BIJKOMEND ARGUMENT IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' PLAGIAAT ALFRED MICHIELS:
Mijnheer Michiels,
U schrijft leugens op onze blog, net zoals u liegt wanneer u zegt dat Gysseling in 1960 de etymologie van Kontich uit Condacum weerlegt. Gysseling deed dat niet. Het Contiacum van Grandgagnage uit 1833 was na het onderzoek over deze naam door Pottmeyer begin 20ste eeuw, maar vooral door K. Roelandts en R. Van Passen, "De toponymie van Kontich en Lint", uit 1962 en het doctoraat van K. Roelants, "Bijdrage tot de studie van de Vlaamsche -acum namen", Leuven, 1944 volledig achterhaald. U laat de studies van K. Roelandts en R. Van Passen gewoon onvermeld. Dat kan niet en het heeft niets te maken met uw verontschuldiging dat het betreffende gedeelte van uw boek vulgariserend is. Voor de leek dient u weliswaar summier maar nog preciezer de stand van de wetenschap te verhalen. Dat is vulgariseren en daartoe bent u niet bij machte. Ik geef daartoe het volgende sprekende voorbeeld.
Ik vertelde u in 1989 dat de etymologie van Kontich en Kumtich dezelfde was. Ik bedoelde daarmee het systeem acum en iacum zoals Karel Roelandts het in zijn doctoraat heeft uiteengezet en waarop Maurits Gysseling heeft verder gebouwd. U heeft mijn woorden toen naarstig genoteerd, maar u interpreteerde etymologie niet als het systeem van de naamgeving, maar als de verklaring van het toponiem Kontich zelf, met name uit Contiacum. Zo staat het ook in uw boek bladzijde 80. Maar Kumtich komt etymologisch helemaal niet van Contiacum. Dat is al lang bekend. Het komt namelijk van Comitiacum. Voor Kontich uit Contiacum ging ik te rade bij de toponymist Jozef Van Loon, die Kontich reconstrueerde tot Contacum. Daarvan vindt u de wetenschappelijke verwijzing in mijn thesis op p. 241 voetnoot 108. Ik nodig alle lezers uit om te lezen wat ik in mijn thesis uit 1985 bovenaan p. 241 schreef met daarenboven de zeer eerlijke verwijzing naar J. Van Loon in noot 108! Mijn promotor Verhulst vond overigens dat deze voetnoot niet moest blijven staan. Maar mijn thesis was voor dat gedeelte al getypt met een handmatige schrijfmachine en ik argumenteerde voor het behoud ervan. Gelukkig maar.
Voor de toponymie van Kumtich uit Comitiacum heb ik professor R. Van Uytven geraadpleegd, een historicus Moderne Tijden, die zijn carrière uitbouwde als mediëvist en die zich eveneens op het vlak van de toponymie heeft begeven (waar hij dus volgens u ook geen kaas van kan gegeten hebben) in het artikel Kumtich in Gemeenten van België. Geschiedkundig en Administratief Geografisch Woordenboek van België, dat in 4 delen door het Gemeentekrediet is uitgegeven in 1980-1982. Waar was die etymologie voor Kumtich op gebaseerd? Ik vroeg aan Van Uytven naar de herkomst van zijn Comitiacum. Hij deelde ze me persoonlijk mee. De uitleg daarvan vindt u verder op p. 241 van mijn thesis uit 1985, met vermelding van de voorbeelden die ik voor mijn gedurfde stelling dat Kontich niet gelijk zou zijn aan Condacum aanvoerde: Kumtich uit Comitiacum, Blerik uit Blariacum.
Zelfs de oude geschiedenis van het toponymisch onderzoek van Kontich staat in mijn tekst die doorloopt op p. 242 vermeld: de auteur van Kontich in Förstermann, Altdeutsches Namenbuch, 1910 was H. Pottmeyer, die reeds een identiteit van de etymologie tussen Kumtich en Kontich had geponeerd! Ook die identiteit van Pottmeyer weerleg ik op basis van de oude vormen van Kontich en Kumtich, die verschillend zijn.
U verwijt me van toponymie geen kaas te hebben gegeten. Mag ik u eens wat zeggen, mijnheer Michiels? De wetenschap van de toponymie begint pas als een mediëvist de namen uit een oude tekst heeft ontcijferd. De studie van de taalkundige evolutie van een toponiem gebeurt op basis van de plaatsnamen die men heeft gelezen in oude teksten vanaf de Merowingische tijd tot het einde van het Ancien Régime, vaak zelfs in kopievorm. De filologische theorie vervalt meteen als de teksten die tegenspreken. De toponymische literatuur van vóór 1850 heeft het probleem dat er onvoldoende historische vormen bij worden betrokken.
Heeft u ooit Merowingische, Karolingische, Ottoonse en laatmiddeleeuwse teksten gelezen? Ik wel! Ik heb voor een volle zaal in Trinity college in Dublin uit het fameuze Book of Kells voorgelezen en bij mijn eindexamen paleografie kreeg ik van professor Prevenier de opdracht een Merowingische oorkonde te lezen, tijdens een mondeling examen. Ik kan u verzekeren dat de grond toen onder mijn voeten verdween, want voor het examen was het niet nodig de teksten te kunnen lezen! Prevenier zei: ik geef u iets uit uw periode! Zon vraag was de schrik voor elke student. Voor het eerste woord van de eerste lijn heb ik bij het examen aan Prevenier uitstel gevraagd, maar de rest van de tekst kon ik wel lezen en deed dat ook, en ook de tweede lijn en ik begon aan de derde toen Prevenier zei: het is wel goed zo en toen had ik ook de naam van de oorkonder die vooraan stond. Samen met de andere vragen van dat examen werd ik met een 18/20 gequoteerd. In de opleiding van de toponymist, d.w.z. de Germaanse en Romaanse taalkunde en de Klassieke filologie zit het onderdeel paleografie niet in het lespakket. Het zou nochtans moeten! In mijn opleiding bij Adriaan Verhulst zat het onderdeel grondbeginselen van de plaatsnaamgeving wel in mijn leerpakket. Een groot deel van mijn thesis is daar ook op gebaseerd. Op het moment dat ik Het Land van Rijen schreef (tijdens de maanden augustus en september 1983) had ik er al les over gekregen, en Het Land van Rijen was maar een vingeroefening voor het grotere werk.
Mijn boek Julius Caesar in België werd o.m. gescreend door professor Marc Van Uytfanghe, klassiek filoloog! Maar ik heb u ook gesproken over mijn toponymische raadsman van destijds professor Jozef Van Loon van de UFSIA. Hij had mij meegedeeld, vóór ik u leerde kennen, dat zijn onderzoek over Antwerpen was afgerond en dat hij daar niet meer mee bezig was. Toen ik bij één van onze ontmoetingen bij jou over hem sprak, heb jij hem belachelijk gemaakt. Blijkbaar was hij in Leuven een generatiegenoot van u en u klasseerde hem als een stommerik (in de betekenis van dommerik).
Mijn onderzoek over Kontich is een opbouwen van de wetenschap, niet het uitvinden van warm water! Mijn uitgeleide over Van Passen op p. 250 van mijn thesis heeft mij wellicht DGO gekost want één van de leescommissarissen heeft mij dat kwalijk genomen (ik was jong en voortvarend, doch overtuigd). Adriaan Verhulst zelf heeft dat niet in rekening genomen: in zijn 40-jarige loopbaan als hoogleraar heeft hij mijn thesis met 18/20 gehonoreerd, inclusief deze toponymie, en hij beschouwde mijn thesis als een doctoraat (het onderwerp excentrische bezittingen durfde hij trouwens niet aan licentiestudent toevertrouwen: prof. H. Van Werveke in 1922 en prof. R. Doehaerd, waren er al op gedoctoreerd zonder uitkomst).
Het duidelijk maken dat Kontich niet van Condacum komt, en dat Kontich in de Merowingische tijd geen geografisch geheel vormde genoemd naar de samenvloeiing van Rupel en Schelde, waarin zelfs Antwerpen inbegrepen was (= stelling Van Passen), is een voorwaarde sine qua non om te komen tot de naamverklaring van Antwerpen uit Anduaeripae. De betrokkenheid van Kontich op de strategische samenvloeiing van Rupel en Schelde, die voortvloeit uit de stelling van Van Passen, staat in de weg voor de relatie van Antwerpen met deze samenvloeiing. De betrokkenheid van Antwerpen op die samenvloeiing is de hoeksteen van de verklaring om de beide oevers of anduaeripae, gedeeltelijk bewaard in de leuze van de abdij van St.-Bernards in Hemiksem omtrent den oever geneer ik mij en in de naam van de Rupel en het gehucht Noeveren.
U noemt Armand Sermon (cf. antwoorden op Sermon en link Aan A. Sermon, nog in detail op terug te komen) en Robert Nouwen: hun beider betogen werden reeds uitvoerig op deze blog weerlegd, cf. o.a. de link Antwoord op de aanklacht van Robert Nouwen in AVRA-Bulletin 2006 . Waarom heeft Armand Sermon geprobeerd bij de organisatoren van mijn lezing in Kortrijk tussen te komen om die te verhinderen? Wat voor methode is dat? Sermon, en de AVRA-auteurs Nouwen, Cuyt (cf. antwoorden op Cuyt 1-16) en Oost (cf. antwoorden 1 en 2 op Oost op deze blog) , die mijn boek in de grond trachtten te boren, behoren blijkbaar tot uw clan. Maar wat is hun gewicht? Cuyt verdedigde in 1987 de echtheid van de valse Sarapis-scherf van Kontich. Nou, nou
Van Robert Nouwen volgde ik ooit een lezing. Toen er vragen mochten worden gesteld kwam de vraag: hoe is het Christendom hier ontstaan? Zijn antwoord was: het kwam mee met de Romeinen. Ik vroeg daarop: Maar de Christenen werden door Rome toch vervolgd! Waarom? Jezus zegde toch geef aan de keizer wat de keizer toekomt? Hoe kwam dan het christendom tot hier in de Romeinse tijd?
Robert Nouwen kon op deze vraag niet antwoorden. Nochtans is hij blijkbaar een leerling van Hubert De Vijver, bij wie in de UFSIA een examenvraag kon zijn: waarom vervolgden de Romeinse keizers de christenen? (Nochtans dienden de christenen de keizer te geven wat hem toekwam). Wij in de UFSIA moesten dat weten, maar dr. Nouwen had geen antwoord.
Het antwoord bij Hubert De Vijver was: de vervolging van de christenen is gebaseerd op het feit dat de christenen één onderdeel niet erkenden van de samengestelde macht van de Romeinse keizer. Die samenstelling vindt plaats tijdens de opeenvolgende dictaturen van Julius Caesar en is de combinatie van de macht van de Consul (= militair), van de Tribunus Plebis (de bezitter van het veto in de Senaat) en van de Pontifex Maximus (het hoofd van de Romeinse godsdienst). Het is deze laatste functie van de Romeinse keizer die door de christenen niet werd erkend. Daarom werden ze dan ook vervolgd. Maar toen de godsdienst van de christenen eind 4de eeuw staatsgodsdienst werd, werd hun hoofd, de paus, automatisch zelf Pontifex Maximus. Daardoor is hij nu nog altijd in die fuctie de erfgenaam van de Romeinse keizer. Het is dan ook niet zo eigenaardig dat op de voorgevel van de St.-Pietersbasiliek in Rome in metershoge letters de naam van paulus V met de vermelding Pontifex Maximus voorkomt. Oorspronkelijk erkenden de Christenen de keizer van Rome niet als Pontifex Maximus! Daardoor moesten er velen het lot van martyrus ondergaan. Robert Nouwen wist dat niet.
Tussen u en mij, mijnheer Michiels, ligt een grens: de grens van de waarheid. Het zal voor iedereen duidelijk worden wie langs uw kant staat en wie langs de mijne.
Hans Rombaut
|