link zustersite www.bloggen.be/jcb
  • Julius Caesar in België: fundamenten, grondslagen, achtergronden en publicaties
  •  © Copyright 2006 Hans Rombaut, Het Wiel

    Alle teksten op deze weblog, ondertekend met Hans Rombaut, zijn auteursrechtelijk beschermd en mogen op geen enkele wijze worden verspreid of gebruikt of overgenomen, tenzij de auteur hiervoor toestemming heeft gegeven en mits de bron duidelijk wordt vermeld.

    Inhoud blog
  • Thuin: deel 2
  • Thuin: deel 1
  • Voorstelling Nationaal Biografisch Woordenboek deel 20
  • verschijning NBW deel 20
  • Antwoord 12/6 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006 (laatste deel)
  • Antwoord 12/5 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006
  • Antwoord 12/4op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006
  • Antwoord 12/3 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006
  • Antwoord 12/2 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006
  • Antwoord 12/1 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006
  • Antwoord 11 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-bulletin 2006.
  • Antwoord 10 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-bulletin 2006
  • Antwoord 9 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-bulletin 2006
  • Antwoord 8 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-bulletin 2006
  • Antwoord 7 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-bulletin 2006
  • Vademecum bij deze blog
  • Antwoord 6 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-bulletin 2006
  • Antwoord 5 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-bulletin 2006
  • Antwoord 4 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-bulletin 2006
  • Platteau: deel 2
  • Platteau: deel 1
  • Nota bij de publicatie van de inleiding van de thesis
  • Mededeling
  • verwijdering reacties
  • Argumentatie 2 tegen de uitspraken van Geert van de Plassche van 16 augustus 2008, 22u28
  • Argumentatie tegen de uitspraken van Geert Van de Plassche van 16 aug. 08, 22u28
  • Fonetische verwantschap tussen /b/ en /m/: een argument extra pro Sabis = Samme
  • Antwoord 3 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006
  • BELANGRIJK BERICHT!!
  • Wikipedia spelletjes
  • Lezing H. Rombaut Centrum voor Europese Cultuur: Caesar en het Scheldebekken
  • VIERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' DOOR ALFRED MICHIELS: JULIUS CAESAR GERMANICUS
  • DERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' VAN ALFRED MICHIELS: DE ANNALES FULDENSES
  • BIJKOMEND ARGUMENT IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' PLAGIAAT ALFRED MICHIELS: HISTOIRE? IS 'T WAAR? antwoord aan µALFRED £MICHIELS
  • TWEEDE BEWIJS DIEFSTAL ALFRED MICHIELS IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' - VILARIACUM-WILRIJK STAAT REEDS IN THESIS ROMBAUT 1985 p. 250
  • NIEUWE SITE n.a.v. Thesis-pagina's vroegste geschiedenis Antwerpen en Omgeving p204-254
  • HET BOEK 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' BEWIJST HET PLAGIAAT DOOR ALFRED MICHIELS
  • Het Land van Rijen oktober 1983- april 1984
  • Thesis-pagina's vroegste geschiedenis Antwerpen
  • tijdelijke sluiting discussieforum
  • Aan A. Sermon
  • De historische waarheid
  • Feiten en fabels p.63-p.77
  • Verderzetting discussie Antwerpen
  • 'eorum' en de fonetische verwantschap tussen /b/ en /m/
  • antwoord op Sermon zijn beschuldigingen
  • antwoord op nog enkele opmerkingen en vragen (G. Vandeplassche)
  • Antwoord 2 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006
  • Antwoord 1 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006
  • Antwoord op de aanklacht van Robert Nouwen in AVRA-Bulletin 2006
  • 'Steden des Tijds' Teleac 1990
  • Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Hans Rombaut: wetenschappelijke loopbaan (vervolg)
  • Hans Rombaut: wetenschappelijke loopbaan en lijst publicaties
  • Veritas filia temporis­­. Antwerpen en Anreppen, of de kwestie An- in samenstellingen
  • Plagiaat?
  • Waar verzamelde zich “op één plaats” de coalitie der Belgae?
  • Caesars castra bij de Aisne
  • Identificatie Noviodunum
  • Antwoord op Geert Vandeplassches ‘Slag bij Chestres’, deel 1, 2 en 3
  • Julius Caesar in België gelauwerd.
  • Et alia plurima
  • Portus Itius ontdekt!
  • Tweede antwoord van Hans Rombaut aan Leopold Winckelmans (eerste deel)
  • Antwoord op reactie L. Winckelmans
  • “Julius Caesar in België” in de gewone boekhandel:
  • De Beverburcht
  • Commentaren op “Julius Caesar in België”
  • Hoe kan u BESTELLEN
  • Straffe toeren 5
  • Straffe toeren 4
  • Straffe toeren 3
  • Straffe toeren 2
  • wat als u problemen met bestellen via e-mail ondervindt
  • recensie SEMafoor
  • bundel kritiek en antwoorden
  • voor boekhandelaars
  • Antwoord op Cuyt: deel 16
  • Antwoord op Cuyt: deel 15
  • Antwoord op Cuyt: deel 14
  • Antwoord op Cuyt: deel 13
  • Antwoord op Cuyt: deel 12
  • Antwoord op Cuyt: deel 11
  • Antwoord op Cuyt: deel 10
  • Antwoord op Cuyt: deel 9
  • recensie BOEKEN uitpers
  • Antwoord op Cuyt: deel 8
  • Antwoord op Cuyt: deel 7
  • Antwoord op Cuyt: deel 6
  • Antwoord op Cuyt: deel 5
  • Antwoord op Cuyt: deel 4
  • Antwoord op Cuyt: deel 3
  • Antwoord op Cuyt: deel 2
  • Antwoord op Cuyt: deel 1
  • Eerlijkheid duurt nog altijd het langst
  • Bedankt Laurent
  • Straffe Toeren 1
  • Straffe Toeren
  • reactie Hans op Roger: archeonet
  • Rombaut publiceerde de defensieve functie van de muur van Tongeren als eerste!
  • archeonet reactie Schupperke
  • reactie archeonet: Historici - archeologen, een onmogelijk huwelijk?
  • reactie archeonet: De Boze Wolf
  • archeonet: onsportieve reactie Guido Cuyt
  • nieuwe vragen
  • S.P.Q.R nieuwsbrief
  • Tip van de sluier onderaan linker- en rechterkolom
  • antwoorden meerkeuzevragen
  • ENGLISH SUMMERY
  • AGENDA voordrachten
  • wenst u een voordracht door Hans Rombaut
  • contact auteur
  • Knack: Julius Caesar was wél in België
  • Hans te gast in 'Memo' bij Hein De Caluwé op Radio 2
  • DE TELEGRAAF: zaterdag 17 juni 06
  • vrtnieuws.net
  • interview op één in 'de zevende dag' van 18 juni 06
  • Het nieuwsblad (De Gentenaar-Het Volk)
  • interview Radio 1 'Wilde geruchten': 16 juni 06
  • persoverzicht mediargus: 15 juni 06
  • Interview Klara 14 juni 06
  • Julius Caesar in België
  • Dankwoordje van de auteur
  • speciale editie van 'HET WIEL'
  • enkele kaartjes
  • illustratiemateriaal
  • Het Land van Rijen 13
  • Het Land van Rijen 12
  • Het Land van Rijen 11
  • Het Land van Rijen 10
  • Het Land van Rijen 9
  • Het Land van Rijen 8
  • Het Land van Rijen 7
  • Het Land van Rijen 6
  • Het Land van Rijen 5
  • Het Land van Rijen 4
  • Het Land van Rijen 3
  • Het Land van Rijen 2
  • Het Land van Rijen oktober 1983
  • Korte toelichting
  • Feiten en fabels p.72
  • Feiten en fabels p.77
  • Feiten en fabels p.76
  • Feiten en fabels p.75
  • Feiten en fabels p.74
  • Feiten en fabels p.73
  • Feiten en fabels p.71
  • Feiten en fabels p.70
  • Feiten en fabels p.69
  • Feiten en fabels p.68
  • Feiten en fabels p.67
  • Feiten en fabels p.66
  • Feiten en fabels p.65
  • Feiten en fabels p.64
  • Feiten en fabels p.63
  • Steden des Tijds: p.20
  • Steden des Tijds: p.12
  • Steden des Tijds: p.29
  • Steden des Tijds: p.28
  • Steden des Tijds: p.27
  • Steden des Tijds: p.26
  • Steden des Tijds: p.25
  • Steden des Tijds: p.24
  • Steden des Tijds: p.23
  • Steden des Tijds: p.22
  • Steden des Tijds: p.21
  • Steden des Tijds: p.19
  • Steden des Tijds: p.18
  • Steden des Tijds: p.17
  • Steden des Tijds: p.16
  • Steden des Tijds: p.15
  • Steden des Tijds: p.14
  • Steden des Tijds: p.13
  • Steden des Tijds: p.11
  • Steden des Tijds: p.10
    Foto

    Charlotte Dua:
    -Ontwerp kaft
    -Vormgeving kaartjes

    Foto
    Foto
    Foto
    Mijn favorieten
  • Bloggen.be
  • Gemeente Niel
  • Universa Press
  • Ecomuseum en Archief van de Boomse Baksteen (EMABB)
  • Publicaties HET WIEL, Tijdschrift voor de Geschiedenis van de Rupelstreek en Klein-Brabant
    Rondvraag / Poll
    1. Na de slag bij de Aisne (Bibrax, Chestres, zie tip van de sluier deel 1) vervolgt Caesar in 57 voor Chr. zijn opmars in westelijke richting. Bij de Suessiones (omgeving van Soissons) wil hij de burcht Noviodunum onmiddellijk bij de aankomst van zijn leger belegeren, maar hij doet dat niet. Waarom?
    a. De Auguren voorspellen een slechte afloop van de strijd
    b. Caesar acht de plaats strategisch gezien niet van belang en gaat er gewoon voorbij
    c. Het aantal manschappen in de burcht lijkt hem te groot
    d. De omwalling is te hoog en de gracht te breed
    Bekijk resultaat

    Rondvraag / Poll
    3. De Ambiani (omgeving van Amiens) geven zich in 57 voor Chr. na de Bellovaci en de Suessiones eveneens over aan de oprukkende troepen van Julius Caesar. Hun hoofdstad is Samarobriua. Dit is een Keltische naam met volgens de toponymie volgende betekenis:
    a. Burcht aan de Somme
    b. Bocht van de Somme
    c. Brug over de Somme
    d. Plaats om samen te komen
    Bekijk resultaat

    Rondvraag / Poll
    5. In vijandelijk gebied moest Caesar zich kunnen oriënteren, d.w.z dat hij vooral moest kunnen inschatten waar hij was en hoeveel tijd hij nodig had om zijn troepen van de ene plaats naar de andere te brengen en eventueel om op dezelfde plaats terug te keren. Aan de hand van welk hulpmiddel moet hij zich volgens de auteur van Julius Caesar in België hebben georiënteerd bij zijn opmars?
    a. De stand van de sterren
    b. Kaarten van het Romeinse leger
    c. De loop van de rivieren
    d. Het kompas
    Bekijk resultaat

    Julius Caesar in België
    Hans Rombaut
    De vroegste geschiedenis van Gallia Belgica historisch geografisch benaderd vanuit de Bello Gallico
    28-06-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antwoord 2 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006

    Antwoord 2 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006


    Baksteenwaar is van belang. Waarom?
     

    Zogenaamde “baksteenwaar” wordt archeologisch vaak niet op zijn waarde beoordeeld, maar het geval van de opgravingen op Stadsparking Antwerpen tart elke verbeelding. In een stadskern als die van de metropool, waar gedurende negentienhonderd jaar de stedelijke activiteiten zoveel sporen hebben kunnen uitwissen, heeft men het overgrote deel van de Romeinse “baksteenwaar” als archeologisch bewijsmateriaal laten verdwijnen. Eerlijk gezegd: ik zou daarover niet graag de verantwoordelijkheid dragen tegenover de toekomstige generaties, maar laat ons hopen dat bijvoorbeeld opgravingen bij het badhuis aan de Burchtgracht de archeologie een tweede kans geven!

     

    Dakpanstempels zijn immers erg belangrijk voor de identificatie van bepaalde Romeinse legerafdelingen. Dat is de reden waarom mijn oplossing van PRIMCORS als PRIMA COHORS onvolledig was. Oost kan dan wel uithalen naar mij op de autoriteit van Devijver en Bogaers, maar hij weet niet waarom. Een dakpanstempeling van een eerste cohort zonder naam heeft namelijk geen zin. Ik wist dat niet, want ik ben geen specialist terzake. Wel een eerlijk onderzoeker naar de vroegste geschiedenis van de stad Antwerpen, die destijds de hand uitstak naar de archeologie, als historicus met specialisatie vroege middeleeuwen en historische geografie. En daarbij wordt datgene wat ik al twintig jaar lang denk en ook reeds gepubliceerd heb, nu uiteindelijk bevestigd: de stempels met PRIMCORS, gevonden in Antwerpen, zijn van het grootste belang voor de interpretatie van Verhulsts “Vorlage” van het Merovingische Castrum Antwerpis (726/7), met name een afdeling van het Romeinse leger, de Cohors I Corsorum. Dit is precies op dezelfde basis als voor zovele andere plaatsen over heel Europa, waar bepaalde legerafdelingen werden gelokaliseerd, in Nederland, Duitsland, Hongarije, Engeland, Frankrijk, enzovoort, soms op geen ruimere basis dan die van één scherf! De consequenties voor de vroegste geschiedenis van Antwerpen zijn enorm. Adriaan Verhulst, die hieromtrent op 19 april 1989 tijdens een avond over de vroegste geschiedenis van Antwerpen zo voor schut werd gezet (o.m. met het betwijfelen van de echtheid van de vroegmiddeleeuwse geschreven bronnen!) had gelijk! De Romeinse "Vorlage" voor het castrum Antwerpis was op dat moment al archeologisch gevonden, eerst in 1975 met de eerste scherf waarop PRIMCORS was vermeld, later nogmaals door een gelijkaardige scherf, die als ik het goed heb, in de Gallo-Romeinse bodem werd aangetroffen. Dit is dus niet buiten context!

     

    Ook de CGPF stempels van de Classis Germanica, gevonden in Rumst en Rijmenam zijn belangrijk. Dat Oost durft beweren dat de dakpannen met de CGPF stempel niet bewijzen dat de Romeinse vloot in Germanië of een onderdeel van die vloot daar heeft verbleven is onwaar. De fragmenten met die stempel bewijzen dat wel degelijk! C.B. Rüger gebruikte de CGPF-stempel van Rumst zelfs om aan te tonen dat het gebied van de provincie Germania Inferior mogelijk tot Rumst reikte. Misschien was dit ook een overhaaste conclusie? Helaas legt Rüger Rumst foutief aan de monding van Rupel en Schelde. Ik vermeldde dit in mijn boek p. 61 voetnoot 74, als zijnde weinig accuraat vanwege Rüger. Maar misschien diende Rügers kaart met de aanduiding van Rumst aan de monding van Rupel en Schelde wel als basis voor de uitspraak van Oost dat Rumst de enige plaats is aan de Schelde waar er met zekerheid sporen van Romeinse militaire aanwezigheid werden aangetroffen (cf Antwoord 1 op Tony Oost)?

     

    Het mag dan wel worden beweerd dat die scherf van Rumst met daarop CGPF als aanduiding voor de Romeinse militaire aanwezigheid, bevestigd werd door een spitsgracht die er werd teruggevonden. Maar misschien is die spitgracht – zo we Oosts redenering voor de Antwerpse vondsten consequent mogen verdertrekken – ook gegraven door boeren? Dat kan toch? Maar de Rumstse spitsgracht wordt dan misschien op haar beurt bevestigd als een militaire constructie door de CGPF-stempel die duidt op een legereenheid? Tussendoor even dit tussen haakjes: waren de vondsten te Rijmenam en Rumst ook geen losse vondsten? Daar mag dan geen conclusie aan verbonden worden? Wordt vervolgd…

     

    Hans Rombaut

     


    23-06-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antwoord 1 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006

    Antwoord 1 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006

     

    In mijn “Antwoord op de aanklacht van Robert Nouwen” liet ik weten dat ik me zo snel als kon de AVRA-Bulletin 2006 heb aangeschaft. In die publicatie worden immers maar liefst 48 van de ca. 120 blz. aangewend om mijn boek “Julius Caesar in België” af te breken en dit door 3 auteurs, de reeds genoemde en weerlegde Robert Nouwen, de hier al eerder uitvoerig ter sprake gekomen Guido Cuyt en tenslotte Tony Oost, Antwerpens stadsarcheoloog tussen 1975 en 1990. Laatstgenoemde ontdekte naar zijn zeggen bij toeval dat het Gallo-Romeinse verleden van Antwerpen in mijn boek aan bod komt. Hij besluit met een erg negatief beeld over mijn historisch onderzoek, dat niet kritisch zou zijn en een resultaat is van een vooropgezet doel, meer bepaald dat ik “koste wat het kost wil aantonen dat er te Antwerpen in de Romeinse tijd een militair bolwerk was”. Hierop wil ik wel even dieper ingaan.

     

    In zijn inleiding betrekt Tony Oost een aantal dingen die met mijn boek absoluut niets te maken hebben. Zo beweer ik nergens dat “op basis van het archeologische onderzoek tijdens de voorbije vijftig jaar in Antwerpen verricht af te leiden [valt] dat er al vóór onze jaartelling een Romeinse/Gallo-Romeinse aanwezigheid was op de rechteroever van de Schelde waar nu Antwerpen ligt”. Integendeel, conform aan Oosts kritiek zeg ik nog wel op p. 80 op basis van zijn onderzoek dat de Gallo-Romeinse nederzetting te Antwerpen “te dateren valt vanaf het midden van de 2de eeuw tot de woelige periode van ca.270”. Ik schreef “ca. 150 tot ca. 270 na Chr.”, en dat lijkt me toch hetzelfde, niet? Vervolgens heeft Oost het over “de ware aard van deze bewoning” waarbij het opvalt dat “aan de ontdekte archeologische resten door sommigen meer zeggenskracht wordt toegekend dan ze kritisch verdienen”. Ik vind dit een wel zeer zwaar en negatief waardeoordeel over de gedane ontdekkingen. Oost beweert namelijk dat “voorwerpen en grondsporen die ontdekt worden, zijn in de bodem maar een fractie van de neerslag van de materiële cultuur van onze voorouders en overleefden bovendien nog onvolledig hun ondergronds verblijf tot op heden”. Daar ben ik het wel volledig mee eens, alhoewel die uitspraak dan weer in tegenstelling staat tot wat hij daarna schrijft, nl. “archeologen, die maar al te goed onderkennen hoe beperkt de bewijskracht daarvan is, worden als hyperkritisch omschreven”. Maar als de sporen die men archeologisch ontdekt slechts een minimalistische weerslag van de gewezen werkelijkheid zijn, moet er dan juist niet méér zeggenskracht aan toegekend worden? Dat lijkt me niet meer dan logisch. Ik kan tegenover de hyperkritische bewering van Oost alleen maar de kritiek van een andere archeoloog plaatsen, die hij formuleerde naar aanleiding van de verschijning van mijn boek eind juni/begin juli 2006 en die hij per e-mail zond aan tenminste twee verschillende personen nl.: “99,9 % van onze kennis uit het verleden wordt geleverd door de archeologie. Historische bronnen, als we dat bronnen mogen noemen…”. De hyperkritiek van archeoloog Oost staat in zwaar contrast tegenover de alleszeggende kracht van de archeologische vondst bij de hiervoor geciteerde.

     

    Ik contacteerde destijds (anno 1989) Tony Oost uit eigen beweging, omdat mijn onderzoek over de vroegmiddeleeuwse bronnen van Antwerpen, voortvloeiend uit mijn onderzoek in opdracht van Adriaan Verhulst, mij in problemen bracht met zowel de interpretatie van de voorhanden zijnde archeologische vondsten te Antwerpen uit de Gallo-Romeinse tijd als met de gangbare naamverklaring van de naam van de stad. Ik dacht dat de traditie van interdisciplinariteit, die ik bij mijn opleiding had leren kennen op de dienst van Verhulst, ook in het hedendaagse onderzoek naar het verleden van een wereldstad als Antwerpen gemakkelijk ingang zou kunnen vinden. Niets was minder waar. Niet dat dhr. Oost zich afschermde, ik heb wel degelijk met hem kunnen praten en overleggen, maar een wil om aan het probleem van de continuïteit tussen Oudheid en Middeleeuwen te willen werken, wat mijn eigenlijke vraag was, vond ik niet. In tegendeel , ik leerde een stadsarcheoloog kennen die toen reeds verklaarde dat hij de Romeinse zaken in Antwerpen moe was en dat hij hoopte dat het eindelijk gedaan zou zijn met die Romeinse oorsprong van Antwerpen.

     

    Ik had Antwerpens stadsarcheoloog Oost altijd heel erg vertrouwd, reeds toen ik nog als student de site Stadsparking met regelmaat bezocht, maar ook nog na 4 september 1989 toen ik hem had opgezocht om een dialoog aan te gaan om mijn conclusies gepubliceerd in 1987 te toetsen, conclusies die compleet in het verlengde lagen van Verhulsts onderzoek uit 1978, dat uitgaat van een Romeinse “Vorlage” aan het Merovingische Antwerpen. Hoe dan ook kan niemand er onderuit dat Antwerpen wordt vermeld op een munt uit het begin van de 7de eeuw, in de Vita Eligii ca. 700 als volksgroep met een aanwezigheid langs de linker Scheldeoever, in de Rauchingusteksten uit 726 als castrum langs de rechter Scheldeoever en als civitas in de Annales Fuldenses anno 836. Was het niet normaal dat Verhulst veronderstelde dat er een Romeinse oorsprong voorafging aan de vroegmiddeleeuwse vermeldingen, vooral de vermelding van het castrum, ook al was dat nog niet gevonden? Was het niet normaal dat ook de Germaanse naamverklaring uit Anda-werp, die eerst door Maurits Gysseling geografisch werd onderbouwd als “aangeworpen land” (1960), dan geografisch werd herzien als “tegenover aangeworpen land” (begin jaren 1970) en uiteindelijk door Jozef van Loon werd omgevormd tot “een schans tegen een vijand” (1982), moest worden bevraagd? Gysseling ging immers nog voort op de uitspraak van Floris Prims “Romeinen hebben we in Antwerpen niet gekend”. Van Loon zag de naamgeving van de schans vooral in relatie tot een dreiging omstreeks 700, kort vóór de vermelding van het castrum in 726. Maar een “werp” is nog geen “castrum” en inmiddels was Prims al lang geen autoriteit meer.

     

    Omdat dhr. Oost mijn overtuiging over de Romeinse oorsprong van Antwerpen, die ik deelde met de inmiddels overleden Adriaan Verhulst, niet au sérieux neemt, moet ik tot mijn spijt tegen hem ingaan. Ik heb hem altijd als een eerlijk onderzoeker beschouwd. Als hij mij echter verwijt dat ik te Antwerpen “koste wat het kost” een Romeinse militaire aanwezigheid wil zien zonder dat daarvoor argumenten zijn, stel ik daartegenover dat de heer Oost er volgens mij altijd alles aan heeft gedaan om de archeologische vondsten te Antwerpen uit de Romeinse tijd bewust te willen wegleiden van de quasi onvermijdelijke conclusie dat er te Antwerpen in de Romeinse tijd een militaire aanwezigheid moet geweest zijn. Bepaalde van zijn archeologische vondsten liggen namelijk volledig in het verlengde van de vroegmiddeleeuwse vermeldingen, meer bepaald het in de Merovingische tijd vermelde castrum. Maar ook de geografische configuratie van het Scheldebekken in de Romeinse tijd, leidt tot dat inzicht. Het is dan ook in dat verband dat Antwerpen in mijn boek ter sprake komt.

     

    Het zwaarst wegende archeologische argument is wel de vermelding PRIMCORS op twee dakpanfragmenten gevonden te Antwerpen. Het betoog van Oost in de AVRA-Bulletin hieromtrent is wel heel misleidend. Mijn verwoording over de gevonden Romeinse dakpannen als “meer dan vijftig integrale dakpannen” wordt door hem gecorrigeerd tot  “een 50 cm dik pakket dakpanfragmenten waaruit reeds een vijftigtal volledige (onderlijnde cursivering door HR) imbrices, een vijftiental tegulae en enkele tegels hersamengesteld konden worden”. Uit wat Oost zelf in cursief plaatste gaat het hem hier enkel om de betekenis van mijn woord “integraal” tegenover zijn beschrijving “fragmenten hersamengesteld tot een 50-tal volledige imbrices, 15 tegulae en enkele tegels”. Mijns inziens stemt dit toch volkomen overeen met “meer dan 50 integrale dakpannen”. Integraal is volgens Van Dale Etymologisch woordenboek. De herkomst van onze woorden, Antwerpen, Utrecht, 1997, p. 414 teg. deelw. van integrare, zie integratie (het maken tot een geheel) en verder “integreren”: “volledig maken, tot een geheel samenvoegen”.

     

    Volgens Oost zijn het verder niet deze dakpannen waarop PRIMCORS voorkwam, maar twee andere dakpanfragmenten, telkens tegula-fragmenten, die elders gevonden werden. We willen hem best geloven, maar waar zijn de dakpanfragmenten gebleven zodat we dit ook bevestigd kunnen zien? De ene stempel werd gevonden ca. 79 m ten NO van het pakket dakpanfragmenten, de andere is “een losse vondst buiten context in de Gallo-Romeinse bodem”. Nu moet dhr. Oost mij eens uitleggen wat een losse vondst is van een Gallo-Romeinse dakpan met de vermelding PRIMCORS in de Gallo-Romeinse bodem van Antwerpen en waarom daaraan geen conclusie mag worden verbonden, ook niet als men elders in de nabije omgeving nog zo’n stempel op een dakpanfragment vindt. Zijn dit losse vondsten?

     

    Ik heb hier toch wel vragen bij het verrichte onderzoek. Ik kom namelijk uit de Rupelstreek en ben al jaar en dag geïnteresseerd in de geschiedenis van de tegel-, dakpannen- en baksteennijverheid. Heeft men de aard of de structuur van de gebruikte klei van die Antwerpse dakpanfragmenten onderzocht? Waren ze bijvoorbeeld samengesteld uit Rupeliaan klei? Was de klei specifiek bewerkt met het doel er dakpannen van te maken, een procédé dat in de Rupelstreek tot in de tweede helft van de 20ste eeuw heeft bestaan? Heeft men de structuur van de stempels vergeleken? Heeft men de betekenis verklaard?

     

    Ik geloof niet dat er met de gevonden dakpanfragmenten goed onderzoek werd verricht. Zelfs niet ten aanzien van de betekenis van de stempel PRIMCORS. De eerste publicatie van Oost over deze stempel dateert uit 1976, de tweede uit 1982, de derde uit 1987 en telkens vermeldt hij voor de betekenis van deze stempels een vraagteken of elders “de betekenis ervan is voor het ogenblik onduidelijk”. Ik suggereerde in 1989 zelf aan dhr. Oost de mogelijke invulling “prima cohors”, zonder daarvan een specialist te zijn. Hij riposteerde dat hij geen Latijn kende. Welnu, ik vind het dan ook zeer moedig van hem dat hij nu in de AVRA-bulletin 2006 p. 53 prof. Bogaers citeert, zonder naar diens werk te (kunnen) verwijzen, en prof. H. Devijver op basis van “mondelinge informatie verstrekt door wijlen prof. H. Devijver aan Guido Cuyt”, om te zeggen dat PRIMCORS moet geïnterpreteerd worden als PRIM(A COHORS) CORS(ORUM) en dat te laten volgen door “Rombauts interpretatie dat CORS de afkorting is van COHORS, is dus verkeerd”. Ik ben verbijsterd.

     

    Vóór mij had niemand PRIMCORS in die zin geïnterpreteerd. Ik heb zelf met prof. Hubert Devijver daarover gebeld gedurende meer dan een uur en mijn oud prof heeft toen niet die invulling van Bogaers, die ik direct wil onderschrijven, vermeld. Hij zei me: “Hans, als je al zoveel hebt, publiceer dat dan, waar wacht je op” (dat was september 1989). Maar ook Bogaers’ invulling (waarschijnlijk op basis van andere vondsten, die Oost toen en ook nadien nog niet kende) vermeldt nog altijd COHORS, en dat is een onderdeel van een Romeins legioen. Romeinse militairen maakten dakpannen en gebruikten hun dakpanstempel als eigendomsmerk. Deze dakpannen waren staatseigendom. Of die dakpannen nu gebruikt werden als dakbedekking of “in opgaand muurwerk, als bekisting, voor constructie van goten, als filterlaag in waterputten” verandert daar niets aan. In elk geval had Oost er veel voorzichtiger moeten mee omgaan en zeker het grote aantal fragmenten niet weggooien! Dit is een vervalsing van en een schande voor het wetenschappelijke onderzoek.

     

    Nu, als de verklaring PRIMA COHORS CORSORUM van J.E. Bogaers voor PRIMCORS juist is, dan betekent dit dat er te Antwerpen in de Romeinse tijd tenminste een cohors van Corsi was gelegerd. Dat verandert dus niets aan wat ik over het Romeinse Antwerpen wil zeggen. Het bevestigt alleen maar mijn stelling. Wel vind ik het grof dat iemand, die compleet niet wist hoe hij de stempel PRIMCORS diende te interpreteren, mij, die als niet specialist een serieuze duw in de goede richting had gegeven, nadien durft terecht te wijzen. Het heeft mij zwaar verontwaardigd dat Oost nu schrijft dat er een Cohors I Corsorum, bestaat vermeld in 107 na Chr., dat daaromtrent interpretaties bestaan, o.m. dat deze cohors omstreeks 40 na Chr. naar Mauretanië zou zijn verplaatst en dat uitgerekend ik deze informatie niet gebruik! Het was wel ik die naar hem als archeoloog was gegaan in 1989 met mijn vragen en maakte de mogelijkheid van de interpretatie PRIMA COHORS, die nog steeds compleet in de oplossing van Bogaers zit, aan hem bekend! Wat voor unfaire praktijken zijn dat?

     

    Op methodologisch en wetenschappelijk vlak is het onderzoek van Oost zeker niet onberispelijk. Oosts wetenschappelijke autoriteit krijgt er echter nog een stevige knauw bij wanneer hij vermeldt “Langs de Schelde is alleen te Rumst duidelijke militaire aanwezigheid vastgesteld”. Ik zou het daar normaalgezien niet moeilijk mee hebben want ik wil de zaken op mijn terrein, de historische geografie, erg breed zien, maar omdat ik zijn aanpak van mijn onderzoek niet correct vind, ja zelfs misleidend, noopt dit feit mij ertoe te zeggen dat Rumst helemaal niet aan de Schelde ligt maar aan de overgang van de Rupel naar de Nete, meer dan 10 km van de Schelde verwijderd. Dat weet het kleinste kind, net zoals dat er uit dakpanfragmenten die in elkaar passen een integrale dakpan kan worden samengesteld als alle fragmenten ter beschikking zijn. Tegelijk durf ik het betwijfelen dat er langs de Schelde verder geen sporen van duidelijke Romeinse militaire aanwezigheid zijn aangetroffen. Er is namelijk het niet mis te begrijpen toponiem Kaster in West-Vlaanderen aan de linkeroever van de Schelde ten zuiden van Oudenaarde, ten westen van Ronse en ten oosten van Kortrijk. Et nunc?

     

    Hans Rombaut

     

     


    05-06-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antwoord op de aanklacht van Robert Nouwen in AVRA-Bulletin 2006

    De Rijn werd bewaakt door een lange keten van permanent bemande forten. Ten westen van Tongeren werd een stapelplaats voor graan ingericht, beheerd door de staat, die diende om de graantoevoer te doseren (Hans Rombaut in Steden des Tijds, Utrecht, 1990, p. 15).

    Via de SPQR-site heb ik onlangs heel veel slechte dingen over mezelf vernomen, die gepubliceerd werden in de AVRA-Bulletin 2006. Zonder meer word ik beticht van verschillende kwakkels te hebben geschreven en dat deze nu uit de wereld zijn geholpen. Ik citeer: “Tongeren had in de Romeinse tijd als economisch centrum van een agrarische regio een belangrijke functie in verband met de ravitaillering van de Rijntroepen. De auteur [Robert Nouwen] haalt de kwakkel onderuit van Hans Rombaut die in zijn boek Julius Caesar in België het wetenschappelijke eigendom claimt van deze stelling”.

     

    Voor de zoveelste keer in nu al een vol jaar tijd, wordt mijn goede trouw en vooral mijn wetenschappelijke eerlijkheid beklad. De beweringen van dhr. Nouwen worden in het geheel niet tegen mijn beweringen afgewogen. Daarom heb ik me zo snel als kon de bewuste AVRA-Bulletin 2006 aangeschaft.

     

    De heer Nouwen verklaart daarin dat ik beweer dat ik de wetenschappelijke eigendom claim van de theorie dat de graanhandel in Tongeren is gestoeld op de omliggende vruchtbare regio en ook van de daaraan verbonden ravitaillering van de Romeinse legerkampen aan de Rijn. Dhr. Nouwen legt mij woorden in de mond die ik nooit heb gebruikt noch gepubliceerd, en zeker niet in de voetnoot 3 van mijn boek Julius Caesar in België p. 13-14, waarnaar hij verwijst.

     

    Mijnheer Nouwen heeft voetnoot 3 uit mijn boek blijkbaar niet goed gelezen. Ik beweer helemaal niet dat ik dat als eerste heb geponeerd. Evenmin eis ik er het intellectuele eigendom van op. Wel confronteer ik de heer Nouwen met het feit dat hij mijn bijdrage uit 1990 niet vermeldt in zijn doctoraat noch in de publicatie uit 1997 die eruit voortvloeit. Omdat hij mijn bijdrage zeer zeker kende (hij was erbij toen ik de mensen van Teleac rondleidde in het Gallo-Romeins museum, zie 'Straffe toeren1', ter voorbereiding van mijn publicatie en hij kwam zelfs tussen in het toeleveren van de illustraties) meen ik dat hij mijn studie bewust niet heeft vermeld. Wat meer is, in zijn weerlegging van “de kwakkel” die mij wordt toegeschreven verwart hij – bewust of onbewust ? – twee verschillende aspecten. Natuurlijk is het van oudsher bekend dat Tongeren in een zeer vruchtbare regio ligt. De werken die Nouwen aanhaalt van Pacquay, De Maeyer, Van de Weerd, de studies rond de centuriatio en de villae door J. Mertens, De Boe e.a. verklaren inderdaad dat Tongeren zich ontwikkelde tot een centrum van de graanhandel. Ook de publicaties van Van Doorselaer, De Laet en mijn leermeester A. Verhulst schragen deze stelling, die ik beaam, maar geenszins claim als mijn wetenschappelijke eigendom. Alle gaan ze uit van de idee dat de graanhandel zich eerst ontwikkelde en dat vanuit die bestaande handel de legerkampen aan de Rijn werden bevoorraad.

     

    De originaliteit van mijn stelling is dat ik het ontstaan van Atuatuca of Tongeren als Romeinse stad fundeer op de organisatie van de bevoorrading van de kampen aan de Rijngrens en dat de graanhandel in Tongeren in het verlengde van die militaire organisatie dient beschouwd te worden. In die zin interpreteer ik dan ook het horreum buiten de stad als “een stapelplaats voor graan… beheerd door de staat en [die] diende om de graantoevoer [ten behoeve van de grensplaatsen] te doseren”. De heer Nouwen haalt uit mijn bijdrage uit 1990 in zijn bijdrage in de AVRA Bulletin 2006 heel veel aan, maar dit net niet. Het is mijn mening - en die heb ik destijds ook tegenover A. Verhulst en anderen verdedigd - dat net zoals de heirbanen werden aangelegd ten dienste van het leger en dat die nadien ook in functie stonden van de handel, de militaire verdediging aan de Rijn pas werd aangelegd als de bevoorrading was verzekerd. Dit was onmogelijk op basis van een vrije en niet stabiele graanhandel, die afhankelijk was van externe factoren als het weer en militaire verwoestingen. De bevoorrading van de Rijnverdediging diende gedoseerd te worden en gestaag te verlopen. De graansilo’s zoals die van het horreum van Tongeren dienden permanent gevuld te zijn, vooraleer eventuele overschotten commercieel konden worden verkocht op de vrije markt. Het is precies dat wat ik beweerde in mijn bijdrage van 1990 en dat mijn collega O. Debaere terugvond in de studie van de heer Nouwen. Het zou ook niet erg geweest zijn, mocht hij naar mijn bijdrage hebben verwezen. Het is wel heel wat anders dan mij te beschuldigen van het wetenschappelijke eigendom van een algemene stelling omtrent de vruchtbaarheid van de omgeving van Tongeren en de daaraan verbonden graanhandel te claimen, die uiteindelijk zou hebben geleid tot de ravitaillering van de Rijnkampen. Tussen haakjes: ik gaf O. Debaere ook nog de oorspronkelijke versie van mijn studie, zoals ik die naar Teleac heb doorgestuurd. Daar stond alles veel explicieter in vermeld, maar redactioneel werd daar erg in gesabeld. Helaas niet voldoende om de “buffering” van graan voor militaire doeleinden volledig te weren. De heer Nouwen weet dus zeer goed wat hij uit mijn artikel van 1990 niet moet citeren!

     

    Hans Rombaut

     

     


    02-06-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.'Steden des Tijds' Teleac 1990
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Beste bezoeker,

    Hieronder vindt u blz 20 uit 'Romeinse stad op een kruispunt van wegen. Tongeren'  in  'Steden des Tijds', Teleac 1990. Dit artikel trok de aandacht, o.w.v. het vernieuwende karakter, van Maurice A. Arnould aan wie het boek 'Julius Caesar in België' is opgedragen. (cf. onderstaande berichten).
    Het volledige arikel in  'Steden des Tijds' (p.10-29) vindt u terug onderaan de inhoudstafel.

    Opmerking:
    -Om te openen klik op de afbeeldingen
    -Maximaliseer de pagina bovenaan (icoon: van enkel naar dubbel venster)  
    -Klik vervolgens op de afbeelding: er verschijnt een vierkantje met 4 pijltjes (rechts onderaan). Als u daar op klikt dan vergroot u het artikel.



    28-05-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie

    Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie

     

    Op 27 mei 2007 vertrokken we kort na de middag naar Mechelen op uitnodiging van de Dienst Archeologie van de stad Mechelen. Daar werd ons een exemplaar aangeboden van het boek Het Steen en de burgers. Onderzoek van de laatmiddeleeuwse gevangenis van Mechelen door diverse mensen van de dienst archeologie van de stad Mechelen. De reden was dat deze publicatie voor een niet onbelangrijk gedeelte was gebaseerd op de studie “Mechelen: de vroegste ontwikkeling” die ik in 1997 publiceerde in: H. INSTALLÉ, Mechelen. Historische Stedenatlas van België, p. 11-22. Het werd een aangename namiddag waarbij wij kennis maakten met een goed georganiseerde archeologische dienst waar archeologen en een historicus harmonieus samenwerken.

     

    Mijn bijdrage over de vroegste ontwikkeling van Mechelen uit 1997 is gedurende enkele jaren wat onopgemerkt gebleven (zoals ook mijn artikel over Merovingisch Antwerpen in Feiten en Fabels uit 1987), maar toen de Dienst Archeologie van Mechelen voor belangrijke opgravingen kwam te staan in het stadscentrum (o.a. de Grote Markt) heeft men er een zeer coherente visie gehanteerd onder impuls van archeoloog Werner Wouters. De opgravingen negeren geen strata, zoals op vele plaatsen wel gebeurt (vooral die van de 19de en 20ste eeuw worden al gemakkelijk als onbelangrijk beschouwd), en ook schrikt men er niet voor terug grote oppervlakten aan te pakken. Bovendien worden alle vindplaatsen met elkaar gecoördineerd door ze in te voeren in een geografische databank (GIS), die de hele stad en haar omgeving beslaat en waaraan ook andere nuttige gegevens worden gekoppeld (bijvoorbeeld de hoogte van de deksels van de riolen, die nuttige informatie kunnen opleveren om het oorspronkelijke reliëf van de stad te kunnen begrijpen).

     

    De bijdrage die ik publiceerde in 1997 werd in Mechelen zo belangrijk geacht dat verschillende mensen van de archeologische dienst mijn lessen voor de gidsencursus van de provincie Antwerpen hebben gevolgd, die ik aldaar vorig jaar in oktober heb gegeven. De verontwaardiging over de verspreiding van de smaadschriften van Cuyt en Michiels via Archeonet.be is er dan ook groot.

     

    Werner Wouters had mij reeds eerder toevertrouwd dat mijn bijdrage over Mechelen, vertrekkend van de gegevens uit het landschap, de bodemstructuur, het waterwegennet aangevuld met de reconstructie van het landwegennet, de toponymische en archeologische gegevens en vervolgens de historische bronnen (en dit bewust in die volgorde) trendzettend is voor het beleid dat hij als erfgoedconsulent archeologie van de Vlaamse Overheid wil uitstippelen. Deze originaliteit van mijn wetenschappelijke benadering van de vroege geschiedschrijving plaats ik als antwoord tegenover de publicatiepolitiek van Archeonet, die – ongewild misschien voor de archeonetredactie, of althans een deel ervan – malefide personen de gelegenheid geeft om mij ongehinderd te blijven beschimpen. Men moet het zich maar eens voorstellen dat een primus van de Universiteit Gent als ik (gepromoveerd bij Adriaan Verhulst in 1985) het moet blijven verdragen dat bij het oproepen van zijn naam in Google op de vierde en vijfde plaats de zinnen verschijnen “Boek Hans Rombaut over Caesar: onzin” en “Het plagiaat van historicus Hans Rombaut”. Dit is tergend, dermate tergend dat één van de grootste juristen en advocaten van ons land vrijelijk en spontaan zijn juridische hulp heeft aangeboden. Deze jurist meende dat het voldoende zou zijn om te vragen “in der minne zo’n tekst van archeonet.be te laten verdwijnen”. Niets was minder waar. Na enkele replieken begreep ik dat iemand van de redactie van archeonet.be hier niet wilde op in gaan. Ik heb zelf aan deze jurist gevraagd om er dan maar mee op te houden en de tekst van Cuyt als smet op Archeonets blazoen te laten staan. Erger was dat mijn repliek erop (de reacties) mettertijd verdwenen maar dat de blamerende tekst bleef staan.

     

    Het was dan ook voor mij een verademing deze namiddag in Mechelen te vertoeven. Dat het juist mij is overkomen om zo door een archeonieuwsbrief te worden behandeld is des te schrijnender, omdat ik in navolging van Adriaan Verhulst sinds 1986 nooit anders heb gedaan dan mijn constructieve samenwerking aan te bieden, open te discussiëren en stellingen te herzien waar het moest. Het verwijt van plagiaat daarbovenop is nog veel erger, maar wie de teksten op onze beide sites van de voorbije 10 dagen er goed op naleest weet dat de waarheid aan mijn kant staat.

     

    Tot slot: wat de stadsarcheologie in Mechelen momenteel doet is in meer dan één opzicht voorbeeldig, en verdient navolging in binnen- en buitenland.

     

    Hans Rombaut

     

     

     


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hans Rombaut: wetenschappelijke loopbaan (vervolg)

    Bijlage 2: wetenschappelijk coördinator of verantwoordelijke voor de illustraties, bijschriften, registers e.d. bij de volgende publicaties:

     

    1.      M. RYCKAERT, Brugge. Historische Stedenatlas van België, Brussel (1991), 239 p., ill.

     

    2.      A. VERHULST, Rural and Urban Aspects of Early Medieval Northwest Europe, Aldershot (1992).

     

    3.      R. OSTYN, Tielt. Historische Stedenatlas van België, Brussel (1993), 131 p., ill.

     

    4.      A. VERHULST, Landschap en Landbouw in Middeleeuws Vlaanderen, Brussel (1995), 191 p., ill.

     

    5.      H. INSTALLE, H. ROMBAUT, G. CROENEN, Historische Stedenatlas van België. Mechelen, Brussel (1997), 159 p., ill.

     

    6.      J. TYSSENS, Om de schone ziel van ’t kind… Het onderwijsconflict als een breuklijn in de Belgische politiek, (Bijdragen Museum van de Vlaamse Sociale Strijd nummer 15), Gent (1998), 212 p., ill.

     

    7.      A. VERHULST, The Rise of Cities in North-West Europe, (Cambridge University Press), Parijs/Cambridge (1999), 174 p. ill.

     

    8.      Studia Europaea. Acta van het Internationaal Colloquium ‘Tsjechië en de Europese Cultuur’, Brussel, Paleis der Academiën, 5 mei 1999, dl. VII, Brussel, 2001.

     

    9.      Studia Europaea. Acta van het Internationaal Colloquium ‘Zweden en de Europese Cultuur’, Brussel, Paleis der Academiën, 27 oktober 1999, dl. VIII, Brussel, 2001

     

    10.  Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten, Nationaal Biografisch Woordenboek, deel XVI, Brussel (2002), VIII p., 907 kol., XVI p.

     

    11.  Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten, Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVII, Brussel (2005), X p., 760 kol., XXII p.

     

    12.  Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten, Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVIII, Brussel (2007), XII p., 964 kol., XXIV p.

     


    Bijlage 3: organisator van colloquia als secretaris van het Centrum voor Europese Cultuur (een Bijzondere Commissie onder voorzitterschap van M. Eyskens binnen de Kon. Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten):

     

    1.      Tsjechië en de Europese Cultuur. Internationaal Colloquium met zes mededelingen (M. Steiner, B. Bukovinska, B. Huys, J. Maton, B. Bouckaert, V. Precan), Brussel, Paleis der Academiën, 5 mei 1999.

     

    2.      Zweden en de Europese Cultuur. Internationaal Colloquium met vijf mededelingen (M. Sohlman, L. Keustermans en A. Brackeva, K. A. Modéer, Mrs. Oljelund, G. Laureys), Brussel, Paleis der Academiën, 27 oktober 1999.

     

    3.      Lezing met concert door Jos van Immerseel “Het belang van het gebruik van authentieke instrumenten bij het uitvoeren van klassiek werk” op 3 december 1999, Brussel, Paleis der Academiën.

     

    4.      Lezing door baron Jacques Groothaert, voormalige ambassadeur van de koning der belgen in de Volksrepubliek China over “Wordt China een volwaardige grootmacht? Een terugblik op een halve eeuw geschiedenis / La Chine deviendra-t-elle une vraie puissance? Un regard en arrière sur l’histoire d’un demi siècle”, Brussel, Paleis der Academiën, 5 maart 2000.

     

    5.      “Aspecten van de Intellectuele Migratie tijdens de 16de eeuw: Drukkers te Parijs, te Genève en in de Nederlanden”. Internationaal Colloquium met zes mededelingen (E. Armstrong, G. Guilleminot, A. Charon, H. Vervliet, A. Pettegree),  Brussel, Paleis der Academiën, 9 juni 2000.

     

    6.      Publieke lezing door prof. dr. Francesco Calogero over “Pugwash, Nuclear disarmament and European Security” met debat over het Europees veiligheidsbeleid, Brussel, Paleis der Academiën, 6 oktober 2000.

     

    7.      Publieke lezing met concert door mevrouw Sylvia Traey over het werk van Chopin en Schumann: “Frédéric Chopin en Robert Schumann: verschillen en gelijkenissen in de partituur”, Brussel, Paleis der Academiën, 6 november 2000.

     

    8.      “Polen en de strijd voor democratische vrijheid”. Internationaal Colloquium met zes mededelingen (F. Stevens, L. Vos, M. Goddeeris, M. Wozniakowski, L. Jesien) n.a.v. Europalia Polen, Brussel, Paleis der Academiën, 8 december 2000.

     

    9.      Publieke lezing door de heer John Maddox, voormalig uitgever van het wetenschappelijke tijdschrift Nature over de toekomst van het wetenschappelijk onderzoek in Europa: “What future for european research?”, Brussel, Aula van de BBL, 10 oktober 2001.

     

    10.  Publieke lezing door de heer Hugo Chavez, president van de republiek Venezuela, over de samenwerking tussen België, de Europese Gemeenschap en Venezuela: “Europa, Bélgica y Venezuela: Alianza e Integración”, Brussel, Aula van de BBL, 15 oktober 2001.

     

    11.  Publieke lezing met concert door de heer Claude Coppens over de uitvoering van het werk van Maurice Ravel, Claude Debussy en Eric Satie: “Fin de Siècle en het begin van het Modernisme”, Brussel, Paleis der Academiën, 7 december 2001.

     

    12.  “Vlaanderen en Engeland – culturele interacties van de 16de tot de 19de eeuw”. Internationaal Colloquium met vier mededelingen (G. Latré, G. Marnef, Chr. Brown, H. Houtman), Brussel, Paleis der Academiën, 22 maart 2002.

     

    13.  Publieke lezing door de heer Jean-François Bergier over het onderzoek van de bijzondere commissie van experts in Zwitserland naar de verdwenen fortuinen van Joden en Nazi’s tijdens en na de tweede wereldoorlog: “La neutralité suisse, la Seconde Guerre Mondiale et l’Holocauste”, Brussel, Paleis der Academiën, 22 mei 2002.

     

    14.  Publieke lezing door de heer Christoffel Waelkens: “Het heelal en de kosmologie in een stroomversnelling”, Brussel, Paleis der Academiën, 9 oktober 2002.

     

    15.  “Portugal en Vlaanderen – Culturele interacties van de 15de tot de 20ste eeuw”. Internationaal Colloquium met zes mededelingen (J. Everaert, E. Stols, I. Koenders, K. Dejonge, C. Fiolhais, A. Lopes Sabino), Brussel, Paleis der Academiën, 22 november 2002.

     

    16.  Publieke lezing met concert door de heer Jan Michiels: “Musik ohne Eigenschaften? Een ‘Wiener Walzer’ van Brahms tot Webern”, Brussel, Paleis der Academiën, 9 december 2002.

     

    17.  Publieke lezing door de heer Walter Fiers: “DNA: de essentie van het leven (een lezing n.a.v. de 50ste verjaardag van de pubicatie van Watson en Crick in Nature van 25 april 1953), Brussel, Paleis der Academiën, 25 april 2003.

     

    18.  “Problemen en Uitdagingen voor de Regio’s in het Europa van Morgen / Problems and Challenges for Regions in Tomorrow’s Europe”. Eerste deel van het Internationaal Colloquium o.l.v. minister van staat Mark Eyskens en prof. Inge Govaere met zes mededelingen (I. Govaere, F. Delmartino, H. Vos, J. Loughlin, R. Hrbek, A. Bourne), Brussel, Paleis der Academiën, 21 mei 2003

     

    19.  “Problemen en Uitdagingen voor de Regio’s in het Europa van Morgen, tweede gedeelte: regionaal beleid en regionale politiek / Problems and Challenges for Regions in Tomorrow’s Europe, second part: regional policy and regional politics”. Tweede deel van het Internationaal Colloquium o.l.v. van minister van staat Mark Eyskens en prof. Frank Delmartino met zowel Europese beleidsmensen als regionale vertegenwoordigers (J. Chabert voor het comité van de regio’s van de EU, D. Ducarme voor het Brussels hoofdstedelijk gewest, G. Stahl voor de advieswerkzaamheden van het comité van de regio’s, E. Böhm-Amtmann voor Beieren, D. Clifford voor Wales, G. Calder voor Schotland, H. Pluckel voor Randstad Holland, B. Somers voor Vlaanderen) gevolgd door een panelgesprek, Brussel, Paleis der Academiën, 3 oktober 2003.

     

    20.  Publieke lezing door de heer Dirk Thys van den Audenaerde: “Darwin en het omstreden vaderschap van de evolutietheorie”, Brussel, Paleis der Academiën, 17 oktober 2003.

     

    21.  “De Baltische Regio binnen de Europese Cultuur / The Baltic Region within the European Culture”. Internationaal Colloquium met zeven sprekers (R.-L. Joutsenlahti voor Finland, A. Vandewalle over de Hanzen, H. Vos over Kalinigrad, M. Moisio over het Fins, M. Talvet voor Estland, G. Catlaks voor Letland, R. Svedas voor Litouwen), Brussel, Paleis der Academiën, 28 november 2003.

     

    22.  Publieke lezing met concert door dhr. Jozef de Beenhouwer: “Pianowerken van Robert en Clara Schumann”, Brussel, Paleis der Academiën, 5 december 2003.

     

    23.  Publieke lezing door de heer Alexandre Sevrin: “De Zwaartekracht van Appel tot Snaren”, Brussel, Paleis der Academiën, 10 maart 2004.

     

    24.  “De cultuur van Toscane als leidraad doorheen de Italiaanse geschiedenis / La culture de la Toscane comme guide à travers l’histoire italienne / The Tuscan culture as a guide through the Italian history”, Internationaal colloquium met vijf sprekers (S. Vanvolsem, L. Devliegher, P. Lateur, S. Hughes, A. Dolfi), Brussel, Paleis der Academiën, 9 juni 2004.

     

    25.  Publieke lezing door de heer Willy Clarysse: “Alexander de Grote: Genie of Genocide?”, Brussel, Paleis der Academiën, 13 oktober 2004.

     

    26.  “Bibliotheken in crisis?”, Internationaal colloquium over de toekomst van het bibliotheekwezen met zes sprekers (L. Simons, J. Walterus, P. Soetaert, R. Dekeyser, A. Matheson, F. Cavalier), Brussel, Paleis der Academiën, 24 november 2004.

     

    27.  Publieke lezing met concert door dhr. Jan Michiels: “J.S.Bach en de tweede helft van de twintigste eeuw – een ‘Musikalisches Opfer’ uit nostalgie naar de toekomst”, Brussel, Paleis der Academiën, 8 december 2004.

     

    28.  Publieke lezing door de heer Frans Gullentops: “Kyoto-normen, aardwetenschappelijke visie”, Brussel, Paleis der Academiën, 9 maart 2005.

     

    29.  “Omtrent het Paleis Stoclet : Autour du Palais Stoclet”, Internationaal colloquium met vijf sprekers (F. Strauven, B. Van der Wee, A. Freytag, F. Aubry, P. de Martelaere), Brussel, Paleis der Academiën, 26 oktober 2005.

     

    30.  Publieke lezing met concert door de heer Jozef de Beenhouwer: “Vlaamse pianomuziek”, Brussel, Paleis der Academiën, 21 november 2005.

     

    31.  “Huldeviering dr. Paul Janssen” door het Centrum voor Europese Cultuur en de drie Koninklijke Academiën, met vier sprekers (H. Janssen, A. de Schaepdryver, M. Verstraeten, S. Purini), Brussel, Paleis der Academiën, 26 november 2005.

     

    32.  Kort colloquium rond de: “Solvayraad 2005: de Quantumeigenschappen van Ruimte en Tijd” met Alexandre Sevrin, Brussel, Paleis der Academiën, 7 december 2005.

     

    33.  “Rusland en de Europese Cultuur”, Internationaal colloquium met zes sprekers (J. Blankoff, F. Maes, A. Kuipers, E. Metz, K. Malfliet, V. Ronin), Brussel, Paleis der Academiën, 20 januari 2006.

     

    34.  Publieke lezing door de heer David Gullentops: “Emile Verhaerens project van een Europese Cultuur’, Brussel, Paleis der Academiën, 15 maart 2006.

     

    35.  Publieke lezing door de heer Gary Schwarz: “Rubens in Holland, Rembrandt in Vlaanderen”, Brussel, Paleis der Academiën, 21 juni 2006.

     

    36.  “Percepties van Latijns Amerika”, Internationaal colloquium met vijf sprekers (J. Everaert, H. Greindl, J. van Goethem, G. Posson, G. de Schrijver), Brussel, Paleis der Academiën, 25 oktober 2006.

     

    37.  Publieke lezing met concert door de heer Levente Kende: “Hongaarse pianomuziek rondom Belá Bartók”, Brussel, Paleis der Academiën, 23 november 2006.

     

    38.  “Kroatië, Cultuur, Taal en Geschiedenis”, Internationaal colloquium met vier sprekers (R. Detrez, R. Lucic, G. Snel, I. Bozikovic), Brussel, Paleis der Academiën, 26 januari 2007.

     

    39.  Dubbellezing door G. Vanden Berghe en G. Vanpaemel: “Simon Stevin, meer dan alleen een wiskundige”, Brussel, Paleis der Academiën, 14 maart 2007.

     

    Bijlage 4: Uitgever, coördinator of secretaris van diverse wetenschappelijke tijdschriften of organisaties.

     

    40.  Secretaris van het Belgisch Centrum voor Landelijke Geschiedenis van maart 1986 tot december 1992 (Interuniversitair Centrum met zetel te Louvain-la-Neuve).

     

    41.  Stichter en redacteur van het historische tijdschrift Het Wiel. Tijdschrift voor de Geschiedenis van de Rupelstreek en Klein-Brabant, vanaf 1991 tot nu.

     

    42.  Coördinator van de Reeks Historische Stedenatlassen van België, vanaf januari 1993 tot november 1997 (Gemeentekrediet van België), met als realisaties de stedenatlassen van Tielt, Mechelen, Mesen, Ieper.

     

    43.  Lid van het wetenschappelijk comité voor de uitgave van het huldeboek voor Adriaan Verhulst: J.-M. DUVOSQUEL, E. THOEN edd., Peasants & Townsmen in Medieval Europe. Studia in Honorem Adriaan Verhulst, Gent, 1995.


    44. Coördinator en realisator van de tentoonstelling “Voor de ziel van ’t kind” over de schoolstrijd in België in het Caermersklooster te Gent van begin april 1998 tot eind februari 1999 (Gent, Liberaal Archief).

     

    45.  Opsteller, vormgever en redacteur van Academie-Berichten vanaf mei 1999 tot mei 2004 (van nr. 13 tot en met 28).

     

    46.  Organisator van de Algemene Vergaderingen van de KVAB vanaf december 2002 tot mei 2007: december 2002 (Brussel), mei 2003 (Brugge), december 2003 (Brussel), mei 2004 (Tongeren), december 2004 (Brussel), mei 2005 (Oudenaarde), december 2005 (Brussel), mei 2006 (Gent), december 2006 (Brussel), mei 2007 (Kortrijk), vanaf december 2000 ook opsteller, vormgever en drukker van de brochure van de Algemene Vergadering in December.

     

    47.  Secretaris en verslaggever van de Klasse van de Menswetenschappen van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten vanaf april 1999 tot juni 2005, van de bijzondere Commissie van het Centrum voor Europee Cultuur vanaf april 1999 tot augustus 2007, van de inter-Academische commissie van het Nationaal Biografisch Woordenboek vanaf mei 2001 tot augustus 2007, van de laureatencommissie van de KVAB van januari 2005 tot augustus 2007.

     

    48.  Organisator van de jaarlijkse Lentecyclus van de KVAB omtrent actualiteit in kunst en wetenschap vanaf 2003 tot en met 2007.

     


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hans Rombaut: wetenschappelijke loopbaan en lijst publicaties

    Hans Rombaut: wetenschappelijke loopbaan

     

    Hans Rombaut volgde Grieks-Latijnse humaniora aan het Kleinseminarie van Mechelen (internaat) en het O.L.V.-College van Boom (als extern). Hij werd toegelaten tot de universitaire studies via het maturiteitsexamen voor Geschiedenis en Aardrijkskunde.

     

    Aan de Universiteit Gent werd hij licentiaat in de Geschiedenis, afdeling Middeleeuwen, in 1985 met Grote Onderscheiding (tevens primus dat jaar), waarna hij gedurende 12 jaar behoorde tot het assisterend personeel van prof. dr. Adriaan Verhulst, eerst in een mandaat van het Fonds voor Kollektief Fundamenteel Onderzoek (FWO-Vlaanderen) verbonden aan het departement Economische en Sociale Geschiedenis van de Middeleeuwen en Historische Geografie (1986-1992), nadien in bijzondere maar tijdelijke onderzoekstoelagen aan het Universiteitsvermogen van de UGent (1993-1997) om verschillende welomschreven projecten af te werken die reeds gedurende vele jaren waren opgestart, waaronder het project Stedenatlas van België met de delen Brugge, Tielt, Mechelen, Mesen en Ieper (1991-1997), de uitgave van prof. A. Verhulst over Landschap en Landbouw in Vlaanderen (1994) en vooral de Bibliografie van de Stedengeschiedenis van België en het Groothertogdom Luxemburg (1998).

     

    In 1998 en begin 1999 werkte hij als wetenschappelijk medewerker aan het Liberaal Archief voor de publicatie van prof. J. Tyssens over de schoolstrijd ‘Om de ziel van ’t kind’ te begeleiden en de verschijning ervan glans bij te zetten door de organisatie van een tentoonstelling te Gent.

     

    Vanaf april 1999 werkt hij als wetenschappelijk medewerker aan de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten, onder meer als secretaris van het Centrum voor Europese Cultuur en vanaf juni 2001 als redactiesecretaris van het Nationaal Biografisch Woordenboek. Hij organiseerde talloze colloquia en lezingen over Europese Cultuur en publiceerde als redactiesecretaris delen 16 (2002) en 17 (2005) van het Nationaal Biografisch Woordenboek, waarvan op dit ogenblik deel 18 reeds in de redactionele eindfase zit met de bedoeling dit deel te publiceren in het najaar 2007.


     

    Bijlage 1: lijst van wetenschappelijke publicaties:

     

    1.      Verafgelegen domeinen van abdijen in Noord-Gallia. Op weg naar een typologie van het excentrisch bezit via een planmatig onderzoek in een aaneengesloten geheel van pagi [VIIde-XIde eeuw], Gent (1985), 403 p.

     

    2.      Merovingisch Antwerpen historisch en archeologisch bekeken, in: E. WARMENBOL ed., Het ontstaan van Antwerpen. Feiten & Fabels, (Uitgave t.g.v. de 25ste verjaardag van de Antwerpse Vereniging voor Bodem- en Grotonderzoek v.z.w.), Antwerpen (1987), 163-177.

     

    3.      De oudste rekeningen van de Blankenbergse Watering. Studie rond een fragment van een rekening [1303-1304], in: Brugs Ommeland, XX (1988), 5-11.

     

    4.      Acht nieuwe teksten in het Middelnederlands uit de 13de eeuw, in: Taal en Tongval, 1988, i.s.m. M. Leroy en G. Declercq.

     

    5.      Een studie over de vermelding van Antwerpen in de Annales Fuldenses, 836, in: Bulletin van de Antwerpse Vereniging voor Bodem- en Grotonderzoek, (1988), 1-14.

     

    6.      De Echternachteksten betreffende Antwerpen: nieuwe argumenten: in:  Bijdragen tot de Geschiedenis, LXXII (1989), 3-26.

     

    7.      Bronnen voor de agrarische geschiedenis van het middeleeuwse graafschap Vlaanderen. Dokumenten bewaard in de Rijksarchieven te Beveren, Brugge, Doornik, Kortrijk, Ronse, dl. II, (B.C.L.G. publikatie nr. 95), Gent (1990), 390 p. (i.s.m. B. Augustyn en M. Vandermaesen).

     

    8.      Het grondbezit van de abdij van Echternach in Texandria en het Antwerpse. Achtergronden, prediking en verwerving, in: P. BANGE en A.G. WEILER edd., Willibrord, zijn wereld en zijn werk. Voordrachten gehouden tijdens het Willibrordcongres. Nijmegen, 28-30 september 1989, (Middeleeuwse studies, Band VI. Centrum voor Middeleeuwse Studies Katholieke Universiteit Nijmegen), Nijmegen (1990), 177-183.

     

    9.      Romeinse stad op een kruispunt van wegen. Tongeren, in: M. VAN ROOIJEN ed., Steden des Tijds. Historische stadstypen in de Nederlanden, (Teleac), Utrecht (1990), 10-29.

     

    10.  Bronnen voor de agrarische geschiedenis van het middeleeuwse graafschap Vlaanderen. Dokumenten bewaard in de stadsarchieven te Aalst, Brugge, Gent, Hulst, Menen, Oudenaarde, Tielt, Veurne en de OCMW-archieven te Brugge, Damme, Ieper, Oudenaarde, dl. III, (B.C.L.G. publikatie nr. 106), Gent (1991), 502 p.

     

    11.  Geschiedenis van de Nielse Brandweer, (Gelegenheidsuitgave Culturele Raad Niel), Niel (1991), 45 p. ill., i.s.m. V. Van Dyck.

     

    12.  Nieuwe aspekten omtrent de baksteennijverheid in de Rupelstreek, in: Het Wiel. Tijdschrift voor de geschiedenis van de Rupelstreek en Klein-Brabant, I (1991), 7-41.

     

    13.  Het ontstaan van Antwerpen in de Romeinse tijd en het strategisch belang van de samenvloeiing van Rupel en Schelde, in: Het Wiel. Tijdschrift voor de Geschiedenis van de Rupelstreek en Klein-Brabant, II (1992), 7-26.

     

    14.  De steenbakkerijen Verstrepen omstreeks 1875. Arbeidsvoorwaarden en bedrijfsorganisatie in een traditionele onderneming aan de vooravond van de ontwikkeling van de Rupelstreek tot een verstedelijkt nijverheidsgewest, in: Het Wiel. Tijdschrift voor de Geschiedenis van de Rupelstreek en Klein-Brabant, III/1-2 (1993), 5-62; V (1995), 5-30; VI (1996), 5-32.

     

    15.  De steenbakkerijen Verstrepen omstreeks 1875, in: Jaarboek Heemkring Ten Boome, IV (1993-1994), 20-36.

     

    16.  Een breekpunt in de vroeg-middeleeuwse geschiedenis van Antwerpen. 836: Nordmanni Antwerpam Civitatem incendunt, in: Het Tijdschrift van het Gemeentekrediet, 187 (1994), 35-44 ( ook in Franse versie).

     

    17.  Enkele gebeurtenissen in de herberg bij het Tolhuis te Schelle omstreeks 1638-1639, in: Het Wiel. Tijdschrift voor de Geschiedenis van de Rupelstreek en Klein-Brabant, VII (1997), 5-21.

     

    18.  Ontwikkelingsgeschiedenis van de stad Mechelen vanaf het ontstaan tot het einde van het ancien régime. Mechelen: de vroegste ontwikkeling, in: H. INSTALLE, H. ROMBAUT, G. CROENEN, Historische stedenatlas van België. Mechelen, (Gemeentekrediet), Brussel (1997), 9-22.

     

    19.  Bibliographie d’Histoire des Villes de Belgique et du Grand-Duché de Luxembourg. Bibliografie van de geschiedenis van de steden van België en van het Groothertogdom Luxemburg, (Gemeentekrediet/Groep Dexia), Brussel (1998), 895 p. (i.s.m. P. Beusen als coördinator voor het Gemeentekrediet en M. Pauly voor het Groothertogdom Luxemburg).

     

    20.  De kleinijverheid in de Rupelstreek (13e-20e eeuw). Een kort overzicht van het steen maken, dakpannen en plaveien, in: Ons Heem. Themanummer baksteen,  jg. LIII nr. 3 (1999), p. 135-165 i.s.m. P. De Niel, met als annex: Wegwijs in de literatuur over baksteen en steenbakkerijen, p. 204-206.

     

    21.  I.s.m. Werner Waterschoot, Vernieuwing in continuïteit, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVII, Brussel (2005), p. V-VI.

     

    22.  I.s.m. Anne-Marie Riessauw: Alpaerts, Florentius, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVII, Brussel (2005), 14-20.

     

    23.  Bessemans, Joseph François Antoine Albert, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVII, Brussel (2005), 90-97.

     

    24.  Coeck, Petrus Hubertus Willem, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVII, Brussel (2005), 181-185.

     

    25.  Croonenberghs, Jean Mathieu François Adam Clément Joseph, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVII, Brussel (2005), 234-238.

     

    26.  I.s.m. Gaston Verdonk: Massart, Edward Marie Lucien, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVII, Brussel (2005), 432-436.

     

    27.  I.s.m. +Lucianus Ceyssens: Theuws, Jaak, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVII, Brussel (2005), 637-643.

     

    28.  I.s.m. Dirk Binon: Velde, Joannes Franciscus, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVII, Brussel (2005), 667-680.

     

    29.   Julius Caesar in België. De vroegste geschiedenis van Gallia Belgica historisch-geografisch benaderd vanuit ‘De Bello Gallico’, Wetteren (2006), 124 p., ill.

     

    30.  Coppens, Willy, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVIII, Brussel (2007), 223-232.

     

    31.  Dutrieu, Hélène Marguerite Marie, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVIII, Brussel (2007), 300-306.

     

    32.  Dyck, Anna van, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVIII, Brussel (2007), 321-322.

     

    33.  Dyck, Cornelia van, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVIII, Brussel (2007), 323-330.

     

    34.  Dyck, Isabella van, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVIII, Brussel (2007), 330-337.

     

    35.  Dyck, Suzanna van, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVIII, Brussel (2007), 337-344.


    36. Eeckhaute, Petrus Zeverinus, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVIII, Brussel (2007), 345-349.
     

    36.  I.s.m. Lucianus Ceyssens: Molemans, Jos, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVIII, Brussel (2007), 678-681. 

     

    37.  Wauters, Alfred, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVIII, Brussel (2007), 956-959.

     



    26-05-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Veritas filia temporis­­. Antwerpen en Anreppen, of de kwestie An- in samenstellingen

    Gisteren 25 mei 2007 stuurden we dit antwoord aan Geert Vandenplassche naar Archeonet.be zoals hij had gevraagd. Meer dan 24 uur later is het nog altijd niet gepubliceerd. Daarom publiceren we de tekst op onze blog centraal en bij afwezigheid op de redactie wensen we de redactieleden van archeonet.be een prettig Pinksterweekend toe.

    Veritas filia temporis­­

     

    Antwerpen en Anreppen, of de kwestie An- in samenstellingen

     

    An- uit de hierboven aangehaalde toponiemen is een partikel afkomstig uit het Indo-Europees. Nogmaals kan hier worden gezegd dat ik geen taalkundige ben, maar in de opleiding van de historicus is het aspect taal nooit ver weg en ressorteert de studie onder Wijsbegeerte en Letteren. Het onderzoek van de historicus is nu eenmaal gebaseerd op taal en datgene waarin taal wordt uitgedrukt, nl. spraak en schrift. Men kan hem dan ook niet de mond snoeren.

     

    An-duaeripae zowel als An-ripae hebben een Latijns prefix An- dat kan teruggevoerd worden tot Amb-. Het is zeer algemeen verspreid in de Europese talen, en betekent “om” of “rondom”: het Ndl. OM, Duits UM, Latijn AMB-, Grieks AMPHI enzovoorts gaan daarop terug. Het draagt in zich de betekenis van rondom of omtrent maar ten opzichte van een bepaald referentiepunt ook langs twee zijden van dat punt. Gezien de verwantschap van het Gallisch met de Romaanse talen en het Indo-Europees moet het ook in het Gallisch een equivalent hebben. Dit is duidelijk in bepaalde namen die we kennen als Ambiani of Ambiorix, daar moet dit “betekenisdragend” partikel ook inzitten.

     

    Omdat een rivier vaak van oudsher een grens is, een scheiding, maar tevens ook een verbinding noodzaakte tussen de twee oevers komt AMB en AN (en aanverwanten) in Romaanse en Indo-Europese talen heel veel voor in toponiemen nabij rivieren. Gezien de archeologische achtergronden van Antwerpen (PRIMCORS) en Anreppen (Romeins legerkamp ontdekt in 1967-1968) meen ik dat de beide namen hun herkomst hebben uit het Latijn. De toponiemen bleven van bij hun ontstaan in gebruik, ook met de betekenis die ze hadden. “Anripae” in de 12de eeuw werd door Germaanse bewoners in betekenis heel zeker begrepen. Zo’n toponiem vervangen door een nieuw is dan ook verwarrend. Om dat te doen moeten er zeer goede redenen zijn, zoals het volledig verlaten zijn van het terrein gedurende meerdere generaties zodat het toponiem niet meer via mondelinge overlevering kon worden overgedragen naar de latere generaties, wanneer er teksten werden opgetekend waarin die toponiemen voorkomen.

     

    Of Amb- nu An-, Ambo-, Ambae- of Ambi- wordt hangt af van de compositie. Waarom stelde Couvreur destijds zo rigoureus dat An- uit Ambo of Ambae alleen voor “c” of “g” kan voorkomen? Voorbeelden zijn inderdaad  “ancile” of “ancisus”. Maar in taal is het zo gevaarlijk een regel strikt toe te passen. Die voorwaarde is niet sluitend: ook “anfractus” komt uit Amb- + een vorm van frangere. Het betekent “bocht”, “kromming”, “omweg”, m.a.w. “om iets heen”. De vorm Anduaeripae die Alfred Michiels herriep, is dus helemaal niet onmogelijk. Hoezeer Amb- in de volkstaal nog werd begrepen zit verscholen in de leuze van de abdij van Hemiksem in de 17de eeuw, gelegen langs de oever van de Vliet en van de Scheldeboorden, nl. “Omtrent den oever geneer ic mij”, met daarbij een hoogstelt reiger.

     

    Mijn vraag omtrent de naamverklaring van Antwerpen in mijn boek Julius Caesar in België ging om de wetenschappelijke discussie hierover terug op gang te brengen. Ik hoop dat dit nu eindelijk kan en dat Archeonet.be nu ophoudt met het toebrengen van schade door documenten te verspreiden op het worldwideweb met een niet-wetenschappelijk karakter en vooral grote titels als “Boek Rombaut onzin” of “Plagiaat”. Mag ik vragen aan de archeonet redactie om deze tekst, omwille van de neutraliteit van de wetenschappelijke discussie, op te nemen als een apart bericht en niet als een reactie. Het gaat tenslotte hier om een wetenschappelijk forum, toch? Dan kan het wetenschappelijk debat eindelijk beginnen op een ernstige manier.

     

    Met dank aan Geert Vandeplassche.

     

    Copyright Hans Rombaut

    Niel, 25 mei 2007

     


    19-05-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Plagiaat?

    Plagiaat?

    Mijn dank om mij te berichten over het feit dat de heer Alfred Michiels mij van plagiaat beschuldigt i.v.m. de naamverklaring van Antwerpen. Het is een zeer onterechte aantijging. Dat ik ooit aan dhr. Michiels vele zaken uit mijn onderzoek over de oorsprong van Antwerpen heb toevertrouwd, en hij mijn vertrouwen heeft misbruikt, is de voornaamste reden waarom ik over de nieuwe identificaties uit De Bello Gallico, die ik nu in mijn boek heb gepubliceerd, nooit met iemand gesproken heb. Als je met iemand gedurende maanden overleg pleegt over de vroege geschiedenis van onze gewesten, dan wordt er samengewerkt. Er zijn dan twee mensen bezig. Eén van die twee heeft in augustus 1989 naar de krant gebeld om de vondst op zijn naam te schrijven.

     

    Tijdens de maanden vanaf april tot augustus 1989 was ik aan de voorbereiding bezig van mijn bijdrage over Tongeren voor de bundel stedengeschiedenissen van Teleac “Steden des Tijds” en van mijn lezing over het grondbezit van de H. Willibrord in het Antwerpse, Limburg en Noord-Brabant die ik in september 1989 zou geven in Nijmegen. Ik wilde aan de geschiedenis van Tongeren vooral de geografische elementen meegeven: het belang van de landbouwgebieden en van de stelsels van rivieren en wegen. Die zaken kwamen in de vroege geschiedschrijving van Tongeren en van onze gebieden in de Romeinse tijd weinig of niet voor. De merkwaardige configuratie van het Scheldebekken kende ik al langer. De plaats waar Rupel en Schelde samenvloeien, is van zo’n strategisch belang, dat ik het ontstaan van Antwerpen daarmee in verband bracht. Met de vondsten uit de Romeinse tijd in de Antwerpse bodem (primcors) en de vroegmiddeleeuwse vermeldingen van de stad op de Anderpusmunt (vroege VIIde eeuw, echt verklaard door Jean Lafaurie in 1987), in de Vita Eligii (late VIIde eeuw), de Rauchingusteksten (726) en de Annales Fuldenses (836) waren de naamverklaringen voor Antwerpen uit het Germaans niet houdbaar. Vele avonden heb ik met dhr. Michiels het toponiem Antwerpen ontleed: “Ripae” was duidelijk en Willibrord was zelfs afkomstig uit een plaats genaamd Ripae (nu Ripon) in Engeland! “Antwe” was veel moeilijker. “Anduae” was een verklaring die ik aan de heer Michiels heb verteld, tijdens de laatste keer dat ik bij hem was vooraleer hij naar Gazet van Antwerpen belde.

    Waarom zou ik de naamverklaring van Antwerpen op mijn naam willen schrijven wanneer dhr. Michiels die zou gevonden hebben vóór mij? Dat is toch belachelijk. Als dat zo geweest zou zijn had ik hem er mee gefeliciteerd! De waarheid is geheel anders. Met wat ik hem heb meegedeeld – en ik wil zijn verdienste daarin zelfs niet ontkennen – heeft hij de Gazet van Antwerpen opgebeld om de naamverklaring van Antwerpen op zijn naam te schrijven. Journaliste Caroline Vanneste is hem op zijn vraag gaan interviewen en heeft daarover bericht in GVA eind augustus 1989. Is het niet vreemd dat Alfred Michiels, over dat interview zegt dat hij via de Gazet van Antwerpen voor mij een val heeft opgezet? Waarom moest hij voor mij in godsnaam een val opzetten? Ik heb dhr. Michiels ook steeds vermeld in mijn publicaties. In mijn boek over Caesar hebben anderen gevraagd om hem niet meer te vermelden, omwille van de oneerlijkheid die mij was aangedaan.

     

    Als dhr. Michiels achteraf zegt dat zijn artikel in Gazet van Antwerpen een opgezette val was voor mij, heeft hij dan niet bewust de pers verkeerd ingelicht en misleid? Heeft hij de pers dan niet misbruikt? Is dat geen persmisdrijf?

     

    Het beste bewijs van mijn eerlijkheid is de naamverklaring van Marquise in verband met Portus Itius op deze blog: het was  prof. Sinisgalli die mij de aanwijzing gaf dat het bestanddeel Itius aanwezig is in het huidige volks Italiaans “Mercato Itio” of Vismarkt. Ik heb dit ook vermeld, want mijn principe is “ere wie ere toekomt”, terwijl Sinisgalli zelf vond dat zijn aandeel hierin te gering was om te vermelden.

    Hans Rombaut
     


    06-05-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Waar verzamelde zich “op één plaats” de coalitie der Belgae?

    Waar verzamelde zich “op één plaats” de coalitie der Belgae?

    Onze identificatie voor de plaats van de slag bij de Aisne tussen St.-Lambert-les-Bièvres in het zuiden en Chestres in het noorden, is gebaseerd op geografische overeenstemming met BG en toponymische evidentie. Beide, geografische en toponymische overeenstemming, ontbreken voor de traditionele identificaties van Mauchamps (Berry-au-Bac) en Saint-Thomas.  De sleutel om de verzamelplaats der Belgae te vinden ligt niet alleen in een situering op linker- of rechteroever van de Aisne. Dat Caesars verdedigingsstructuur zich op de rechteroever van de Aisne bevond is onbetwijfelbaar. Dat de Aisne aldaar moet gelegen zijn aan de grens van het gebied der Remi wordt in BG zelf vermeld. Dat de Belgae, na de belegering van het Remische Bibrax, de Remische akkers op de linkeroever plunderen is eveneens evident. De zaak ligt nu in het volgende: gebeurde dit in het westelijke deel van het gebied der Remi, in het noordelijke of in het oostelijke?

    De sleutel daarvan ligt in de situering van de ene plaats waar de Belgische troepen zich verzamelden, en die is vooralsnog onbekend. Onbekend? Neen. De plaats waar Caesar zich bevindt bij de overgave van de Remi is in het zuidoosten van hun gebied, daar waar de Marne hun gebied binnenvloeit. Dit is een eerste bepalend gegeven, want hij is van die plaats blijkbaar zeer snel geïnstalleerd aan de overkant van de Aisne. Dat op zich sluit welhaast de omgeving van Berry-au-Bac uit, dat op meer dan twee dagmarsen afstand ligt.

    Het tweede bepalende element is de verzamelplaats der Belgae. Als de Belgae militair wilden anticiperen op Caesar, van wie ze wisten dat hij naar het noorden zou terugkomen na de nederlaag van de Germanen tussen Besançon en de Vogezen het jaar voordien, dan moesten ze proberen te voorzien wat hij van plan was. Zoals hij vanuit de Provincia nostra naar het noorden oprukte in het eerste jaar van de oorlog, is eigenlijk het gebied tussen Maas en Rijn het meest bedreigd. Vanuit het standpunt van de Belgen bekeken is het dat gebied waar de volgende militaire agressie te verwachten valt. Dus is het eigenlijk de meest logische oplossing dat een coalitieleger in die omgeving wordt verzameld. De beste plaatsen daartoe zijn mogelijk Verdun, Sedan of Montmédy, aan de noordoostelijke zijde van het gebied der Remi. Daarom is het zo belangrijk om de inleiding op het antwoord van de Remische gezanten bij Caesar goed te begrijpen: hij vraagt welke en hoeveel stammen er onder de wapens zijn, en wat ze vermogen in de oorlog. Het antwoord is dat de meeste Belgen van Germaanse origine zijn. De opsomming eindigt met de stammen die “in uno nomine Germani appellantur”. Welnu, die vier stammen situeren zich geografisch perfect ten opzichte van de noordoostelijke grens van het gebied der Remi. Daar is militair-strategisch de meest logische confrontatieplaats gelegen.

    De door Caesar eerst bedreigde Belgische stammen zijn de Remi en de Treveri. Van de Remi weten we dat ze zich bij Caesar aansluiten. Van de Treveri weten we dat ze schitteren door hun afwezigheid in de opsomming van de Remische gezanten. Later in hetzelfde jaar van de oorlog vernemen we dat ze aan de kant van Caesar staan.

    Is er een reden om aan te nemen dat de coalitie bestaat uit Bellovaci en Suessiones? Zeker, ze behoren tot de coalitie, maar ze zijn niet de enige die de coalitie vormen. Maar bij hen ligt wel de zwakheid van de coalitie, wanneer, na de slag bij de Aisne, de Bellovaci afhaken. Pas dan beweegt Caesar zijn militaire agressie in westelijke richting. Wil ex itinere het oppidum van de Suessiones bestormen, een versterking die gelegen is aan de meest oostelijke kant van hun territorium. Caesar heeft bloed geroken en zet zijn veroveringstocht in de richting van de Atlantische kust.

    Hans Rombaut


    05-05-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Caesars castra bij de Aisne

    Caesars castra bevinden zich over de Aisne gezien vanuit het land van de Remi

     

    Dat het leger van de Belgae al binnen het land van de Remi vertoefde (d.i. langs de andere oever van de Aisne dan degene waar Caesar zijn verdediging heeft opgesteld, want die bevindt zich over de Aisne gezien vanuit het land van de Remi!), daar aan het plunderen is gegaan en op Caesar afging komt al voor in BG II, 7: “Itaque paulisper apud oppidum morati agrosque Remorum depopulati, omnibus vicis aedificiisque pro adire potuerant incensis, ad castra Caesaris omnibus copiis contenderunt” (bijgevolg verbleven ze slechts even bij de versterking (=Bibrax), ontvolkten daarop de akkers van de Remi, en nadat ze alle dorpen en huizen die ze konden bereiken in brand hadden gestoken, trokken ze met al hun troepen op naar het kamp van Caesar). Dan volgt er een beschrijving die van groot belang is: “a milibus passuum minus duobus castra posuerunt, quae castra, ut fumo atque ignibus significabatur, amplius milibus passuum VIII latitudinem patebant” (op minder dan twee mijl afstand sloegen ze (= de Belgae) hun kamp op, welk kamp, zo kon uit de rook en de vuren worden opgemaakt, zich in de breedte wel meer dan VIII mijl uitstrekte). Die afstand van 8 mijl is exact de afstand tussen Chestres en Termes, zodat de Romeinen de breedte van het leger van de vijand exact konden inschatten. Caesars verdedigingsstructuur bevindt zich op de hoogten van de Argonne: “quod is collis ubi castra posita erant paululum ex planitie editus” (want de heuvel waarop het kamp is opgeslagen, is een weinig verheven boven de vlakte), zie fig. 7 p. 30 en fig. 11 p. 33. De Belgae daarentegen zitten in de laagten van de Champagne, het land van de Remi, in een nadelige positie, die later in het verhaal nog duidelijk wordt.

    Hans Rombaut

     


    27-04-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Identificatie Noviodunum

    Identificatie Noviodunum

     

    Ik kan niet anders dan vandaag 27 april 2007 bekend te maken dat tengevolge van de ontdekking van de configuratie van Chestres-Primat-Saint-Lambert-les-Bièvres aan de Aisne Noviodunum op een andere plaats dient te worden gezocht dan in de omgeving van Soissons. Probleem hierbij is de afbakening van het gebied van de Suessiones, van wie de vruchtbare akkers veel uitgestrekter zijn dan deze van de Remi volgens BG. We hebben quasi geen gegevens daarover, maar hun gebied moet erg groot zijn geweest (hun koning Diviciacus had zelfs gebieden in Brittannia).

     

    Op exact 30 km van Chestres in vogelvlucht, maar langs de Aisne op 40 km en van Primat op 44 km ligt Novion-Porcien, de samenvoeging van twee dorpen, Novion en Porcien, waarvan Novion toponymisch perfect kan evolueren uit Noviodunum. In het gebied werden reeds talloze Keltische vondsten gedaan. Deze oplossing heb ik samen met de heer G. Beeuwsaert bij ons bezoek aan Portus Itius reeds 6 weken geleden besproken.

     

    Novion-Porcien ligt zo’n 8 tot 10 km ten noorden van de Aisne langs de rechteroever van deze rivier. Dit bevestigt eens te meer dat mijn identificaties juist zijn!

     

    Copyright: Hans Rombaut


    24-04-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antwoord op Geert Vandeplassches ‘Slag bij Chestres’, deel 1, 2 en 3

    Antwoord op Geert Vandeplassches ‘Slag bij Chestres’, deel 1, 2 en 3

     

    Mijn dank, mijnheer Vandeplassche, voor zoveel lof op het einde van uw eerste bericht. Velen delen uw positieve mening over mijn studie blijkbaar niet. Het lijkt erop dat mijn boek meer een punchbal is waarnaar naar hartelust kan uitgehaald worden, zonder dat de waarde ervan ook maar wordt gezien. Er wordt gevlooid naar kleine, meestal vermeende onvolkomenheden. Het is mij dan ook een raadsel waarom sommige stommiteiten als “het kan niet dat Atuatuca de huidige stad Tongeren is” of “dat de Paemani niet mogen geassocieerd worden met de Famenne” niet onderhevig zijn geweest aan vergelijkbare kritiek.   

     

    Ik stelde inmiddels vast dat u tweemaal heeft gecorrigeerd om de militaire posities aan de Aisne te kunnen invullen, op basis van de identificaties die ik voorstelde, nl. Chestres = Castra, Vouziers = bruggenhoofd, St.-Lambert-les-Bièvres = Bibrax. Mijn dank voor het vertrouwen. Het was dus inderdaad nodig de gegevens uit BG II, 5, 9 en 10 te combineren om de posities bij de Slag aan de Aisne te kunnen inschatten.

     

    Nu was het mijn bedoeling in mijn boek enkele geografische ankerpunten van BG in onze gewesten vast te leggen. Elders heb ik reeds vermeld dat daar heel veel moed voor nodig was, want vele vermeende ‘geografische ankerpunten’ waren al gedurende tientallen jaren, ja zelfs bijna 150 jaar vastgeroest. Bibrax, Castra en het Bruggenhoofd aan de Aisne zijn daar bij. Het was dan ook voor mij verrassend dat de oplossing, die ik in mijn boek suggereerde, mogelijk was.

     

    Dat daarom niet alle details onmiddellijk kloppen is geen verrassing voor mij. De Bello Gallico moeten we dan wel geografisch als correct beschouwen, de tekst beschrijft evenwel een minimum aan gegevens. De bronnen waaruit werd geput om dit werk te schrijven moeten veel meer gegevens hebben bevat. Wellicht zijn dat de persoonlijke herinneringen geweest van een aantal betrokkenen, maar vooral het legerarchief moet hebben gediend bij de redactie van het boek. Daarom zijn er zoveel gegevens over landschappelijke beschrijvingen, afstanden, militaire acties enzovoort, maar héél veel ontbreekt.

     

    De situatie door u beschreven in 'Chestres2' is m.i. bijna correct. Ik geef u de volgende aanpassingen mee. ‘Moeras’ en ‘Belgen’ uit uw schema moeten verplaatst worden naar ‘Zuiden’, want de ‘Belgen’ kwamen van ‘Bibrax’ (St.-Lambert-les-Bièvres). Vanuit die positie bevindt de Aisne zich ten noorden achter het kamp te ‘Chestres’ (het kaartje in mijn boek geeft voor de Aisne de  huidige, licht geschematiseerde loop, daar waar in werkelijkheid, en ongetwijfeld ook in de Romeinse tijd, de Aisne veel dichter de hoge natuurlijke wal ten noorden van het kamp van Chestres volgt). Vouziers en Titurius (= Bruggenhoofd) aan de linkeroever (met dank voor uw terechte bijkomende opmerking) van de Aisne moeten veel korter bij Chestres worden gesitueerd (overeenkomstig de realiteit), want net ten zuiden van Vouziers bevindt zich nu nog een moerassige vlakte ten oosten van de Aisne, die verder in oostelijke richting eindigt in het hoger oplopende landschap van de Argonne. Dus zien de Belgen, komend vanuit het zuiden, voor zich een moerassige vlakte met daarachter het legerkamp van Caesar, met ten westen daarvan het Bruggenhoofd over de Aisne die zijn loop voortzet achter Caesars castra. Vanuit het zuiden konden de Belgen het land van de Remi binnengaan, daar verwoestingen aanrichten, Caesars slagorde confronteren, zijn toevoer afsnijden en het Bruggenhoofd van Vouziers aanvallen. Het is echt interessant om ter plaatse de door mij geïdentificeerde plaatsen eens te gaan bekijken. Dit zou verhelderend zijn, maar heb dan respect voor het archeologische werk dat in die omgeving nog dient te worden verricht! De sites werden door mij doorgegeven aan de Franse archeologische diensten van INRAP. Of er veel waardevols kan gevonden worden betwijfel ik, want slagvelden werden in oude tijden meestal grondig geplunderd. Merkwaardig is dat in dit gebied ook het front van de Eerste Wereldoorlog tot stilstand kwam. Het is m.i. echter geen toeval.

    Hans Rombaut


    30-03-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Julius Caesar in België gelauwerd.

    Julius Caesar in België gelauwerd.

     

    Tijdens de Nacht van de Geschiedenis heeft de Davidsfondsafdeling van de gemeente Niel Hans Rombaut bekroond voor zijn boek Julius Caesar in België met de Prijs voor Cultuur van Niel. In zijn inleiding lichtte Davidsfonds-voorzitter Willy Scholiers toe dat deze prijs in 2007 voor het eerst wordt toegekend tijdens de jaarlijkse ‘nacht van de geschiedenis’. Hans Rombaut krijgt de onderscheiding naar aanleiding van zijn alom geciteerde boek over de campagnes van Julius Caesar in onze gewesten, maar ook omwille van de vele andere culturele activiteiten die hij gedurende nu reeds meerdere decennia op verschillende terreinen (zelfs als chansonnier) heeft ontwikkeld.

     

    De uitreiking van de Cultuurprijs was het sluitstuk van een avond gevuld met bijdragen over de Nielse geschiedenis en cultuur, die doorging in Zaal Patronaat in het Nielse gehucht Hellegat. Het was de burgemeester van Niel, de heer Luc Van Linden, die aan Hans Rombaut een smeedijzeren kunstwerk overhandigde, dat speciaal voor deze gelegenheid vervaardigd was door de Nielse kunstsmid Guy Debruyne.

     

    Hans Rombaut bracht in zijn dankwoord zijn vader in herinnering, die gedurende vele jaren bestuurslid was van het Davidsfonds Niel, en die lid was geweest vanaf 1939 tot aan zijn overlijden op 3 september van vorig jaar.

     

    Hans Rombaut is historicus uit de school voor mediëvistiek van de Universiteit Gent (primus in 1985). Zijn eindverhandeling handelde over Verre bezittingen van abdijen tijdens de vroege middeleeuwen. Hij publiceerde vanaf 1983 tot 1993 i.s.m. Vic Van Dyck vele bijdragen over de lokale geschiedenis van Niel en omgeving in het tijdschrift Rupelbrug. In 1990 richtte hij met Vic Van Dyck en Paul De Niel het kwalitatief zeer hoogstaande tijdschrift op met de naam Het Wiel. Tijdschrift voor de Geschiedenis van de Rupelstreek en Klein-Brabant, waarin tijdens de jaren 1992 tot 1997 een zeer grondige studie van hem verscheen over de baksteen, dakpan- en tegelindustrie in de Rupelstreek vanaf de Romeinse tijd tot in de 20ste eeuw in samenwerking met Paul De Niel, conservator van het Ecomuseum en Archief van de Boomse Baksteen. Verder werkte hij projecten af die tientallen jaren in het slop zaten. Zo publiceerde hij twee van de drie delen van de Inventaris van de Bronnen voor de Agrarische Geschiedenis van het Middeleeuwse graafschap Vlaanderen in 1990 en 1992 (begonnen in 1970), publiceerde hij in 1998 de Bibliografie voor de Stedengeschiedenis van België (begonnen in 1960) en was hij coördinator van de reeks Stedenatlas van België waarin hij de boekdelen over Tielt (1993) en Mechelen (1997) realiseerde. Hij publiceerde bijdragen over de Romeinse en/of vroegmiddeleeuwse geschiedenis van de steden Antwerpen, Mechelen en Tongeren.

     

    In 1999 werd Hans Rombaut secretaris van het Centrum voor Europese Cultuur o.l.v. Mark Eyskens. Jaarlijks organiseerde hij in het hartje van Bussel in samenwerking met zijn echtgenote twee internationale colloquia over de culturele aspecten van bepaalde landen of fenomenen uit de Europese geschiedenis (Tsjechië, Polen, Toscane, Zuid-Amerika, Engeland, Zweden, Portugal, de Baltische Staten en Finland, Rusland, Kroatië en de drukkunst in de 16de eeuw…), twee publieke lezingen over hedendaagse cultuur en wetenschap (hedendaags China, Darwin, 50 jaar DNA, de snarentheorie, de Kyoto-normen, Emile Verhaeren, John Maddox over Nature, president Hugo Chavez van Venezuela, prof. Calogero over Pugwash…), en één concert (Jos Van Immerseel, Sylvia Traey, Claude Coppens, twee maal Jozef De Beenhouwer, twee maal Mark Michiels en Levente Kende). In 2001 werd hij redactiesecretaris van het Nationaal Biografisch Woordenboek, waarvoor hij de delen 16 en 17 realiseerde en momenteel deel 18 voorbereidt. Tijdens de jaren 2003, 2004, 2006 en 2007 organiseerde hij eveneens i.s.m. zijn echtgenote de jaarlijkse Lentecyclus van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten, respectievelijk over migratie, vergrijzing, kunst en wetenschap (De schone en het beest) en engagement in de kunst (Kunst voor wie, voor wat?). Zelf is hij een vaak gevraagd voordrachtgever over cultuur en geschiedenis, en wordt hij regelmatig gevraagd voor adviezen op vele terreinen en ook nu en dan eens voor een avondje chanson.

     


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Et alia plurima


    Et alia plurima

    Er is inderdaad nog meer in aantocht.

    De nieuwe gegevens van Ghislain Beeuwsaert over Portus Itius in combinatie met die uit Julius Caesar in België brengen het onderzoek naar Caesars aanwezigheid in onze gewesten werkelijk in een stroomversnelling. Verschillende nieuwe identificaties zijn inmiddels bekend en worden momenteel onderzocht en getoetst. Bepaalde daarvan blijken opvallend goed overeen te stemmen met de beschreven geografische omstandigheden in De Bello Gallico en passen zo perfect in de reeks nieuwe identificaties uit Julius Caesar in België dat we beter kunnen spreken van een puzzel waarvan de stukjes nu eindelijk in elkaar passen. De toponymie blijkt nu bijzonder belangrijk, want na plaatsen als Chestres, Les Bièvres, Atuatuca, Portus Itius, Castrorum Locus, Sabim enzovoort kunnen steeds meer plaatsen worden herkend waarvan de namen twee millennia hebben overleefd. Eindelijk zal ook de volksoverlevering in onze streken, die opgetekend werd in vroegere eeuwen, zijn nut kunnen tonen. We kunnen nu al zeggen dat tradities zoals de Brabo-legende in Antwerpen (met een betekenisvolle naam als 'Anti'-'goon'), de Cesarboom van Lo, de Keizerstoponiemen die alom voorkomen, evenals de Rues César niet zomaar moeten weggelachen worden. Caesar is hier wel degelijk geweest. Hij gebruikte de lokale namen en ook de lokale taal, bijvoorbeeld voor de overkant waar hij aankwam in Britannia vanuit het land van de Morini, nl. 'over'kant geciteerd in het Latijn geciteerd als 'Dubris', uit 'over' en 'de oever', waaruit ook ons begrip 'oever' stamt, maar dus ook de plaatsnaam 'Dover'.

    Hans Rombaut


    28-03-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Portus Itius ontdekt!

    Portus Itius ontdekt!

     

    Het ziet er naar uit dat steeds meer gegevens over de tochten van Caesar in het noorden van Gallië worden ontdekt. Enkele maanden geleden werden we – naar aanleiding van mijn boek –  gecontacteerd door de heer Ghislain Beeuwsaert, dokter in de geneeskunde en zeiler. Hij sprak over een plaats nabij Wissant die in aanmerking komt voor de haven van waaruit Caesar zijn troepen overbracht naar Engeland, met name Portus Itius.

     

    Op 18 maart ll. zijn we met enkele personen deze plaats gaan bezichtigen. De beschrijving, het formaat van de inham (de capaciteit bedroeg tot 1000 schepen!) en de ligging kloppen perfect, evenals de situering van het legerkamp. De heer Beeuwsaert was met zijn zoektocht bezig sinds 1989, precies hetzelfde jaar waarin ik mijn studie schreef over Tongeren, die de aandacht van Maurice-A. Arnould trok, de reden waarom de auteur van de identificatie van de Sabis met de Selle mij op weg zette om de ligging van de rivier de Sabis te zoeken, daar hijzelf in zijn identificatie niet meer geloofde.

     

    De studie van de heer Beeuwsaert stoelt voornamelijk op nautische gronden, op verkenning van het landschap, op de conformiteit van dit landschap met de beschrijving in De Bello Gallico, op geologische sondages ook, die op zijn vraag door een bevriend geoloog werden uitgevoerd, om aan te tonen dat de inham in de Romeinse tijd een permanent karakter had, en op het terugvinden van het legerkamp dat eveneens in Caesar beschreven staat. Beeuwsaert kon op die basis Portus Itius identificeren met de inham, die momenteel gesloten is door een duinenformatie, ter hoogte van het gehucht Slack, tevens de huidige naam van de inham die ten zuiden van Cap Gris Nez tot acht km diep landinwaarts reikt, ten zuiden ook van het dorp Bavinghen. Slack is overigens verwant met het Nederlandse woord slikke en slijk. Te Bavinghen hebben we de restanten van het Romeinse kamp in het landschap bezocht en teruggevonden. Het lijkt merkwaardig veel op het kamp dat wij terugvonden te Chestres.

     

    Ik besprak deze vondst onlangs met professor Rocco Sinisgalli van de universiteit van Rome, die volgende taalkundige gegevens aanbracht: ‘Itius kan verwant zijn met het Latijnse woord Iticus, dat (verwant aan het Griekse Ichtus) vis betekent. In het volkse Italiaans bestaat het woord nog steeds als Itio, ook Iccio. Als men in Italië spreekt van een vismarkt dan spreekt men van Mercato Itio’. Mogelijk heeft de naam van Portus Itius daar iets mee te maken’

     

    Hierop heb ik deze informatie aan de heer Beeuwsaert bezorgd, waarop hijzelf bij onze ontmoeting op 18 maart 2007 reeds had gezien dat de inham van de Slack in het oosten eindigt op een watervlakte die veel gelijkt op de staart van een vis. Tijdens de winter lopen de weiden daar nog steeds volgens zo’n structuur duidelijk zichtbaar vol water bij langdurige regenval. Bij het situeren van dit alles op een topografische kaart kon ik echter een belangrijke toponymische versterking aan Beeuwsaerts identificatie meegeven, die wellicht zo sterk is dat we deze identificatie als definitief mogen beschouwen. De zuidelijke arm van de Slack eindigt in het uiterste oosten op een plaats genaamd Marquise. Deze vorm kan perfect voortvloeien uit het Latijnse ‘Mercatus + Itius’ over ‘Mercat + Itie’ en 'Marct + ise' tot ‘Marqu-ise’. Wij feliciteren de heer Beeuwsaert dan ook van ganser harte met deze ontdekking.

     
    Hans Rombaut


    27-03-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tweede antwoord van Hans Rombaut aan Leopold Winckelmans (eerste deel)

    Tweede antwoord van Hans Rombaut aan Leopold Winckelmans (eerste deel)

     

    Omdat dhr. Winckelmans zijn laatste repliek heeft geschoven tussen mijn tekst in, houd ik mij er aan bij mijn verdediging ditzelfde systeem toe te passen. Het voordeel is dat de punten van discussie op die manier op de voet kunnen worden gevolgd. Voor de duidelijkheid heb ik Winckelmans’ commentaar in het rood behouden maar de tekst van  mijn eerste antwoord in het groen geplaatst. Vervolgens kan mijn nieuwe antwoord worden gelezen in het zwart.

    Beste heer Winckelmans, ik dank u voor uw interessante en ook genuanceerde toelichting, die getuigt van een grondige kennis van De Bello Gallico (BG) gestoeld op een jarenlange ervaring met deze historische bron. Dat de toevoeging die ik suggereerde bij ‘plerosque Belgas’ niet verantwoord zou zijn, moet ik echter absoluut ontkennen.

    Algemeen wil ik nogmaals duidelijk stellen dat mijn studie van historisch-geografische aard is. Wat de emendatie betreft, daar is inderdaad een fout, maar uw verdere argumentatie haalt ze m.i. niet onderuit.

     

    Het is al nattevingerwerk om in de teksten van Caesar de eventuele latere toevoegingen op te sporen en deze vervolgens te delgen. De Duitse tekstgeleerden waren hierin kampioenen, maar worden al lang niet meer gevolgd.

     

    Het is m.i. zeker geen nattevingerwerk om in de teksten van Caesar ‘eventuele latere toevoegingen op te sporen en te delgen’. Dit kan perfect indien men deze toevoegingen terug kan vinden in de manuscripten die bewaard zijn. Veel moeilijker wordt dit als men de toevoegingen niet kan stoelen op de bewijskracht in de handschriften, maar als ze moeten opgespoord worden via inhoudelijke argumenten, zoals bijvoorbeeld anachronismen. Een fictief voorbeeld: indien in Caesar het verkorte traject zou worden vermeld van de Via Appia doorheen de moerassen langs de kust ten noorden van Napels, dan kan dat onmogelijk oorspronkelijk in Caesars tekst hebben gestaan, want dat gedeelte van deze weg werd aangelegd onder keizer Domitianus ca. 95 na Chr. Als zoiets zou kunnen worden aangeduid, is dat geen nattevingerwerk. Het is wel degelijk historische kritiek, die op een onaanvechtbare wijze kan worden gesteund met een dwingend argument. Voor alle duidelijkheid: dit voorbeeld is fictief.

     

    Zelf een substantiële toevoeging maken in een, in laatste instantie literaire, tekst kan nooit verantwoord worden en daraan hebben zelf de Duitse filologen zich zeer zelden gewaagd. Uw toevoeging is hier bovendien noch vanuit de grammatica noodzakelijk, noch vanuit de stilistiek.

     

    Hier raakt dhr. Winckelmans twee cruciale punten aan. Ten eerste: is De Bello Gallico 'in laatste instantie' wel een literaire tekst? En ten tweede: kan een emendatie (dit is een voorstel tot aanpassing, niet noodzakelijk een toevoeging) worden verboden omdat er geen grammaticale en stilistische noodzaak toe is?

     

    Het eerste knelpunt is of De Bello Gallico alleen maar een literaire tekst is. Een literaire tekst is namelijk door de auteur bedacht, en wordt als historisch-literair of realistische literatuur beschouwd indien de gebeurtenissen refereren naar een chronologisch en geografisch kader dat reëel bestaat. Indien zowel de chronologische en geografische omkadering als de gebeurtenissen en de handelende personen geen relatie hebben met de realiteit, dan hebben we te maken met literaire fictie. Als het kader en de figuren reëel zijn, maar de handelingen verzonnen, dan gaat het om een historische roman. Als het kader en de figuren bedacht zijn, en de gebeurtenissen fictief, maar refererend naar bekende toestanden, dan gaat het om science fiction. In al deze gevallen is de tekst evenwel in eerste instantie literair en dus heilig. We mogen er niet aan tornen. Maar indien nu én het chronologische én het geografische kader, én de gebeurtenissen én de handelende figuren reëel zijn (of bedoeld zijn), dan hebben we te maken met ofwel geschiedschrijving of een historische bron. Voor een historische bron of geschrift kan de tekst wél ter verantwoording worden geroepen van de historische realiteit (voor zover die tekst op die basis aanvechtbaar is) en dus onderhevig zijn aan kritiek of vragen als: “heeft de auteur hier niet iets over het hoofd gezien? Heeft de auteur niet de bedoeling gehad iets te verzwijgen? Schort er hier iets met de geografische of de chronologische realiteit?” Indien zo’n tekst niet meer in autograaf bestaat (wat voor De Bello Gallico het geval is), en we dus enkel beschikken over kopieën, dan moet ook de kopiist bevraagd worden: “kan hij misschien snode bedoelingen hebben gehad of kan hij onachtzaam zijn geweest?”. Ook als alles in orde lijkt, moet de historicus dubbel op zijn hoede zijn als hij niet over een origineel beschikt. Hij heeft zelfs de plicht zich vragen te stellen naar de authenticiteit van het historische verslag, zowel woordelijk als inhoudelijk. Zelfs als het niet noodzakelijk lijkt, laat de historische methode deze kritiek toe.

     

    Welnu, mijns inziens is De Bello Gallico een historische bron, waarvan de gebeurtenissen waarachtig zijn. De bron beweert dat wat ze verhaalt zich afspeelt in een exacte chronologie, in een echt geografisch kader, met reële figuren. De tekst werd echter zo vaak gelezen dat hij eveneens, zij het niet in laatste (ultieme?) maar in tweede instantie een literair karakter heeft gekregen. Voor de geschiedenis van onze gewesten echter blijft De Bello Gallico in eerste instantie een historische bron, die mag bevraagd worden, ook al is er geen grammaticale of stilistische noodwendigheid. Een inhoudelijke aanwijzing volstaat, en die is er in de door mij geëmendeerde passage wel degelijk. In de bedoelde passage van De Bello Gallico 'krijgt' Caesar informatie over de Belgen die tegen hem samenzweren, die onder de wapens zijn en die met het oog op hun onderlinge verbondenheid gijzelaars hebben uitgewisseld. De andere Belgen interesseren hem trouwens niet en die worden door de Remische gezanten (of wat van hun relaas in de tekst overblijft) gewoon niet vernoemd. Het beste bewijs zijn de Remi zelf, die bij de opsomming niet voorkomen. Zijn ze dan niet onder de wapens? De slag om Bibrax bewijst van wel, maar ze zijn niet onder de wapens tegen Caesar. Zo ook bijvoorbeeld de bevolking van Brittannia, die Caesar veel later als zeer verwant aan de Belgen beschrijft, ontbreekt in de opsomming na ‘plerosque Belgas…’, en dit terwijl net hier in deze passage wordt vermeld dat de voormalige leider van de Suessiones, Diviciacus, bepaalde gedeelten van Brittannia heeft beheerst. Wat bovendien met de Belgische stammen die hier helemaal niet worden vermeld (Leuci, Mediomatrici …)? Het sterkste argument hierbij is bijvoorbeeld dat de Treveri, die wel degelijk Belgae zijn, evenzeer niet worden vernoemd. Zij zullen nog tijdens dezelfde campagne in het tweede jaar van de oorlog als hulptroepen van Caesar worden beschreven (Boek II, 24: Quibus omnibus rebus permoti equites Treveri, qui auxilii causa a civitate missi ad Caesarem venerant) om pas veel later (in boek V) als zijn  tegenstander te verschijnen. Maar in dit stadium van de oorlog lijkt het erop dat de Treveri niet tegen Caesar 'onder de wapens zijn'. Het doet meteen uw volgende opmerking teniet:

     

    Er is geen enkele aanduiding in de mss. dat hier een lacune zou zijn. Alleen op basis van de inhoud tot een lacune besluiten en die signaleren (wat Rambaud vrij geregeld doet) kan verantwoord zijn, maar deze lacune zomaar opvullen en daarmee de tekst substantieel wijzigen, is geen deugdelijk tekstkritisch werk.

     

    Er is dus wel degelijk een lacune in deze passage van De Bello Gallico. Dat de Treveri (samen met enkele andere Belgische stammen) niet werden vermeld had al altijd vragen moeten oproepen, maar deze anomalie werd in geen enkele kritische uitgave gemeld. En ook al blijkt later dat de Treveri ook van Germaanse afkomst zijn, zij komen in de opsomming in Boek II/4 niet voor omdat ze niet tegen Caesar onder de wapens zijn. Het is dus helemaal niet vermetel om deze lacune op te lossen door een herhaling van ‘(qui) in armis essent’. Ze is noodzakelijk en kan veroorzaakt zijn door een doodgewone, zo vaak voorkomende fout van een scribent, misschien zelfs diegene die de kladversie in het net heeft omgezet.

     

    Er is geen enkele kritische uitgave die zoiets zelfs maar zou aandurven. In de uitgave van diplomatica (overeenkomsten, akten, etc.), met een grotendeels formulaire taal,  ligt dat natuurlijk anders, maar zelfs daar zal het steeds blijven bij een algemene aanduiding van wat er hoogstwaarschijnlijk heeft gestaan. Bovendien waagt men zich enkel aan dergelijke ingreep wanneer de onmiddellijke context onbegrijpelijk is.

     

    Dat de Treveri niet voorkomen in Boek II/4 had door de kritische uitgevers dus eigenlijk moeten worden opgemerkt. Zij waren eveneens naburen van de Remi en waren dus veel dichter bij de plaats waar Caesar het gebied van de Belgen binnendrong dan de meeste andere civitates uit de opsomming (Ambiani, Atrebates, Morini, Menapii, Nervii, Condruses, Eburones, Atuatuci en Caerosi).

     

    Wat u doet roept herinneringen op aan classici die de brief van Plinius over de Christenen een vervalsing noemen en de passage in Tacitus over Christus een latere toevoeging, liever dan toe te geven dat Christus en christenvervolgingen bestaan hebben. Of aan Rambaud die de getallen gaat veranderen vanuit al dan niet vermeende verkeerde interpretaties van het cursieve Romeinse schrift (maar daarop steeds uitvoerig ingaat en de beslissing aan de lezer laat). Dat u vanuit de geografie vertrekt en niet van de teksten, is een frisse benadering van het probleem, maar van daaruit de tekst gaan emenderen, dat kan niet, vooral omdat het vervolg van de tekst deze interpretatie niet ondersteunt.

     

    Ik vind het dan ook niet eerlijk dat de door mij gesuggereerde emendatie, waarvoor serieuze redenen kunnen worden aangevoerd, wordt vergeleken met de voorbeelden die hier worden geciteerd van Plinius en Tacitus, of die van Rambaud. Het is precies omwille van de inhoud, de geografie en het vervolg van Caesars tekst dat mijn emendatie nodig is. Die emendatie is bovendien minimaal, ze gewaagt niet van enige vervalsing, ze maakt de inhoud alleen begrijpelijk, ze is bovendien zeer eenvoudig te verklaren voor een lacune die reeds van bij het begin kan aanwezig zijn geweest.

    Hans Rombaut


    16-03-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antwoord op reactie L. Winckelmans

    Antwoord op Leopold Winckelmans

     

    Beste heer Winckelmans, ik dank u voor uw interessante en ook genuanceerde toelichting, die getuigt van een grondige kennis van De Bello Gallico (BG) gestoeld op een jarenlange ervaring met deze historische bron. Dat de toevoeging die ik suggereerde bij ‘plerosque Belgas’ niet verantwoord zou zijn, moet ik echter absoluut ontkennen.

     

    Algemeen wil ik nogmaals duidelijk stellen dat mijn studie van historisch-geografische aard is. Wat de emendatie betreft, daar is inderdaad een fout, maar uw verdere argumentatie haalt ze m.i. niet onderuit. Dat de Aisne van oost naar west stroomt door het land van de Remi is evident. Het omgekeerde was door mij zeker niet zo bedoeld. Door de snelheid waarmee mijn boek van de persen diende te komen zijn er vele gedeelten in druk gegaan zonder dat ik ze ook maar één keer kon nalezen. Teveel mensen kenden de inhoud van mijn werk, op de hoogte gesteld door de procedure die mijn studie diende te volgen binnen de Academie. Alleen al de identificatie van de Sabis met de Samme was zo begeerlijk dat vele anderen ze nog gauw vóór mij op hun naam hadden kunnen schrijven. Ik ben in het verleden door het grote vertrouwen dat ik in de mensen stelde reeds meermaals van dergelijke praktijken het slachtoffer geweest. Een ander belangrijk gegeven heeft mij verhinderd de publicatie van mijn tekst ten gronde te screenen voor die in druk ging. Ik was mij er weldegelijk van bewust welke gevaren dit kon inhouden, maar ik moest al mijn aandacht besteden aan zaken buiten de inhoud. Maar laat mij nu even ingaan op uw argumentatie.

     

    Caesar had op het moment dat de twee gezanten der Remi bij hem kwamen al heel veel informatie ingewonnen over de militaire voorbereidingen van de Belgen tegenover de aankomst van zijn leger. Het tweede boek van De Bello Gallico, dat handelt over het tweede jaar van de oorlog, begint namelijk met de mededeling dat Caesar voortdurend informatie aan het inwinnen is over de militaire acties die de Belgen troffen. In de eerste zin van boek II meldt Labienus aan Caesar dat omnes Belgas… contra populum Romanum coniurare (‘alle Belgen zweren samen tegen het Romeinse volk’). Caesar reageert dan op die informatie vanuit een gevoelen: His nuntiis literisque commotus (‘getroffen door deze berichten en brieven’). Nadien vraagt hij nog meer informatie aan de Senones en andere Gallische stammen die wonen aan de grens met de Belgen en van hen verneemt hij nog meer: Hi constanter omnes nuntiaverunt manus cogi, exercitum in unum locum conduci (‘Deze meldden hem allen consequent dat een legermacht werd bijeengebracht en dat dat leger op één plaats werd samengetrokken’).

     

    Als Caesar het gebied van de Remi, dat het dichtst bij het Romeinse rijk gelegen is, bereikt zenden zij twee gezanten naar hem die melden dat de Remi het niet eens zijn met de andere Belgen om tegen hem ten strijde te trekken en ze informeren hem dat reliquos omnes Belgas in armis esse, Germanosque qui cis Rhenum incolant sese cum his coniunxisse (‘alle overige Belgen zijn onder de wapens, en de Germanen die aan deze zijde van de Rijn wonen hebben zich met hen verenigd’). Ik ben u dan ook zeer dankbaar dat u hier de tekstvarianten aanhaalt en terecht opteert voor klasse a met qui cis Rhenum incolant. Het gegeven dat er aan ‘deze zijde van de Rijn Germanen wonen’ op het moment dat de oorlog tegen de Belgen begint is van zeer groot belang. Feit is dat Caesar op dat moment reeds weet dat verschillende groepen Belgen op één plaats een leger hebben samengebracht en dat de Germanen die aan deze zijde van de Rijn wonen zich met hen hadden verenigd. Ik ben het dan ook niet met u eens dat de “Germaanse” stammen uit de Ardennen er aan de Aisne niet bij waren. Het staat immers zwart op wit vermeld dat zij zich met overige Belgen, die niet als Germanen bestempeld werden, hadden verenigd. Het dwingt ons voor de samenstelling van het coalitieleger aan de Aisne er rekening mee te houden dat Germani van deze zijde van de Rijn daarbij aanwezig waren, ook al komt het accent in boek II van De Bello Gallico nadien te liggen op Suessiones en Bellovaci, die met zekerheid ook troepen voor dat coalitieleger hadden geleverd. Het feit dat Caesar zijn bondgenoot Diviciacus met de Haedui ongehinderd naar het land van de Bellovaci in het westen kan sturen om de hoofdmacht van de vijand uiteen te houden, heeft mij voor de lokalisatie van dat coalitieleger naar de oostelijke kant van het land van de Remi doen uitzien. Was het coalitieleger aanwezig aan de Aisne ten westen van de Remi, dan waren de Haedui op hun tocht naar datzelfde westen, namelijk naar het land van de Bellovaci, een vogel voor de kat geweest. De Suessiones waren daar echter niet meer en ook de Bellovaci hadden troepen op een plaats ver weg van hun land in casu aan de Aisne waar deze stroomt aan de uiterste grens van het land van de Remi. De Aisne stroomt echter niet alleen in het westen aan de grens van het gebied der Remi naar ook aan de andere kant van hun land, aan de oostelijke grens, meer bepaald in de Argonne, tussen Autry en Vouziers. Het was een niet geringe opgave Caesars castra aan de Aisne, die sinds 1862 met Berry-au-Bac worden geïdentificeerd, op een andere plaats te durven zoeken. De loop van de Aisne tussen de oostelijke en de westelijke grens van het gebied van de Remi komt voor de lokalisatie dan weer niet in aanmerking, want daar stroomt de rivier temidden hun land en niet aan de grens ervan zoals vermeld in BG.

     

    Op het moment dat Caesar de Remische gezanten hoort, is het hem nog niet helemaal duidelijk hoe het zit met de herkomst van de Belgae die onder de wapens zijn. In de hiervoor aangehaalde passage is het van groot belang het onderscheid te maken tussen reliquos omnes Belgas in armis esse (‘de overige Belgen die onder de wapens zijn’) en Germanosque qui cis Rhenum incolant sese cum his coniunxisse (‘de Germanen welke langs deze zijde van de Rijn wonen, die zich met hen hebben vervoegd’).

     

    Dat Caesar informatie tekort kwam maakt hijzelf duidelijk in de cruciale zinsnede Cum ab iis quaereret quae civitates quantaeque in armis essent et quid in bello possent, sic reperiebat: plerosque Belgas esse ortos a Germanis. De vertaling hiervan luidt: ‘Toen hij (= Caesar) aan hen (= de twee gezanten) vroeg welke civitates en hoeveel er onder wapens zijn en wat ze vermogen in de oorlog, vernam hij aldus: de meeste Belgen stammen af van de Germanen’. Ik kan het niet eens zijn met de vertaling die u voorstelt, nl. dat Caesar vroeg ‘over welke stammen het gaat en hoeveel er onder de wapens zijn en ook hoe sterk ze zijn’, want er staat niet ‘om welke stammen het gaat’.  Civitates is zowel het onderwerp van in armis essent als quid in bello possent en zoals Caesar onderwerp is van quaereret is hij ook het onderwerp van re-periebat en vroeg hij informatie ab iis (= deze twee gezanten) en kreeg hij ab iis ‘aldus’ of 'sic' terug. De tekst gebruikt niet voor niets ‘re-periebat’. Caesar vroeg aan de gezanten meerdere zaken, en hij kreeg van hen meerdere antwoorden terug, niet van iemand anders en niet over iets anders! Quaereret en reperiebat staan in relatie tot elkaar met hetzelfde onderwerp en hetzelfde meewerkend voorwerp. Zoals het tevoren handelde over reliquos omnes Belgas in armis vraagt Caesar quae quantaequae civitates in armis essent en 'weder-vindt' hij dat van de reliquos omnes Belgas in armis er plerosque Belgas [in armis] esse ortos a Germanis, waarna er een uitgebreide toelichting volgt hoezeer deze plerosque Belgas de wapens liefhebben. Het zijn met name diegenen die in vroegere tijden de Galliërs hebben verdreven, die als enige de Cimbren en Teutonen uit hun land konden weren, en die qua ex re fieri uti earum rerum memoria magnam sibi auctoritatem magnosque spiritus in re militari sumerent (‘die omwille daarvan en uit herinnering aan die zaken zich in de krijgskunst zo’n groot gezag en zulke bezieling toedichtten’).

     

    Dat Caesar het antwoord van de gezanten heeft geïnterpreteerd kan ik geloven, maar zoals het in de tekst is weergegeven, is het wel degelijk ‘hun antwoord’ en geen ‘synthese’ van Caesar.

     

    Dat in dat antwoord de nadruk ligt op de Bellovaci en de Suessiones is verder niet abnormaal, ten eerste omdat de Remische gezanten over hun meest nabije naburen ook het meest weten. Maar ten tweede omdat zij voor het vervolg van de gebeurtenissen het belangrijkst zijn. Om de hoofdmacht van de vijand uiteen te houden (manus hostium distineri) zond Caesar zijn bondgenoot Diviciacus met de Haedui naar het land van de Bellovaci. Dit gebeurt ongehinderd, dus was het coalitieleger niet in die richting gelokaliseerd. Deze actie van de Haedui, die plaats vindt op uitdrukkelijke vraag van Caesar, doet wel de coalitie uiteenvallen op het moment dat het aan de Aisne voor de Belgen slecht begint te gaan, met name wanneer de Romeinen hun gunstige stelling niet verlaten op de hoogte aan de overkant van de rivier Axona (bekeken vanuit het land van de Remi), en wanneer de eerste zware verliezen worden geleden wanneer de Belgae de Aisne proberen over te steken.

     

    Precies wat de omgeving van de Aisne betreft zoals bedoeld in BG meen ik dat uw argumentatie niets afdoet aan de situering waar ik het nu heb voorgesteld. Overigens zijn de vondsten te Chestres wel conform aan de periode van BG, is ook de beschrijving van het kamp conform aan die uit BG (en die is wel bijzonder, waar een halve omwalling door de hoge oever van de Aisne door de natuur reeds was voorzien waardoor de Romeinen maar een halve omwalling moeten aanleggen) en zijn het reliëf en de vermelde afstand tot Bibrax als Les Bièvres bij Autry wel conform aan BG.

     

    Nog even dit: mijn studie gaat over de geografische context. In het westen of het noorden konden de Belgae aan de Aisne nooit eerst het Remische oppidum Bibrax aanvallen vóór de castra van Caesar te passeren, die gelegen waren aan de overkant van de Aisne (bekeken vanuit het land van de Remi) en dus op de grens (of zelfs net buiten de grens) van het land van de Remi. Bibrax moet in dat geval een vooruitgeschoven militair bolwerk zijn geweest buiten hun eigen territorium. Hieraan zou het oppidum gevonden door G. Lobjois te St.-Thomas wel voldoen, maar in dat geval konden de Belgen na het opgeven van de belegering van Bibrax onmogelijk nadien vanuit het land van de Remi Caesars bevoorrading afsnijden. Die configuratie klopt niet. Het klopt niet omdat de Aisne in het westen niet een deel van de grens van het gebied der Remi vormt, maar gewoon op één bepaalde plaats het land van de Remi verlaat én het klopt niet omdat de Belgen de bevoorradingslijn van Caesar vanuit die richting niet kunnen dwarsen. In de Argonne vloeit de Aisne langs de grens van het gebied van de Remi zoals u terecht aanhaalt: ad flumen Axonam quod est in extremis Remorum finibus. De coalitie kon er opteren om eerst de Remi in hun oppidum Bibrax aan te vallen als zwakke broer, om dan het land van de Remi binnen te dringen, Caesars bevoorradingsroute af te snijden, dorpen en akkers plat te branden en vervolgens het bruggenhoofd (Vouziers) net vóór Caesars castra (Chestres) aan te vallen.

     

    Wat uw vragen over Bibrax betreffen, daarop kan ik zeggen dat Caesars beschrijving van de aanval volkomen past met de neerliggende omwalling van Les Bièvres bij Autry. Het houtwerk in brand steken is altijd efficiënt van onder af (bovenaan is onzinnig), maar door de omwalling (een Murus Gallicus, die eveneens deels uit houten balken bestaat) langs de buitenkant van onderaf te verzwakken (subruunt) valt de muur naar buiten om. Eens er een deel gevallen is moet zo’n murus Gallicus met enterhaken zeer eenvoudig verder neer te halen zijn, maar de eerste actie die hiertoe nodig is, is de muur onderaan te verzwakken. Met de circulaire structuur van het oppidum is het overigens zeer moeilijk de muur naar de andere kant te doen omvallen. In die richting is die namelijk mechanisch het sterkst.


    Hans Rombaut 


    03-01-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.“Julius Caesar in België” in de gewone boekhandel:

    “Julius Caesar in België” in de gewone boekhandel


    Het boek is momenteel - zonder bestelformaliteiten - verkrijgbaar aan de officiële prijs van € 30,00 in:

    Boekhandel FORUM, Boucherystraat 10, 2800 MECHELEN

    STORY SCIENTIA, Sint-Kwintensberg 87, 9000 GENT



    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Beverburcht

    De Beverburcht  

     

    Reactie Dirk Billiau

     

    chastres ,..bibrax lag toch ten noorden van het romeinse kamp? niet? volgens BG ,het bibrax dat hier door jou aangegeven wordt ligt ten zuiden en wij zijn ns gaan zoeken met de metaaldetector daar maar niets  of niets gevonden  van gallische oorsprong..noch wallen noch sporen van enig mogelijk kamp op deze plaats.
    zulke zeer zwakke lage eventuele grachtjes beneden tegen de rivier vind je overal in Frankrijk.ze zijn volgens ons van natuurlijke oorsprong.zou vonq niet eerder in aanmerking komen voor bibrax?dat ligt ten noorden zoals beschreven in BG.en daar hebben we inderdaad al munten van de remi gevonden.trouwes allemaal gemeld bij prof S.Scheers.toch wil ik je  bedanken met je zeer mooie beschreiving van de gallische oorlog.eindelijk ns imand die de moeite doet om ns uit n andere hoek te kijken.!met we bedoel ik ons zoekers en MELDERS van keltische munten..door sommige aanzien als rovers van kunstpatrimonium..MAAR  we werken al jaren (20minstens) samen met universiteit leuven.en hebben al hopen info doorgespeeld aan de instanties.en blijven dit ook doen omdat alle info heel waardevol is ..ook al komen ze uit de bouwlaag die voor archeologen niet intressant zou zijn wegens de verstoring..van de opperlagen...nochtans bezitten die n schat aan info.! groetjes dirk

     

    Antwoord op reactie van dhr. Billiau

    De Beverburcht


    Vooreerst dank voor de appreciatie van mijn boek. Dat u ter plaatse bent gegaan met een metaaldetector en niets heeft gevonden, bewijst m.i. niets. Ten bewijze daarvan dit: het Romeinse kamp te Chestres werd reeds door Franse archeologische diensten gevonden, vervolgens opgegraven, onderzocht en ruw gedateerd omstreeks 50 voor Chr. De site werd dus al wel gevonden maar niet verbonden met het kamp beschreven in De Bello Gallico (BG) anno 57 voor Chr.

     

    Het op eigen houtje met een metaaldetector onderzoeken van een archeologische is echter een sterk af te raden daad, te meer daar de sites van Saint-Lambert-les-Bièvres en Chestres door mij officieel werden doorgegeven aan het Institut de Recherche Archéologique Préventive (INRAP) in Parijs. Daar komt nog bij dat ze in Frankrijk gelegen zijn, ressorterend enerzijds onder het departement Champagne-Ardennes waarvan de diensten te Reims gevestigd zijn, anderzijds onder het departement Meuse waarvan de diensten zich in Verdun bevinden. In Frankrijk dient men voor archeologische sites ook een andere wetgeving te respecteren dan bij ons. Het gebruik van de metaaldetector is er ook niet zonder gevaar, want meer bepaald in de omgeving van Chestres en Vouziers kwam het front van de Eerste Wereldoorlog tot stilstand en werd er gedurende 4 jaar slag geleverd tussen geallieerden en Duitsers. Een boerin van ter plaatse vertelde mij dat op de akkers aldaar nog veel gevaarlijk materiaal uit die periode wordt teruggevonden, zoals dat bij ons ook in de Westhoek het geval is. Gelukkig heeft u, volgens wat u beschrijft, de juiste locaties niet gevonden.

     

    U schrijft nl. voor Caesars castra aan de Aisne Chastres waar het Chestres moet zijn, en meent dat de Commentarii de Bello Gallico Bibrax beschrijven ten noorden van dit kamp. Dit is niet juist. De richting wordt in BG niet aangegeven, alleen de afstand: 8 mijl van het kamp. Dat Bibrax vaak ten noorden van Caesars castra wordt gesitueerd hangt samen met de oude identificatie met het kamp dat werd gevonden te Berry-au-Bac. Dit is al zo sinds de opgravingen aldaar onder impuls van Napoleon III in 1862-1863 en werd nog versterkt sinds G. Lobjois in 1964 het oppidum Vieux Laon, gevonden te Saint-Thomas 12 km ten noorden van Berry-au-Bac, met grote stelligheid identificeerde met Bibrax. BG beschrijft echter dat het Remische oppidum Bibrax werd aangevallen door de Belgae, die de omwalling neerhaalden: BG II, 6: “murum subruunt”. De murus gallicus teruggevonden door Lobjois te Saint-Thomas was echter intact. De omwalling van het oppidum van Saint-Lambert-les-Bièvres ligt evenwel zichtbaar neer rondom de gehele site.

     

    Wat de richting betreft waarin we de slag aan de Aisne anno 57 voor Chr. moeten zoeken, gaf ik in mijn boek al een aantal goede argumenten (o.m. het uiteenhouden van de vijand). Ik geef er hier nog een bij op basis van geografische elementen en de beschrijving in BG. De Aisne raakt op twee plaatsen de grens van het gebied van de Remi, enerzijds in het westen in de omgeving van Berry-au-Bac, waar de rivier het grondgebied der Remi gewoon verlaat, anderzijds in het oosten waar de Aisne over een zekere afstand de grens van het gebied van de Remi vormt, nl. tussen Autry en Vouziers. Dit laatste stemt veel beter overeen met de beschrijving in BG II, 5: “Axonam, quod est in extremis Remorum finibus”.

     

    Wat nu de omwalling van Saint-Lambert-les-Bièvres betreft, die bestaat uit stenen en die kunnen met de metaaldetector niet worden gedetecteerd. Het is ook niet nodig, ze zijn zichtbaar doordat ze dagzomen tussen het gras. Daarom publiceerde ik er zelfs twee foto’s van. Dat ze zich nog aan de oppervlakte bevinden heeft te maken met het feit dat de site definitief werd verlaten en dit is analoog aan het kamp te Chestres, waarvan de aarden omwalling eveneens goed zichtbaar in het landschap bewaard is gebleven.

     

    Ik vraag mij af of het nu Chestres is of Saint-Lambert-les-Bièvres waar u de grachten bij de rivier (de Aisne?) aantrof. Bij Les Bièvres is dit onmogelijk, want de Aisne ligt op redelijke afstand daar vandaan. Mocht het om Chestres gaan dan is het niet denkbeeldig dat u de grachten heeft gevonden beschreven in BG II, 8: “ab utroque latere eius collis transversam fossam obduxit circiter passuum CCCC”, dit is het gebied waar Caesar zes legioenen opstelde in slagorde, tegenover het leger van de Belgae en waartussen zich een niet al te breed moeras bevond, zie BG II, 9: “Palus erat non magna inter nostrum atque hostium exercitum”. Deze smalle moerassige strook bevindt zich nog steeds een beetje ten zuiden van Chestres langsheen de Aisne.

     

    Het is eigenlijk bijna niet te geloven hoe precies deze locaties aansluiten bij de beschrijvingen uit BG. Nadat Caesar hulptroepen zond naar Bibrax gaven de Belgae de belegering van het Remische oppidum op en gingen het land van de Remi in om de akkers te verwoesten, staken alle dorpen en woningen in brand, en rukten op naar Caesars kamp, zie BG II, 7: “hostibus eadem de causa spes potiundi oppidi discessit. Itaque … agrosque Remorum depopulati, omnibus vicis aedificiisque … incensis, ad castra Caesaris … contenderunt”. De Belgae bevonden zich aan de lage linkeroever van de Aisne. De Romeinen hadden daarentegen aan de rechteroever een uitermate voordelig terrein uitgekozen, met het kamp op een hoogte vanwaar het landschap zachtjes naar beneden glooide, zo mooi gefotografeerd in mijn boek blz. 17, en beschreven in BG II, 8: “…loco pro castris ad aciem instruendam natura opportuno atque idoneo, quod is collis ubi castra posita erant paululum ex planitie editus tantum adversus in latitudinem patebat quantum loci acies instructa occupare poterat, atque ex utraque parte lateris deiectus habebat et in fronte leniter fastigatus paulatim ad planitiem redibat”. Dit kamp was in de rug aan de kant van de Aisne gedekt door een steile, natuurlijke heuvelrug, door de Franse archeologische diensten vanuit de lucht gefotografeerd en in mijn boek weergegeven p. 30 en aldus beschreven in BG II, 5: “Flumen Axonam… exercitum traducere maturavit atque ibi castra posuit. Quae res et latus unum castrorum ripis fluminis muniebat” en verder BG, II, 9: “Hostes …ad flumen Axonam contenderunt, quod esse post nostra castra demonstrandum est”.

     

    Bij het treffen verbood Caesar zijn troepen het voordelige terrein te verlaten door het moeras en de Aisne over te steken, waarop een deel van de troepen van de Belgae zich door een aldaar ontdekt ondiep wad richtte naar het bruggenhoofd onder leiding van legaat Q. Titurius, met de bedoeling de brug te vernielen of, indien ze dat niet konden, de Remische akkers … te verwoesten en zo de graantoevoer vanuit het land van de Remi af te snijden, zie BG II, 9: “Ibi vadis repertis partem suarum copiarum traducere conati sunt eo consilio ut, si possent, castellum, cui praeerat Q. Titurius legatus, expugnarent pontemque interscinderent; si minus potuissent, agros Remorum popularentur… , commeatuque nostros prohiberent”. Op geen enkele plaats die ooit werd voorgesteld kloppen al deze geografische details zo precies als tussen Vouziers en Saint-Lambert-les-Bièvres. Daar kan een metaaldetector niets aan verhelpen.

     

    Tot slot nog dit: de bever, het diertje dat zo’n prachtige burchten bouwt, heette in het oud Frans eveneens “bièvre” (het werd in het Frans verdrongen door het Latijn castor, dat uit het Grieks afkomstig is). Zijn naam zou vanwege de kleur uit het Oud-Indisch “babhru” zijn afgeleid, wat bruin betekent. De evolutie van de Keltische term Bibrax tot Bièvres in het Frans en tot Bever(e(n)) in het Nederlands, is algemeen aanvaard. De betekenis van het woord als burcht is eveneens algemeen aanvaard en de aanwezigheid van dit toponiem (het zij heden nog in gebruik of overgeleverd in oude documenten en lokaliseerbaar op oude kaarten) is zonder meer noodzakelijk om tot een identificatie te kunnen overgaan. Het toponiem in samenwerking met alle andere topografische elementen die overeenstemmen met BG, en die ik in mijn boek en ook hierboven heb aangevoerd, hebben m.a.w. meer bewijskracht dan het feit dat er (nog) geen Remische munt werd teruggevonden.

     

    Hans Rombaut

     

     

    De Beverburcht (vervolg)

     

    Als er iets positief is aan de energie die diende te worden gespendeerd aan de verdediging van mijn publicatie tegen de zware aanvallen, is het de vooruitgang van het wetenschappelijk onderzoek. De studie van “De Bello Gallico” zat immers al decennia lang in het slop en eigenlijk werd deze bron zeker vanuit geografisch standpunt nooit tenvolle bestudeerd. Ook kwamen er veel positieve reacties toe. Ik zal deze in de nabije toekomst persoonlijk beantwoorden, maar ik had tot nu toe te weinig tijd daarvoor.

     

    Het stuk dat ik schreef met de titel “De Beverburcht” als antwoord op de reactie van de heer Billiau heeft me wat bijkomende inspiratie bezorgd. Daarom werd besloten deze tekst toe te voegen aan de centrale blogteksten, want nu zou ik graag op dit onderwerp even verder ingaan.

     

    De plaats- en riviernamen Bibrax, Bièvres, Beuvray, Bever(e(n)), Bebra, Biebrza en hun samenstellingen dragen allemaal de betekenis van het Oud-Indische Babhru in zich, het oorspronkelijke naamwoord voor het diertje de bever, dat die naam zou gekregen hebben vanwege de oorspronkelijke betekenis van dit woord nl. bruin. Tussen de kleur bruin in het algemeen en het bruine dier de bever heeft dus in vroege tijden een betekenisoverdracht plaatsgevonden (in welke richting is misschien zelfs voor discussie vatbaar). De verspreiding van het woord bestrijkt nagenoeg geheel West-Europa en in alle talen werd de Oud-Indische stam van het woord bewaard, ook in die talen waarin vanuit het Grieks en het Latijn de naam vervangen werd door castor (cf. het Italiaanse bevero, het Spaanse befre, het Franse bièvre, het Zuid-Franse vibré, het Waalse bîve, het Engelse beaver, Het Duitse Biber, het Deense en Noorse boever, het Zweedse bäver, het Litouws bebrùs, het Poolse biebrza, het Tsjechische bobr, het Russische bobra enzovoort). Uitzonderingen hierop zijn de talen in Europa die niet behoren tot de Indo-Europese groep, zoals de Oeraalse talen Fins en Hongaars, waarin het Oudindisch stamwoord 'babhru' aan woord voor bever noch aan het woord voor bruin ten grondslag ligt. Hoe het ook zij, het woord bever is hiermee een van de meest algemeen verspreide woorden in de Indo-Europese talen, meer bepaald van eerste rangorde, enkel te vergelijken met de telwoorden en andere woorden voor zeer algemene begrippen zoals bv. graan (koren, Korn, corn, grain (E en F), grano...), en zelfs algemener dan bijvoorbeeld de woorden voor zee en meer, die van verschillende herkomst zijn. Volgens Valkhoff zou het woord biber in het Latijn geïntroduceerd zijn vanuit het Germaans tengevolge van de handel die de Latijnen met deze volkeren dreven waardoor ze de pelzen die ze van hen kochten met het Germaanse woord aanduidden. Dit lijkt me dus niet het geval. Ook het Latijnse fiber komt ongetwijfeld uit het Oud-Indisch voort. Van belang is echter dat in al die taallanden waar het woord voor bever nog de herkenbare Oud-Indische stam in zich draagt, ook die stam voorkomt in oude plaatsnamen (cf. Beverino aan de Ligurische kust en zoveel andere, bijvoorbeeld het Beverhoutsveld in de omgeving van Brugge).

     

    De bever en vooral zijn bouwwerken moeten inspirerend hebben gewerkt voor onze verre voorouders, aangezien zij ook hun militaire bolwerken naar dat dier hebben genoemd. Het ingenieuze karakter van de beverburchten indachtig is dit ook terecht. De Romeinen ten tijde van Caesar kenden dus de betekenis van het Keltische of Gallische woord bibrax maar al te goed en in de Commentarii wordt er dan ook verder geen uitleg aan gegeven. In betekenis moet het verwant geweest zijn met hun “castra”.

     

    Dit brengt ons ertoe even uit te wijden over het Latijnse woord “castra”, dat in het Klassiek Latijn altijd in het meervoud wordt gebruikt, voor het eerst echter in de eerste eeuw na Chr. bij Plinius de Oude in het enkelvoud voorkomend en later (tijdens de vroege middeleeuwen) alleen nog in het enkelvoud gebruikt en het meervoud duidt dan verschillende kampen aan.

     

    In het Romeinse leger was er echter een hoge functie, nl. de derde in rang in het kamp na de legatus legionum en de tribunus laticlavius, die ons enigszins op weg helpt om de term castra te begrijpen, nl. de praefectus castorum, meestal waargenomen door een legionair met een lange staat van dienst. Zijn taak was toe te zien op het onderhoud en de infrastructuur van het kamp. Deze functie hield dus werkelijk verband met de bouwactiviteit van de bever die spreekwoordelijk veel aandacht aan zijn woning en verdedigingsstructuur besteedt. Bij afwezigheid van de twee hoogste officieren nam hij ook het bevel waar.

     

    De betekenis van de term praefectus castorum werd door sommigen als vanzelfsprekend verbonden met die van de bever, meer bepaald in de betekenis van “castoreum” of het sperma van de mannetjesbever (in het Grieks castor), waarvoor het diertje in de Oudheid werd gejaagd en beroofd van zijn testikels, omdat men dacht dat dit sperma een geneeskrachtig product was. Dit afsnijden werd dan in betekenis als verwant geacht aan “castrare” of afsnijden, verwijzend naar de afgezaagde boomstammen die dienden om de omheining van een legerkamp te maken. Zo zagen sommigen enige verwantschap tussen castrare, castra en castor. Ik wil hen zeker niet tegenspreken, maar ik denk toch dat er andere verbanden kunnen worden vooropgesteld.

     

    Op het Forum Romanum staat sinds tenminste 484 voor Christus de Aedes Castoris of  de Templum Castorum aan de bron van de Juturna. Toen de jonge Romeinse republiek door de laatste Etruskische koning Tarquinius Superbus, die de stad tot 509 voor Chr. had beheerst, in 496 werd aangevallen, vond de slag bij het meer van Regillus plaats. Deze veldslag was zeer hevig en vooral cruciaal voor het voortbestaan van de jonge Romeinse Res Publica, de nieuwe staatsvorm waarbij de staatsmacht niet in één persoon werd geïncorporeerd, maar gedeeld door twee consules. Volgens de legende werden de Romeinen tijdens de slag bijgestaan door twee ruiters, die nadien, toen ze hun paarden drenkten in het water van de Juturnabron op het Forum Romanum, als de Dioscuren werden herkend, dit zijn de twee zonen van Leda en Zeus, Castor en Pollux, gemeenlijk ook Castores genoemd. De overwinnaar van Tarquinius Superbus, dictator Aulus Postumius Albinus, liet op die plaats een tempel bouwen ter ere van de Castores, namelijk de Templum Castorum, afgewerkt in 484 voor Chr. Tijdens de Republiek fungeerde deze tempel ook als de plaats waar de Senaat zetelde. De Templum Castorum vormde een eenheid met Juturnabron en de tempel van Vesta. Als plaats waar de Senaat zetelde vormde dit tempelcomplex samen met het eeuwige, heilige vuur van de Vestaalse maagden een grote symbolische waarde voor de buitenlandse politiek van Rome en dus ook voor de oorlog. Het Griekse naamwoord castor betekent ook gewoon bever, en werd in het Latijn overgenomen als synoniem voor fiber/biber, het oorspronkelijke woord voor bever uit het Oud-Indisch. Specifiek in de overdrachtelijke, militaire betekenis werd het woord dat terugging op het Oud-Indische babhru vervangen door castra, onzijdig meervoud afgeleid van castorum, in betekenis gelijk aan Bibrax of Beverburcht.


    Hans Rombaut

     




    Bestellen per e-mail

    Druk op onderstaande knop om te bestellen per e-mail. Vergeet niet uw NAAM en ADRES, telefoon/gsm en eventueel e-mail te vermelden. Alvast van harte bedankt!



    Hoofdpunten blog jcb
  • Inleiding Thesis: 'Verafgelegen domeinen van abdijen in Noord-Gallië'
  • Samenvatting lezing. De sleutelpositie van Antwerpen binnen het Scheldebekken tot het jaar 836, door Hans Rombaut voor het Antwerps Genootschap voor Geschiedenis, 4 september 2007


    Gastenboek
  • Edecor
  • Now
  • RE
  • Now
  • Now

    Druk op onderstaande knop om een berichtje of reactie te plaatsen


    Laatste commentaren
  • Geen "v" in merowingisch schrift, wel relevant (Hans Rombaut)
        op Argumentatie 2 tegen de uitspraken van Geert van de Plassche van 16 augustus 2008, 22u28
  • Niet relevant (Geert Vandeplassche)
        op Argumentatie 2 tegen de uitspraken van Geert van de Plassche van 16 augustus 2008, 22u28
  • Vervolg argumentatie afleiding Antwerpen van Ambaeduaueripae (Geert Vandeplassche)
        op DERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' VAN ALFRED MICHIELS: DE ANNALES FULDENSES
  • Vervolg argumentatie afleiding Antwerpen van Ambaeduaueripae (Geert Vandeplassche)
        op DERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' VAN ALFRED MICHIELS: DE ANNALES FULDENSES
  • Frankrijk (Bart)
        op Antwoord op Cuyt: deel 1
  • Antwerpen komt uit Ambaeduaeripae (Hans Rombaut)
        op DERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' VAN ALFRED MICHIELS: DE ANNALES FULDENSES
  • Vita Eligii /Monumenta Germaniae Historica (MGH) (Geert Vandeplassche)
        op DERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' VAN ALFRED MICHIELS: DE ANNALES FULDENSES
  • Bronvermelding vergeten (Geert Vandeplassche)
        op DERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' VAN ALFRED MICHIELS: DE ANNALES FULDENSES
  • De Samme is de Sabim toch! (Hans Rombaut)
        op Wikipedia spelletjes
  • De Samme is de Sabis niet (Armand SERMON)
        op Wikipedia spelletjes
  • ambduo 2 (Hans Rombaut)
        op VIERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' DOOR ALFRED MICHIELS: JULIUS CAESAR GERMANICUS
  • amboduo (Hans Rombaut)
        op VIERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' DOOR ALFRED MICHIELS: JULIUS CAESAR GERMANICUS
  • SCHOL.Arat (Hans Rombaut)
        op VIERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' DOOR ALFRED MICHIELS: JULIUS CAESAR GERMANICUS
  • SCHOL. Arat. in de Thesaurus (leopold winckelmans)
        op VIERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' DOOR ALFRED MICHIELS: JULIUS CAESAR GERMANICUS
  • Aratusvertalingen (Leopold Winckelmans)
        op VIERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' DOOR ALFRED MICHIELS: JULIUS CAESAR GERMANICUS
  • Caesar en Antwerpen (Lieven Druylinckx)
        op VIERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' DOOR ALFRED MICHIELS: JULIUS CAESAR GERMANICUS
  • Antwerpen en Antwerpenaars (Jan Batens)
        op DERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' VAN ALFRED MICHIELS: DE ANNALES FULDENSES
  • Naamsverklaring in boek Michiels klopt niet (geert vandeplassche)
        op DERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' VAN ALFRED MICHIELS: DE ANNALES FULDENSES
  • toegang (Ellen)
        op TWEEDE BEWIJS DIEFSTAL ALFRED MICHIELS IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' - VILARIACUM-WILRIJK STAAT REEDS IN THESIS ROMBAUT 1985 p. 250
  • Kontich - Wilrijk (µalfred £michiels)
        op TWEEDE BEWIJS DIEFSTAL ALFRED MICHIELS IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' - VILARIACUM-WILRIJK STAAT REEDS IN THESIS ROMBAUT 1985 p. 250
  • Kelten. (Toscaan)
        op Antwoord op Cuyt: deel 1
  • u leest niet wat er staat (hans rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • geen falsificatie (Ellen)
        op Verderzetting discussie Antwerpen
  • screening (ellen serrien)
        op Verderzetting discussie Antwerpen
  • wetenschappelijk publicatie (ellen)
        op Verderzetting discussie Antwerpen
  • Sammium en Sabium (Hans Rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Na de feiten (Hans Rombaut)
        op De historische waarheid
  • de samme is de sabis niet (Armand Sermon)
        op De historische waarheid
  • plagiaat van Hans Rombaut (Alfred Michiels)
        op De historische waarheid
  • de samme is de sabis niet (Armand Sermon)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • plagiaat van alfred michiels (hans rombaut)
        op De historische waarheid
  • Fabels fabels en fabels (Alfred Michiels)
        op De historische waarheid
  • Fabels en Fabels over naam Antwerpen (Alfred Michiels)
        op Feiten en fabels p.63-p.77
  • naam Antwerpen (alfred Michiels)
        op Verderzetting discussie Antwerpen
  • archeonet (Ellen)
        op Verderzetting discussie Antwerpen
  • Antwoord op eorum en droge route (Geert Vandeplassche)
        op 'eorum' en de fonetische verwantschap tussen /b/ en /m/
  • RRL site Gazet van Antwerpen (Geert Vandeplassche)
        op Veritas filia temporis­­. Antwerpen en Anreppen, of de kwestie An- in samenstellingen
  • error site aan Geert (Ellen)
        op Veritas filia temporis­­. Antwerpen en Anreppen, of de kwestie An- in samenstellingen
  • deze reactie vervangt en vernietigt de vorige, die per ongeluk te snel op de blog terecht kwam (Geert Vandeplassche)
        op Veritas filia temporis­­. Antwerpen en Anreppen, of de kwestie An- in samenstellingen
  • Andouerpis -Antwerpen 2 vraagjes aan Alfred Michiels (Geert Vandeplassche)
        op Veritas filia temporis­­. Antwerpen en Anreppen, of de kwestie An- in samenstellingen
  • uitnodiging (Hans Rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Waarom de Samme de Sabis niet is (Armand Sermon)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • hoe het begon... (Ellen)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • bevoegheid ter zake (Ellen)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • geef aan Cuyt wat Cuyt toekomt?? (Ellen)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • De identificatie van de Sabis met de Samme is NIET FOUT (Hans Rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Uw verhaal over Sabis is TOTAAL fout (Armand Sermon)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • rue César Jolimont (Armand SERMON)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Condé (hans rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • condatum (Armand SERMON)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • reactie (Geert Vandeplassche)
        op antwoord op nog enkele opmerkingen en vragen (G. Vandeplassche)
  • Altissimas ripas (Hans Rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Samme Haine (Armand SERMON)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Haine en Scheldebekken (Hans Rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Samme Haine (Armand SERMON)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Samme en Haine (Hans Rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • samme haine (Armand Sermon)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Samme en Hene (hans rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • samme (Armand Sermon)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • ste.-waudru (hans rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • waldetrudis en niet aldegondis (Armand Sermon)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • waltrudis en toch aldegondis (Hans Rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • waldetrudis en niet aldegondis (Armand Sermon)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Reactie op Armand Sermon (Hans Rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • aisne (Armand Sermon)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • e-mailreacties van GvdP (Ellen)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • tegenvoorstel aan ArcheoNet (hans rombaut)
        op Veritas filia temporis­­. Antwerpen en Anreppen, of de kwestie An- in samenstellingen
  • antwoord ArcheoNet (ArcheoNet Vlaanderen)
        op Veritas filia temporis­­. Antwerpen en Anreppen, of de kwestie An- in samenstellingen
  • antwoord archeonet (hans rombaut)
        op Plagiaat?
  • anreppen (Geert Vandeplassche)
        op Plagiaat?
  • Antwoord op uw v raag (geert.vandeplassche)
        op Plagiaat?
  • Antwoord op uw vraag (hans rombaut)
        op Plagiaat?
  • Antwoord gestuurd naar archeonet (hans rombaut)
        op Plagiaat?
  • gallo romeinse namen (hans rombaut)
        op Plagiaat?
  • plagiaat doorprikt (Hendrik de Bouw)
        op Plagiaat?
  • Antweerepen (Hans Rombaut)
        op Plagiaat?
  • Anreppen Antwerpen (hans rombaut)
        op Plagiaat?
  • wat doe je tegen oneerlijkheid? (Ellen)
        op Plagiaat?
  • Link (laurent Provost)
        op Plagiaat?
  • Géén plagiaat ! (Laurent Provost)
        op Plagiaat?
  • Geen rivieroversteken tussen Axona en Sabis (geert.vandeplassche)
        op Waar verzamelde zich “op één plaats” de coalitie der Belgae?
  • benieuwd wat er nu weer volgt (jeroen vanden borre)
        op archeonet reactie Schupperke
  • Genoeg! (hans rombaut)
        op Waar verzamelde zich “op één plaats” de coalitie der Belgae?
  • Vraagje (Geert Vandeplassche)
        op Waar verzamelde zich “op één plaats” de coalitie der Belgae?
  • Portus Itius (hans rombaut)
        op Antwoord op reactie L. Winckelmans
  • Arnoulds eerlijkheid is van goud (hans rombaut)
        op Waar verzamelde zich “op één plaats” de coalitie der Belgae?
  • Romeinen in Antwerpen! Wie kwam er uit het oude Rome naar hier? (hans rombaut)
        op Antwoord op Cuyt: deel 13
  • Romeinen in Antwerpen: ja! soldaten? (Ivan Derycke)
        op Antwoord op Cuyt: deel 13
  • Portus Itius (Armand Sermon)
        op Antwoord op reactie L. Winckelmans
  • portus Itius (Armand Sermon)
        op Antwoord op reactie L. Winckelmans
  • portus Itius (Armand Sermon)
        op Antwoord op reactie L. Winckelmans
  • Napoleon III (hans rombaut)
        op Waar verzamelde zich “op één plaats” de coalitie der Belgae?
  • Portus Itius (Armand Sermon)
        op Antwoord op reactie L. Winckelmans
  • gebiedende wijs (hans rombaut)
        op Waar verzamelde zich “op één plaats” de coalitie der Belgae?
  • Linkeroever is de sleutel (geert.vandeplassche)
        op Julius Caesar in België gelauwerd.
  • Linkeroever is de sleutel (geert.vandeplassche)
        op Julius Caesar in België gelauwerd.
  • Toevoer afsnijden = omsingelen want... (hans rombaut)
        op Julius Caesar in België gelauwerd.
  • chaudardes (hans rombaut)
        op Julius Caesar in België gelauwerd.
  • Saint-Thomas/berry-au-Bac (hans rombaut)
        op Julius Caesar in België gelauwerd.
  • Samme-Sennete-Zenne (hans rombaut)
        op Antwoord op reactie L. Winckelmans
  • Archief per week
  • 10/12-16/12 2012
  • 03/09-09/09 2012
  • 28/11-04/12 2011
  • 14/11-20/11 2011
  • 01/11-07/11 2010
  • 18/10-24/10 2010
  • 11/10-17/10 2010
  • 23/08-29/08 2010
  • 26/07-01/08 2010
  • 09/11-15/11 2009
  • 02/11-08/11 2009
  • 26/10-01/11 2009
  • 19/10-25/10 2009
  • 17/08-23/08 2009
  • 24/11-30/11 2008
  • 17/11-23/11 2008
  • 01/09-07/09 2008
  • 25/08-31/08 2008
  • 18/08-24/08 2008
  • 28/07-03/08 2008
  • 07/07-13/07 2008
  • 17/03-23/03 2008
  • 10/03-16/03 2008
  • 17/12-23/12 2007
  • 03/12-09/12 2007
  • 24/09-30/09 2007
  • 17/09-23/09 2007
  • 10/09-16/09 2007
  • 27/08-02/09 2007
  • 25/06-01/07 2007
  • 18/06-24/06 2007
  • 04/06-10/06 2007
  • 28/05-03/06 2007
  • 21/05-27/05 2007
  • 14/05-20/05 2007
  • 30/04-06/05 2007
  • 23/04-29/04 2007
  • 26/03-01/04 2007
  • 12/03-18/03 2007
  • 01/01-07/01 2007
  • 09/10-15/10 2006
  • 25/09-01/10 2006
  • 18/09-24/09 2006
  • 11/09-17/09 2006
  • 28/08-03/09 2006
  • 14/08-20/08 2006
  • 07/08-13/08 2006
  • 31/07-06/08 2006
  • 24/07-30/07 2006
  • 17/07-23/07 2006
  • 10/07-16/07 2006
  • 03/07-09/07 2006
  • 26/06-02/07 2006
  • 19/06-25/06 2006
  • 12/06-18/06 2006
  • 22/05-28/05 2006
  • 01/05-07/05 2006

    Jan Verelst: Fotomateriaal
    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Mijn favorieten
  • blog Laurent Provost
  • archeonet.nl

  • Blog als favoriet !

    Zoeken met Google



    Zoeken in blog


    Rondvraag / Poll
    2. De burcht waar de Bellovaci (omgeving van Beauvai) zich verschansen tegen Caesar heet Bratuspantium. Heel lang dacht men dat dit de Keltische naam van Beauvais was. Recentelijk rees hierover twijfel. Waarom?
    a. Beauvais werd pas gesticht na de verovering en heette Caesaromagus
    b. Bratuspantium werd teruggevonden 13 km ten zuidoosten van Baeuvais (Mont-César
    c. Bratuspantium werd op bevel van Caesar volledig verwoest en alle sporen ervan zijn uitgewist
    d. Beauvais ligt niet op de route die Caesar volgde
    Bekijk resultaat


    Rondvraag / Poll
    4. In Julius Caesar in België pleit de auteur ervoor dat Caesar in 57 voor Chr. zou zijn doorgestoten tot aan de westelijke kust van Frankrijk. Hij doet dit a.d.h.v. een welbepaalde plaatsnaam, Nigella, die doorwaadbare plaats zou betekenen. Wat is de naam van de plaats tot waar Caesar zou zijn geweest in 57 voor Chr. vooraleer zijn opmars om te keren naar het noordoosten, richting Nerviërs?
    a. Nesle-sur-Mer
    b. Nielles-sur-Mer
    c. Nivelles-sur-Mer
    d. Noyelles-sur-Mer
    Bekijk resultaat



    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs