link zustersite www.bloggen.be/jcb
  • Julius Caesar in België: fundamenten, grondslagen, achtergronden en publicaties
  •  © Copyright 2006 Hans Rombaut, Het Wiel

    Alle teksten op deze weblog, ondertekend met Hans Rombaut, zijn auteursrechtelijk beschermd en mogen op geen enkele wijze worden verspreid of gebruikt of overgenomen, tenzij de auteur hiervoor toestemming heeft gegeven en mits de bron duidelijk wordt vermeld.

    Inhoud blog
  • Thuin: deel 2
  • Thuin: deel 1
  • Voorstelling Nationaal Biografisch Woordenboek deel 20
  • verschijning NBW deel 20
  • Antwoord 12/6 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006 (laatste deel)
  • Antwoord 12/5 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006
  • Antwoord 12/4op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006
  • Antwoord 12/3 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006
  • Antwoord 12/2 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006
  • Antwoord 12/1 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006
  • Antwoord 11 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-bulletin 2006.
  • Antwoord 10 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-bulletin 2006
  • Antwoord 9 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-bulletin 2006
  • Antwoord 8 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-bulletin 2006
  • Antwoord 7 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-bulletin 2006
  • Vademecum bij deze blog
  • Antwoord 6 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-bulletin 2006
  • Antwoord 5 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-bulletin 2006
  • Antwoord 4 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-bulletin 2006
  • Platteau: deel 2
  • Platteau: deel 1
  • Nota bij de publicatie van de inleiding van de thesis
  • Mededeling
  • verwijdering reacties
  • Argumentatie 2 tegen de uitspraken van Geert van de Plassche van 16 augustus 2008, 22u28
  • Argumentatie tegen de uitspraken van Geert Van de Plassche van 16 aug. 08, 22u28
  • Fonetische verwantschap tussen /b/ en /m/: een argument extra pro Sabis = Samme
  • Antwoord 3 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006
  • BELANGRIJK BERICHT!!
  • Wikipedia spelletjes
  • Lezing H. Rombaut Centrum voor Europese Cultuur: Caesar en het Scheldebekken
  • VIERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' DOOR ALFRED MICHIELS: JULIUS CAESAR GERMANICUS
  • DERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' VAN ALFRED MICHIELS: DE ANNALES FULDENSES
  • BIJKOMEND ARGUMENT IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' PLAGIAAT ALFRED MICHIELS: HISTOIRE? IS 'T WAAR? antwoord aan µALFRED £MICHIELS
  • TWEEDE BEWIJS DIEFSTAL ALFRED MICHIELS IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' - VILARIACUM-WILRIJK STAAT REEDS IN THESIS ROMBAUT 1985 p. 250
  • NIEUWE SITE n.a.v. Thesis-pagina's vroegste geschiedenis Antwerpen en Omgeving p204-254
  • HET BOEK 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' BEWIJST HET PLAGIAAT DOOR ALFRED MICHIELS
  • Het Land van Rijen oktober 1983- april 1984
  • Thesis-pagina's vroegste geschiedenis Antwerpen
  • tijdelijke sluiting discussieforum
  • Aan A. Sermon
  • De historische waarheid
  • Feiten en fabels p.63-p.77
  • Verderzetting discussie Antwerpen
  • 'eorum' en de fonetische verwantschap tussen /b/ en /m/
  • antwoord op Sermon zijn beschuldigingen
  • antwoord op nog enkele opmerkingen en vragen (G. Vandeplassche)
  • Antwoord 2 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006
  • Antwoord 1 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006
  • Antwoord op de aanklacht van Robert Nouwen in AVRA-Bulletin 2006
  • 'Steden des Tijds' Teleac 1990
  • Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Hans Rombaut: wetenschappelijke loopbaan (vervolg)
  • Hans Rombaut: wetenschappelijke loopbaan en lijst publicaties
  • Veritas filia temporis­­. Antwerpen en Anreppen, of de kwestie An- in samenstellingen
  • Plagiaat?
  • Waar verzamelde zich “op één plaats” de coalitie der Belgae?
  • Caesars castra bij de Aisne
  • Identificatie Noviodunum
  • Antwoord op Geert Vandeplassches ‘Slag bij Chestres’, deel 1, 2 en 3
  • Julius Caesar in België gelauwerd.
  • Et alia plurima
  • Portus Itius ontdekt!
  • Tweede antwoord van Hans Rombaut aan Leopold Winckelmans (eerste deel)
  • Antwoord op reactie L. Winckelmans
  • “Julius Caesar in België” in de gewone boekhandel:
  • De Beverburcht
  • Commentaren op “Julius Caesar in België”
  • Hoe kan u BESTELLEN
  • Straffe toeren 5
  • Straffe toeren 4
  • Straffe toeren 3
  • Straffe toeren 2
  • wat als u problemen met bestellen via e-mail ondervindt
  • recensie SEMafoor
  • bundel kritiek en antwoorden
  • voor boekhandelaars
  • Antwoord op Cuyt: deel 16
  • Antwoord op Cuyt: deel 15
  • Antwoord op Cuyt: deel 14
  • Antwoord op Cuyt: deel 13
  • Antwoord op Cuyt: deel 12
  • Antwoord op Cuyt: deel 11
  • Antwoord op Cuyt: deel 10
  • Antwoord op Cuyt: deel 9
  • recensie BOEKEN uitpers
  • Antwoord op Cuyt: deel 8
  • Antwoord op Cuyt: deel 7
  • Antwoord op Cuyt: deel 6
  • Antwoord op Cuyt: deel 5
  • Antwoord op Cuyt: deel 4
  • Antwoord op Cuyt: deel 3
  • Antwoord op Cuyt: deel 2
  • Antwoord op Cuyt: deel 1
  • Eerlijkheid duurt nog altijd het langst
  • Bedankt Laurent
  • Straffe Toeren 1
  • Straffe Toeren
  • reactie Hans op Roger: archeonet
  • Rombaut publiceerde de defensieve functie van de muur van Tongeren als eerste!
  • archeonet reactie Schupperke
  • reactie archeonet: Historici - archeologen, een onmogelijk huwelijk?
  • reactie archeonet: De Boze Wolf
  • archeonet: onsportieve reactie Guido Cuyt
  • nieuwe vragen
  • S.P.Q.R nieuwsbrief
  • Tip van de sluier onderaan linker- en rechterkolom
  • antwoorden meerkeuzevragen
  • ENGLISH SUMMERY
  • AGENDA voordrachten
  • wenst u een voordracht door Hans Rombaut
  • contact auteur
  • Knack: Julius Caesar was wél in België
  • Hans te gast in 'Memo' bij Hein De Caluwé op Radio 2
  • DE TELEGRAAF: zaterdag 17 juni 06
  • vrtnieuws.net
  • interview op één in 'de zevende dag' van 18 juni 06
  • Het nieuwsblad (De Gentenaar-Het Volk)
  • interview Radio 1 'Wilde geruchten': 16 juni 06
  • persoverzicht mediargus: 15 juni 06
  • Interview Klara 14 juni 06
  • Julius Caesar in België
  • Dankwoordje van de auteur
  • speciale editie van 'HET WIEL'
  • enkele kaartjes
  • illustratiemateriaal
  • Het Land van Rijen 13
  • Het Land van Rijen 12
  • Het Land van Rijen 11
  • Het Land van Rijen 10
  • Het Land van Rijen 9
  • Het Land van Rijen 8
  • Het Land van Rijen 7
  • Het Land van Rijen 6
  • Het Land van Rijen 5
  • Het Land van Rijen 4
  • Het Land van Rijen 3
  • Het Land van Rijen 2
  • Het Land van Rijen oktober 1983
  • Korte toelichting
  • Feiten en fabels p.72
  • Feiten en fabels p.77
  • Feiten en fabels p.76
  • Feiten en fabels p.75
  • Feiten en fabels p.74
  • Feiten en fabels p.73
  • Feiten en fabels p.71
  • Feiten en fabels p.70
  • Feiten en fabels p.69
  • Feiten en fabels p.68
  • Feiten en fabels p.67
  • Feiten en fabels p.66
  • Feiten en fabels p.65
  • Feiten en fabels p.64
  • Feiten en fabels p.63
  • Steden des Tijds: p.20
  • Steden des Tijds: p.12
  • Steden des Tijds: p.29
  • Steden des Tijds: p.28
  • Steden des Tijds: p.27
  • Steden des Tijds: p.26
  • Steden des Tijds: p.25
  • Steden des Tijds: p.24
  • Steden des Tijds: p.23
  • Steden des Tijds: p.22
  • Steden des Tijds: p.21
  • Steden des Tijds: p.19
  • Steden des Tijds: p.18
  • Steden des Tijds: p.17
  • Steden des Tijds: p.16
  • Steden des Tijds: p.15
  • Steden des Tijds: p.14
  • Steden des Tijds: p.13
  • Steden des Tijds: p.11
  • Steden des Tijds: p.10
    Foto

    Charlotte Dua:
    -Ontwerp kaft
    -Vormgeving kaartjes

    Foto
    Foto
    Foto
    Mijn favorieten
  • Bloggen.be
  • Gemeente Niel
  • Universa Press
  • Ecomuseum en Archief van de Boomse Baksteen (EMABB)
  • Publicaties HET WIEL, Tijdschrift voor de Geschiedenis van de Rupelstreek en Klein-Brabant
    Rondvraag / Poll
    1. Na de slag bij de Aisne (Bibrax, Chestres, zie tip van de sluier deel 1) vervolgt Caesar in 57 voor Chr. zijn opmars in westelijke richting. Bij de Suessiones (omgeving van Soissons) wil hij de burcht Noviodunum onmiddellijk bij de aankomst van zijn leger belegeren, maar hij doet dat niet. Waarom?
    a. De Auguren voorspellen een slechte afloop van de strijd
    b. Caesar acht de plaats strategisch gezien niet van belang en gaat er gewoon voorbij
    c. Het aantal manschappen in de burcht lijkt hem te groot
    d. De omwalling is te hoog en de gracht te breed
    Bekijk resultaat

    Rondvraag / Poll
    3. De Ambiani (omgeving van Amiens) geven zich in 57 voor Chr. na de Bellovaci en de Suessiones eveneens over aan de oprukkende troepen van Julius Caesar. Hun hoofdstad is Samarobriua. Dit is een Keltische naam met volgens de toponymie volgende betekenis:
    a. Burcht aan de Somme
    b. Bocht van de Somme
    c. Brug over de Somme
    d. Plaats om samen te komen
    Bekijk resultaat

    Rondvraag / Poll
    5. In vijandelijk gebied moest Caesar zich kunnen oriënteren, d.w.z dat hij vooral moest kunnen inschatten waar hij was en hoeveel tijd hij nodig had om zijn troepen van de ene plaats naar de andere te brengen en eventueel om op dezelfde plaats terug te keren. Aan de hand van welk hulpmiddel moet hij zich volgens de auteur van Julius Caesar in België hebben georiënteerd bij zijn opmars?
    a. De stand van de sterren
    b. Kaarten van het Romeinse leger
    c. De loop van de rivieren
    d. Het kompas
    Bekijk resultaat

    Julius Caesar in België
    Hans Rombaut
    De vroegste geschiedenis van Gallia Belgica historisch geografisch benaderd vanuit de Bello Gallico
    18-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.VIERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' DOOR ALFRED MICHIELS: JULIUS CAESAR GERMANICUS

    VIERDE BEWIJS IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' VAN DE DIEFSTAL DOOR ALFRED MICHIELS: SCHOL. ARAT.

    Met Germanicus zijn we eindelijk gekomen bij datgene waar het voor Alfred Michiels eigenlijk allemaal om gaat: wie vond nu de naamverklaring van Antwerpen uit de vormen “Anduaeripae” en “Ambaeduaeripae”?

    Alfred Michiels beweert natuurlijk dat hij die naamverklaring van Antwerpen heeft gevonden. Nadat ik hem over de mogelijke evolutie van de naam “Antwerpen” uit de samenstelling van “Anduae” (contractie van “Ambaeduae”) met “Ripae” had verteld, organiseerde hijzelf daartoe een interview tijdens de tweede helft van augustus 1989 met journaliste Caroline Vanneste. In dat interview eigent Alfred Michiels zich de vondst toe dat de naam Antwerpen voortkomt uit “Anduaeripae”. Dit verscheen in Gazet van Antwerpen eind augustus 1989 als een donderslag bij heldere hemel.

    Natuurlijk liet ik dit niet zomaar van mij afpikken. Als auteur van deze toponymische verklaring confronteerde ik hem met een mogelijke onvolkomenheid in deze etymologie. Hij verwachtte dan ook een correctie, wanneer ik de eerstvolgende keer tegen zijn diefstal reageerde. Maar die correctie kwam er niet: ik bevestigde de etymologie uit het Latijn via “Ambaeduaeripae” en “Anduaeripae” in De Standaard in september 1989. Daarop bedacht hij de zogenaamde val voor mij waarover hij spreekt in zijn leugenachtige pdf-file (die eind mei 2007 met de hulp van www.archeonet.be werd verspreid en die nog steeds op het worldwideweb te vinden is) maar ook in de krant De Morgen in september 1989.

    Doordat hijzelf toegeeft dat hij voor mij een valstrik organiseerde (d.w.z. dat hij openlijk toegeeft dat hij misleidende informatie aan de geschreven pers bezorgde), pleegt Alfred Michiels een persmisdrijf. Wat voor hem wellicht maar een bagatel lijkt, krijgt volgens de Belgische grondwet ineens enorme juridische proporties. Persmisdrijven zijn in België namelijk geen lichte misdaad, maar een assisenzaak! Dit heeft alles te maken met de Belgische grondwet van 1830 die zeer verregaand beïnvloed is door liberale ideeën, die o.m. de persvrijheid zeer hoog in het vaandel voeren. Zowel Gazet van Antwerpen en a fortiori De Morgen kunnen de heer Michiels nu voor assisen dagen. Het merkwaardige hierbij is nu dat ik hem de verdediging kan bezorgen die hem hiervan vrij pleit! Want wat hij beweert een val te zijn geweest (hiermee bedoel ik dus het interview dat hij gaf aan Gazet van Antwerpen in augustus 1989), was helemaal geen val! Wel was het ordinaire diefstal, maar dat is geen assisenzaak.

    Om Alfred Michiels van assisen te sparen zal Julius Caesar Germanicus, die we reeds in het “Derde Bewijs van de diefstal van Alfred Michiels” opvoerden, een primordiale rol spelen!

    Waarom had Michiels deze val nodig? De reden daarvan is dat ik hem na het verschijnen van zijn interview in Gazet van Antwerpen meedeelde dat de naamverklaring voor Antwerpen uit het post-klassiek Latijn “Anduaeripae” en “Ambaeduaeripae” niet helemaal correct was. Hij moest nu een mogelijke weerlegging van mij voor blijven. Hij wachtte dus af welke correctie er van mijnentwege zou komen, maar die kwam er niet. Zoals gezegd verscheen er in De Standaard van begin september 1989 wel een reactie van mij, maar daarin bevestig ik de vorm “Ambaeduaeripae” als mijn vondst.

    Wat doet nu Alfred Michiels ? Hij begint die vorm – die in zijn ogen uit het post-klassiek Latijn komt – te ridiculiseren. Hij roept de autoriteit in van zijn generatiegenoot prof. Jozef Van Loon in de op de spits gedreven dubbele bladzijden van De Morgen die later in september 1989 verschenen: “Ambaeduaeripae” zou zelfs geen Latijn zijn. Ik hoop voor prof. Jozef Van Loon dat hij de woorden die hem in de mond worden gelegd nooit heeft gezegd, m.a.w. dat de uitspraak “prof. Van Loon zegt: “Ambaeduaeripae” is zelfs geen Latijn” een zoveelste leugen van Alfred Michiels is (maar Michiels herhaalt dit in 2007 nog eens in zijn misdadige pdf-file, waarvan de verspreiding mee op de verantwoordelijkheid van www.archeonet.be berust). “Ambaeduaeripae” is wel degelijk puur klassiek Latijn. In het taalkundig onderzoek is dit moeilijk terug te vinden als men niet naar een gespecialiseerde bibliotheek (of een seminarie voor klassieke talen) gaat zoals de heer Michiels, die zich liever laat bedienen door loopjongens. Classicus Alfred Michiels blijft geloven in wat ik hem suggereerde, namelijk dat de samenstelling “Amboduo” geen klassiek Latijn is, maar post-klassiek Latijn. En inderdaad: in geen enkel modern Latijns repertorium vind je “amboduo” terug. Hij wijdt er dan ook een speciale kadertekst aan op p. 145 en 146 van zijn boek.

    Door de vormen “Ambaeduaeripae” en “Anduaeripae” als klassiek Latijn en Latijn tout court te verwerpen maakte Alfred Michiels het zichzelf wel heel erg moeilijk. Hij vindt echter een oplossing via een gefingeerde Keltische volksnaam “Ambiduesr(e)ipi”, die uit het Keltisch via het vulgair Latijn naar het laat-middeleeuwse “Ansdous + ripi” evolueert. Zijn oplossingen zijn aan de ene kant niet eenduidig maar van de andere zijde wel zeer creatief. Of om het anders te zeggen: Alfred Michiels maakt er nu een knoeiboel van. De etymologie die eruit voortvloeit en die hij publiceert in zijn boek in 2007 is gewoon fout.

    Centraal in zijn betoog staan de vormen “Andouerpenses”, “Andouerpis” en “Anderpus”, de eerste twee uit de “Vita Eligii” (ca. 700), de derde vorm staat vermeld op een munt (daterend uit de vroege 7de eeuw). Deze perfect uit het klassieke Latijn te verklaren vormen plaatst Alfred Michiels tussen een Keltische vorm “Ambidoues” of “Andoues” + “Repi” (p. 151 en 158-159) en een vorm die hij samenstelt uit het Latijn “Amboduo” via het oud-Franse telwoord, vermeld in het beroemde Chanson de Roland (volgens hem begin 11de eeuw, maar meestal ca. 1080 gedateerd) “Ansdous” + “Ripi” (p. 145-146). Dit maakt dat het samenstellende element “Andoue” in de naam Antwerpen chronologisch bekeken zowel vóór de vormen vermeld in de 7de eeuw als bij de latere evolutie van datzelfde “Andoue” een “s” krijgt toegevoegd. Zowel zijn Keltische reconstructies “Ambodoues” en “Andoues” (Michiels, p. 151 bovenaan) als het oud-Franse “Ansdous” bevatten een samengestelde vorm uitgaand op “s”. Precies omwille van de hinderlijke “s” in het midden van de samenstelling "Ambidoues + ripi" kunnen Michiels’ Keltische vorm “Ambidouesr(e)ipi” als zijn oud-Franse vorm “Ansdous” + “Ripi” niet in overeenstemming worden gebracht met de vormen “Andouerpis”, “Andouerpenses” en “Anderpus” uit de 7de eeuw. Die “s” krijg je er niet zomaar uit als die er eenmaal in zit, en je voegt ze ook niet zomaar toe als ze er voorheen niet in zat! Zeker niet in een omgeving als Antwerpen, die in die jaren zeker reeds Germaanstalig was (vergelijk met de “s” uit “Insula” bewaard in het toponiem “Rijsel” uit “Ter IJsel”, maar in het Frans “Lille”). Michiels verklaart de vormen uit de 7de eeuw als Latijnse varianten van “Ambidouesrepi” of “Andouesrepi” (Michiels, 2007, p. 159). De Keltische volksstam waarnaar volgens hem Antwerpen werd genoemd waren dus de “Ambidouesr(e)ipi” (zie ook de samenvatting van Michiels’ lezing op de website van het Antwerps Genootschap voor Geschiedenis).

    Dat komt ervan als je als classicus onvoldoende klassiek Latijn kent! Ik had in augustus 1989 voor de vorm “Anduaeripae” namelijk een verklaring uit het klassiek Latijn, maar de basis waarop die is gestoeld heb ik aan Alfred Michiels niet meegedeeld, omdat ik gealarmeerd was door de hardnekkigheid waarmee hij tevoren naar de referentie van Antwerpen in de uitgave van de “Annales Fuldenses” had gevraagd (cf. DERDE BEWIJS). De oorspronkelijke vorm “Anduaeripae” had ik hem echter al bekend gemaakt. Ik kon dat niet meer terugroepen en dus wist hij eigenlijk al te veel. Met een mogelijke falsaris voor mij, zou het nu zeer moeilijk worden om hem nog te ontmaskeren indien hij de bedoeling zou hebben om de naamverklaring voor Antwerpen te stelen.

    Vaststellend dat classicus Michiels tot in detail alle informatie noteerde die ik hem vertelde, gaf ik hem toch meer dan ik eigenlijk moest vertellen, evenwel zonder mijn bron prijs te geven. Ik vertelde hem dat ik in laat-Latijnse literatuur een vermelding van “Amboduo” had gevonden, een voorbeeld dus. Het voorbeeld was bovendien zelfs in het vrouwelijk: “ambaeduae quidem subtiles videntur stellae”, dus compleet passend bij “ripae”. Natuurlijk moest hij weten waar dit vandaan kwam. Ik dicteerde vervolgens “Schol. Arat., p. 296, 8”. U vindt de aanhaling in zijn boek p. 146 met verwijzing naar voetnoot 373 p. 222! Hij vroeg me nog: “wat is dat: Schol. Arat.?” Nu, dat heb ik hem niet verteld! Ik dacht toen: als het vanavond de laatste keer is dat ik met hem over de vroegste geschiedenis én de naamverklaring van Antwerpen spreek, dan moet hij er maar zelf zien achter te komen, waar dat vandaan komt! Nu heeft hij daar 18 jaar de tijd voor gehad en het is hem niet gelukt. Ik zei hem dus: “ik heb die verwijzing zo gevonden” en zo staat ze dan ook in zijn voetnoot 373 p. 222. Vele classici die vertrouwd zijn met de repertoria zullen nu wel lachen, want zij weten al lang waar dit uit vandaan komt, nl. uit de bekende “Thesaurus Linguae Latinae”, het repertorium bij uitstek voor de classicus en het klassieke Latijn! In zijn boek citeert Michiels het zelf twee keer, op p. 225 in voetnoten 437 en 438, ongetwijfeld op basis van gegevens die iemand anders hem heeft aangeleverd of die hij in een studie heeft gevonden waarvan hij dan maar de referentie heeft overgenomen. Dit laatste doen heel veel studenten in hun papers en thesissen, maar het is o zo gevaarlijk, als het werk wordt verbeterd door iemand die vertrouwd is met de literatuur en de repertoria. Ze vallen dan door de mand en krijgen tot hun eigen verbazing niet de punten die ze dachten te verdienen. Dit gebeurt nu ook met Alfred Michiels.

    Wellicht heeft hij radeloos gezocht in de repertoria die hij binnen zijn bereik vond naar een vorm in het post-klassiek Latijn verwant aan “Amboduo”, maar hij heeft die niet gevonden. Hij kwam niet verder dan de vormen uit het oud Frans, bijvoorbeeld in A.J. GREIMAS, ‘Dictionnaire de l’ancien Français jusqu’au milieu du XIVe siècle’, Parijs, 1968, waarin op p. 30 de vorm “Andos, -dui” te vinden is, met verwijzing naar “Ambesdous, Ansdous” p. 26, met daarbij “adj. Pl. – Ambedui, Andui (1080, Roland) (Lat. Ambos Duos)”.

    “Amboduo” vindt men namelijk terug, en m.i. alleen daar, in de “Thesaurus Linguae Latinae”, vol. I, Leipzig, 1900, kol. 1866: “Amboduo, -ae: Schol. Arat, p. 296, 8, ‘ambaeduae quidem subtiles videntur stellae’ [valachice: aminda, ital.: amedue, francogallice vet.: andui]!!!

    Wat is nu “Schol. Arat.” in de “Thesaurus”? “Schol. Arat” verwijst naar het gedicht “Phaenomena” van de Griekse dichter Aratos, waarvan 3 Latijnse versies bestaan, de “Scholia et glossemata in Arati Phaenomena”, waarvan de versie in hexameter op naam staat van de auteur Caius Julius Caesar Germanicus, kleinzoon via dubbele adoptie van Augustus en broer van de latere keizer Claudius. Germanicus werd geboren in 14 voor Chr. Hij overleed (wellicht t.g.v. vergiftiging) in 19 na Chr. Germanicus was in het Romeinse Rijk de meest geliefde telg uit de familie van de Julii en voorbestemd om keizer te worden. De Latijnse vertaling van Aratus' Phaenoomena wordt dus aan hem toegeschreven. Als men weet dat het Klassieke Latijn maar gedurende ongeveer een eeuw heeft bestaan en dan nog voornamelijk literair, nl. vanaf Caesars “De Bello Gallico” tot en met de schrijvers in de periode van Augustus (Livius, Vergilius, Horatius…), dus vanaf ca. 50 BC tot 50 AD, dan beseft iedereen wel dat het Latijnse gedicht waar de “Thesaurus” hier naar verwijst, vertaald is uit het Grieks in de volle periode van het klassieke Latijn. Mogelijk (wellicht) heeft Germanicus hierbij wel de hulp gehad van een van de beroemde schrijvers uit de Pax Augustea, wat het “klassiek latinistische” karakter van dit “Ambaeduae” nog versterkt. “Schol. Arat.” in de “Thesaurus Linguae Latinae” verwijst naar de uitgave van het gedicht van Aratus in het Latijn, door J. Th. BUHLE, Leipzig, 1801. Aratos zelf was een Hellinistisch dichter die leefde van omstreeks 315 tot 245 voor Chr. Er zijn twee gedichten van hem bewaard, waarvan het in het Latijn vertaalde gedicht “Phaenomena” in hexameter 732 verzen lang is. Het gedicht “Phaenomena” handelt over het heelal, de sterren en de geografie. Het fragment dat in de “Thesaurus” werd geciteerd is dus exemplarisch! De Latijnse bewerking dateert zeker van vóór 19 na Chr.

    Hoe gering het aantal vermeldingen van “Amboduo” in het klassieke Latijn ook is, de “Thesaurus” toont onmiddellijk aan dat het woord op zeer brede geografische basis heeft voortgeleefd: als “aminde” in Roemenië (hiervoor staat “valachice”), als “amedue” in Italië en als “Andui” in het oud Frans!

    Dat het telwoord “Ambaeduae” in het oud Frans “Andui” wordt, laat ons toe een post-klassieke vorm in het Latijn te reconstrueren nl. de nog in het vrouwelijk verbogen vorm “Anduae”. Gekoppeld aan “Ripae” geeft dit een even klassieke toponymische vorming van de plaatsnaam “Antwerpen” uit “Anduaeripae” als “Saverne” wordt teruggevoerd tot “Tres Tabernae”, de plaats “Ripon”, vanwaar de H. Willibrord afkomstig was, tot “Ripae” of Michiels’ eigen verklaring voor Duffel uit Duo Flumina (p. 77).

    Het toppunt is nu dat classicus Alfred Michiels, niet op de hoogte zijnde dat “Amboduo” klassiek Latijn is, op p. 157 van zijn boek het zijns inziens laat-Latijnse “Amboduo” laat ontstaan onder invloed van het Keltisch! Wat een taalkundige blunder. En zo iemand durft mij op het worldwideweb, verspreid met de hulp van www.archeonet.be, te verwijten dat ik onvoldoende Latijn ken. Zo iemand, die niet terugschrikt voor ordinaire wetenschappelijke diefstal die ik verschillende malen zwart op wit kan bewijzen, krijgt een klankbord via het Antwerps Genootschap voor Geschiedenis. Voormalig voorzitter, wijlen professor Walter Couvreur, moest het weten! Zo iemand krijgt de steun van Dr. Robert Nouwen, die zijn doctoraat over Tongeren fundeerde op een stelling uit een artikel van mij uit 1990 (wetenschappelijke diefstal, mij gesignaleerd in 1994 door mijn vroegere collega Olivier Debaere; het doctoraat mij bezorgd door leescommissaris prof. dr. W. Clarysse). Zo iemand krijgt de steun van voormalig stadsarcheoloog Tony Oost “voor de promotie van zijn boek” (weer een loopjongen). Zo iemand krijgt de steun van Guido Cuyt, die in 1987 probeerde de valse Sarapis-scherf van Kontich voor echt te laten doorgaan (ontmaskerd in 2002-2003 door, jawel, nogmaals dezelfde Willy Clarysse). Waar kwam die valse scherf volgens de AVRA-bulletin nu ook weer vandaan? O ja, van een grapjas. Maar zijn naam hebben ze (nog altijd) niet bekend gemaakt.


    Hans Rombaut


    17-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.DERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' VAN ALFRED MICHIELS: DE ANNALES FULDENSES

    DERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL VAN ALFRED MICHIELS: DE ANNALES FULDENSES IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN'

    Op de website van het Antwerps Genootschap voor Geschiedenis vinden we sinds kort de samenvatting van de lezing die Alfred Michiels op 4 december 2007 hield voor dit eerbiedwaardige Genootschap. De vereniging bracht mij met enige fierheid van de voorbeeldige ijver van de heer Michiels op de hoogte. We hebben de samenvatting direct, maar met enige verwondering gelezen.

    Wat blijkt? De heer Michiels rangschikt de “Annales Fuldenses” onder de betrouwbare bronnen voor de vroege geschiedenis van Antwerpen. Dit is wel verwonderlijk

    De “Annales Fuldenses” zijn immers helemaal niet zo betrouwbaar voor de geschiedenis van Antwerpen als ze op het eerste zicht wel lijken. Door de studies van de Nederlandse historicus en toponymist D.P. Blok over de Noormanneninvallen en de handelsplaats Dorestad rees er vanaf 1978 en zeker vanaf 1981 serieuze twijfel over deze bron, en nog wel precies over dat gedeelte waarin Antwerpen voorkomt, dat is het deel vanaf het jaar 823 tot en met het jaar 838. Met D.P. Blok begonnen ook andere specialisten aan de “Annales Fuldenses” te twijfelen, o.m. ook Adriaan Verhulst. In het bijzonder op aanraden van mijn toenmalige collega bij Verhulst, George Declercq, die mijn onderzoek over de vroegmiddeleeuwse geschiedenis van Antwerpen volgde, maakte ik in de loop van 1987 een diepgaande kritische studie van deze bron met bijzondere aandacht voor de vroegste geschiedenis van Antwerpen. De neerslag daarvan verscheen in de “Bulletin van de Antwerpse Vereniging voor Bodem- en Grotonderzoek”, jaargang 1988, nr. 2, p. 1-13. De integrale tekst van deze studie plaatsten we reeds op de zusterblog, want het tijdschrift is zeer moeilijk te vinden. Wie het daadwerkelijk wil raadplegen kan dat in de bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap in Antwerpen, waar ik een kopie deponeerde.

    Tijdens een van mijn laatste ontmoetingen in 1989 bij de heer Michiels thuis sprak ik met hem over deze “Annales Fuldenses” in verband met Antwerpen. Daarbij citeerde ik de passus die hij in zijn boek p.106 weergeeft: “Nordmanni Antwerpam civitatem incendunt”. Dit citaat is echter niet volledig, want er staat nog heel wat voor en er volgt: “similiter et Witlam emporium iuxta ostium Mosae fluminis, et a Frisionibus tributum acceperunt”. De gehele passage luidt dus in het Nederlands: “De Noormannen brandden de civitas Antwerpen plat tegelijkertijd met het emporium Witla aan de monding van de Maas, en van de Friezen ontvingen ze een schatting”. Daarnaast staat het woord “Anno” of “A°” zoals Michiels het citeert niet in de tekst van de bronnenuitgaven. Ik zeg hier heel bewust ‘bronnenuitgaven’, meervoud dus, want de tekst werd tweemaal uitgegeven. De volledige passage vindt u op de zustersite onder “Studie Vermelding Antwerpen Annales Fuldenses 836” p. 1.

    Wat ik aan Alfred Michiels toen niet vertelde was dat er problemen bestonden rond de authenticiteit van de “Annales Fuldenses”. Niet dat ik dat niet wilde doen, maar in het kader van de monologen die ik bij Alfred Michiels hield over de vroegste geschiedenis van Antwerpen, was deze moeilijke bronnentraditie van de “Annales Fuldenses” iets te hinderlijk om aan bod te laten komen.

    Wel deelde ik hem mee wie de auteur van de “Annales Fuldenses” was, nl “Einhard” of nog beter “Eginhard”, en ik zei ook dat deze persoon ooit verbleef in de abdij van Fulda en dat de “Annales Fuldenses” vandaar hun naam hebben gekregen. Ook vertelde ik dat Einhard de gebeurtenissen anno 836 nog als tijdgenoot meemaakte. Michiels noteerde dit zorgvuldig, vroeg terloops ook op welke pagina van de bronnenuitgave die tekst stond en noteerde de pagina die ik hem aanwees. Ik kreeg echter niet de gelegenheid om alles te vertellen, want mijn tijd bij Alfred Michiels was beperkt.

    In zijn boek “Andouerpis Antwerpen” publiceert Alfred Michiels in 2007 zonder enige schroom al deze gegevens, o.m. ook dat Eginhard behoorde tot de abdij van Fulda. Volgens hem was hij een monnik van deze abdij. Dit laatste is natuurlijk niet het geval. Eginhard, zoals ik de auteur noemde, is niemand minder dan de beroemde Einhard. Hij was nooit monnik in Fulda, maar wel de zeer bekende biograaf van Karel de Grote, geboren omstreeks 770 en overleden op 14 maart 840. Hij was getrouwd met Imma. Na haar dood in 836 trad hij als monnik in zijn lievelingsklooster, de abdij van Seligenstadt, dus niet in de abdij van Fulda. Wel had hij in Fulda als kind of als jongeling zijn opleiding genoten. Hij was dus al 66 maar nog in leven in 836 wanneer de “Annales Fuldenses”, ook “Rijksannalen” genoemd, de verwoesting van Antwerpen en Witla vermeldden.

    Deze Einhard was tijdens zijn publieke carrière ook lekeabt geweest van verschillende belangrijke vroegmiddeleeuwse abdijen, o.m. van de abdijen van St.-Pieters en St.-Baafs van Gent. Daarom kreeg hij een biografie in het “Nationaal Biografisch Woordenboek”, dl. II, Brussel, 1966 door R. Van Caenegem. Deze R. Van Caenegem vermeldt in die biografie trouwens expliciet dat Einhard ten onrechte als auteur van de “Rijksannalen” wordt beschouwd, nl. op de overgang van kol. 191 naar 192!

    Het onterechte auteurschap van Einhard van dit gedeelte van de “Annales Fuldenses” komt voort uit een welbepaalde kopie van de “Annales Fuldenses” van het begin van de 10de eeuw, het handschrift 1, waarin na het jaar 838 de frase “hucusque Enhardus” (“tot hier Einhard”) werd geïnterpoleerd. In 1826 geeft G. Pertz het eerste gedeelte van deze “Annales” uit op basis van dit handschrift en vermeldt dan ook argeloos Einhard als auteur (“Annalium Fuldensium pars prima inde ab anno 680 usque ad annum 838 auctore Einhardo”).

    Omdat Einhard zo’n hoge ambtenaar was in het rijk van Karel de Grote en Lodewijk de Vrome kregen de “Annales Fuldenses” van toen af de naam van “Rijksannalen”. In vele abdijen en scriptoria werden er kopieën van gemaakt, zodat het inderdaad eigenlijk reeds sinds het midden van de 10de eeuw is dat de “Annales Fuldenses” ook als “Rijksannalen” kunnen worden beschouwd.

    Na 1826 ontdekte men echter andere versies van de “Annales Fuldenses”. Belangrijk is dat deze handschriften Einhard niet vermelden. Daarom gaf in 1891 F. Kurze deze “Annales Fuldenses” opnieuw uit met vermelding van de andere handschriften. Uitgever Kurze stelde echter het auteurschap van Einhard uit het eerste handschrift niet in vraag. Dat deed S. Hellmann in 1909! Hij noemt het gedeelte van de tekst dat door het eerste handschrift, en door de uitgevers Pertz en Kurze aan Einhard werd toegeschreven (het deel vanaf het jaar 823 tot 838) terecht “Pseudo-Einhardus”. Einhard was immers nooit monnik in Fulda geweest en hij verbleef op het moment dat deze “Annales” ontstonden in Seligenstadt, niet in Fulda.

    Mijn studie over de “Annales Fuldenses” gaat voort op Hellmann, die wel het auteurschap van Einhard compleet op de helling heeft gezet, maar daarom nog niet de gegevens die erin vermeld worden. D.P. Blok doet dat echter wel, op basis van een veel langere tekst, de “Annales Bertiniani” (een gelijkaardige bron, maar ontstaan langs West-Frankische zijde). Daarin worden een aantal van dezelfde gebeurtenissen verhaald, de passage over Antwerpen echter niet. Daarom negeert Blok de “Annales Fuldenses” volledig. Mijns inziens een foute conclusie, want het oudste handschrift dateert toch al van het begin van de 10de eeuw. Enkel de auteur klopt niet.

    In mijn studie toon ik zeer duidelijk aan dat de “Annales Fuldenses” als historische bron wel betrouwbaar zijn, ook de passus over Antwerpen anno 836 die vermeld wordt. Met Hellmann ga ik akkoord dat de compilatie van tenminste 4 teksten (een stuk tot het jaar 823, een tweede deel van 823 tot 838, een derde deel van 838 tot 863 en een vierde van 863 tot 887) moet zijn ontstaan tussen 882 en 887. Hierin interesseert mij natuurlijk de “Vorlage” waarin Antwerpen voorkomt. De originaliteit van deze tekst wordt niet in vraag gesteld. Ook niet door Hellmann. Misschien was hij zelfs wat langer, en stonden er feiten in van vóór 823 en liep hij ook nog door na 838, maar werden die passages niet in de compilatie opgenomen. De originele versie van het onderdeel van de “Annales Fuldenses” waarin de verwoesting van Antwerpen wordt vermeld (de periode 823-838) moet op basis van mijn inwendig-kritisch onderzoek ontstaan zijn tussen 839 en 855 (zie mijn studie uit 1988 p. 4 einde van de voorlaatste paragraaf) en is dus quasi contemporain aan het jaar 836. Ik heb deze erg ingewikkelde bronnenoverlevering bij Michiels thuis niet vermeld. U begrijpt dat het zo al moeilijk genoeg was en wist ik veel dat hij mijn onderzoek op zijn naam wilde schrijven… Hij begeeft zich dan ook op uiterst glad terrein.

    Dit betekent dus dat de heer Alfred Michiels over de problemen met deze tekst totaal onwetend was. Hij kent bijgevolg het citaat over Antwerpen enkel via mij. Hij wist niet dat in dezelfde tekst “similiter” Witla aan de Maasmonding wordt geciteerd evenals de belasting die de Noormannen innen bij de Friezen. Daarom kan Alfred Michiels ook niet zien dat Sigebert van Gembloux in de 11de eeuw voor het jaar 836-837 een versie van de “Annales Fuldenses” gebruikte toen hij zijn “Chronicon” schreef. Nochtans is het duidelijk dat het citaat van Sigebert op p. 107 van Michiels’ boek schatplichtig is aan de passage uit de “Annales Fuldenses” die volledig wordt aangehaald op p. 1 van mijn artikel van 1988.

    Maar er is meer. Doordat ik de ingewikkelde bronnenoverlevering van de “Annales Fuldenses” aan Alfred Michiels niet heb kunnen vertellen, heeft Alfred Michiels in 1989 ook niet voldoende kunnen noteren wat nodig was om in 2007 over de “Annales Fuldenses” te kunnen schrijven zonder zijn diefstal verborgen te houden. Nu volgt het ene accident na het andere.

    De uitgave van Pertz uit 1826 is hem totaal onbekend en komt dan ook niet voor in zijn bibliografie. Wel citeert hij de uitgave van Kurze uit 1891, die in zijn bibliografie terug te vinden is p. 188 onder de letter E als “Einhardi Fuldenses Annales”, een draak van een titel als je die vergelijkt met die van Kurze: “Annales Fuldenses sive Annales Regni Francorum orientalis ab Einhardo…”.

    Maar wat zou de rechter van ons commentaar zeggen bij Michiels’ voetnoot nr. 285 op p. 218, de voetnoot waarnaar hij verwijst op p.106, waar hij de “Annales Fuldenses” zogezegd citeert? Deze voetnoot nr. 285 vermeldt de uitgave van F. Kurze uit 1891, met als pagina 360. De tekst over Antwerpen bij Kurze staat echter helemaal niet op p. 360 maar op p. 27! Dit is niet zomaar toeval! De bewuste p. 360 is namelijk de bladzijde waarop in de uitgave van Pertz uit 1826 de passage over Antwerpen staat! Zoals gezegd kent Alfred Michiels de uitgave van Pertz niet! Waar komt dan dat paginanummer vandaan? Ik heb bij Michiels gewoon bij toeval de pagina van de editie van Pertz geciteerd als de pagina bij Kurze. Michiels heeft toen gewoon het paginanummer van de verkeerde editie opgeschreven. Ik herinner mij nog goed dat Alfred Michiels me op zeker ogenblik vroeg op welke pagina de tekst over Antwerpen in de uitgave van de “Annales Fuldenses” stond. Ik antwoordde hem: “dat moet ik even nakijken in de voetnoten”, waarop ik naar de betreffende bladzijde 9 van mijn artikel uit 1988 bladerde, en vervolgens met mijn vinger voetnoot 8 volgde tot aan “p. 360”, dit is de pagina uit Pertz. Direct na “p. 360” volgt echter een kommapunt. De voetnoot loopt verder met de titel van de tweede uitgave van de “Annales Fuldenses”, die van F. Kurze, maar ik moest toen van mevrouw Michiels weg en mijn vinger ging niet voorbij de naam van Kurze. Alfred Michiels volgde mijn vinger, die doorschoof tot aan de naam Kurze, met de grootste aandacht, maar zag niet dat de voetnoot nog een paar regels langer was! Wellicht omdat het in vele bronnenuitgaven gebruikelijk is dat een uitgever van een bron na de titel van het uitgegeven werk wordt vermeld, interpreteerde Michiels p. 360 als de bewuste bladzijde uit Kurze (als bewijs: zie onze zusterblog, Annales Fuldenses, p. 9).

    Bij toeval maakte ik nog een foutje, nl. de titel van de reeks van de M.G.H. waarin de uitgave van F. Kurze in 1891 verscheen: ik citeerde die als “SS. (Scriptores) Rerum Germanorum”, terwijl ze in werkelijkheid “SS. Rerum Germanicarum” heet. Dit laatste is dus iets helemaal anders. De beroemde Romeinse generaal Germanicus was zelf helemaal geen Germanus! Het is dan toch wel lachwekkend dat onderaan p. 188 in Michiels’ “Andouerpis Antwerpen”, Rumst, 2007 “M.G.H., SS. Rerum Germanorum, 7, 1891” staat en dat hij als classicus niet heeft opgemerkt dat er iets schortte met de titel van deze reeks bronnenuitgaven, die totaal niets met de Germanen te maken heeft, maar wel met het Germaanse gedeelte van het Frankische Rijk of het H. Roomse Rijk der Duitse Natie!

    U kunt dan wel geloven hoe blij ik ben met het verschijnen van Michiels’ boek. Ik heb er 18 jaar op moeten wachten. Dat hij samen met zijn trawanten “pugnis et calcibus” mijn reputatie veel schade heeft kunnen toebrengen ondervind ik inmiddels dagelijks. Zo daagden op mijn lezing in Boom op 13 december 2007 slechts 10 mensen op. Maar op lange termijn kan nu eindelijk elke belangstellende lezen en nagaan wie van ons beiden hier het daadwerkelijke onderzoek naar de vroege geschiedenis en de naamverklaring van Antwerpen verrichtte.

    Professor Els Witte vertelde me nog onlangs de boutade: “wij historici werken eigenlijk voor eeuwigheid”. Hoewel ik als historicus a-religieus ben, vond ik in haar uitspraak een religieus element en dat zit er onmiskenbaar in. Religie zoekt naar de ultieme “waarheid”. Zo is voor de katholieken Jezus “de weg, de waarheid en het leven”. De geschiedenis zoekt echter naar de waarheid op basis van controleerbare gegevens. Geschiedenis is de praktische toepassing van het spreekwoord “Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel”. Ik gebruikte elders voor deze strijd de woorden: “cum lenitate veritatis”. Daar voeg ik nu “pugnax” aan toe: “met de kalmte van de waarheid strijdvaardig”


    Hans Rombaut


    07-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BIJKOMEND ARGUMENT IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' PLAGIAAT ALFRED MICHIELS: HISTOIRE? IS 'T WAAR? antwoord aan µALFRED £MICHIELS
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    BIJKOMEND ARGUMENT IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' PLAGIAAT ALFRED MICHIELS:

    Mijnheer Michiels,

    U schrijft leugens op onze blog, net zoals u liegt wanneer u zegt dat Gysseling in 1960 de etymologie van Kontich uit Condacum weerlegt. Gysseling deed dat niet. Het Contiacum van Grandgagnage uit 1833 was na het onderzoek over deze naam door Pottmeyer begin 20ste eeuw, maar vooral door K. Roelandts en R. Van Passen, "De toponymie van Kontich en Lint", uit 1962 en het doctoraat van K. Roelants, "Bijdrage tot de studie van de Vlaamsche -acum namen", Leuven, 1944 volledig achterhaald. U laat de studies van K. Roelandts en R. Van Passen gewoon onvermeld. Dat kan niet en het heeft niets te maken met uw verontschuldiging dat het betreffende gedeelte van uw boek vulgariserend is. Voor de leek dient u weliswaar summier maar nog preciezer de stand van de wetenschap te verhalen. Dat is vulgariseren en daartoe bent u niet bij machte. Ik geef daartoe het volgende sprekende voorbeeld.


    Ik vertelde u in 1989 dat de etymologie van Kontich en Kumtich dezelfde was. Ik bedoelde daarmee het systeem –acum en –iacum zoals Karel Roelandts het in zijn doctoraat heeft uiteengezet en waarop Maurits Gysseling heeft verder gebouwd. U heeft mijn woorden toen naarstig genoteerd, maar u interpreteerde “etymologie” niet als het systeem van de naamgeving, maar als de verklaring van het toponiem Kontich zelf, met name uit Contiacum. Zo staat het ook in uw boek bladzijde 80. Maar Kumtich komt etymologisch helemaal niet van Contiacum. Dat is al lang bekend. Het komt namelijk van Comitiacum. Voor Kontich uit Contiacum ging ik te rade bij de toponymist Jozef Van Loon, die Kontich reconstrueerde tot Contacum. Daarvan vindt u de wetenschappelijke verwijzing in mijn thesis op p. 241 voetnoot 108. Ik nodig alle lezers uit om te lezen wat ik in mijn thesis uit 1985 bovenaan p. 241 schreef met daarenboven de zeer eerlijke verwijzing naar J. Van Loon in noot 108! Mijn promotor Verhulst vond overigens dat deze voetnoot niet moest blijven staan. Maar mijn thesis was voor dat gedeelte al getypt met een handmatige schrijfmachine en ik argumenteerde voor het behoud ervan. Gelukkig maar.


    Voor de toponymie van Kumtich uit Comitiacum heb ik professor R. Van Uytven geraadpleegd, een historicus Moderne Tijden, die zijn carrière uitbouwde als mediëvist en die zich eveneens op het vlak van de toponymie heeft begeven (waar hij dus volgens u ook geen kaas van kan gegeten hebben) in het artikel Kumtich in ‘Gemeenten van België. Geschiedkundig en Administratief Geografisch Woordenboek van België’, dat in 4 delen door het Gemeentekrediet is uitgegeven in 1980-1982. Waar was die etymologie voor Kumtich op gebaseerd? Ik vroeg aan Van Uytven naar de herkomst van zijn Comitiacum. Hij deelde ze me persoonlijk mee. De uitleg daarvan vindt u verder op p. 241 van mijn thesis uit 1985, met vermelding van de voorbeelden die ik voor mijn gedurfde stelling dat Kontich niet gelijk zou zijn aan Condacum aanvoerde: Kumtich uit Comitiacum, Blerik uit Blariacum.


    Zelfs de oude geschiedenis van het toponymisch onderzoek van Kontich staat in mijn tekst die doorloopt op p. 242 vermeld: de auteur van Kontich in Förstermann, Altdeutsches Namenbuch, 1910 was H. Pottmeyer, die reeds een identiteit van de etymologie tussen Kumtich en Kontich had geponeerd! Ook die identiteit van Pottmeyer weerleg ik op basis van de oude vormen van Kontich en Kumtich, die verschillend zijn.


    U verwijt me van toponymie geen kaas te hebben gegeten. Mag ik u eens wat zeggen, mijnheer Michiels? De wetenschap van de toponymie begint pas als een mediëvist de namen uit een oude tekst heeft ontcijferd. De studie van de taalkundige evolutie van een toponiem gebeurt op basis van de plaatsnamen die men heeft gelezen in oude teksten vanaf de Merowingische tijd tot het einde van het Ancien Régime, vaak zelfs in kopievorm. De filologische theorie vervalt meteen als de teksten die tegenspreken. De toponymische literatuur van vóór 1850 heeft het probleem dat er onvoldoende historische vormen bij worden betrokken.


    Heeft u ooit Merowingische, Karolingische, Ottoonse en laatmiddeleeuwse teksten gelezen? Ik wel! Ik heb voor een volle zaal in Trinity college in Dublin uit het fameuze Book of Kells voorgelezen en bij mijn eindexamen paleografie kreeg ik van professor Prevenier de opdracht een Merowingische oorkonde te lezen, tijdens een mondeling examen. Ik kan u verzekeren dat de grond toen onder mijn voeten verdween, want voor het examen was het niet nodig de teksten te kunnen lezen! Prevenier zei: ik geef u iets uit uw periode! Zo’n vraag was de schrik voor elke student. Voor het eerste woord van de eerste lijn heb ik bij het examen aan Prevenier uitstel gevraagd, maar de rest van de tekst kon ik wel lezen en deed dat ook, en ook de tweede lijn en ik begon aan de derde toen Prevenier zei: het is wel goed zo en toen had ik ook de naam van de oorkonder die vooraan stond. Samen met de andere vragen van dat examen werd ik met een 18/20 gequoteerd. In de opleiding van de toponymist, d.w.z. de Germaanse en Romaanse taalkunde en de Klassieke filologie zit het onderdeel paleografie niet in het lespakket. Het zou nochtans moeten! In mijn opleiding bij Adriaan Verhulst zat het onderdeel “grondbeginselen van de plaatsnaamgeving” wel in mijn leerpakket. Een groot deel van mijn thesis is daar ook op gebaseerd. Op het moment dat ik ‘Het Land van Rijen’ schreef (tijdens de maanden augustus en september 1983) had ik er al les over gekregen, en ‘Het Land van Rijen’ was maar een vingeroefening voor het grotere werk.

    Mijn boek ‘Julius Caesar in België’ werd o.m. gescreend door professor Marc Van Uytfanghe, klassiek filoloog! Maar ik heb u ook gesproken over mijn toponymische raadsman van destijds professor Jozef Van Loon van de UFSIA. Hij had mij meegedeeld, vóór ik u leerde kennen, dat zijn onderzoek over Antwerpen was afgerond en dat hij daar niet meer mee bezig was. Toen ik bij één van onze ontmoetingen bij jou over hem sprak, heb jij hem belachelijk gemaakt. Blijkbaar was hij in Leuven een generatiegenoot van u en u klasseerde hem als “een stommerik” (in de betekenis van dommerik).


    Mijn onderzoek over Kontich is een opbouwen van de wetenschap, niet het uitvinden van warm water! Mijn uitgeleide over Van Passen op p. 250 van mijn thesis heeft mij wellicht DGO gekost want één van de leescommissarissen heeft mij dat kwalijk genomen (ik was jong en voortvarend, doch overtuigd). Adriaan Verhulst zelf heeft dat niet in rekening genomen: in zijn 40-jarige loopbaan als hoogleraar heeft hij mijn thesis met 18/20 gehonoreerd, inclusief deze toponymie, en hij beschouwde mijn thesis als een doctoraat (het onderwerp ‘excentrische bezittingen’ durfde hij trouwens niet aan licentiestudent toevertrouwen: prof. H. Van Werveke in 1922 en prof. R. Doehaerd, waren er al op gedoctoreerd zonder uitkomst).

    Het duidelijk maken dat Kontich niet van Condacum komt, en dat Kontich in de Merowingische tijd geen geografisch geheel vormde genoemd naar de samenvloeiing van Rupel en Schelde, waarin zelfs Antwerpen inbegrepen was (= stelling Van Passen), is een voorwaarde sine qua non om te komen tot de naamverklaring van Antwerpen uit Anduaeripae. De betrokkenheid van Kontich op de strategische samenvloeiing van Rupel en Schelde, die voortvloeit uit de stelling van Van Passen, staat in de weg voor de relatie van Antwerpen met deze samenvloeiing. De betrokkenheid van Antwerpen op die samenvloeiing is de hoeksteen van de verklaring “om de beide oevers” of “anduaeripae”, gedeeltelijk bewaard in de leuze van de abdij van St.-Bernards in Hemiksem “omtrent den oever geneer ik mij” en in de naam van de Rupel en het gehucht Noeveren.



    U noemt Armand Sermon (cf. antwoorden op Sermon en link Aan A. Sermon, nog in detail op terug te komen) en Robert Nouwen: hun beider betogen werden reeds uitvoerig op deze blog weerlegd, cf. o.a. de link Antwoord op de aanklacht van Robert Nouwen in AVRA-Bulletin 2006 .
    Waarom heeft Armand Sermon geprobeerd bij de organisatoren van mijn lezing in Kortrijk tussen te komen om die te verhinderen? Wat voor methode is dat? Sermon, en de AVRA-auteurs Nouwen, Cuyt (cf. antwoorden op Cuyt 1-16) en Oost (cf. antwoorden 1 en 2 op Oost op deze blog) , die mijn boek in de grond trachtten te boren, behoren blijkbaar tot uw clan. Maar wat is hun gewicht? Cuyt verdedigde in 1987 de echtheid van de valse Sarapis-scherf van Kontich. Nou, nou…


    Van Robert Nouwen volgde ik ooit een lezing. Toen er vragen mochten worden gesteld kwam de vraag: “hoe is het Christendom hier ontstaan?” Zijn antwoord was: “het kwam mee met de Romeinen”. Ik vroeg daarop: “Maar de Christenen werden door Rome toch vervolgd! Waarom? Jezus zegde toch geef aan de keizer wat de keizer toekomt? Hoe kwam dan het christendom tot hier in de Romeinse tijd?”


    Robert Nouwen kon op deze vraag niet antwoorden. Nochtans is hij blijkbaar een leerling van Hubert De Vijver, bij wie in de UFSIA een examenvraag kon zijn: “waarom vervolgden de Romeinse keizers de christenen? (Nochtans dienden de christenen de keizer te geven wat hem toekwam)”. Wij in de UFSIA moesten dat weten, maar dr. Nouwen had geen antwoord.


    Het antwoord bij Hubert De Vijver was: de vervolging van de christenen is gebaseerd op het feit dat de christenen één onderdeel niet erkenden van de samengestelde macht van de Romeinse keizer. Die samenstelling vindt plaats tijdens de opeenvolgende dictaturen van Julius Caesar en is de combinatie van de macht van de Consul (= militair), van de Tribunus Plebis (de bezitter van het veto in de Senaat) en van de Pontifex Maximus (het hoofd van de Romeinse godsdienst). Het is deze laatste functie van de Romeinse keizer die door de christenen niet werd erkend. Daarom werden ze dan ook vervolgd. Maar toen de godsdienst van de christenen eind 4de eeuw staatsgodsdienst werd, werd hun hoofd, de paus, automatisch zelf Pontifex Maximus. Daardoor is hij nu nog altijd in die fuctie de erfgenaam van de Romeinse keizer. Het is dan ook niet zo eigenaardig dat op de voorgevel van de St.-Pietersbasiliek in Rome in metershoge letters de naam van paulus V met de vermelding Pontifex Maximus voorkomt. Oorspronkelijk erkenden de Christenen de keizer van Rome niet als Pontifex Maximus! Daardoor moesten er velen het lot van martyrus ondergaan. Robert Nouwen wist dat niet.


    Tussen u en mij, mijnheer Michiels, ligt een grens: de grens van de waarheid. Het zal voor iedereen duidelijk worden wie langs uw kant staat en wie langs de mijne.


    Hans Rombaut



    06-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.TWEEDE BEWIJS DIEFSTAL ALFRED MICHIELS IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' - VILARIACUM-WILRIJK STAAT REEDS IN THESIS ROMBAUT 1985 p. 250
    Klik op de afbeelding om de link te volgen DE BEWIJS DIEFSTAL ALFRED MICHIELS IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' - VILARIACUM-WILRIJK STAAT REEDS IN THESIS ROMBAUT HANS '1985 p. 250

    Het betreft hier een discussie tussen Van Passen en Rombaut betreffende de namen Wilrijk en Kontich, waarbij Rombaut de etymologie verdedigde: 'Persoonsnaam+acum ' i.p.v. 'Weiler+acum 'en 'Condacum' door Van Passen.

    De pagina is hier toegevoegd. Het betreft het tweedde gedeelte 'Uitgeleide'

    Klik op de afbeelding om ze te openen en te vergroten.








    05-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.NIEUWE SITE n.a.v. Thesis-pagina's vroegste geschiedenis Antwerpen en Omgeving p204-254
    Beste lezer,

    Omdat deze site zeer veel berichten bevat hebben we een andere weblog geopend die als titel draagt "Julius Caesar in Belgie: fundamenten en grondslagen achtergronden en publicaties bij het boek 'Julius Caesar in Belgie' van Hans Rombaut".
    De pagina's 204-254 uit de licentieverhandeling van Hans Rombaut "Verafgelegen domeinen van abdijen in Noord-Gallia. Op weg naar een typologie van het excentrisch bezit via een planmatig onderzoek in een aaneengesloten geheel van Pagi" vindt u reeds op deze nieuwe site terug.

    Verdere publicaties zullen niet langer onderaan de blog worden gezet maar worden voortaan ondergebracht op deze nieuwe site.
    de link vindt u hieronder:

    http://www.bloggen.be/jcb/



    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.HET BOEK 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' BEWIJST HET PLAGIAAT DOOR ALFRED MICHIELS

    HET BOEK “ANDOUERPIS ANTWERPEN” BEWIJST HET PLAGIAAT DOOR ALFRED MICHIELS

    Zoals we elders al hebben gezegd zouden we de moeite doen om het boek van Alfred Michiels over Antwerpen aan te schaffen en te lezen. Deze persoon beschuldigt mij nu al zes maanden lang schandelijk en zonder ook maar het minste bewijs via het worldwideweb van plagiaat. Nu is het eindelijk mogelijk mijn wetenschappelijke eerlijkheid en zijn plagiaat en wetenschappelijke valsheid in geschrifte te bewijzen. Wat immers te denken van datgene dat wij op pagina 80 van Michiels’ hierboven geciteerde boek kunnen lezen over Kontich?

    Wij citeren Michiels:

    “Kontich: Evenals Kumtich (Brabant), komt van Contiacum: woonplaats van Contius. Vroeger aanzag men Condacum of Condate (“samenvloeiing”) als oorspronkelijke naam (noot 219: ook nog bij Carnoy, Origine des noms de communes de Belgique, y compris les noms des rivières et principeaux hameaux, Leuven, 1948-1949, zonder paginaverwijzing), doch dit kan taalkundig niet evolueren tot Kontich, maar wel tot Condé (aan de bovenloop van de Schelde in Noord-Frankrijk). Gysseling verwierp reeds Condacum op taalkundige gronden. Hij stelde Contacum als oorspronkelijke naam (noot 220: Gysseling M., Toponymisch Woordenboek, Tongeren, 1960, zonder paginaverwijzing)”.

    Dit is voor ons zonder meer verbijsterend. Alfred Michiels pikt hier zomaar eventjes een stelling van mij die ik niet alleen in 1985 in mijn thesis heb verdedigd, maar ook nog afzonderlijk publiceerde in een reeks met de naam “Het land van Rijen” in het tijdschrift “Rupelbrug” in de jaren 1983-1984. Naar aanleiding van deze reactie publiceren we de integrale tekst van mijn bijdragen, die verschenen van oktober 1983 tot april 1984 op deze blog opnieuw. Over de toponymie van Kontich, waarover tijdens de voorbije eeuw wellicht het meest werd gepubliceerd van heel ons land, slaagt Alfred Michiels er niet in de relevante literatuur te vermelden, namelijk Potmeyer en Van Passen en Roelandts. Iets over de toponymie van Kontich schrijven zonder te verwijzen naar de verschillende publicaties van R. Van Passen is eigenlijk onmogelijk. Zelfs al ben je het dan niet met hem eens, zoals ik in mijn artikels van 1983-1984 en mijn thesis van 1985: voor Kontich, Edegem, Wilrijk, Lint, Waarloos en nog andere gemeenten uit de regio kun je aan het werk prof. Van Passen niet voorbij.

    R. Van Passen verdedigde namelijk dat Kontich de geboorteplaats was van de heilige Reinildis, in de Vita genaamd Condacum Castrum, “castrum aan de samenvloeiing”. Deze vond Van Passen in de samenvloeiing van Rupel en Schelde. Hij verdedigde dit in een aantal lijvige publicaties over diverse gemeenten in het Antwerpse, o.m. over Wilrijk, Edegem, Kontich en Lint resp. uit de jaren 1982, 1974, 1964, 1962.

    Michiels verklaart dat Maurits Gysseling de naamverklaring voor Kontich uit Condacum verwierp. Niets is minder waar: Gysseling aanvaardde dat Kontich voortkwam uit Condacum, en dit nog wel op de allereerste plaats! Hij deed dit ongetwijfeld in overleg met zijn collega Robert Van Passen, zoniet dan baseerde hij zich op de oudere literatuur van Potmeyer, die werd opgenomen in het werk van Carnoy. Wat lezen we nl. bij Gysseling, Toponymisch Woordenboek…, p. 571:

    “KONTICH: An(twerpen) – castrum nomine Condacum, Condacensi castro, 10e of 11e, kopie 11e, vita S. Reineldis, Xr 18018, 151v°, 152r° - Contheca, 1147, Av SM 2”.

    Dit is dus onweerlegbaar: Maurits Gysseling publiceerde in 1960 een toponymische verklaring voor Kontich vanuit de vorm Condacum Castrum.

    Het weerleggen van de stelling “Kontich = Condacum Castrum” is geen gemakkelijke zaak. Wat de taalkundige achtergronden betreft volstaat het niet zomaar te beweren “Condacum kan taalkundig niet evolueren tot Kontich” zoals Alfred Michiels doet. Van Passen was immers hoogleraar toponymie en publiceerde dus hierover met autoriteit. Maurits Gysseling, die dezelfde visie had, schreef met zeker zoveel autoriteit! Het was voor mij – in 1983-1984 zelfs vóór het behalen van mijn diploma! – als jong historicus niet zonder enige vermetelheid om aan het weerleggen van een stelling van een gevestigde waarde als Robert Van Passen te beginnen. Maar Kontich zien als “plaats bij een samenvloeiing” die er 10 km van verwijderd lag kon mij evenmin overtuigen hem te volgen en ik had Kontich nodig bij mijn onderzoek over de excentrische bezittingen van abdijen tijdens de vroege middeleeuwen.

    Bij het schrijven van “Het land van Rijen” en later van mijn thesis hield ik mij daarom aan een devies dat één van mijn zeer gewaardeerde leermeesters, professor Raymond Van Uytven, mij voorhield in de kandidaturen: “u bent wetenschappelijke onderzoekers in opleiding, en in wetenschappelijk onderzoek moet je altijd de moed van uw overtuiging hebben”. Omwille van de hiervoor beschreven geografische anomalie kon ik de stelling “Kontich = Condacum” niet volgen. Immers alle plaatsen verwijzend naar een monding liggen vlakbij die samenvloeiing. De Condé’s uit mijn boek “Julius Caesar in België” bewijzen dat, maar ook Dendermonde, Roermond, IJmuiden en zoveel andere plaatsen. Voor het historisch onderzoek was dit argument uiteraard niet voldoende.

    Daarom heb ik in eerste instantie in de bronnen naar bijkomende historisch-geografische argumenten gezocht en die heb ik ook gevonden, namelijk de gebruikelijke spreiding van het private grondbezit in de Merowingische tijd, de tijd waarin de heilige Reinildis geboren werd in “Condacensi castro” uit een familie met grondbezit “a portu Antverpiensium usque Condacum”. Dit private grondbezit was in die tijd niet aaneengesloten zoals Robert Van Passen het zag (nl. voor Condacum van Antwerpen tot Kontich), maar verspreid over grote afstanden bij voorkeur in de buurt van belangrijke verkeerswegen. Deze laatste stelling is van Mathias Werner. Ze is gebaseerd op de bezitsstructuren van verschillende Merowingische potentes, onder wie Adalgisl Grimo wiens testament uit 634 bewaard is. Dit inzicht falsifieerde op voldoende wijze de visie van Van Passen op een aaneengesloten gebied “van Antwerpen tot Kontich” als de geboorteplaats van Sint-Reinildis in Condacum castrum.

    Voor het taalkundige luik ging ik toen te rade bij prof. Jozef Van Loon. Dit is tot in detail te volgen in de teksten die we hier opnieuw publiceren. Die teksten dateren dus uit 1983, 1984 en 1985, dit is lang voor ik Alfred Michiels in 1989 leerde kennen. Die teksten bewijzen ook dat ik mij toen reeds bezighield met de toponymie en de geschiedenis van de Oudheid in onze gewesten. Ze spreken dus alle beweringen tegen die Alfred Michiels in zijn pdf-file over mij heeft neergeschreven. Mijn onderzoek was bovendien gebaseerd op een degelijke kennis van de bronnen en de literatuur, van de taal en van de geografie. Ik weet niet welke collega’s van mij Alfred Michiels aanvoert om te beweren dat ik – vooraleer ik hem in 1989 leerde kennen – mij nooit met de geschiedenis van de antieke tijd had beziggehouden. Ik denk ook niet dat iemand van hen zich daarover kon uitspreken. De opdracht die Adriaan Verhulst mij gaf bij het begin van mijn onderzoek naar de “Verafgelegen bezittingen van abdijen tijdens de vroege middeleeuwen” hield zelfs expliciet in te peilen naar structuren uit de Romeinse tijd die tijdens de Merowingische en Karolingische periode nog in functie waren. Het was een typische visie voor Adriaan Verhulst, die ook in zijn onderzoek betreffende de geschiedenis van onze steden veel meer uitging van continuïteit dan van breuken. Voor de omgeving van Antwerpen maakte ik daartoe zelfs een reconstructie van het Romeinse wegennet en corrigeerde daarbij de toenmalige visie van J. R. Mertens op het traject van de heirbaan van Bavai over Mons naar Asse, die m.i. niet te Rumst de Rupel kruiste maar te Hingene-Wintam.

    Wie mijn teksten over Kontich leest zal merken dat ik zeker niet de beste wetenschappelijke vriend was van Robert Van Passen. Maar soms kunnen zich in de loop van de jaren merkwaardige wendingen voordoen. Tijdens de receptie van de viering van 75 jaar Commissie voor Toponymie en Dialectologie in 2001 in het Paleis der Academiën in Brussel ontmoette ik voor het eerst professor Van Passen. Hij stelde zich aan mij voor, want ik kende hem niet. Tot mijn verbazing kende hij mij wel en ook mijn artikels die zo regelrecht tegen zijn stellingen in gingen, niet alleen die uit mijn thesis, maar ook die uit “Rupelbrug”, een lokaal tijdschriftje uit Niel. Ik verontschuldigde mij tegenover hem, want zoveel jaren na mijn eerste stappen op het vlak van de historiografie schaamde ik mij wel over de toon die ik toen tegenover hem hanteerde. Van Passen vond dat ik mij niet hoefde te verontschuldigen. Hij gaf toe dat mijn argumenten en visies hem hadden overtuigd dat hij ongelijk had om Kontich als Condacum Castrum te interpreteren en te verbinden aan de samenvloeiing van Rupel en Schelde. Hij gaf ook toe dat er voor Antwerpen een veel natuurlijker band was met deze samenvloeiing zoals ik al poneerde in 1987 en nadien nog explicieter in 1992 en hij stelde me voor de geschiedenis van Antwerpen en omgeving tijdens de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen samen met hem te herschrijven. Helaas overleed prof. Van Passen kort nadien.

    Hans Rombaut



    04-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Land van Rijen oktober 1983- april 1984
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Beste lezer,

    U vindt dit artikel onderaaan de berichten. Het staat als publicatie op dag 3 mei 06. Klikt u op Het land van Rijen okt. 1983 dan komt eerst de recentste bladzijde van april 1984 voor. Als u naar beneden scrolt ziet u één voor één de andere bladzijden verschijnen.


    Klik op afbeelding in een pagina om haar te openen en te vergroten.



    03-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Thesis-pagina's vroegste geschiedenis Antwerpen
    Beste lezer,
    Het is onmogelijk om Hans' omvangrijke thesis van 406 blz. hier elektronisch te publiceren. Daarom zal eerstdaags enkel het gedeelte dat betrekking heeft op de vroegste geschiedenis van Antwerpen en omgeving hierop verschijnen.




    24-09-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.tijdelijke sluiting discussieforum
    Beste Bezoeker,

    Gezien Hans Rombaut als redactiesecretaris in de eindafwerking is van het Nationaal Biografisch Woordenboek: deel 18 en 19, vergt het reageren op deze berichten te veel energie. We zijn genoodzaakt om dit forum gedurende de dag te sluiten. Enkel 's avonds zal nog op bepaalde tijdstippen dit forum worden geopend.

    Wij danken u voor uw begrip.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Aan A. Sermon

    Mijnheer Sermon,

     

    Mag ik u eens iets ernstig vragen? Waarom keert u zich met zoveel agressie tegen mijn stellingen? Waarom verspreidt u een dergelijke pdf-file tegen mijn persoon? Uw uitspraak “De Samme is de Sabis niet” wordt er helemaal niet door bewezen en uw betoog gaat helemaal niet in op mijn argumenten. In weerwil van wat u zegt heb ik al uw eerdere berichten beantwoord en ik heb zelfs uw ultimatum om “de eer aan mezelf te houden” beantwoord met een uitnodiging waarop u niet bent ingegaan. Uw houding heeft alles van een afrekening op dezelfde wijze als de verspreiding van de pdf-files van de heren Guido Cuyt en Alfred Michiels, met een vernietigende maar onoordeelkundige kritiek op mijn werk en vooral zonder de mogelijkheid te geven om er op een even publieke wijze te kunnen op antwoorden.

     

    Is dit uw antwoord op mijn vraag tot een wetenschappelijk debat? Ik hoop van niet maar uw toon doet mij het ergste vrezen. De stijl van de hierboven geciteerde heren en die van uzelf heeft niets te maken met de wetenschappelijke methode noch met de historische kritiek. Onder het motto: “beschuldig, beschimp, roep uw verontwaardiging uit en vermijdt vooral in te gaan op de argumenten” probeert u samen met een aantal anderen mijn werk schade toe te brengen. Het lukt u aardig, zoals het Alfred Michiels lukt om mijn vondsten te stelen, nota bene door mij van zijn eigen misdrijf te beschuldigen. Je moet maar durven! Maar heeft hij gelijk? Neen! Heeft u ook gelijk? Absoluut niet.

     

    Heb ik ergens beweerd dat het water aan de Pont de l’Origine geen kanaal is? Neen. Integendeel, ik schrijf het zelf namelijk zwart op wit! Maar het kanaal werd wel aangelegd in het dal van de Samme. Dit gegeven wordt door u genegeerd op schaamteloze wijze. Moet het bordje “Samme” langs de autostrade Mons-Brussel misschien worden verwijderd? Want ook daar werd de rivier gekanaliseerd. Misschien zit er wel voor u een motief in om met dat doel een persconferentie te organiseren, al hoop ik dan dat u in deze damnatio memoriae niet slaagt.

     

    Ik toon een foto van deze locatie op p. 44 van mijn boek, meer bepaald om de landschappelijke kenmerken te tonen: de breedte van de bedding, die op natuurlijke wijze werd ingesneden, te zien in de beboste helling op de achtergrond. Het is mij namelijk te doen om het landschap uit De Bello Gallico te herkennen: hellingen waarop soldaten naar beneden kunnen lopen tot aan een ondiep en breed rivierbed, vervolgens het brede, ondiepe water te kunnen doorwaden om dan de andere oever te bereiken om de aanval uit te voeren. Dit soort van natuurlijke oevers moet in het landschap herkenbaar zijn en ze mogen geen te hoog reliëf vertonen, zoniet zijn de soldaten wiens aanval aldus werd beschreven doodop vooraleer ze het water in de bedding bereiken, laat staan dat ze het water hebben kunnen oversteken.

     

    Bovendien zeg ik ook dat de foto op p. 44 wellicht niet de exacte locatie is. Maar het is wel de Sammebedding, wat u ontkent, en het landschap stemt overeen met wat we kunnen lezen en interpreteren in De Bello Gallico. Ik vraag u om mij op geografisch vlak goed te verstaan: de helling achter de waterloop en de breedte van het rivierbed zijn niet aangelegd toen het kanaal er werd uitgediept maar moeten er zo van nature hebben uitgezien, dit wil zeggen ook in de tijd van Caesar. De bedding van de Samme werd tot kanaal uitgediept in de Hollandse periode tot op 2 m diepte, waar de Samme er voorheen slechts hooguit een diepte van 1 m had, ’t is te zeggen exact de diepte die beschreven werd voor de Sabis in BG.

     

    Eenzelfde beoordeling volgt voor de foto op p. 45 die genomen is op een plaats die “veel korter bij de plaats die volgens De Bello Gallico op 10 mijl van Caesars castra gelegen was, nadat hij reeds drie dagmarsen ver in het land van de Nervii was opgemarcheerd”. Op basis van serieuze argumenten heb ik aangetoond dat Caesars castra vóór de slag tegen de Nerviërs mogelijk te Mons gesitueerd zijn. Vanaf de castra is het tot aan de Sabis nog 15 km verder inwaarts in het stamgebied van de Nerviërs. Met de passer hebben we deze plaats vanuit Mons afgepast en we kwamen nagenoeg exact op de plaats uit waar de foto genomen is. Pas achteraf ontdekten we de naam “Ruelle César”! Ik vestig dan bovendien nog de aandacht op de helling achteraan die evenzeer perfect past. De beek die momenteel in het midden van deze vallei vloeit kan mij geen barst schelen. De paaltjes en het talud markeren er een helling omhoog die dezelfde hoogte bereikt als die we achteraan op de foto zien. Was het talud van ongeveer 3 voet hoog een spoorwegberm? Wat doet dat af aan het feit dat de foto werd genomen op een plaats die geografisch werd afgepaald vanaf een mogelijk herkenningspunt dat overeenstemt met BG, nl. Mons? Opnieuw geldt hier het tegendeel: dat een spoorweg werd aangelegd in deze vallei bevestigt precies dat dit landschap er al was voorheen, meer bepaald op een wijze die uitnodigend was om het spoor er aan te leggen. De rij met paaltjes markeert ook daar een helling die rechtstreeks overloopt in een breed ondiep terrein. Die vallei is een gevolg van eeuwen erosie vóór de attestatie van de aanwezigheid van de mens 57 jaar voor het begin van de tijdrekening.

     

    Maar dan: uw volksetymologie voor de verklaring van de aanwezigheid van zowel de Rue als de Ruelle César! Volksetymologieën moeten erg voorzichtig worden benaderd en dat doet u niet, mijnheer Sermon. Is datgene wat de mensen u verklaarden over het ontstaan van deze straatnamen waar? Het is immers héél ongebruikelijk dat de bijnaam van een reëel persoon wordt gebruikt als straatnaam en dan nog wel voor twee straatnamen: Rue en Ruelle César. In mijn dorp was De Pichak de volksfiguur die aan de basis lag aan het ontstaan van de plaatselijke socialistische partij. Niettegenstaande slechts weinigen zijn echte naam kenden werd hij herdacht met de straatnaam “Florent Fliesstraat”, naar zijn echte naam. Mochten de mensen in Aartselaar u een uitleg geven over de naam Leugstraat of die uit Antwerpen over de Leugenberg, dan zou u wellicht een heel andere verklaring krijgen dan diegene die het onderdeel “Leug” of “Leugen” verbindt met een “Loegenoven”, een bepaald type van veldoven dat tot voor 150 tot 200 jaar op het platteland werd gestookt om bakstenen te bakken.

     

    Mocht die mijnheer met de bijnaam César echt hebben bestaan op de plaats waar nu de Rue en de Ruelle César gelegen zijn, dan heeft die mijnheer misschien wel zijn bijnaam gekregen vanwege de plaats waar hij woonde. In elk geval kan hij moeilijk in staat worden geacht om ook de andere César toponiemen te hebben veroorzaakt in die regio: de Tour César en de Ruelle César in Mons (beide vermeld sinds de 13de eeuw) en de Rue César in Haine-Saint-Paul.


    zie ook:

    http://www.bloggen.be/julius_caesar_in_belgie/archief.php?ID=199

     

    Hans Rombaut

     

     

     

     


    20-09-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De historische waarheid

    Antwoord op ‘Fabels en Fabels’ van de heer Michiels.

     

    Achtergronden bij het opstellen van de bijdrage “Merowingisch Antwerpen historisch en archeologisch bekeken in de bundel “Het ontstaan van Antwerpen. Feiten en Fabels” (1987).

     

    De voorbereiding van de hierboven geciteerde bundel met archeologische en historische bijdragen van verschillende specialisten over de vroegste geschiedenis van Antwerpen begon meer dan een jaar voor de verschijning in 1985 en 1986. Het was aanvankelijk professor Adriaan Verhulst die door Eugène Warmenbol was gevraagd om het historische gedeelte te schrijven. Omdat ik een belangrijk en vernieuwend stuk over Antwerpens vroegste geschiedenis had geschreven in mijn thesis (“Verafgelegen domeinen van abdijen in Noord-Gallia” p. 204-237) vroeg Verhulst mij om de gevraagde bijdrage op te stellen. Deze studie is dus ontstaan in regelmatig overleg tussen ons beiden. Verhulst zocht naar een Romeinse Vorlage van het castrum dat voor Antwerpen wordt vermeld in de Merowingische bronnen, maar hij had op het moment dat hij zijn bijdrage publiceerde (1978) geen bronnen om op te steunen. Die relatie tussen Antwerpen en de Romeinse tijd en de trajecten van de Romeinse heirbanen naar Antwerpen (“Verafgelegen domeinen…” p. 254) komen in mijn thesis al voor. De opzoekingen werden door mij gedaan in de jaren 1982-1985. Ik heb in de titel precies Noord Gallia gebruikt als geografische omschrijving en niet Noord Francia, met de bedoeling de relaties tussen de vroegmiddeleeuwse structuren en die uit de Romeinse tijd te benadrukken. Mijn hele bijdrage in “Feiten en Fabels” gaat dan ook uit van het zoeken naar de continuïteit tussen de Oudheid en de Merowingische periode in het bijzonder voor Antwerpen en omgeving.

     

    In de voorbereiding van mijn bijdrage heb ik de publicaties over de opgravingen uit de jaren ’70 en begin jaren 80 te Antwerpen er goed op nagekeken. Ik had ook het werk van Tony Oost reeds voordien gevolgd, o.m. op de site stadsparking, zoals ook vele andere studenten geschiedenis van de UFSIA in die tijd hebben gedaan. Daarbij waren onmiskenbare sporen van Romeinse occupatie gevonden op de plaats waar nu het oude stadscentrum van Antwerpen gelegen is (ook al bleef de stadsarcheoloog over de interpretatie van zijn vondsten erg op de vlakte).

     

    Bij het schrijven van mijn bijdrage ging ik dus uit van een vastgestelde bewoning aldaar in de Romeinse tijd in relatie tot de Merowingische geschreven bronnen, die door archeologische vondsten niet werden bevestigd. Ik heb Verhulst toen al ingelicht over een mogelijke verklaring van de naam Antwerpen uit het Latijn. Elders heb ik al geschreven dat mijn leermeester daar toen niet wilde van weten. Dat is overigens niet verbazend. Maurits Gysseling, grondlegger van de Germaanse etymologie van de naam Antwerpen, was een goed vriend van hem en ze hebben samen nog veel gepubliceerd. Daarom vroeg Verhulst mij om mij te houden aan de gangbare verklaring uit het Germaans, die volgens hem onwrikbaar vaststond. Hij voegde eraan toe: “als je een etymologie uit het Latijn wil publiceren, dan moet je een classicus onder de arm nemen”. De citaten uit mijn artikel die Alfred Michiels op 17 september 2007 op deze blog plaatste moeten dan ook in deze context geplaatst worden.

     

    Nu was het voor mij veel moeilijker om een Romeinse nederzetting te voorzien van een Germaanse naamverklaring.  Dat verklaart ook het begin van het citaat “Het probleem wordt nog ingewikkelder als men de toponymie in deze discussie betrekt”. Hoe kon ik het probleem oplossen van een Romeinse occupatie, met zelfs “primcors” vermeld op een dakpanscherf , met de traditie van de Germaanse naamgeving voor Antwerpen. De oplossing vond ik in de vestiging van foederati, nieuwe inwoners binnen het Romeinse rijk die als hulptroepen werden ingeschakeld voor de verdediging van het rijk, die Germaanstalig waren en die deze plaats de naam Antwerpen hebben gegeven. Als historicus volgde ik de grenzen die mijn leermeester opgaf: ik begaf mij niet op het pad van de toponymie, maar de historisch-geografische ontleding van de bronnen was zo frappant dat ik de onderbouw voor een naamverklaring niet kon verzwijgen: Antwerpen draagt de naam van de bewoners die genoemd zijn naar de beide oevers van de Schelde, conform de aanwezigheid van Sint-Eligius bij de Andouerpenses aan de linkeroever en Sint-Amandus en Sint-Willibrordus op de rechteroever (met het aldaar vermelde castrum). Naar analogie van Kortrijk, Gent, Aardenburg, Doornik, Terwaan enzovoorts poneerde ik dat Antwerpen een stadspagus kan geweest zijn. De pagus is een geografische structuur waarvan vele voorbeelden aantonen dat deze ook teruggaat tot de Romeinse tijd (cf. Condrusi-Condroz, Menapii-Mempiscus, Paemani-Famenne, Cortoriacenses-Kortrijk, Tornacenses-Tournai…). Voor deze inzichten die verband hielden met de Romeinse tijd stuurde Verhulst mij zelfs naar prof. Hugo Thoen (eveneens UGent), o.m. om hem te vragen of er op Antwerpens linkeroever ooit vondsten uit de Romeinse tijd waren gedaan. Ik ben ook naar prof. Thoen gegaan en ik weet nog goed dat prof. Thoen mij toen zegde dat er inderdaad in die buurt ooit “baksteenwaar uit de Romeinse tijd” werd gevonden.

     

    Toen ik Alfred Michiels voor het eerst ontmoette (voorjaar 1989) was ik bezig met mijn bijdrage over Tongeren, die in 1990 in Nederland zou gepubliceerd worden door Teleac. Ook deze bijdrage handelde grotendeels over de Romeinse tijd. Mijn collega van destijds aan de Universiteit Gent, Marc Boone, werkte in dezelfde periode voor dezelfde bundel aan de bijdrage over Gent. Het was voor mij een totale verrassing dat Michiels dacht aan een mogelijke verklaring voor Antwerpen uit het Latijn. Eindelijk vond ik de door Verhulst gevraagde classicus. Michiels’ verklaring “Ante Galliae Ripam” was echter onmogelijk, voor zover ik het in het cursusgedeelte van Verhulst over toponymie had nagegaan en evenmin kon ze steunen op het theoretische gedeelte uit het repertorium van Gysseling. In het repertorium van Gysseling lag echter wel de wetenschappelijke basis waarop een Gallo-Romeinse verklaring van Antwerpen kon gestoeld worden en die ik ook aan Verhulst een aantal jaren daarvoor had bekend gemaakt. Gedurende vele weken heb ik mij op dit probleem toegelegd en uiteindelijk de oplossing Anduaeripae gevonden. Onmiddellijk nadat ik dit aan Alfred Michiels bekend maakte, nodigde hij buiten mij om de Gazet van Antwerpen uit en stak deze vondst op eigen naam. Nadat ik hem hierover had geconfronteerd, vertelde ik hem op basis van onderzoek dat ik nadien nog had verricht en waarover ik hem overigens had ingelicht dat ik dat nog ging doen, dat Anduaeripae niet juist was maar Ambaeduaeripae moest zijn, waarna hij de zogenaamde “val” uitvond die hij zogezegd voor mij in die krant had opgezet  en lokte een mediaoorlog uit.

     

    Ik ben blij dat zijn boek nu eindelijk uit is. Dan kan iedereen nu zien hoeveel gewicht Alfred Michiels op het vlak van de toponymie heeft! De voorbeelden die te lezen zijn op de site van Gazet van Antwerpen geven te denken!

     

    Nu is de naamverklaring voor Antwerpen uit Anduaeripae helemaal niet fout. Ze is bovendien niet exclusief uit het Latijn te halen. Het is mogelijk een geromaniseerde vorm, zoals de meeste toponiemen die tijdens de vroege en hoge middeleeuwen in teksten zijn overgeleverd. Vele zijn geromaniseerd ook al zijn ze Germaans van oorsprong. Zo wordt Thionville in Lotharingen, in de 9de eeuw zowel als Theodenis Villa (Latijn) dan als Diedenhove (Germaans) vermeld (zelfs in dezelfde bron, de “Annales Fuldenses”). Met dezelfde betekenis op historisch-geografische basis kan aan de vorm Anduaeripae ook een Germaanse vorm ten grond liggen, bestaande uit An (uit Amb-, rondom), Twee en Repen. Dit laatste woord is namelijk niet exclusief Latijn, maar komt voor in streken die reeds voor de komst van de Romeinen onbetwist Germaans gebied waren, ook zelfs in gebieden die nooit door de Romeinen zijn betreden, o.m. het plaatsje De Rijp in Noord-Holland, Anreppen in Duitsland, Repen bij Tongeren en Ribe in Denemarken.

     

    Wat wit, zwart en rood betreft dat mij door Michiels wordt verweten: 1. de varianten die in mijn mond werden gelegd in de kranten zijn niet van mij, ze werden door mij niet ondertekend, ik kreeg van die teksten ook geen drukproef en ben voor die uitspraken niet verantwoordelijk, bepaalde zaken heb ik ook nooit gezegd, 2. mijnheer Michiels schijnt te vergeten dat hijzelf nooit iets heeft gepubliceerd over deze materie vóór zijn boek dat op 13 september 2007 werd voorgesteld en het interview dat eind augustus 1989 in Gazet van Antwerpen verschenen is. Wat hij verstaat onder publiceren, nl. het “publiek maken” ook in kranten kan nooit beschouwd worden als een publicatie van hem, laat staan dat wat hij daarin zegt enige wetenschappelijke waarde zou hebben.

     

    Het plagiaat dat hij vermeldt aan mijn adres is een bijzonder wraakroepend iets: altijd heb ik bronnen, literatuur en discussies vermeld in mijn publicaties. Wie het artikel in “Feiten en Fabels” erop naleest zal zien dat ik zelfs een interventie heb geciteerd op een conferentie die plaatsvond op 5 december 1985, met de vermelding van diegene die ze deed. Het plegen van plagiaat is in de historische methode van publiceren zo goed als onmogelijk vanwege het enorme belang van het kritische apparaat. De open discussie uit de geschiedenis, het bekende “historische seminarie” opgericht door Henri Pirenne, blijkt echter een zeer gevaarlijke methode voor mensen met slechte bedoelingen zoals Michiels. Ik heb dit op een zeer pijnlijke wijze moeten ondervinden en ik kan alleen maar mijn collega’s historici waarschuwen voor het grote vertrouwen dat wij in onze opleiding meegegeven krijgen.

     

    Hierbij leg ik er nogmaals de nadruk op dat diegene die mij probeert schade toe te brengen door mij op het worldwideweb van plagiaat te beschuldigen juist de persoon is die met mijn ideeën naar de krant is gestapt. Door de ervaringen met Michiels en anderen heb ik meer dan 12 jaar lang, op aanraden van Verhulst en met de onontbeerlijke steun van mijn vrouw die het verhaal van Michiels’ wetenschappelijke diefstal onafhankelijk van mij met Verhulst en zijn vrouw heeft besproken, gezwegen over alle nieuwe vondsten die ik heb gedaan. Alleen daarom was de verschijning van “Julius Caesar in België” in 2006 voor iedereen een totale verrassing.

     

    Hans Rombaut


    17-09-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Feiten en fabels p.63-p.77

    Beste lezer,

    Onderaan links van deze site vindt u het volledige artikel in 'Feiten en fabels' van 1987 ingescand terug.

    Het artikel werd in het historisch onderzoek naar de oorsprong van Antwerpen zo goed als vergeten, maar het blijft nog steeds een erg originele studie over dit onderwerp. Ze heeft een even grote waarde als de bijdrage van Hans Rombaut over de vroegste geschiedenis van Mechelen in de Stedenatlas van Mechelen verschenen in 1997, op basis waarvan nu het moderne historische onderzoek over die stad wordt gebaseerd.

    Het artikel in 'Feiten en fabels' bewijst dat Hans Rombaut in 1987 reeds grenzen aan het verleggen was. Niet alleen bracht hij als eerste het probleem aan het licht dat er wel Romeinse vondsten in Antwerpen waren en geen vroeg middeleeuwse, maar ook trok hij de Germaanse naamverklaringen van Gysseling en Van Loon in twijfel. Toen Rombaut, in voorbereiding op het artikel uit 'Feiten en fabels' aan Verhulst suggereerde dat de naam Antwerpen, op basis van de gevonden dakpanscherf met inscriptie 'primcors', mogelijk uit het Latijn zou kunnen komen, repliceerde Verhulst met "Hier is de tijd nog niet rijp voor". Daarom puurde Hans Rombaut uit de laatste mogelijkheid nog een Germaanse naamverklaring, gegeven op basis van ingeweken foederati of hulptroepen, op die plaats gevestigd tussen de jaren 150 en 270 na Chr., conform de datering van de archeologische Romeinse vondsten en conform Gysseling en Van Loon. De solide historisch-geografische basis van Rombauts naamverklaring voor Antwerpen in 1987 is dezelfde als die van Anduaeripae uit 1989. Dezelfde historisch-geografische methode is terug te vinden in het artikel over Tongeren in 'Steden des Tijds' en in het boek 'Julius Caesar in België'. Een diepgaandere uitleg aangevuld met enkele nieuwe inzichten volgt.




    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Verderzetting discussie Antwerpen

    Beste Geert,

    Dank voor het melden van het verwijderen van de reacties op het artikel van het boek van Michiels op de RSS-site van GvA. Inderdaad is dat wel zeer snel.

     

    Het erge is wel dat als je onder Hans Rombaut surft als ook onder de naam Alfred Michiels in Google op de vijfde resp. eerste plaats nog altijd het blamerende artikel staat te lezen door A. Michiels en dit in pdf.vorm zonder de reacties die verschenen zijn op archeonet op 18 mei 07. Dit verdwijnt niet.

     

    Dit doet pijn te meer daar Hans na A. Verhulst met deze materie al zolang voor Michiels bezig was. Deze beschuldiging is zo wraakroepend, omdat het Alfred Michiels is die met de vondst van Hans gaan lopen is (cf. bericht op deze blog ‘Plagiaat?’)

     

    Ik stel dus ook voor om deze reacties ook hier te plaatsen voor het geval ze ook zouden verdwijnen van de site van archeonet zoals het geval was met het artikel van de heer Cuyt op archeonet. Gelukkig heb ik ook de reacties daarop kunnen bewaren.

     

    Hans heeft onlangs een lezing gegeven voor het Antwerps Genootschap voor Geschiedenis met als titel: ‘De sleutelpositie van Antwerpen in het Scheldebekken tot 836’. Dit grijpt terug naar het artikel van Hans van 1987 verschenen in ‘Feiten en Fabels’. Een samenvatting van deze lezing alsook het volledige artikel zal weldra raadpleegbaar zijn op deze blog.

     

    We kunnen de wetenschappelijke discussie over de naamverklaring van Antwerpen hier ook verder voeren.

     

    Ellen


    16-09-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.'eorum' en de fonetische verwantschap tussen /b/ en /m/

    Aan Geert Vandeplassche. Beste Geert,

    Natuurlijk ben ik van plan om ten gepaste tijd op de bijdrage van Cuyt te antwoorden. Maar uw opmerking van 14 september 2007 dat ik de stelling Sabis = Selle niet weerleg, doet me hierop vooruitlopen. Daarom geef ik hier volgende commentaar.

    1. BG II, 15-16: “eorum” = “Nervii” en niet “Ambiani”.
    De volgende aanhalingen komen uit De Bello Gallico 15 en 16:
    … ab eo loco in fines Ambianorum pervenit; qui se suaque omnia sine mora dediderunt. Eorum fines Nervii attingebant. Quorum de natura moribusque Caesar cum quaereret, sic reperiebat: nullum esse aditum ad eos mercatoribus; nihil pati vini reliquarumque rerum ad luxuriam pertinentium inferri, quod his rebus relanguescere animos eorum et remitti virtutem existimarent; esse homines feros magnaeque virtutis; increpitare atque incusare reliquos Belgas, qui se populo Romano dedidissent patriamque virtutem proiecissent; confirmare sese neque legatos missuros neque ullam condicionem pacis accepturos.

    Cum per eorum fines triduum iter fecisset, inveniebat ex captivis Sabim flumen a castris suis non amplius milibus passuum X abesse; trans id flumen omnes Nervios consedisse adventumque ibi Romanorum expectare una cum Atrebatibus et Viromanduis…
    Daar staat dus: “vanuit die plaats arriveerde hij [Caesar] in het gebied der Ambiani, die zich … overgaven. Aan hun gebied grensden de Nerviërs”.
    Dan volgt een uitgebreide beschrijving van de aard van het Nervische volk en volgt er: “Toen hij gedurende drie dagen door hun gebied was opgetrokken vernam hij van krijgsgevangenen dat de rivier de Sabis niet verder dan 10 mijl van zijn kamp verwijderd lag; achter die rivier … wachtten de Nerviërs … de komst van de Romeinen af”.

    Het is belangrijk dat de Nerviërs na de vermelding van het bereiken van het gebied der Ambiani onderwerp worden, enerzijds van een werkwoord in een hoofdzin (Nervii attingebant), anderzijds inhoudelijk (quorum Caesar de natura quaereret). Als dan “Cum per eorum fines triduum iter fecisset” volgt kan “eorum” (van “is, ea, id”) enkel slaan op de Nervii. Dit voornaamwoord verwijst immers steeds naar het meest nabije of laatst genoemde, in dit geval dus duidelijk naar de Nerviërs en niet de Ambiani. Indien men op die plaats naar de Ambiani had willen verwijzen, die het verst verwijderd staan in de passage, dan had daar “illorum” moeten staan. Ik heb dit destijds met Arnould besproken, die mij daarin gelijk gaf (en zelfs zei: “ik begrijp niet dat men mij daar nooit op aangevallen heeft”). Ik besprak deze passage intussen met andere (ook buitenlandse) specialisten die hierover net hetzelfde denken. Na drie dagmarsen in het gebied van de Nerviërs te hebben opgemarcheerd is de “Sabim” nog 15 km verwijderd. Deze geografische gegevens maken het onmogelijk dat de “Sabim” kan vereenzelvigd worden met de Selle, vanwege veel te kort bij de grens van de Nerviërs met de Ambiani. Vanaf die grens is het nl. slechts dertig km tot aan de Selle. In die afstand is de 15 km inbegrepen na de drie dagmarsen. Dat brengt Caesars gemiddelde dagmars op 5 km, daar waar in oorlogstijd Caesar precies van de snelheid van het Romeinse leger profiteerde en vaak de lengte van de dagmars nog opvoerde (cf. de langere dagmars na de slag bij de Aisne tot Noviodunum).

    2. Ik ging uit van een etymologische evolutie van Sabim tot  Samme op basis van een mogelijke evolutie van de b tot de m, niet van de uitgang –im tot de dubbele m. Overigens is die dubbele m enkel noodzakelijk voor het kort houden van de a, zoals de dubbele l de e kort houdt in Selle. Wel zag ik een gelijkenis tussen de uit de in BG overgeleverde vorm Sabim reconstrueerbare vorm Sabium en de vorm Samium, die in de 12de eeuw voor de Samme werd overgeleverd en die vermeld staat bij Gysseling. Sabium kan genitief meervoud zijn van de vorm Sabim. Die genitief meervoud kon immers in algemene zin worden gebruikt als men de omgeving van de waterloop aanduidde (meervoud vanwege de twee zijden van de rivier en genitief van plaats).
    Verder heb ik helemaal niets tegen de evolutie van de oude naam van de Selle Save (of veeleer Saue) tot Selle. Cuyt gaat echter voorbij aan het feit dat de vorm “Sabis” niet in BG wordt vermeld, maar enkel een gereconstrueerde vorm is uit een term die enkel in de accusatief “Sabim” voorkomt in BG, en dit slechts twee keer. Cuyt vermeldt echter dat de accusatief in het laat Latijn de nominatief verving. Dit argument is evenwel zeker niet van toepassing op het uiterst klassieke Latijn uit BG! De slot-m van “Sabim” wordt etymologisch echter veel crucialer indien in de oorspronkelijke taal de accusatief en de nominatief dezelfde vorm waren, nl. “Sabim”. De overgang van de vorm “Sabim” tot “Saue” wordt dan veel problematischer. Die is ineens niet meer vanzelfsprekend!

    Cuyts uitspraak “fonologisch is het gewoon onmogelijk dat de stam Sab- van Sabis zou leiden tot de stam Sam- van Samme” is echter onwetenschappelijk. De auteur gaat hierbij uit van etymologische begeleidingsregels, de zogenaamde klankverschuivingen die men waarneemt in de evolutie van bepaalde woorden doorheen de tijd. Eén van die regels heeft opgemerkt dat een Indogermaanse of Latijnse “b” vaak via wrijving van deze “b” evolueert tot “w” (vergelijk met de Spaanse “b”), waardoor “habere” in het Frans “avoir” werd, in het Engels “have”. Toen ik in september 1989 een lezing gaf ten huize van Walter Couvreur in Antwerpen, stelde deze inmiddels overleden professor mij de vraag: wat doe je met die regel? Daarop heb ik hem gevraagd of die regel bindend is. Volgens mij is dat immers niet het geval. De “b” gaat immers niet altijd over tot “v”.
    De “b” is immers een bilabiale klank die in het dialect (ook in kindertaal) genasaleerd wordt tot “m”. Het fenomeen om de “b” nasaal te laten resoneren mondt automatisch uit in een “m”, vergelijk met het algemeen Nederlandse “hebben” en het Brabantse dialect “(h)emmen”. De relatie tussen de “b” en de “m” komt zeer sterk naar voor in woorden die een explosiviteit als onomatopee uitdrukken en er een iteratief van maken (dit wil zeggen de “b” herhalen): “bom”, “bam”, “boem”, waarbij bijvoorbeeld die “b” in het Engels schriftelijk wordt herhaald (“bomb”) maar niet wordt uitgesproken.
    Hoezeer de “b” en de “m” verwant zijn ondervinden liplezers (een techniek die vele dove mensen dienen aan te leren): voor hen is het uiterst moeilijk, zoniet onmogelijk om een onderscheid te zien tussen een “b” en een “m”, omdat ze beide op dezelfde manier, namelijk bilabiaal gevormd worden. Het bilabiaal karakter van beide medeklinkers maken ze zo verwant dat soms een “b” opduikt bij een “m” waar er voorheen geen was, bijvoorbeeld in de evolutie van “Geminiacum” naar een nieuw toponiem “Gem-laos” waarbij “m” en “l” nadien werden verbonden door de invoeging van een “b” tot “Gembloux”.

    3. De droge route via Laon naar de Samme is onmogelijk
    Komend vanuit het land van de Remi, beschrijft BG de tocht via de Suessiones, de Bellovaci en de Ambiani. Daarbij is het onmogelijk om rivierovergangen te vermijden. Ook de zgn. oude Gallische weg van Laon-Le Cateau komt hiervoor niet in aanmerking: die weg loopt wellicht wel door het oude gebied van de Suessiones, maar zeker niet door het land van de Bellovaci en niet door dat van de Ambiani.
    Het is ook geen “droge route” zoals u die voorstelt. Via Le Cateau moeten ten minste na de Aisne de Oise en de Samber worden overgestoken. De Viromandui worden dan bovendien al direct bedreigd terwijl de Ambiani  zelfs niet worden aangedaan. Bovendien blijven de Atrebates nog buiten schot. Deze route klopt dus langs geen kanten met de beschrijving in BG. Bovendien is de Selle van daaruit niet gelegen als een rivier achter dewelke (trans) de Nerviërs zich konden verschuilen, want de Romeinen zouden dan gewoon de loop van de Selle flankeren, niet traverseren en bijvoorbeeld de omgeving van Beauvais en Amiens niet aandoen.
    De tocht van Caesar via de omgeving van Amiens is overigens voor de voorstanders van de identificatie van de Sabim met de Selle (en dus ook voor Arnould in 1941) een noodzakelijke voorwaarde om op basis van de vermelde drie dagmarsen (rekenend vanuit het land van de Ambiani en niet vanaf de grens van het gebied van de Nervii) uit te kunnen komen aan de Selle. Op geografische basis is de identificatie van de Sabim met de Selle enkel mogelijk indien de afstand van drie dagmarsen + 10 mijlen “in het land van de Nervii” worden berekend vanaf de omgeving van Amiens. Zoals hoger echter gesteld is de berekening van de afstand van “cum per eorum fines triduum iter fecisset” vanuit het land van de Ambiani niet juist omdat “eorum” betrekking heeft op de Nervii.

    Hans Rombaut


    14-09-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.antwoord op Sermon zijn beschuldigingen

    Geachte heer Sermon,

    Vanwaar deze agressiviteit om een dergelijk bericht op deze blog te plaatsen? Wat heb ik u in godsnaam misdaan? Het kan goed zijn dat u een dossier heeft over de Samme, maar u geeft geen enkel argument waaruit blijkt dat mijn stelling over de identificatie van de Samme met Sabis fout zou zijn. Op deze blog is het wel de gewoonte te argumenteren en niet te verwijten. Welke argumenten heeft u tegen mijn stelling? In uw tekst staat er geen enkel. Welke argumenten heeft u op het vlak van de toponymie? Welke argumenten heeft u op geografisch vlak?

     

    Mijn argumenten staan wel in mijn boek! Mogelijke tegenargumenten die nadien werden geformuleerd werden telkens (misschien nog niet allemaal) weerlegd op deze blog. Uw reactie is niet alleen agressief, maar ook zonder inhoudelijke argumentatie. Ik nodig u uit om met mij in discussie te gaan op elke plaats waar ik in de komende maanden aanwezig zal zijn, hetzij als spreker hetzij als genodigde. Mij is het juist te doen om de argumenten, om de wetenschappelijke discussie dus, niet om insinuerende beschuldigingen of dreigementen, zoals u die nu formuleert. Ik moet helemaal de eer niet aan mezelf houden: ik heb met argumenten een totaal nieuwe stelling geponeerd. Als ze met juiste redeneringen kan ontkracht worden dan heb ik daar geen probleem mee. Dat is nu eenmaal wetenschap. Dat u met mijn stellingen niet akkoord bent, dat is uw volste recht. Maar in dat geval zou ik niet op zo'n denigrerende wijze reageren, maar met een respectvolle en eerlijke argumentatie. In de wetenschap, meneer Sermon, zijn er geen verliezers, het gaat om argumenten. En die zijn er in uw tekst niet.

     

    Hans Rombaut


    27-08-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.antwoord op nog enkele opmerkingen en vragen (G. Vandeplassche)

    Beste mijnheer Vandeplassche,

     

    Hier mijn antwoorden op uw opmerkingen:

    1. Van bij het begin dat de het Romeinse kamp, dat te Berry-au-Bac is gevonden in 1862-1863, werd geïdentificeerd als Caesars castra aan de Aisne uit BG II, hebben diverse specialisten erop gewezen dat dit kamp niet overeenstemt met de in BG II beschreven locatie aan de Aisne. Eén van de redenen daartoe is dat Caesar vermeldt dat hij de natuurlijke oeverwal van de Aisne gebruikte als versterking. Dit is in Berry-au-Bac niet het geval want daar werd de volledige omwalling door de Romeinse soldaten aangelegd. In Chestres werd inderdaad meer dan de helft van de natuurlijke oever van de Aisne gebruikt voor het kamp, slechts minder dan de helft moest door mensenhanden worden bij aangelegd.

    Berry-au-Bac ligt ook niet waar het volgens de gebeurtenissen, die in De Bello Gallico beschreven staan, zou moeten liggen. De Remische gezanten kwamen immers vanuit hun land Caesar tegemoet om de vrede aan te bieden: “… ad fines Belgarum pervenit. Remi, qui proximi Galliae ex Belgis sunt, ad eum legatos Iccium et Andebrogium miserunt”. Dit houdt in dat de Remische overgave, de inzameling van informatie, de snelle tocht over de grensrivier Axona enz. plaats vonden in dat deel van het gebied van de Remi dat het dichtst gelegen was van de plaats waar Caesar vandaan kwam, met name het zuidoosten. Het meest aangewezen hiervoor is de overgang van het stroomgebied van de Rhône, de Saone en de Doubs (waar Besançon ligt) naar de Marne.

    Werkelijk “entscheidend” bij dit alles is het motief waarom Caesar na dit voorgaande de Haedui richting Bellovaci zond, nl. met de bedoeling "manus hostium distineri", dit is om de hoofdmacht van de vijand uiteen te houden. Welnu, als Caesar zelf naar Berry-au-Bac trok, dwars door het gebied van de Remi in noordwestelijke richting, gaat hij met zijn troepen exact dezelfde richting uit als diegene naar waar hij de Haedui zond. Op die manier zou hij nooit de hoofdmacht van de vijandelijke strijdkrachten uiteen kunnen houden, maar integendeel, hun strijdkrachten samendrijven. Hij brengt ze zo tenminste op één lijn.

    Toch slaagde hij er volkomen in de strijdkrachten uiteen te halen, zoals verder blijkt uit zijn verslag, want de Bellovaci en de Suessiones verlaten het nadelige slagveld aan de Aisne om in hun eigen land de verdediging te organiseren. De locatie van Berry-au-Bac is zowel voor de Bellovaci als de Suessiones vanuit hun eigen land bekeken wel de meest gunstige plaats om de verdediging tegen Caesar te organiseren en voor de Suessiones in het bijzonder is deze plaats eigenlijk gewoon aan de grens van hun eigen gebied gelegen. De situering van de slag aan de Aisne uit BG II te Berry-au-Bac en Vieux Laon is dan ook tegenstrijdig met het motief waarom de beide stammen de coalitie verbreken, nl. omdat ze verkiezen van de verdediging tegen Caesar in hun eigen land te organiseren. Dit is een zeer sterk, ja zelfs definitief argument tegen de identificatie van Caesars castra aan de Axona uit BG II met Berry-au-Bac, waarmee ik niet wil zeggen dat het kamp van Berry-au-Bac niet zou dateren uit de tijd van Caesars campagnes.

    2. Daarmee kom ik onmiddellijk bij uw opmerking 2: het kamp uit BG VII, 90 kan onmogelijk dat van Chestres zijn. Dat kamp wordt vermeld aan het eind van de Gallische oorlog en werd precies opgesteld tegen de Bellovaci aan de grens van het gebied der Remi. Hiervoor komt precies wel Berry-au-Bac voor in aanmerking.

    Vervolg bemerking 1. Op uw alternatieve route naar de Sabis, zou ik wel eens nader willen ingaan, maar niet op deze blog. Ik heb mijn route gebaseerd op een mogelijke dubbele hypothese: het volgen van rivieren enerzijds en de aanwezigheid van bepaalde militaire belangrijke toponiemen als Condatum (Condé) en Noyelles (Nigella) anderzijds. De tweede hypothese schraagt de eerste, en de eerste hypothese is erg voor de hand liggend. Wat de plaatsnaam Condé betreft liggen nagenoeg alle bekende plaatsen met die naam op Caesars route langs de Aisne tot de Haine. Waarom vinden we die niet aan de andere rivieren en samenvloeiingen? Zoals gezegd ben ik best bereid uw alternatieve route te onderzoeken, maar ik ben er rotsvast van overtuigd dat er teveel argumenten tegen Berry-au-Bac zijn om deze plaats als uitgangspunt te nemen vanaf de slag bij de Aisne in 57 voor Chr.

    3. Wat de informatie over de datering en de uitgestrektheid van het kamp van Chestres betreft  daarover vindt u inderdaad niet zoveel informatie in mijn boek. Ik verwijs naar het werk van J. Vannérus in voetnoot 26 en ik heb het erover in het bijschrift bij figuur 7 p. 30. Bij de huidige toegangen tot het kamp staan bordjes van de Franse archeologische diensten met de uitleg dat het gebied aanvankelijk een Gallisch oppidum was, dat vervolgens gebruikt werd door de Romeinen, waarvoor een rudimentaire datering wordt vooropgesteld omstreeks 50 voor Chr. Verder is het een enorm groot terrein. Op de foto die we van de Franse archeologische diensten hebben overgenomen ziet u dat het hele dorp Chestres flankerend gelegen is aan de zuidoostelijke gegraven omwalling, de omwalling dus slechts voor nauwelijks een vierde rakend. De natuurlijke oeverwal (Caesars rugdekking) ligt pal naar het westen, naar de Aisne.

    4. Ik weet niet of Hugo Thoen blijft beweren dat Caesar niet in België is geweest. Toen ik vorig jaar in Bavel hierover heb gesproken, heeft Kathy Sas - weliswaar niet tegen mij maar tegen sommige mensen die daar aanwezig waren - gesuggereerd dat het dendrochronologisch onderzoek van de Universiteit van Trier uit 1975 zou moeten worden overgedaan. Men suggereert dus dat het toenmalige onderzoek niet deugdelijk was.

    Ik kan u zeggen dat mijn leermeester Verhulst mij destijds voor advies naar prof. Hugo Thoen heeft gestuurd. Ik heb met hem dan ook meer dan eens overleg gepleegd. Vóór mijn boek verscheen heb ik prof. Hugo Thoen als eerste persoonlijk over de publicatie ingelicht.

    5. Wat uw vijfde opmerking betreft, daarop kan ik u niet antwoorden. Wel kan ik u zeggen dat de verklaring "an duae ripae" van mij komt. Michiels had "ante Galliae ripam". Hij is met mijn naamverklaring naar de pers getrokken om ze op zijn naam te brengen, hoewel hij voorheen nooit iets gepubliceerd heeft. De avond dat ik hem deze oplossing heb meegedeeld heb ik hem nog gezegd dat ik tijdens de dagen die volgden mij zou vrij maken om bijkomend taalkundig onderzoek te doen. Nadien heb ik hem nog één keer geconfronteerd, precies met wat ik tussen mijn laatste ontmoeting met hem en het verschijnen van zijn van mij gestolen verklaring in Gazet van Antwerpen nog had gevonden, nl. een andere oplossing (die de eerste niet in de weg staat, cf. mijn explicatie over het voorzetsel amb-) ambae duae ripae. Dat was de avond van de dag waarop het artikel is verschenen. Ik zei hem daarbij: “je bent te vroeg naar de pers gegaan, het is niet juist”. Het is door deze tweede verklaring dat hij het verhaal bedacht dat hij mij in de val wilde lokken. Intussen is het schandalig dat zijn valse beschuldiging van plagiaat aan mijn adres door Archeonet.be niet van hun site wordt gehaald.

     

    Toen Michiels de naamverklaring van Antwerpen pikte had hij ook een boek in de maak. Dat was in 1989!

    Hans Rombaut


    28-06-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antwoord 2 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006

    Antwoord 2 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006


    Baksteenwaar is van belang. Waarom?
     

    Zogenaamde “baksteenwaar” wordt archeologisch vaak niet op zijn waarde beoordeeld, maar het geval van de opgravingen op Stadsparking Antwerpen tart elke verbeelding. In een stadskern als die van de metropool, waar gedurende negentienhonderd jaar de stedelijke activiteiten zoveel sporen hebben kunnen uitwissen, heeft men het overgrote deel van de Romeinse “baksteenwaar” als archeologisch bewijsmateriaal laten verdwijnen. Eerlijk gezegd: ik zou daarover niet graag de verantwoordelijkheid dragen tegenover de toekomstige generaties, maar laat ons hopen dat bijvoorbeeld opgravingen bij het badhuis aan de Burchtgracht de archeologie een tweede kans geven!

     

    Dakpanstempels zijn immers erg belangrijk voor de identificatie van bepaalde Romeinse legerafdelingen. Dat is de reden waarom mijn oplossing van PRIMCORS als PRIMA COHORS onvolledig was. Oost kan dan wel uithalen naar mij op de autoriteit van Devijver en Bogaers, maar hij weet niet waarom. Een dakpanstempeling van een eerste cohort zonder naam heeft namelijk geen zin. Ik wist dat niet, want ik ben geen specialist terzake. Wel een eerlijk onderzoeker naar de vroegste geschiedenis van de stad Antwerpen, die destijds de hand uitstak naar de archeologie, als historicus met specialisatie vroege middeleeuwen en historische geografie. En daarbij wordt datgene wat ik al twintig jaar lang denk en ook reeds gepubliceerd heb, nu uiteindelijk bevestigd: de stempels met PRIMCORS, gevonden in Antwerpen, zijn van het grootste belang voor de interpretatie van Verhulsts “Vorlage” van het Merovingische Castrum Antwerpis (726/7), met name een afdeling van het Romeinse leger, de Cohors I Corsorum. Dit is precies op dezelfde basis als voor zovele andere plaatsen over heel Europa, waar bepaalde legerafdelingen werden gelokaliseerd, in Nederland, Duitsland, Hongarije, Engeland, Frankrijk, enzovoort, soms op geen ruimere basis dan die van één scherf! De consequenties voor de vroegste geschiedenis van Antwerpen zijn enorm. Adriaan Verhulst, die hieromtrent op 19 april 1989 tijdens een avond over de vroegste geschiedenis van Antwerpen zo voor schut werd gezet (o.m. met het betwijfelen van de echtheid van de vroegmiddeleeuwse geschreven bronnen!) had gelijk! De Romeinse "Vorlage" voor het castrum Antwerpis was op dat moment al archeologisch gevonden, eerst in 1975 met de eerste scherf waarop PRIMCORS was vermeld, later nogmaals door een gelijkaardige scherf, die als ik het goed heb, in de Gallo-Romeinse bodem werd aangetroffen. Dit is dus niet buiten context!

     

    Ook de CGPF stempels van de Classis Germanica, gevonden in Rumst en Rijmenam zijn belangrijk. Dat Oost durft beweren dat de dakpannen met de CGPF stempel niet bewijzen dat de Romeinse vloot in Germanië of een onderdeel van die vloot daar heeft verbleven is onwaar. De fragmenten met die stempel bewijzen dat wel degelijk! C.B. Rüger gebruikte de CGPF-stempel van Rumst zelfs om aan te tonen dat het gebied van de provincie Germania Inferior mogelijk tot Rumst reikte. Misschien was dit ook een overhaaste conclusie? Helaas legt Rüger Rumst foutief aan de monding van Rupel en Schelde. Ik vermeldde dit in mijn boek p. 61 voetnoot 74, als zijnde weinig accuraat vanwege Rüger. Maar misschien diende Rügers kaart met de aanduiding van Rumst aan de monding van Rupel en Schelde wel als basis voor de uitspraak van Oost dat Rumst de enige plaats is aan de Schelde waar er met zekerheid sporen van Romeinse militaire aanwezigheid werden aangetroffen (cf Antwoord 1 op Tony Oost)?

     

    Het mag dan wel worden beweerd dat die scherf van Rumst met daarop CGPF als aanduiding voor de Romeinse militaire aanwezigheid, bevestigd werd door een spitsgracht die er werd teruggevonden. Maar misschien is die spitgracht – zo we Oosts redenering voor de Antwerpse vondsten consequent mogen verdertrekken – ook gegraven door boeren? Dat kan toch? Maar de Rumstse spitsgracht wordt dan misschien op haar beurt bevestigd als een militaire constructie door de CGPF-stempel die duidt op een legereenheid? Tussendoor even dit tussen haakjes: waren de vondsten te Rijmenam en Rumst ook geen losse vondsten? Daar mag dan geen conclusie aan verbonden worden? Wordt vervolgd…

     

    Hans Rombaut

     


    23-06-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antwoord 1 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006

    Antwoord 1 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006

     

    In mijn “Antwoord op de aanklacht van Robert Nouwen” liet ik weten dat ik me zo snel als kon de AVRA-Bulletin 2006 heb aangeschaft. In die publicatie worden immers maar liefst 48 van de ca. 120 blz. aangewend om mijn boek “Julius Caesar in België” af te breken en dit door 3 auteurs, de reeds genoemde en weerlegde Robert Nouwen, de hier al eerder uitvoerig ter sprake gekomen Guido Cuyt en tenslotte Tony Oost, Antwerpens stadsarcheoloog tussen 1975 en 1990. Laatstgenoemde ontdekte naar zijn zeggen bij toeval dat het Gallo-Romeinse verleden van Antwerpen in mijn boek aan bod komt. Hij besluit met een erg negatief beeld over mijn historisch onderzoek, dat niet kritisch zou zijn en een resultaat is van een vooropgezet doel, meer bepaald dat ik “koste wat het kost wil aantonen dat er te Antwerpen in de Romeinse tijd een militair bolwerk was”. Hierop wil ik wel even dieper ingaan.

     

    In zijn inleiding betrekt Tony Oost een aantal dingen die met mijn boek absoluut niets te maken hebben. Zo beweer ik nergens dat “op basis van het archeologische onderzoek tijdens de voorbije vijftig jaar in Antwerpen verricht af te leiden [valt] dat er al vóór onze jaartelling een Romeinse/Gallo-Romeinse aanwezigheid was op de rechteroever van de Schelde waar nu Antwerpen ligt”. Integendeel, conform aan Oosts kritiek zeg ik nog wel op p. 80 op basis van zijn onderzoek dat de Gallo-Romeinse nederzetting te Antwerpen “te dateren valt vanaf het midden van de 2de eeuw tot de woelige periode van ca.270”. Ik schreef “ca. 150 tot ca. 270 na Chr.”, en dat lijkt me toch hetzelfde, niet? Vervolgens heeft Oost het over “de ware aard van deze bewoning” waarbij het opvalt dat “aan de ontdekte archeologische resten door sommigen meer zeggenskracht wordt toegekend dan ze kritisch verdienen”. Ik vind dit een wel zeer zwaar en negatief waardeoordeel over de gedane ontdekkingen. Oost beweert namelijk dat “voorwerpen en grondsporen die ontdekt worden, zijn in de bodem maar een fractie van de neerslag van de materiële cultuur van onze voorouders en overleefden bovendien nog onvolledig hun ondergronds verblijf tot op heden”. Daar ben ik het wel volledig mee eens, alhoewel die uitspraak dan weer in tegenstelling staat tot wat hij daarna schrijft, nl. “archeologen, die maar al te goed onderkennen hoe beperkt de bewijskracht daarvan is, worden als hyperkritisch omschreven”. Maar als de sporen die men archeologisch ontdekt slechts een minimalistische weerslag van de gewezen werkelijkheid zijn, moet er dan juist niet méér zeggenskracht aan toegekend worden? Dat lijkt me niet meer dan logisch. Ik kan tegenover de hyperkritische bewering van Oost alleen maar de kritiek van een andere archeoloog plaatsen, die hij formuleerde naar aanleiding van de verschijning van mijn boek eind juni/begin juli 2006 en die hij per e-mail zond aan tenminste twee verschillende personen nl.: “99,9 % van onze kennis uit het verleden wordt geleverd door de archeologie. Historische bronnen, als we dat bronnen mogen noemen…”. De hyperkritiek van archeoloog Oost staat in zwaar contrast tegenover de alleszeggende kracht van de archeologische vondst bij de hiervoor geciteerde.

     

    Ik contacteerde destijds (anno 1989) Tony Oost uit eigen beweging, omdat mijn onderzoek over de vroegmiddeleeuwse bronnen van Antwerpen, voortvloeiend uit mijn onderzoek in opdracht van Adriaan Verhulst, mij in problemen bracht met zowel de interpretatie van de voorhanden zijnde archeologische vondsten te Antwerpen uit de Gallo-Romeinse tijd als met de gangbare naamverklaring van de naam van de stad. Ik dacht dat de traditie van interdisciplinariteit, die ik bij mijn opleiding had leren kennen op de dienst van Verhulst, ook in het hedendaagse onderzoek naar het verleden van een wereldstad als Antwerpen gemakkelijk ingang zou kunnen vinden. Niets was minder waar. Niet dat dhr. Oost zich afschermde, ik heb wel degelijk met hem kunnen praten en overleggen, maar een wil om aan het probleem van de continuïteit tussen Oudheid en Middeleeuwen te willen werken, wat mijn eigenlijke vraag was, vond ik niet. In tegendeel , ik leerde een stadsarcheoloog kennen die toen reeds verklaarde dat hij de Romeinse zaken in Antwerpen moe was en dat hij hoopte dat het eindelijk gedaan zou zijn met die Romeinse oorsprong van Antwerpen.

     

    Ik had Antwerpens stadsarcheoloog Oost altijd heel erg vertrouwd, reeds toen ik nog als student de site Stadsparking met regelmaat bezocht, maar ook nog na 4 september 1989 toen ik hem had opgezocht om een dialoog aan te gaan om mijn conclusies gepubliceerd in 1987 te toetsen, conclusies die compleet in het verlengde lagen van Verhulsts onderzoek uit 1978, dat uitgaat van een Romeinse “Vorlage” aan het Merovingische Antwerpen. Hoe dan ook kan niemand er onderuit dat Antwerpen wordt vermeld op een munt uit het begin van de 7de eeuw, in de Vita Eligii ca. 700 als volksgroep met een aanwezigheid langs de linker Scheldeoever, in de Rauchingusteksten uit 726 als castrum langs de rechter Scheldeoever en als civitas in de Annales Fuldenses anno 836. Was het niet normaal dat Verhulst veronderstelde dat er een Romeinse oorsprong voorafging aan de vroegmiddeleeuwse vermeldingen, vooral de vermelding van het castrum, ook al was dat nog niet gevonden? Was het niet normaal dat ook de Germaanse naamverklaring uit Anda-werp, die eerst door Maurits Gysseling geografisch werd onderbouwd als “aangeworpen land” (1960), dan geografisch werd herzien als “tegenover aangeworpen land” (begin jaren 1970) en uiteindelijk door Jozef van Loon werd omgevormd tot “een schans tegen een vijand” (1982), moest worden bevraagd? Gysseling ging immers nog voort op de uitspraak van Floris Prims “Romeinen hebben we in Antwerpen niet gekend”. Van Loon zag de naamgeving van de schans vooral in relatie tot een dreiging omstreeks 700, kort vóór de vermelding van het castrum in 726. Maar een “werp” is nog geen “castrum” en inmiddels was Prims al lang geen autoriteit meer.

     

    Omdat dhr. Oost mijn overtuiging over de Romeinse oorsprong van Antwerpen, die ik deelde met de inmiddels overleden Adriaan Verhulst, niet au sérieux neemt, moet ik tot mijn spijt tegen hem ingaan. Ik heb hem altijd als een eerlijk onderzoeker beschouwd. Als hij mij echter verwijt dat ik te Antwerpen “koste wat het kost” een Romeinse militaire aanwezigheid wil zien zonder dat daarvoor argumenten zijn, stel ik daartegenover dat de heer Oost er volgens mij altijd alles aan heeft gedaan om de archeologische vondsten te Antwerpen uit de Romeinse tijd bewust te willen wegleiden van de quasi onvermijdelijke conclusie dat er te Antwerpen in de Romeinse tijd een militaire aanwezigheid moet geweest zijn. Bepaalde van zijn archeologische vondsten liggen namelijk volledig in het verlengde van de vroegmiddeleeuwse vermeldingen, meer bepaald het in de Merovingische tijd vermelde castrum. Maar ook de geografische configuratie van het Scheldebekken in de Romeinse tijd, leidt tot dat inzicht. Het is dan ook in dat verband dat Antwerpen in mijn boek ter sprake komt.

     

    Het zwaarst wegende archeologische argument is wel de vermelding PRIMCORS op twee dakpanfragmenten gevonden te Antwerpen. Het betoog van Oost in de AVRA-Bulletin hieromtrent is wel heel misleidend. Mijn verwoording over de gevonden Romeinse dakpannen als “meer dan vijftig integrale dakpannen” wordt door hem gecorrigeerd tot  “een 50 cm dik pakket dakpanfragmenten waaruit reeds een vijftigtal volledige (onderlijnde cursivering door HR) imbrices, een vijftiental tegulae en enkele tegels hersamengesteld konden worden”. Uit wat Oost zelf in cursief plaatste gaat het hem hier enkel om de betekenis van mijn woord “integraal” tegenover zijn beschrijving “fragmenten hersamengesteld tot een 50-tal volledige imbrices, 15 tegulae en enkele tegels”. Mijns inziens stemt dit toch volkomen overeen met “meer dan 50 integrale dakpannen”. Integraal is volgens Van Dale Etymologisch woordenboek. De herkomst van onze woorden, Antwerpen, Utrecht, 1997, p. 414 teg. deelw. van integrare, zie integratie (het maken tot een geheel) en verder “integreren”: “volledig maken, tot een geheel samenvoegen”.

     

    Volgens Oost zijn het verder niet deze dakpannen waarop PRIMCORS voorkwam, maar twee andere dakpanfragmenten, telkens tegula-fragmenten, die elders gevonden werden. We willen hem best geloven, maar waar zijn de dakpanfragmenten gebleven zodat we dit ook bevestigd kunnen zien? De ene stempel werd gevonden ca. 79 m ten NO van het pakket dakpanfragmenten, de andere is “een losse vondst buiten context in de Gallo-Romeinse bodem”. Nu moet dhr. Oost mij eens uitleggen wat een losse vondst is van een Gallo-Romeinse dakpan met de vermelding PRIMCORS in de Gallo-Romeinse bodem van Antwerpen en waarom daaraan geen conclusie mag worden verbonden, ook niet als men elders in de nabije omgeving nog zo’n stempel op een dakpanfragment vindt. Zijn dit losse vondsten?

     

    Ik heb hier toch wel vragen bij het verrichte onderzoek. Ik kom namelijk uit de Rupelstreek en ben al jaar en dag geïnteresseerd in de geschiedenis van de tegel-, dakpannen- en baksteennijverheid. Heeft men de aard of de structuur van de gebruikte klei van die Antwerpse dakpanfragmenten onderzocht? Waren ze bijvoorbeeld samengesteld uit Rupeliaan klei? Was de klei specifiek bewerkt met het doel er dakpannen van te maken, een procédé dat in de Rupelstreek tot in de tweede helft van de 20ste eeuw heeft bestaan? Heeft men de structuur van de stempels vergeleken? Heeft men de betekenis verklaard?

     

    Ik geloof niet dat er met de gevonden dakpanfragmenten goed onderzoek werd verricht. Zelfs niet ten aanzien van de betekenis van de stempel PRIMCORS. De eerste publicatie van Oost over deze stempel dateert uit 1976, de tweede uit 1982, de derde uit 1987 en telkens vermeldt hij voor de betekenis van deze stempels een vraagteken of elders “de betekenis ervan is voor het ogenblik onduidelijk”. Ik suggereerde in 1989 zelf aan dhr. Oost de mogelijke invulling “prima cohors”, zonder daarvan een specialist te zijn. Hij riposteerde dat hij geen Latijn kende. Welnu, ik vind het dan ook zeer moedig van hem dat hij nu in de AVRA-bulletin 2006 p. 53 prof. Bogaers citeert, zonder naar diens werk te (kunnen) verwijzen, en prof. H. Devijver op basis van “mondelinge informatie verstrekt door wijlen prof. H. Devijver aan Guido Cuyt”, om te zeggen dat PRIMCORS moet geïnterpreteerd worden als PRIM(A COHORS) CORS(ORUM) en dat te laten volgen door “Rombauts interpretatie dat CORS de afkorting is van COHORS, is dus verkeerd”. Ik ben verbijsterd.

     

    Vóór mij had niemand PRIMCORS in die zin geïnterpreteerd. Ik heb zelf met prof. Hubert Devijver daarover gebeld gedurende meer dan een uur en mijn oud prof heeft toen niet die invulling van Bogaers, die ik direct wil onderschrijven, vermeld. Hij zei me: “Hans, als je al zoveel hebt, publiceer dat dan, waar wacht je op” (dat was september 1989). Maar ook Bogaers’ invulling (waarschijnlijk op basis van andere vondsten, die Oost toen en ook nadien nog niet kende) vermeldt nog altijd COHORS, en dat is een onderdeel van een Romeins legioen. Romeinse militairen maakten dakpannen en gebruikten hun dakpanstempel als eigendomsmerk. Deze dakpannen waren staatseigendom. Of die dakpannen nu gebruikt werden als dakbedekking of “in opgaand muurwerk, als bekisting, voor constructie van goten, als filterlaag in waterputten” verandert daar niets aan. In elk geval had Oost er veel voorzichtiger moeten mee omgaan en zeker het grote aantal fragmenten niet weggooien! Dit is een vervalsing van en een schande voor het wetenschappelijke onderzoek.

     

    Nu, als de verklaring PRIMA COHORS CORSORUM van J.E. Bogaers voor PRIMCORS juist is, dan betekent dit dat er te Antwerpen in de Romeinse tijd tenminste een cohors van Corsi was gelegerd. Dat verandert dus niets aan wat ik over het Romeinse Antwerpen wil zeggen. Het bevestigt alleen maar mijn stelling. Wel vind ik het grof dat iemand, die compleet niet wist hoe hij de stempel PRIMCORS diende te interpreteren, mij, die als niet specialist een serieuze duw in de goede richting had gegeven, nadien durft terecht te wijzen. Het heeft mij zwaar verontwaardigd dat Oost nu schrijft dat er een Cohors I Corsorum, bestaat vermeld in 107 na Chr., dat daaromtrent interpretaties bestaan, o.m. dat deze cohors omstreeks 40 na Chr. naar Mauretanië zou zijn verplaatst en dat uitgerekend ik deze informatie niet gebruik! Het was wel ik die naar hem als archeoloog was gegaan in 1989 met mijn vragen en maakte de mogelijkheid van de interpretatie PRIMA COHORS, die nog steeds compleet in de oplossing van Bogaers zit, aan hem bekend! Wat voor unfaire praktijken zijn dat?

     

    Op methodologisch en wetenschappelijk vlak is het onderzoek van Oost zeker niet onberispelijk. Oosts wetenschappelijke autoriteit krijgt er echter nog een stevige knauw bij wanneer hij vermeldt “Langs de Schelde is alleen te Rumst duidelijke militaire aanwezigheid vastgesteld”. Ik zou het daar normaalgezien niet moeilijk mee hebben want ik wil de zaken op mijn terrein, de historische geografie, erg breed zien, maar omdat ik zijn aanpak van mijn onderzoek niet correct vind, ja zelfs misleidend, noopt dit feit mij ertoe te zeggen dat Rumst helemaal niet aan de Schelde ligt maar aan de overgang van de Rupel naar de Nete, meer dan 10 km van de Schelde verwijderd. Dat weet het kleinste kind, net zoals dat er uit dakpanfragmenten die in elkaar passen een integrale dakpan kan worden samengesteld als alle fragmenten ter beschikking zijn. Tegelijk durf ik het betwijfelen dat er langs de Schelde verder geen sporen van duidelijke Romeinse militaire aanwezigheid zijn aangetroffen. Er is namelijk het niet mis te begrijpen toponiem Kaster in West-Vlaanderen aan de linkeroever van de Schelde ten zuiden van Oudenaarde, ten westen van Ronse en ten oosten van Kortrijk. Et nunc?

     

    Hans Rombaut

     

     


    05-06-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antwoord op de aanklacht van Robert Nouwen in AVRA-Bulletin 2006

    De Rijn werd bewaakt door een lange keten van permanent bemande forten. Ten westen van Tongeren werd een stapelplaats voor graan ingericht, beheerd door de staat, die diende om de graantoevoer te doseren (Hans Rombaut in Steden des Tijds, Utrecht, 1990, p. 15).

    Via de SPQR-site heb ik onlangs heel veel slechte dingen over mezelf vernomen, die gepubliceerd werden in de AVRA-Bulletin 2006. Zonder meer word ik beticht van verschillende kwakkels te hebben geschreven en dat deze nu uit de wereld zijn geholpen. Ik citeer: “Tongeren had in de Romeinse tijd als economisch centrum van een agrarische regio een belangrijke functie in verband met de ravitaillering van de Rijntroepen. De auteur [Robert Nouwen] haalt de kwakkel onderuit van Hans Rombaut die in zijn boek Julius Caesar in België het wetenschappelijke eigendom claimt van deze stelling”.

     

    Voor de zoveelste keer in nu al een vol jaar tijd, wordt mijn goede trouw en vooral mijn wetenschappelijke eerlijkheid beklad. De beweringen van dhr. Nouwen worden in het geheel niet tegen mijn beweringen afgewogen. Daarom heb ik me zo snel als kon de bewuste AVRA-Bulletin 2006 aangeschaft.

     

    De heer Nouwen verklaart daarin dat ik beweer dat ik de wetenschappelijke eigendom claim van de theorie dat de graanhandel in Tongeren is gestoeld op de omliggende vruchtbare regio en ook van de daaraan verbonden ravitaillering van de Romeinse legerkampen aan de Rijn. Dhr. Nouwen legt mij woorden in de mond die ik nooit heb gebruikt noch gepubliceerd, en zeker niet in de voetnoot 3 van mijn boek Julius Caesar in België p. 13-14, waarnaar hij verwijst.

     

    Mijnheer Nouwen heeft voetnoot 3 uit mijn boek blijkbaar niet goed gelezen. Ik beweer helemaal niet dat ik dat als eerste heb geponeerd. Evenmin eis ik er het intellectuele eigendom van op. Wel confronteer ik de heer Nouwen met het feit dat hij mijn bijdrage uit 1990 niet vermeldt in zijn doctoraat noch in de publicatie uit 1997 die eruit voortvloeit. Omdat hij mijn bijdrage zeer zeker kende (hij was erbij toen ik de mensen van Teleac rondleidde in het Gallo-Romeins museum, zie 'Straffe toeren1', ter voorbereiding van mijn publicatie en hij kwam zelfs tussen in het toeleveren van de illustraties) meen ik dat hij mijn studie bewust niet heeft vermeld. Wat meer is, in zijn weerlegging van “de kwakkel” die mij wordt toegeschreven verwart hij – bewust of onbewust ? – twee verschillende aspecten. Natuurlijk is het van oudsher bekend dat Tongeren in een zeer vruchtbare regio ligt. De werken die Nouwen aanhaalt van Pacquay, De Maeyer, Van de Weerd, de studies rond de centuriatio en de villae door J. Mertens, De Boe e.a. verklaren inderdaad dat Tongeren zich ontwikkelde tot een centrum van de graanhandel. Ook de publicaties van Van Doorselaer, De Laet en mijn leermeester A. Verhulst schragen deze stelling, die ik beaam, maar geenszins claim als mijn wetenschappelijke eigendom. Alle gaan ze uit van de idee dat de graanhandel zich eerst ontwikkelde en dat vanuit die bestaande handel de legerkampen aan de Rijn werden bevoorraad.

     

    De originaliteit van mijn stelling is dat ik het ontstaan van Atuatuca of Tongeren als Romeinse stad fundeer op de organisatie van de bevoorrading van de kampen aan de Rijngrens en dat de graanhandel in Tongeren in het verlengde van die militaire organisatie dient beschouwd te worden. In die zin interpreteer ik dan ook het horreum buiten de stad als “een stapelplaats voor graan… beheerd door de staat en [die] diende om de graantoevoer [ten behoeve van de grensplaatsen] te doseren”. De heer Nouwen haalt uit mijn bijdrage uit 1990 in zijn bijdrage in de AVRA Bulletin 2006 heel veel aan, maar dit net niet. Het is mijn mening - en die heb ik destijds ook tegenover A. Verhulst en anderen verdedigd - dat net zoals de heirbanen werden aangelegd ten dienste van het leger en dat die nadien ook in functie stonden van de handel, de militaire verdediging aan de Rijn pas werd aangelegd als de bevoorrading was verzekerd. Dit was onmogelijk op basis van een vrije en niet stabiele graanhandel, die afhankelijk was van externe factoren als het weer en militaire verwoestingen. De bevoorrading van de Rijnverdediging diende gedoseerd te worden en gestaag te verlopen. De graansilo’s zoals die van het horreum van Tongeren dienden permanent gevuld te zijn, vooraleer eventuele overschotten commercieel konden worden verkocht op de vrije markt. Het is precies dat wat ik beweerde in mijn bijdrage van 1990 en dat mijn collega O. Debaere terugvond in de studie van de heer Nouwen. Het zou ook niet erg geweest zijn, mocht hij naar mijn bijdrage hebben verwezen. Het is wel heel wat anders dan mij te beschuldigen van het wetenschappelijke eigendom van een algemene stelling omtrent de vruchtbaarheid van de omgeving van Tongeren en de daaraan verbonden graanhandel te claimen, die uiteindelijk zou hebben geleid tot de ravitaillering van de Rijnkampen. Tussen haakjes: ik gaf O. Debaere ook nog de oorspronkelijke versie van mijn studie, zoals ik die naar Teleac heb doorgestuurd. Daar stond alles veel explicieter in vermeld, maar redactioneel werd daar erg in gesabeld. Helaas niet voldoende om de “buffering” van graan voor militaire doeleinden volledig te weren. De heer Nouwen weet dus zeer goed wat hij uit mijn artikel van 1990 niet moet citeren!

     

    Hans Rombaut

     

     


    02-06-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.'Steden des Tijds' Teleac 1990
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Beste bezoeker,

    Hieronder vindt u blz 20 uit 'Romeinse stad op een kruispunt van wegen. Tongeren'  in  'Steden des Tijds', Teleac 1990. Dit artikel trok de aandacht, o.w.v. het vernieuwende karakter, van Maurice A. Arnould aan wie het boek 'Julius Caesar in België' is opgedragen. (cf. onderstaande berichten).
    Het volledige arikel in  'Steden des Tijds' (p.10-29) vindt u terug onderaan de inhoudstafel.

    Opmerking:
    -Om te openen klik op de afbeeldingen
    -Maximaliseer de pagina bovenaan (icoon: van enkel naar dubbel venster)  
    -Klik vervolgens op de afbeelding: er verschijnt een vierkantje met 4 pijltjes (rechts onderaan). Als u daar op klikt dan vergroot u het artikel.





    Bestellen per e-mail

    Druk op onderstaande knop om te bestellen per e-mail. Vergeet niet uw NAAM en ADRES, telefoon/gsm en eventueel e-mail te vermelden. Alvast van harte bedankt!



    Hoofdpunten blog jcb
  • Inleiding Thesis: 'Verafgelegen domeinen van abdijen in Noord-Gallië'
  • Samenvatting lezing. De sleutelpositie van Antwerpen binnen het Scheldebekken tot het jaar 836, door Hans Rombaut voor het Antwerps Genootschap voor Geschiedenis, 4 september 2007


    Gastenboek
  • Edecor
  • Now
  • RE
  • Now
  • Now

    Druk op onderstaande knop om een berichtje of reactie te plaatsen


    Laatste commentaren
  • Geen "v" in merowingisch schrift, wel relevant (Hans Rombaut)
        op Argumentatie 2 tegen de uitspraken van Geert van de Plassche van 16 augustus 2008, 22u28
  • Niet relevant (Geert Vandeplassche)
        op Argumentatie 2 tegen de uitspraken van Geert van de Plassche van 16 augustus 2008, 22u28
  • Vervolg argumentatie afleiding Antwerpen van Ambaeduaueripae (Geert Vandeplassche)
        op DERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' VAN ALFRED MICHIELS: DE ANNALES FULDENSES
  • Vervolg argumentatie afleiding Antwerpen van Ambaeduaueripae (Geert Vandeplassche)
        op DERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' VAN ALFRED MICHIELS: DE ANNALES FULDENSES
  • Frankrijk (Bart)
        op Antwoord op Cuyt: deel 1
  • Antwerpen komt uit Ambaeduaeripae (Hans Rombaut)
        op DERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' VAN ALFRED MICHIELS: DE ANNALES FULDENSES
  • Vita Eligii /Monumenta Germaniae Historica (MGH) (Geert Vandeplassche)
        op DERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' VAN ALFRED MICHIELS: DE ANNALES FULDENSES
  • Bronvermelding vergeten (Geert Vandeplassche)
        op DERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' VAN ALFRED MICHIELS: DE ANNALES FULDENSES
  • De Samme is de Sabim toch! (Hans Rombaut)
        op Wikipedia spelletjes
  • De Samme is de Sabis niet (Armand SERMON)
        op Wikipedia spelletjes
  • ambduo 2 (Hans Rombaut)
        op VIERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' DOOR ALFRED MICHIELS: JULIUS CAESAR GERMANICUS
  • amboduo (Hans Rombaut)
        op VIERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' DOOR ALFRED MICHIELS: JULIUS CAESAR GERMANICUS
  • SCHOL.Arat (Hans Rombaut)
        op VIERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' DOOR ALFRED MICHIELS: JULIUS CAESAR GERMANICUS
  • SCHOL. Arat. in de Thesaurus (leopold winckelmans)
        op VIERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' DOOR ALFRED MICHIELS: JULIUS CAESAR GERMANICUS
  • Aratusvertalingen (Leopold Winckelmans)
        op VIERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' DOOR ALFRED MICHIELS: JULIUS CAESAR GERMANICUS
  • Caesar en Antwerpen (Lieven Druylinckx)
        op VIERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' DOOR ALFRED MICHIELS: JULIUS CAESAR GERMANICUS
  • Antwerpen en Antwerpenaars (Jan Batens)
        op DERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' VAN ALFRED MICHIELS: DE ANNALES FULDENSES
  • Naamsverklaring in boek Michiels klopt niet (geert vandeplassche)
        op DERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' VAN ALFRED MICHIELS: DE ANNALES FULDENSES
  • toegang (Ellen)
        op TWEEDE BEWIJS DIEFSTAL ALFRED MICHIELS IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' - VILARIACUM-WILRIJK STAAT REEDS IN THESIS ROMBAUT 1985 p. 250
  • Kontich - Wilrijk (µalfred £michiels)
        op TWEEDE BEWIJS DIEFSTAL ALFRED MICHIELS IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' - VILARIACUM-WILRIJK STAAT REEDS IN THESIS ROMBAUT 1985 p. 250
  • Kelten. (Toscaan)
        op Antwoord op Cuyt: deel 1
  • u leest niet wat er staat (hans rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • geen falsificatie (Ellen)
        op Verderzetting discussie Antwerpen
  • screening (ellen serrien)
        op Verderzetting discussie Antwerpen
  • wetenschappelijk publicatie (ellen)
        op Verderzetting discussie Antwerpen
  • Sammium en Sabium (Hans Rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Na de feiten (Hans Rombaut)
        op De historische waarheid
  • de samme is de sabis niet (Armand Sermon)
        op De historische waarheid
  • plagiaat van Hans Rombaut (Alfred Michiels)
        op De historische waarheid
  • de samme is de sabis niet (Armand Sermon)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • plagiaat van alfred michiels (hans rombaut)
        op De historische waarheid
  • Fabels fabels en fabels (Alfred Michiels)
        op De historische waarheid
  • Fabels en Fabels over naam Antwerpen (Alfred Michiels)
        op Feiten en fabels p.63-p.77
  • naam Antwerpen (alfred Michiels)
        op Verderzetting discussie Antwerpen
  • archeonet (Ellen)
        op Verderzetting discussie Antwerpen
  • Antwoord op eorum en droge route (Geert Vandeplassche)
        op 'eorum' en de fonetische verwantschap tussen /b/ en /m/
  • RRL site Gazet van Antwerpen (Geert Vandeplassche)
        op Veritas filia temporis­­. Antwerpen en Anreppen, of de kwestie An- in samenstellingen
  • error site aan Geert (Ellen)
        op Veritas filia temporis­­. Antwerpen en Anreppen, of de kwestie An- in samenstellingen
  • deze reactie vervangt en vernietigt de vorige, die per ongeluk te snel op de blog terecht kwam (Geert Vandeplassche)
        op Veritas filia temporis­­. Antwerpen en Anreppen, of de kwestie An- in samenstellingen
  • Andouerpis -Antwerpen 2 vraagjes aan Alfred Michiels (Geert Vandeplassche)
        op Veritas filia temporis­­. Antwerpen en Anreppen, of de kwestie An- in samenstellingen
  • uitnodiging (Hans Rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Waarom de Samme de Sabis niet is (Armand Sermon)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • hoe het begon... (Ellen)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • bevoegheid ter zake (Ellen)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • geef aan Cuyt wat Cuyt toekomt?? (Ellen)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • De identificatie van de Sabis met de Samme is NIET FOUT (Hans Rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Uw verhaal over Sabis is TOTAAL fout (Armand Sermon)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • rue César Jolimont (Armand SERMON)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Condé (hans rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • condatum (Armand SERMON)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • reactie (Geert Vandeplassche)
        op antwoord op nog enkele opmerkingen en vragen (G. Vandeplassche)
  • Altissimas ripas (Hans Rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Samme Haine (Armand SERMON)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Haine en Scheldebekken (Hans Rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Samme Haine (Armand SERMON)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Samme en Haine (Hans Rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • samme haine (Armand Sermon)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Samme en Hene (hans rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • samme (Armand Sermon)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • ste.-waudru (hans rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • waldetrudis en niet aldegondis (Armand Sermon)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • waltrudis en toch aldegondis (Hans Rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • waldetrudis en niet aldegondis (Armand Sermon)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Reactie op Armand Sermon (Hans Rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • aisne (Armand Sermon)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • e-mailreacties van GvdP (Ellen)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • tegenvoorstel aan ArcheoNet (hans rombaut)
        op Veritas filia temporis­­. Antwerpen en Anreppen, of de kwestie An- in samenstellingen
  • antwoord ArcheoNet (ArcheoNet Vlaanderen)
        op Veritas filia temporis­­. Antwerpen en Anreppen, of de kwestie An- in samenstellingen
  • antwoord archeonet (hans rombaut)
        op Plagiaat?
  • anreppen (Geert Vandeplassche)
        op Plagiaat?
  • Antwoord op uw v raag (geert.vandeplassche)
        op Plagiaat?
  • Antwoord op uw vraag (hans rombaut)
        op Plagiaat?
  • Antwoord gestuurd naar archeonet (hans rombaut)
        op Plagiaat?
  • gallo romeinse namen (hans rombaut)
        op Plagiaat?
  • plagiaat doorprikt (Hendrik de Bouw)
        op Plagiaat?
  • Antweerepen (Hans Rombaut)
        op Plagiaat?
  • Anreppen Antwerpen (hans rombaut)
        op Plagiaat?
  • wat doe je tegen oneerlijkheid? (Ellen)
        op Plagiaat?
  • Link (laurent Provost)
        op Plagiaat?
  • Géén plagiaat ! (Laurent Provost)
        op Plagiaat?
  • Geen rivieroversteken tussen Axona en Sabis (geert.vandeplassche)
        op Waar verzamelde zich “op één plaats” de coalitie der Belgae?
  • benieuwd wat er nu weer volgt (jeroen vanden borre)
        op archeonet reactie Schupperke
  • Genoeg! (hans rombaut)
        op Waar verzamelde zich “op één plaats” de coalitie der Belgae?
  • Vraagje (Geert Vandeplassche)
        op Waar verzamelde zich “op één plaats” de coalitie der Belgae?
  • Portus Itius (hans rombaut)
        op Antwoord op reactie L. Winckelmans
  • Arnoulds eerlijkheid is van goud (hans rombaut)
        op Waar verzamelde zich “op één plaats” de coalitie der Belgae?
  • Romeinen in Antwerpen! Wie kwam er uit het oude Rome naar hier? (hans rombaut)
        op Antwoord op Cuyt: deel 13
  • Romeinen in Antwerpen: ja! soldaten? (Ivan Derycke)
        op Antwoord op Cuyt: deel 13
  • Portus Itius (Armand Sermon)
        op Antwoord op reactie L. Winckelmans
  • portus Itius (Armand Sermon)
        op Antwoord op reactie L. Winckelmans
  • portus Itius (Armand Sermon)
        op Antwoord op reactie L. Winckelmans
  • Napoleon III (hans rombaut)
        op Waar verzamelde zich “op één plaats” de coalitie der Belgae?
  • Portus Itius (Armand Sermon)
        op Antwoord op reactie L. Winckelmans
  • gebiedende wijs (hans rombaut)
        op Waar verzamelde zich “op één plaats” de coalitie der Belgae?
  • Linkeroever is de sleutel (geert.vandeplassche)
        op Julius Caesar in België gelauwerd.
  • Linkeroever is de sleutel (geert.vandeplassche)
        op Julius Caesar in België gelauwerd.
  • Toevoer afsnijden = omsingelen want... (hans rombaut)
        op Julius Caesar in België gelauwerd.
  • chaudardes (hans rombaut)
        op Julius Caesar in België gelauwerd.
  • Saint-Thomas/berry-au-Bac (hans rombaut)
        op Julius Caesar in België gelauwerd.
  • Samme-Sennete-Zenne (hans rombaut)
        op Antwoord op reactie L. Winckelmans
  • Archief per week
  • 10/12-16/12 2012
  • 03/09-09/09 2012
  • 28/11-04/12 2011
  • 14/11-20/11 2011
  • 01/11-07/11 2010
  • 18/10-24/10 2010
  • 11/10-17/10 2010
  • 23/08-29/08 2010
  • 26/07-01/08 2010
  • 09/11-15/11 2009
  • 02/11-08/11 2009
  • 26/10-01/11 2009
  • 19/10-25/10 2009
  • 17/08-23/08 2009
  • 24/11-30/11 2008
  • 17/11-23/11 2008
  • 01/09-07/09 2008
  • 25/08-31/08 2008
  • 18/08-24/08 2008
  • 28/07-03/08 2008
  • 07/07-13/07 2008
  • 17/03-23/03 2008
  • 10/03-16/03 2008
  • 17/12-23/12 2007
  • 03/12-09/12 2007
  • 24/09-30/09 2007
  • 17/09-23/09 2007
  • 10/09-16/09 2007
  • 27/08-02/09 2007
  • 25/06-01/07 2007
  • 18/06-24/06 2007
  • 04/06-10/06 2007
  • 28/05-03/06 2007
  • 21/05-27/05 2007
  • 14/05-20/05 2007
  • 30/04-06/05 2007
  • 23/04-29/04 2007
  • 26/03-01/04 2007
  • 12/03-18/03 2007
  • 01/01-07/01 2007
  • 09/10-15/10 2006
  • 25/09-01/10 2006
  • 18/09-24/09 2006
  • 11/09-17/09 2006
  • 28/08-03/09 2006
  • 14/08-20/08 2006
  • 07/08-13/08 2006
  • 31/07-06/08 2006
  • 24/07-30/07 2006
  • 17/07-23/07 2006
  • 10/07-16/07 2006
  • 03/07-09/07 2006
  • 26/06-02/07 2006
  • 19/06-25/06 2006
  • 12/06-18/06 2006
  • 22/05-28/05 2006
  • 01/05-07/05 2006

    Jan Verelst: Fotomateriaal
    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Mijn favorieten
  • blog Laurent Provost
  • archeonet.nl

  • Blog als favoriet !

    Zoeken met Google



    Zoeken in blog


    Rondvraag / Poll
    2. De burcht waar de Bellovaci (omgeving van Beauvai) zich verschansen tegen Caesar heet Bratuspantium. Heel lang dacht men dat dit de Keltische naam van Beauvais was. Recentelijk rees hierover twijfel. Waarom?
    a. Beauvais werd pas gesticht na de verovering en heette Caesaromagus
    b. Bratuspantium werd teruggevonden 13 km ten zuidoosten van Baeuvais (Mont-César
    c. Bratuspantium werd op bevel van Caesar volledig verwoest en alle sporen ervan zijn uitgewist
    d. Beauvais ligt niet op de route die Caesar volgde
    Bekijk resultaat


    Rondvraag / Poll
    4. In Julius Caesar in België pleit de auteur ervoor dat Caesar in 57 voor Chr. zou zijn doorgestoten tot aan de westelijke kust van Frankrijk. Hij doet dit a.d.h.v. een welbepaalde plaatsnaam, Nigella, die doorwaadbare plaats zou betekenen. Wat is de naam van de plaats tot waar Caesar zou zijn geweest in 57 voor Chr. vooraleer zijn opmars om te keren naar het noordoosten, richting Nerviërs?
    a. Nesle-sur-Mer
    b. Nielles-sur-Mer
    c. Nivelles-sur-Mer
    d. Noyelles-sur-Mer
    Bekijk resultaat



    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs