Sdt., 8e
Linieregiment, 1/1, 1e cie. (stamnr. 108/56056)
Jaak Bergé behoorde tot de militieklas 1912. Hij overleed
in het militaire hospitaal dat was ingericht in het College Notre Dame de la Paix, aan verwondingen -vermoedelijk koudvuur- die hij in augustus
14 had opgelopen. Hij werd op 4 oktober 1914 op het Belgisch/Franse militaire
ereperk van de stedelijke begraafplaats Belgrade in Namen begraven. In zijn militaire stamboekdossier
staat echter foutief vermeld dat hij begraven werd op de Belgische militaire begraafplaats
Champion in graf A-26
Jaak Bergé was de oudste zoon van meubelmaker Frans
Antoon Bergé en Cornelia Verbeeck. Hij was de enige en oudere broer van Willem Bergé die in 1916 sneuvelde. Deze
vrijgezel wad timmerman en woonde bij zijn ouders op het Moleneinde 105 in
Hoogstraten. Bij vonnis van het Vredegerecht te Hoogstraten van 6 november 1920
(Rolnr. 2723) werden beide ouders als enige rechthebbende erfgenamen van de
gesneuvelde aangeduid.
Maurits Artus regiment, dat in de zomer van 1914
in Namen in garnizoen lag, werd ingezet bij de verdediging van Namen in de
sector tussen de forten van Maizeret en
Andoy. In de buurt van Ermeton-sur-Biert dreigde een deel van het 13e
Linie omsingeld te raken door de snel oprukkende Duitsers en vermoedelijk was
het hier dat korporaal Artus op 23 of 24 augustus 14 krijgsgevangen werd
gemaakt. Hij overleed op 18 februari 1916
om 12.00 u. in de ouderlijke woning aan de Lindendreef in Hoogstraten aan
chronische bronchitis, opgelopen in krijgsgevangenschap. Maurits Artus had in
diverse Duitse krijgsgevangenkampen verbleven en werd uiteindelijk, wegens zijn
levensbedreigende ziekte en onder strikte voorwaarden, op 2 september 1915 vrijgelaten
uit Cellelager.
Maurits Artus was een zoon van Ernest Lodewijk Artus,
de latere onderdirecteur van de Hoogstraatse gevangenis en Victoria Hancia.
Alhoewel hij in Hoogstraten als student en wonende in de ouderlijke woning,
Lindendreef 24 ingeschreven stond, had hij in het voorjaar van 14 als beroepsvrijwilliger
dienst genomen. Op het ogenblik van de Duitse inval was hij ongehuwd en
leerling aan de onderofficierenschool van het 13e Linieregiment in
de citadel van Namen.
Hij werd onder massale publieke belangstelling op
20 februari 16 begraven op het kerkhof van Hoogstraten maar dit graf werd net
zoals andere graven van gesneuvelde stadsgenoten- bij de heraanleg van de zone
rond de St. Catharinakerk, jammer genoeg verwijderd..
Werd doodgeschoten door een sluipschutter bij een
verkenningspatrouille. Vrijwel meteen nadat zijn lijk was gevonden werd hij met twee andere Belgische militairen - begraven
naast de Hoeve E. Herteleer aan de Moerstraat te Bellem. Herbegraven op
22.06.1921 te Meerle. Peer Aerts was een uiterst moedige patrouilleur. Hij werd
verschillende keren geciteerd op de dagorders van het bataljon en het regiment
en in november 17 zelfs op de legerdagorders. Toen tijdens het interbellum in
Turnhout de Majoor Blaironkazerne werd gebouwd werd een van de
manschappenblokken naar Petrus Aerts vernoemd.
Hij was de oudste zoon van Jan Arnold Aerts en
Maria Elisabeth Verheyen. P. Aerts was landbouwer en woonde te Heerle, een
gehucht van de Hoogstraatse deelgemeente Meerle.
Over
zijn sneuvelen schreef zijn aalmoezenier, de uit Zondereigen afkomstige E.H.
Mertens: "De jongen was te moedig;
door iedereen was hij gekend als één der beste patrouilleurs en stond hoog in
aanzien bij zijne oversten. In Bellem, alvorens aan 't derivatiekanaal van de
Leie te komen, weerstonden de Duitsche achterhoeden nog. Pieter alleen trok
eene hoeve binnen die bezet was en onverschrokken, zonder zich te beschutten,
schoot hij op de Duitschers van op de koer der hoeve. Spijtig trof hem een
kogel in volle borst en Pieter stortte ineen, zielloos. Zijn commandant en
makkers, die hem opvolgden konden zijn papieren en geld niet meer redden; de
vluchtende Duitschers hadden hem reeds geplunderd. Ik heb het geluk dan ook
niet gehad den braven jongen de Heilige Rechten toe te dienen, doch daarin mag
men gerust zijn. Voor het offensief zijn bijna al de soldaten van het bataljon
te biechten en te communie geweest en Pieter ook. In alle geval, zoo'n
heldendood is een ware marteldood, want, was die brave jongen zoo buitengewoon
moedig, dan was het dat hij zulk een hoog besef had van zijne plicht en zijn
leven ten beste gaf tot heil van 't Vaderland en zijner familie en vrienden.
Vroeger reeds werd hij tweemaal gekwetst en was hij tweemaal gedecoreerd. Moge
dan deze heldhaftige dood voor de diep beproefde ouders een zoete balsem zijn
op hunne smart..."
Sdt.
3e cie., 1e Bn., 12e
Linieregiment (na reorganisatie ingedeeld bij het 6e Linieregiment)
Jef
Adriaensen was milicien van de lichting van 1914 en in dienst op het ogenblik
van de Duitse inval.
De IIe Infanteriedivisie, waartoe het 6e
Linieregiment behoorde, had in de beginfase van het geallieerde Eindoffensief van
1918 de sector Pervijze Diksmuide bezet. Op 10 oktober 18 kreeg de divisie
het bevel om de uitgeputte troepen voor Moorlede te gaan aflossen en de
offensieve acties in deze sector voort te zetten. Jef Adriaensen lost er op 12
oktober met het 6e Linieregiment het 6e Jagers te Voet
af, dat in de voorgaande dagen erg zware verliezen heeft geleden. Op 14 oktober
bestormde het 6e Linieregiment, s morgens na een beschieting van
drie minuten, de Flandern Stellung. Na uren van zware strijd bleek dat het
regiment tegen de avond een terreinwinst van bijna zeven kilometer had geboekt,
maar Jef Adriaensen kon niet meer van dit succes genieten want hij was één van
de tientallen gesneuvelden die op die dag in het stamboekregister van het 6e
Linieregiment moesten neergepend worden. Drie dagen nadat hij dodelijk door een
salvo uit een machinegeweer was neergemaaid, werden zijn stoffelijke resten op
het slagveld geborgen en de daaropvolgende dag begraven op de gemeentelijke
begraafplaats te Beitem Rumbeke, in graf nr. 1. Op 11 oktober 1921 werd hij
op verzoek van de familie herbegraven op de gemeentelijke begraafplaats naast
de kerk te Meerle.
Hij was een zoon van Corneel Adriaensen en Anna
Catharina Gysbrechts. Jozef Adriaensen was landbouwer / molenaar en woonde op
de Elsakker in Meerle.
Jaak Adriaensen had in 1914 onder meer deelgenomen aan de
verdediging van de Nete-stelling en de zware afweergevechten rond Lier. Hij werd
na de val van Antwerpen, vermoedelijk op 12 oktober 14, geïnterneerd in
Nederland. Om en bij de 33.000 Belgische militairen waren er, na de capitulatie
van Antwerpen niet in geslaagd het terugtrekkende leger te vervoegen en hadden
zich om aan Duitse krijgsgevangenschap te ontkomen laten interneren in het
neutrale Nederland. Aanvankelijk kwam hij met 15.000 lotgenoten in Amersfoort
terecht. Ze kregen er onderdak in de Juliana van Stolbergkazerne die normaal
gezien 4.000 man kon huisvesten. De hemeltergende toestanden in dit
overbevolkte kazernecomplex dwongen Bosboom, de toenmalige Nederlandse minister
van Oorlog, om al op het einde van oktober 14 twee nieuwe interneringskampen
met houten barakken te laten bouwen in de legerplaats Zeist in de gemeente
Soesterberg. Dit kamp bestond uit twee deelkampen, elk met 24 immense barakken
op een oppervlakte van 25 ha., gescheiden door een brede passage tussen beide
delen, afgezet met manshoge prikkeldraad. In het kamp van Zeist werden een
kleine 12. 000 Belgische militairen geïnterneerd, waaronder Jaak Adriaensen.
Aanvankelijk waren ook hier de levensomstandigheden bijzonder slecht.Op 2 december 14 brak er zelfs een heuse
opstand uit. De Nederlandse wachtcommandant, die geen ervaring had met
dergelijke zaken, liet zijn veiligheidstroepen, na een waarschuwing het vuur
openen: 8 geïnterneerde Belgen werden gedood en er vielen 18 gewonden . Bosboom
was na dit debacle verplicht om de kampen te reorganiseren en het strenge
militaire regime af te zwakken.
Jaak Adriaensen zou echter nog weinig van deze
hervormingen meemaken want hij overleed op 9 juni 15 in de ziekenboeg van Kamp
Zeist aan een acute maagbloeding. Hij was één van de 921 manschappen van het 7e
Linieregiment die de Eerste Wereldoorlog niet overleefden Hij werd
oorspronkelijk op 11 juni 15 begraven op de katholieke begraafplaats van
Amersfoort maar in 1960 werden de Belgische militairen die hier lagen ontgraven
en bijgezet op het Belgisch militaire ereperk van Harderwijk. Vreemd genoeg
staat hij op de begrafenissteekkaarten van het ministerie van Defensie
aangeduid als soldaat in het 1e Bn. Genie van de 1e
Legerdivisie
Jacob Adriaensen was een zoon van Jozef Adriaensen
en Joanna Doms. Voor het uitbreken van de oorlog was hij landbouwer en woonde
hij bij zijn ouders op hun boerderij in de Loenhoutsebaan.
Meer dan honderd jongemannen uit de gemeenten die
vandaag deel uitmaken van de stad Hoogstraten, kwamen tijdens de Eerste
Wereldoorlog om het leven. Een veelvoud van hen werden, zoals dat indertijd zo
mooi omschreven werd, in bevolen dienst
gewond. Weer anderen werden voor de duur van de oorlog geïnterneerd in het
neutraal gebleven Nederland of belandden achter het prikkeldraad van een
krijgsgevangenkamp in Duitsland.
Met deze blog probeer ik de herinnering aan hen
nieuw leven in te blazen. In de eerste jaren die volgden op de Wapenstilstand
was dit vanzelfsprekend. De doden herinneren was een noodzaak voor de
rouwenden, maar de gewelddadige dood van zoveel jongemannen maakte die
herinnering ook tot een plicht voor de hele samenleving. Elke gewapend
conflict, elke oorlog verbreekt immers de normale patronen van leven en sterven
en die anomalie moest na 14-18 des te meer worden uitgelegd omdat het aantal
slachtoffers van een totaal andere schaal waren dan al wat men voorheen gewoon
was én omdat de doden eigenlijk burgers waren die uit alle geledingen van de
samenleving afkomstig waren. De meest van de Hoogstraatse gesneuvelden waren
ongehuwd, maar enkelen waren gehuwd en hadden al kinderen. Veel van hen waren
boerenzonen of arbeiders maar er waren ook bedienden, ambtenaren, studenten en
priesters onder de gevallenen. De meesten van hen hadden voor het uitbreken van
de oorlog wellicht niet verder gereisd dan Antwerpen of Breda, maar enkelen van
hen zouden ver van huis in Nederland, Engeland, Duitsland, Frankrijk en zelfs
Congo aan hun einde komen. Sommigen hebben zelfs geen gekend graf en zijn tot
op de dag van vandaag officieel vermist gebleven wat het rouwproces voor de
nabestaanden zeker niet gemakkelijker heeft gemaakt
Vandaag, meer dan een eeuw later, is het
herinneren heel wat minder vanzelfsprekend geworden. De dood van deze
jongemannen liet een pijnlijke leegte achter in de Noorderkempen. Wat bleef was
enkel de herinnering. De herinnering, die een houvast en wellicht ook troost
bood na het vernietigende conflict dat zovele menselijke relaties had
kapotgemaakt. Maar deze herinnering verloor in de loop der jaren veel van haar
kracht en in feite zijn we vandaag de dag als gemeenschap vergeten wie deze
jongemannen waren. De steeds meer vervagende fotos, een paar brieven en de
namen op de oorlogsmonumenten zijn vaak de enige tastbare herinnering die er
nog van hen rest. Daarom deze blog tegen het Grote Vergeten.Opat u niet
zou vergeten dat achter elke naam op de oorlogsmonumenten in het Hoogstraatse
een mens en een verhaal, sterker nog, een tragedie schuilgaat .