Muizenisjes Gedachten, gedichten, anekdotes, verhaaltjes, ergernissen, kleine vreugden in het bestaan,
kortom alles wat u kan vermaken, troosten en opbeuren.
Voor op het nachtkastje.
03-10-2012
Een gedichtje 8
De grote broer
Er loopt een jongen langs het strand. Hij heeft een klein meisje aan zijn hand.
Hij is, dat kun je duidelijk zien haar grote broer van zeker tien.
Nu rent het meisje naar de zee. Haar grote broer rent met haar mee.
Hij zoekt wat schelpen voor zijn zus. Groot en ook nog aardig dus.
Het meisje kijkt eens naar haar broer. Wat is hij groot en sterk en stoer.
Ik kijk met haar mee en word jaloers. Ik heb alleen maar kleine broers.
Een favoriet boek van mij, dat ik nodig moet herlezen, is Uncle Petros And Goldbachs Conjecture, door Apostolos Doxiades. Spannend, grappig en ook voor alfas goed te doen. Na het lezen kunt u de burgerij epateren met uw kennis van priemgetallen en andere bijkomende wiskundige finesses.
Nancy en Klaske en
Sjoerdsje vinden elkaar erg aardig.
Maar
met zijn drieën vriendinnen zijn, dat lukt niet.
Gisteren
waren het Nancy en Sjoerdsje.
Hoe
is het met Klaske?
Ik
vind Klaske niet meer zo aardig. Ze doet soms ráár Nu zijn Sjoerdsje en ik
hartsvriendinnetjes.
Vandaag
zijn het Nancy en Klaske.
Hoe
is het met Sjoerdsje?Ik vind
Sjoerdsje niet meer zo aardig
Sjoerdsje
heeft op school dít gedaan bij Kim!, vult Klaske aan en ze maakt een gebaar
van wurgen om haar keel, begeleid door verstikt gerochel. Kim was bijna dood.
Kim
is er ook. Ze ziet ergezond uit en
onthoudt zich van commentaar.
Sjoerdsje
en Klaske komen zelden meer samen. En toch waren Sjoerdsje en Klaske het eerste
hartsvriendinnen.
De bekende reiziger en journalist Huib Stavast klopte aan bij de eenvoudige hut. De deur zwaaide open. Tien paar donkere ogen keken hem stralend aan. Acht kinderstemmetjes begonnen te juichen. Vier handen tilden hem op en legden hem voorzichtig in een kleurige hangmat. De heer des huizes, een rijzige verschijning met een markante haviksneus, kliefde een kokosnoot open, voegde welriekende kruiden toe aan de verse kokosmelk en bood hem de godendrank aan, terwijl zijn vrouw het vuur opporde. Stavast voelde de vermoeidheid van zijn tocht door het oerwoud van zich afglijden en gaf zich over aan een verkwikkende slaap. Enige tijd later verbreidde zich een heerlijke geur van gebraad door het zindelijke vertrek. Zestien kindervoetjes repten zich door de kleine, hechte dorpsgemeenschap. Weldra diende de eerste gast zich aan.
De bewoners van de Passewaai-eilanden staan bekend om hun grote gastvrijheid.
Mijn jongste broer L. lag jarenlang in de clinch met de Gse politie over het feit dat hij zijn honden, tegen de gemeenteverordening in, niet aan de lijn hield. Hij werkte in die tijd in het asiel. Vaak zei hij eenvoudig: Mag dat niet? Goed, neem maar mee die beesten, neem maar mee! De politie nam zijn honden mee en leverde ze af bij het asiel waar L. ze weer in ontvangst nam.
Niets kan mijn achteroudoom Zacharias erger kwellen Dan dat zijn telefoon maar door en door en door blijft bellen. Hij brult dan woedend in de hoorn zolang als ik hem ken: Je hóórt toch, ezelsveulen, karhengst, dat ik er niet ben!
Wat voor wedstrijd we ook doen, Willem weet het al van te voren: hij zal verliezen. Deze keer doen we hardloopwedstrijd. Wie het snelst een rondje om het grasveld kan rennen. Liuwe staat met zijn voeten pal op de startlijn, speert er vandoor als ik Pang! roep en neemt direct een forse voorsprong op Willem. De bouvier van de overburen begint te bassen als ze langskomen, Willem op een sukkeldrafje enkele meters achter Liuwe aan. In een flits schiet Willem Liuwe voorbij. Maar goed en wel voorbij de hond valt hij weer terug in zijn oude, slome tempo. Weer verloren, hij wist het wel. Maar bij die hond ging je heel snel. Ja, ik was bang. Je kon wel heel hard lopen. Hij kijkt me even geïntrigeerd aan. Dit is een nieuw gezichtspunt, maar t slaat toch niet aan. Als we Willem eindelijk eens de hardloopwedstrijd willen laten winnen, zullen we die bouvier los moeten laten.
Mijn papier is wit. t Moet vol met heel diepe, onverwachte wijze, leerzame gedachten maar mijn hoofd klinkt aaklig hol
als ik er vergeefs op nasla. Leger is mijn hersenkist dan die van een zenboeddhist die al jaren heeft gegist als de meester kort beslist Weer uw koan, vriend, gemist en dan onverhoeds t nirvana
in stort tot des meesters schrik. Dit gedichtje maakte ik.
Altijd als Teun Mosterd een wandeling maakt, komen ze hem begroeten. Ze glippen uit spleten in muren, uit bergen zand naast KPN-tentjes en uit afvoerputjes. Ze komen vanonder stoeptegels, vanachter bloembakken op vensterbanken, vanonder dakpannen van schuren, vanachter vuilnisbakken. Ze maken zich los van grote stenen, van grindpaden en lage muurtjes, van standbeelden en stenen kaden. Ze glijden op zijn uitgestoken hand, heffen het kopje op en kijken hem met hun schrandere ogen aan. Maar als dit hun heerser, die met oppermacht over ze regeert, zo ontstemt dat zijn stralende gezicht verduistert en hij zich terugtrekt achter de gordijnen van zijn hemelbed, dan verstijven ze van schrik, dan zijn ze op slag verdwenen, dan komt er geen hagedis meer tevoorschijn. Als ik nooit meer ging wandelen zou de zon heel wat vaker schijnen, denkt Teun Mosterd.