Foto
Inhoud blog
  • Instellingen bij Teach 2000
  • woordpakket 7.3 (meester Axel)
  • woordpakket 7.1 (meester Axel)
  • woordpakket 6.3 (meester Axel)
  • woordpakket 6.1 (meester Axel)
  • WP 5.1 (meester Axel)
  • WP 4.2 (juf Julie)
  • WP 4.1 (juf Julie)
  • WP 3.3 (juf Julie)
  • WP 3.2 (juf Julie)
  • WP 3.1 (juf Julie)
  • WP 2.2 (juf Julie)
  • WP 2.1 (juf Julie)
  • WP 1.2 (juf Julie)
  • WP 1.1 (juf Julie)
  • Contact 15 grammaire (le passé composé)
  • Contact 15 uitdrukkingen
  • Contact 15 woorden
  • Contact 14 uitdrukkingen
  • Contact 14 woorden
  • Herhaling contact 5-8 grammaire
  • Herhaling contact 1-4 grammaire
  • Contact 13 grammaire (Persoonlijke voornaamwoorden)
  • Contact 13 grammaire (pouvoir/vouloir)
  • Contact 13 zinnen
  • Contact 13 woorden
  • Contact 12 grammaire (les verbes pronominaux)
  • Contact 12 grammaire (lire et dire)
  • Contact 12 zinnen
  • Contact 12 woorden
  • Contact 11 grammaire (verwijswoorden le, la les)
  • Contact 11 grammaire (acheter/payer)
  • Contact 11 woorden
  • Contact 11 zinnen
  • Contact 10 (bezitsvormen)
  • Contact 10 woorden
  • Contact 10 zinnen
  • Contact 9 woorden
  • Contact 9 grammaire (les sports)
  • Contact 9 grammaire (devoir/voir)
  • Contact 9 zinnen
  • Contact 8 (Werkwoorden 1 tot 8)
  • Contact 8 zinnen
  • Contact 8 woorden
  • Contact 7 (la date)
  • Contact 7 (aan/naar/in/van)
  • Contact 7 (ouvrir et faire)
  • Contact 7 (Getallen tot 1000)
  • Contact 7 (zinnen)
  • Contact 7 woorden
  • Contact 6 (mannelijk vrouwelijk)
  • Contact 6 (meervoud zinnen)
  • Contact 6 (meervoud)
  • Contact 6 (kleuren)
  • Contact 6 zinnen
  • Contact 6 woorden
  • Contact 5 zinnen
  • Contact 5 (de ontkenning)
  • Contact 5 woorden
  • Contact 4 (vraagwoorden en aanwijswoorden)
  • Contact 4 (werkwoorden op -ir)
  • Contact 4 zinnen
  • Contact 4 woorden
  • Contact 3 (futur proche)
  • Contact 3 (aller-être-avoir)
  • Contact 3 (l'heure)
  • Contact 3 (aller)
  • Contact 3 woorden
  • Contact 3 zinnen
  • Contact 2 woorden
  • Contact 2 zinnen
  • Contact 2 (être et avoir)
  • Contact 2 (getallen tot 100)
  • Contact 1 (werkwoorden op -er)
  • Contact 1 (woorden)
  • contact 1 (zinnen)
  • Alle leerstof contact 13 (behalve uitdrukkingen)
  • Alle leerstof contact 12 (behalve uitdrukkingen)
  • Alle leerstof contact 11 (behalve uitdrukkingen)
  • Alle leerstof contact 10 (behalve uitdrukkingen)
  • Alle leerstof contact 9 (behalve uitdrukkingen)
  • Alle leerstof contact 8 (behalve uitdrukkingen)
  • Alle leerstof contact 7 (behalve uitdrukkingen)
  • Alle leerstof contact 6 (behalve uitdrukkingen)
  • Alle leerstof contact 5 (behalve uitdrukkingen)
  • Alle leerstof contact 4 (behalve uitdrukkingen)
  • Alle leerstof contact 3 (behalve uitdrukkingen)
  • Woordengroep 1
  • Woordengroep 2
  • Woordengroep 3
  • woordengroep 4
  • Woordengroep 5
  • Woordengroep 6
  • Woordengroep 7
  • Woordengroep 8
  • Woordengroep 9
  • Woordengroep 10
  • Woordengroep 11
  • woordengroep 12
  • Woordengroep 13
    leerstof6de
    Hier vind je alle leerstof voor Frans en dictee, 6de leerjaar Onze Ark Woesten
    09-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Contact 3 (l'heure)
    dix heures et quart=10.15
    cinq heures moins le quart=04.45
    quatre heures et demie=04.30
    midi=12.00
    minuit=24.00
    sept heures cinq=07.05
    six heures vingt=06.20
    midi moins dix=11.50
    midi et demi= 12.30
    trois heures moins vingt=02.40
    neuf heures moins vingt-cinq=08.35
    dix heures moins cinq=09.55
    trois heures dix=03.10
    onze heures vingt-cinq=11.25


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Contact 3 (aller)
    ik ga=je vais
    jij gaat=tu vas
    hij gaat=il va
    zij gaat=elle va
    men gaat=on va
    wij gaan=nous allons
    jullie gaan=vous allez
    zij(m) gaan=ils vont
    zij(v) gaan=elles vont

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Contact 3 woorden

    de hulp/bijstand=l’aide

    een potlood=un crayon

    een fout=une faute

    blad papier=une feuille

    een gom=une gomme

    een les=une leçon

    een woord=un mot

    een bladzijde=une page

    een zin=une phrase

    een balpen=un stylo

    een tekst=un texte

    kopiëren=copier

    verbeteren=corriger

    geven=donner

    altijd=toujours


    04-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Contact 3 zinnen
    Ik begrijp het niet.=Je ne comprends pas.
    Toon het even.=Montre un peu.
    Het is een fout.=C'est une faute.
    Je moet opletten.=Il faut faire attention.
    Het is middernacht.=Il est minuit.
    Geef mij je pen.=Donne-moi ton stylo.
    Wil je het woord verbeteren?=Tu veux corriger le mot?
    Bedankt voor je hulp.=Merci de ton aide.
    Hij heeft gelijk.=Il a raison.

    03-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Contact 2 woorden

    een boom=un arbre

    een schoolbank=un banc

    een hoek=un coin

    een directrice=une directrice

    een leerling=un élève

    het Frans=le français

    een kilometer=un kilomètre

    een ochtend=un matin

    het Nederlands=le néerlandais

    een voornaam=un prénom

    een schoolbord=un tableau

    Belgisch=belge

    elk(e), ieder(e)=chaque

    (aan)leren=apprendre

    begeleiden=conduire

    hij begeleidt mij=il me conduit

    zeggen=dire

    werken=travailler

    zien: zie je?=voir: tu vois?

    tussen=entre

    nu=maintenant

    zelfde=même



    02-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Contact 2 zinnen

    We gaan hem goedendag zeggen.=On va lui dire bonjour.

    Waar kom je vandaan?=Tu es d'où?

    Ik ben Belgisch.=Je suis belge.

    In welke klas zit je?=Tu es dans quelle classe?

    Ik zit in het derde leerjaar.=Je suis en troisième.

    Ik zit in het vierde leerjaar.=Je suis en quatrième.

    Ik zit in het vijfde leerjaar.=Je suis en cinquième.

    Ze brengt me naar school.=Elle me conduit à l'école.

    Hij wil Frans leren.=Il veut apprendre le français.

    Er zijn vijfentwintig leerlingen.=Il y a vingt-cinq élèves.


    30-09-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Contact 2 (être et avoir)

    ik ben=je suis

    jij bent=tu es

    hij is=il est

    zij is=elle est

    wij zijn=nous sommes

    jullie zijn=vous êtes

    zij (v) zijn=elles sont

    zij (m) zijn=ils sont

    u bent=vous êtes

    ik heb=j’ai

    jij hebt=tu as

    hij heeft=il a

    zij heeft=elle a

    wij hebben=nous avons

    jullie hebben=vous avez

    u heeft=vous avez

    zij (v) hebben=elles ont

    zij (m) hebben=ils ont


    29-09-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Contact 2 (getallen tot 100)

    vingt-cinq=25

    trente-deux=32

    septante-neuf=79

    quarante-sept=47

    quatorze=14

    quinze=15

    seize=16

    treize=13

    zéro=0

    nonante-huit=98

    cinquante et un(e)=51

    cent=100

    vingt-huit=28

    trente-sept=37

    quarante-six=46

    cinquante-trois=53

    soixante-neuf=69

    septante-cinq=75

    quatre-vingt-trois=83

    nonante-deux=92


    28-09-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Contact 1 (werkwoorden op -er)
    jij houdt van=tu aimes
    zij heet=elle s'appelle
    wij beginnen=nous commençons
    jullie zoeken=vous cherchez
    hij verkiest=il préfère
    ik haat=je déteste
    zij (m) dragen=ils portent
    zij (v) kosten=elles coûtent
    u helpt=vous aidez
    wij wonen=nous habitons

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Contact 1 (woorden)

    een einde=une fin

    een grootvader=un grand-père

    een grootmoeder=une grand-mère

    de grootouders=les grands-parents

    een moeder=une mère

    de natuur=la nature

    een terugkeer=un retour

    een valies=une valise

    een reis=un voyage

    tegenover=en face de

    ongelukkig=malheureux, malheureuse

    bedroefd=triste

    zwemmen=nager

    spreken=parler

    terugkeren, thuiskomen=rentrer

    lijken, schijnen=sembler

    wandelen=se promener

    verzorgen=soigner

    wensen=souhaiter


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.contact 1 (zinnen)
    Het weer is super.=Il fait un temps super.
    Ik wandel ontzettend graag.=J'adore me promener.
    Binnen acht dagen.=Dans huit jours.
    Wie verzorgt er je dieren?=Qui soigne tes animaux?
    Ze wonen tegenover mij.=Ils habitent en face de moi.
    Je lijkt bedroefd.=Tu sembles triste.
    Ze is ongelukkig.=Elle est malheureuse.
    Hij pakt zijn koffer.=Il fait sa valise.
    Het is afgelopen.=C'est fini.
    Aan alles komt een eind.=Tout a une fin.
    Een goede thuiskomst!=Un bon retour!

    14-08-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Alle leerstof contact 13 (behalve uitdrukkingen)
    Het is haar. C'est ...=elle
    Jij bent het. C'est ...=toi
    Zij (m.) zijn het. Ce sont ...=eux
    Denk je aan mij? Tu penses à ...=moi
    Het is van jou. C'est à ...=toi
    Zij (v.) zijn het. Ce sont ...=elles
    Hij wil met hem spelen. Il veut jouer avec ...=lui
    Zij komt bij ons eten. Elle vient manger chez...=nous
    Wij denken aan jullie. Nous pensons à ...=vous
    Deze boeken zijn van haar. Ces livres sont à...=elle
    Wij zijn bij hen (v.). Nous sommes chez...=elles
    Ik ga naar haar. Je vais chez...=elle
    Hij, hij is vermoeid. ..., il est fatigué.(hoofdletter!)=Lui
    Ik, ik ben content. ..., je suis content.(hoofdletter!)=Moi
    Wij vertrekken ook, Thomas en ik. Nous partons aussi, Thomas et ...=moi
    Wie zal dit werk doen? Margot of zij? Qui va faire ce travail? Margot ou ...=elle
    ik mag=je peux
    jij kan=tu peux
    zij kan=elle peut
    hij mag=il peut
    men mag=on peut
    wij kunnen=nous pouvons
    jullie mogen=vous pouvez
    u kan=vous pouvez
    zij (m) kunnen=ils peuvent
    zij (v) mogen=elles peuvent
    ik wil=je veux
    jij wilt=tu veux
    zij wilt=elle veut
    hij wilt=il veut
    men wilt=on veut
    wij willen=nous voulons
    jullie willen=vous voulez
    u wilt=vous voulez
    zij (m) willen=ils veulent
    zij (v) willen=elles veulent
    een politieagent=un agent de police
    een arm=un bras
    een vrachtwagen=un camion
    een dokter=un docteur
    de pijn=la douleur
    een knie=un genou
    een been=une jambe
    een hand=une main
    een geneesheer=un médecin
    een geneesmiddel=un médicament
    een minuut=une minute
    aankomen=arriver
    vertellen=raconter
    plooien=plier
    gelukkig=heureusement
    langzaam=lentement
    ergens=quelque part

    13-08-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Alle leerstof contact 12 (behalve uitdrukkingen)
    ik sta op=je me lève
    jij staat op=tu te lèves
    hij staat op=il se lève
    wij staan op=nous nous levons
    jullie staan op=vous vous levez
    zij (v) staan op=elles se lèvent
    ik was me=je me lave
    jij wast je=tu te laves
    zij wast zich=elle se lave
    wij wassen ons=nous nous lavons
    u wast zich=vous vous lavez
    zij (m) wassen zich=ils se lavent
    ik kleed me aan=je m'habille
    jij kleedt je aan=tu t'habilles
    men kleedt zich aan=on s'habille
    wij kleden ons aan=nous nous habillons
    jullie kleden je aan=vous vous habillez
    zij (v) kleden zich aan=elles s'habillent
    ik lees=je lis
    jij leest=tu lis
    zij leest=elle lit
    hij leest=il lit
    men leest=on lit
    wij lezen=nous lisons
    jullie lezen=vous lisez
    zij (m) lezen=ils lisent
    u leest =vous lisez
    zij (v) lezen=elles lisent
    ik zeg=je dis
    jij zegt=tu dis
    hij zegt=il dit
    zij zegt=elle dit
    men zegt=on dit
    wij zeggen=nous disons
    jullie zeggen=vous dites
    u zegt= vous dites
    zij (m) zeggen=ils disent
    zij (v) zeggen=elles disent

    een bad=un bain

    een stokpaardje=un dada

    de tekening=le dessin

    een dvd=un DVD

    een enquête=une enquête

    een gitaar=une guitare

    een hobby=un hobby

    een jongere=un jeune

    een viool=un violon

    een kwartier=un quart d'heure

    een vrijetijdsbesteding=un loisir

    een tijdschrift=un magazine

    een piano=un piano

    een tijdverdrijf=un passe-temps

    het schilderij=la peinture

    zingen=chanter

    chatten=chatter

    opstaan=se lever


    12-08-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Alle leerstof contact 11 (behalve uitdrukkingen)
    Il veut le pantalon? Oui, ...=il le veut.
    Elle a mon CD?Oui, ...=elle l'a.
    Tu cherches ton stylo?Non, ...=je ne le cherche pas.
    Il prend son vélo?Non, ...=il ne le prend pas.
    Vous mangez ce dessert? Oui, ...=nous le mangeons.
    Tu achètes la robe? Oui, ...=je l'achète.
    Tu vois ta copine? Non, ...=je ne la vois pas.
    Il trouve sa veste? Oui, ...=il la trouve.
    Tu aimes cette couleur? Non, ...=je ne l'aime pas.
    Il a les croissants? Oui, ...=il les a.
    Elle visite mes soeurs? Non, ...=elle ne les visite pas.
    Tu montres tes photos? Oui, ...=je les montre.
    Il cherche ses parents? Non, ...=il ne les cherche pas.
    Ils mangent ces pizzas? Oui, ...=ils les mangent.
    ik koop=j'achète
    jij koopt=tu achètes
    hij koopt=il achète
    zij koopt=elle achète
    men koopt=on achète
    wij kopen=nous achetons
    jullie kopen=vous achetez
    zij (m) kopen=ils achètent
    zij (v) kopen=elles achètent
    u koopt=vous achetez
    ik betaal=je paye
    jij betaalt=tu payes
    hij betaalt=il paye
    zij betaalt=elle paye
    wij betalen=nous payons
    jullie betalen=vous payez
    u betaalt=vous payez
    zij (m) betalen=ils payent
    zij (v) betalen=elles payent
    men betaalt=on paye
    een kast=une armoire
    een banaan=une banane
    een wortel=une carotte
    een kaart=une carte
    een paddenstoel=un champignon
    de fijne vleeswaren=la charcuterie
    een half uur=une demi-heure
    een nagerecht=un dessert
    een zetel=un fauteuil
    een venster=une fenêtre
    een smaak=un goût
    een gram=un gramme
    de hesp=le jambon
    een lamp=une lampe
    een meubel=un meuble
    een ei=un oeuf
    een paraplu=un parapluie
    spaghetti=des spaghettis
    de suiker=le sucre
    denken aan=penser à
    een bakje=une barquette
    een vlootje=une plaquette
    een doos=une boîte
    een pakje=une brique
    een bundel=une botte
    een sneetje=une tranche

    11-08-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Alle leerstof contact 10 (behalve uitdrukkingen)
    mijn weg (un chemin)=mon chemin
    jouw broers (un frère)=tes frères
    onze natuur (la nature)=notre nature
    jullie valies (une valise)=votre valise
    mijn uitzicht (une vue)=ma vue
    zijn sporen (une trace)=ses traces
    uw landschap (un paysage)=votre paysage
    hun dorp (un village)=leur village
    je mama (une maman)=ta maman
    mijn sportschoenen (une chaussure de sport)=mes chaussures de sport
    onze ballen (un ballon)=nos ballons
    zijn piste (une piste)=sa piste
    hun bruggen (un pont)=leurs ponts
    jouw ski (un ski)=ton ski
    haar metro (le métro)=son métro
    Ce pain est à vous? Oui, c'est ... pain.=notre
    Ce jus de fruits est à toi? Oui, c'est ...jus de fruits.=mon
    Ces deux chiens sont à moi? Oui, ce sont ... chiens.=tes
    Ce sont les sacs à dos de mes frères? Oui, ce sont ... sacs à dos.=leurs
    C'est la moto de Pierre? Oui, c'est ... moto.=sa
    C'est la voiture de mes parents? Oui, c'est ... voiture.=leur
    een kerk=une église
    een weg=un chemin
    een hemel=un ciel
    de sneeuw=la neige
    een landschap=un paysage
    een piste=une piste
    een ski=un ski
    een skiër=un skieur
    een stoeltjeslift=un télésiège
    een skipak=une tenue de ski
    een spoor=une trace
    een dorp=un village
    een uitzicht=une vue
    moeilijk=difficile
    ons, onze=notre, nos
    jullie, uw=votre,vos
    hun=leur, leurs
    vragen=demander
    naar boven gaan=monter
    gaan, passeren=passer
    volgen=suivre
    overal=partout

    10-08-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Alle leerstof contact 9 (behalve uitdrukkingen)
    een adres=une adresse
    een bal=un ballon
    sportschoenen=des chaussures de sport
    een verdieping=un étage
    het turnen=la gym
    een ziekenhuis=un hôpital
    een flatgebouw=un immeuble
    het joggen=le jogging
    het judo=le judo
    een wedstrijd=un match
    een metro=un métro
    het zwemmen=la natation
    een brug=un pont
    een zaal=une salle
    sterk(mannelijk)=fort
    sterkt(vrouwelijk)=forte
    vijfde=cinquième
    vierde=quatrième
    toebehoren aan=appartenir à
    moeten=devoir
    goochelen=jongler
    turnen=de la gym
    voetbal=du foot
    tennissen=du tennis
    joggen=du jogging
    atletiek=de l'athlétisme
    basket=du basket
    zwemmen=de la natation
    judo=du judo
    dansen=de la danse
    fietsen=du vélo
    volleybal=du volley
    skiën=du ski
    ik moet=je dois
    ik zie=je vois
    jij moet=tu dois
    jij ziet=tu vois
    hij moet=il doit
    hij ziet=il voit
    zij moet=elle doit
    zij ziet=elle voit
    men moet=on doit
    men ziet=on voit
    wij moeten=nous devons
    wij zien=nous voyons
    jullie moeten=vous devez
    jullie zien=vous voyez
    zij (m) moeten=ils doivent
    zij (v) moeten=elles doivent

    09-08-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Alle leerstof contact 8 (behalve uitdrukkingen)
    ik hou van=j'aime
    jij heet=tu t'appelles
    zij verkiest=elle préfère
    wij wonen=nous habitons
    jullie helpen=vous aidez
    zij (m) beginnen=ils commencent
    men haat=on déteste
    zij (v) dragen=elles portent
    hij blijft=il reste
    ik eet=je mange
    jij bent=tu es
    zij heeft=elle a
    zij is=elle est
    wij hebben=nous avons
    jullie gaan=vous allez
    zij (m) komen=ils viennent
    men vertrekt=on part
    zij (v) gaan het huis uit=elles sortent
    hij slaapt=il dort
    ik doe=je fais
    jij opent=tu ouvre
    zij (m) wachten=ils attendent
    jullie verkopen=vous vendez
    zij (v) nemen=elles prennent
    men zet, plaatst=on met
    een muts=un bonnet
    een café=un café
    een douche=une douche
    een ijsje=une glace
    een uitgang=une sortie
    een reuzeglijbaan=un toboggan
    gevaarlijk (m)=dangereux
    gevaarlijk (v)=dangereuse
    moe (m)=fatigué
    moe (v)=fatiguée
    wachten=attendre
    afdalen, naar beneden komen=descendre
    zich aankleden=s'habiller
    spreken=parler
    springen=sauter
    vendre=verkopen
    zien, bezoeken, begrijpen=voir
    voor(aleer)=avant
    onmiddellijk=tout de suite

    08-08-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Alle leerstof contact 7 (behalve uitdrukkingen)
    le premier février=01/02
    le huit mars=08/03
    le douze avril=12/04
    le quinze mai=15/05
    le vingt-cinq juin=25/06
    le trente juillet=30/07
    le trente et un août=31/08
    le printemps commence=le vingt et un mars
    l'été commence=le vingt et un juin
    l'automne commence=le vingt et un septembre
    l'hiver commence=le vingt et un décembre
    Je vais ... garage. (naar)=au
    Je viens ... garage. (van)=du
    Je vais ... école. (naar)=à l'
    Je vais ... maison. (naar)=à la
    J'ai mal ... yeux. (aan)=aux
    Tu habites près ... magasin? (van)=du
    Elle répond ... téléphone. (aan)=au
    Il a mal ... oreille. (aan)=à l'
    Vous allez ... Pays-Bas? (naar)=aux
    Nous allons ... bois. (naar)=au
    Tu es content ... cadeau? (van)=du
    Quel est le premier jour ... semaine? (van)=de la
    Ces enfants habitent près ... gare. (van)=de la
    Le petit chien tombe ... escalier. (van)=de l'
    ik open=j'ouvre
    jij opent=tu ouvres
    hij opent=il ouvre
    zij opent=elle ouvre
    men opent=on ouvre
    wij openen=nous ouvrons
    jullie openen=vous ouvrez
    zij (m) openen=ils ouvrent
    zij (v) openen=elles ouvrent
    ik doe=je fais
    jij doet=tu fais
    hij doet=il fait
    men doet=on fait
    zij doet=elle fait
    wij doen=nous faisons
    jullie doen=vous faites
    zij (m) doen=ils font
    zij (v) doen=elles font
    cinq cent quarante-trois=543
    deux cent septante-cinq=275
    neuf cent trente-huit=938
    trois cent vingt et un=321
    six cent dix-sept=617
    quatre cent cinquante-deux=452
    sept cent soixante-quatre=764
    huit cent nonante-six=896
    neuf cent quatre-vingt-neuf=989

    een jaar=une année

    een bol=une boule

    een kerstbal=une boule de Noël

    een kerststronk=une bûche de Noël

    een geschenkbon=un chèque-cadeau

    een feest=une fête

    een eindejaarsfeest=une fête de fin d'année

    een slinger=une guirlande

    nieuwjaarsdag=le jour de l'An

    Kerstmis=Noël

    een pakje=un paquet

    een maaltijd=un repas

    kerstavond=le réveillon de Noël

    oudejaarsavond=le réveillon du jour de l'An

    sinterklaasfeest=la Saint-Nicolas

    een kerstboom=un sapin de Noël

    een verrassing=une surprise

    gezellig=agréable

    enkele, enige=quelques

    daarin=en cela


    07-08-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Alle leerstof contact 6 (behalve uitdrukkingen)

    een kassa=une caisse

    een keuze=un choix

    een mode=une mode

    een broek=un pantalon

    de prijs=le prix

    een trui=un pull

    de uitverkoop=les soldes

    een kledingstuk=un vêtement

    kort(m)=court

    kort(v)=courte

    gesloten(m)=fermé

    grijs(m)=gris

    lang(m)=long

    lang (v)=longue

    paars=mauve

    open(m)=ouvert

    perfect(v)=parfaite

    wit (m)=blanc

    wit (v)=blanche
    blauw (m)=bleu
    blauw (v)=bleue
    bruin (m)=brun
    bruin (v)=brune
    groen (m)=vert
    groen (v)=verte
    zwart (m)=noir
    zwart (v)=noire
    roze=rose
    oranje=orange
    geel=jaune

    rood=rouge

    la porte blanche=les portes blanches

    le stylo vert=les stylos verts
    le nouveau jeu=les nouveaux jeux
    une vache brune=des vaches brunes
    une porte noire=des portes noires
    un café chaud=des cafés chauds
    un enfant malheureu=des enfants malheureux
    une bonne idée=de bonnes idées
    un grand appartement=de grands appartements
    une nouvelle élève=de nouvelles élèves
    une belle moto=de belles motos
    un beau matin=de beaux matins

    un petit garage=de petits garages
    Le petit enfant est dans la rue.=Les petits enfants sont dans la rue.
    Ce n'est pas un beau pull.=Ce ne sont pas de beaux pulls.
    C'est une gentille fille.=Ce sont de gentilles filles.
    Le mur est blanc.=Les murs sont blancs.
    C'est un garçon heureux.=Ce sont des garçons heureux.
    beau=belle
    grand=grande
    froid=froide
    bon=bonne
    long=longue
    vieux=vieille
    beau / Quelle ...voiture.=belle
    grand / C'est un ... magasin.=grand
    froid / L'eau n'est pas ... .=froide
    bon /  C'est une ... poire.=bonne
    long / Cette jupe est trop ... .=longue
    vieux / C'est une ... maison.=vieille

    06-08-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Alle leerstof contact 5 (behalve uitdrukkingen)

    het geld=l’argent

    het zakgeld=l’argent de poche

    een baby=un bébé

    een dame=une dame

    een voorbeeld=un exemple

    een idee=une idée

    de afwas=la vaisselle

    een weekend=un week-end

    oud(v)=vieille

    oud(m)=vieux

    iets=quelque chose

    iemand=quelqu’un

    genoeg=assez

    omdat=parce que

    vaak, dikwijls=souvent

    nooit=ne...jamais

    niemand=ne...personne

    niets=ne...rien

    Tu fais la vaisselle? (ne pas)=Je ne fais pas la vaisselle.

    Il lave ta voiture? (ne pas)=Il ne lave pas ma voiture.
    Vous allez chez cette dame? (ne jamais)=Je ne vais jamais chez cette dame.
    Tu sais quelque chose?=Je ne sais rien.
    Il y a quelqu'un?=Il n'y a personne.
    Elle a un portable? (ne pas)=Elle n'a pas de portable.
    Il a un ordinateur? (ne plus)=Il n'a plus d'ordinateur.
    Il fait un petit travail? (ne jamais)=Il ne fait jamais de petit travail.
    C'est un bébé? (ne plus)=Ce n'est plus un bébé.
    Tu es d'accord? (ne plus)=Je ne suis plus d'accord.
    Tu as des oiseaux? (ne pas)=Je n'ai pas d'oiseaux.
    Ce sont des livres? (ne pas)=Ce ne sont pas des livres.
    Elle écoute les informations? (ne jamais)=Elle n'écoute jamais les informations.
    Il cherche quelque chose?=Il ne cherche rien.
    Tu trouves quelqu'un?=Je ne trouve personne.



    Leesoefeningen
  • Interview met meneer Verhoeven

  • Techniek
  • krukas 1 (uitleg)
  • krukas 2 (motorblok auto)
  • krukas 3 (carnavalpopje)
  • Origami vlinder
  • Herhalingsoefeningen techiek


  • Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs