
naar huis genomen. Het hing tot zijn dood boven het altaartje in zijn slaapkamer.
Zijn
vader en moeder hebben het moeilijk vanwege het verliezen van hun beenhouwerij.
Moeder
heeft werk gevonden, maar vader slaagt er maar niet in.
De
problemen stapelen zich op voor het gezin, maar vader heeft vertrouwen in God
en bidt.
De ene
noveen na de andere bidt vader Wijns, maanden aan een stuk.
Op een
dag zegt hij vertwijfeld tegen Herman: Maanden lang bidden we de ene noveen na
de andere. Het levert niets op. Je ziet toch ook wel dat God niet naar ons
luistert?
Herman
pakte het gezicht van zijn vader in zijn handen, en zou gezegd hebben: Vake,
de waarde van het gebed ligt in het volhouden. Anders heeft bidden geen zin.
De vader
geloofd zijn zoon en blijft bidden.
Enige
tijd later krijgt hij inderdaad en goede betrekking bij de Openbare Diensten en
de financiële problemen voor het gezin zijn voorbij.
Die waren
groot geweest.
Zo groot
zelfs dat het schoolgeld van de Broeders niet meer betaald kon worden en Herman
naar de Gemeenteschool moest.
Voor
Herman was dat moeilijk te accepteren geweest en het eerste dat hij dan ook zei
toen vader een job vond was: Vake, nu moet ik niet meer naar de
Gemeenteschool, niet waar?.
Toen
vader dat bevestigde was de kleine zo blij dat hij het Heilig Hartbeeld in zijn
armen nam en er zingend mee ronddanste.
Oorlog
Mei 1940, de Tweede Wereldoorlog is losgebarsten.
Wanneer
het op een avond tijd is om naar 't Lof te gaan, terwijl er hevig wordt
geschoten op overvliegende vliegtuigen raadt vader Wijns zijn zoon af om de
straat op te gaan.
Maar
Herman wil er niet van weten en haalt zijn vader over met hem mee te gaan.
Na een
gevaarlijke tocht komen ze aan in de kerk.
Er is
niemand en wanneer meneer pastoor arriveert zegt hij dat er geen Lof zal zijn.
Herman,
die al was begonnen de mis klaar te leggen, is zeer teleurgesteld dat er
niemand het gevaar heeft durven trotseren voor de Heer...
De
komende maanden klonk vaak het luchtalarm, maar Herman had er geen schrik van.
Boven
zijn bed hing een kruisbeeld en dus wist Herman dat hij zich geen zorgen hoefde
te maken.
Het
Heilig Hartbeeld waar Herman mee ronddanste toen hij van zijn vader te horen
kreeg dat hij weer naar de Broeders in het St-Eduardusinstituut mocht.
Tijdens zijn dansje liet Herman het beeld vallen, waardoor de handen van
Christus ervan afbraken.
Vreemdgenoeg
geloofden zijn ouders hem, waardoor ook zij niet meer naar de schuilkelders
gingen wanneer er luchtalarm was.
Ook
anderen wist Herman in die eerste oorlogsmaanden te overtuigen van de
bescherming van zijn God, zozeer zelfs dat een buurman weer naar de kerk begon
te gaan en ook zijn kinderen naar een katholieke school stuurde.
Lijdensweg
De winter van 1940 was ijskoud.
Herman
kreeg door de kou twee wintervoeten, maar verzweeg het wekenlang omdat hij
vreesde niet meer naar de mis te mogen gaan.
Toen het
niet langer ging en hij zijn voeten aan zijn moeder toonde, verschoot ze.
Ach,
jongen, maar wat een pijn moet je hebben.
Toch
moest ze beloven het niet aan zijn vader te vertellen opdat die hem niet zou
verbieden naar de Mis te gaan.
Zijn
wonden werden echter erger en na een tijdje kon hij nauwelijks nog lopen.
Vader
vroeg zich af wat er met zijn zoon aan de hand was omdat die zo mankte, en bij
het zien van de etterende wonden beval hij Herman acht dagen thuis te blijven.
De jongen
was diep ongelukkig maar liet zich niet tegenhouden.
Met
moeder maakte hij de afspraak dat ze zijn voeten 's avonds zou verzorgen, zodat
hij direct nadat zijn vader naar zijn werk is naar de kerk kon gaan.
Maar
Herman kan nauwelijks lopen.
Zijn
voeten ingebonden in oude lakens, met drie paar sokken erover in een paar oude
schoenen van zijn vader gestoken strompelt hij, telkens weer vallend van de
Wuytslei naar de kerk.
Hij moet
serieuze pijn geleden hebben, maar niets kan hem ervan weerhouden naar de Mis
te gaan.
Op een
dag had de tram van vader vertraging.
Terwijl
hij wachtte zag hij de jongen met veel pijn en moeite, telkens weer struikelend
door de hoge sneeuw voortploegen, op weg naar de mis.
Herman
als misdienaar
Vader
Wijns had boos moeten zijn dat zijn zoon zijn bevel om het bed te houden niet
opvolgde, maar in plaats daarvan was hij ontroerd.
Kom
jongen, zet je op mijn rug, dan zal ik je naar de kerk dragen.
Herman
wilde er echter niet van weten: Nee, vake. Je zult je tram missen en te laat
op je werk komen.
En weg
was hij, strompelend de laatste honderd meter naar de kerk afleggend.
Bedevaart
Die avond was Herman er niet om zijn vader te begroeten.
Moeder
Wijns vertelde haar man dat hij die middag met hoge koorts thuis gekomen was en
direct gevraagd had of hij naar bed mocht.
Omdat er
in de weken erna geen verbetering optrad besluiten vader en moeder Wijns op
aanraden van een kennis met hun zoon op bedevaart naar het graf van Pater Paul
in Dendermonde te gaan.
Ze
ontmoeten er Pater Boudewijn op zijn sterfbed, die hen aanraadt poeder van
rozeblaadjes, gegroeid op het graf van de H. Benedictus in Italië, op de
pijnlijke voetjes te smeren.
De
volgende morgen kwam Herman kwiek de trap afgerend: zijn voeten waren genezen!
Voorvoeld
Terug in Merksem stortte Herman zich met nog meer energie op zijn taak als
misdienaar.
Moest hij
iets inhalen?
Of had
hij haast omdat hij voelde dat hij niet veel tijd meer had?
Een
voorval van kort voor zijn dood wijst ook die kant op, vertelde ooit zijn
vader.
Herman
kwam eens klagen dat hij op weg naar huis werd lastiggevallen door een grotere
jongen. Ik vroeg hem of hij zich niet meer kon verdedigen. 'Jawel hoor' zei hij
toen. Kort na zijn overlijden kwam er hier een jongen aan de deur kloppen. Hij
barstte in tranen uit en zei me dat hij schuld had aan Hermans dood. Ik vroeg
hem waarom. Hij vertelde me dat hij Herman meermaals achterna had gelopen en
hoe Herman hem had ontweken. De jongen had Herman uitgescholden, en die had
geroepen 'Je hebt een lage ziel'.
De
jongen is toen nog feller tegen mijn zoon uitgevlogen, waarop Herman heeft
gezegd: 'Het zal niet makkelijk zijn u te bekeren, maar als ik het hier niet
kan, zal ik het doen als ik in de hemel ben.'
In de
weken kort voor zijn dood insinueerde Herman nog enkele keren dat hij
voorvoelde wat er ging gebeuren.
Toen hij
een keer als spel de tafels en stoelen neerzette voor zijn aanstaande Plechtige
Communie - die hij nooit zou doen - zei hij tegen zijn moeder dat de mensen
beter bloemen mee zouden brengen dan geschenken.
Wanneer
zijn moeder hem een paar dagen later liggend op de vloer aantrof en hem vroeg
wat hij aan het doen was antwoordde hij: Ja, die mannen zullen voor mij een
grote kist nodig hebben...
De dag
voordat hij zijn fatale val maakte joeg hij zijn moeder echt angst aan toen hij
nog eens probeerde haar over te halen weer naar de Mis te gaan.
Herman
ik heb daar nu geen tijd voor, antwoordde ze hem.
Toen ze
wilde voortgaan met haar werk hield Herman haar tegen.
Moeke,
als vake en ik in de hemel zullen zijn... En jij dan?
Moeder
kon de woorden van haar zoon niet aan en zei hem haar met rust te laten.
Moeke,
zegt Herman weemoedig wanneer hij ziet dat zijn moeder niet naar hem luistert.
Nu heb
je geen tijd, maar als Herman dood zal zijn, zul je wel tijd hebben.
Zijn
moeder is diep geschokt door de woorden van haar kleine jongen en tracht ze te
vergeten.
Binnen
enkele dagen zou ze echter ondubbelzinnig worden herinnerd aan het gesprek en
aan de voorvallen van een paar dagen eerder.
Van : Arjan Plantinga (Vrij naar Avents en De Maecht)
De
woestijnvaders stelden dat ieder gelovig mens uiteindelijk een staat van
onophoudelijk bidden moet zien te bereiken. Dat kan vreemd lijken. Is iemand
die voortdurend aan het bidden is niet krankzinnig, of ziek, of fanatiek? Toch
is onophoudelijk in gebed zijn iets heel gewoons, het is het doel van het
christelijk leven. Dat betekent niet dat een gelovige de hele tijd gebeden
loopt op te zeggen. Het houdt in dat een gelovig iemand zich voortdurend voor
Gods aanschijn weet. Lachend of huilend, vermoeid of in opperbeste toestand,
verdrietig of blij, altijd ben je je bewust van Gods aanwezigheid. Je kunt je
elk ogenblik tot God wenden, dankbaar, in gebed, of met spijt: Hier bent U,
dicht bij mij. Je ziel wordt erdoor verkwikt, verlicht.
Herman
weende niet
Herman werd geboren op zondag 15 maart 1931, als de zoon van een
slagersechtpaar, en de volgende dag al werd hij gedoopt in de St.
Bartholomeuskerk.
Vader
Jozef Wijns had een succesvolle varkensbeenhouwerij en charcuteriewinkel op de
Bredabaan en was daarnaast vertegenwoordiger van verschillende buitenlandse
vleeswarenfabrikanten.
Het was
een bekende zaak met klanten uit de wijde omgeving waar naast vader en moeder
Wijns ook vier gasten hun job hadden.
Herman
Wijns, 2 jaar oud
Herman
groeide op in de beenhouwerij van zijn ouders en al snel kende iedereen in
Merksem het ventje, omdat hij bij goed weer door zijn moeder bij de winkeldeur
werd gezet.
Uren kon
hij daar naar verluid zitten, samen met zijn hond Mus en de kat van de familie.
Het kwam
al eens voor dat vader en moeder Wijns in de drukte vergaten het kereltje eten
te geven, maar naar het schijnt kwam er nooit een klacht over zijn lippen.
Herman
weende niet en zaagde niet.
Hij trok
zich terug op de zolder en verwonderde zich over de plaatjes in de oude
gazetten, totdat men hem kwam roepen voor het avondeten, zo gaat het verhaal.
Nonkel
Mon
Toen Herman een jaar of vijf was en al wat avontuurlijker de omgeving verkende
trok hij veel naar de gasten, achter de beenhouwerij in het atelier.
De
slagersjongens waren gek met het beminnelijke kereltje, namen hem mee op hun
rondes en lieten hem dan voorop de fiets in de mand zitten.
Naar het
schijnt was Herman beste vrienden met iedereen.
Hij moet
een onbezorgde kindertijd gehad hebben, waarin het geloof en vooral zijn onkel
Mon een centrale rol speelden.
Herman
hing aan de lippen van nonkel Mon als die vertelde en wachtte geduldig naast
diens zetel of zelfs op zijn schoot wanneer hij, moe van het vertellen, een
dutje deed.
Herman
en de hond van het gezin 'Mus'
Hermans
favoriete spelletje was echter 'de mis spelen' met nonkel Mon.
Het moet
een koddig toneel geweest zijn: een man van in de vijftig die met een bel of
een ratel in zijn hand de mis diende van een manneke van vijf, waarbij dan eens
een pompbak, dan een kast of een tafel dienst deed als altaar.
Het
verhaal gaat ook dat wanneer de ouders van Herman 's avonds nog moesten gaan
werken en de buren op hem pasten, de oudere kinderen daar er bijna om vochten
om de kleuter bij zich te kunnen hebben.
St-Eduardusinstituut
Verliep voor Herman alles naar wens en was zijn wereld een grote speeltuin vol
magie en mensen die hem graag zagen, voor vader en moeder Wijns ging het
allemaal een pak minder.
De crisis
van de jaren '30 deed zich ook in Merksem voelen en in 1938 - Herman was zeven
jaar oud - moesten ze hun ooit zo florerende zaak op de Bredabaan sluiten.
Toen
Herman vijf jaar was vond vader Wijns het tijd om hem op school te doen.
Niet
direct in het eerste leerjaar.
Nee,
beter zou het zijn om hem eerst een jaar naar de kleuterschool te sturen.
In de
paasvakantie van 1936 ging pa Wijns daarom met zijn zoon naar de Broeder
Bestuurder van het St-Eduardusinstituut.
Die wilde
liever dat Herman ineens naar de jongensschool zou gaan, maar zijn leeftijd was
wat dat betreft natuurlijk een probleem.
De
Broeder Bestuurder twijfelde lang, maar gaf uiteindelijk toch toestemming om
Herman het laatste trimester van het voorbereidende leerjaar te laten meedoen,
maar niet voor hij de kleuter een klein testje afnam.
Een
schoolklas van het St-Eduardusinstituut in de tijd dat Herman de school
bezocht
Hermanneke,
waar woon je? vroeg de Bestuurder.
Op de
Bredabaan 422, antwoordde Hermanneke.
Ha ja,
dat is tegen de Oude Bareel, niet waar?
Nee,
zei de kleine rustig. Dat is tegen het gemeentehuis.
Och ja,
dat is waar ook. Dat is daar waar tram 12 en 17 rijden, niet waar? probeerde
de broeder.
Nee,
antwoordde Herman weer, tram 3 en 23.
Och ja,
dat is waar ook.
De kleine
plagerij was voldoende voor de Broeder Bestuurder om te weten wat voor vlees
hij in de kuip had, en Herman mocht na de paasvakantie naar school.
In het
laatste trimester van het voorbereidende studiejaar deed hij het vervolgens zo
goed dat er geen sprake van was dat Herman na de zomer in het voorbereidende
studiejaar zou beginnen.
Hij werd
meteen toegelaten tot het eerste leerjaar, als knulleke van vijf jaar oud.
Eerste
Heilige communie
Nadat hij een jaar vroeger dan gebruikelijk was toegelaten tot het eerste
leerjaar van St-Eduardus, liet Hermanneke meteen blijken een goed en vlijtig
student te zijn.
Zijn wekelijkse
rapporten vermelden steevast 20 op 20 en omdat ook zijn gedrag onberispelijk
was mocht Herman al op zesjarige leeftijd, 4 juli 1937, zijn eerste Heilige
Communie doen.
Als alle
kinderen zal hij trots geweest zijn op zijn kostumeke: witte blouse, zwart
broekske, witte kousen en zwart gelakte schoenen.
De
Bredabaan ter hoogte van het St-Eduardusinstituut zoals Herman Wijns het
wellicht nog gekend heeft (al is deze foto van voor zijn geboorte). Achter de
moeder met kinderen de toegangspoort, daarnaast de houten afrastering van het
domein Bouckenborgh
Als alle
kinderen zal hij trots voor de spiegel hebben gestaan, want het was feest en
daar genoot Herman net zo van als alle andere kinderen.
Religieus
als zijn opvoeding was zullen de lessen en de plechtigheid een diepe indruk op
hem gemaakt hebben.
Nee, dat
kan niet. Dat kan niet zijn.
Herman was geen geniale leerling, maar wel een hard werkende.
Het ging
niet allemaal vanzelf zoals bij sommige andere leerlingen, nee: Herman moest er
voor werken.
Wat hij
deed, deed hij goed, maar niet zonder moeite.
Goede
punten waren zeer belangrijk voor de kleine Herman en was het eens niet
supergoed, dan was hij beschaamd.
In het
tweede studiejaar was hij na het eerste trimester de dertiende van de klas.
Het
St-Eduardusinstituut (klooster en school) gezien vanuit de klokkentoren van
de St. Franciscuskerk (toen nog nieuwe kerk), zoals het werd gebouwd in 1897.
Tijdens de tweede wereldoorlog werd het zwaar beschadigd door de inslag van
een V2, maar pas in 1964 werden de nieuwe gebouwen die we nu nog kennen
gerealiseerd. De Broeder Frederikstraat (r.) heette toen nog Sint-Franciscusstraat
Verlegen
stapte hij met zijn rapport naar huis, en durfde over zijn punten niets zeggen
tegen zijn ouders.
Volgens
de legende stond hij die dag wat rond zijn vader te draaien zonder iets te
zeggen.
Pa Wijns
had wel door dat er iets scheelde en bedacht dat het beter zou zijn wanneer hij
even weg zou gaan: aan zijn moeder zou Herman het wellicht wel durven zeggen.
Maar ook
alleen met zijn moeder bleef hij dralen.
Het
gesprek dat hij vervolgens met zijn moeder had is een goede indicatie van het
karakter van Herman.
Maar
moeder, dat kan toch niet. Het kan toch niet waar zijn..., zei hij
verontwaardigd.
Maar wat
is er dan ventje? vroeg zijn moeder.
Nee, dat
kan niet. Dat kan niet zijn.
Allez,
zeg het eens manneke. Geen flauwekul hè. Zeg maar eens rap wat er hapert..
Zie dan
eens moeke, ik ben maar de dertiende.
Wat? De
dertiende maar? zei moeder.
Laat
eens zien... Maar je hebt toch 84 op 100 en grote onderscheiding. Wij
verwachten van jou toch niet dat je de eerste bent?!
Voor
Herman echter was het niet goed genoeg.
Het moest
beter en hij was daarom vastbesloten het beter te doen.
In het
tweede trimester was hij de achtste met 87 op 100 en in het derde trimester...
Het 1e
leerjaar van de Moderne Humaniora van 1937. Zittend op de eerste rij, vierde
van links zien we de dan 6-jarige Herman Wijns.
Poe, wat
zal het kereltje zich afgemat hebben, en wat legde hij een ongelooflijke
wilskracht aan de dag.
Vanaf 's
morgens vroeg, direct na de H. Mis tot 's avond half tien was hij in de weer
met zijn lessen.
Boeken in
de hand, rond de tafel lopend herhaalde hij zijn lessen steeds maar weer, alles
om maar de beste te zijn.
Het
resultaat was er dan ook naar, want het laatste trimester eindigde hij met 89
op 100 en was hij de beste van de klas.
Vrolijk
kind
Herman was graag gezien bij zowel zijn medeleerlingen als bij de broeders van
het St-Eduardusinstituut.
Er is een
anekdote hoe de beroemde Broeder Melarius nadat Herman enkele weken ziek thuis
is geweest, zo blij is Herman weer terug op de koer te zien dat hij zegt:
Herman, als jij er niet bent is mijn klas niet volledig.
Broeder
Melarius - Antoon Persoone - was leerkracht in de laagste klassen en degene
die de nagedachtenis aan Herman na diens dood levendig hield.
Is dat
echt waar broeder, vroeg Herman.
Echt
waar, antwoordde de broeder en maakte met de kleine knaap een rondedansje.
Herman
was niet alleen graag gezien, maar ook zeer behulpzaam voor anderen.
Wanneer
hij eens ziek en met koorts in bed lag en zag hoeveel moeite zijn vader zich
getrooste om de koude compressen op zijn hoofdje keer op keer te verversen, zei
hij tegen zijn vader dat hij het zelf wel zou doen.
Wanneer
zijn moeder zonder elastiek zat liep de kleine Herman stad en land af op zoek
naar het juiste elastiek voor zijn moeder.
Op bezoek
bij zijn tante vond hij het geen enkel probleem om zelf om dessert te gaan
wanneer zijn neefjes en nichtjes geen goesting hadden.
Al was
het zondagmiddag: Herman kwam niet terug voordat hij een winkel had gevonden
die nog open was.
Vlijtige
leerling
Hij was
een vrolijk kind die vooral veel van muziek hield.
De radio
moest altijd aan staan zodat hij kon zingen en dansen, en zag hij een kans dan
vertelde hij moppen en verhaalde enthousiast over wat er op school allemaal was
gebeurd.
Lachen is
beter dan wenen
Het woord van de broeder was heilig voor Herman.
Wat een
ander ook mocht beweren: wat Herman wist was waar, want de broeder had het toch
gezegd!
En
niemand wist het beter dan de broeder, zelfs zijn vader niet, zo sterk was het
kinderlijk vertrouwen van de jongen in zijn opvoeders.
Ook een
voorval op de schoolplaats typeert het karakter van de kleine Wijns.
Het
gebeurde eens op de koer dat een jongen was gevallen over een uitstekend stuk
steen.
De koer
van het oude instituut
Hij liep
daarbij een hevig bloedende wond op aan zijn been, en de broeder vreesde dat
hij zijn been gebroken had.
Terwijl
die de brancard ging halen verdrongen de andere jongens van de school zich rond
de gekwetste, maar bij het zien van het bloed zetten ze het allemaal op een
lopen.
Behalve
Herman.
Die
drukte zo goed hij kon de wond dicht om het bloeden te stelpen en troostte zijn
huilende makker door hem verhaaltjes en moppen te vertellen.
Toen de
broeder terug kwam met de brancard trof hij tot zijn verbazing twee lachende
jongens aan.
Lachen
is beter dan wenen hè, sprak Herman.
Toen
dezelfde broeder werd gevraagd of Herman een vrolijk kind was, zei hij: Och,
als je een plezante tegenkwaamt, dat was hij niet. Maar als je er nog een
plezantere tegenkwaamt, dat was hij.
Herinnerinsghuis:
Van Heybeeckstraat 23
2170 Merksem
Gebed tot
de Onbevlekte Ontvangenis
Dag 6
Laat ons
bidden dat door de gebeden van de zondeloze Maagd Maria, God ons zal bevrijden
van onze zonden.
Vader, U
bereidde de Maagd Maria voor om de waardige Moeder te zijn van Uw Zoon. U liet
haar meedelen in de redding van Christus door Zijn dood, en hield haar
zondeloos vanaf het moment van haar ontvangenis. Help ons door haar gebeden
leven in Uw aanwezigheid zonder zonden. We vragen dit door onze Heer Jezus
Christus, Uw Zoon die leeft en heerst met U en de Heilige Geest, een God, voor
alle eeuwigheid.
Glorierijke en onsterfelijke Koningin van de Hemel, we drukken ons sterk
geloof uit in uw Onbevlekte Ontvangenis dat voorbeschikt was door de
Allerhoogste en de verdiensten van Uw Goddelijke Zoon. We verheugen ons met u
om uw Onbevlekte Ontvangenis. We danken de Heilige Drie-eenheid om uw heilige
Onbevlekte Ontvangenis. O Moeder van het Vleesgeworden Woord, luister naar mijn
bijzonder verzoek gedurende deze noveen. (noem uw verzoek)
O Maria
van de Onbevlekte Ontvangenis, Moeder van Christus, U had invloed bij Uw
Goddelijke Zoon hier op aarde; U hebt nu dezelfde invloed in de Hemel. Bid voor
mij en verkrijg voor mij de inwilliging van mijn verzoek als het past voor de
Goddelijke Wil. Amen.
Anne Louise Lateau - Belgische gestigmatiseerde - deel 2
De parochiepriester kwam eens binnen met een zilveren
doosje, een pyxis, waarin een gewijde hostie zat en Louise was in extase. Ze
stond recht uit haar stoel en viel op haar knieen in aanbidding. Haar knieen
raakten de grond niet, en haar lichaam leunde vooruit en haar handen waren
samen als in gebed. Ze stapte niet maar gleed over de vloer. De
parochiepriester ging rond de tafel met de pyxis en zij volgde de pyxis. Het
was pas toen de pyxis werd opgeborgen dat ze terug naar haar stoel ging en in
haar staat van bewegingsloze contemplatie terugging.
Haar
mystieke herkenning van Priesters en heilige relikwieen
Er werd eens een experiment gedaan en een priester kleedde
zich als een boer. Louise die in haar extase verkeerde liet blijken dat ze de
priester herkende en ze zei een vreugdevol Oh! toen hij haar zegende. Er kwam
ook eens een Benedictijnse Priester van Engeland die haar zegende en opnieuw
glimlachte ze.
Wat relikwieen betreft had een Bisschop eens een kruis bij
die een relikwie van het Heilig Kruis bevatte. Louise ging in haar bed van een
liggende positie zitten en hield het kruis in haar gevouwen handen en uit haar
gedrag bleek dat het een gezegend kruis was. Pas toen het kruis werd weggehaald
ging Louise weer in haar bed liggen in extase.
Andere
buitengewone gaven die Louise had
Bij het begin op 26 maart 1871 tot haar dood in 1883, dat
is 12 jaar, at ze geen voedsel en leefde ze volkomen op de Heilige Eucharistie.
Ze dronk enkel 3 tot 4 glazen water per week. Bovendien had ze voor dezelfde
periode van 12 jaar geen slaap nodig en bracht ze haar nachten in contemplatie
en gebed door, dikwijls knielend aan de voet van haar bed.
Een samenvatting
van de medische onderzoeken betreffende Louise
Louise werd grondig onderzocht gedurende vele jaren; samen
met Padre Pio en Therese Neumann was ze de best onderzochte gestigmatiseerde
van alle tijden. Dit zijn enkele van de bevindingen die werden gemaakt :
1 Nadat Louise de eerste tekenen van bloeden vertoonde op
24 april 1868 bleef ze elke week bloeden tot haar dood op 25 augustus 1883. Er
zijn ongeveer 800 bloedingen geweest.
2 Louise voelde de brandende pijnen van de stigmata op
dinsdag en dit bleef duren tot donderdag. Op donderdag werden deze pijnen
blaren die dan de stigmata vormden op vrijdag. Dit was vooral zichtbaar op de
achterkant van haar handen.
3 De wonden die zich op haar handen en voeten vormden waren
donkerrood van kleur en cirkelvormig.
4 Het intense bloeden deed zich gewoonlijk voor van
donderdag- of vrijdagnacht tot zaterdag. Het bloeden begon normaal tussen
middernacht en 1.00 u.
5 Ongeveer 250 ml bloed werd verloren gedurende elke
Lijdensextase
6 De wonde op Louises zijde werd gelokaliseerd tussen de
vijfde en zesde rib, een beetje onder de linkerborst.
7 De voetwonden werden gelokaliseerd tussen de derde en
vierde middenvoetsbeentjes. Beide voeten (evenals de handen) werden met
dezelfde wonden gekentekend.
8 De wonden van de doornenkroning waren van een
cirkelvormig patroon van twaalf tot vijftien punten rond het voorhoofd. Deze
streek was pijnlijk en gezwollen.
9 Het hoofd toonde ook sporen van bloeding.
10 Een verwonding werd ook gezien op de rechterschouder,
een teken van het Kruis dat Christus droeg op Zijn weg naar Calvarie.
Haar
heilige dood
Na een buitengewoon leven uit liefde voor God en van lijden
in vereniging met Jezus voor de bekering van zondaars, stierf Anne Louise
Lateau op 25 augustus 1883 op een leeftijd van 33 jaar dezelfde leeftijd als
haar geliefde Jezus.
Anne Louise Lateau - Belgische gestigmatiseerde - deel 1
Dienares
van God Anne Louise Lateau gestigmatiseerde, mystica en offerziel (1850-1883)
Haar
vroege leven
Anne Louise Lateau werd geboren in Bois dHaine
(Henegouwen) op 13 januari 1850. Haar vader, Gregory was dan 28 jaar en was een
metaalbewerker die tewerkgesteld was in de nabij gelegen gieterij. Spijtig
genoeg kreeg hij de pokken en stierf op 17 april 1850, 3 maand na de geboorte
van Louise. Hij liet de moeder Adele (Pissens) Lateau achter met drie dochters.
De oudste dochter, Vosine was net drie jaar oud; de tweede,
Adeline, iets ouder dan twee jaar en de derde, Louise was jonger dan 3 maand.
Toen hun vader stierf was niets hulpelozer dan dit kleine huishouden. De arme
moeder, die bijna in het kinderbed stierf was nog altijd ziek en bedlegerig.
Louise zelf had zelf de pokken en vrienden en buren bleven weg, bang om besmet
te geraken.
Kleine Vosine, die 3 jaar was, deed alles wat een klein
kind kon doen. Van het ene ziekbed van haar moeder naar de wieg van haar zus
Louise, moest ze hen de absolute noodzakelijkheden geven. De dagen vlogen
voorbij en de reserves van het arme huisje waren spoedig uitgeput, en de honger
begon zich te gevoelen.
In deze extreme omstandigheden, kwam uiteindelijk hulp van
een goede boer, Francis Delalieu. Deze man vond zijn weg in het huis, twaalf
dagen na de dood van hun vader. Hij vond Louise die bijna op sterven lag,
terwijl de rest van het gezin tot het extreme werd op de proef gesteld. Hij
zorgde meteen voor voedsel en voor de meest nodige zaken. Van die dag af waakte
hij over hen en begeleidde hen tot ze allen gezond waren.
De ziekte van de moeder was ernstig en langdurig en pas na
twee en een half jaar herwon ze haar vroegere gezondheid. Ze had bijna geen
middelen van bestaan, behalve het kleine stukje grond waarop het huisje stond
en die in gelukkiger dagen, haar bruidsschat was. Maar ze aanvaardde haar harde
lot met een moedige geest. Ze worstelde tegen de armoede en om onafhankelijk te
blijven. Dag en nacht wijdde ze zichzelf toe aan de zorg voor haar kinderen en
de hele dag zwoegde ze voor hun dagelijks brood. Terwijl ze weg was naar haar
werk liet ze de kinderen thuis alleen. De oudste dochter moest voor haar twee
zusjes zorgen. Arme kleine kinderen, ze hadden vele ontberingen te verduren! Ze
moesten de koude winters doorkomen dikwijls zonder vuur en hun voedsel was uiterst
schaars. God zij dank groeiden ze op tot gezonde dochters en de tijd brak
spoedig aan dat ze hun moeder konden helpen in het dagelijkse labeur.
Toen Louise 8 jaar was werd ze voor korte tijd geplaatst
bij een zwakke oude vrouw uit de buurt die hulp nodig had omdat haar zoon op
het werk was. Later werd ze voor vijf maand naar school gestuurd. Daar leerde
ze haar catechismus, en leerde ze wat lezen en schrijven. Dit was al de
scholing die ze ooit kreeg. Toen ze 11 jaar was deed ze haar Eerste Communie en
leefde ze bij een tante aan haar vaders kant die leefde in Manage. Deze goede
vrouw was 78 jaar en zeer zwak; ze stierf twee jaar erna, en Louise die haar
had gediend gedurende die tijd met opmerkelijke ijver en toewijding werd in
dienst genomen door een vrouw in Brussel.
Daar werd ze ziek en werd ze gedwongen om te vertrekken na
zeven maanden. Maar nadien bleef deze vrouw Louise van tijd tot tijd opzoeken
in Louises thuis in Bois dHaine. Toen ze een paar weken thuis was, werd
Louise terug beter en vond ze een nieuw onderkomen in een gezin van een kleine
boer te Manage. Van deze plaats werd ze terug thuis geroepen door haar moeder;
van toen af bleef ze thuis voor de rest van haar leven, en legde ze zich
volledig toe op naaiwerk en de huishoudelijke taken.
Haar
buitengewone liefdadigheid op haar zestiende met de dood voor ogen de cholera
epidemie
Een ander buitengewone karaktertrek is haar liefdadigheid.
Ze was zelf arm, maar ze had een passie om de armen te helpen. Wanneer ze een
kind was wijdde ze zichzelf toe aan de zorg voor de zieken, met een
opmerkelijke onbaatzuchtigheid en tact. Nadat ze terug thuis woonde, en er
stierf iemand in het dorp was het bijna altijd Louise die de rouwende familie
hielp en het lichaam voorbereidde om begraven te worden.
In 1866 heerste de afschuwelijke en dodelijke ziekte
cholera in Belgie en brak uit in Bois dHaine. De ziekte richtte een grote
ravage aan en deed de mensen panikeren. De cholera epidemie trof eerst een
gezin van een werkman. Het gezin bestond uit zeven personen. De vier zonen die
panikeerden over de besmettelijke ziekte vluchtten uit het huis en lieten hun
vader, moeder en zuster in de steek. De parochiepriester die Louises
heiligheid en naastenliefde kende, zond Louise. Ze nam haar taak op in het
verlaten huis. Ze bleef bij de vader en moeder tot het laatste uur-ze stierven
beiden op dezelfde dag; en ze bleef bij de zuster tot de zonen eventjes naar
huis terugkwamen om hun zuster naar een ander huis te brengen. Louise baarde de
twee lichamen op en plaatste hen in een kist en met de hulp van haar zuster
Adeline droegen ze de kisten uit het besmette huis.
Sommige mannen, die aangemoedigd werden door het heroisch
voorbeeld van deze jonge meisjes, brachten de lichamen naar de begraafplaats.
Louise, met dokter en priester bleef dit werk verderzetten gedurende de hele
tijd dat de epidemie duurde. Ze verliet nooit de huizen waarin de epidemie zich
manifesteerde. Ze kon natuurlijk niet overal tegelijk zijn; maar ze zorgde voor
6 cholera patienten in de maand, baarde de doden op, en droeg verscheidene van
hen naar de begraafplaats. En dat alles toen ze maar zestien jaar was. Toen de
epidemie eindelijk over was, deed ze terug haar huishoudelijke taken thuis.
Door haar reputatie van liefdadige werkster voor de zieken
werd ze jaren nadien nog opgeroepen toen iemand in het dorp ziek was en niemand
kon zorgen voor hen. Ze ging onmiddellijk naar de zieke persoon ongeacht het
type van ziekte, of het besmettelijk was of niet, en zorgde voor hen met een
opmerkelijke ijver, oprechte naastenliefde en zorg, en zorgde zo goed als
mogelijk voor hen.
Haar
persoonlijkheid en karakter
Louise Lateau wordt beschreven als een persoon met een
opgeruimd karakter, en van een minzaam, onbaatzuchtige ingesteldheid. Ze is
middelmatig intelligent en eenvoudig. Goedheid en gezond verstand lijken haar
karakteristieken te zijn. Ook haar vroomheid is praktisch en onopvallend. Ze
houdt van de eenzaamheid en teruggetrokkenheid; en behalve als gehoorzaamheid
van haar kerkelijke oversten, praat ze nooit over de buitengewone fenomenen die
ze ondervindt.
De beroemde dokter Lefebvre verzekert ons hoewel ze sommige
vriendinnen heeft van haar leeftijd die ze van haar kindertijd kent, wordt over
haar extases en stigmata nooit gesproken. Ze behoudt dezelfde terughoudendheid
tegenover haar moeder en haar zusters, en zij praten ook nooit over het
onderwerp in haar aanwezigheid. Ze is extreem terughoudend met betrekking tot
de buitengewone mystieke genaden die ze gekregen heeft door God.
Louise
werd de stigmata gegeven
Op vrijdag 24 april 1868 wordt het eerste spoor van de
stigmata zichtbaar. Ze bemerkte dat wat bloed vloeide uit haar linkerzijde. Met
haar gewoonlijke terughoudendheid vertelt ze niets aan niemand, ook niet aan
haar moeder of zusters. Op de volgende vrijdag kwam er terug bloed uit dezelfde
plaats, en ook op beide voeten. Ze sprak er nu over met haar geestelijke
leidsman, de parochiepriester van Bois dHaine. De priester die verbaasd stond
over zon buitengewoon fenomeen probeert haar vrede en kalmte te geven en
vertelde haar er niets over te zeggen.
Op de derde vrijdag, 8 mei vloeide bloed, gedurende de
nacht, van haar linkerzijden en haar voeten; en tegen 9.00 u in de morgen kwam
er ook bloed uit haar handpalmen . Ze ging voor de eerste keer in extase, op
vrijdag 17 juli in hetzelfde jaar: en twee maanden later, op vrijdag 25
september verschenen bloedige punten rond haar hoofd. Al deze fenomenen deden
zich herhaaldelijke keren voor op elke opvolgende vrijdag zonder onderbreking:
met enige uitzondering dat de bloedende kroon rond haar hoofd gedurende het
eerste jaar maar soms bloedde, en dat de andere stigmata niet bloedden op twee
gelegenheden.
Van de tijd dat bloed uit haar handen vloeide, kon de
buitengewone toestand van Louise niet langer een geheim blijven. Het nieuws
verspreidde zich. Een verzamelde zich elke week een menigte rond haar moeders
huis; zodanig groot dat de kerkelijke autoriteiten moesten ingrijpen in deze
zaak. Men vroeg Dokter Lefebvre om de hele zaak te onderzoeken, vanuit medisch
standpunt. Zijn studie begon op 13 augustus 1868 en bleef een jaar en een half
duren. Hij installeerde een microscoop in het huis van Louise en onderzocht het
bloed op het moment toen het uit de wonden vloeide. Hij werd in dit onderzoek
bijgestaan door twee van zijn medische collegas die beiden vakkundig waren in
microscopische onderzoeken : Dr Hairion en Dr Van Kempen.
Na nauwkeurig onderzoek, waren ze ervan overtuigd dat de
witte en rode bloedcellen een normaal karakter hadden en een specimen waren van
gezond menselijk bloed.
De
handschoen test op de stigmata
De stigmata verschenen elke week rond middernacht op
donderdagavond, en bleven tot in de late vrijdagnamiddag tot rond 17.00 u. In
zijn inspanning om grondig de zaak te bestuderen plaatste Dr Lefebvre speciale
handschoenen op Louise, hen afsluitend met een speciale koord en wassen zegel
zodat het onmogelijk werd om ermee te knoeien zonder dat het opviel. Het
resultaat was dat de stigmata zich voordeden op donderdagavond, zoals
gewoonlijk met de verzegelde handschoenen aan. Dit gaf de dokters voldoende
bewijs van het bovennatuurlijk karakter van de stigmata.
Er kan geen twijfel over bestaan dat het bloeden van de
stigmata een bron van pijn is, hoewel Louise er nooit over sprak. Gedurende de
extase was ze waarschijnlijk onbewust van pijn, zoals ze dan voor elke andere
lichamelijke ervaring ongevoelig was. Maar voordat de extase zich inzette en
nadat het was gestopt, was Dr Lefebvre ervan overtuigd dat ze veel pijn leed.
Dat leidde hij af van haar bewegingen en gedrag.
Tegen de vrijdagavond stopte het bloeden meestal; maar niet
altijd op hetzelfde uur. De volgende dag waren de stigmata droog en wat
blinkend. Hier en daar was wat opgedroogd bloed, maar dit werden korsten die
eraf vielen. Op zaterdag morgen deed Louise terug haar gewone werk. Ze
onderbreekt enkel haar werk om naar de Mis te gaan en de Heilige Communie te
ontvangen in de Parochiekerk.
Haar
extases
Louises exstases begonnen tussen 9.00 en 10.00 u op
vrijdagmorgen en bleven normaal duren tot 17.00 u in de namiddag. Louise die op
vrijdag niet kon werken door haar bloedende stigmata is meestal aan het bidden
tot de extase komt. Hoe dan ook komt de extase zelfs al is ze in gesprek met
iemand. Dokter Lefebvre is aanwezig op vele gelegenheden en op een van die
gelegenheden doet hij verslag:
Het is half acht s morgens. Ik begin een conversatie met
het meisje, en we spreken over de meest uiteenlopende zaken. Ik vraag haar over
haar bezigheden, haar educatie, haar gezondheid. Ze beantwoordt al mijn vragen
eenvoudigweg, exact en bondig. Gedurende haar conversatie is ze kalm en is de
uitdrukking op haar gezicht natuurlijk, en heeft ze haarzelfde kleur. Haar huid
is koel: haar hartslag slaat 72 per minuut. Na enige tijd verslapt de
conversatie en is er een pauze. Ik wil opnieuw starten, maar ik merk dat Louise
bewegingsloos is, met haar ogen naar boven gericht en in contemplatie verkeert.
Ze is in extase.
Een gelijkaardig verslag werd gegeven door Dr Imbert
Gourbeyre een professor in de medische school van Clermont in Auvergne. Ik had
Louise onderzocht en ondervraagd, zegt hij voor een uur en een kwart. Mijn
laatste vraag was over de cholera patienten die ze had geholpen. Ze vertelde me
dat ze negen of tien van hen zag sterven. Ik vroeg haar of ze bang was. Ze
antwoordde dat ze niet bang was. Help je graag de zieken verplegen? Ik wil de
vraag opschrijven, maar Louise geeft geen antwoord. Ik kijk naar haar en zie
dat ze reeds in extase verkeert. In de zomer van 1869 werd door haar
geestelijke oversten bevolen de extase tegen te houden voor zover in haar macht
lag. Het was zelfs voorgeschreven dat ze de vrijdagmorgen haar werk verder
moest zetten, hoe moeilijk het ook was. De Bisschop van Brits Columbia, Dr dHerbomez
verkreeg toelating van de kerkelijke autoriteiten om Louise te zien: hij ging
op bezoek bij haar samen met Abbe Mortier op vrijdag, 13 augustus 1869, om 8.00
u.
Wanneer hij binnenkwam was Louise aan het werk op de
naaimachine. Haar handen en voeten bloeden hevig. Ook haar voorhoofd en rond
haar hoofd, in een volledige cirkel was bloed aan het vloeien en het stroomde
over haar gezicht en nek. De naaimachine zat onder het bloed; en enkel door de
meest pijnlijke inspanningen, was het arme kind in staat haar werk verder te
zetten. De Bisschop stelde haar wat vragen. Ze antwoordde met haar gewone
kalmte en ging ondertussen verder met haar werk volgens de instructies die ze
had ontvangen. Opeens stopte de machine: haar handen en lichaam werden
bewegingsloos. Het werk had opgehouden en de extase begon.
De houding en het gedrag van Louise ondergaat vele en
frequente veranderingen. Nu beweegt haar lichaam traag rond als rond een as, en
haar ogen lijken een onzichtbare processie te volgen: onmiddellijk staat ze
recht uit haar stoel, doet een paar stappen en steekt haar handen omhoog in
gebed. Een glimlach straalt van haar gezicht. Op een ander moment sluit ze haar
ogen en rollen tranen van haar wangen; opnieuw beeft ze en wordt bleek; een
expressie van verschrikking blijkt uit haar gedrag; ze slaakt een kreet. Ze
ligt dikwijls op de vloer, de armen uitgestrekt in de vorm van een kruis.
Het meest verbazingwekkend is de laatste scene van de
extase. Ze staat vlug recht van de vloer. Haar hartslag gaat extreem vlug en
bereikt 120 slagen per minuut, en wordt zwakker. Haar adem wordt zwakker en
zwakker en kan bijna niet bemerkt worden behalve door geneeskundige observatie.
De dood lijkt aan te komen. Het lichaam is koud: de ogen zijn gesloten; het
hoofd valt op de borst. Een dodelijke bleekheid komt over het gezicht en een
koud zweet breekt uit en er komt zelfs een doodsreutel in haar keel.
Deze toestand blijft ongeveer 10 minuten duren, en dan komt
er terug leven in het lichaam. Het lichaam wordt warm: de hartslag wordt
normaal; de wangen krijgen terug kleur. Dan kijkt het gereanimeerde meisje terug
rond; en is de extase over.
Haar
mystieke herkenning van Gezegende objecten en de Heilige Eucharistie
Louise heeft een levendige herinnering van de scenes die ze
gezien heeft. Ze praat er enkel over onder bevel van haar Bisschop. Ze
beantwoordt Dr Lefebvre precies wat ze gezien heeft en eenvoudig, wanneer hij
erom vraagt. Van zodra de extase komt ziet ze zich gehuld in een zee van licht;
dan beginnen zich figuren te vormen en ziet ze verschillende scenes van het
Lijden van Christus voor haar ogen. Er wordt geen woord gesproken dat ze kan
horen; maar de beelden bewegen zoals in realiteit. De Apostelen zijn er, en de
Joden, de Romeinse soldaten, de heilige vrouwen. Ze ziet de Redder ook en ze
kan zijn verschijning precies omschrijven, net zoals Zijn kleren, Zijn wonden,
de doornenkroon, het kruis.
Maar ze is begunstigd met nog een ander fenomeen. Ze blijft
ongevoelig voor elke andere stem, behalve voor degenen die geestelijke
jurisdictie over haar hebben zoals haar Bisschop, haar parochiepriester, of
enige ander priester. Op eenzelfde manier brengen gezegende voorwerpen
allerhande aan haar lippen zoals rozenkransen, medailles of kruisen, een
glimlacht van vreugde over haar gezicht, terwijl dezelfde dingen die niet
gezegend zijn geen uitwerking hebben. Dit profetisch instinct werd dikwijls
getest en faalde nooit.
Laat ons bidden dat door de gebeden van de zondeloze Maagd
Maria, God ons zal bevrijden van onze zonden.
Vader, U bereidde de Maagd Maria voor om de waardige Moeder
te zijn van Uw Zoon. U liet haar meedelen in de redding van Christus door Zijn
dood, en hield haar zondeloos vanaf het moment van haar ontvangenis. Help ons
door haar gebeden leven in Uw aanwezigheid zonder zonden. We vragen dit door
onze Heer Jezus Christus, Uw Zoon die leeft en heerst met U en de Heilige
Geest, een God, voor alle eeuwigheid.
O Heer,
die door de Onbevlekte Ontvangenis van de Maagd Maria, een waardige verblijfplaats
voor Uw Zoon bereidde. U zorgde ervoor dat ook Zij, net als Uw Zoon die zonder
zonde stierf, ook zij nooit zonde heeft gekend. Verleen dat door haar
middelaarschap ik begunstigd word met de volgende genade. (noem uw verzoek)
O Maria
van de Onbevlekte Ontvangenis, Moeder van Christus, U had invloed bij Uw
Goddelijke Zoon hier op aarde; U hebt nu dezelfde invloed in de Hemel. Bid voor
mij en verkrijg voor mij de inwilliging van mijn verzoek als het past voor de
Goddelijke Wil. Amen.
Wij moeten onszelf eraan gewennen dat de dingen in hun
authentieke realiteit anders zijn dan wij dachten. De aarde is het teken van de
hemel en het is niet zo dat de hemel het teken is van de aarde. De zon is het
teken van Christus en niet andersom. Alles wat ik zie is het teken van datgene
wat ik niet zie; het verwijst ernaar, het duidt het aan. Alles is teken van een
onzichtbare realiteit, die veel belangrijker is dan de zichtbare realiteit.
Datgene wat nog komen moet, is van grotere waarde dan datgene wat reeds gekomen
is. Ja, de dag van morgen is beter dan de dag van vandaag en die zekerheid
wordt mij gegeven door het geloof in God, die liefde is. En de liefde gaat
voort, maar zij keert niet terug. De liefde schept, maar vernietigt niet. De
liefde leeft, maar sterft niet.
Wanneer ik mijn ogen open voor het menselijk leven, dan
moet ik eraan wennen om alles te zien als teken van dat goddelijk leven dat
Christus aan mij doorgeeft en dat Hij dag aan dag voedt. Mijn vader en mijn
moeder zijn een teken van een andere vader en moeder, die ik in het Rijk zal
hebben; het huis waarin ik als kind heb gewoond en dat er nu niet meer is, door
de tijd verwoest, is een teken van een ander huis dat niet meer verwoest zal
worden: het Vaderhuis. Mijn broers en mijn zusters die samen met mij hebben
geleefd, zijn een teken van andere broeders en andere zusters, die samen met
mij in het eeuwige Rijk van de Vader zullen leven. Het voedsel dat mij gevoed
heeft, het vuur dat mij verwarmd heeft, het landschap dat mij verheugd heeft,
zijn alle een teken van een ander voedsel, van een ander vuur, van andere
landschappen die in het Rijk mijn deel zullen zijn. De liturgieviering waaraan
ik deel heb genomen, de eucharistie die ik met zoveel godsvrucht heb ontvangen,
zijn het levende teken van een andere viering waaraan ik zal deelnemen in het
Rijk, waar ik eindelijk gevoed zal worden door een unieke spijs: God zelf.
Laat ons
bidden dat door de gebeden van de zondeloze Maagd Maria, God ons zal bevrijden
van onze zonden.
Vader, U
bereidde de Maagd Maria voor om de waardige Moeder te zijn van Uw Zoon. U liet
haar meedelen in de redding van Christus door Zijn dood, en hield haar
zondeloos vanaf het moment van haar ontvangenis. Help ons door haar gebeden
leven in Uw aanwezigheid zonder zonden. We vragen dit door onze Heer Jezus
Christus, Uw Zoon die leeft en heerst met U en de Heilige Geest, een God, voor
alle eeuwigheid.
O Maria, Moeder van God, die in uw glorierijke Onbevlekte Ontvangenis
begiftigd bent met de volheid van genade. U bent uniek onder de vrouwen doordat
u zowel moeder als maagd bent; Moeder van Christus en Maagd van Christus. We
vragen u om naar ons te kijken met een teder hart vanop uw troon en te
luisteren naar onze gebeden. Ik vraag u oprecht dat u voor mij het verzoek wilt
inwilligen dat ik nu vraag : (noem uw verzoek)
O Maria
van de Onbevlekte Ontvangenis, Moeder van Christus, U had invloed bij Uw
Goddelijke Zoon hier op aarde; U hebt nu dezelfde invloed in de Hemel. Bid voor
mij en verkrijg voor mij de inwilliging van mijn verzoek als het past voor de
Goddelijke Wil. Amen.
Kleine
Nellie van de Heilige God Het leven van Nellie Organ (1903-1908)
Daar! Dat is het teken waarop ik wachtte Dat was wat Paus
Pius X zei na gehoord te hebben over het heilige leven van kleine Nellie. Een
paar maanden later in 1910 bracht hij Quam Singulari uit die de leeftijd voor
de Heilige Communie voor kinderen verlaagde.
Kleine Nellie Organ leefde om vier en een half jaar te
worden, en toch is ze gekend als de Kleine Violet van het Heilig Sacrament. Het
bijzonder verhaal van haar korte maar heilige leven start bij haar geboorte op
24 augustus 1903. Haar vader, William Organ en haar moeder Mary Aherne Organ
waren gehuwd op 4 juli 1896 en hun huwelijk was spoedig gezegend met 4
kinderen: Thomas, David, Mary en Nellie. Omwille dat de werkloosheid toen in
Ierland zo groot was, moest haar vader William Organ kiezen tussen emigratie en
soldaat worden. Hij koos voor het laatste en in oktober 1897 ging hij in het
Britse Leger dat toen Ierland bezette, in het garnizoen van Waterford.
Nellie werd geboren op 24 augustus 1903 in de Koninklijke
Infanterie Barrakken in Waterford, Ierland, die voor gehuwden bestemd waren.
Spoedig nadien werd ze naar de parochiekerk van de Drie-eenheid gebracht waar
ze gedoopt werd onder de naam Ellen, hoewel ze vertrouwelijk Nellie zou
genoemd worden.
Toen ze enkel twee jaar was, schrijft haar vader, nam ze
mijn hand vast en stapte naar de Mis, babbelde ze de hele weg over Heilige God.
Dat was de manier waarover ze altijd over God sprak, en ik weet niet waar ze
het geleerd kan hebben. Nellie hield veel van haar vader, en haar eerste vraag
wanneer haar moeder om boodschappen was, was een rozenkrans mee te brengen voor
Papa. Op een nacht zei haar vader dat hij de wacht moest houden. Nellie zei Ik
zal de wacht houden in jou plaats. Ga slapen, zei haar vader. Nee, zei
Nellie, ik zal op je wachten-en wanneer hij terugkeerde was ze wakker,
wachtend op hem.
De heilige namen waren de eerste woorden die Nellie leerde,
en s avonds wanneer de rozenkrans werd gebeden. Haar moeder leerde haar de
crucifix en de grote kralen te kussen. Een gewoonte dat ze zou behouden.
De
dood van haar moeder
In 1905 verhuisde de familie naar Spike, een eiland fort
dat gesitueerd was in de haven van Cork. De gezondheid van haar moeder dat
nooit goed was geweest, verslechterde zienderogen. In haar laatste maanden
keerde ze zich volledig naar God en haar rozenkrans was nooit uit haar handen.
Naar het einde toe hing ze zodanig aan Nellie dat het kind uit haar armen moest
gerukt worden. In januari 1907 stierf ze aan tuberculoze.
De oudste van de Organ kinderen was maar negen jaar op dat
tijdstip en haar vader moest de hele dag zijn militaire plichten vervullen. In
het begin hielp een buurvrouw hem in de Organ huishouding. Maar de kinderen
waren nog zo jong en konden niet veel helpen bij de noodzakelijke
huishoudelijke werkzaamheden. Men zag spoedig in dat dit niet kon voortduren.
Bovendien was Nellies gezondheid delicaat en had ze bijzondere zorg nodig want
men had ontdekt dat ze een kromgegroeide rug had.
Rechtop in een stoel zitten was pijnlijk voor haar en haar
lichaam stil houden voor bepaalde tijd deed haar veel pijn. Haar heup en haar gedraaide
rug waren ontwricht. Ze weende maar er was geen liefdevolle moeder om haar te
sussen en te troosten. Nellies vader besefte ten slotte dat dit zo niet verder
kon in een moederloos gezin en vroeg een priester om een thuis te vinden in een
klooster voor zijn ongelukkige weeskinderen.
Nellie
en haar zuster werden naar de Goede Herder Zusters gezonden
De priester kwam hem te hulp en met zijn hulp werden de
kleintjes geplaatst in tehuizen van liefdadigheidsinstellingen van het diocees.
Thomas werd naar de School van Broeders van Liefde in Upton gestuurd; David,
naar de kloosterschool van de Barmhartige Zusters te Passage West; en Mary en
Nellie zouden naar de St Finbarrs School gestuurd worden bij de Zusters van de
Goede Herder in Cork.
Nellie en haar zuster kwamen eraan op 11 mei 1907. Met
moederlijke zorg werden Mary en Nellie omgeven door de goede zusters en Nellie
was er gelukkig en ze noemde al de Zusters Moeders. Toen ze er aankwam was
Nellie drie jaar en negen maanden. Ze zou de resterende acht maand van haar
leven bij de Zusters blijven.
De
diagnose van de dokter
Mary Long was een jong meisje die naast Nellie sliep en ze
vertelde de Zusters dat Nellie pijn had en nachten huilde en dikwijls kuchte.
Daardoor werd kleine Nellie verplaatst naar de school infirmerie waar ze haar
maaltijden deelde met een klein zwart poesje. Ze was dol op dit beestje en het
poesje was dol op haar.
Terwijl de lessen voor het zieke meisje waren gestopt, werd
ze soms naar buiten geholpen om de kleuterspelletjes op de speelplaats mee te
doen. Op een dag kreeg ze een doos kralen aan een lint. Ze stak er sommige in
haar mond en slikte ze half door. Ze bleven in haar keel hangen en ze leek te
stikken. De leraar tilde haar op en liep om een zuster te vinden. Samen liepen
ze met het meisje naar de infirmerie waar degenen aanwezig een operatie
uitvoerden om de kralen eruit te halen. Het was opmerkelijk dat Nellie niet
weende gedurende de pijnlijke ervaring. Maar enige tijd later was ze lusteloos,
daarom werd de dokter erbij geroepen. Samen met haar gedraaide ruggegraat was
Nellie het slachtoffer van tuberculozede ziekte die haar moeder fataal werd.
Omdat de ziekte reeds in een vergevorderd stadium was had de dokter geen hoop
op haar herstel. Hij stelde de zusters op de hoogte dat ze maar enkele maanden
meer te leven had.
Haar
devotie tot het Kind Jezus
Kleine Nellie bleef voor twee maanden in de infirmerie.
Haar verpleegster, juffrouw Hall bleef dikwijls de nacht bij haar doorbrengen
en Nellies dankbaarheid was vol kinderlijke liefdeHeilige God nam mijn
Moeder, zei ze, maar Hij heeft me jou gegeven om mijn Moeder te zijn. Ze
stak haar hand tussen de rails van haar bedje om de hand te nemen van haar Moeder,
en ze hield haar hand stevig vast tot ze in slaap viel.
Gedurende deze tijd toen Nellie het bed moest houden in de
infirmerie, trok een klein altaar waarop een beeldje stond van het Heilig Kind
van Praag haar aandacht. Ze vroeg juffrouw Hall over het beeldje. Ze legde uit
aan Nellie dat het beeldje de afbeelding was van Onze Heer toen Hij een kind
was. Onmiddellijk was Nellie geinteresseerd. Juffrouw Hall vertelde het verhaal
van de geboorte van Christus en Zijn grote liefde voor ons. Het kind luisterde
met enthousiasme en hield van het verhaal van Heilige God toen Hij een klein
kind was.
Haar
opmerkelijke genezing
Van dat moment af sprak ze tot de kleine Jezus met de
eenvoud van een kind, en op het voorstel van de nonnen deed ze een noveen tot
Hem, om Hem te vragen om haar beter te maken. Wanneer de noveen ten einde was,
was ze zover genezen dat ze in de tuin kon wandelen aan iemands hand. Dit gaf
haar een groot vertrouwen in het Heilig Kind, met wie ze nu vertrouwelijk
babbelde en ze de meest buitengewone dingen vroeg.
Toen juffrouw Hall ziek werd, vroeg Nellie aan de oudere
meisjes : Ga en breng me Heilige God (verwijzend naar het beeld van het Kind
Jezus) en zet Hem op de stoel bij me. Ik wil Hem vragen om Moeder beter te
maken. Hij maakte mij beter, daarom.
Het
dansende Kind Jezus
Onder het speelgoed van Nellie was een blikken fluitje
waarmee ze graag speelde. Op een dag naar het einde van september, was Mary
Long bezig in de keuken en schreef ze enige verzen die de kinderen moesten
opzeggen ter gelegenheid van een bezoek van de Provinciale Moeder Overste. Voor
een tijdje speelde Nellie met haar speelgoed, maar toen kwam ze naar Mary en
vroeg : Longie, geef me mijn baby, want zo sprak ze over het kleine beeldje
van het Kindje Jezus van Praag. Mary lette er niet op, maar Nellie bleef
zodanig aandringen dat Mary het beeldje aan Nellie gaf. Nellie was perfect
gelukkig en omhelsde het beeldje en droeg het in haar armen en kuste het. Dan
zette ze het beeldje op de grond.
Mary Long : Plotseling werd Nellie opgewonden en riep uit:
Longie, Hij danst voor mij! Longie, speel wat muziek, en ze blies op haar
fluitje en ze zei : Hij danst voor mij! Longie, speel eens muziek! Ik dacht
dat het kind gek geworden was. Dan kwam Josephine, het meisje dat hielp
schoonmaken binnen en zei, Wat is er met Nellie? Nellie haar gezicht straalde
en ze riep tot het beeldje- Jo! Speel wat muziek! Hij danst voor mij; nu zal
ik dansen voor Hem, en Nellie danste met uitgestrekte armen. Na een paar
minuten stopte ze plots en zei met een spijtig stemmetje Hij is gestopt. En
ze werd terug stil.
Gods
bloemen
Toen de maanden voorbijvlogen werd Nellie opnieuw ziek.
Dikwijls brachten de goede Zusters bloemen om haar op te fleuren gedurende haar
lange dagen van ziekte. Is Heilige God niet goed, zei ze, om zon mooie bloemen
te maken voor mij?
Op een dag zag Mary Long Nellie terug in bed kruipen met in
haar hand een bloem die ze uit een vaas die op tafel stond had gepakt. Toen
Nellie Mary zag stak ze de bloem onder de dekens, en dacht dat haar daad
niemand had gezien. Maar Mary had het gezien en ondervroeg het kind: Wie stal
dat mooie bloemetje uit de vaas? Niemand, Longie. Waar is het dan? Misschien
onder het bed? en Mary deed alsof ze ernaar op zoek was. Met een lach haalde
Nellie de bloem boven. Oh, jij stout meisje, zei Mary om haar te plagen, ik
zeg Moeder dat je de bloem gestolen hebt. Nellie zei niets maar drukte de
bloem aan haar borst, en zei dat het altaar met de bloemen van haar was. Toen
ze alleen was met Mary zei Nellie haar: Moeder, sorry dat ik de bloem heb
gepakt; maar ik was aan het babbelen met Heilige God, en Hij gaf me de bloem Hij
deed het, Moeder.
Eens dat Nellie verwelkte bloemen zag bij het Heilig Hart
beeld buiten de infirmerie zei ze: Kijk vuile bloemen, neem ze weg. Lang
erna, wanneer ze zo zwak was en haar bed niet uit kon, vroeg ze Moeder of de vuile
bloemen werden weggenomen van het beeld van de Heilige God.
Nellies
devotie tot de Verborgen Jezus in de Eucharistie
Door haar vele huishoudelijke taken was Mary Long niet
altijd wakker om naar de Mis te gaan elke morgen. Op een van zon dagen, begon
Mary haar werk te doen in de keuken tot ze de kinderen hoorde passeren naar de
refter na de Mis. Dan opende ze de deur van Nellies kamer en zie: Wel, Nellie,
hoe gaat het met je vandaag? Tot haar verbazing antwoordde Nellie verwijtend, Je
bent Heilige God niet gaan halen deze morgen.
Mary dacht dat Nellie haar had gehoord toen ze in de keuken
bezig was, en zo wilde Mary Nellie eens op de proef stellen. Ze ging naar de
deur van het gebouw opende ze en deed ze weer dicht om Nellie de indruk te
geven dat ze echt naar de Mis gegaan was. Ze deed haar botten weg en gedurende
de Mis was ze stil in de keuken. Wanneer ze naar Nellies kamer was gegaan was
Mary er van overtuigd dat Nellie niets gemerkt had. Maar het kind, keek
indringend naar Mary en zei verwijtend: Je hebt Heilige God niet gaan halen
vandaag. Hoe weet je dat, liefje? zei Mary. Heb je mij de deur niet horen
dichtdoen? Het maakt niet uit, zei het kind, Ik weet dat je Heilige God
niet bent gaan halen.
Verpleegster Hall gaf een verslag van Nellies buitengewone
gedrag wanneer ze voor de eerste keer naar de kapel ging gedurende de
Aanbidding van het Heilig Sacrament.
Op een morgen droeg verpleegster Hall Nellie naar de kapel.
Nellie had nooit tevoren de Heilige Hostie in de monstrans gezien. Wat was
juffrouw Hall verrast toen ze de kleine hoorde zeggen : Moeder, daar is Hij,
daar is Heilige God! En met haar kleine hand wees ze naar de monstrans, en ze
bleef maar kijken naar de Hostie, terwijl een uitdrukking van extase haar
gezicht omvormde.
Moeder overste herinnert zich het volgende over hetzelfde
bezoek: Het was de eerste vrijdag van de maand oktober, en ik passeerde in de
gang, wanneer de kapeldeur open ging en Nellie buitenkwam stappen, de hand van
de verpleegster vasthoudend. Ik knielde neer op een knie en zei: Wel, hoe is
het met Nellie vandaag? En als antwoord legde de kleine haar gezicht op mijn
schouder en weende stilletjes; maar ze was niet triestig, het was een heilige
emotie, ze was overweldigd door geluk. Op dat moment werd ik in mijn binnenste
gewaar dat God een speciale bedoeling had met het kind en dat ik als Moeder
Overste, moest meehelpen met Hem om ze te vervullen.
Van die dag af, door een innerlijke waarschuwing wist
Nellie altijd wanneer er een Aanbidding was in het klooster. Nellie was geboren
in legerbarakken, waar de gevangenis cel werd genoemd. Betreffende de
Eucharistie in het Tabernakel bezag ze Jezus als de Gevangene in de cel. Op
dagen van Aanbidding zei ze: Neem me mee naar de kapel. Ik weet dat Heilige
God niet in de cel zit vandaag. Soms noemde ze de Eucharistie de verborgen
Jezus.
Nellies
pijnlijke kaak
Er kwam een tijd toen Nellies eetlust, dat altijd maar
klein was geweest, volledig stopte. Ze hield haar kleine kom brood met melk
vast en lepelde er telkens in met haar lepel zonder iets te eten. Wanneer ze
iets moest inslikken deed het haar pijn en ze schudde haar hoofd om te zeggen
dat haar keel pijn deed.
De dokter werd erbij geroepen om Nellies keel te
onderzoeken maar kon niets vinden. Nellie was kalm en weende niet, ook niet
toen ze pijn had, maar bleef zeggen dat haar keel pijn deed. Uiteindelijk
werd de kleine mond grondig onderzocht en was het een nieuwe tand die op de
verkeerde kant was gegroeid in het kaakbeen en haar veel pijn berokkende. Toen
de tand eruit moest weende ze niet.
Moeder Francis Xavier Hickey had Nellie de betekenis van de
crucifix uitgelegd en iedere avond kwam ze langs om naar Nellie te kijken. Dan
knielde de Moeder bij Nellie haalde haar crucifix uit en legde het leven van de
Heer uit.
Al die tijd zorgde de tuberculoze ervoor dat het kind
verzwakte. Niet enkel waren Nellies longen aangetast maar ook haar kaakbeen
begon weg te teren door een virus. Op het einde kwamen er stukjes los en de
geur was onaangenaam en met keren ondraaglijk. De toegewijde verpleegster spoot
de plaats dikwijls in met desinfecterende middelen. Hoewel dit pijn
veroorzaakte bleef het kind er kalm bij. Wanneer de verpleegster de
injectienaald bovenhaalde, nam Nellie haar crucifix. Ze onderging deze pijn die
God op haar gelegd had met moed. Toen de pijn het grootst was lag ze
bewegingsloos in bed, haar armen gekruist op haar borst, haar kleine vingertjes
rond haar crucifix.
Een
visioen van Jezus
Kleine Nellies devotie aan degene die ze Heilige God
noemde was buitengewoon en heroisch, terwijl ze tegelijkertijd eenvoudig en
kinderlijk bleef, want ze was maar 4 jaar.
Op een morgen gingen Zuster Immaculata en Verpleegster Hall
tesamen de kleine patient een bezoek brengen. Nellie had een rusteloze nacht
gekend door haar vele lijden. Het was toen dat de buitengewone conversatie
plaatsvond:
Hoe voel je je, liefje? vroeg verpleegster Hall. Ik
dacht dat je reeds bij Heilige God zou zijn.
Oh nee! antwoordde Nellie, Heilige God zegt dat ik nog
niet goed genoeg ben om naar Hem te gaan.
Wat weet je over Heilige God? vroeg de verpleegster.
Hij kwam en stond hier, antwoordde het kind, wijzend naar
de zijkant van haar bed, en Hij zei dat.
De verpleegster en de zuster keken verbaasd naar elkaar.
Daar, antwoordde ze wijzend naar dezelfde plaats.
En hoe zag Hij eruit? vroeg de zuster opnieuw.
Zoals dat, antwoordde Nellie, haar hand op haar borst
leggend.
Zuster Immaculata en verpleegster Hall waren verbaasd over
deze openbaring. Was het een kinderlijke fantasie of had God echt dit kleine
kind uitverkoren net zoals Hij andere zielen uitkoos? Na enige discussie
besloten ze beiden dat het voorzichtig was er met niemand over te praten,
tenzij Nellie erover begon. En op een dag toen ze op de drempel van de
eeuwigheid stond herhaalde ze het verhaal van het bezoek van Heilige God.
Voor een kind van vier jaar maakte Nellie vlug vooruitgang
in geloof en heiligheid. Ze had de morgen en avondgebeden, de akten van geloof,
hoop en liefde, de voornaamste mysteries, en veel van het leven van Jezus van
buiten geleerd. Ze had een opmerkelijke devotie voor het Lijden van Onze Lieve
Heer, en wanneer ze haar opriepen om haar lijden te verbinden met dat van
Jezus, leek ze het idee onmiddellijk te begrijpen en was ze bereid om een heroisch
offer te brengen en het meest verschrikkelijke lijden zonder klagen te dragen.
Ze hield een crucifix naast haar op bed, en wanneer haar lijden bijna
ondraaglijk werd nam ze het in haar kleine hand, staarde ernaar en fluisterde, Arme
Heilige God! O arme Heilige God! Als anderen over haar situatie begonnen
lachte ze en zei, Wat is het vergeleken met wat Hij leed op het Kruis voor mij?
Ze bad dikwijls gedurende de dag en haar overpeinzing
gedurende het gebed was stichtend. Ze bad voor allen die haar dierbaar waren-de
Zusters, de Bisschop, de verpleegsters, haar kameraadjes, de Kerk en de Paus.
Nellies bidden van de Rozenkrans was vooral stichtend. Ze
kuste elk van de grote kralen en de crucifix en zei elk gebed traag op, met een
geest van overpeinzing dat zeer opmerkelijk was voor iemand van die leeftijd.
Op een avond, schreef Moeder overste, terwijl ik naast
haar op bed zat, zei ik tot haar: Zal ik wat babbelen, of zullen we de
Rozenkrans bidden?
De Rozenkrans bidden, Moeder, antwoordde ze. Ik had enkel
een paar Weesgegroetjes gezegd, toen ik haar hoorde fluisteren, Kniel neer,
Moeder. Ik lette er niet op en bleef voortbidden tot het einde van het eerste
tientje, wanneer ze herhaalde op een beslissende toon, Kniel neer, Moeder, en
ik moest de Rozenkrans op mijn knieen verder bidden.
Haar
vurig verlangen om Jezus te ontvangen in de Heilige Communie
Niet lang nadat Nellie volledig bedlegerig was, had ze een
sterk verlangen om naar de Mis gedragen te worden om Jezus te aanbidden in het
Heilig Sacrament. En wat meer was ze zuchtte van verlangen om de Heilige
Communie te mogen doen. Gedurende die tijd was de normale leeftijd voor de
Eerste Communie tenminste 12 jaar. Dikwijls hoorde men haar zeggen: O, ik
verlang naar Heilige God! Ik vraag me af wanneer Hij zal komen! Ik verlang
ernaar Hem in mijn hart te hebben.
Moeder overste bleef Nellie elke avond bezoeken. Op een
gelegenheid toen ze het kind Goede nacht wenste verbaasde ze zich over het
volgende verzoek. Moeder, vroeg Nellie, morgenochtend, wanneer je Heilige
God ontvangt, kun je Hem naar mij brengen? Moeder overste wist niet wat
antwoorden. Ze overwoog het eventjes en antwoordde dan: Morgenochtend zal ik
Heilige God die je heel graag ziet brengen na de Mis. Dit leek het kind te
bevredigen. Later op de avond riep ze verpleegster Hall en zei haar, Moeder
Francis gaat me Heilige God brengen in de morgen. Wat was haar teleurstelling
groot toen Moeder Francis de volgende dag bij haar kwam maar zonder haar de
Heilige Communie te brengen! Toen ze Moeder Francis zag binnenkomen zonder Heilige
God begon ze te wenen van teleurstelling.
Gedurende de rest van de dag sprak Nellie nauwelijks een
woord en voor enige dagen na die pijnlijke ervaring lag Nellie triestig te
kijken. Soms zuchtte ze en wanneer men vroeg of ze iets nodig had zei ze: Nee,
ik denk aan Heilige God. Spoedig had ze het plan opgevat die haar troost kon
bieden, hoewel het haar verlangen naar de Heilige Communie niet kon bevredigen.
Moeder, fluisterde ze op een morgen aan de verpleegster, wanneer je Heilige
God ontvangt in de kapel, kom je dan terug om mij te kussen? Dan kun je
teruggaan naar de kapel. Deze kus was niet voor de verpleegster, maar het was
voor het Heilig Sacrament. De kus werd aan ieder gegeven, non of verpleegster,
elk die onmiddellijk na het ontvangen van de Heilige Communie naar haar kwamen.
Soms aarzelde haar verpleegster om Nellie te verlaten om naar de Mis te gaan,
maar Nellie stond erop dat ze naar de Mis gingen. Moeder, ga naar de Mis, zei
ze, en haal Heilige God en kom terug om mij te kussen. Dan kun je teruggaan
naar de kapel. De hele maand november 1907 ging voorbij in heilig verlangen,
in geduldig lijden en in liefdevolle gedachten aan Jezus in het Heilig
Sacrament.
Haar
Eerste Heilige Communie
Toen december kwam hadden de Zusters een tiendaagse
retraite begonnen die eindigde op 8 december, het Feest van de Onbevlekte
Ontvangenis. Fr. Bury S.J. was de directeur. Natuurlijk vermelden de Zusters
hem het verlangen naar de Heilige Communie van hun buitengewoon kind. Nellie
was enkel 4 jaar oud, en op die tijd waren kinderen in het algemeen niet
toegelaten voor de Heilige Communie tot ze 10 of 12 jaar waren. Vader Bury zei
hen: De H. Alfonsus, gaf de Heilige Communie aan een klein kind die ernaar
verlangde. Als de Bisschop het mij toestaat, zou ik hetzelfde willen doen met
Kleine Nellie.
Op die dag ging Vader Bury naar Nellie en vroeg haar Wat
is de Heilige Eucharistie?. Nellie antwoordde op haar eigen manier. Het is
Heilige God, het is Hij die de nonnen en al de rest heilig maakt. Op een
andere gelegenheid zei ze, Jezus komt op mijn tong en gaat naar mijn hart. De
woorden waren de woorden van een kind, maar de doctrine was correct. Onder de
indruk door Nellies antwoord schreef Vader Bury een brief naar de Bisschop om
speciale toelating te verkrijgen om haar de Heilige Communie te geven. Volgens
Vader Bury, Met betrekking op het ontvangen van dit Sacrament was Nellie tot
verstand van jaren gekomen. Hij vertelde de Bisschop dat Nellie een vurige
liefde voor God had en het verlangen had om verenigd te zijn met Hem in de
Heilige Communie.
Het antwoord kwam toen Vader Bury in het klooster dineerde.
Hij had de toelating gekregen en hij ging direct het heuglijke nieuws vertellen
aan de kleine. Toen Nellie het nieuws hoorde was haar vreugde onbeschrijflijk. Ik
zal Heilige God in mijn hart hebben! Ik zal Heilige God in mijn hart hebben!
bleef ze herhalen met onbeschrijflijke vreugde. De nacht voor haar Eerste
Communie was Nellie zodanig blij dat ze die nacht niet had geslapen. Ze hield
de verpleegster de hele nacht wakker vragend of het nog geen tijd was om op te
staan. De sterren zijn weg, Moeder! Is het nog geen tijd om op te staan?
vroeg ze. De morgen brak eindelijk aan. Het was de morgen van 6 december 1907.
Na een slapeloze nacht vreesde men dat de opwinding teveel zou zijn voor het
kind en dat ze niet in staat zou zijn om het Heilig Sacrament te ontvangen.
Maar Nellie was kalm; ze lag stil in haar bed, en hoewel haar ledematen
lichtjes beefden, ging de ziekte eventjes weg.
Het was de eerste vrijdag. Helemaal in het wit, werd ze
naar beneden gedragen en in een kleine gemakkelijke stoel voor het Heiligdom
geplaatst. De gemeenschapsmis was juist gedaan. Nellie bleef stil en
bewegingsloos met haar hoofd gebogen in gebed en aanbidding. Elk oog was op dit
kind gericht. Een klein kind dat de Heilige Communie ontving! Dan kwam Vader
Bury in stola en surplice. Spoedig zag ze de priester naderen en ze hield haar
verlangend gezicht omhoog. Het kind, schreef Vader Bury, hongerde naar haar
God, en ontving Hem van mijn handen in een overdracht van liefde.
Zo werden Nellies verlangens bevredigd. Heilige God was
uiteindelijk in haar hart gekomen. Een priester schreef in oktober 1911, over
Nellies dankzegging na haar Eerste Communie. Het gelukkige moment zal lang
herinnerd blijven door degenen die het privilege hadden om aanwezig te zijn.
Nellie leek in extase, en allen merkten het hemelse licht op dat uit het kinds
gedragingen bleek. En toen werd een vreemde zaak genoteerd: de ondraaglijke
geur die eerst uit haar mond en kaakbeen kwam werd nooit meer terug ervaren na
die Eerste Communie morgen. Maar temidden van zon onbeschrijflijke vreugde,
werd Nellies tuberculoze ergen en haar gezondheid werd slechter.
De
Heilige Paus Pius X brengt de leeftijd voor de eerste Communie naar beneden
toen hij over Nellie hoorde
Spoedig na haar heilige dood wanneer de H. Paus Pius X
hoorde over het buitengewone leven van Nellie en haar opmerkelijke verlangen
naar de Heilige Communie, riep hij uit Hierzie! Dat is het teken waarop ik aan
het wachten was. En een paar maanden later in 1910, bracht hij Quam Singulari
uit die de leeftijd van de heilige Communie voor kinderen van de leeftijd van
12 naar de leeftijd van 7 bracht. Een de Paus vroeg ook aan de lokale Bisschop
van Cork een relikwie van Nellie en op 4 juni 1912 schreef de Paus aan de Bisschop:
Moge God alle zegen geven aan Vader Prevost en aan allen die veelvuldige
Communie aanmoedigen aan jonge jongens en meisjes, met Nellie als hun model
Paus Pius X
Op de
drempel van de Hemel
Het Nieuwjaar van 1908 brak aan, maar het bracht geen hoop
voor degenen die kleine Nellie liefhadden. Het was een wonder voor allen dat ze
bleef leven: haar kleine lichaam was uitgeput. Ze kon niets binnenhouden, zelfs
geen lepel broodmelk. Ze leek te leven op het Heilig Sacrament alleen. Haar
lijden was zo groot dat een Zuster begon te wenen. Maar Nellie was berustend in
haar toestand. Waarom ween je, Moeder? vroeg ze. Je zou blij moeten zijn dat
ik naar Heilige God ga. Als haar verpleegster klaagde over hoofdpijn of andere
pijn, zei Nellie, Wat is dat in vergelijking met wat Heilige God heeft geleden
voor ons.
Op een andere gelegenheid vroeg een van de nonnen aan
Nellie om te bidden voor een zuster van haar die zeer ziek was. Heeft ze
kinderen, Moeder? vroeg Nellie. Ze heeft veel kinderen, antwoordde de non. Dan,
zei Nellie vertrouwvol, zal ik bidden tot Heilige God, en Hij zal ervoor
zorgen dat ze genezen is. En, inderdaad, de vrouw genas.
Nellie hield van heilige kaartjes met afbeeldingen en
medailles, en ze plaatste ze in haar kamer en op haar ziekbed. Op een dag
toonde Moeder overste aan Nellie een nieuw heiligenkaartje van Jezus. Ze
antwoordde dat is niet zoals ik Hem zie. Hoe zie je Hem dan? vroeg Moeder. Op
deze manier, antwoordde Nellie, en ze hield haar handen op haar borst op
dezelfde manier zoals ze over haar visioen gesproken had aan Zuster Immaculata
en verpleegster Hall. Moeder overste was verbaasd. Ze had nog niet gehoord van
het bezoek van Heilige God. Ze sprak tot de Zuster en de verpleegster en ze
dankten God.
Nellies stil gebabbel met God werd elke dag langer en
frequenter. Ze vroeg dikwijls aan de anderen haar kamer te verlaten, omdat ze
wenste te spreken tot Heilige God. Soms vroeg men haar als ze niet eenzaam was
of bang gedurende hun afwezigheid, maar haar antwoord was steeds hetzelfde: O,
nee! Ik was tot Heilige God aan het praten. Als ze haar verder vroegen zei ze:
Heilige God zegt dat ik niet over deze dingen mag spreken. Nellie werd
gevraagd om te bidden voor de genezing van een wel bekende Jezuiet die niet naar
Cork kon komen door een ernstige ziekte. Heilige God is zeer gehecht aan Vader
zei ze een paar dagen later. Hij zal beter worden, maar hij zal me nooit zien.
Haar woorden werden waarheid. Gedurende de maand januari verdroeg de kleine
patient haar lijden met heroische vastberadenheid. Vader Scannell zei dat dagen
van marteling weken van doodsstrijd werden, tot de meevoelende mensen baden dat
God haar bij Zich zou nemen.
Haar
heilige dood
Nellie zei dat ze naar Heilige God zou gaan op Zijn eigen dag
(zondag) en dat ze haar kleed van haar Eerste Communie zou dragen, en dat ze in
de armen van de verpleegster zou sterven. Haar kracht nam af dag na dag; het
einde naderde. Op donderdag de 30ste januari, kwam Moeder Francis
naar haar kijken. Wetend dat het leven van het kind bijna over was sprak ze
over wat haar na aan het hart lag. Nellie, zei ze wanneer je naar Heilige
God gaat, ga je vragen aan Hem dat Hij me meeneemt? Ik verlang naar de Hemel.
Het kind keek Moeder doordringend aan en haar ogen leken te stralen. Dan
antwoordde ze: Heilige God kan je niet meenemen, Moeder, tot je beter bent en
gedaan hebt wat Hij wil dat je doet. (Moeder Francis leefde tot ze 99 jaar
was. Ze stierf in 1960 in het Goede Herder Home in St Paulus, Minnesota)
Nellie was zo zwak dat men dacht dat ze reeds gestorven
was. Op zondag 2 februari het Feest van de Zuivering was Nellies doodsstrijd
hartverscheurend om te zien. Verschillende Zusters kwamen om geknield te bidden
rond het kleine bed. Drie zusters bleven waken en zouden getuigen zijn van
Nellies heilige dood. Omstreeks 15.00u werd Nellie kalm en ze bleef
bewegingsloos voor ongeveer een uur. Haar ogen waren gericht op iets aan de
voet van haar bed. Er was een buitengewone blik in haar liefdevolle ogen,
vertelde een Zuster, het was niet een wazige blik van een stervende. Dan
bewoog Nellie. Haar ogen waren gevuld met tranen van vreugde. Ze probeerde zich
op te richten naar dat iets waar ze zo lang naar staarde en dan glimlachte
ze. Van de beweging van haar lippen leek het alsof ze met iemand aan het
spreken was, en haar ogen volgde ze dat iets met een blik van
bovennatuurlijke liefde dat boven haar hoofd bleef hangen. Met een extatische
glimlach vloog kleine Nellie naar Heilige God. Het was 16.00u op zondag 2
februari 1908, het Feest van de zuivering van Maria en de Presentatie van het
Kind Jezus in de Tempel. Nellie was dan 4 jaar, 5 maand en 8 dagen oud.
Nellies
lichaam wordt opgegraven en onaangetast gevonden
Nellies lichaam werd op het bed gelegd. Ze was gekleed in
haar Eerste Communie kleed en droeg de witte sluier en haar kleine schoentjes.
Rond haar bed werden de afbeeldingen, medailles en andere vrome voorwerpen
gelegd die ze zo graag had; al deze werden kostbare relikwieen.
In de morgen werd de kleine kist naar de kapel gedragen. Na
de Requiem Mis namen de Zusters en kinderen afscheid van haar. Ze raakten de
kleine hand met rozenkransen en medailles aan en kusten het lichaam eerbiedig.
Ze werd begraven op de St Jozefsbegraafplaats. Er waren weinig rouwenden:
Nellies zuster Mary, die nog altijd een leerling was in de St Finbarrs school;
verpleegster Hall; Zuster Teresa en sommige leerlingen.
Maar het verhaal van haar opmerkelijk leven verspreidde
zich al vlug onder het publiek en haar kleine graf op de St Jozefsbegraafplaats
werd geleidelijk een bedevaartplaats. De genaden die werden verkregen door haar
voorspraak werden kenbaar gemaakt en de begraafplaats van dit kleine kind werd
over het hele land bekend.
Men zocht de overblijfselen over te brengen naar de
begraafplaats van het Klooster. Exact een jaar en een week na kleine Nellies
dood, werd het graf geopend om te zien of zon overbrenging kon gedaan worden.
De opgraving werd bijgewoond door een priester (Vader
Scannell), de Verpleegster, en twee andere betrouwbare getuigen. Tot grote
verbazing van allen werd het lichaam onaangetast gevonden, behalve voor een
kleine holte in de rechterkaak die overeenkomt met het bot dat werd vernietigd
door botafbraak terwijl de kleine nog leefde. De vingers waren flexibel en het
haar was wat gegroeid. Het kleed en de sluier van haar Eerste Communie waren
nog altijd intact. De zilveren medaille van het heilig kind blonk alsof het
onlangs opgeblonken was. Alles was nog zoals de dag van Nellies dood.
Het lichaam werd met toelating van de burgerlijke en
kerkelijke autoriteiten verplaatst naar het klooster van de Goede Herder, waar
het op 8 september 1909 werd begraven. Vader Scannell beeindigt zijn rapport
met het volgende: Het nieuwe graf wordt bezocht door groepen van vrome mensen
die vragen dat kleine Nellie op haar voorspraak voor de troon van de Almachtige
God hun gunsten kan verkrijgen. De blinden, de doven, de lammen, degenen die
lijden of in miserie verkeren, zoeken genezing en troost op dit vredige heilige
schrijn.
Een degenen die de voorspraak zochten van Kleine Nellie
hebben dit niet vruchteloos gedaan want er zijn talrijke mirakels gebeurt door
haar hemelse bemiddeling in de 100 jaar sedert haar dood, en een aantal van
deze getuigenissen werden opgetekend door de Zusters van de Goede Herder als
een levende getuigenis voor haar zorg voor degenen die bidden om haar hulp.