Geschriften
Inhoud blog
  • Inbeelding om te overleven.
  • Gottfried W. Leibniz.
  • Herhaling in andere woorden.
  • Standvastigheid.
  • Haal ik nog uit mij.

    Zoeken in blog



    04-12-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag 89: Het prille van de lente.


     

     

     

    En, waarom zich zorgen maken over het lot van wat hij schrijft? Er zal zijn wat komen zal, het heden zal heden zijn in de toekomst en verleden worden. Hij houdt niets in de hand en hij kan niet beter dan de wijze waarop hij zijn woorden neerzet en waarover. Dit is het en dit blijft het en hij moet er verder mee, het is de adem van zijn dagen.


    En ook, en ook hij heeft gezien dat de mossen die hij meebracht uit het bos, de kleur krijgen van levende mossen, dat het takje met een rode zaadbol dat hij knipte van de rozelaar, in de warmte van de kamer, aan het botten is, en nog meer, toen hij even buiten was in de tuin, gezien heeft dat het kleine, ontheemde plantje génépi uit de bergen, dat verslagen de winter was ingegaan, terug tot leven komt.


    Het minuscule, maar daarom niet minder grote leven dat herneemt op de tafel buiten, in die blauwgelakte Chinese kom en ook het leven dat herneemt in zijn geest, in zijn hand over het blad, in zijn bloed wellicht, in zijn vreugde, in zijn geloof in wat schuilt in de mens.


    ‘Bouw met je dromen een huis in de woestijn alvorens een huis te bouwen binnen de stad’, schrijft Khalil Gibran. Hij weet niet precies wat hij hiermee bedoelt, maar hij zal verder leven in die droom van hem, kijkend en luisterend naar dat minuscule leven dat herneemt in zijn mindscape waar hij binnen wandelen kan, in zijn Varykino, om er dat ene grote boek te schrijven waaraan hij, zoals Pasternak, zijn hele leven werken zal.


    Nadien zal hij weten dat alle plaatsen goed waren om te schrijven, dat elke plaats een huis in de woestijn kon zijn. Maar van in die jeugd van hem, kende hij de overtuiging dat hij in die droomkamer van zijn droomwoning een boek zou schrijven. 


    En toen hij Johan Daisne las, en vooral dezes ‘Trap van Steen en Wolken’, zag hij zich liggen in die kamer met de vrouw die hij lief had, op een schapenvacht voor de brandende haard. Terwijl de meubels toekeken op hen, de boeken onder elkaar aan het fluisteren waren en de vele voorwerpen aan het wachten, om te zien hoe ze hand in hand er lagen, de schijn van de vlammen over hen. Zwijgend met misschien Bach of met Mozart of met Albinoni, of welke muziek ook, ‘je te veux’ van Satie misschien.


    En dit beeld en de talloze andere beelden uit zijn jeugd mengen zich nu, vloeien door elkaar: hij is de knaap van twaalf, hij is achttien jaar, hij is er dertig, hij is elke ouderdom ineens en bemint terug. Hij leest in zijn herinneren alle boeken die hij las, en een zin komt terug het vers van Poesjkin dat hij gebruikte voor zijn eerste antwoord aan John: ‘Zing zwaluw, zing, zing mijn hart tot rust.’ Hij hoort het fezelen van de zwaluwen op de elektriciteitsdraden, laat in de zomer, om op een dag de draden leeg te zien, de velden wachtend op de herfst.

     

    *

     

    Hoe leven we, hoe komt het dat wat zo intens was, zo wijd uitgestrekt, vol bloemen en zon, vol leven, in één ogenblik plots verdwenen lijkt, ordeloos dicht gegroeid, veldwegels en grachten?


    Of waar begint ons eigenlijke leven of waar de werkelijkheid die we niet meer aankunnen eens de droom verdwenen. Hoe ervaarde Ernst Jünger het, hoe ervaren we allen onze jeugdjaren als we vaststellen dat van al wat was, zelfs niet meer het landschap overbleef, zodat men zich afvragen moet of er wel een jeugd is geweest, of er wel een knaap is geweest, die boeken las in het ovenhuis, of er wel de geur is geweest van versgebakken brood of er wel de stemmen zijn geweest van spelende kinderen op late zomeravonden, geluiden van het rijzen van de sneeuw tussen de bomen, het kraken van het ijs op de dicht gevroren vijvers van weleer.


    Was het er of was het er niet, het maakt vandaag niets meer uit, je leeft het leven dat je houdt, het voorbije is voorbij en is bijna pijn geworden. Je kunt het nog oproepen, het komt nog terug in flarden, in korte losse stukken en soms zink je erin weg, blijf je erin hangen en wens je er niet meer uit los te komen.


    Soms is dit zo en soms is dit zo niet. Soms wil je weg naar de veiligheid van vroeger als alles ophield bij vader en moeder, en soms is er het knallende leven, het onbezorgd bijeenzijn onder vrienden, het bed met de vrouw die je liefhebt, zijn er de kinderen. 


    Dagen gaan erover, de seizoenen, de jaren en soms zijn er, lijk kleine wonderen van tederheid, waar je hart zich breekt als je hun handen houdt, hun stemmen hoort, zijn er de kinderen van je kinderen.

    De lange weg die o, zo kort is geweest, zo ongelooflijk kort als samengebald in één pagina, opgerold tot een bolletje papier dat je in de hand houdt en zo weg gooien kunt in de papiermand. Of, op dagen zoals deze, uren schrijvend, uren over zijn blad gebogen als je, bij het laatste licht het nog even openrolt en een deel van het blad plat strijkt om te herbeleven wat er geschreven staat, omdat het soms toch zo groot is zich even te herinneren.


    04-12-2018, 07:08 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (1)

    03-12-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag 88: Hoe we bestaan en soms niet bestaan (2)


     

    Zo, deze morgen kwam hij wakker op één heldere ster, pal in het zuiden, een of andere planeet, een god gelijk, Athena, Ares, Zeus, er zijn er zovele om op te noemen. Maar ze dragen geen boodschap meer, ze dragen geen lichtende inhoud meer, geen begeestering; geven je geen adem om verder te gaan met wat je begonnen bent. Afgesloten van hun inspiratie ben je niet véél meer, ben je de moedeloosheid zelf, juist nog goed om weg te duiken in je schelp en er te blijven, wachtende op hem die komen gaat. Je roept hem, je kreunt dat hij je nemen zou, je waagt het zelfs het te schrijven omdat je weet dat, wat komen gaat, geen hoop meer draagt. Illusies uitgedoofd ben je de vijver waaruit het water is weggevloeid, de vissen dood, de waterplanten verdord, de troosteloosheid van blote aarde met barsten erin, met stukken wortels van oude bomen, eeuwen al vergaan, ontheven van elke mogelijkheid tot leven. En als je er komt: elke weerspiegeling van bomen en luchten verdwenen. Enkel nog een donkere vlek aarde waar je niet meer heen zult gaan om je te herinneren hoe het ooit was.


    Illusies op leeftijd hebben geen armslag indien negatief uitgevallen, hebben geen mogelijkheid meer je te herbronnen en je op te stellen als de natuur in de vroege lente. En dan zit je knel, je boxing spirit knocked out, uitkijkend naar de enige uitweg die je nog overblijft. Welke ster of welke planeet ook voor het venster, het is deze van je eeuwigheid. Je klampt je er nog aan vast voor een tijdje, om daarna los te laten wat je loslaten wilt en te verdwijnen. Een man zonder illusies is er rijp voor.


    Dit is het donkerste van wat hij ooit geschreven heeft en hij heeft niet de wil er uit op te staan. Hij heeft verkeerd geleefd. Zelfs de batterij van zijn uurwerk laat het afweten. 

     

    *

     

    Het is de stagnatie die binnen sluipt. Het gevoel bezig te zijn met een gevecht tegen het woord. Een roep in de woestijn om zijn bestaan te verkondigen en tevens zijn geloof in iets dat hij niet zo maar bepalen of omschrijven kan. Maar toch te verkondigen, zijn hunker naar onsterfelijkheid die in hem uitgestrooid ligt, die zijn geest doorkruist en waarin hij de moed heeft te geloven. En, in feite, waarom?


    Dit alles was stilte geworden, de stilte van het huis als de avond valt over de tuin en het deemstert in de bomen. En in de dag alle gedachten weggezogen en een gevoel van geen vertrouwen meer in wat hij was, in wat hij deed, bijgehouden in wat holle woorden.


    Geen boek geopend, geen dagblad ingezien. Geen bezoek, geen teken van leven tot hem gekomen. Niet gezien hoe de tuin reageerde. Het niets over hem. Geslapen of niet geslapen, denkend soms aan de eerste pagina’s van het boek van Elio Vittorini dat op zolder tussen de vele andere boeken moet liggen. Maar hij zoekt het niet op. Hij weet dat de zin niet past omdat Vittorini het heeft over de mensheid die verloren is en omdat hij misschien wel het geloof in zichzelf heeft verloren maar nog niet zijn geloof in de mensheid, alhoewel?


    Hoewel hij weet van de wereld dat mensen op dool zijn, leven in erbarmelijke omstandigheden die de dood betekenen van de geest in hen, terwijl er zovele zijn, die het desondanks wagen met een glas champagne te verschijnen op het scherm dat niets verborgen houdt.


    Hoewel hij weet van de vele plaatsen waar kinderen wenen van honger, waar zieken en gewonden sterven van ontbering en anderzijds op hetzelfde ogenblik in de tijd, waar er gefeest wordt en etensresten worden afgevoerd. En dit alles op een zelfde aardbol die zich keert en wentelt alsof miserie en verspilling, oorlog en pollutie, dood en leven, helemaal niets betekenden en wellicht helemaal niets betekenen als men verder de toekomst in kijkt, waar de rimpels van de mens in-wording zich zullen effenen. Daarom gelooft hij nog altijd in il genere umano, gelooft hij nog in de mensheid.


    Hij haalt dan toch het boek van de zolder en hij leest: ‘la vita in me come un sordo sogno, e non speranza, quiete’ en hij denkt, ook in mij is thans het leven lijk een doffe droom, is er geen opening naar hoop, is er stilte. Of er nu een boek in meer ligt of het boek blijft bestaan in potentie, welk verschil maakt het uit. Is het niet beter alles te houden zoals het is: al wat geschreven staat en hoe het er staat, weg te bergen op de onderste plank van zijn boekenkast. Zal dit niet minder pijnlijk zijn dan ongelezen te liggen, of misschien even aangeraakt en doorbladerd en terug neergelegd, om dan na verloop van tijd - de levensduur van een boek is nu drie maanden hoorde hij - te eindigen in een second-hand book shop?


    Eens te meer had het bevreemdende van het schrijven hem geraakt. Hij kon er niet van los, kon er niet omheen. Het was nog niet het bevreemdende van Vittorini die met kapotte schoenen door de regenstraten loopt in een sordo sogno. Hij heeft nog de bescherming van het huis, loopt nog niet in natte schoenen, heeft nog niet het geloof in de mensheid verloren.


    En dan  is er ineens een stukje zon, daar waar Vittorini de zwartste zinnen van zijn oeuvre schrijft vindt hij de zin van Rilke op een stukje papier, vroeger, erin gekleefd: ‘Zal je nog wel slapen kunnen als ik me niet meer als een lindenkroon ‘ver-fluister’ over jou?


    Ugo, denkt hij, Ugo, man, wanhoop dus nooit, er is altijd een boek dat zal opduiken, een gedicht dat je wakker schudt, een vriend die je ontvangen zal, een idee waar je, je over ‘ver-fluisteren’ kunt. Een idee die je uitrollen kunt zoals de ‘merveille’-deeg die je maakte in dat dorpje in de Valais op regendagen en uitstreek in papierdunne velletjes die je daarna in stukken sneed, een handpalm groot en vallen liet in de pot met kokende olie, waarin deze onmiddellijk opzwollen in de meest grillige vormen.


    Een zin om uitgerold te worden is een goede zin, en een goede zin is lijk goede deeg, is lijk een reddend gedicht van Rilke.


    03-12-2018, 06:26 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    02-12-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag 88: Hoe we bestaan en hoe we soms niet bestaan (1)

     


    Laat op de avond was er telefoon. Het was Pierre H. die hem vroeg hoe hij het stelde. ‘Ik verga van de eenzaamheid eens de avond daar’ zegde hij, ‘en ik zat hier maar in de stilte met wat pianomuziek, denkend aan vele dingen en ook aan jou, denkend onvermijdelijk aan de reizen die we samen gemaakt hebben in Bourgogne, in Vézelai, weet je nog, en in Yemen en, de wijnoogst in de Valais, bij Gustave; En, geloof me of niet, maar er was plots een grote drang om je te horen, et me voilà


    ‘Je belt op het goede moment, op het moment dat je moest bellen, maar er was ook onze reis in Schotland ‘ en ik vind het normaal dat je me belt, ik heb vandaag, een paar uur geleden, over jou geschreven: herinner je ons bezoek aan de Glenmorangy Distillery? En zelfs een paar dagen ervoor, in verband met Patrick Ysebaert. Jij ook waart heel sterk in mijn gedachten en het zijn wellicht deze gedachten die door gedrongen zijn tot jou. Wekt men de geesten op als men schrijft over iemand?’. Pierre vroeg hem   in welk verband het was dat hij over hem geschreven had. ‘Wel’, hou je vast, het was over Akhnaton en terloops herhaalde ik aan Ray v. H. wat je toen, in de Distillery vertelde over Queen Elisabeth en de vergelijking die je maakte met de Queen of whisky’s. Meer was het niet, maar het was schijnbaar voldoende opdat je me bellen zou.’


    Pierre lachte: ‘en je schreef dit in een tekst over Akhnaton’ vroeg hij, ‘over Akhnaton, over de farao van één God, de man van Aton, de zonneschijf, en wat schreef je over hem? Weet je, ik heb een vriend die je ontmoet hebt op mijn feest, Jan L., die moet er alles over weten, hij is voor de zevenentwintigste maal naar Luxor. Ik zal hem zeggen als hij terug is, dat je iets geschreven hebt over Akhnaton, maar waarom ook Oedipus?


    ‘Oh, that’s quiet a story, het ging hem over Oedipus die Akhnaton was, een verhaal, te lang om te vertellen aan de telefoon, maar Jan zou de theorie die erin wordt uiteen gezet kunnen bevestigen, hij moet de bewuste tempelmuur kennen, die het sluitstuk is in mijn verhaal of dan toch gezien hebben, in Luxor.’


    ‘Stuur me wat je geschreven hebt, ik zal het hem voorleggen, hij weet alles over de farao’s van Egypte. Maar het doet me goed te horen waar je mee bezig bent. Maar weet dat ik er behoefte aan heb  eens, zoals vroeger een lang gesprek te hebben met jou. Ik heb er echt behoefte aan, de eenzaamheid weegt op me op avonden  zoals deze - hij ook had, maar onlangs, zijn echtgenote verloren - regel eens iets, mijn vriend, in Gent bijvoorbeeld.’


    Ugo beloofde het en hij zou hem sturen wat hij geschreven had over Akhnaton en over Patrick, het waren, alles samen, verwittigde hij, toch enkele pagina’s die hem, in zijn eenzaam zijn, zouden bezighouden voor een tijdje. En dit zeggende viel hem te binnen dat, indien de geschiedenis van Oedipus gestoeld was op historische feiten dit ook het geval moest zijn voor het stuk ‘Antigone’ van Sophocles, maar dit zegde hij niet.


    Hun gesprek liep nog een tijdje verder en voor het slapen gaan had hij nog a dimple whisky genomen en plots, in bed, overviel hem een grote droefheid, een onhoudbare droefheid. Hij voelde een prikkeling in de ogen en hij wist niet waarom, niet waarom dit plotse gevoel van droefheid dat hem overviel lijk een dief in de nacht. Hij dacht, het is voorbijgaand, je bent te vermoeid, morgen zal het beter gaan, en was ingeslapen. Maar in de morgen was het gevoel er nog.


    Hij dacht: je werkt, je schrijft als een gek. Momenten zijn er dat je, je totaal bloot geeft, dat je duikt tot in de diepste roerselen van je ziel. En, ondanks de vrienden om je heen, die zorg hebben om jou, die je uitnodigen, voel je, je even verlaten als Pierre. Is het, zoals zo dikwijls, haar aanwezige afwezigheid die toeslaat, om welke reden ook, heviger dan anders? En dan nog, zo plots, zo zonder overgang, zo alles overweldigend ineens. 


    (Later, veel later, bij het herlezen/herwerken van deze, ik noem ze Vittorini-ogenblikken, zal hij beseffen dat hier een breuk is ontstaan met de Ugo in hem, de schrijvende Ugo, en dat het - en dit is de enige plaats in het boek - de ogenblikken zijn van de reële Ugo, de Ugo van vlees en bloed, die hier het schrijven heeft overgenomen.) 


    Wakker worden met de gedachten dat niets meer hoeft; het kwellend verlangen om de dag niet te beginnen, om niet op te staan, om niet te zijn, niet te denken. Neer te liggen, de armen los naast het lichaam, roerloos, de ogen gesloten, uren lang. Niets méér wetende, de grote holte te betasten in jou die de dood kan zijn; weg te zijn van alles en weg te blijven. Vergeten. Ademloos te wachten op wat niet komen zal, iets, iets klein of groot, maar iets. Met al wat er geschreven staat, op het einde gekomen van wie je bent, je hebt nog juist de straat over te steken om gegrepen te worden en uitgedroogd te verdwalen en te verdwijnen, opgelost in de luchten.


    De leegte heeft me genekt, de dwaasheid die ik was heeft me geradbraakt, ik kan, zoals Dante, geen heuvel meer op, het donkere bos is wat me nog rest om te gaan en weg te kwijnen onder de bomen, tussen de zwammen en de mossen, de enige plaats die me gunstig is en waar ik rusten kan, bevrijd van woorden, het begin van het einde, het begin dat het einde zelf is.


    Wat nut heeft het: wie heeft er zorgen met Oedipus of Akhnaton, namen uit een beschaving die aan het uitsterven is. Niemand luistert er nog naar, zeker de jeugd niet voor hen is er de spanning van de sociale media, zijn er de ‘games’, niet de spanning van de boeken van Jules Verne, of ‘Van eeuwig zingende bossen’ of van ‘Le Rouge et le Noir’, of van ‘Sei personaggi in cerca d’autore’. Boeken zijn overbodig geworden. Zo zal men zeggen over hem: hij stierf in zijn eenzaamheid van woorden. Ik heb, dacht hij, ik heb iemand nodig bij wie ik me uitstorten kan, iemand als Ray of John of Pierre, niet Daniël de beeldhouwer, niet André de elektrieker. Aan Anja durfde hij niet denken, noch aan Julie, noch aan iemand anders; aan Jane, aan Emma misschien, maar zouden ze hem wel begrijpen?


    En waar zijn de plaatsen die ik koesterde, waar de vreugdes die ik kende, de blauwe luchten en de regen in de lente. Waar de wegen die ik ging om niet te keren, de steden die ik binnenwandelde, de kathedralen, de labyrinten die ik volgde met de ogen en er in verdwaalde als een dwaas?


    Illusies op ouderdom zijn van de gevaarlijke soort, eens gebroken, eens uitgevallen leiden ze tot neerslachtigheid, ontnemen ze je de broodnodige kracht om verder te gaan in het leven. Dit zijn zwarte ogenblikken als je neerzit voor je dagboek en je geest gevangen zit in een knoop van daadloosheid die je niet ontwarren kunt. Als je er zelf niet meer wilt aan ontsnappen is zelfs de dood minder erg, zou hij zelfs verlossing zijn, wou hij komen.


    02-12-2018, 08:46 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    01-12-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag zesentachtig: Oedipus (3).



    De thee die hij klaar had gezet was hij vergeten en die was koud geworden. ‘Het is tijd voor iets stevigs’ zegde hij en ging naar de keuken om terug te komen met een klein kruikje water en twee glazen, en haalde toen een fles Glenmorangie, twelve years old


    ‘Ik was ooit met Pierre, de architect van jou, in deze ‘distillery’, gelegen hoog in het noorden op ‘the whisky trail’. We waren er de dag dat we koningin Elisabeth in haar wagen de korte helling zagen afrijden; ze kwam uit de kapel, om voor onze neus de weg op te rijden naar Balmoral Castle. Een tijd erna waren we In de distillery, een prachtig wit gebouw, en dronken we a Glenmorangie with a drop of water en, wist Pierre te vertellen aan de barman, terwijl hij het glas aan de lippen zette: ‘it was a day never to forget: to-day we greeted the queen of England and afterwards we tasted the queen of whisky’s’. Quiet a story isn’t it?

     

    Ugo opende de fles, de sterke geur van whisky vulde een ogenblik de kamer. Uitgeschonken in het deemsterend licht, had hij de glans van goud. ‘Het moet met a drop of water’, zegde hij en hij voegde er een weinig water aan toe. Ze stonden recht en brachten het glas op mondhoogte tegen elkaar. Met een lichte beweging van de hand, klonken ze: 


    ‘Op Akhnaton’, zegde Raoul. ‘Op Oedipus’, zegde Ugo.


    Ze dronken, de whisky licht bijtend op de tong en als fluweel lang van nasmaak over de ganse mond. ‘Je hebt nu recht op een toemaatje’ sprak Ugo. Hij stond op en opende de zware kersenhouten bollenkast. Hij zocht even en haalde toen een klein roodbruin boekje uit het rek, amper een pocket book groot. Hij kwam terug op zijn plaats zitten, bladerde er even in: ‘Kijk dit is wat de arme blinde Tiresias, na lang, heel lang aandringen, aan Oedipus vertelde, ik lees dit uit een Franse vertaling van Gabriel Boissy, visa de censure 1410, van 25 augustus 1941, Robert Laffont, éditeur:

     

    Qu’il est de ses enfants et le père et le frère

    De la femme dont il naquit et le fils et l’époux

    Et de la même femme tour à tour fécondée,

    De son père le meurtrier. 

    Voilà. Maintenant rentre et médite.

     

    Dit is wat Oedipus te horen kreeg. Maakt het geen verschil als je weten zou dat deze woorden, in plaats van gericht tot een fictieve persoon, gericht werden tot Akhnaton van wie we tal van afbeeldingen bezitten, Akhnaton die deze woorden tot zijn grote verbazing, die verdwazing werd, moest aanhoren?


    De zon brandde een rode gloed tussen de bomen, weerkaatst in hun glazen. Ray zat er stil en zwijgend bij, in gedachten verzonken. Hij nipte even aan zijn glas: ‘Je bent wel degelijk een vreemde man, Ugo, van af het ogenblik dat ik je voor het eerst ontmoette, je discussieerde toen met Korbee, de consul, over het begrip Tijd, de man heeft er een boek over geschreven, en ik stond er bij, weet je nog, het was, ik heb het je al eens gezegd, in de crypte van de Sint-Pieters abdij, en nu zit je middenin het hart van de Egyptische geschiedenis, Je weet alles, jij.’


    ‘Je vergist je, mijn beste vriend, ik wist bijvoorbeeld niet dat stenografie onderwezen werd in de vroege middeleeuwen.’

    ‘Is dit zo?’


    ‘Ja, ik las er deze morgen iets over op een plaats waar ook Johan Daisne een kleine bibliotheek had staan. En het fenomenale was dat de leraar van toen iets moet mispeuterd hebben want hij werd ter dood veroordeeld en hou je vast, het waren zijn leerlingen die de veroordeling uitvoerden. Ze smeten hun leien naar zijn hoofd en staken spottend hun pennen in hem, hem vragend of de punten wel goed geplaatst waren. Hij werd door de Kerk hiervoor als martelaar aanzien en heilig verklaard. Stel je even voor hoe het er moet aan toe gegaan zijn.’


    ‘Jij en je boeken, waar houdt het op?


    ‘Ik heb geen vrouw meer, maar ik heb boeken die vrienden zijn, hen koesteren is heel wat eenvoudiger. Maar, ze zijn ook niet alles, ze zijn ook van een zwijgende eenzaamheid’.


    Er was een lange stilte: de whisky en de boeken, het tanend licht, het doven van de haard: ‘Al wat je leest blijft hier of daar hangen, het vreemde ervan of het essentiële houden we. Wie veel leest, en dat heb ik gedaan mijn leven lang, slorpt veel op en alles komt ten gepaste tijde eens terug, en dan wil je het vertellen of het neerschrijven. Het eerste, het vertellen, is het meest voor de hand liggende, het schrijven is niet zo evident, het kost heel wat moeite.’


    ‘Wel, niet voor jou, Ugo, jij speelt met de woorden’. ‘Helemaal niet, het is een gevecht dat begint in de morgen en eindigt in de nacht. Rust ken je niet meer. Nog a drop of whisky?


    ‘Een vingerling dan, maar zonder water’. Raoul dronk in een zwelg zijn glas leeg en stond op om te vertrekken. ‘Ik heb een remedie om je gevecht met het woord even te vergeten: Jane en ik nodigen je uit op een lunch, volgende week donderdag, John zal er ook zijn en ook de dochter denk ik, maar dit is nog niet zeker. Past het je en, je hoeft geen boeken of geschriften mee te brengen?’


    Ugo keek hem aan: ‘Natuurlijk past het me, het is met groot genoegen dat ik komen zal en ik kijk er nu al naar uit.’

    ‘Ik bel je nog om zeker te zijn.’ Hoeft niet, Ray ik zal er zijn op de middag, zo een uitnodiging vergeet ik niet.’ Ze omhelsden elkaar zoals broeders het doen bij een afscheid. De zon een rode bol, heel laag tussen de bomen, het ovenhuisje licht roze.

     

    *

     

    Hij lag neer op de sofa, eens te meer exhausted, eens te meer totaal leeg - of was het de whisky die hem parten speelde – hij dacht aan het beeld dat hij zo-even had toen hij het boekje van Sophocles in de handen hield en hij Umberto Eco zag – een beeld op tv - die in de bijzondere kamer van zijn immense bibliotheek, Ulysses van Joyce uit zijn rek nam en zegde, dat het een eerste uitgave was. Misschien, dacht hij, zal dit voor Ray het beeld zijn van mij als ik er niet meer zal zijn: Ugo de bollenkast met zijn favoriete boeken openend.


    01-12-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    30-11-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag vijfentachtig: Oedipus (2)



    ‘Zeggen we, eerder ongewoon, eerder totaal uit de tijd, maar toch is het meer dan een verhaal over wat er gebeurde in 1302, dan toch voor mij. Hoewel ik het boek nog niet volledig gelezen heb, ken ik nu toch het essentiële en ik beperk me daar toe. Weet je, Velikovsky, een naam die je van mij al moet gehoord hebben - een naam die niet alleen geschuwd wordt maar ook, in de USA althans, door velen werd vervloekt, tracht in dat fameuze boek te bewijzen dat de geschiedenis van Akhnaton deze zou zijn van Oedipus. Hij tracht dit te bewijzen en volgens mij slaagt hij erin, ware er niet een ‘maar’. Want de geschiedenis van Akhnaton speelt zich volgens de Egyptische Chronologie af in de dertiende eeuw voor Chr. Terwijl Sophocles zijn stuk schreef in de min vierde eeuw. Het schijnt me onwaarschijnlijk toe, dat de overlevering bijna een millennium lang de geschiedenis van een Farao zou levend gehouden hebben, daarom is mijn antwoord op de vraag of Akhnaton Oedipus was, in eerste instantie negatief,. Neen, ik geloof het niet.’


    En Ugo ging verder: ‘Maar, de ‘maar’ is, dat Velikovsky - een man die wel het lezen waard is, al was het maar voor zijn kennis van de Bijbel - vertelt  dat de tempel van Solomon rond de jaren duizend voor Christus, geplunderd werd door de Shishak vermeld in de Bijbel en, dat de buit, meegenomen naar Egypte, gedetailleerd gebeiteld werd in de muren van de tempel van Ahmenhotep III in Karnak. Opmerkelijk is dat de erop voorkomende voorwerpen en meubilair exact deze zijn die vermeld staan in het boek ‘2 Kronieken’ van de Bijbel.


    Voor Velikovsky, en een Robert De Telder volgt hem hierin, bestaat er niet de minste twijfel, de Shishak van de Bijbel was niemand minder dan Ahmenhotep III die een tijdgenoot moet geweest zijn van koning Solomon, of van juist erna. Ahmenhotep III, moet dus in de eeuw van koning Solomon geleefd hebben en dus niet in de XVde eeuw v. Chr., zoals de officiële Egyptische chronologie het aangeeft. En de historici geven hier geen gevolg aan, ze blijven bij het oude Overkwam dit Wegener niet die het had over de scheiding van de continenten?


    ‘Ja, het overkwam ook hem, maar dit is nu duidelijk vast te stellen en iedereen gelooft dit vandaag. Maar aanvaarden dat er een ‘gap’ is van vijf eeuwen in de Egyptische geschiedenis is heel wat anders.’


    ‘Maar de afbeeldingen op de tempel vermeld in de Bijbel is dit geen evenwaardig bewijs? Mijn beste Ray, ik wens er niet verder op in te gaan, maar het resultaat van deze ‘gap’ is dat Akhnaton moet geleefd hebben, niet in de dertiende, zoals we altijd hebben gehoord, maar wel in de achtste eeuw. En dat, en hier komt het, dat Sophocles wel het verhaal van Akhnaton kan gekend hebben; dat hij zich dus gesteund heeft op historische gegevens en dat het heel goed mogelijk is dat de geschiedenis van Oedipus kan handelen over het leven van Akhnaton. En dit is het dan, meer valt er niet over te vertellen. En, als het is zoals ik het hier uiteenzet, dan is het, voor allen die zich nog gewagen aan het stuk van Sophocles, een heel interessant gebeuren. Conclusie, mijn beste Ray, je hebt me een fantastisch cadeau gedaan met je boek meegebracht uit Keulen.’


    Ugo stopte, al had hij er nog heel wat kunnen aan toevoegen. En nu hij er met zoveel aandrang over gesproken had, geloofde hij dat Velikovsky het bij het rechte eind had en dat hij, Velikovsky, hiermee een waardevolle ontdekking had gedaan.


    ‘Ja, uiterst boeiend, Ugo, zoals jij het vertelt, maar in feite wijzigt het niets aan het Oedipus stuk van Sophocles. Of het nu fictie is of een waar gebeurde geschiedenis, de tekst blijft wat hij is.’


    ‘Dat wel, dat wel, maar, neem bijvoorbeeld het verhaal van Assepoester, of beter, neem het stuk ‘Saint Joan’ van Bernard Shaw, stel dat de ‘Saint Joan’, de Jeanne d’Arc van Shaw, over een fictief gekozen persoon zou gaan, waar niemand ooit of te nooit, zoals in het geval Oedipus, iets over gehoord heeft; stel dan dat ineens, onomstootbaar bewezen wordt dat die Jeanne d’Arc van Shaw wel heeft bestaan en dat ze, zoals het in het stuk voorkomt, werkelijk levend verbrand werd op de markt, of op welke plaats ook, in Rouen; wat denk je, zou het stuk niet totaal anders worden gespeeld of gelezen?’


    Raoul keek hem aan met grote ogen: ‘Ik denk het ja, maar Oedipus is niet Jeanne d’Arc’.


    ‘Neen, natuurlijk niet, maar denk je niet dat we er met andere ogen naar Oedipus zouden kijken - en naar Akhnaton - indien het stuk nog gespeeld zou worden, waar ik aan twijfel, denk je niet, dat het gezicht van Akhnaton hier of daar zou opduiken in de decors van Oedipus?’


    ‘Ik denk het ja, het zou een verschil maken’.


    ‘Hier stop ik, Ray, verder ga ik niet, het is aan elk van ons om uit te maken of Akhnaton ofwel, min dertiende eeuw is ofwel min achtste eeuw, maar als het min achtste is dan was althans volgens mij, Akhnaton de Oedipus van Sophocles. Er zijn trouwens volgens Robert De Telder, voldoende andere gelijkenissen tussen beide, wat hun familie betreft, maar voor mij is het boek dat je me schonk, verrijkend, zelfs indien er maar een halve waarheid achter staat.’


    ‘Goede God, Ugo, sensatie man, je moet er een voordracht over geven, je moet je theorie bekend maken, je moet deze inbrengen in je boek, je moet het doen.’


    ‘My dear friend, dit zijn vele ‘moeten’, een, het is geen theorie van mij en twee, ik wil eerst kijken hoe mijn boek verder evolueert, alvorens te beslissen of ik deze geschiedenis behoud of niet.’


    ‘Maar als het zonder belang is voor de lezer – hij gaat nu naar Egypte om aan het zwembad te liggen – kan hij toch die passage overslaan.’


    ‘Ja, hij kan, maar het remt en ik heb liever geen remmende zaken in mijn boek, er zijn er al te veel in opgenomen.’


     


    30-11-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    29-11-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag vierentachtig: Oedipus (1)

    )

     

    Hij herademt, na dagen van regen en grijze luchten, heeft vanmorgen het licht de klank van zilver en van groot verwachten, zo voelt hij het toch. Hij had lang geschreven – te lang misschien - over de meest geciteerde ‘3, 19-passage’ in de Genesis van de Bijbel - een tekst die hij misschien zou overnemen in zijn manuscript - het had hem heel wat moeite gekost, maar nu het opgetekend stond was er ook een (jeugdige) lichtheid in hem. Hij dacht dat het de dag was om in de namiddag naar de vijver te gaan, want hij was er in lang niet meer geweest. Hij dacht er zelfs aan, Ray uit te nodigen om hem te vergezellen, maar, zoals hij aan Ray dacht moet ook Geert aan hem gedacht hebben want hij belde hem om te zeggen dat de weg naar de vijver door wegenwerken geblokkeerd was en dat dit wellicht enkele dagen duren zou. En ook in Ray was hij aanwezig want deze wou weten hoe de voordracht geweest was en hoe het stond met zijn verhaal over Akhnaton. Ugo herinnerde zich ooit te hebben afgevraagd hoeveel levens we wel bevolken? Vandaag waren er dus duidelijk twee:


    ‘Met Akhnaton? Wel goed en ook niet goed’, had hij Ray geantwoord, ’goed omdat het een ongewoon interessant boek is, een soort detective verhaal doorheen de oudheid, en niet goed omdat er een belangrijk punt moet worden bijgelegd alvorens een definitief besluit kan genomen worden. Maar, mijn beste Ray, je waart vanmorgen in mijn gedachten, als het je past kom eens langs deze namiddag dan vertel ik je meer over die man van ons.’


    ‘Ik kom en ik kom alleen, Jane is met haar dochter naar de stad’.


    Ray kwam in de namiddag. Galant met een kleurrijke wollen sjaal om de hals, a real gentleman. Ze stonden op de binnenplaats te kijken naar de sneeuwklokjes in bloei en de tulpen die al uit aarde kwamen, ook de blauwe druifhyacint, zelfs in de rabarber was er al beweging: ‘Je ziet, Ray, de eerste tekenen van het nieuwe leven zijn er, we hebben eens te meer de winter overleefd.‘


    Ja, Ugo, hier in deze geslotenheid van de binnenplaats zijn de tekenen duidelijk zichtbaar, maar weet je wat me telkens opvalt als ik hier kom, het is het ovenhuisje, het staat er beweegloos, perfect qua afmetingen, kleur en vorm, en toch bewegend, een levend iemand bijna, meer een iemand dan een iets. Is je dit nog nooit opgevallen?


    ‘Dat huisje, inderdaad is bijna een vriend, neem het weg en het huis, het oude huis sterft van eenzaamheid. Dit is in elk geval het gevoel dat ik heb als ik buiten kom, en wat meer is, het staat er waar het moet staan en nergens anders. Het bemeubelt het erf en de bomen er om heen, het is een blijdschap voor het hart.’


    ‘Juist’, heel juist, Ugo, jij zegt het, we voelen het allebei, maar is er iemand anders die er zo over denkt of spreekt?’


    ‘Hoeft ook niet, Ray, hoeft ook niet, maar wij bekijken het zo en dit is me voldoende. En nu we het samen hebben opgemerkt zal dit als een ode aan het ovenhuisje, geacteerd worden.’


    ‘Het begin van een nieuw hoofdstuk?’


    ‘Ja, zoals je het wilt, een voor velen onbelangrijk feit: een dood iets verheffen tot een levende aanwezigheid. Het is voor mij, in elk geval, meer dan een standbeeld. Maar de tijd van ovenhuisjes is voorbij, zoals vele zaken voorbij zijn.’


    ‘Wat niet belet, Ugo, dat het te betreuren valt, en zoals jij erover spreekt vind ik het jammer dat er geen op mijn erf staat; van nu af weet ik dat er iets ontbreekt dat er had moeten staan, dat er wellicht ooit gestaan moet hebben, maar verwijderd werd als een overtollig iets. Jammer.’


    Ze stonden daar in het volle licht van een bijna-lente-namiddag; ze stonden er, hun al lange schaduwen over elkaar gelegd, maar de wind was koud, vond Ugo, hij droeg enkel een pullover over zijn hemd, het was dus beter dat ze binnen gingen.


    Ze zaten neer op de sofa voor de vlammen in de haard. Er klonk pianomuziek in de kamer, ‘Zoek niet naar de componist, zegde Ugo ‘het is Scarlatti, maar ik kan ook iets anders opleggen’.


    Neen, Ugo, laat maar, Scarlatti past bij Akhnaton’


    ‘Vind je?’


    ‘Ja, ze zijn me beiden even onbekend en ook, hier bij jou is alles bedacht, hier vind ik alles goed. Ik weet dat het muziek is die je uitgekozen hebt, speciaal voor mijn bezoek. Maar, à propos, ik heb gehoord dat je bezoek hebt gehad van Jane’


    ‘Ja, ze heeft me verrast, ze is gekomen op het ogenblik dat ik niemand verwachtte, ze heeft me het boek van Bergher, over de symboliek van de tarotkaarten, gebracht.’


    ‘Ze heeft durf gehad, je te komen storen, maar ze is, geloof me, bekommerd, een man alleen, een schrijver dan nog. Er gaat geen dag voorbij of ze spreekt me over jou en je boek. Moet ik jaloers zijn?


    ‘Jaloers op mij of op het boek? Helemaal niet, man, ik zit gestold in mijn schrijven maar ik beken je, dat ik jou al een tijdje verwachtte. Ik ben klaar met het mysterie Œdipus versus Akhnaton.


    ‘Was er ook Scarlatti als Jane hier was?


    ‘Ik denk het niet; ik was die dag opgestaan en was beginnen schrijven en ik was bezig toen ze hier in het begin van de namiddag heeft aangebeld. Ik was nog ongeschoren en onverzorgd aangekleed.’


    ‘Dat heeft ze niet bemerkt, of daar heeft ze me niets van verteld. Ze wist alleen dat ze vond dat je een goed boek aan het schrijven was en dat ze hoopte dat het een succes zou worden. Al vreesde ze, en ik weet niet hoe jij hierover denkt, dat het misschien een te elitair boek zou worden, te weinig verhaal en met te veel moeilijke passages.’


    ‘Het kan en ik vrees ervoor, maar het is gemakkelijker voor me elitair te zijn dan een gesprek te voeren over alledaagse dingen, dan zwijg ik liever en doe ik of ik aandachtig luister, maar heel wat ontgaat me dan.’


    ‘Is wat je me nu te vertellen hebt, elitair?’


    29-11-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    28-11-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag drieëntachtig: De formule van Einstein.

     

    ‘Ik hou van Einstein,’ had hij gezegd, ‘ik hou van zijn formule E=MC², maar, heeft iemand er ooit aan gedacht dat de factor C² staat voor het teken van God? Ik geloof het niet. Wel, Ugo, het is deze formule van Einstein die me vleugels geeft, ik duik er in onder, ik wentel me erin, ik vind er de spirituele geladenheid in die ik nodig heb om te werken.’


    Hij had de man ontmoet op de voordrachtavond. Emma had hem voorgesteld, een stug man zoals hij daar stond, met een onverzorgde baard van weken - wat nu in was schijnbaar als hij de vips op tv zag - zijn naam was Daniël zoals deze van Ugo’s broer. Ze hadden enkele zinnen met elkaar gewisseld en Ugo voelde, bijna onmiddellijk dat, ondanks baard en uitzicht, ze als gesproten waren uit eenzelfde positie van sterren en planeten. Ze zaten naast elkaar luisterend naar de spreker, professor Van Bellingen van de Vrije Universiteit Brussel en misschien ook had de voordracht bij hen gewerkt als een bevruchting. Het leek er toch op als hij inging op wat Daniël na de voordracht over Spinoza vertelde: ‘Ik heb getracht de formule van Einstein om te zetten in een beeldhouwwerk en ik geloof dat ik erin geslaagd ben en, zoals die formule alle andere kosmische formules bevrucht, is het mijn E=MC²-beeld dat, al wat ik sindsdien heb gemaakt, heeft bevrucht. Het staat centraal in mijn oeuvre als beeldhouwer. Ik ben afgestapt van de dingen die me omringen, mens en landschap, boom en bloem, dit zijn geen onderwerpen meer voor mij; ik beitel mijn beelden nog enkel naar de essentie toe, naar de levenssappen toe en de bevloeiing van die sappen gebeurt via wat ik denk van de formule van Einstein te zijn.’


    ‘Maak ik me duidelijk, Ugo? Wellicht niet, je moet mijn werk zien, om te weten waar ik mee bezig ben. Maar ik voel nu, als ik afga op de vraag die je gesteld hebt aan de spreker, dat jij, meer en beter dan wie ook, mijn werk begrijpen zult, dit is: begrijpen zonder de nood te hebben het uit te leggen in woorden, zoals je ook niet de nood hebt het beeld van de formule van Einstein te begrijpen, zoals je ook de nood niet kent de totaliteit te begrijpen van wie of wat die God is waar de wereld van Spinoza van overloopt.’


    ‘Mijn werk’, zegde hij nog, ‘is lijk de idee van Spinoza, alles is in alles, God en Universum zijn een en hetzelfde, bij mij ook zijn idee en beeld de twee elementen van wat een en hetzelfde is. In tegenstelling tot de kunst van heden is het een zuiver positieve, kosmische boodschap die ik uitdragen wil.


    Ugo stond voor hem, luisterend naar iemand die hij enkele uren er voor niet kende,  die sprak zoals hij nog nimmer iemand over zijn werk had horen spreken. Hij zegde dingen die hij, Ugo, over zijn schrijven had kunnen zeggen, maar dan niet met het beeld van Einstein op zijn voetstuk. Het was hem nu heel duidelijk, de toespraak van professor Van Bellingen had de wortels van Daniël geraakt. Bij het applaus na de voordracht had hij hem gezegd dat Spinoza een wonderbaar man was, een durver die het waagde in de gevaarlijke tijd waarin hij leefde, te zeggen wat hij zegde, en de God van allen te herleiden tot het levend Universum en omgekeerd. Ik ook durf nu beelden maken die door de kunstgoeroes van vandaag verworpen worden. Maar, had hij gezegd zoals ik de formule van Einstein maar ‘flou’ begrijp zo heb ik Spinoza begrepen, niet in zijn totaliteit, maar voldoende om te weten hoe ik werken moet om de oneindigheid van de God van Spinoza, te benaderen.


    Wie had daarna wie uitgenodigd: ze waren het café binnen gegaan en het was daar, gezeten voor een glas donkere Italiaanse wijn, geschonken in een groot bolvormig glas, dat hij voor het eerst iemand hoorde zeggen dat de naam van God getekend stond in de formule van Einstein. Ik schilder en teken nog zoals het gebeurde in de middeleeuwen, had Daniël gezegd maar in mijn bloed ben ik beeldhouwer en mijn onderwerp is de wondere, niet in te beelden, echte, stevige, inspirerende levensenergie die gelijk is aan de massa vermenigvuldigd met het kwadraat van de snelheid van het licht. Je moet een genie zijn om dit laatste deel van de formule te ontdekken.


    Zo gebeurde het die avond: ze waren blijven zitten aan tafel, licht voorovergebogen naar elkaar toe; dat ze een paar glazen wijn hadden gedronken, het glas goed in de hand, de wijn als fluweel en donker, smakend naar vijg en appel en rozemarijn, smakend naar al wat is van de wijnstok en de aarde en de zon erover.


    Een vreemde man, die Daniël, een hoogvlieger zoals hij soms. Hij zat daar ongeschoren - wat Ugo zich nog niet permitteerde - zijn glas houdend alsof het een kelk was die hij offeren wou, maar met een stem, hees bijna van de kracht die hij gebruikte, even verrassend en even rijk aan inhoud als de voordracht over Spinoza. Ugo kon zich niet inbeelden dat iemand het wagen zou de formule van Einstein om te zetten in een beeldhouwwerk, maar het klonk goed wat hij vertelde, er stak een symfonie in, een symfonie van Mahler, van Shostakovich. 


     ‘Ugo’, zegde hij nog, ‘als ik werk voel ik me drijven op de zwaartekrachtgolven van Einstein’. En Ugo zag hoe hij, alsof hij beeldhouwde met woorden, de ruimte waar ze zaten overnam in het bewegen van zijn handen en hij wist dat er een groot kunstenaar zat voor hem, die hij graag zijn vriend wou noemen.


    De café was leeg gelopen, zij alleen bleven nog even. Ugo zag hoe de bazin aanstalten maakte om te sluiten. Daniël zag het niet, hij sprak over zijn tentoonstelling die zou doorgaan, later op het jaar, in oktober, en zegde hij, ik zal wel niet het succes kennen van de andere kunstenaars uit de streek, die wat landschappen schilderen, of wat stillevens of ruikers bloemen; mijn werk zal niet geapprecieerd worden, precies omdat het te diep reikt, en ik het beeldhouwen anders zie dan wat de doorsnee mensen er hier over denken. Ik leef op vreemde grond waar niemand me volgt. Gelukkig ben jij er, en zijn er ook nog, vrienden die me begrijpen, en ook Dany die een groot schilder is van het schone, het verheffende in het landschap.


    Het was laat toen hij thuis kwam die avond. Wat nog restte van de volle maan van enkele nachten terug, stond pal boven het huis, Jupiter echter was naar andere oorden verschoven, maar sterren waren er in overvloed. Hij zocht naar het sterrenbeeld van Orion, maar dit zat ergens in het westen, geborgen door de bomen. Pas dan voelde hij hoe moe hij wel was.


    Zo gebeurde het eens te meer, omstandigheden die vervloeiden in andere omstandigheden: de zondagmis die Emma opleverde en Emma die hem Daniël leerde kennen en wat meer was, Daniëls visie over kunst, even zinnig als de voordracht over Spinoza, als de formule van Einstein.


    Het had helemaal anders gekund als hij eraan dacht dat hij Ray gebeld had om te horen of hij hem niet vergezellen wou, maar het was Ray’s bridge-avond, hij had een ‘duplicate’ en zijn partner rekende op hem. En, had hij gevraagd, hoe staat het nog met Akhnaton. Zo, hij was er alleen heen gegaan en Daniël had hem in beslag genomen. Emma, die lieve Emma had hij amper gezien en gesproken. Hoe heeft zij de avond ervaren? En ook nu mocht hij Ray nog verwachten, hij had hem nog iets te vertellen over die Akhnaton, van hem.


    28-11-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    27-11-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag tweeëntachtig: Soms durft hij het aan

     

     

    Soms durft hij het aan zich af te vragen hoe zijn dood zal zijn. Zal het zijn zoals bij vader, een langzaam vertragen van ademhaling en hartslag om stilaan uit te doven; zal het plotseling gebeuren, tijdens zijn slaap, met het dagboek nog open op de laatst geschreven pagina, de laatst geschreven zin, het laatste woord?


    Maar geen vrees vooral. Hij heeft geleefd naar de geest in hem, heeft altijd getracht bewust te zijn van wat achter de dingen, weliswaar onzichtbaar, maar voor hem wezenlijk daar was: de schittering van het licht dat hem opnemen zal, versplinterd, verschroeid, weggeslingerd in de oneindigheid. Want het is een feit dat de mens geëvolueerd is vanuit het subatomaire, dat al een begin van geest, van leven was, over plant en dier heen, evolueerde naar een wezen met een verwachten, met een geloof dat hem situeerde over de dood van het lichaam heen. 


    Is, in een beginfase, deze hunker niet terug te vinden in wat onze voorouders bezielden, in de grotten van Vallon-Pont d’Arc, van Lascaux, van Altamira, gestimuleerd door een beginnend bewustzijn van het eeuwige, dat essentieel is voor elke vorm van creativiteit en, is het precies dit gevoel niet, dit sacrale niet, dat ontbreekt in veel van de kunst-experimenten van nu?


    En dan, waar is het dat de bron van dergelijk bewustzijn, gelegen is? Geloven we dat dit zich ophoudt in ons stoffelijk omhulsel? Dan moeten we weten dat dit omhulsel bestaat uit atomen, elk met een kern en met elektronen er omheen slingerend in een niet te bepalen baan, zich verplaatsend totaal oncontroleerbaar, binnen ons, als buiten ons. Wie of wat is dan wel de geest in ons die niet te ontcijferen is, niet vast te leggen. 


    Hij weet voldoende dat met zijn dood, zijn tijd op is, dat hij als mens verdwijnt uit de zichtbare wereld; dat de wereld die als dan niet meer van hem zal zijn, verder evolueren zal en het deel geest, het deeltje Elohim dat hij bij zijn geboorte in pacht heeft gekregen en dat zich, naarmate zijn leven vorderde, meer en meer heeft gemanifesteerd en geaccentueerd, na de dood terug zal keren naar die oceaan van geest die het hele Universum besprenkelt en levend  houdt.


    En denkt hij, de geest die we gebruikten, stort zich dan terug in wat zijn oorsprong was en nu zijn bestemming. Als dan de tijd van de materiële vorm op is, is het dan zo gek voorop te stellen dat dit zonder de minste betekenis is voor de geest die de bezieling was van dit aardse lichaam? 


    Hij heeft er geen zorg mee, hij gelooft dat de essentie van het ‘zijn’, dat de elektronen die deze ‘ik’ van hem uitmaken, zullen terugkeren tot het lichtende licht van de eeuwigheid. In dit geloof is zijn dood een nieuw begin. Het is dit geloof dat hij uitdragen wil. Zelfs indien hij er niet in slaagt de exacte formulering te vinden, hoopt hij, zoals zovele anderen voor hem en naast hem en na hem, een element van de te zoeken formule te hebben aangeraakt; te hebben ontbloot. Dit zal hem voldoende zijn, en dit wil hij zien als het vervullen van zijn plicht dat meer is dan het ‘faire son métier’ van Albert Camus.


    Over wat gebeurt in zijn lichaam heeft hij weinig of geen controle, het ontglipt hem, het verslijt lijk de motor van zijn wagen. De geest in hem echter kan hij vasthouden. Hij kan deze leiden, kan deze laten binnendringen in tal van openingen: in hel verlichte gangen als in schemergangen, in heel donkere zelfs die hij dan, dankzij de oneindige mogelijkheden van de geest verlichten kan, zo dat het licht overslaat op anderen die in de duisternis aan het verdwalen zijn.


    Dit geloof in het absolute van de Geest, wat deze ook of wie deze ook moge zijn, vasthouden tot de laatste fractie van zijn bestaan is deel van zijn opdracht. Aldus kan hem niets overkomen. Hij zal het begin ontcijferd hebben, wetende dat daar ook het einde is en beseffen met de Jezus van Thomas* dat: 


       hij die zich ophoudt in het begin 

       ook het einde kennen zal

       en de dood niet zal smaken. 


    Daarom ook, waarom altijd spreken over de Jezus van de Evangeliën en de Jezus van Paulus, en nimmer over de Jezus van Thomas?


    '

    *L’Evangile selon Thomas', Editions Metanoia, Marsanne, 1975. 


    27-11-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    26-11-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag eenentachtig: Numeri 31, 17-18



    Men beginne maar met het oudste verhaal dat hij kent,  waar Mozes, de man van Jahweh, niet aarzelt te bevelen aan de legerleiding, die wel de mannen van het overwonnen dorp had afgeslacht maar het gewaagd had de rest van de bevolking, mee te nemen naar het kamp van de Israëlieten en, uit de King James’ versie naast hem, ‘Numeri’, 31, 17-18: ‘Kill every male among the little ones, and kill every woman that hath known man by lying with him, maar de meisjes die nog geen gemeenschap met een man hebben gehad, kunt u voor u zelf in leven laten’.


    Horen we de kreten van de kinderen, van de moeders, horen we nog de kreten van de onschuldigen die gedood werden in welke eeuw en op welke plaats ook; denken we aan de laatste woorden die ze nog zeggen wilden en niet meer zeggen konden en zo ze er nog de tijd toe vonden, het gebed dat niet beantwoord werd?


    Zien we nog wel de angst en de van pijn verwrongen gezichten van de Katharen die op palen werden gespietst opdat men in hun gezicht de duivel zou zien; de angst van hen die, in welke oorlog ook, werden neergeslagen, gevangen gezet, onthoofd?


    Geschreeuw dat de eeuwen scheurt, terwijl hij in vrede zijn dagen slijten kan en werken aan dit boek van hem dat met de jaren ook vergaan zal, zij het niet tot stof dan toch tot vergetelheid, en hij het lot zal kennen van al degenen die het beste van zichzelf hebben rondgestrooid in woorden, ineens, opgeslorpt door de tijd. 


    Misschien, als hij die dame, radiéthésiste van Cap Griz Nez geloven mag die hem trachtte ervan te overtuigen dat zijn leven van nu, al zijn derde leven was. Was dan zijn leven van nu een compensatie voor de levens van vroeger, voor zijn angstschreeuw van vroeger, als hij als kind van Numeri, het zwaard op zijn hoofd zag neerkomen, of een van de zovele die verpletterd werden en verbrand in een of andere kerk of moskee, in een of andere kamer of, van iemand die leefde in die waanzinnige veertiende eeuw van Barbara W. Tuchman?


    Zelfs, indien hij geen verklaring heeft voor het geluk dat hij kent, de vrijheid te bezitten te schrijven wat hij wenst, niets zegt hem, dat, op een bepaalde dag, de hel niet zal losbreken over hem, en dat hij, al het waardevolle waaraan hij gehecht is, en dan vooral zijn vrijheid te schrijven, niet zal moeten opgeven.


    Het is absoluut nodig, dacht hij, de God van hier en van daar, te ontdoen van zijn schors, die de mens van hier en van daar eromheen gewikkeld heeft, om door te dringen tot de essentie van dat goddelijke. Dit is de opdracht voor de mens van het derde millennium - of is het al het tiende of het vijftiende millennium? - pas dan zal Zijn woordeloze boodschap die enkel metafysisch kan zijn, kunnen benaderd en begrepen worden. Want de geest in ons is geen toeval maar een toegift, is a vehicle, een middel om te komen tot de ware betekenis van het zijn en van onze aanwezigheid hier in deze Kosmos. Dit wordt dan de spirituele revolutie, de nieuwe renaissance, de nieuwe Verlichting, die de mens verheffen moet.


    Gebeurt dit niet dan mogen we, de bewoners van deze aarde, die de Geest waarover ze beschikken konden niet meer waardig zijn, als afgeschreven voor de eeuwigheid beschouwen en  is de poging van zovelen die geïnspireerd als ze waren, kerken en moskeeën, die tempels en kathedralen hebben gebouwd, vruchteloos, totaal vruchteloos geweest.


    Hij verloochent dan wel wat hij schreef aan John, maar een breuk in wat op aarde kosmisch geregeld werd is, als men even kosmisch bezig is op een of meerdere van de talloze andere planeten van het Universum, altijd mogelijk.


    Dit alles vloeit uit zijn pen en krijgt achteraf vaste vorm. Het zijn bevliegingen, gevoed door de beelden op televisie of de woorden in de weinige kranten die hij nog leest. Het zijn de woorden uit de boeken, die hij naast en over elkaar heeft gelegd, waaruit hij getracht heeft ideeën te puren die thans de mogelijkheid krijgen opgetekend te worden, zelfs opgetekend, zoals het nog zelden gebeurt, maar misschien nog creatiever, in de taal van zijn potloodlijnen op de grote tekenbladen van vroeger.


    In meer heeft hij zijn dagboek waarin hij blad na blad opvult, zodat hij zien kan aan de dikte van de volgeschreven pagina’s hoe ver het jaar al gevorderd is. Het staat symbool voor de droom die hem nimmer verlaten heeft: schrijven over het leven en het beminnen en, over wat hij denkt ‘goddelijk’ te zijn. 

     

    Dit alles is aan het uitmonden in een manuscript, in een stevig, vernieuwend, diepgaand geschrift of de uiting van het vreemde verlangen dat hem recht houdt, dat aan zijn leven kleur en betekenis geeft. Want wie ware hij wel indien hij dit betrachten niet kennen zou?


    26-11-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    25-11-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag tachtig: Na de brief aan John.



    Wat hij gisteren, laat op de avond, geschreven had was duidelijk gewaagd. Vertellen dat het niet de mens is geweest die er zelf heeft voor gezorgd dat hij opgeklommen is tot homo sapiens, maar dat dit gebeurde onder invloed van een soort kosmische stuwing, is een revolutionaire uitspraak.


    Is, in een zekere zin inhaken op wat Umberto Eco, wat Hubert Reeves geclaimd hebben, namelijk dat de slinger van Foucault beïnvloed wordt door een bepaald symbolisch punt ergens in de ruimte en niet door de tollende beweging van de aarde om de zon. Wat dan betekenen zou dat de aarde, en tezelfdertijd ook ons zonnestelsel en de totaliteit van het Universum door dat centrale punt bewogen wordt of, dat het alle punten van het Universum zijn die, samengebald in dat ene punt, de slinger en het Heelal in beweging houden.


    Vertel je zo iets in een boek die je een roman noemt of, om het eenvoudiger te houden, een soort draaiboek van wat je doet en denkt; vertel je dit aan John, aan Ray, aan hen die je ooit lezen zouden? Wel ja, waarom niet? Komt het tot een discussie met John , en  die zal er wellicht ooit komen, hij weet hoe zich in een beginfase te verdedigen, namelijk dat dit fameuze punt van Eco, van Reeves, ook het centrale punt is van het Allesomvattende.


    Ugo duizelt hierbij, hij heeft de aarde verlaten, hij heeft ons zonnestelsel verlaten, hij heeft het centrale punt van alle gravitatiegolven bereikt en staat op het punt met deze stellingname over kop te gaan. Het Allesomvattende ligt binnen bereik, maar jij, Ugo, plaatst het in het hart van de Kosmos, van waar het zich uitstrekt naar oost en west, naar zuid en noord én, naar zenit en nadir. Overal even krachtig aanwezig als in dat bepaalde punt dat inwerkt op de slinger, als in elk punt op alle lijnen die er uit vertrekken, wat betekenis geeft aan het magische van dit Allesomvattende, het Universum een hologram zijnde van dit Allesomvattende. Maar waarom, is het nodig een dergelijke vlucht te nemen: what if you are wrong? Wat als je redenering geen steek houdt? Man, forget it, begin met die brief te schrappen uit je boek.


     

    *


    Hij is buiten in de kilte van de namiddag. Hij heeft de brief op de post gedaan. De zon een zilveren cirkel achter de naakte maar prachtige vertakkingen van de bomen, vooral van die ene boom die er als oudste, duidelijker en krachtiger staat en hem telkens en vooral elke morgen bij het ontbijt aanstaart alsof hij hem kracht toewensen wou. En thans: zijn woorden aan John, versplinterd in snaren van Edward Witten, die hij niet meer kan terugnemen. Het onheil, zo het er een is, is geschied, hij zal zich moeten verantwoorden.


    Want het was niet aan hem om verklaringen af te leggen over het Allesomvattende van Kant - of is het van het Spinoza? - laat dit over aan professoren, aan theologen, filosofen, van hen zal men zo iets aanvaarden; van jou, mijn beste vriend, zal men zeggen dat je bij je leest moet blijven. Schrijf je verhaal en houd het daarbij. Wat er al geschreven staat is al zwaar genoeg, je bent inderdaad te elitair, onleesbaar elitair, laat dit elitair-zijn over aan figuren als George Steiner of als Stefan Hertmans van bij ons. Kruip in je schelp en blijf erin verborgen.


    En nog, wie denk je wel te zijn, du, kleiner Mann?, Een Mister Chips ben je, blijf op je sofa voor de haard, zet de radio aan en luister naar de muziek van Klara, of kijk naar de programma’s van Canvas. Geniet zoals nu, van de muzikale poëzie van ‘Les Tableaux d’une Exposition’ van Moessorgski, orkestratie Ravel, en van wat het leven je nog te bieden heeft; zet je aan het tekenen bijvoorbeeld, maar vooral, vooral, ga geen dingen schrijven die zich afspelen op een kosmisch-religieus niveau, waar je geen vat op hebt, zelfs al zou je denken dat de jaren je hierbij geholpen hebben. Ze doen het niet, mijn beste man, de waarheid heb jij niet in pacht.


    Zijn tafel ligt vol met geschreven en herschreven bladen - hij weigert nog iets te scheuren - met boeken die hij uit de rekken haalde, met knipsels en tijdschriften. Pas als de kwaliteit van zijn werk strookt met de tijd die hij er voor nodig had dan is het een winst. Maar gegroeid, pagina na pagina, eerst in zijn dagboek, daarna getypt, verwoordt het in vele schakeringen zijn visie op het zijnde en het eeuwige. Thema’s hieruit worden hernomen en herbelicht, worden uitgewerkt zoals de negende van Shostakovich die nu, in sourdine de ruimte van de kamer vult en kleur geeft. 


    En zoals altijd bij Shostakovich, komt onvermijdelijk het beeld terug van een partij goeroe die rechtstaande op het podium, de bladen van de partituur ervan de zaal ingooit, schreeuwend dat het de revolutie onwaardig is, de kunst onwaardig, dat het gericht is tegen de grootheid van de staat die hem voedt en hem onderhoudt. Worden de bladen van de ‘partituur’ van zijn boek ook zo eens de wereld in gegooid?


    Hij wil de kreet van allen die, zoals Shostakovich onrechtvaardig behandeld worden, die onschuldig worden veroordeeld of die nu wegsterven van honger of ziekte, laten uitdeinen over hem. Wetende dat hij er hulpeloos tegenover staat en vooral, omdat hij beseft dat de zekerheid van heden, geen zekerheid voor het leven is; omdat hij regelmatig geconfronteerd wordt met de brandende, stukgeschoten huizen van welk land of plaats, of van welk volk ook; geconfronteerd met de wreedheid die van de mens kan zijn. 


    Dan ook nog, welk verschil maakt het uit, een boek in meer of een in min, in een wereld waarin zovelen op de vlucht zijn, als gevolg van een opkomende, voor een modale mens onbegrepen absurditeit waarbij kerken en moskeeën, musea en bibliotheken, zoals het gebeurt, worden geplunderd of platgebrand. Waarbij mensen worden gedood, verkracht, gemarteld, zo maar, of omdat ze beweren dat de God die is - als Hij is? - het die is van hen en van hen alleen, en er slechts één kan zijn.


    En, het toverwoord van allen, ‘bemin uw naaste’, woorden zijn zonder inhoud noch wat de naaste betreft als wat het beminnen aangaat. De media helpen ons opdat we getuige zouden zijn van leed en dood en verwoesting tot in het minste detail, want het meest sensationele is nog niet sterk genoeg.


    25-11-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    24-11-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag achtenzeventig, vervolg: Brief aan John S.

     

    Mijn waarde John,


    Enkele tijd geleden hadden we het, bij Ray en zijn Sauternes 1966, over je brief van nu toch al enkele jaren terug, handelend over de zin van het leven. Mijn antwoord van destijds dat ik terugvond, voldoet me vandaag niet meer. Ook, en misschien vooral, omdat er deze middag na de mis – ja, ik ben naar de zondagmis geweest - staande aan het graf van mijn ouders, ineens een vreemde gedachte is opgerezen in mij, namelijk dat het niet de mens is die gezorgd heeft voor zijn evolutie tot homo sapiens, maar dat dit het werk is geweest van de evolutie zelf en, dat het niet anders kon dan dat de aap die hij was en de Neanderthaler - of een andere Thaler’ - die hij werd, onvermijdelijk, en zonder enige inbreng van hem zelf, gegroeid is tot homo sapiens. Wat als dan betekenen zou dat hij, even onvermijdelijk, in de toekomst, in een zelfde richting evolueren zal naar meer zijn, meer ‘Dasein’, naar een ‘homo sapiens, sapiens’.


    Dit is een boude vooropstelling, zul je me zeggen, maar als het correct is wat ik vooruit schuif dan is dit een grote waarheid. De tijd hiervoor nodig kan dan wel even lang zijn als de tijd die nodig was om geleidelijk op te schuiven tot de ‘ homo sapiens’ van nu, maar het principe is dat dit staat te gebeuren.


    De betekenis van dit ‘sapiens in het kwadraat’ is te vatten als het steeds maar nader komen tot, noemen we het, de Essentie die aanwezig is/moet zijn in de background van het Universum. In dit opzicht zijn we weinig meer dan een soort werktuig in de hand van deze Essentie. Wat ons dus te doen staat is, in de eerste plaats beginnen - ik zeg wel beginnen - te begrijpen dat we dit werktuig zijn, niets meer maar ook niets minder en dat het meer dan wenselijk is dat we ons hiervan bewust zijn.


    Hieruit volgt, dat de ‘ik’ in ons, vorm geeft aan de ‘ik’ van die Essentie en dat dus de denkende ‘ik’ in ons, noodzakelijk is opdat het Universum, bewust zou worden dat het er ‘is’. Want stel dat er een Universum zou zijn zonder de denkende ‘ik’ van de mens, wat zou dan dit Universum betekenen? Niets, totaal niets. Het zou er zijn, zoals er (misschien) andere Universa zijn, maar niemand, zou er zijn om het te ontleden in al zijn geledingen, om erover te spreken of erover te schrijven. Het zou een Universum zijn dat sterven zou van eenzaamheid.


    De ‘ik’ van de mens die ziet, waarneemt en tracht te begrijpen is zich vormend, wordt aldus de wezenheid van het Universum. Dit gebeurt niet zo maar, de tijd zonder belang zijnde dit gebeurt tijdloos. En de aarde, wellicht niet de enige plaats zijnde waar het gebeurt - de wetten van het Universum een en ondeelbaar zijnde - gebeurt het tijdloos op elke plaats van het Universum waar een ‘ik’ is opgestaan of opstaan zal.


    Dit is, my dear John, waar ik, mens en als dusdanig geest, aangekomen ben, een sprankel van de geest in het Universum; een sprankel echter, die zien kan, die nagaan kan hoe het is en wat het is en vooral, hoe het moet gekomen zijn. Dat noodzakelijker wijze een begin heeft gekend, en wat meer is, dat we ontstaan zijn in het punt van de Big Bang, dit punt is de moeder van alles, zij heeft ons gebaard, we zijn haar kinderen. Wat kan de zin van ons leven dan anders zijn dan ons te gedragen als kinderen van het Universum.


    Je vraagt me, hoor ik, of er dan ook een Vader was die de Moeder heeft bevrucht. Wel, ‘de Heer bezat me in het begin van zijn wegen’ leert ons het epistel uit de mis van de Onbevlekte Ontvangenis. Maar dit doet hier niets ter zake. We zaten in het Universum verweven van bij de aanvang, we zijn er niet aan toegevoegd, we zaten er in gebakken. Van in den beginne waren we deel van de inhoud, van de structuur ervan, eerst als een deeltje atoom, dan als een deeltje amoebe, veel, veel later als aap en dan als aap die geleidelijk aan, naar de mens overhelde, de mensaap die homo sapiens geworden is. 


    En ik herhaal – wat nieuw is in al wat ik je al schreef - als we ‘sapiens’ geworden zijn dan is het omdat er van in het begin, van in de eerste aanhef van de Big Bang, een Universum, ingecalculeerd was, een zoals het er nu al is. En, hierin versmolten als verweven, de mens die we zijn en in ons, verder uitdeinend, deze die onvermijdelijk op komst is en, waar we naartoe  leven moeten. En, je vraag over de zin van het leven, over de zin van ons bestaan hier op aarde, is te wijzigen in: waarom kon het Universum het niet stellen zonder de ‘homo sapiens’? 


    De zin van het leven of de rol die we te vervullen hebben, is te zien als een antwoord op deze vraag. We kunnen er uit afleiden dat we een rol te vervullen hebben, we kunnen zoals het Universum denken dat we creatief moeten zijn; dat we als kinderen van eenzelfde moeder, onze broeders en zusters moeten lief hebben, zoals ons werd geleerd; dat we elke vorm van leven moeten eerbiedigen, maar verder draagt dit niet. Al is het wel wenselijk voor ons zelf en nodig voor onze samenleving, dat we honderd procent homo sapiens zijn.


    Echter denk ik, maar ik hoorde nog niemand die me hierin volgt, dat, zoals we overgingen van homo, naar homo sapiens, we ooit – en we zijn op weg of, er zijn er al die op weg zijn - het stadium van ‘homo sapiens, sapiens’ zullen bereiken. En hierbij is tijd onbestaande.


    Mijn beste John, wij, homo sapiens hebben dus nog een heel lange weg af te leggen. Misschien hebben we, in dit derde millennium – André Malraux dacht er aan - de grens bereikt die, een stap verder, ons in een lange evolutielijn brengen zal tot de ‘sapiens in het kwadraat’, zoals er de snelheid is van het licht in het kwadraat. Maar ik stel dit niet als een paradigma, eerder als een mogelijkheid die ik aflees in wat er tot hier toe gebeurde.


    Hebben we hierin een rol te vervullen? Ja, de rol van bewust te zijn dat we, als mens, in evolutie zijn naar een meer en diepere integratie, en dat we ons, met de inzet ons eigen, inschakelen moeten op deze weg, 


    Mijn waarde John, ik heb deze tekst herlezen en herlezen, ik zeg misschien tweemaal hetzelfde, maar de rol die we hier op aarde te vervullen hebben is van een kosmisch niveau. Je hoeft me niet te antwoorden. Ik zie je, heb ik gehoord, op het einde van de maand op een lunch bij Ray en Jane, maar deze brief blijft onder ons, ik stuur hem niet door aan hen.


    Ik weet dat ik heel ver ben gegaan. Ik ga in alles altijd heel ver, en ik denk verder na over wat ik je nu schrijf. Houd er dus rekening mee, en veroordeel me niet te vlug. En wat ons einde betreft, dat, als ik George Steiner mag geloven, heel interessant zal zijn, dan wil ik hem volgen: ons lichaam, in feite, een massa atomen en elektronen zijnde, elektronen die de dragers zijn van de geest in ons. Denk er over na wat het betekent een stervende elektron te zijn.


    Broederlijk in de geest, Ugo.


    24-11-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    23-11-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag negenzeventig: Wat is er van de mens?


     

    Hij droomde die nacht. Hij was onder de bomen bij het meer - was het niet het meer van Genève? - gekleed in een lange donkere mantel. Hij had zijn zakken vol met graankorrels die hij rondstrooide voor de duiven die om hem dwarrelden lijk vallende bladeren. Hij zag zich zelf staan onder de bomen, zag hoe traag de beweging was van zijn hand en hoe traag de korrels neervielen in de aarde als waren het woorden die hij met moeite nog spreken kon.


    Zijn vrije hand tegen de boom geleund en zijn vingers, zijn ganse hand drong binnen in de weke witte stam, en alles werd als van sneeuw: de witte zeilen van de witte boten op het water lijk melk, de witte bergen op de achtergrond die oprezen uit de witte waterlijn en dan de witte duiven die rondvlogen doorheen de man die hij was.


    Hij droomde dat hij ontwaakte in een witte kamer. De vrouw die hem liefhad was over hem gebogen.

     

    *


    Hij herhaalt zich. Hij zit gevangen in een bepaald, op filosofie lijkend stramien, waar hij niet los van komt  en hij weet het. Hij tast de dingen af om te vinden wat niet te vinden is, maar dit aftasten, dit voortdurend inkleuren van stellingnames, van uit een of andere gezichtshoek, is zijn leven; het is zijn boek dat het zo wilt, zo en niet anders. Hij moet er zich bij neerleggen en aanvaarden dat hij begrippen te dicht over elkaar legt die dan de indruk geven samen te smelten, vele ervan zijn ontstaan in een tijd en in omstandigheden die verschillend waren. Alleen de feiten, de gebeurtenissen ervan zijn vaststaand, zijn wat ze zijn. Gedachten echter wijzigen zich, leggen andere accenten, voegen dingen toe die er gisteren niet waren of nemen dingen weg die er wel waren, zodat de weg die bewandeld wordt een echo is van wat is en van wat niet is.

     

    * 

     

    Wat is er van de mens die zich geen vragen stelt over wat het leven is; die niet ontvankelijk is voor het wonder van het bestaan; hierover geen jota vertelt of op papier zet; die onbewogen de dagen binnenwandelt met nog een oneindigheid aan dagen, zo denkt hij toch, in het vooruitzicht. En, wat is er van de mens van wie de dagen, van de morgen tot de avond tot diep in de nacht, meer woorden zijn dan daden?


    Ugo gaat voorbij aan de handelingen die hij stelt om te overleven: zijn opstaan en het vullen van de uren tot het slapen gaan. De mensen die hij ontmoet, de postbode soms, de winkeljuffrouw, de beenhouwer, de bakkersvrouw. Geert die langs komt en de afgevallen bladeren heeft bijeen gevaagd en de druivelaar heeft gesnoeid. Alle, kleine zaken die gebeuren, die in elk leven voorkomen, belangrijk zijn en noodzakelijk maar niet doordringen tot zijn geschriften. Afgewogen zoals ze worden tegenover  de zaken die hij wel  vernoemd.


    Is het te aanvaarden dat al die kleine handelingen niet aan bod komen, al zijn ze er, al beslaan ze een belangrijk deel van zijn dag; hoeft het niet gezegd dat hij de haard aansteekt, dat hij weg rijdt met de fiets door de velden of met een boek in de hand door de sprookjeskleuren van het bos wandelt in het ‘gereuzel’ van de bladeren aan zijn voeten; Is het te aanvaarden dat hij van in den beginnen, enkel op het bevreemdende, op het buitengewone van de geest is afgestemd geweest?


    De herfst was pas begonnen als het boek aan zijn bestaan begon, thans staat de lente voor de deur die zomer zal worden en herfst terug en de aarde zal terugkeren op haar punt van lente-equinox waar ze nu amper voorbij is en hij zal nauwelijks beseffen dat de aarde een nieuwe, volledige baan heeft afgelegd.


    En de cellen van zijn lichaam zullen zich dag aan dag vernieuwen en dit ook zal hij niet kennen, hier ook heeft hij te ondergaan en af te wachten in welke mate de krachten van zijn lichaam zullen afnemen, hopende dat de krachten van de geest in eenzelfde mate zullen toenemen. Al weet hij dat de geest al de aarzeling kent van het woord dat hij gebruiken wil of van de zin die klaarheid moet brengen.


    Maar denkt hij, laat me toe te zeggen dat ik geleefd heb onder de mensen, naar de geest in mij en over mij, en dat het voorbije een voorbereiding is geweest, een tijd om te groeien, om te rijpen en te verzamelen, en nu hiervan de vruchten te plukken.


    Het is, schrijft Max Wildiers, een vreugde te vertoeven in het gezelschap van zovele boeken en van zovele gedachten die gesproken worden, geschreven en rondgedragen worden; hij zegt dit wel enigszins anders. En zo is het voor hem een grote vreugde eraan deel te nemen en te kunnen optekenen, in beeld en in sfeer, wat loskomt in hem om te trachten het levende leven te grijpen met beide handen, het te omknellen en neer te zetten op het blad, opdat anderen na hem, zo hoopt hij toch, zo verwacht hij toch, ook vreugde zouden beleven aan de oneindigheid, de onuitputtelijkheid van wat is van de natuur en van de wereld, dit alles om een brug te zijn naar de geslachten na hem. Tot in der eeuwigheid denkt hij nog, opdat het altijd zo moge blijven en dan ook nog, crescendo, stijgend naar een steeds vollere dimensie.


    23-11-2018, 06:57 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    22-11-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag achtenzeventig: De zondagmis (2).


    Bij het ‘ita, missa est’, de geest hoog, ging hij buiten, hij stond er in vrede met zich zelf en met de mensen om hem heen. In het strakke licht van de beginnende lente, kwam een dame op hem af: ‘Jij bent Ugo, zegde ze, ‘hoe gaat het met jou en met je broers Georges en Daniël?


    ‘Georges stelt het goed, Daniël is al enkele jaren overleden, en ik, zoals je me ziet, goed nu.’

    ‘Oh, wat spijtig van Daniël. Weet je nog, Ugo, dat we samen toneel hebben gespeeld, jij was toen Jimmy en Daniël was Tom, de regenmaker.’


    Hij keek haar aan, verrast: ‘Ja, ik herinner me het stuk* dat we opvoerden in het dorp, ik herinner me Tom die zegde: ‘Lizzie, ik wil eeuwig leven, maar hij slaagde er niet in.’ ‘Wel ik was die Lizzie. Het was een mooie tijd, een tijd die niet meer komt, wat niet belet dat ik er nog steeds aan denk.’

    ‘Het was de tijd van het grote leven. We hebben er toen het beste van gemaakt, en dat toneelstuk was iets uitzonderlijk. Nu liggen de jaren er over en is ons landschap veranderd, maar hoe gaat het met jou, Lizzie?’


    Ze glimlachte: ‘ik ben Emma en ik was Lizzie in het stuk, maar het gaat, ik zet er me stilaan over, ik verloor mijn man vorig jaar, weet je, maar ik heb de kinderen en de kleinkinderen die dichtbij wonen, het gaat wel. Goed dat de zondagmis er nog is om buiten te komen en mensen van vroeger te ontmoeten, jij waart ouder dan Georges en Daniël, niet?


    Ze had hoogstens de ouderdom van Georges, een mooi regelmatig gezicht met wat beginnende rimpels: ‘Oh, zegde hij wat jammer, ik wist het niet.’


    ‘De ziekte’, zegde ze, ‘in een paar maanden was het gedaan’, maar ik ben er over nu, ik doe nu dingen die ik vroeger niet deed, ik lees nu boeken en ga naar voordrachten en tentoonstellingen hier en daar, mijn leven is anders gevuld nu.’


    Hij zag hen staan, mensen gingen langs hen heen, kijkend: Emma glimlachend naar hem gekeerd, sober maar modieus gekleed, een sjaal met bloemen om de hals. Hij wist niet wat te zeggen, hoe haar te benaderen: ‘Je ziet er goed uit, Emma’. - heel goed, dacht hij - ‘Ik ken ook deze gevoelens van het opvullen van het alleen zijn, we overwinnen ze, we groeien er uit weg, het alleen zijn is lijk een ontdubbeling van het zijn.’


    ‘Ja’, zegde ze, ‘ je bent er alleen en je bent er met je alleen zijn, het is heel vreemd soms.’ Maar, Ugo, ik denk eraan, kom je donderdag niet naar de voordracht? ‘Welke voordracht, Emma, en waar? Vroeg hij.

    Wel, het is notaris Rens van het dorp die deze inricht hier in een zaal achter in het café hier aan de overkant. Ik meen dat het dit maal over Spinoza gaat.


    ‘Ik wist niet dat er voordrachten waren in het dorp, ik wist er niets van, komt er veel volk naar toe? ‘Niet veel, in feite niet genoeg,  de notaris verdient er meer, er is moed toe nodig om vol te houden, maar hij doet het en blijft het doen.’


    ‘Ik ken de notaris, maar die heeft me nooit over zijn voordrachten gesproken, maar In dit geval en gezien het over Spinoza gaat, kom ik zeker.


    Goed, je zult er interessante mensen ontmoeten, zelfs een schilder van mooie doeken en een beeldhouwer, een bijzonder iemand, zelfs een poëet. Het begint om acht uur, nu donderdag.’

    ‘Ik zal er zijn, Emma, je moogt me verwachten.’


    Ze keek hem in de ogen: ‘Gelukkig je ontmoet te hebben, Ugo, Ik wist dat je hier terug waart in het dorp, goed dat er nog een zondagmis is. Ik zie je dus donderdag, ik verheug me er op.’ ‘Het heiligen van de zondag is het enige dat ons nog redden kan, Emma, maar het is nu eenmaal zo, het sacrale is uit de wereld, maar er is nu Spinoza, ik ben blij je ontmoet te hebben.’


    Hij reikte haar de hand. Hij wist dat hij haar niet zou herkend hebben had ze hem niet aangesproken, terwijl zij, hem wel nog had herkend  Hij was te lang weg geweest uit het dorp, wie kende hij hier nog buiten Ray en Jane? 


    Hij trok zijn wollen sjerp wat strakker aan en is weggegaan tussen de graven, over het kerkhof, langs het graf van zijn ouders – de steen iets weggezakt – en toen hij zich bukte om wat onkruid, een herderstasje, weg te nemen uit de aarde, overviel hem de gedachte, de plotse gedachte dat het niet de mens is die er voor gezorgd heeft dat hij, als Neanderthaler opgeklommen is tot homo sapiens, maar dat het, het Universum zelf dat aan de basis lag van deze evolutie naar meer mens zijn..

     

    Hij schrok ervan. Waarom, dacht hij, heb ik hier niet eerder aan gedacht, waarom valt me dit precies nu te binnen en waarom heb ik dit nog nooit ontmoet in de vele boeken die ik las? Nochtans is dit weliswaar een vreemde, maar correcte gedachte, er is niets tegen in te brengen, en het is ook een kosmisch geladen gedachte die me hier nu overvalt.


    Hij stond daar, met de woorden wentelend in zijn aders; hij stond daar met het nog levend herderstasje met die heel fijne witte worteltjes en wat aarde, in zijn hand. Hij vond het zonde wat hij gedaan had en zich bijna verontschuldigend zette hij het zo goed mogelijk terug op de plaats waar hij het genomen had. Hij wou naar huis nu, hij wist ineens wat hij schrijven zou aan John, zeker iets totaal anders dan wat hij hem vroeger geschreven had.

    Wandelend via een binnenweg doorheen de velden, dook het beeld op van Victor Strum, de atoomfysicus, uit Vassili Grossman’s ‘Vie et Destin’** die, wandelend in de schemerstraten van zijn stad, plots geraakt werd door een lumineuze gedachte die een oplossing bracht voor een probleem dat hem lange tijd al bezig hield. Thuis zocht hij de passage op in het boek, helder en met inzicht geschreven, heel wat kleurrijker dan de wijze waarop hij zijn vondst had geformuleerd. 


    Hij schreef die avond een brief aan John S.. Hij dacht die eerst te mailen, maar hij dacht het anders. Hij drukte de tekst af op witte bladen papier, schreef de aanhef : ‘Mijn waarde John,’ met de hand en eveneens, onderaan, ‘je broeder in de geest’, met zijn naam, ‘Ugo’. Hij zou de brief morgen op de post doen.

     

    P.S.

     

    De brief die ik de zevenenzeventigste dag geschreven heb aan John, is niet zoals ik wou dat hij was. Ik kan hem nog niet vrijgeven, moet er nog een paar nachten over nadenken, alvorens ik hem, als definitief, en als een soort testament, laat gaan.

     

     

     

    *Richard Nash: ‘De Regenmaker’, 'The Rainmaker', 1967

    R

    **Vassili Grosman: ‘Vie et Destin’, Juliard 1983:

    Il (Victor Strum) marchait dans la rue déserte et mal éclairée. L’idée surgit brutalement. Et aussitôt, sans hésiter, il comprit, il sentit que l’idée était juste. Il vit une explication neuve, extraordinairement neuve, des phénomènes nucléaires qui, jusqu’alors, semblaient inexplicables; soudain, les gouffres s’étaient changés en passerelles. Quelle simplicité, quelle clarté ! Que cette idée était gracieuse et belle ! Il lui semblait que ce n’était pas lui qui l’avait fait naître mais qu’elle était montée à la surface, simple et légère comme une fleur blanche sortie de la profondeur tranquille d’un lac, et il s’exclama de bonheur en la voyant si belle


    22-11-2018, 10:24 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    21-11-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag zevenenzeventig: De zondagmis (1)


     

    Was het, het beeld van de ijzige leegte van een wereld zonder God, deze die Matthias had voorspeld, die hem stil had gemaakt, verweesd, verlangend? Het kan, het was in elk geval een ongewone beslissing die hij nam die zondagmorgen bij het opstaan, een beslissing zonder tegenspraak, alsof het ergens opgetekend stond dat het zo moest. Hij had zich klaar gemaakt, zoals hij het deed bij grote gelegenheden en was, door de velden die roken naar verwelkte rozen, die roken naar de morgennevels uit zijn jeugd, naar het dorp gewandeld, het geluid van de klokken over hem - wat zou een dorp zijn zonder kerk en zonder klokken, een Arabisch dorp zonder muezzin? - de mis was om tien uur. Het was een lange tijd geleden dat hij door de straten had gewandeld, ook, en nog langer geleden, dat hij de mis had bijgewoond. Heel wat dorpelingen schoven langs de huizen naar de kerk toe zoals het vroeger was, in zijn jeugd toen hij naar de mis ging in korte broek, knieën bloot, zelfs midden in de winter, en grootmoeder ‘Cele’, als hij langs kwam voor of na de mis: ‘maar ventje toch, met blote knieën en zo koud!’ Hij hield toen, als grote knaap, de missaal onder de arm, dacht hij toch. Nu, ouder en hopelijk wijzer, had hij zijn manuscript in het hoofd. Had hij een fractie van zijn voorbije dagen in het hoofd en hij nam die fractie mee met zich, soms als een zwaarte, soms als een lichtheid, en vandaag - de morgen was een helderheid - was het de vreugde om wat er al opgetekend stond die hij meedroeg.


    Van een vriend die, met zijn boeken voor zich, een voordracht gaf, had hij eens geschreven dat hij ze opende en toonde aan zijn publiek zoals een priester de monstrans onder een baldakijn. Vandaag voelde hij ook zo iets, vandaag hield hij de tekst van zijn boek hoog geheven onder het baldakijn van de luchten. ik heb de plicht, dacht hij, toen hij de kerk binnen ging, zijn vingers in het ‘gewijde’ water stak en het kruisteken maakte, mijn dank te betuigen, voor het goede vorderen van mijn manuscript, het is nodig en passend dat ik hier een uitdrukking aan geef. Hij zat neer, rechts in de middenbeuk, tussen de mensen van het dorp die opkeken naar hem, hem kenden misschien of andere die zich afvroegen wie die man wel was. Maar hij voelde zich onbevangen, hij was hier in het huis van God zoals gezegd werd, hij was hier om te danken, hij kleine man, maar lichtend punt van de geest in de kosmos. Hij bad met de priester opdat hij moge gehoord worden in zijn nederig zijn. Al had hij niets te vragen, al had hij niets te zeggen, alleen er te zijn en te tonen dat hij er was zoals hij was, een zondaar, maar ook iemand die getracht had, Hem te vinden in vele zaken en in vele aangelegenheden; die gemeend had Hem soms gevonden te hebben, niet noodzakelijk in de kerk van zijn jonge jaren, maar aan de vijver, in de grote openheid van luchten, van water en aarde en van ondergaande zonnen; of in het bos in zijn samenzijn met de bomen; of overal waar hij geweest was: in het kerkje van Chapaise of dat van Brancion, in de Madeleine van Vézelay of in de collegiale van Saint-Quentin, staande op het labyrint in de betegeling of nog, op weg naar Kawkaban in Yemen, vóór de afgrond waar hij haar naam riep die zevenvoudig werd teruggekaatst.


    Overal had hij Hem ontmoet zonder Hem te zien of te kennen, alleen te weten dat Hij op al die plaatsen was en, eigenlijk meer dan hier tussen die oude muren van de dorpskerk, waar ook Julie had gestaan, hij achter haar, wachtend op het ogenblik dat ze haar stoel keren zou om een glimlach te krijgen van haar.


    God wat een wereld het was geweest. En nu, hoe goed het was om, zoals hij hoorde in het Evangelie, er drie tenten te bouwen, voor hem, een om er te zijn, een om te danken en een om te loven.


    Hij zuiverde zich, waar hij stond, hij voelde de mensen om zich heen, eilanden van gedachten zoals hij een eiland was, en toch ondergronds verbonden met elkaar als deel van het oneindige dat van het leven is. En hij herbronde zich waar hij stond, om meer nog en beter schrijver te zijn, dichter bij de waarheid van het zijn, dichter bij zijn bestaan als mens onder de mensen, en tevens als lichtende baken. Hij verwierp de troosteloosheid, de eenzaamheid, het gedesillusioneerd zijn; hij verwierp al het negatieve, al het droomloze, al het nodeloze, al het a-sacrale, en in hem kwam een weldoend gevoel van rust als van het watervlak na een windstoot, effen, de luchten erin weerspiegeld, de tijdloosheid der dingen erin gevangen.


    21-11-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    20-11-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.So far so good


     


    Na 76 dagen: 75.000 woorden geschreven, bijna 200 pagina’s tekst, in ’century gothic 12’, en waar sta ik?


    Ik denk dat een totaal van 120.000 woorden, toereikend moet zijn. Ik weet dus wat ik nog te schrijven heb, al is het niet de kwantiteit die telt, eerder de kwaliteit, maar ik heb nog, als ik mijn  ritme houden kan, nog vijftig dagen nodig. Dit brengt me einde 2018, begin 2019. Of dit haalbare vooruitzichten zijn weet ik niet, ‘but so far so good’ zegde de man die vallend van de honderdste verdieping de twintigste passeerde.


    Het is ook mijn geval, niet het geval van het vallen maar van het klimmen. Laat ik je zeggen dat ik er zicht op heb, en dat ‘so far so good’ de betekenis heeft die het heeft.


    Maar ik ben zoals de oude piano forte die voortdurend moet gestemd worden wil ze haar gewenste klank  behouden. IK weet dus dat ik tussendoor herbeginnen moet met het ‘stemmen’ van wat geschreven staat. Het is, zoals bij de piano forte, een werk zonder einde waar ik me rekenschap van geef, het zuigt het bloed uit mijn aderen.


    En, zit hierbij de spanning niet in wat er al geschreven staat, de spanning zit toch in mij, het ‘hoe-het-verder-moet’ houdt me bezig dag en nacht, en ik overdrijf niet, vooral nu ik gekomen ben waar ik me bevind. Of zij die me regelmatig zijn blijven lezen - enorm talrijk zijn ze niet - deze spanning delen weet ik uiteraard niet, maar, neemt het aantal lezers niet toe, het blijft toch min of meer stabiel, wat ik eerder als een gunstig teken wil interpreteren, echter niet als een groot succes. Alhoewel?


    Deze blog hier is geen verpozing, hij is maar een tussendoor bericht, een blik in de achteruitkijkspiegel naar de afgelegde weg. Een weg die ik zie als een pad in de bergen, als ‘ une marche d’approche’ die al werd afgelegd. Ik sta nu klaar om me de ‘crampons’ vast te binden op de bergschoenen en me in te voegen in de cordée: de sneeuwvlakte die we over moeten ligt voor ons, daarna komen de rotsen, de klim tot de top boven.


    Ik ken maar al te goed hoe het er voorheen aan toe ging, opdat ik niet de pijn zou voelen, dat de echte beklimming er nooit meer komen zal; dat die afgebroken wordt door de jaren, zoals destijds, hoog boven Zinal, de beklimming van de Besso, samen met zijn vrienden en Anja, afgebroken werd door een verstuikte enkel. Achteraf kun je, je hier vragen bij stellen, waarom die enkel het begeven moest. Was het opdat hij alleen met Anja de afdaling naar Zinal zou doen?


    Ik ben, ondanks de jaren, nog altijd, meer  schrijver van dromen dan van reële feiten. Of laat ik zeggen, dat ik de gebeurtenissen, kleine of grote, waarin ik terecht kom, naar mijn hand zet, verbreed en verdiep, en dat er andere zijn die louter uit mijn verbeelding zijn opgestaan, omdat de mogelijkheid er in zat dat ze werkelijkheid waren. Op het punt waar ik ben aangekomen, is de drang om te weten hoe ik ooit eindigen zal en welke gebeurtenissen er aan de basis van dit einde liggen zullen, heel intens geworden. Ik wacht deze af met een zeker vertrouwen. Ze hebben me reeds gebracht tot waar ik sta, ze zullen me wel verder voeren.


    Want er zit een lijn in de gebeurtenissen waarin ik verwikkeld geraak, te beginnen met mijn  ontmoeting met Ray - ik hoorde de laatste tijd nog heel weinig van hem - ze volgen elkaar op en liggen in elkaar verweven, de ene gebeurtenis leidt me binnen in de andere.


    Ik denk en ik herhaal dus dat het, het boek is dat zich schrijft, dat mijn inbreng zich baseren kan op wat de dagen me brengen zullen en dat ik in volle vertrouwen de komende gebeurtenissen mag afwachten. Als we de kaap van de honderdste dag zullen bereiken, zullen we zicht hebben op de top van de berg die we aan het beklimmen zijn.


    Zo, vandaag: so far so good. 


    20-11-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    19-11-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag zesenzeventig: 0ver de God van Matthias.




    Een jonge man kwam op hem af, het type van zijn vader met volle verzorgde baard en golvend blond haar: ‘Ik ben Matthias, ik studeer over God en u, zegt mijn vader, schrijft over God en wou me ontmoeten, is dit zo?’


    Het is je vader die wou dat ik je ontmoette. Mijn naam is Ugo’, maar ik schrijf niet over de God die ik kende toen ik uw leeftijd had en waar jij nu over studeert in Leuven’


    ‘O nee, hoe kan dit, God is toch God?’


    ‘God is alles, dat weet jij ook (hij tutoyeerde hem omdat Matthias zijn zoon had kunnen zijn) maar de God van mijn jeugd heeft teveel menselijke trekken en daar heb ik last mee’.


    ‘Dit is toch het beeld van de Bijbel, van Paulus, van ons allen’.


    ‘Ja, en er is in de Bijbel ook vers 3, 19 uit de Genesis, dat je kennen moet, en daar heb ik, op mijn leeftijd, heel wat last mee. Het is enkel over de essentie van de mens dat een God het kan hebben, wel ik geloof niet dat de essentie stof kan zijn en dat een God ons zou vertellen dat we van stof zijn gemaakt, en tot stof zullen terugkeren. Dus er is bij mij twijfel over die God?


    ‘Het Hebreeuwse ‘afar’ betekent stof’ repliceerde Matthias: ‘de prof heeft het er deze week nog over gehad, ‘afar’ is te vertalen door stof.’


    Hij dacht, de prof is wellicht opgeschrikt geweest door Paul Nothomb, maar hij zegde: ‘Paul Nothomb* denkt er anders over, hij vertaalt ‘afar’ door ‘légèreté’, ‘lichtheid’ en ik ben gelukkiger met zijn vertaling dan met deze van de Septuaginta: in essentie geest zijnde, zijn we in essentie onsterfelijk.’


    ‘Paul Nothomb ken ik niet, maar ‘Is dit geen wishful thinking en is het daarover dat u schrijft?’


    ‘Het is daarover en ook en vooral wellicht, de reden waarom ik schrijf. Alles hangt innig samen, de idee God, de idee leven en de idee dood en voor mij wordt dit laatste een belangrijke factor.’


    ‘Als u onsterfelijk bent gelooft u dan in reïncarnatie?’


    ‘Ik heb er absoluut geen nood aan, maar ik geloof wel – hij dacht aan Eco - dat er een deeltje van God in elke mens aanwezig is en dat dit deeltje onsterfelijk is.’


    Maar ik begrijp niet hoe u een boek vol kunt schrijven over God. Paulus leert ons dat God alleen kan spreken over God.’


    ‘Wel ik schrijf met behulp van het deeltje God in mij, het stukje hologram van God in mij. Het is over dat deeltje God dat ik schrijf, het is niet veel maar het geeft me toch het aroma van Hem, hoewel dit weinig gemeen heeft met de Jahweh van de Bijbel.’


    ‘Is er dan een andere voor u?’


    Hij dacht aan Spinoza: ‘Ik geloof niet dat er een andere kan zijn voor iemand die theoloog wil worden, maar voor mij is er een andere’. Hij dacht nog, waar ben ik mee bezig en waarom wil ik trachten een jonge man, die later misschien priester wordt overtuigen, maar de woorden kwamen die hij nog zeggen wilde:


    ‘Er moet een andere zijn, een God van het Universum. De enige naam die ik Hem geven kan en misschien denkt je daarna van mij dat ik pantheïst ben, dat mag, maar dan een christelijke pantheïst als zo iets bestaat. De enige naam die ik ken voor Hem is Elohim, deze van bereshit bara elohim


    ‘Wel Elohim is een meervoudsvorm, men heeft hem daarna Jahweh-Elohim genoemd en dan Jahweh.’


    ‘En daarna God’, onderbrak hij hem, ‘om de Grieken en de Griekse joden ter wille te zijn, maar voor mij blijft hij, Elohim, ofwel wat me beter ligt, de of het Onnoembare, maar zeker niet de Jahweh van de Exodus’.


    ‘Aanvaardt u dan niet dat beide een en dezelfde zouden zijn?’


    ‘Neen, en ik aanvaard evenmin dat Jahweh behoefte zou gehad hebben aan een zoon’. En een idee schoot hem plots te binnen. ‘En wat het meervoud, Elohim, betreft, het kan, het kan ook een veelvoud zijn van goden, van Energieën in de Kosmos, alle gebundeld tot één, waar ik geen naam voor heb’.


    Hij was cru, hij overrompelde Matthias met woorden als messen, voluit, zonder rem, zonder twijfel. Eindelijk kon hij eens praten met iemand die, naar hij hoorde, Velikovsky gelezen had, die geloofde dat de hagelstenen uit de Bijbel meteorieten waren die uitgestort werden boven Misraïm, het woord dat Matthias gebruikte voor Egypte.


    Waarop hij hem vroeg of hij ook Salibi gelezen had.


    ‘Natuurlijk ken ik Kamal Salibi, maar ik vermoed sterk dat Salibi zijn boek geschreven heeft met de bedoeling Israël in verlegenheid te brengen.’


    Hij wou antwoorden dat hij Salibi aanzag als een eerlijk man en dat zijn lokalisatie van het Eden aan de hand van de vier stromen uit het scheppingsverhaal, treffend was, maar het was genoeg geweest. De spanning van het gesprek, de mensen rond hem, de discussie op een esoterisch niveau, had hem vermoeid.


    ‘Het kan’, zegde hij, ‘maar Salibi en zijn theorie est un fait divers terrestre, het doet hier niets ter zake, ik had er niet moeten over beginnen. Matthias daarentegen dacht al veel verder: ‘Maar de meteorietenregens en de andere catastrofen zijn voor mij het deugddoende bewijs van het bestaan van de God Jahweh. Het is fenomenaal omdat het God is die optreedt, die zich toont in daden en woorden. Hoe bemoedigend is het niet, te weten dat Hij zich buigt over ons en een volk uitkiest dat een licht moet zijn voor de wereld. Uw God is, als ik u goed begrepen heb, oneindig ver af en zwijgend, een ijzige stilte omringt Hem, de stilte van sterren en zwarte gaten. Maar Jahweh, God is door zijn daden en zijn woorden oneindig dicht gekomen, Hij was met Mozes op de Sinaïberg en sprak met hem, zoals hij spreekt met ons, met mij.’


    Matthias stond voor hem, gelukkig, stralend en overtuigend, bezocht door de God van de Exodus die leefde in hem. Een jonge profeet, een jonge Jezus, onwrikbaar gelovend, teder gelovend, gevoed en bestraald door zijn geloof. En hij, Ugo, zijn gezicht gedrukt in de holte van Elohim, in de ijzige kilte van Elohim die nog te zien was in de Orionnevel en te horen in het geruis van het uitdijend Universum. Het is deze Elohim waarmee hij leven moet, waaraan hij zich warmen moet, bij wie hij zijn inspiratie zoeken moet.


    Het geroezemoes van stemmen om hen, de zaal die zich vulde voor het concert, dat zo aanvangen zou: ‘Vader doet mij teken, ik moet gaan nu, ik moet mijn doedelzak opwarmen, maar ons gesprek heeft me goed gedaan, samengebald rond de essentie van ons bestaan, dank u Ugo.’


    Hij reikte hem de hand en voor hij weg ging zegde hij nog: ‘Het spijt me dit gesprek niet te kunnen verderzetten maar na mijn optreden hier moet ik onmiddellijk weg.’


    ‘We hebben de essentie gezegd, Matthias, het ga je heel goed.’


    Hij zag hem verdwijnen in de deuropening en ging neerzitten op de plaats naast de vader, getroffen door het ‘wonder’ dat Matthias zag in het optreden van Jahweh. Hij keerde zich naar de vader en er was ontroering in zijn stem: ‘je hebt een schitterende zoon.’


    Matthias verscheen met zijn doedelzak. Het aanwezige publiek hield op met praten, de stilte was deze van de schemering. Hij begon te spelen, zijn blik naar hem gericht, zo dacht hij toch. Het zal wel zo geweest zijn dat hijzelf nimmer in zijn jeugd een geloof heeft gekend dat zo stevig was als dit van Matthias. En als het geloof geen levensregel is, is de Jahweh van de Exodus en van de profeten geen levenswarmte. Hoe gemakkelijk wordt het dan niet je ervan af te wenden. Echter hoe gelukkig iemand zich voelen kan, alleen het verheffende te lezen in de Bijbel en zich te nestelen in die God die opgerezen is uit de nevelen van Babylon.


    Matthias had zijn waarheid, zoals hij destijds meende, zijn waarheid te bezitten. Maar het ogenblik naderend dat hij, Ugo, tot stof terugkeren zou was hij gaan nadenken over de zin van Genesis 3,19. Wellicht zou Matthias er zelf toe komen, ten gepaste tijde, dit vers te herontdekken, hij had immers nog een gans leven voor zich en het volstaat te zoeken om te vinden.


    Maar bij Ugo, na zijn gesprek met de jonge theoloog, na het concert en wat er mee verband hield, alleen in de wagen in de donkere nacht, opnieuw de twijfel over al wat is en niet is die opduikt. Toch kan hij niet anders dan de toonaard, die hij van bij de aanvang vooropstelde, vol te houden. Het is de toonaard van de levende geest die ons omstrengeld houdt. Het is zijn betrachten dichter te komen tot de essentie van het bestaan of tot wat het voor hem betekent bewust te leven.


    Hij denkt aan de dokter in 'La Peste' van Camus : het leven is ‘faire son métier’, al hoorde hij liever ‘faire son devoir’, is wat je plicht is en niet enkel doen wat je stiel, je beroep is, wat je kluistert aan je dagelijks bestaan, maar doen, dat wat van de mens, in zijn onzichtbare binding met de onmetelijke oneindigheid, verwacht wordt. Want deze binding is niet alleen fysisch maar ook spiritueel; het ene bestaat niet zonder het andere.


     

    *Paul Nothomb: ‘Homme immortel’ ,  Albin Michel, Bibliothèque de l’Hermétisme 1984, , pag. 51,’Tu as été formé immortel et tu le redeviendras.’


    19-11-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    18-11-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag vijfenzeventig: Betrokkenheid


     

    Zo diezelfde dag, een wondere lichtheid in hem, goed te zitten: een hulde te hebben gebracht aan zijn vriend Patrick; zijn naam in neonletters geprojecteerd te hebben op het raam van de wereld; hem uit de nevelen van de tijd terug gehaald te hebben, terug gebracht onder de levenden die hem, hopelijk, opzoeken zullen dankzij het wonder dat Google is.


    Het laatste contact dat hij had met Patrick - daarna is alles heel vlug gegaan - was op een morgen een brief van hem, een behoefte die hij had, schreef hij, hij had aan hem gedacht en hij wou het hem zeggen. Niets meer dan dat, hem zeggen dat hij hem dankte om zijn vriendschap. Het was dus een zeer ongewone brief, een teken dat hij nog leefde en dat hij moest weten dat hij zijn vriend was en, wellicht tezelfdertijd, maar dat wist Ugo pas achteraf, dat hij hem duidelijk wou maken dat hij niet weg wou gaan zonder zijn vriendschap voor hem te bevestigen.


    Zijn dood, zo plots, was een slag geweest. Hij was, de ziekte heersend, uit het leven gestapt. Ugo dacht niet dat Patrick toen een afspraak had gemaakt met God, maar in zijn woorden en zijn daden was er iets dat Ugo als eeuwig ervaarde, iets dat hij overbracht in zijn doeken en op de wijze waarop hij in het leven stond, altijd positief ingesteld, altijd creatief denkend en bezig zijnde. Een groot man, een grote vriend was hij voor velen.


    Ugo had die dag nog een andere, even belangrijke rol te vervullen en met het vorderen van de uren is het voldaan gevoel van de voormiddag omgeslagen en is er een spanning gekomen omdat hij, toen het nog zo veilig ver af lag, toegezegd had de allereerste cd met kamermuziek van de al een tijd overleden Robert Herberigs voor te stellen op een receptie en dit gebeuren was nu ineens rakelings dicht bij gekomen. Waarom hij het op zich genomen had, was ook een zaak onder vrienden, zijn vriendschap voor Harold en Dominique, de twee zonen die het erfgoed van hun vader, componist, schilder, schrijver, hoog wilden houden en beletten dat het volledig in de vergeethoek zou verdwijnen


    En, in de namiddag rijdt hij weg naar het dorpje in West-Vlaanderen waar hij verwacht wordt. De te volgen baan is goed uitgestippeld op de uitnodiging, maar het gebeurt dat hij, na de hoofdweg te hebben verlaten, omgeleid wordt en zich, enkele straten en kruispunten verder, niet meer terugvinden kan op het plan. Hij stopt om de weg te vragen en hoort opgelucht dat hij vlakbij zijn doel is. Het gebouw waar hij verwacht wordt staat op het einde van een doodlopende weg, middenin de velden.


    Hij parkeert de wagen en stapt uit. Er is het zachte vallen van de regen over het land, er is de schijnbare rust van de aarde waarin het leven langzaam aan het woekeren is. Hij is op het pad tussen de met zorg geknipte rozenstruiken, hij is de man met de donkere mantel los om de schouders die aanbelt en dan is hij binnen in een zeer ruime living ingericht als mini-concertzaal waar alles zich voltrekken zal.


    Terwijl hij  Harold en Dominique begroet weet hij dat het ogenblik nakend is dat hij spreken moet, weet hij plots - hij voelt het aan - dat de tekst die hij vóór zijn vertrek had neergeschreven op enkele witte kaartjes, onvoldoende rekening houdt met de sfeer van de aanwezigen rondom hem, onvoldoende met de avond die valt over het land, met de regen in de knotwilgen die bloeien zullen binnen enkele dagen. Zo, adem diep, denkt hij, want je ogenblik is nu.


    Hij spreekt, verbaasd over de vele gezichten naar hem gericht. De woorden, de zinnen volgen elkaar op. Hij houdt de kaartjes in zijn rechterhand maar hij kijkt er niet naar. Hij weet ineens wat hij zeggen wil en hoe hij het zeggen wil. Een soort automatisme waar hij geen vat op heeft, gedachten die opduiken van ergens en die hij omzet in woorden.


    Hoe lang sprak hij en waarover? Pas later zou hij zich herinneren dat hij iets gezegd had over de rust van de avond die slechts schijn was, want hij had gevoeld dat de lente losgekomen was en het land ging overspoelen. Hij had er een parallel in gezien met het werk van Robert Herberigs, dat al te lang was weggeschoven geweest, terwijl er ondertussen zovele, valabele jonge componisten, boordevol muziek, stonden te drummen om aan het woord te komen en hij had er enkele genoemd – had hij wel Dirk Brossé vernoemd die ook op zijn kaartje stond? - en dat deze generatie de oudere van dit land, in de vergeethoek bleef duwen. Maar deze avond, had hij gezegd, is omkranst - dit was het woord dat hij gebruikt had - met een heuglijk gebeuren, het verschijnen van een cd met kamermuziek, of de eerste geluiden van de nieuwe lente die hij zag opengaan voor het oeuvre van de componist Robert Herberigs.


    Had hij goed gesproken, had hij gezegd wat hoefde gezegd, met vuur, met overtuiging, met woorden die bleven hangen?  Harold zegde het wel, maar de twijfel bleef. Een geblokte man met kort geknipt haar, het fototoestel op de borst, kwam naar hem toe en vroeg of hij een foto mocht nemen, hij bevond zich, zo zegde hij toch, op ongewoon terrein want de foto’s die hij nam waren voor rekening van zijn dochter die belet was. Hij zelf was tuinarchitect. En Ugo hoorde dat een tuin voor hem een levend iets was, dat de tuin een ziel had, zelfs in de winter, als hij in slaap is, voegde hij eraan toe. De man trachtte hem uit te leggen wat dit betekende, maar Ugo volgde hem niet, hij was zich nog altijd aan het afvragen of hij duidelijk en inviterend genoeg was geweest en hij kon de woorden van de man niet omzetten in beelden. Toen vroeg deze of hij ook componist was of musicus.


    ‘Geen van beide’, had hij geantwoord, ‘als ik hier de inleiding heb gebracht dan is het omwille van het feit dat de zonen van Robert Herberigs vrienden zijn’. ‘Zo’, had de man geantwoord: ‘Muziek is je hobby dan? ‘Neen die heb ik niet als hobby, maar ik schrijf wel wat nu en dan’. Wat hij niet had moeten zeggen, want de man wou weten over wat hij schreef.


    Over de God van de eerste gotische kathedralen, dacht Ugo te antwoorden, maar dit zou hem te ver brengen. ‘Over God’, zegde hij. Hij had ooit bij Borges gelezen dat Dante zo vol was van Beatrice, dat hij verbaasd was, van pelgrims die hij ‘s morgens in Firenze had ontmoet te vernemen, dat ze nog nooit over Beatrice hadden gehoord. Ik, dacht hij, ben even vol van die God van mij, anders had ik dit nimmer verklapt aan een man die voor mij vanochtend nog onbestaande was. Maar een woord moet uitgesproken worden opdat er een vervolg zou komen.


    ‘Zo, zo, u schrijft over God’, en alsof hij vermijden wou hierover verder te moeten gaan: ‘dan moet u kennismaken met mijn zoon Matthias, hij studeert theologie in Leuven en hij treedt hier op ter inleiding op het recital, en wel  met zijn doedelzak. Een ogenblik, ik zie hem daar staan, ik stuur hem naar u toe.’


    Ugo wou zeggen dat het niet nodig was, dat God niet vroeg om hier besproken te worden, dat het over Robert Herberigs ging, maar het was te laat. Een jonge man kwam op hem af, het type van zijn vader met volle verzorgde baard en golvend blond haar. 


    18-11-2018, 07:44 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    17-11-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag vierenzeventig: Schrijf nooit



    Maar schrijf nooit dat de andere oever nog ver af is en dat je nog een groot pak dagen hebt. Schrijf dus en laat niets je ontmoedigen, laat niets je in verwarring brengen. Je tijd is gekomen, herlees voor de zoveelste maal wat Bernardus hierover zegt, je hebt het wel ergens opgetekend toen Bernardus je voorbeeld was en je hem opzocht in de kerk, niet in de kerk van Vézelay waar hij de kruistocht predikte - wat bezielde hem toen? - maar in de abdijkerk van Fontenay waar je hem ontmoette in de schemerstilte. En, toen je er de kapiteelversiering zag op de eerste kolonnes, bij het binnenkomen in de grote denkende ruimte met het lichtpunt in het oosten, heb je begrepen dat daar waar de versiering van de kapitelen ophoudt, met de tekening van de halve cirkel nog klaar gegrift om te worden uitgebeiteld, Bernardus is langs gekomen en gezegd moet hebben aan de beeldhouwer die het kapiteel een meer speelse vorm wou geven, stop ermee, geen versieringen die ons gebed zouden kunnen storen. De ruimte hier is van Hem die zich ‘Ik ben’ noemt, die de totaliteit is van het Zijn, van Hem die ons levend houdt en het is in Hem dat we ons verliezen zullen.


    Zo ook weet je nu voldoende dat je tijd, je ogenblik van tijd gekomen is om te verhalen wat in jou aan het bloeien is. Hopende dat het waardevol is, hopende dat het verteld wordt zoals het hoort, hopende ook dat het haaks staat op wat vandaag wordt gebracht, zonder toegevingen te doen en hopende vooral, dat je de vreugde beleven zult van de laatste zin - die een begin van heimwee zijn zal om wat voltrokken is - van het boek, dat zich nu aan het schrijven is, met zoals je het nu voelt, als in een nimbus, Anja die opdook op de achtergrond en, zo denkt hij, het is haar die hij bevruchten wil met de roep vanwat hem opgelegd wordt te schrijven.


    Het boek zelf zoekt niet om een verhaal, zoekt niet om een roman te zijn. Wie dit wil moet maar ‘Honderd Jaar Eenzaamheid’ gaan lezen of de ‘Da Vinci Code’ of een van de ontelbare romans die op de markt komen, zodat meer dan ooit de indruk leeft, de veelbelovende indruk, dat de ganse wereld aan het schrijven is en dat, zoals dokter Knock* wist, dat op een bepaald uur van de nacht honderden dorpelingen hun temperatuur namen, hij ook weet dat honderden, duizenden op het ogenblik dat hij aan het schrijven is, ook aan het schrijven zijn.


    Hopende dan ook dat de actieve geest, de geest in beweging, het haalt van de passieve, opdat er altijd een overschot zou zijn, een bonus voor de geest.


    En er is een bonus als hij in de boekenwinkel de massa boeken ziet waarmede de wereld bezaaid wordt. Onmogelijk alle te lezen, onmogelijk te doorbladeren zelfs. Boeken en boeken en boeken. Boeken over God, over het geloof in God, over de hoop in God, over ‘the mind of God’. Boeken over liefde, over wanhoop, over honger, over oorlog, over moorden. Boeken en nog boeken, wetenschappelijke, filosofische, poëzie, boeken over esoterie, over ‘the first three minutes’, boeken over wiskunde, over geschiedenis en over wat nog allemaal. Hopen boeken, stapels boeken, rekken boeken en wie zal ooit bemerken dat zijn naam ontbreekt in het rek of wie zal zijn hand uitsteken om zijn boek, indien het ooit zover zou komen, even te doorbladeren?


    En toch, alles en alles samengenomen, hoe gek het dan wel is te blijven schrijven, lijn na lijn, paragraaf na paragraaf en te denken dat het een even goed boek is als alle boeken die de winkel binnenkomen dit verwachten dragen. Welke uitzondering denkt hij wel te zijn opdat zijn roep gehoord zou worden?


     

    *Jules Romains: ‘Knock ou le triomphe de la médecine.’

     


    17-11-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    16-11-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag drieënzeventig: Patrick Ysebaert


    Hier op aarde vloeien licht en duisternis op elk ogenblik via een schakelaar in elkaar. Er is geen donkere nacht meer, de mens baadt in het licht maar zijn respect voor het grote, leven brengend licht uit het oosten ervaart de mens niet meer, zeker niet zoals zijn voorvaderen. De geest van Vézelay en van de middeleeuwen ligt oneindig ver achter ons. Alle gebeden zijn weggeëbd, er is een vervlakking gekomen tot in het geloof. De wondere orde in de natuurwetten - al wat we kennen vloeit voort uit deze orde - wordt aangewend, maar niet erkend als dusdanig, om met alle mogelijke middelen woorden en beelden, de ether in te sturen.


    Zelfs, wat de Kerk en het Geloof betreft, de belangrijkste en de meest symbolisch geladen beweging van de priester tijdens het misoffer - hij stond vroeger naar het oosten gericht - het opvangen en het doorgeven van de krachten komende uit het oosten werd veroordeeld. Zo, doe maar, schrap het Latijn, schrap het Gregoriaans, herleid de Elohim van de schepping tot de Jahweh van de aarde en van de mens.


    Anja, waarom is het aan haar dat hij denkt, waarom is het tot haar dat hij spreekt, waarom is het nog steeds, na al die jaren, haar naam die opduikt - als een omen - op de meest verlaten ogenblikken?


    En Anja, waar je ook bent, deze woorden van bitterheid, dit heimwee naar het schoon beleven van wat mijn jeugd was; de heilige waarde van de zondag, strooi ik uit over jou; dit ganse boek strooi ik uit over jou, woord na woord, zin na zin, betekenis na betekenis. Ik heb er nood aan dit te doen opdat ik een geldige reden vinden zou verder te gaan uur na uur, dag na dag met dit werk dat meer een dagboek wordt en is, dan een boek of roman. Zelfs al weet ik niet hoe je bent, hoe het leven, hoe de jaren,  je gemaakt hebben. Maar ik, Ugo, verflüstre mich wie eine Lindenkrone über dich, be-fluister je met het stuifmeel van de forsythia die bloeit in de tuin, een gele vlek, ’le petit pan jaune’, lijk op het schilderij van Vermeer dat de dood betekende voor Bergotte, zoals Proust ons wist te melden, en waar, een paar dagen terug, mijn vriend, Jacques v. I., me aan herinnerde.


    Hij kon verder nu, alsof hij een soort drug had ingenomen, hij kon vandaag verder met wat hij terug gevonden had: de meer dan originele cataloog* van een tentoonstelling, gehouden in de refter van de vroegere Sint-Baafsabdij, met een passage uit een gedicht in het Italiaans om de nacht in te gaan, de nacht in te schrijven en hem toe te dekken met woorden: 


    Anch’io ho passeggiato

    in riva al mare, ammalato

    di luna, tenendo per mano

    la mia donna e baciandola

    con quelle labbra

    che ora più non ho.

     

    De naam van de poëet staat niet vermeld maar de schilderijen uit de tentoonstelling, de van creativiteit zinderende schilderijen over de doden, opgesteld in de Catacomben van Palermo, herinnert hij zich maar al te goed, deze waren ontstaan uit de geest van Patrick Ysebaert, een vriend en groot kunstenaar. En het gedicht over de maanzieke man die hand in hand met zijn vrouw langs de zee wandelt en haar kust met de lippen die hij thans niet meer heeft, wordt ook eens zijn deel. Vandaag denkt hij, heb ik nog altijd mijn lippen om de vrouw te kussen, vandaag ben ik nog altijd de levende die spreken kan over de doden. Daarna zal zijn boek voor hem moeten spreken tot de levenden. Vertellen wie hij was en in wat hij geloofde, wat hij zocht en hoopte te vinden en hoe hij dacht de cirkel van leven en dood te kunnen doorbreken.


    Niemand echter zal ooit weten de tijd die het vergde, de moed en de moeite die het hem zal gekost hebben om door te gaan tot het einde dat, gelukkig, stilaan in het zicht komt. Zoals hij niet weten zal de moeite die het Dante heeft gekost om zijn Divina Commedia te schrijven, in exil dan nog, noch de moed die Mahler heeft moeten opbrengen om zijn Kindertotenlieder te componeren, noch de wil en de doorzetting die Patrick Ysebaert heeft gekend om zijn veertig doeken te schilderen, afgezonderd in de catacomben van Palermo. Maar moeite en volharden zijn zonder belang, zodra het resultaat er is, zijn de zorgen vergeten.

     

    Maar, denkt hij, schrijf nooit, dat de andere oever nog ver af is. Maak je klaar voor de overtocht en weet dat je niets van al wat je vergaarde, van al waaraan je gehecht bent en dat je nu zo koestert: je boeken, je tekeningen, de stenen en stukken wortels die je meebracht van je reizen, dat je niets van dat alles meenemen kunt, dat alles wordt achtergelaten, verspreid zal worden in andere handen, in andere kamers.


    En weet dat na jou, de wereld zal zijn wat hij is, maar leeg van jou, van je schrijven in het bos als in de kamer; van je dromen, van je wandelen omheen de vijver, maar ook een deeltje van die wereld vol van de woorden die je achterliet, zoals de schilderijen die Patrick achterliet vol zijn van zijn geest. En jij met hem en vele anderen leven zullen in die onzichtbare wereld waar je niet over zwijgt.


    Aldus, onthecht je van al wat je bezit en schrijf, dit is het enige dat je bezitten kunt, totaal bezitten kunt, en waaruit je nu bestaat. Dit is van jou en van jou alleen, zelfs al hebben vele van die anderen bijgedragen om te zijn wat je bent - ook jij, Anja dacht hij nog - maar de vormgeving, de wijze van denken ben jij en niemand kan je dit ontnemen. Daarna zal er de stilte zijn, de grote bevreemdende stilte en het zal de stilte zijn in klanken van licht, die je vergezellen zal op je overtocht.



    *Google weet heel wat over zijn werken, maar vertelt niets over de tentoonstelling in de vroegere St. Pietersabdij van mei-juni 1991.


    16-11-2018, 06:21 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    15-11-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag tweeënzeventig: Vézelay (2)



    Hij weet nu ook dat hij heel ver is gegaan, dat hij als een ketter heeft gesproken. Als verwijt echter, rijst bij dit alles een stem op  in hem: jij die de Bijbel leest en zo graag interpreteert, jij die het waagt bepaalde vermeldingen in de eerste plaats als geschiedkundig te zien, wat ware je spiritueel leven geweest - wat ware dit van het westen geweest - indien er nimmer een Bijbel, een Mozes en een Exodus-gebeuren, wellicht nooit, een auteur van Exodus vers 3, 14 – and God said to Mozes: ‘I AM THAT I AM’ - waren geweest?


    Hoe zou jij dan geschreven hebben over die God van jou, waarvoor je namen zoekt zonder er ook maar een te vinden die je acceptabel vindt, hoe zou jij dan die godsidee waar je naartoe gezogen wordt omcirkeld hebben?


    Zou je, lezend in de mens die je bent, lezend in de natuur rondom jou  en in wat je denkt de Kosmos te zijn, zou je tot eenzelfde conclusie gekomen zijn en, zou je leven een zelfde weg zijn opgegaan?


    Zou je uitgeroepen hebben toen je, dankzij een uitzending van de BBC over het bijstellen van de Hubbletelescoop, de eerste beelden hebt gezien, van ‘een punt van niets’ in het Universum, uitgestreken nu in duizend nooit geziene kleurschakeringen, zou je dan uitgeroepen hebben dit is het hologram van God? 


    Het zijn vragen die hij wel nimmer beantwoorden zal omdat hij voldoende weet dat onze wereld de Bijbel nodig had, en dat hij de Bijbel nodig had, opdat hij zijn zou en denken zou zoals hij is. En dat hij de Bijbel nodig had om de sprong te wagen van een humane God naar een kosmische God om die ‘ingeboren–hunker–naar’, te beantwoorden. Met dit voor ogen is het duidelijk dat de Bijbel een gereveleerd boek is, omdat het ons veel verder kijken laat dan wat erin te lezen staat, en ons onvermijdelijk op de weg zet die naar Elohim leidt, wie of wat ook deze zou kunnen zijn. 


    * 


    En alles in deze dagen vloeit naar eenzelfde begrip toe. Op de markt in de schaduw van de Sint-Jacobskerk, waar hij vorige zaterdag rondliep, had hij een boek gekocht dat nog amper samenhield, en er nu in bladerend leest hij, dat de priesters van Memphis en Thebe: 


    ‘Enseignaient qu’il y avait un Dieu unique et suprême, qui avait conçu le monde par son intelligence, avant de le faire par sa puissance et par sa volonté*’.


    Of, omgezet, dat deze priesters ons leerden dat er een grote en enige God was die de wereld geschapen had eerst  met zijn geest alvorens deze te scheppen met zijn kracht en zijn wil. Dergelijke zinnen, weliswaar uit hun context gehaald, maar zich bevindend in het domein van het Onnoembaar-Onzichtbare, houden het mysterie van de schepping levend in hem en hij is er gelukkig mee. Hij heeft een getuige gevonden voor wat hij las bij Fabre d’Olivet; ook hij leest nu de schepping als vooreerst een nadenken over wat en hoe het gebeuren moet en pas de uitvoering ervan op de ‘zevende dag’.

     

    De mens van vandaag meent dit mysterie opgelost te hebben door het uitdokteren van wetenschappelijke formules waar onder de Big Bang-theorie. En eigenlijk ligt deze theorie hem heel goed, niet alleen omwille van het feit dat de paus ermee gediend was, zoals hij las bij Steven Hawking, maar omdat de priesters van Memphis en Thebe, en zoals het vertaald staat door Fabre d’Olivet, aanvaarden dat er een ‘Denken’ moet geweest zijn vóór de Big Bang.


    Dan is daar ook de schitterende wijze waarop de schepping vertolkt wordt in het epistel van de mis van de Onbevlekte Ontvangenis – 8 december - indien dit epistel bewaard is gebleven?. In elk geval, zijn missaal, die bij hem het beeld oproept van de zondagmorgens uit zijn verre jeugd, liegt er niet om want hij leest er: 


    Dominus possedit me in initio viarum suarum antequam quidquam faceret a principio ..., of de Heer bezat me in het begin van zijn wegen nog voor welk werk ook, vanaf het begin, vanaf de eeuwigheid ben ik gevormd geweest ... vóór dat de aarde ontstond ... 


    Een tekst die de kerkvaders zijn gaan halen uit het boek ‘Spreuken’, hoofdstuk 8, verzen 22 tot 35 die handelen over de ‘Wijsheid’. En Fulcanelli die schrijft, dat  met ‘Wijsheid’ hier de Moeder maagd wordt bedoeld: ‘qui n’est autre chose que la personnification de la substance primitive dont se servit, pour réaliser ses desseins, le Principe créateur de tout ce qui est 


    Die niets anders is dan de verpersoonlijking van de oer-substantie waarvan het scheppend Principe van al wat is, gebruik maakte om zijn doel te verwezenlijken. Wat enkel betekenen kan dat het, het oerbeginsel is – ‘la substance primitive’ van Fulcanelli, de ‘purée initiale’ van Hubert Reeves - die bezeten werd, bevrucht werd door ‘le Principe créateur’. Wat op heel weinig na, aanleunt bij wat de priesters van Memphis en Thebe wisten te verklaren.


    Dit is dan het poëtische beeld van de Big Bang dat de Bijbel ons voorhoudt, diepzinniger dan welke wetenschappelijke formulering ook. Maar als het Dominus possedit me in de King James’ versie zo prachtig vertaald wordt door: ‘The Lord possessed me’, waarom Willibrordus, waarom Osty, dit vers verkrachten door het te vertalen: ‘Jahwe schiep mij’, ‘Le seigneur m’a créée’?


     


    *‘Esprit du Dogme de la Franche – Maçonnerie’, par le F.M.R. de Settio H.Tarlier, libraire-éditeur, Bruxelles, 1825, pag. 9.

    ** Fulcanelli: ‘Le Mystère des Cathédrales’ et l’interprétation ésotérique des symbols hermétiques du grand oeuvre’  édité à Paris, chez Jean-Jacques Pauvert, 3e edition, 1963.

    15-11-2018, 06:36 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (2)

    Archief per week
  • 25/03-31/03 2024
  • 18/03-24/03 2024
  • 11/03-17/03 2024
  • 04/03-10/03 2024
  • 26/02-03/03 2024
  • 19/02-25/02 2024
  • 12/02-18/02 2024
  • 05/02-11/02 2024
  • 29/01-04/02 2024
  • 22/01-28/01 2024
  • 15/01-21/01 2024
  • 08/01-14/01 2024
  • 01/01-07/01 2024
  • 25/12-31/12 2023
  • 18/12-24/12 2023
  • 11/12-17/12 2023
  • 04/12-10/12 2023
  • 27/11-03/12 2023
  • 20/11-26/11 2023
  • 13/11-19/11 2023
  • 06/11-12/11 2023
  • 30/10-05/11 2023
  • 23/10-29/10 2023
  • 16/10-22/10 2023
  • 09/10-15/10 2023
  • 02/10-08/10 2023
  • 25/09-01/10 2023
  • 18/09-24/09 2023
  • 11/09-17/09 2023
  • 04/09-10/09 2023
  • 28/08-03/09 2023
  • 21/08-27/08 2023
  • 14/08-20/08 2023
  • 07/08-13/08 2023
  • 31/07-06/08 2023
  • 24/07-30/07 2023
  • 17/07-23/07 2023
  • 10/07-16/07 2023
  • 03/07-09/07 2023
  • 26/06-02/07 2023
  • 19/06-25/06 2023
  • 12/06-18/06 2023
  • 05/06-11/06 2023
  • 29/05-04/06 2023
  • 01/05-07/05 2023
  • 17/04-23/04 2023
  • 10/04-16/04 2023
  • 03/04-09/04 2023
  • 27/03-02/04 2023
  • 20/03-26/03 2023
  • 13/03-19/03 2023
  • 06/03-12/03 2023
  • 27/02-05/03 2023
  • 20/02-26/02 2023
  • 13/02-19/02 2023
  • 06/02-12/02 2023
  • 30/01-05/02 2023
  • 23/01-29/01 2023
  • 16/01-22/01 2023
  • 09/01-15/01 2023
  • 02/01-08/01 2023
  • 25/12-31/12 2023
  • 19/12-25/12 2022
  • 12/12-18/12 2022
  • 05/12-11/12 2022
  • 28/11-04/12 2022
  • 21/11-27/11 2022
  • 14/11-20/11 2022
  • 07/11-13/11 2022
  • 31/10-06/11 2022
  • 24/10-30/10 2022
  • 17/10-23/10 2022
  • 10/10-16/10 2022
  • 05/09-11/09 2022
  • 29/08-04/09 2022
  • 08/08-14/08 2022
  • 01/08-07/08 2022
  • 25/07-31/07 2022
  • 18/07-24/07 2022
  • 11/07-17/07 2022
  • 04/07-10/07 2022
  • 27/06-03/07 2022
  • 20/06-26/06 2022
  • 13/06-19/06 2022
  • 06/06-12/06 2022
  • 30/05-05/06 2022
  • 23/05-29/05 2022
  • 16/05-22/05 2022
  • 09/05-15/05 2022
  • 02/05-08/05 2022
  • 25/04-01/05 2022
  • 18/04-24/04 2022
  • 11/04-17/04 2022
  • 04/04-10/04 2022
  • 28/03-03/04 2022
  • 21/03-27/03 2022
  • 14/03-20/03 2022
  • 07/03-13/03 2022
  • 28/02-06/03 2022
  • 21/02-27/02 2022
  • 14/02-20/02 2022
  • 07/02-13/02 2022
  • 31/01-06/02 2022
  • 24/01-30/01 2022
  • 17/01-23/01 2022
  • 10/01-16/01 2022
  • 03/01-09/01 2022
  • 26/12-01/01 2023
  • 20/12-26/12 2021
  • 13/12-19/12 2021
  • 06/12-12/12 2021
  • 29/11-05/12 2021
  • 22/11-28/11 2021
  • 15/11-21/11 2021
  • 08/11-14/11 2021
  • 01/11-07/11 2021
  • 25/10-31/10 2021
  • 18/10-24/10 2021
  • 11/10-17/10 2021
  • 04/10-10/10 2021
  • 27/09-03/10 2021
  • 20/09-26/09 2021
  • 13/09-19/09 2021
  • 06/09-12/09 2021
  • 30/08-05/09 2021
  • 23/08-29/08 2021
  • 16/08-22/08 2021
  • 09/08-15/08 2021
  • 02/08-08/08 2021
  • 26/07-01/08 2021
  • 19/07-25/07 2021
  • 12/07-18/07 2021
  • 05/07-11/07 2021
  • 28/06-04/07 2021
  • 21/06-27/06 2021
  • 14/06-20/06 2021
  • 07/06-13/06 2021
  • 31/05-06/06 2021
  • 24/05-30/05 2021
  • 17/05-23/05 2021
  • 10/05-16/05 2021
  • 03/05-09/05 2021
  • 26/04-02/05 2021
  • 19/04-25/04 2021
  • 12/04-18/04 2021
  • 05/04-11/04 2021
  • 29/03-04/04 2021
  • 22/03-28/03 2021
  • 15/03-21/03 2021
  • 08/03-14/03 2021
  • 01/03-07/03 2021
  • 22/02-28/02 2021
  • 15/02-21/02 2021
  • 08/02-14/02 2021
  • 01/02-07/02 2021
  • 25/01-31/01 2021
  • 18/01-24/01 2021
  • 11/01-17/01 2021
  • 04/01-10/01 2021
  • 28/12-03/01 2027
  • 21/12-27/12 2020
  • 14/12-20/12 2020
  • 07/12-13/12 2020
  • 30/11-06/12 2020
  • 23/11-29/11 2020
  • 16/11-22/11 2020
  • 09/11-15/11 2020
  • 02/11-08/11 2020
  • 26/10-01/11 2020
  • 19/10-25/10 2020
  • 12/10-18/10 2020
  • 05/10-11/10 2020
  • 28/09-04/10 2020
  • 21/09-27/09 2020
  • 14/09-20/09 2020
  • 07/09-13/09 2020
  • 31/08-06/09 2020
  • 24/08-30/08 2020
  • 11/05-17/05 2020
  • 04/05-10/05 2020
  • 27/04-03/05 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 06/04-12/04 2020
  • 30/03-05/04 2020
  • 23/03-29/03 2020
  • 16/03-22/03 2020
  • 09/03-15/03 2020
  • 02/03-08/03 2020
  • 24/02-01/03 2020
  • 17/02-23/02 2020
  • 10/02-16/02 2020
  • 03/02-09/02 2020
  • 27/01-02/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 13/01-19/01 2020
  • 06/01-12/01 2020
  • 30/12-05/01 2020
  • 23/12-29/12 2019
  • 16/12-22/12 2019
  • 09/12-15/12 2019
  • 02/12-08/12 2019
  • 25/11-01/12 2019
  • 18/11-24/11 2019
  • 11/11-17/11 2019
  • 04/11-10/11 2019
  • 28/10-03/11 2019
  • 21/10-27/10 2019
  • 14/10-20/10 2019
  • 07/10-13/10 2019
  • 30/09-06/10 2019
  • 23/09-29/09 2019
  • 16/09-22/09 2019
  • 09/09-15/09 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 29/07-04/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 08/07-14/07 2019
  • 01/07-07/07 2019
  • 24/06-30/06 2019
  • 17/06-23/06 2019
  • 10/06-16/06 2019
  • 03/06-09/06 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 20/05-26/05 2019
  • 13/05-19/05 2019
  • 06/05-12/05 2019
  • 29/04-05/05 2019
  • 22/04-28/04 2019
  • 15/04-21/04 2019
  • 08/04-14/04 2019
  • 01/04-07/04 2019
  • 25/03-31/03 2019
  • 18/03-24/03 2019
  • 11/03-17/03 2019
  • 04/03-10/03 2019
  • 25/02-03/03 2019
  • 18/02-24/02 2019
  • 11/02-17/02 2019
  • 04/02-10/02 2019
  • 28/01-03/02 2019
  • 21/01-27/01 2019
  • 14/01-20/01 2019
  • 07/01-13/01 2019
  • 31/12-06/01 2019
  • 24/12-30/12 2018
  • 17/12-23/12 2018
  • 10/12-16/12 2018
  • 03/12-09/12 2018
  • 26/11-02/12 2018
  • 19/11-25/11 2018
  • 12/11-18/11 2018
  • 05/11-11/11 2018
  • 29/10-04/11 2018
  • 22/10-28/10 2018
  • 15/10-21/10 2018
  • 08/10-14/10 2018
  • 01/10-07/10 2018
  • 27/08-02/09 2018
  • 20/08-26/08 2018
  • 13/08-19/08 2018
  • 06/08-12/08 2018
  • 30/07-05/08 2018
  • 23/07-29/07 2018
  • 16/07-22/07 2018
  • 09/07-15/07 2018
  • 02/07-08/07 2018
  • 25/06-01/07 2018
  • 18/06-24/06 2018
  • 11/06-17/06 2018
  • 04/06-10/06 2018
  • 28/05-03/06 2018
  • 21/05-27/05 2018
  • 14/05-20/05 2018
  • 07/05-13/05 2018
  • 30/04-06/05 2018
  • 23/04-29/04 2018
  • 16/04-22/04 2018
  • 09/04-15/04 2018
  • 02/04-08/04 2018
  • 26/03-01/04 2018
  • 19/03-25/03 2018
  • 12/03-18/03 2018
  • 05/03-11/03 2018
  • 26/02-04/03 2018
  • 19/02-25/02 2018
  • 12/02-18/02 2018
  • 05/02-11/02 2018
  • 29/01-04/02 2018
  • 22/01-28/01 2018
  • 15/01-21/01 2018
  • 08/01-14/01 2018
  • 01/01-07/01 2018
  • 25/12-31/12 2017
  • 18/12-24/12 2017
  • 11/12-17/12 2017
  • 04/12-10/12 2017
  • 27/11-03/12 2017
  • 20/11-26/11 2017
  • 13/11-19/11 2017
  • 06/11-12/11 2017
  • 30/10-05/11 2017
  • 23/10-29/10 2017
  • 16/10-22/10 2017
  • 09/10-15/10 2017
  • 02/10-08/10 2017
  • 25/09-01/10 2017
  • 18/09-24/09 2017
  • 11/09-17/09 2017
  • 04/09-10/09 2017
  • 28/08-03/09 2017
  • 21/08-27/08 2017
  • 14/08-20/08 2017
  • 07/08-13/08 2017
  • 31/07-06/08 2017
  • 24/07-30/07 2017
  • 17/07-23/07 2017
  • 10/07-16/07 2017
  • 03/07-09/07 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 19/06-25/06 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 22/05-28/05 2017
  • 15/05-21/05 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 01/05-07/05 2017
  • 24/04-30/04 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 10/04-16/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 27/03-02/04 2017
  • 20/03-26/03 2017
  • 13/03-19/03 2017
  • 06/03-12/03 2017
  • 27/02-05/03 2017
  • 20/02-26/02 2017
  • 13/02-19/02 2017
  • 06/02-12/02 2017
  • 30/01-05/02 2017
  • 23/01-29/01 2017
  • 16/01-22/01 2017
  • 09/01-15/01 2017
  • 02/01-08/01 2017
  • 25/12-31/12 2017
  • 19/12-25/12 2016
  • 12/12-18/12 2016
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 24/10-30/10 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 19/09-25/09 2016
  • 12/09-18/09 2016
  • 05/09-11/09 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 22/08-28/08 2016
  • 15/08-21/08 2016
  • 08/08-14/08 2016
  • 01/08-07/08 2016
  • 25/07-31/07 2016
  • 18/07-24/07 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 04/07-10/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 13/06-19/06 2016
  • 06/06-12/06 2016
  • 30/05-05/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 16/05-22/05 2016
  • 09/05-15/05 2016
  • 02/05-08/05 2016
  • 25/04-01/05 2016
  • 18/04-24/04 2016
  • 11/04-17/04 2016
  • 04/04-10/04 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 21/03-27/03 2016
  • 14/03-20/03 2016
  • 07/03-13/03 2016
  • 29/02-06/03 2016
  • 22/02-28/02 2016
  • 15/02-21/02 2016
  • 08/02-14/02 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 25/01-31/01 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 28/12-03/01 2021
  • 21/12-27/12 2015
  • 14/12-20/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 30/11-06/12 2015
  • 23/11-29/11 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 09/11-15/11 2015
  • 02/11-08/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 19/10-25/10 2015
  • 12/10-18/10 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 28/09-04/10 2015
  • 21/09-27/09 2015
  • 14/09-20/09 2015
  • 07/09-13/09 2015
  • 31/08-06/09 2015
  • 24/08-30/08 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 08/06-14/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 20/04-26/04 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 30/03-05/04 2015
  • 23/03-29/03 2015
  • 16/03-22/03 2015
  • 09/03-15/03 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 09/02-15/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 26/01-01/02 2015
  • 19/01-25/01 2015
  • 12/01-18/01 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 20/10-26/10 2014
  • 13/10-19/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 15/09-21/09 2014
  • 08/09-14/09 2014
  • 01/09-07/09 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 04/08-10/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 07/07-13/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 12/05-18/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 31/03-06/04 2014
  • 24/03-30/03 2014
  • 17/03-23/03 2014
  • 10/03-16/03 2014
  • 03/03-09/03 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 20/01-26/01 2014
  • 13/01-19/01 2014
  • 06/01-12/01 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 16/12-22/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 14/10-20/10 2013
  • 07/10-13/10 2013
  • 30/09-06/10 2013
  • 23/09-29/09 2013
  • 16/09-22/09 2013
  • 09/09-15/09 2013
  • 05/08-11/08 2013
  • 29/07-04/08 2013
  • 22/07-28/07 2013
  • 15/07-21/07 2013
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 17/06-23/06 2013
  • 10/06-16/06 2013
  • 03/06-09/06 2013
  • 27/05-02/06 2013
  • 20/05-26/05 2013
  • 13/05-19/05 2013
  • 06/05-12/05 2013
  • 29/04-05/05 2013
  • 22/04-28/04 2013
  • 15/04-21/04 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 25/03-31/03 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 11/03-17/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 25/02-03/03 2013
  • 18/02-24/02 2013
  • 11/02-17/02 2013
  • 04/02-10/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 24/12-30/12 2012
  • 17/12-23/12 2012
  • 10/12-16/12 2012
  • 03/12-09/12 2012
  • 26/11-02/12 2012
  • 19/11-25/11 2012
  • 12/11-18/11 2012
  • 05/11-11/11 2012
  • 29/10-04/11 2012
  • 22/10-28/10 2012
  • 15/10-21/10 2012
  • 08/10-14/10 2012
  • 01/10-07/10 2012
  • 24/09-30/09 2012
  • 17/09-23/09 2012
  • 10/09-16/09 2012
  • 03/09-09/09 2012
  • 27/08-02/09 2012
  • 20/08-26/08 2012
  • 13/08-19/08 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 30/07-05/08 2012
  • 23/07-29/07 2012
  • 16/07-22/07 2012
  • 09/07-15/07 2012
  • 02/07-08/07 2012
  • 25/06-01/07 2012
  • 18/06-24/06 2012
  • 11/06-17/06 2012
  • 04/06-10/06 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 21/05-27/05 2012
  • 14/05-20/05 2012
  • 07/05-13/05 2012
  • 30/04-06/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 16/04-22/04 2012
  • 09/04-15/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 26/03-01/04 2012
  • 19/03-25/03 2012
  • 12/03-18/03 2012
  • 05/03-11/03 2012
  • 27/02-04/03 2012
  • 20/02-26/02 2012
  • 13/02-19/02 2012
  • 06/02-12/02 2012
  • 30/01-05/02 2012
  • 23/01-29/01 2012
  • 16/01-22/01 2012
  • 09/01-15/01 2012
  • 02/01-08/01 2012
  • 24/12-30/12 2012
  • 19/12-25/12 2011
  • 12/12-18/12 2011
  • 05/12-11/12 2011
  • 28/11-04/12 2011
  • 21/11-27/11 2011
  • 14/11-20/11 2011
  • 07/11-13/11 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 24/10-30/10 2011
  • 17/10-23/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 12/09-18/09 2011
  • 29/11-05/12 -0001

    Archief per maand
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 10-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 12-2020
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 09-2020
  • 08-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 09-2019
  • 08-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 04-2019
  • 03-2019
  • 02-2019
  • 01-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 06-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 02-2018
  • 01-2018
  • 12-2017
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 08-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 11--0001

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    E-mail mij

    Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    E-mail mij

    Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.



    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs