Woordenschat
Vinkeniers beschikken over een eigen woordenschat. Hieronder vindt u een aantal van de meest gebruikte hedendaagse vinkenierstermen. De lijst is verre van volledig. We laten het aan gediplomeerde etymologen over om een wetenschappelijk gefundeerde studie te maken over de specifieke woordenschat van de vinkeniers.
Afleren : zie verleren.
Boomgaardvink : Inlandse vink die een Vlaams vinkenlied zingt en meestal in een boomgaard woont.
Breker : Botvink die zijn liedje niet volledig ten einde zingt.
Drijver, trekker of reeper : Botvink die vanuit de zomerbroedplaats naar de winterverblijven trekt.
Dubbelzangers : Vogels die in een adem twee of meerdere volledige liedjes na elkaar zingen. Dubbelzang telt maar voor één liedje.
Koarrie of pukkel : Vangtuig voor vinken.
Korf : Limburgs voor vinkekooi.
Kwaadsteker of Schremer: Een botvink die tussen twee slagen een scherp, hoog geluid laat horen te omschrijven als hiiiiiiiii. Eén zo'n geluid wordt een steek genoemd.
Kwekeling : Een zelf gekweekte botvink.
Latte : zie regel.
Leermeester of Voorzanger : De botvink die gebruikt wordt om Waalse vinken een Vlaamse zang aan te leren.
Lieme of slag : Eén geldig vinkenliedje.
Een Muite : Een vinkenkooi.
Muiten of ruien : Het verwisselen van de vederdracht van de botvink in de herfst.
Opsteken : Een vinkenliedje aanvangen, maar na slechts één toon ophouden.
Parcours : Weg waarlangs de prijskamp plaatsvindt.
Pinken of tsjinken : Een vinkengeluid te omschrijven als pink pink of tsjink tjink door de botvinken geuit als teken van gramschap. Een vogel die veel pinkt, bewijst dat hij klaar is om te strijden.
Prevelen, slijpen of slepen : Heel stilletjes zingen.
Pukkel : zie koarrie.
Popje of wijfje : Een vrouwelijk botvinkexemplaar.
Preuven of Preufzetting : Het uitproberen van botvinken in een proefzetting, dat is een zetting waar geen prijzen aan verbonden zijn.
Reeper : zie drijver.
Regel, stok of latte : Vierzijdige stok waarop de vinkeniers de geldige liedjes van één vink op aantekenen.
Reke of Rote : De rij vinkeniers tijdens een wedstrijd.
Renne of Vlugge : Vogelkooi voor het tijdelijk onderbrengen van vogels.
Reperen : Zingen van uitheemse zang.
Roeper : Een lokvogel die in de bevoorradingsperiode gebruikt wordt.
Rote : zie reke.
Ruien : zie muiten
Ruuten of wieten : Een vinkengeluid, niet meetellend als geldige slag, te omschrijven als wiet wiet wiet. De botvink uit dat geluid voornamelijk als lokroep voor het vinkenvrouwtje.
Schremer : zie kwaadsteker.
Slag : zie lieme.
Slepen of Slijpen : zie prevelen.
Snelzanger of Zerezanger : Vink die enorm snel kan zingen.
Speelvogel : De vink die wekelijks aan wedstrijden deelneemt.
Stok : zie regel.
Takkeling : Een botvink van maximaal één jaar oud.
Tjokken of Tjoepen : Een vinkengeluid te omschrijven als tjoep dat de vink meestal uit als teken van overgave. Een botvink die tjoept of tjokt tijdens een zetting is meestal benauwd van de vinken die naast hem staan.
Toekappers : Vogels die de slotzang twee of meermalen herhalen.
Trekker : zie drijver.
Tsjinken : zie pinken.
Verleerde : Uitheemse vink die na een leerproces uitsluitend Vlaamse zang zingt.
Verleren of afleren : Het aanleren van een Vlaams liedje aan een uitheemse vogel.
Voorzanger : zie leermeester.
Vlaming of Vlaamse vink : Een botvink die een geldig Vlaams vinkenlied zingt en geschikt is om aan vinkenzettingen deel te nemen.
Vlugge : zie renne.
Waal of Walevink : Een botvink die een Waals vinkenlied zingt en een Vlaams liedje aangeleerd moet worden.
Weerdrijver : Botvink die vanuit de winterverblijven terugtrekt naar de zomerbroedplaats.
Wieten : zie ruuten.
Wijfje : zie popje.
Zangkaart : Vinken met omstreden zang worden gekeurd, beluisterd door speciaal daartoe aangeduide en opgeleide vinkeniers, en krijgen een zangkaart met daarop de teksten van hun zangen.
Zerezanger : zie snelzanger
|