Argumentatie 2 tegen de uitspraken van Geert van de Plassche van 16 augustus 2008, 22u28, tegen mijn etymologie van Antwerpen uit Ambaeduaeripae en Anduaeripae
Uitspraak 2: De schrijver van de Vita Eligii bedoelt een [v] als hij een v schrijft. Herroepen op 19 augustus 2008 als rechtzetting. De rechtzetting herroepen op 25 augustus 2008 om de uitspraak van 16 augustus te herbevestigen.
Mijnheer Van de Plassche,
Vooreerst een opmerking op uw laatste bericht moedermelk van 29 augustus 2008: er is geen school Rombaut/Michiels. Misschien dat Alfred Michiels, die probeert een door mij voorgestelde etymologie van de naam Antwerpen uit het Latijn op zijn naam te schrijven, voorstelt om de naam Chlodouei als Chlodo[oe]ei uit te spreken, maar ik heb nog nergens zoiets voorgesteld. Overigens glijdt uw taalgebruik opnieuw af naar het denigrerende. Mag ik u vragen bij uw opmerkingen op onze blog enig respect te behouden.
Maar nu iets anders: welke ambitie drijft u op het moeilijke terrein van de vroegmiddeleeuwse heuristiek, paleografie en linguïstiek?
Met welke autoriteit kunt u beweren dat de schrijver van de Vita Eligii een [v] bedoelt als hij een v schrijft? U bent misschien lichtjes voorzichtiger in uw rechtzetting van 25 augustus 2008 door te stellen dat op basis van de regels die de tekstbezorger voor deze tekst impliciet hanteert
de v tussen de twee klinkers in Andoverpenses consequent dient te worden uitgesproken als de v in Chlodovei, Provintiae, Noviomagus en dat de ov in Andoverpenses, vermeld in de Vita Eligii, zeker geen oe kan zijn. Dit maakt dus duidelijk dat u ervan uitgaat dat de Vita Eligii in al deze woorden een letter v bevat. Weet u dan niet dat de v als letter in de Merowingische tijd nog niet eens bestond?
Omdat de fonologische tekens moeilijk van het ene programma in het andere om te zetten zijn en vooral ook om op de blog te plaatsen, volgen hier enkele afspraken voor de tekens die verder worden gebruikt:
v, u, b: zijn de lettertekens v, u en b zoals wij ze nu gebruiken
/u/ = de oe-klank zoals die in het Nederlandse woord boek klinkt
/w/ = de w-klank zoals die in het Nederlandse woord water klinkt
/v/ = de v-klank zoals die in het Nederlandse woord vader klinkt
/b/ = de b-klank zoals die in het Nederlandse woord bal klinkt
Y = de epigrafische upsilon in het Grieks met datzelfde uitzicht
V = de epigrafische u in het Latijn uit de oudheid met datzelfde uitzicht
U = de epigrafische u in het Latijn uit de oudheid met datzelfde uitzicht
O = de epigrafische o in de oudheid met datzelfde uitzicht
In uw rechtzetting en nadien in het herroepen ervan blijkt het dat u wel ergens heeft gehoord dat de uitgever van de Vita Eligii in de MGH bepaalde editieregels heeft gehanteerd (die blijkbaar niet zijn aangegeven in de inleiding). Elke teksteditie bezit echter, zoals elk stuk geschreven tekst op papier, ook elk origineel en elk afschrift, de kenmerken van zijn tijd. Bij de uitgever van de Vita Eligii betekent dit dat elke v die in het Latijn van de 19de eeuw als /v/ werd uitgesproken als v in de editie werd weergegeven. Mocht de Vita Eligii op een later moment in de MGH zijn uitgegeven dan had de tekstbezorger, zoals u de wetenschappelijke uitgever noemt, met zekerheid de vorm Andouerpenses gepubliceerd, en ook Chlodouei, Nouiomagus en Prouintiae omdat hij dan andere editieprincipes diende te hanteren, met name die het oorspronkelijke Merowingische schrift respecteren.
In het Merowingische schrift, evenals in het Romeinse en in het Griekse, bestaat er geen letter v maar enkel een letter u. Voor deze u hanteerden de Grieken wel een Y en de Romeinen een V in de epigrafie. Die Y en V waren een stuk gemakkelijker in steen te beitelen dan een ronde U, en er waren al andere letters genoeg waar er ronde vormen dienden te worden gebeiteld (bijvoorbeeld de O). Deze epigrafische tekens waren trouwens het model voor het eerste kapitaalschrift. Daarom is het schriftbeeld van de naam Augustus in de Oudheid zowel epigrafisch als in kapitaal AVGVSTVS, waar er zeker geen /v/ dient te worden uitgesproken maar absoluut een /u/. Dit was in de tijd dat de auteur de Vita Eligii schreef niet anders. De klinker /u/ en de halfklinker /w/ hadden in de Latijnse teksten in die tijd hetzelfde schriftteken, namelijk de u. Dat blijft nadien nog heel lang zo, namelijk tenminste tot in de 15de eeuw wanneer er voor het eerst een aparte v in gebruik komt, maar zelfs nog een hele tijd nadien zullen vele scriptores in het Latijn hetzelfde teken hanteren voor /u/ en /w/, zelfs tot in de 18de eeuw. Pas dan zal in het Latijnse schrift eindelijk ook een onderscheid gemaakt worden tussen het teken v en het teken u op basis van een evolutie die we hieronder zullen beschrijven en die sinds de 16de eeuw vooral door de boekdrukkunst werd gepromoot. De drukkers werkten immers met lettersnijders, die het ook economischer vonden om waar het enigszins kon ronde vormen te vermijden. De v die vanaf de boekdrukkunst wordt gestimuleerd en die in de Renaissance in het Latijn wordt ingevoerd is als een apart schriftteken voor een aparte medeklinker ontstaan door een evolutie tussen de klanken /u/ en /v/ enerzijds en /b/ en /v/ anderzijds die we verder nader zullen uitleggen.
Waarom werden nu de /u/ en de /w/ in het Latijn door hetzelfde schriftteken weergegeven? De oorsprong hiervan ligt in het ontstaan van het Latijnse schrift (dat een erfenis is van het Griekse) en de daaraan gekoppelde zichtbare of uitwendige articulatie. De uitwendige articulatie is wat een liplezer kan zien, wat verschilt van de anatomische articulatie die in de fonetische theorie wordt gehanteerd. Tenminste een aantal schrifttekens gaan voort op de zichtbare fysionomie bij het spreken. Daarom wordt de /o/ weergegeven met een volledige cirkel omdat de lippen bij de articulatie zo rond mogelijk worden geplaatst. Die klank is dus afleesbaar aan de zichtbare articulatie (dit systeem liet toe dat ook doofstommen konden schrijven, bijvoorbeeld in dienst van hoge machthebbers en legerleiders, wat bepaalde voordelen kon hebben, in het bijzonder betreffende geheimhouding). Nu worden de Latijnse klinker /u/ en de huidige Latijnse medeklinker v, die oorspronkelijk stond voor een /w/, voor het oog op dezelfde wijze gearticuleerd. Beide klanken worden gevormd door een luchtstroom uit te ademen door de kleinst mogelijke opening tussen beide lippen. In de zichtbare articulatie komt de klinker /u/ volledig overeen met de halfklinker /w/, welke halfklinker dus in het prehumanistische Latijn met de letter u weergegeven wordt. Zowel /u/ als /w/ worden gevormd zonder dat de lippen elkaar raken. Op het moment dat dit toch gebeurt ontstaat er een /b/. In het oude Latijnse schrift is dus de u én de klinker /u/ én de halfklinker /w/, omdat beide klanken met dezelfde stand van de lippen worden gevormd.
Vanwaar is nu het aparte letterteken v gekomen? Uiteraard was er de epigrafische variant van de u die als V bekend was in de antieke tijd. Die V stond dus voor de identiek gearticuleerde /u/ en /w/. Nu zijn er in de loop der tijden twee nieuwigheden opgedoken. Een eerste is een verschijnsel bij het spreken, een tweede is een verschijnsel dat zich voordoet in het schrift. Tussen de vroege en de late middeleeuwen doet in de meeste Europese talen de stemhebbende klank /v/ haar intrede, waarvoor in het Latijnse schrift geen apart schriftteken bestond. Al naar gelang zijn oorsprong zal deze klank worden weergegeven met een u of met een b. De verwarring tussen beide zal later resulteren in het ontstaan van een aparte letter v gebaseerd op de epigrafische letter V, die nu nog enkel zal gebruikt worden voor de klank /v/. Het tweede verschijnsel is dat tussen de late middeleeuwen en het einde van de renaissance er in het Latijnse schrift een evolutie plaats vond waarbij het nieuwe schriftteken voor de klank /v/ de oude u voor de Latijnse halfklinker /w/ heeft vervangen en ook als /v/ zal worden uitgesproken. We verklaren ons nader.
In de meeste volkstalen van Europa ontstond in loop van de middeleeuwen de dentolabiale /v/ door wrijving van de /b/, bijvoorbeeld in het Engels, het Frans en het Italiaans. Die dentolabiale /v/ in de volkstalen stemt meestal overeen met de Latijnse /b/ (denk aan het Latijn habere dat in het Frans avoir en in het Engels have wordt of Tiber dat in het Italiaans Tevere wordt). Omdat er in West-Europa uitsluitend met het Latijnse alfabet werd geschreven, werd in de volkstalen tijdens de late middeleeuwen voor die /v/ het Latijnse letterteken b gebruikt. Dit werd zo courant dat die b zelfs de u ging versterken wanneer deze dubbel moest worden gebruikt, zoals in het Middelnederlandse woord uut (= uit). In het schriftbeeld ontstaat daardoor in de late middeleeuwen een grote gelijkenis tussen b en u en wordt zelfs gaandeweg hetzelfde teken gebruikt, dat inmiddels voor een /u/, een /b/ en een /v/ moet dienen. In het lopend schrift blijft de minuskel b voor de /v/ en de /b/ samen tot in de 18de eeuw gemeenschappelijk en moeten we uit de context afleiden of er nu v of b staat. Dat lukt meestal nogal gemakkelijk voor gewone woorden, maar bij eigennamen kan het soms problemen geven, zeker in teksten waar personen worden genoemd die niet bekend zijn. In drukwerk en kapitaalschrift zal men voor de klank /v/ de b vervangen door een gemakkelijk te onderscheiden letterteken, de nu bekende v.
Vanaf de renaissance wordt echter ook de u voor de halfklinker /w/ onder invloed van de boekdrukkunst in Latijnse teksten steeds vaker vervangen door een letter v, eerst in druk, daarna in het schrift. Nu kan men de Latijnse halfklinker /w/ met een nauwelijks gewijzigde articulatie ook labiodentaal uitspreken in de plaats van zuiver door de kleinst mogelijke opening tussen de lippen. Dit wil zeggen dat men de halfklinker /w/ gaat uitspreken door de onderlip zachtjes in contact te brengen met de bovenste snijtanden. In dat geval vermijd men dat een /b/ ontstaat en bekomt men dezelfde medeklinker /v/ uit de /w/ als diegene die we hierboven zagen ontstaan uit de /b/. Omwille van deze gelijkenis zal het letterteken v eerst in drukwerk en kapitaal, later ook in gedrukte minuskel en handschrift de halfklinker /w/ vervangen en zal geleidelijk aan in het dode Latijn de u als halfklinker, die oorspronkelijk klonk als /w/, worden uitgesproken als een /v/. Het is dit schriftbeeld dat de uitgever van de Vita Eligii in de MGH heeft gebruikt in zijn uitgave: elke u die in de Merowingische tekst van de Vita Eligii in zijn tijd als een /v/ werd uitgesproken heeft hij als v gepubliceerd, aldus Andoverpenses in de plaats van Andouerpenses.
Tijdens de late 19de en in de 20ste eeuw heeft men deze klankevolutie van /w/ naar /v/ in het humanistische Latijn ontdekt, en ontstond er een stroming onder linguïsten waarbij men de v uit het humanistische Latijn opnieuw als een /w/ ging uitspreken. Inmiddels waren er echter zoveel repertoria en teksten in druk in omloop waar in het Latijn een v voorkwam, dat deze letter niet meer uit het huidige Latijnse schriftbeeld kon verdwijnen, maar nog tijdens mijn middelbare schooltijd heeft men ons aangeleerd dat de dan overal aanwezige Latijnse v als /w/ diende te worden uitgesproken. Zo ook Chlodo/w/ei en Pro/w/incia in de uitgegeven Vita Eligii in de MGH, en dit terecht ook, want de "v" inde naam Chlodovei zoals u die citeert uit de uitgave van de Vita Eligii was eigenlijk een u. De naam Chlodouei evolueerde trouwens later in het Duits tot Ludwig en in het Frans tot Louis waarin telkens een /w/ wordt uitgesproken. Het is etymologisch dan ook volledig normaal dat de ou in de vorm Andouerpenses uit de Vita Eligii in de Germaanse talen tot een /w/ evolueerde. Omdat die /w/ in de meeste Romaanse talen tot een /v/ evolueert wordt die vorm in het Frans Anvers terwijl de /v/ uit Anvers in het Spaans met een b wordt geschreven en dus via Anbers Amberres wordt.
Hans Rombaut
|