Wat vond je het moeilijkste onderwerp in Franse lessen?
{TITEL_VRIJE_ZONE}
Parler sur le Français
Praat over de Franse taal of reiservaringen ivm taal op dit forum
Alors, étudiez!
N'oubliez pas de lire tout bien, hein!
11-01-2015
Inleiding en enkele begrippen.
Deze blog dient, dat is duidelijk, om je Frans bij te schaven. Maar waar is het goed voor?
1) Om goede resultaten te halen op je examens
2) Om goed Frans te beheersen als je op vakantie gaat in Franstalige landen.
3) Om eventueel te stoefen bij je vriend(inn)en met het feit dat je Franse films verstaat zonder 'sous-titre'.
Je zal hier ook oefeningen kunnen vinden, die je eventueel kan maken en laten verbeteren door een leraar of volwassene of als je al wat ouder bent, door een kenner.
être et avoir zijn ongetwijfeld de meest kwellende, doch de makkelijkste werkwoorden die je blijven achtervolgen in je middelbare schoolcarrière. Laat ons even de vervoegingen opnieuw bekijken:
ÊtreAvoir je suis j'ai tu es tu as il, elle est il, elle a nous sommes nous avons vous êtes vous avez ils, elles sont ils, elles ont
être gebruiken we min of meer op dezelfde manier als het Nederlandse werkwoord 'zijn'. Het wordt ook vertaalt met 'worden' als deze een koppelwerkwoord is die aanduidt dat er iemand een handeling ondergaat. Par exemple: Je suis vu (ik word gezien). Het vertaalt echter geen toekomende toestanden, zoals het woord 'worden' soms wel doet. Par exemple: Je suis docteur wel Je serai docteur (ik word dokter).
Avoir gebruiken we op dezelfde manier als het werkwoord 'hebben'. Als we willen uitdrukken dat iemand iets is geweest, gebruiken we in het Nederlands de combinatie zijn geweest. Maar in het Frans gebruikt men de combinatie Avoir été(e)(s) (hebben geweest), par exemple: Tu as étée cuisinier? (ben je kokkin geweest?)
Hier toonde ik enkel de vervoegingen in de tegenwoordige tijd, de andere tijden komen later nog aan bod.
aangeven: déclarer aanduiden (ook aangeven bij de politie...): indiquer achter: derrière zich beklagen se plaindre zich inschrijven s'inscrire helpen aider of assister houden tenir onderhouden entretenir inhouden contenir niet ne (werkwoord) pas* altijd toujours soms parfois een huis une maison een tuin un jardin een auto une voiture
Dit is over het algemeen echter niet zo belangrijke leerstof om je verstaanbaar te maken in het Frans, maar wel om grammaticaal correct te spreken en dus betere schoolcijfers te behalen.
Het onbepaald lidwoord vertalen we simpelweg met 'een':
-un: dit is het onbepaald lidwoord bij mannelijke substantieven (zelfstandige naamwoorden). in woordenlijsten zullen we altijd dit lidwoord voor de woorden zetten. Je moet dus ook weten dat de bepaalde vorm (de of het) hier 'le' is.
-une: dit is het onbepaald lidwoord bij vrouwelijke substantieven. dit lidwoord zal ook altijd voor woorden staan in woordenlijsten. de bepaalde vorm is dus 'la'.
Uitzonderingen? ZIjn die er? Ja!!!!!
Voor een h of andere klinkers wordt de laatste letter van het bepaalde lidwoord door een apostrof (') vervangen.
Par exemple: l'armoire, l'entraîneur, l'article, l'ambition....
Het is natuurlijk algemeen bekend dat 'de' 'van' betekent. Dat moet je in principe nooit gehoord hebben. À is ook zo'n geval, waarschijnlijk omdat het enige gelijkenis vertoont met het nederlandse 'aan' en het engelse 'at'.
DE: in het algemeen wordt het vertaald als 'van': La maison de Thibault, Les voitures des profs... In combinatie met bepaalde werkwoorden wordt het vertaald als 'te': -Commencer de (beginnen te) -Continuer de (verder doen met*)
DE is ook een voorzetsel dat samentrekt met lidwoorden.
de + un = d'un de + une = d'une de + le = du de + la = de la de + l' = de l' de + les = des
À wordt meestal vertaald als 'aan' of 'naar' m.b.t. gebouwen en plaatsen: au magasin d'antiquités, à la cafétéria...
ook À kan gebruikt wordt in combinatie met bepaalde werkwoorden en dan vertaald worden als 'te'. À trekt ook gedeeltelijk samen met lidwoorden:
angst peur ander autre ambetant embêtant een bad un bain een beest une bête een bok un bouc dalen descendre eten manger eeuwig éternel fout faux / fausse goed bon / bonne graag avec plaisir haten détester de indruk l'impression een jaar un an een kat un chat / une chatte laat tard onder sous de ochtend le matin over sur een plaats un lieu rustig tranquille een rondpunt un rond-point tegen contre tot aan jusqu'à een uil un hibou een vrachtwagen un camion want car een woord un mot zonder sans
Avoir (hebben), savoir (weten), devoir (moeten) en voir (zien): Enkelen der allerbelangrijkste franse werkwoorden. Zie hier onder de vervoeging: AvoirSavoirDevoirVoir J'ai je sais je dois je vois tu as tu sais tu dois tu vois il a il sait il doit il voit nous avons nous savons nous devons nous voyons vous avez vous savez vous devez vous voyez ils ont ils savent ils doivent ils voient
Savoir kunnen we in het frans niet alleen vertalen als 'weten', maar evenzeer als 'kunnen' in de context van een vaardigheid hebben.
Vb.
Elle sait parler allemand (Ze kan duits spreken) Nous ne savons plus nager quand il gèle (Wij kunnen niet meer zwemmen als het koud is)
We moeten / men moet : il faut / on doit van tijd tot tijd: de temps en temps Ga er naartoe: Vas-y! Wat voor weer is het: Quel temps fait-il? Ik hoop dat... : J'espère que... Dat is de moeite: Ça vaut le coup! Ik heb er... : J'en ai... opnieuw: de nouveau
Acheter (kopen)Protéger (beschermen)jeter (gooien) J'achète je protège je jette tu achètes tu protèges tu jettes il/elle achète il/elle protège il/elle jette nous achetons nous protégeons nous jetons vous achetez vous protégez vous jetez ils/elles achètent ils/elles protègent ils/elles jettent
Deze vervoegingen hebben een eigenaardigheid: hun accenten. Behalve jeter, die heeft als eigenaardigheid de t die soms verdubbeld wordt en soms ook niet.
~ werkwoorden die op eter, eler, ever... eindigen, worden vervoegd volgens acheter ~ werkwoorden die op éter, éler, éver... eindigen, worden vervoegd volgens protéger ~ werkwoorden die op eter eindigen, die geen voorafgaande lettergreep hebben, worden vervoegd als jeter.
! het is dus niet: Je jète, wel je jette, ils jètent, wel ils jettent!
Mag/kan ik...?: Puis-je...? hoe: comment hoeveel combien de (wordt nooit gevolgd door een lidwoord) veel beaucoup de (wordt ook nooit gevolgd door een lidw.) wanneer/toen: quand / lorsque omdat: parce que men zegt dat...: on dit que... geld: d'argent een bank (financ.) une banque betalen payer een aangifte une déclaration een belastingaangifte une déclaration d'impôts een belastingaftrek une déduction fiscale honger: faim dorst: soif