|
|
|
|
|
|
05-01-2019 |
Op de dag van 5 januari, later |
Later
op de dag van 5 januari:
Schrijft
je op deze dag over de Dood, over de begrafenis, over de lichaam-verbranding
van een meer dan duurbare die je gekend hebt als kind, als knaap, als jonge man,
als volwassene; die van je bloed was, van je geaardheid, van je stiltes, van je
vreugdes, van je zorgen was?
Je
hart houdt je in zijn greep, laat je niet los, kruipt tot in je ogen. Het
schommelt van pijn tot aanvaarden, dat de Dood - de ziekte die je gevangen
hield - de meester is, de baatzuchtige die geen oog heeft noch voor jeugd noch
voor ouderdom maar toeslaat als het past, onwederroepelijk.
En
vluchten naar Isfahan helpt niet, integendeel het helpt Hem, Hij is de
beslisser, ontkomen doe je niet, zelfs al wou je het houden bij wat is.
Hoe
moet het dan met zij die overblijven na het vertrek, na de plechtigheid die de
begrafenis is , de crematie is, of wat ook; na het heengaan dat de verdwijning
is. Hoe sluiten we af wat niet af te sluiten is?
De
mist is over het land, een vage regen die de woorden klem houdt, geborgen in een krans witte rozen op een lichter van
eikenhout die het dode lichaam bergt. We
houden nog wat we houden kunnen voor een korte tijd en zullen blijven gedenken
wat was van hem en van zijn tederheid als hij je zag: zijn ogen en zijn handen,
zijn bereidheid je te dragen waar je ging al was het nog niet nodig.
Je
houdt zijn kind zijn vooral, zijn speelse onbezorgdheid. Toen kende je hem nog
heel goed, daarna minder naar zijn volwassenheid toe. Zo, Christophe, zo gaat
het nu eenmaal in het leven: weet dat we je houden, dicht bij ons, we nemen je
mee, zoals je waart, waar we ook gaan zullen.
Maar,
waar die geest van jou, is die mee geschoven?
05-01-2019, 10:34 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
|
Hoogtepunten |
Het
is dus zo gesteld met mij dat de enige grote voldoening die ik nog ken deze van
het schrijven is, een grote hulp die me heel wat negatieve zaken vergeten doet.
Zo, neem ik dit weg en er rest me een normaal leven, dat van opstaan en slapen
gaan en de last te dragen van een lichaam dat, om te beginnen, soepelheid te
kort komt, maar toch zijn best doet om het binnen aanvaardbare perken te
houden. Daarenboven word ik hierbij geholpen door een zorgzame echtgenote en
voel ik me omringd door familie en vrienden, wat meer kan ik nog verlangen.
Maar
het schrijven wijzigt heel wat, het verdooft het dagelijkse, het verwazigt de
realiteit. Hoe de dag zich ook opent, of het nu is op grijze luchten, op regen
tegen de ramen of de wind om het huis, of het nu is op vuurrode ochtenden, het
weer zelf heeft bij het schrijven niet de minste impact op mij, evenmin de
omstandigheden, ik leef naar binnen toe, ik leef naar wat zich in mij aan het
vormen is, een ingesteldheid om op het gepaste ogenblik op te tekenen wat waard
is opgetekend te worden.
Er
is dus voortdurend, enerzijds de dagelijkse realiteit en anderzijds de
afzondering in mezelf die gewoonlijk vruchtbaar, de ene dag wat beter dan de
andere, uitvalt. Dit is het gewone kader,
waarin ik functioneer.
Er zijn ook de ogenblikken van de muziek. Daar
zo-even was er een symfonie van Brahms en dacht ik aan de vele kerkhoven rondom
Ieper; een ander moment was er Beethoven, zijn sonate Les Adieux. De muziek een afwisseling zijnde, in een zekere mate een
doorgang naar inspiratie, een opening naar wat geschreven zal worden.
Er
zijn ook de ogenblikken van de literatuur, naast mij lag er The Don Flows Home to the Sea van
Mikhail Sholokov (Penguin Modern Classics, 1972), hoe het boek er gekomen is
weet ik niet; het boek lag er, en ben even gaan bladeren in de vergeelde paginas. Ik heb gelezen hoe Gregor
Pantalievich zijn vrouw Aksinia, getroffen door tyfus, achter moet laten in een
vreemd dorp bij vreemde mensen, en hij verder reist met zijn ordonance: The days dragged by grey and joyless. Een verhaal van vroeger dat
ik terug opneem, waarbij de spanning hoe het verder verlopen zal met haar en
hem, terug oploopt, zodat ik het verder lezen zal de komende uren/dagen. Me
afvragend hoe hij ooit de vrouw die hij achtergelaten heeft in een dorp in de
steppe, gaat terugvinden, want hij reist maar verder, dag na dag, van dorp tot
dorp met de slede door de sneeuw
Het
zijn zaken die ik in lang niet meer gedaan heb een boek lezen, ik was er niet
meer op ingesteld, vandaag schijnbaar wel.
Dit
ook zal me onderhuids bezig houden. Het bewijst de grote kracht van Sholokov
als schrijver. Het verhaal van een paar Kozakken in de steppe van het Rusland
van de jaren 1920. En toch boeit het me, vind ik details terug die me dertig,
veertig jaren terug hebben beziggehouden. Wie was ik toen, hoe leefde ik toen
en wie ben ik geworden om terug een boek op te nemen waar niemand vandaag nog
oog voor heeft.
Muziek
en literatuur, hoogtepunten die opduiken en zich oplossen, echter niet
onopgemerkt.
05-01-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
04-01-2019 |
Aan de Klaagmuur |
Er
is telkens een voldoening als ik sluiten kan op een zin die hangen
blijft, een zin die daarenboven een herinnering oproept aan wat ik vroeger las nu
al enkele tientallen jaren terug. Zo is er van Erskine Caldwell ook zijn Sanctuary dat ik las. Het was de
periode dat ik elke dag de trein nam naar de hoofdstad en ik telkens,
weggedoken in een hoek van het compartiment - soms in het gezelschap van Louis
Paul Boon - aan het lezen was. Ik kan ze nog noemen wie ik toen las, Faulkner, Steinbeck,
Hemingway, Mailer, Capote... Ik was meer gericht op de Engelstalige literatuur
dan op de Franse of de Nederlandstalige maar vraag me niet waarom. Een vriend
van me was een fervente lezer van de Franse literatuur en via hem ben ik die
later ook deze gaan frequenteren. De boeken die ik toen gelezen heb zijn me als
kostbare herinneringen bijgebleven. Het kon niet anders dan dat ik van toen af
besmet ben geweest met de gedachte ooit zelf een boek te schrijven.
Waar
een wil is, is een weg wordt er gezegd en mij overkwam wat aan velen van ons
overkomt. Ik herinner me op basis van een artikel in De Standaard, in een blog ooit
geschreven te hebben dat er dagelijks dertigduizend Vlamingen aan het schrijven
zijn. Ik ben er een van, echter niet veel meer dan de meesten onder hen, een
sukkelschrijver. Want ik geef me er vandaag ten volle rekenschap van dat er
amper, ruim gezien, een honderdtal van die dertigduizend, kans maken op slagen,
dit wil zeggen, kans maken ooit hun boek
te zien liggen in de uitstalramen van een of andere boekenwinkel. Er is moed
toe nodig te bekennen dat het zo is en niet anders, moed om de werkelijkheid
onder ogen te zien en verder te doen alsof er helemaal niets gebeurd was of is.
Zo
zeg me waarom ik verder ga met dit dagelijks gesprek met jou, mijn lezer. Wat
is het dat me bindt aan jou en jou aan mij: een geheime overeenkomst, een soort
verdrag, een belofte die gegroeid is buiten ons weten om en waarmede we,
beiden, nu geconfronteerd worden?
Het
zal wel dat er iets is, anders zou het niet blijven duren want zonder jou
heeft het geen zin verder te gaan op de ingeslagen weg. Je moet dit weten,
zelfs als ik aan de Klaagmuur ga staan, of is het een Smeekmuur?
Hoe
verder de dagen schuiven, schreef ik een paar dagen terug, hoe minder er nog
zijn. Waarom dan deze kwelling, want dit is het, de kwelling van het schrijven
in de hoop gelezen te worden? En waarom dan eens te meer aan de Klaagmuur gaan
staan als ik bij voorbaat al wist dat wat ik naliet na mijn tocht van 115 dagen,
ontoereikend zou zijn.
Het
wordt tijd dat ik die muur, welke ook, voor altijd vergeten ga. Of, duidelijker, dat ik stop met me te beklagen.
04-01-2019, 07:21 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
03-01-2019 |
Voren in het landschap |
Er
zijn in dit land door allerlei gebeurtenissen en omstandigheden, voren
getrokken die leiden naar het verleden. Ook in mij, met in het bijzonder, voren
getrokken door de boeken die ik las. Boeken die hebben geleid tot wie ik ben en
wie ik niet zou geweest zijn waren die boeken er niet geweest. Als ik schrijf,
en vooral wat en hoe ik schrijf, ware niet geweest wat het nu is zonder de
geest in die boeken waaruit ik ben opgestaan en opgegroeid. Er zijn er niet zo
heel veel. Ik zou ze kunnen opnoemen om duidelijker dan ooit te tonen wie ik
ben en hoe ik geworden ben wie ik ben.
Ik
weet dat als ik het doe, het me te zeer afzonderen zal, me te zeer plaatsen zal
als een vreemde, eenzame boom in het landschap. Want, wie
las er Fabre dOlivet, en wie las er Fulcanelli, wie Gilliams en wie T.S.Eliot,
wie Velikovsky en wie Kamal Salibi, wie Pasternak en Ouspenski, wie Capra en
Shelldrake? Ik noem er, samen met de Bijbel, enkele maar die er boven uit
steken.
Was
het verkeerde lectuur dan ben ik, volledig van A tot Z op een verkeerd spoor
gezet, want ik heb gedacht en geschreven van uit hun aanwezigheid in mij. Het
zijn zij die de voren hebben getrokken in mijn
gedachten en mijn woorden hebben bepaald, het zijn zij die ik op bepaalde
plaatsen heb uitgediept en op andere amper heb aangeraakt.
Met
een blik gericht in de toekomst is het nodig dat ik me hier rekenschap van
geef. Het manuscript dat achter mij ligt - het ligt er om, eventueel, nog eens
herzien te worden - is er de résumé van zoals Le
Sacre du Printemps van Igor Strawinsky de résumé is van de muziek die na
hem zou komen, dit voor wie het nog niet bemerkt zou hebben.
Het
is in begindagen zoals deze dat ik dit vermelden moet, in het vooruitzicht dat
ik misschien de einddagen ervan niet zien zal. Maar wat ook, hoe ook de voren
verder getrokken worden, het hoefde eens gezegd te worden, om mijn
autobiografie te voleindigen, want deze blogs die ik schrijf zijn niet veel
meer dan een autobiografische berichtgeving.
Wat
het me ook kosten moge, welke negatieve gedachten ik ook te confronteren heb,
en er zijn er heel wat, diepgaande zelfs, mijn betrachten is verder te gaan, te
blijven spitten in mijn achtertuin, zoals de man uit Erskine Caldwells Gods little acre - 1933 - in zijn tuin spitten
bleef naar de goudklomp die er niet was.
03-01-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
02-01-2019 |
Psalm 139 en Pierre Aimé Bergher. |
Hoe vind ik nu het
ritme terug van a blog a day; waar
haal ik de inspiratie nu ik zo lang ben weg geweest, zoals ik onterecht schreef
misschien in een spooklandschap?
Vooreerst wens ik
even terug te gaan naar het boek dat de Jane uit mijn manuscript, op een
bepaalde dag heeft binnengebracht - waar of niet waar het staat toch zo
geschreven - Les Mystères de La
Chartreuse de Parme van Pierre Alain Bergher[1],
handelend over het bevreemdende, het mysterieuze uit la Chartreuse, de roman van Stendhal waarvan Proust wist dat het le plus beau roman du monde was.
Ik zal het hier niet
hebben over La Chartreuse zelf, een
boek dat een vriend voor mij ontleende - enkel deel II was beschikbaar - in de
(Franstalige) Bibliotheek in Gent en dat ik in een ruk heb uitgelezen met het
werk van Bergher in de hand. Een boek waarin ik geconfronteerd werd met de
tarotkaarten-symboliek, gebruikt door Stendhal om zijn verhaal te ontwikkelen
en tezelfdertijd in zijn werk de rijke symboliek van de Vrijmetselarij binnen
te halen om zijn werk kleur en aanzien te geven. Het was ook om deze reden dat
op het couvert de vermelding stond to
the happy few, zijnde zijn broeders in
de Vrijmetselarij: de Farnèse-toren die een belangrijke rol speelt in
het werk was gebouwd op een acacia, een boom die een belangrijke spirituele
waarde heeft voor deze geestes-beweging die ontstond, ver in de tijd. Dante, maakte
deel van deze geheime beweging in haar beginfaze, hij ook schreef voor: o voi chavete glintelletti sani.[2]
Ik wil dus maar even
uitweiden over wat ik bij Bergher ontdekte in een van zijn voetnoten, namelijk
wat hij vertelde over dat fameuze boek waarvan sprake in vers 16 van Psalm 139.
Ik heb er in de voorbije maanden, enkele malen naar verwezen omdat het een
passage is die me intrigeerde en blijft intrigeren. Bergher daarenboven haalt
de tekst ervan uit de King James versie van de Bijbel, deze van 1611, en het
is met een onverholen vreugde - omwille van deze versie die me zeer genegen is
- dat ik hier het volledige vers 16 wens
aan te halen:
'Thine eyes did see my substance, yet being unperfect; and in thy book all
my members were written, which in continuance were fashioned, when as yet there
was none of them.'
Of - een deel ervan - in de Franse versie van Bergher:
Et sur ton livre étaient inscrits tous les jours qui métaient réservés,
avant quun seul de ces jours existât.
Of, zoals ik dit lees: Alles wat mij betreft, Heer, staat al
opgetekend in je boek, hoewel alles er
nog niet is, hoewel het nog komen moet, het ligt al opgetekend in je boek.
Alleen
al met deze vondst, heeft Bergher me geënthousiasmeerd met zijn boek over de
mysteries in La Chartreuse de Parme.
Welk ander boek kan in de Psalmen bedoeld worden dan het levensboek dat van elk
van ons is en dat van bij ons geboorte geschreven zou staan als een soort
predestinatie.
Ik
denk echter niet dat de auteur ervan aan dit woord heeft gedacht als hij het
Boek bedoelde. Volgens mij was het hem duidelijk dat het de omstandigheden
waren die het verloop van ons leven zouden bepalen; dat we deze omstandigheden,
niet ontlopen konden, dat ze waren wat ze waren en hoe ze waren en dat deze,
gezien we er niets aan veranderen konden, voorkwamen alsof ze reeds geschreven
stonden.
Wat
hij wel heeft willen zeggen, niet als dusdanig, dat, hoewel de omstandigheden
waarin we zullen opgroeien nog niet vastliggen, ze ons evenwel geleidelijk aan
zullen aangrijpen en ons leven en bepalen zullen naarmate de dagen vorderen.
Het
is om er duizelig bij te worden, wat een wereld er al geschreven staat in de
boeken. En wat heb ik er nog aan toe te voegen, niets in meer, ik kan enkel
herhalen, kan het enkel verhalen op een andere wijze, een betere of een minder
goede. Dit is het enige dat ik vermag. Hernemen is een noodzaak voor mij,
hernemen en herschikken in andere verbanden. Dit is mijn leven, het woord is
mijn adem, is mijn bloed, is wat me nog rest in mijn oude dagen.
Natuurlijk,
niemand leest nog La Chartreuse de
Parme of Le Rouge et le Noir,
twee meesterwerken uit de vroegere eeuw, zo, waarom zouden we Bergher gaan
lezen als het niet zou zijn om te weten hoe La Chartreuse werd opgebouwd. Dit alles zijnde van een vorige
generatie waar ik nog nipt heb deel van uit gemaakt. Een voordeel dat ik had
maar nu aan het wegkwijnen is.
Echter
niet voorbij is de wijsheid die besloten ligt in vers 16 van Psalm 139; Het is
nog steeds even wijs dit vers eens te herlezen van tijd tot tijd en te trachten
de juiste betekenis ervan mee te nemen al was het maar om te zien hoe alles met
alles verweven is in dit leven.
[1] Pierre Alain Bergher: Les Mystères de la Chartreuse de Parme
Gallimard, 2010.
[2] Inferno, Canto IX, 61
02-01-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
01-01-2019 |
Het Vervolg |
De weersomstandigheden van vandaag zijn
het vervolg op deze van gisteren, zoals de gebeurtenissen van gisteren de
aanleiding zijn tot deze van vandaag. Er is, zoals de Ecclesiasticus ons leert,
niets nieuws onder de zon, niets nieuws dat zijn wortels niet hebben zou in wat
er voorheen gebeurde. Alles, maar dan ook de totaliteit van het alles vloeit
in elkaar. Het is een oceaan van feiten, toestanden en gebeurtenissen tot zelfs
het opstijgen van de monarch butterfly
in Mexico: momenten schuivend in momenten, vormend nieuwe momenten en zo tot in
der eeuwigheid.
Het feit van over te schakelen naar
een ander getal als jaardatum wijzigt hieraan geen jota, zelfs al denken we dat
we kunnen beginnen op een nieuwe lei, we blijven geankerd in wat was en het is
van daar uit dat we de nieuwe dag zien opengaan en zich zullen zien sluiten op
de nacht. We schrijven erover, al weten we niet, waarom we het doen en het
blijven doen - het schijnt ons een opdracht toe - en, wat tussen de lijnen
staat, wat ondergronds is verzwijgen we, al denken we eraan dat elke dag in
meer, onherroepelijk een dag in min is.
Dit is wat is. En wij zijn dit wat is;
we zijn het zijnde dat weet wat dit wat is is.
Ik ben deze morgen opgestaan uit een lange
ingesteldheid die meer dan honderd dagen heeft geduurd. Dit ingesteld-zijn
hangt nog, onvermijdelijk, in mijn leden als in mijn geest, het zal wellicht de
tijd niet meer krijgen om er uit te groeien.
Het omvat, al heeft het weinig inhoud,
de echo van wat ik uit mijn lange pelgrimstocht heb overgehouden. Uiteindelijk,
onverbloemd gezegd, een spookweg in een
spooklandschap om er thans, gelouterd of niet, uit op te staan en, zoals het
schijnbaar hoort, verder te gaan op de voorheen ingeslagen weg. Want, ondanks
alles, is het duidelijk dat ik nog steeds het effect voel van de zweepslag die
José Saramago me toen, in 2010, gegeven heeft en het begin betekende van wat
zich nu nog altijd aan het voltrekken is, alsof het een boom was, liefst een
linde, in de open vlakte van de geest.
Hieruit is ten dele het boek ontstaan
dat nu achter mij ligt. Het is, in een zekere mate, een antwoord op de versregels
die Dante legt in de mond van Vergilius, zijn gids en zijn meester, zijn
toeverlaat. Verzen die we hier, uit groot respect willen overnemen zoals ze
staan opgetekend[1]
Omai
convien che tu cosi ti spoltre,
Disse
il maestro, che seggendo in piuma,
In
fama no se vien, né sotto coltre:
Sanza
la qual chi sua vita consuma,
cotal
vestigio in terra di sé lascia
Qual
fummo in aere ed in aqua la schiuma
Of, vrij vertaald:
Alle luiheid moet je voortaan van je afschudden,
zegde de meester, want het is noch zittend op het dons, noch onder de dekens
dat je roem verwerft. Hij die zijn leven op deze wijze doorbrengt laat evenveel
sporen na als rook in de lucht en schuim op het water.
Dit zijn wijze
woorden - woorden om aan te brengen op de buitenmuren van alle scholen in dit
land - We hebben er voortdurend aan gedacht. Wellicht ook omdat we, eerlijk gezegd,
er op uit waren roem te verwerven maar ook omdat het niet in onze genen zat,
neer te zitten op het dons of neer te liggen onder de dekens.
[1] Inferno, Canto
XX IV, 46-51.
01-01-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
31-12-2018 |
Dag 115: Ademend de stilte van het Huis. |
In de namiddag nam
hij over uit zijn dagboek wat hij die morgen geschreven had; nam hij over wat
hij wenselijk achtte. Het was wel degelijk een brief aan haar gericht:
Lieve Anja, na je
telefoon van deze nacht, ben ik van ochtend naar de vijver gereden. Het
ontluikende leven greep me aan. Ik was water en land, was luchten en bomen, was
deel van alles en alles was deel van mij. Ineens waren alle uren zonder jou
opgelost. Ik hoorde je, ik beluisterde terug je woorden in de klank ervan, ik
hoorde je lichaam, je tederheid, je tasten naar mij.
Zevenvoudig is de echo van je naam
gebleven zoals ik ooit schreef in mijn dagboek van het jaar van onze eerste
ontmoeting, toen ik rondzwierf met tent en slaapzak, samen met vrienden en
gids, in het Bijbel-land van Noord-Yemen en ik, staande op de hoogvlakte naar
Kawkaban toe, met de vallei ver onder mij, plots je naam riep, of dacht te
roepen en ik de echo hoorde of dacht te horen, zevenvoudig weerkaatst, in
kringen weerkerend tot mij.
Heel die reis was er de volheid van
ons samenzijn, de volheid van bergen en lucht en gletsjer en het vloeien van
water in de kloven; was er die grote volheid van die enkele uren die we samen
gekend hadden.
Thans is Kawkaban een naam die zingt
omwille van jou en van het toen onbekende dat bekend werd en ook, omwille van
de muezzin die me wekte, zodat ik de slaap niet meer vinden kon, opgestaan ben
en geruisloos weggegaan uit de kamer waar we allen, gehuld in onze slaapzak,
die nacht hadden doorgebracht. Weggegaan ben om in de kilte van drieduizend
meter door de straten te lopen en nog steeds je naam te horen. Je boom was toen
in mij aan het groeien. Ik sprak met jou, je liep met mij langs de huizen met
de vreemd getekende gevels, grijs nog in het eerste licht, tot plots de zon
over de bergkam gleed en alles betoverde met kracht en klank.
Dit alles en meer nog schreef ik neer
die gouden morgen in Kawkaban. Kinderen stonden om me heen, verbaasd kijkend
hoe mijn pen van links naar rechts over mijn blad liep. Het was allemaal wel
niet zo heel veel maar je bewoog in mij en ik geloofde in de aanwezigheid van
Hem die ik niet noemen kan, maar voelen kon, jij er in opgelost. Meer was het
niet, enkel nog dat de tijd toen heeft stil gestaan: ik schrijvend, jij
toekijkend over mij gebogen, met de kinderen om je heen.
Dit alles, Anja, terwijl ik als een
jonge man zonder ouderdom, door de velden reed, niet meer wetende welke dag het
was, welke straat het was, waar het oosten was, maar vooruitkijkend naar het
ogenblik dat je aanbellen zou en je voor mij zou staan, stralend, open en o zo
vurig met je ganse wezen, de totale vrouw in jou, naar mij gekeerd.
En ik, hoe bemin ik je, Anja, kan ik
nog wel?
Aan wie kan ik dit vertellen? Ik weet
trouwens niet hoe het verder moet deze namiddag en morgen. De echte dag zal pas
beginnen als jij bij mij zult zijn. En daarna, het ogenblik dat van alle
ogenblikken zal zijn die nog komen zullen, als je voor mij zult staan, als de
roep van de geest zich versmelten zal met de roep van het lichaam. Ik neem je
dan mee in mijn kamer met het grote bed. Ik kleed je uit terwijl ik je kussen
blijf: mijn handen over jou, over je groot verwachten. Je kleed dat op de grond
zal glijden. Je lichaam dat ik voelen zal en je stilte die deze van het levende
is, van het woekerende, het zilte, open en week en vochtig; die deze is van het
tedere, het aangrijpende, het verbrijzelende, het alles opzuigende, het alles
innemende, waarin ik verdwijnen zal.
Waarin ik verdwijnen wil omdat ik zo
lang al heb gewacht, zovele lange avonden of blekende ochtenden, of middagen
van zon en van regen, van moeheid en van niet weten wat. Dit teken ik nog op
als toegift, terwijl ik je deze ochtend enkel zeggen wou hoe gelukkig ik was
toen ik door de straten ben gereden, langs velden en weiden en gesloten huizen
en ik de beloften heb gedroomd waar de luchten vol van waren.
En thans, met de stapel paginas voor
mij op de tafel, wachtend op het ogenblik van je handen, Anja, over mij en je
ogen. En het kan niet, lieve Anja, dat ik prijs zou geven wat nu ons leven is.
Het kan niet dat ik schrijven zou over je binnen treden in dit huis, waar ik je
wacht met een nieuw bruisend hart.
Het boek zelf sluit zich hier. Het
sluit zich op zijn paradigma, op zijn droomgedachten, op zijn verwijzingen en
op wat tussen de lijnen geschreven staat. Het sluit zich op zijn
onvolmaaktheden, op zijn twijfels en zijn zekerheden. Het sluit zich op deze
laatste pagina die de laatste droppels inkt opneemt.
De rest is stilte. De stilte van het
ongelezen woord, opgesloten, tot het opgenomen wordt, tot het open bloeit in de
talloze facetten die het meegekregen heeft.
Ademend.
Het Huis, 31 december
van het jaar des Heren 2018.
31-12-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
30-12-2018 |
Dag 114: De vijver en Johan. |
Vroeg in de
morgen is hij naar de vijver gereden, over het trage herboren land, met een
vreugde in hem, omwille van het landschap en ook om de beslissing die hij nam.
Hij heeft
het hekken geopend gewoonlijk staat het open is tot aan de kabuze gereden
en is gaan neerzitten aan de tafel
buiten. Achter hem, hoog opgeschoten, de lange rij populieren, ruisend alsof ze
spraken, en voor hem uit de vijver. Hij wist dit allemaal, de ogen dicht, hij
wist ook de witte band van de meidoorn en de bomen groot en donker in het pure
blauwe van de luchten, ideaal voor het schrijven. Het is dus hier dat het zou
gebeuren. Het stond klaar getekend. Het was hier dat hij een kruis zou maken
over zijn boek, een kruis zoals zijn moeder maakte met het broodmes telkens ze
een nieuw brood aansneed.
Hij schreef
lang en zonder op te zien. Hij had zijn inktpot meegebracht omdat hij wist dat
de oude, getrouwe vulpen niet veel inkt meer hield, zodat hij ze herhaaldelijk
vullen moest. Maar hij schreef, geïnspireerd, over wat hij nalaten wou voor hen
die hem ooit zouden lezen op heldere dagen of op donkere nachten.
Toen hij
dacht dat het laatste woord geschreven stond, is hij opgestaan en heeft hij,
rond de vijver, zijn zevenhonderd passen gedaan. Hij voelde wel de pijn
onderaan de rug, maar hij voelde vooral de voldaanheid, na al die dagen, aangekomen
te zijn waar hij aankomen wou. En nu wandelend in een cirkel om de vijver: de
bomen en de struiken, de luchten en de wolken, de wind in kleine golven spelend
met de weerspiegeling ervan; in de geur van meidoorn en van water. Hij wou van al
wat hij zag en rook en hoorde een foto, een foto voor het slot van zijn boek.
Hij was
terug op de plaats waar zijn dagboek nog open lag, naast zijn pen en bril,
naast het potje inkt Herbin, toen Johan aankwam, zag hoe hij er stond en hem
toe riep doorheen het open raam van de wagen: Zo vroeg al, Ugo, heb je hier
soms geslapen?
Nog niet, nog
niet, Johan, zo ver is het nog niet gekomen, ik had nood aan wat van de morgen
is, naar je plaats hier, naar je vijver die inspireert. Ik heb wat zitten
schrijven.
Johan, met
krachtige stoppelbaard, stond voor hem: Mijn beste vriend, wat vertel je me
nu, wat heb je nu allemaal geschreven, hier aan de vijver, die ook mijn
droomplaats is?
Wel, ik
heb je vijver, noch min noch meer, vereeuwigd in mijn geschriften. Hij staat er
getekend als de slotscene van een boek. Want ik was hier vanmorgen, opgeslorpt
door het woord in mij
Het Woord
dat in den beginne was?
Ook dat,
maar hier, vooral dat van de vijver en de bomen en de luchten.
Kom, ik ga
een tas koffie zetten en ondertussen gaan we eens rond de vijver, kom je mee?
Ze gingen
samen de vijver rond, hun spiegelbeeld volgde hen, maar dat zagen ze niet: Ugo
kijkend naar de groei van heesters en struiken en de soorten bloemen op de berm
naast de gracht, Johan lettend op elk teken in het water. Zijn vissen, zegde
hij, hadden de ziekte van de nawinter, vooral onder de spiegelkarpers. Hij had
deze bestreden met een bijzonder product, dat hij met moeite bekomen had, maar
hij dacht dat nu de ziekte overwonnen was.
Ze zaten
aan tafel met een kop koffie voor hen. In enkele lijnen, waarom hij het deed
wist hij niet, vertelde Ugo over Anja, waar hij haar het eerst had ontmoet en
hoe hij nu haar had weer gezien.
Maar mijn
goede vriend Ugo toch, had hij gezegd, en dat overkomt je nu, je bent toch
niet verliefd? Ik vond het al vreemd dat je hier aan het schrijven was zo vroeg,
is het een liefdesbrief die je schreef?
Neen, geen
brief, of eigenlijk wel, een brief als slot van een boek.
Mag ik van
jou horen hoe een dergelijk slot geschreven wordt?
Neen, het
spijt me, want als ik het lees is het geen slot meer, maar het begin van een
nieuw boek dat niet zal geschreven worden.
Zoals je het wenst,
Ugo, maar het is goed dat een man een vrouw heeft, vooral een eenzame man zoals
jij. Hoe moet het nu verder?
Ik zie haar morgen
en een van deze dagen kom ik hier naar de vijver met haar. Maar hoe en of het
zich gaat verankeren weet ik nog niet. Goed hoop ik, zoals je vijver en je
vissen. Je hebt ze lief en ze springen op van vreugde als ze je zien of als ze
voelen dat je er bent.
Wel, Ugo, weet dat
Anja welgekomen is, het zal wel niet de eerste de beste dame zijn die je
uitverkoren hebt, maar wat met je boek, ga je er werkelijk mee stoppen?
Het boek, Johan,
staat geschreven, het is af. Of liever het begint nu, het boek van het nieuwe
leven begint nu.
Ik kan je niets
anders wensen dan peis en rust, maar denk er aan, je zult niet meer de vrijheid
kennen waar je nu over beschikt want vrijheid is eenzaamheid, is doen wat je
wenst te doen. Maar ik ken je als een wijs man en een wijs man denkt na over
wat hij doet. En ook, en hier vooral hebt je over na te denken, hoe gaan de
kinderen reageren, en vergeet niet, de tijd stopt niet, noch vandaag, noch
morgen, maar het gebeurt dat gevoelens de tijd ondergaan, wees dus sterk en
zeker van de stappen die je zetten gaat.
Ugo luisterde, hij
keek naar Johan, voor hem, de kop koffie in de hand, een stoere man: Je bent
een echte vriend, Johan, je bent bezorgd om mij, meer dan ik om mij, ik onthoud
je woorden.
30-12-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
|
Dag 114: Johan en de vijver. |
Vroeg in de
morgen is hij naar de vijver gereden, over het trage herboren land, met een
vreugde in hem, omwille van het landschap en ook om de beslissing die hij nam.
Hij heeft
het hekken geopend gewoonlijk staat het open is tot aan de kabuze gereden
en is gaan neerzitten aan de tafel
buiten. Achter hem, hoog opgeschoten, de lange rij populieren, ruisend alsof ze
spraken, en voor hem uit de vijver. Hij wist dit allemaal, de ogen dicht, hij
wist ook de witte band van de meidoorn en de bomen groot en donker in het pure
blauwe van de luchten, ideaal voor het schrijven. Het is dus hier dat het zou
gebeuren. Het stond klaar getekend. Het was hier dat hij een kruis zou maken
over zijn boek, een kruis zoals zijn moeder maakte met het broodmes telkens ze
een nieuw brood aansneed.
Hij schreef
lang en zonder op te zien. Hij had zijn inktpot meegebracht omdat hij wist dat
de oude, getrouwe vulpen niet veel inkt meer hield, zodat hij ze herhaaldelijk
vullen moest. Maar hij schreef, geïnspireerd, over wat hij nalaten wou voor hen
die hem ooit zouden lezen op heldere dagen of op donkere nachten.
Toen hij
dacht dat het laatste woord geschreven stond, is hij opgestaan en heeft hij,
rond de vijver, zijn zevenhonderd passen gedaan. Hij voelde wel de pijn
onderaan de rug, maar hij voelde vooral de voldaanheid, na al die dagen, aangekomen
te zijn waar hij aankomen wou. En nu wandelend in een cirkel om de vijver: de
bomen en de struiken, de luchten en de wolken, de wind in kleine golven spelend
met de weerspiegeling ervan; in de geur van meidoorn en van water. Hij wou van al
wat hij zag en rook en hoorde een foto, een foto voor het slot van zijn boek.
Hij was
terug op de plaats waar zijn dagboek nog open lag, naast zijn pen en bril,
naast het potje inkt Herbin, toen Johan aankwam, zag hoe hij er stond en hem
toe riep doorheen het open raam van de wagen: Zo vroeg al, Ugo, heb je hier
soms geslapen?
Nog niet, nog
niet, Johan, zo ver is het nog niet gekomen, ik had nood aan wat van de morgen
is, naar je plaats hier, naar je vijver die inspireert. Ik heb wat zitten
schrijven.
Johan, met
krachtige stoppelbaard, stond voor hem: Mijn beste vriend, wat vertel je me
nu, wat heb je nu allemaal geschreven, hier aan de vijver, die ook mijn
droomplaats is?
Wel, ik
heb je vijver, noch min noch meer, vereeuwigd in mijn geschriften. Hij staat er
getekend als de slotscene van een boek. Want ik was hier vanmorgen, opgeslorpt
door het woord in mij
Het Woord
dat in den beginne was?
Ook dat,
maar hier, vooral dat van de vijver en de bomen en de luchten.
Kom, ik ga
een tas koffie zetten en ondertussen gaan we eens rond de vijver, kom je mee?
Ze gingen
samen de vijver rond, hun spiegelbeeld volgde hen, maar dat zagen ze niet: Ugo
kijkend naar de groei van heesters en struiken en de soorten bloemen op de berm
naast de gracht, Johan lettend op elk teken in het water. Zijn vissen, zegde
hij, hadden de ziekte van de nawinter, vooral onder de spiegelkarpers. Hij had
deze bestreden met een bijzonder product, dat hij met moeite bekomen had, maar
hij dacht dat nu de ziekte overwonnen was.
Ze zaten
aan tafel met een kop koffie voor hen. In enkele lijnen, waarom hij het deed
wist hij niet, vertelde Ugo over Anja, waar hij haar het eerst had ontmoet en
hoe hij nu haar had weer gezien.
Maar mijn
goede vriend Ugo toch, had hij gezegd, en dat overkomt je nu, je bent toch
niet verliefd? Ik vond het al vreemd dat je hier aan het schrijven was zo vroeg,
is het een liefdesbrief die je schreef?
Neen, geen
brief, of eigenlijk wel, een brief als slot van een boek.
Mag ik van
jou horen hoe een dergelijk slot geschreven wordt?
Neen, het
spijt me, want als ik het lees is het geen slot meer, maar het begin van een
nieuw boek dat niet zal geschreven worden.
Zoals je het wenst,
Ugo, maar het is goed dat een man een vrouw heeft, vooral een eenzame man zoals
jij. Hoe moet het nu verder?
Ik zie haar morgen
en een van deze dagen kom ik hier naar de vijver met haar. Maar hoe en of het
zich gaat verankeren weet ik nog niet. Goed hoop ik, zoals je vijver en je
vissen. Je hebt ze lief en ze springen op van vreugde als ze je zien of als ze
voelen dat je er bent.
Wel, Ugo, weet dat
Anja welgekomen is, het zal wel niet de eerste de beste dame zijn die je
uitverkoren hebt, maar wat met je boek, ga je er werkelijk mee stoppen?
Het boek, Johan,
staat geschreven, het is af. Of liever het begint nu, het boek van het nieuwe
leven begint nu.
Ik kan je niets
anders wensen dan peis en rust, maar denk er aan, je zult niet meer de vrijheid
kennen waar je nu over beschikt want vrijheid is eenzaamheid, is doen wat je
wenst te doen. Maar ik ken je als een wijs man en een wijs man denkt na over
wat hij doet. En ook, en hier vooral hebt je over na te denken, hoe gaan de
kinderen reageren, en vergeet niet, de tijd stopt niet, noch vandaag, noch
morgen, maar het gebeurt dat gevoelens de tijd ondergaan, wees dus sterk en
zeker van de stappen die je zetten gaat.
Ugo luisterde, hij
keek naar Johan, voor hem, de kop koffie in de hand, een stoere man: Je bent
een echte vriend, Johan, je bent bezorgd om mij, meer dan ik om mij, ik onthoud
je woorden.
30-12-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
|
|
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
|