Conferentie : Practice-based research methods to guide
designing for situated (networked)
knowledge
Open
Universiteit, Heerlen, 20 september 2016
URL : http://portal.ou.nl/web/olw_conferentie_20-9-2016/introductie
Inleiding
We need a revolution, we need
a revolution now! (Thomas
Reeves)
Aan de vooravond van mijn
laatste etappe aan de masteropleiding Onderwijswetenschappen aan de Open
Universiteit maak ik mij toch wat zorgen over het uitvoeren van een goed
onderwijsonderzoek. Wat is goed onderwijsonderzoek en hoe breng je dit tot een goed
resultaat ? Internationaal is er kritiek op de impact van onderwijsonderzoek: the impact of academic educational research
on educational practice is considered to be very low ( Merkx, van Koten,
Gurney & van den Besselaar, 2009, p.24 ). Er is sprake van een gapende
kloof tussen onderwijspraktijk en onderwijsonderzoek ( zie ook Bolhuis, 2009; Broekkamp & Van Hout-Wolters, 2006;
Commissie Nationaal Plan Toekomst Onderwijswetenschappen, 2011; PO raad, 2009).
Het klassieke onderwijsonderzoek is volgens onderzoekers en publicisten tegen
de grenzen van haar kunnen gelopen en er is volgens hen dringend behoefte aan
een alternatief, namelijk: praktijkgericht wetenschappelijk onderwijsonderzoek
(PWO).
Praktijkgericht
wetenschappelijk onderzoek klinkt mooi, maar is niet zo eenvoudig gezien de
complexiteit van het onderwijsveld en de verschillende perspectieven, belangen
en verwachtingen van de betrokken actoren. Zo beschrijft Prof. Nina Bonderup
Dohn (2014) in haar artikel :On the necessity of intertwining knowledge in
practice in action research een casus van een actieonderzoek waarbij de
praktijkdeelnemers het onderzoekstraject voortijdig beëindigen ( omwille van
tijdsbesparing en uitvoerbaarheid !). Tijdens mijn studie
onderwijswetenschappen aan de OU heb ik al meerdere voorbeelden gekregen
waarbij de samenwerking tussen praktijk en onderwijsonderzoekers spaak loopt.
In
de conferentie Practice-based research
methods to guide designing for situated (networked) knowledge (OU Heerlen,
20 september 2016) wordt er verder
ingegaan op wat er mis is aan klassiek
onderwijsonderzoek en wordt er gediscussieerd over de uitdagingen van praktijkgericht wetenschappelijk
onderwijsonderzoek. Verder zullen er diverse
presentaties zijn over kennistransfer tussen contexten, de
contextafhankelijkheid van kennis en situated
knowledge. In de parallelle presentaties komt leren in netwerken aan de
orde en het belang van leernetwerken voor de praktijk.
Graag zou ik mijn masterthesis
willen betrekken op mijn eigen werkomgeving, een school voor het Buitengewoon
Onderwijs (vergelijkbaar met het Speciaal Onderwijs in Nederland) in
Vlaanderen. Maar krijg ik wel genoeg medewerking van de leerkrachten en het
management ? Ja, het zou gemakkelijker zijn als ik gevraagd werd om een bepaald
onderwijsprobleem in kaart te brengen of op te lossen en dat iedereen
direct voor 100% medewerking verleent en dit volhoudt tot er een bevredigend
resultaat ligt. Maar in mijn geval moet ik zelf een voorstel doen voor een
onderzoek en zitten leerkrachten misschien ook niet te wachten op extra werk.
Aan mij de taak hen te overtuigen van de mogelijke relevantie van mijn
onderzoek voor de praktijk waarin ze werken. Ik moet dus op zoek naar een
win-win situatie, voor de school, de leerkrachten, de leerlingen en voor
mijzelf.
Ik hoop in deze
conferentie voorbeelden te zien van praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek,
zodat ik me vooraf al kan behoeden voor eventuele valkuilen. Na het bestuderen
van de literatuur ter voorbereiding aan deze conferentie kom ik tot de volgende
leervraag voor deze conferentie :
Hoe kan ik
als onderzoeker omgaan met de complexiteit van het onderwijsveld bij het
uitvoeren van praktijkgericht onderzoek en welke factoren zijn van invloed op
het slagen of falen van een praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek?
Conferentie
Opening door dagvoorzitters Prof. dr. Maarten De Laat
en dr. Steven Verjans.
Na de verwelkoming van de
aanwezigen en met name een delegatie Deense gastsprekers van de University of
Southern Denmark, leidt Prof.dr.Saskia Brand-Gruwel de dag in door de kloof
tussen wetenschap en praktijk te benoemen en het belang te benadrukken van
praktijkgericht wetenschappelijk onderwijsonderzoek om deze kloof te
overbruggen. Tijdens deze dag zal er met name gediscussieerd worden over hoe we
het onderwijs kunnen verbeteren door beter samen te werken met de praktijk. Tijdens
deze conferentie zal ook gediscussieerd worden over situated knowledge', het belang van contexten voor kennis en netwerkleren.
Keynote door Dr. Nina Bonderup
Dohn ( University of Southern Denmark-SDU) : Situated knowledge, practice and
networks
Dr. Nina Bonderup John wil
in haar keynote verder in gaan op knowledge
in practice. Vervolgens wil zij de hieraan gekoppelde uitdagingen
bespreken voor studenten, leerkrachten, voor netwerkleren en voor praktijkgericht
wetenschappelijk onderwijsonderzoek.
Om duidelijk te maken dat
je kennis niet kunt los zien van zijn context geeft Bonderup John een aantal
concrete voorbeelden. Zo geeft ze aan dat de rol van wiskunde in school en in
de supermarkt heel verschillend is. De som: 2 +2 = 4 appels, heeft een heel
andere betekenis in de school als in de supermarkt. Zo zijn er appels van
verschillende grootte, soorten en smaken in de supermarkt. Hiermee geeft Bonderup
John aan dat de kennis context-afhankelijk is. Kennis is ook relationship-in-action tussen personen
en omgeving. Bij het besturen van een vliegtuig hebben piloten continu interactie met elkaar, de
verkeerstoren en verschillende andere personen.
Kennis is volgens Bonderup
John een holistische eenheid, bestaande uit drie aspecten. Ten eerste: kennis
verkregen door persoonlijke ervaring (know
of). Deze kennis wordt ook wel tacit
knowledge genoemd en is kennis dat niet zomaar uit te leggen valt aan
anderen. Je kunt bijvoorbeeld niet aan iemand uitleggen hoe een klarinet klinkt
als die persoon nog nooit zelf een dergelijk instrument heeft gehoord. Een resonance field of meaning kan ervoor
zorgen dat mensen met soortgelijke tacit
knowledge elkaar beter begrijpen. Bijvoorbeeld uitleggen aan een niet-roker hoe het is om aan
roken verslaafd te zijn is niet goed mogelijk.Ten tweede: praktische kennis(know how)., ofwel opgedane kennis. Dit
is kennis verkregen door iets vaak te
doen. Bijvoorbeeld het typen op een toetsenbord, fietsen, lezen of het intypen
van een pincode. Je hoeft over deze handelingen niet meer na te denken. Ten
derde: propositionele kennis (know that).
Dit is kennis waarbij geen sprake is van ervaring. In een voorbeeld geef
Bonderup John vervolgens aan hoe kennis uit ervaring en praktische kennis verweven
zijn met propositionele kennis. Een arts in opleiding leert te kijken naar
röntgenfotos van de longen van een patiënt. Door ervaring op te doen (know of / know how) en de medische kennis (know that) toe te passen zal de arts steeds beter in staat zijn
symptomen van ziekte te herkennen op de longfotos.
Sommige contexten zijn
belangrijker dan andere in ons leven. Bonderup John spreekt van primary contexts. Dat zijn contexten
die belangrijk zijn om te begrijpen wie we zelf zijn. Anderen kunnen jou als
persoon herkennen in jouw primary context.
Primary contexts zijn belangrijk om kennis, opgedaan in nieuwe contexten,
betekenis te kunnen geven en te verankeren.
Leren moet gedaan worden
in verschillende contexten (situated
knowledge). Het is belangrijk om de verworven kennis te transfereren naar
nieuwe situaties (Dr. Stig Borson Hansen gaat hier verder op in tijdens de parallelle
sessie). Dit leren in verschillende
contexten zorgt voor vele uitdagingen voor de lerenden, de leerkrachten, voor
netwerkleren en voor PWO.
Voor lerenden is de uitdaging hoe ze kennis kunnen transformeren van de
ene context naar een andere (nieuwe)context. Transformatie van kennis is
namelijk een niet-voorspelbaar en niet-lineair proces. Voor leerkrachten is de uitdaging om lerenden
toegang te bieden aan een experimentele content in diverse contexten. Niet
alleen casestudies bespreken in de klas maar ook daadwerkelijk lerenden in
verschillende contexten zelf actief te laten zijn, hen hierin te faciliteren en
te leren hoe zij kennis moeten transformeren tussen contexten. Voor netwerkleren is de uitdaging dat
verschillende personen met verschillende tacit-knowledge
en verschillende primary contexts
nader tot elkaar komen. Via netwerkleren kunnen primary contexts aan elkaar gekoppeld worden. Voor PWO zijn tacit-aspects of knowledge in practice noodzakelijk om te weten wat er echt
belangrijk is in de praktijkcontext. Onderzoekers hebben knowledge in practice van de praktijk nodig om de situatie in het
onderwijsveld te begrijpen. De leerkrachten hebben knowledge in practice van onderzoekers en onderzoeksmethoden nodig
om te begrijpen wat onderzoekers doen en wat het belang van theorie voor de
praktijk is. Bonderup John onderscheidt twee mogelijkheden voor onderzoekers om
samen te werken met de praktijk. Bij division
of labour wordt het werk verdeeld tussen de onderzoeker en de leerkracht.
Ieder doet zijn eigen taak, brengt zijn eigen kennis binnen en heeft eigen
verantwoordelijkheden. Bij mutual
apprenticeship werken onderzoeker en leerkrachten meer samen en leren ze
van elkaars activiteiten. Voor PWO is vooral mutual apprenticeship nodig, waarbij ook de rollen soms wisselen.
Bonderup John heeft aan de
hand van duidelijke voorbeelden laten zien dat je kennis niet los kunt zien van
zijn context. In heldere bewoordingen heeft ze daarna de betekenis van knowledge
in practice voor PWO uitgelegd. Ze
heeft ook de uitdagingen voor de leerlingen, de leerkrachten en voor netwerken besproken.
Het belangrijkste wat ik wil meenemen uit deze presentatie voor het
beantwoorden van mijn leervraag is dat leerkrachten en onderzoekers open moeten
staan voor (en leren van) elkaars knowledge
in practice. Dit is alvast een belangrijke succesfactor voor PWO. Hiervoor
is mutual apprenticeship de beste
strategie. In klassiek onderwijsonderzoek was mutual apprenticeship zeer waarschijnlijk een onbekend begrip. In
de volgende keynote Prof.Dr. Martens zal
(klassiek) onderwijsonderzoek nog eens onder de loep worden genomen.
Keynote door Prof. Dr. Rob
Martens (Open Universiteit Welten Instituut): Practice-based educational
research and valorisation
Prof. Dr. Rob Martens wil
in zijn keynote aantonen wat er mis is met (klassiek) onderwijsonderzoek en
enkele oplossingen bespreken hoe het volgens hem beter kan en moet.
Martens start zijn
presentatie met een powerpointslide waarop de grondleggers van het huidige praktijkgericht
onderwijsonderzoek worden afgebeeld. Op de eerste foto staat een afbeelding van
de voormalig Tilburgse hoogleraar sociale psychologie Diederik Stapel, die
berucht werd als één van de grootste wetenschapsfraudeurs in de geschiedenis.
Hij fraudeerde met onderzoeksgegevens in 55 publicaties, hetgeen aan het licht
kwam in september 2011. Deze fraudezaak was een belangrijk startpunt om
onderwijsonderzoek te hervormen in Nederland. Op de andere foto staat Thomas
Reeves, Professor Emeritus, Department of Career and Information, University of
Georgia, college of Education. Hij is een
van de grondleggers van design based
research.
Door een serie van schandalen,
zoals bovengenoemde, en onvrede met het gebrek aan vooruitgang op het gebied
van onderwijsonderzoek is er een nieuwe kijk op onderwijsonderzoek ontstaan.
Veel onderwijsonderzoek is ongeldig en geeft geen goed beeld van de
werkelijkheid. Dit heeft geleid tot een crisis binnen het
onderwijswetenschapsbedrijf.
Martens noemt een aantal oorzaken
van de crisis die er is bij (klassiek)
onderwijsonderzoek (ook wel modus 1-onderzoek); er is geen echt contact met de
scholen; het onderzoek is vooral gericht op publiceren; er is sprake van een overgesimplificeerde
kijk op de werkelijkheid; onderzoek gebeurt vaak via randomized
controlled trials (RTC) en kwantitatieve metingen terwijl het onmogelijk is
om een controlegroep te vinden; de resultaten kunnen niet worden
gerepliceerd en zijn niet bruikbaar in andere contexten; er is een hiërarchische relatie tussen
onderzoekers en de praktijk waarbij de onderzoekers superieur hun kennis
opleggen; er is sprake van positive
bias waarbij onbruikbare data wordt weggelaten; er is sprake van pseudoscience
waarbij onderwijswetenschap wordt vaak gelijkgesteld aan exacte wetenschap
waarin het wél mogelijk is om variabelen nauwkeurig te isoleren.
De oplossing, volgens Martens,
is onderwijsonderzoek waarbij er meer gelijkwaardigheid is tussen onderzoekers
en practitioners (modus 2-onderzoek). Onderwijsonderzoek moet hierbij in een
partnerschapsmodel opgezet worden, waarbij mensen uit de onderwijspraktijk en
de onderwijsonderzoekers samenwerken en beiden probleemeigenaar zijn. Ten
tweede moet er gestopt worden met het ontkennen van de complexiteit van het
onderwijsveld. Je moet bij onderwijsonderzoek rekening houden met de context waarin
je onderzoek doet. Ten derde: beloon de samenwerking met de praktijk en stop
met het tellen van publicatiepunten. Er
is volgens Martens niets onwetenschappelijks aan het proberen te begrijpen van
de complexiteit van onderwijs.
Om zijn woorden kracht bij
te zetten laat Martens een video zien van een interview met Thomas Reeves, die
in niet mis te verstane bewoordingen aangeeft wat er mis is met
onderwijsonderzoek. Zo zegt Reeves dat de fundamentele vragen die er dertig
jaar geleden waren bij onderwijsonderzoek er nu nog steeds zijn. Klassiek
onderwijsonderzoek heeft dus weinig impact gehad. Reeves geeft ook een oplossing; een betere
samenwerking met mensen in de onderwijspraktijk en dat kan via Design Based Research
(DBR). Reeves eindigt zijn interview met
de woorden:We need a revolution, we need a revolution now!.
Martens weet op enigszins
ludieke wijze een zeer serieus probleem aan te kaarten, namelijk dat er van
alles mis is met (klassiek) onderwijsonderzoek. Dit (modus 1-)onderzoek heeft zeer
weinig impact gehad op de praktijk. Martens noemt verschillende redenen van de
crisis die er is ontstaan bij klassiek onderwijsonderzoek en bespreekt enkele
oplossingen die we terug zien in PWO of modus 2-onderzoek. De discussie aan het
einde van deze keynote leverde nog een belangrijke faalfactor op die ik wil
meenemen voor het beantwoorden van mijn leervraag. Namelijk dat het ontbreken
van een vertrouwensrelatie tussen onderzoeker en practitioner een reden kan zijn
dat de samenwerking en dus het onderzoek mislukt. Femke Nijland (ook een van
sprekers) geeft aan dat uit haar literatuurstudie is gebleken dat de relatie
belangrijker is dan de kennis bij PWO. Hiermee wordt de keynote van Martens
afgesloten en kan ik terugkijken op een interessante ochtend. Na de pauze
volgen nog twee parallelle sessies over
transfer van kennis tussen verschillende contexten en over netwerkleren.
Presentatie door Dr. Stig Borson Hansen (SDU): ´The
limits of contexts
Hansen wil in zijn
presentatie op basis van elementen uit de structure-mapping
theory (Gentner, 1983) laten zien
hoe context-onafhankelijke kennis kan bijdragen aan ons begrip over hoe leren
tot stand komt. Verder wil hij een
discussie voeren over de relatie tussen PWO en leertheorieën.
Hansen geeft aan dat het
concept transfer heel belangrijk is voor onze kijk op onderwijs. Transfer is something abstracted, made applicable for
generalization to a new domain Echter transfer van kennis gebeurt nog te
weinig. Detterman (1993) zegt hierover: Its
hard to believe that people dont transfer learning on a regular basis. It is
also hard to believe that transfer is not an important explanatory mechanism
for intelligence, cognition and education
.
Er zijn volgens Hansen
twee redenen voor het benadrukken van situatedness
and practice. De empirische (etnografische) en de conceptuele redenen. Ten
eerste worden problemen in de buitenwereld (bijvoorbeeld in een winkel of
keuken) niet opgelost zoals dat in de klas gebeurt met pen en papier. De
cognitieve activiteiten kunnen enkel in relatie tot zijn context worden
verklaard (zie ook de presentatie van Bonderup John) Ten tweede is het moeilijk
en vraagt het veel inspanning om ideeën en concepten van niet-gerelateerde
contexten te transporteren naar de context waarin een oplossing gezocht wordt.
Als voorbeeld van hoe de
context bepalend is om een probleem op te lossen geeft Hansen een voorbeeld van
het verdelen van drie-kwart van twee-derde van een cottage cheese. Puur wiskundig moeilijk, maar door het zelf te doen
(eerst twee-derde vullen van een maatbeker, daarna deze op een snijplank in een
cirkel te leggen en daarna één kwart weg te halen) zeer eenvoudig op te lossen.
De context is hierbij dus deel van de oplossing en het cognitieve proces. Lave (1989) zegt
hierover: the resulting cognitive
activity can then only be explained in relation to its context.
Aan de hand van de structure-mapping theory geeft Hansen
enkele voorbeelden van transfer van kennis door gebruik te maken van
analogieën. Is iets vergelijkbaar dan is transfer mogelijk. Dat kan door afstanden
te vergelijken op twee getallenlijnen die op een punt hetzelfde zijn (bijvoorbeeld
3x4 = 4x3), maar ook door bijvoorbeeld vergelijkingen te maken tussen mens en dier
(mensen hebben nagels, paarden hebben
hoeven). Vergelijkingen kunnen ook gemaakt worden tussen totaal verschillende
gebieden zoals een marathon en een boek . Een marathon is een lange loopwedstrijd en Les Mirables is
een lang boek. Een driehoek,
plattegrond of tijdlijn kan ook als schaalmodel gebruikt worden om
vergelijkingen te maken. Modelling,
analogy en structure mapping moeten volgens Hansen meer gebruikt worden in
het onderwijs om nieuwe kennis te creëren. Het blijft echter een vraag in welke
mate kennis en leren een situated activity is.
De presentatie van Hansen
sluit aan bij de keynote van Bonderup John. Beide sprekers geven aan dat de
context bepalend is bij het oplossen van een probleem. Hansen geeft aan dat er
nog te weinig gebruikt wordt gemaakt van kennistransfer. Volgens Hansen is transfer
van kennis mogelijk door gebruik te maken van analogieën. De beoogde discussie
over de relatie tussen PWO en leertheorieën is nauwelijks aan bod gekomen. Hansen
geeft aan de structure mapping theory,
verrijkt met deductieve redeneringen en met inzichten vanuit de de situated knowledge theory kan leiden tot
vruchtbare interactie tussen onderwijsprofessionals, bijvoorbeeld via
netwerkleren. In de laatste presentatie van deze conferentie gaat Emma Vrieling
verder in op de betekenis van leernetwerken voor PWO.
Presentatie door Emma Vrieling
(OU) : Designing networked learning for innovation: A dimension perspective.
Vrieling wil in haar
presentatie een casestudy bespreken waarin een groep leerkrachten wordt gevolgd
bij het ontwikkelen van een nieuw curriculum aan de hand van het Dimensions of Social learning (DSL) Framework. Verder wil ze richtlijnen
geven om een groep lerenden te faciliteren bij innovatie. Vrieling geeft aan
voorstander te zijn van praktijkgericht onderzoek. Haar onderzoek is altijd een
probleem of uitdaging uit de praktijk. Ze werkt in Iselinge Hogeschool ( PABO) te
Doetinchem en houdt zich vooral bezig met netwerkleren en zelfgestuurd leren.
Netwerkleren is een vorm
van professionalisering waarbij leraren leren en zichzelf ontwikkelen in hun
vak door gebruik te maken van elkaars ervaringen en expertise. Hoe gaat dat ? Voor
netwerkleren wordt een groep ( 6-8
personen) samengesteld. Een te kleine groep kan er toe leiden dat er te weinig
expertise in de groep is en een te grote groep kan leiden tot kleinere
subgroepen, waardoor je elkaar niet meer
kent en elkaars vragen niet deelt. De deelnemers worden gevraagd om
reflectieve vragen te beantwoorden. Er worden audio-opnames gemaakt en er zijn
één op één interviews. Na elke meeting wordt de data geanalyseerd en volgt er
een sessie met de groep. In deze sessie wordt er gepraat over de bevindingen en
krijgt de groep een beter idee van de sociale configuratie (image) van de groep. Om de sociale
configuratie te analyseren en in beeld te krijgen van leerkrachtgroepen wordt
het Dimensions of Social learning (DSL)
framework (tabel 1) gebruikt . Dit instrument geeft een inzicht in
groepen waar ze staan als groep. Het is meer een bewustwordingsinstrument dan
een beoordelingsinstrument. Het DSL-framework kan dienen als hulp voor
onderzoekers en leerkrachten die als doel hebben om hun kijk op sociaal leren
te bepalen en te analyseren of dit past bij de leerdoelen van de groep, of dat
er eventueel aanpassingen nodig zijn. Op deze manier kunnen leerprocessen
binnen leerkrachtengroepen worden verbeterd. Het DSL-framework bestaat uit vier
dimensies ( praktijk, domein en waardecreatie, verbondenheid en organisatie) en
elf indicatoren. Het framework is bedoeld om een terugkoppeling te kunnen
geven. Afhankelijk van de intentie van de groep is verbondenheid binnen de
groep meer of minder belangrijk.
Tabel 1 : Dimensions of Social Learning framework ( zie bijlage)
Vrieling noemt drie
belangrijke configuraties binnen sociale leernetwerken : (1) community
learning, (2) network learning en (3) teamlearning. Een community gaat
over een groep mensen die op een bepaald
(leer)gebied samenwerkt., hierbij is het vooral belangrijk er een
groepsidentiteit (een verbondenheid) ontstaat. Bij netwerk learning,verwijst de
term netwerk naar relaties tussen mensen die ontstaan doordat mensen met
elkaar communiceren, bronnen delen en samenwerken. Dit kan via face-to-face interactie zijn, maar ook
via communicatietechnologie. De eerste twee genoemde sociale configuraties zijn
informeel. Bij teamlearning is er
sprake van formele teams die een gemeenschappelijk doel nastreven. Teamlearning
is meer gericht op taken dan op kennis.
Vrieling bespreekt uitgebreid
het DSL-framework als instrument om de sociale configuratie te bepalen van een
groep. Het is me tijdens deze presentatie nog niet helemaal duidelijk geworden wat
er moet gebeuren als de bestaande sociale configuratie niet
past bij de doelstellingen van de school ? Hoe kun je de sociale configuratie van een
school veranderen? Hoe lang duurt zon veranderproces ? Moet er dan misschien
veranderd worden van leiderschapsstijl bij het management ( minder top-down). De
bestaande sociale configuratie kan wel eens een bepalende factor zijn bij het
slagen of mislukken van PWO.
Conclusie en reflectie
In de conferentie Practice-based research
methods to guide designing for situated (networked) knowledge is vanuit
verschillende perspectieven gekeken naar praktijkgericht wetenschappelijk
onderzoek. Hiermee is de doelstelling van deze dag wel bereikt. Deze conferentie heeft veel informatie gegeven die
duidelijk maakt dat onderwijsonderzoekers voor een grote uitdaging staan als
zij het onderwijs mee willen helpen verbeteren. Donald A. Schön (1983) typeert
de praktijk als een moeras. Hierin is alles onzeker, complex en instabiel en
spelen waardeconflicten een grote rol. Shadish, Cook & Campbell (2002)
voegen daaraan toe dat volledige controle over de praktijk onmogelijk is.
Zourdis (2013) benoemt een aantal eigenschappen die specifiek zijn voor de
sociale werkelijkheid. De sociale werkelijkheid is volgens Zourdis a) probabilistisch:
er is geen sprake van altijd geldende wetten; b) talig en taal is niet
hetzelfde als de werkelijkheid; c) meervoudig: alles hangt met alles samen; d)
en reflexief: de sociale werkelijkheid
reageert op het onderzoek waardoor deze verandert.
De complexiteit van het
onderwijsveld brengt dus een heleboel onzekerheden met zich mee.
Mijn leervraag
was dan ook: Hoe kan ik als onderzoeker
omgaan met de complexiteit van het onderwijsveld bij het uitvoeren van
praktijkgericht onderzoek en welke factoren zijn van invloed op het slagen of
falen van een praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek?
Martens geeft tijdens zijn
presentatie aan hoe je met de complexiteit moet omgaan. Ten eerste: ontken de
complexiteit niet. Ten tweede: kies methoden die je kunt gebruiken in de echte
context en werk nog steeds op een
wetenschappelijk manier. Ten derde: werk nauw samen met de praktijk, probeer de
complexiteit te begrijpen en schrijf erover.
Er zijn vele factoren van
invloed op het slagen van PWO. Een belangrijke factor die ik tijdens deze
conferentie gehoord heb en die van invloed is op het slagen dan wel mislukken
van de samenwerking tussen onderzoekers en practitoners bij PWO is de vertrouwensrelatie tussen onderzoeker en
practitioner. Belangrijk is ook dat de onderzoekers en practitioners beiden
voldoende knowledge in practice hebben
en dat ze elkaars knowledge in practice
ook respecteren en van elkaar willen leren. De onderzoeker
moet voldoende knowledge in practice hebben om een goed praktijkgericht
onderzoek uit te kunnen voeren (zoals kennis van en ervaring met diverse
onderzoeksmethoden en deze op een wetenschappelijk correcte wijze hanteren). Zowel
onderzoeker als practitioner moeten
probleemeigenaar zijn en het probleem in
partnerschap onderzoeken. Het is belangrijk hierbij dat onderzoeker en
practitioner ook op één lijn zitten over het op te lossen probleem. De leerkrachten
en andere actoren moet bovendien gemotiveerd
zijn om deel te nemen aan het onderzoek. Tevens is de sociale configuratie van een groep of school een belangrijke
factor. Misschien blijkt dat teamlearning
beter geschikt is voor het PWO dan network-learning
of community-learning omdat de school
vooral gewend is om taakgericht te werken. Het management moet het onderzoek ook ondersteunen en faciliteren
binnen hun school. Last but not least is
de beschikbare tijd en geld een belangrijke factor.
Met de informatie
verkregen uit deze conferentie denk ik zeker beter gewapend te zijn tegen
mogelijke valkuilen die een vlotte vooruitgang van mijn masterthesis kunnen vertragen.
Referenties
Andriessen,
D. (2013). Ontwerpgericht onderzoek in het moeras van de praktijk. In De Jong,
H., Tops, P. & Van der
Land, M.
(eds.). Prikken in Praktijken. Den Haag: Boom Lemma.
Andriessen,
D. (2014). Praktisch relevant én methodisch grondig? Dimensies van onderzoek in
het HBO. Openbare
les
Hogeschool Utrecht.
Bonderup Dohn, N. (2014). On the necessity of
intertwining 'knowledge in practice' in action research. International
Journal of Action Research 10(1), 54-97
Martens,
R. (2012). Praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek. In R. Zwart, K. van
Veen, & J. Meirink
(Eds.), Onderzoek in de school ter discussie: doelen, criteria en
dilemmas (pp. 818). Leiden: Universiteit
Leiden. Verkregen van : https://www.researchgate.net/publication/271844839_Onderzoek_
in_de_school_ter_discussie_ doelen_criteria_en_dilemmas.
Nijland, F.,
& Amersfoort, D. L. van (2013). Waardecreatieverhalen: Wat levert
netwerkleren op? In R. de Kruif, M.
de Laat, R. Simons, & J. Zuylen (Eds.), Netwerkleren: de stille kracht
achter een leven lang
professionaliseren. [Special Issue]. Onderwijsvernieuwing, 31, 29-34. Tilburg: MesoConsult
Vrieling, E.,
de Laat, M., Besselink, E. & Ubbink, M. (2015). Dimensies van social leren
in een paboleernetwerk.
Vrieling,
E., van den Beemt, A., & de Laat, M. (2016). Whats in
a Name: Dimensions of Social Learning
in
Teacher Groups. Teachers and teaching,
22(3), 273-292.
Zwart,
K. van Veen, & J. Meirink (Eds.). (2012). Onderzoek in de school ter discussie: doelen, criteria en
dilemmas (pp. 818). Leiden: Universiteit Leiden. Verkregen van :
https://www.researchgate.net/publication/271844839_Onderzoek_in_de_school_ter_discussie_
doelen_criteria_en_dilemmas.
|