Ik zal een vuur zenden in Magog, en onder degenen, die in de eilanden zeker wonen; en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben.
De
titel voor het artikel van deze week komt uit het Bijbelboek Ezechiël hoofdstuk
39. Het blijkt om profetie of vooraf geschreven geschiedenis te gaan,
aangezien het beschrevene zich nog nooit voorgedaan heeft! Meer hierover in het
vervolg van mijn artikel. Eerst aandacht voor de chronologische aspecten van het
Bijbelboek Ezechiël. De profeet Ezechiël begint zijn boek als het volgt:
Ezechiël
1 1
In het dertigste jaar, in de vierde
maand, op den vijfden derzelve maand, als ik in het midden der weggevoerden was bij de rivier Chebar, zo
geschiedde het, dat de hemelen werden geopend, en ik gezichten Gods zag. 2 Op
den vijfden derzelve maand (dit was het
vijfde jaar van de wegvoering van den koning
Jojachin),3 Geschiedde het woord des HEEREN uitdrukkelijk tot Ezechiël, den
zoon van Buzi, den priester, in het
land der Chaldeeën, bij de rivier Chebar; en de hand des HEEREN was daar op
hem. (Statenvertaling)
De priester
en profeet Ezechiël begon zijn bediening volgens vers twee van het hiervoor
vermelde hoofdstuk, in Babylonische ballingschap in het vijfde jaar van de
wegvoering van koning Jojachin: oktober 594/september 593 v. Chr. De vijfde Hebreeuwse maand is gelijk aan ongeveer
januari/februari van 593 v. Chr. volgens de westerse kalender. Over de
chronologische plaatsing van de regeer- en ballingsperiode van koning Jojachin van
Juda schreef ik eerder op 23.04.2018
een artikel op dit blog: Het achttiende historische Jubeljaar van oktober
562/september 561 v. Chr. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1524434400&stopdatum=1525039200
Over de
vermelding en betekenis van het dertigste jaar door Ezechiël (1:1) bestaat
discussie. Was hij dertig jaar oud toen hij zijn bediening begon? Of wordt een
verlopen tijdsperiode bedoelt die dertig jaar eerder een vertrekpunt had? Het
is opmerkelijk dat op een tijdsbalk uitgetekend het dertigste jaar vanaf het
vijfde jaar van Jojachin s gevangenschap teruggerekend ons naar het achttiende
regeringsjaar van koning Josia leidt. Een zeer bijzonder jaar in de
geschiedenis van koning Josia toen deze een nooit eerder geziene godsdiensthervorming
in het land Juda doorvoerde.
2
Koningen 23:21 En de koning gebood het ganse volk, zeggende: Houdt den HEERE,
uw God, pascha, gelijk in dit boek
des verbonds geschreven is. 22 Want gelijk dit pascha was er geen gehouden, van de dagen der richteren af, die
Israël gericht hadden, noch in al de dagen der koningen van Israël, noch der koningen
van Juda. 23 Maar in het achttiende jaar
van den koning Josia, werd dit pascha
den HEERE te Jeruzalem gehouden. (Statenvertaling)
Aan het
vieren van het Pascha ging een grondige reiniging van de Tempel te Jeruzalem
vooraf waarbij het Wetboek van Mozes gevonden (2 Kronieken 34:15) werd. Het
toevallig vinden van het Wetboek van Mozes tijdens de herstelwerkzaamheden in
de Tempel te Jeruzalem laat de geestelijke toestand van het volk zien en was een
gevolg van de lange periode van afgoderij ten tijde van de regeringen van
Manasse en Amon, respectievelijk de grootvader en vader van Josia. In totaal zevenenvijftig
jaar van geestelijke duisternis voor het land Juda. De regeerperiode van Josia
en vooral diens achttiende jaar was een historisch lichtpunt waar Ezechiël het
begin van zijn bediening aan verbind. De regeerperiode van Josia en zijn
plaatsing op de tijdsbalk kreeg aandacht in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 361-365.
De
profeet en priester Ezechiël zou een jaar later in het zesde jaar van de wegvoering
van koning Jojachin opnieuw een profetie te zien en te horen krijgen.
Ezechiël
8:1 Het geschiedde nu in het zesde jaar,
in de zesde maand, op den vijfden der maand, als ik in mijn huis zat, en de
oudsten van Juda voor mijn aangezicht zaten, dat de hand des Heeren HEEREN daar
over mij viel. (Statenvertaling)
De
zesde maand is de maand Adar of februari/maart volgens de westerse kalender.
Het is het jaar, de maand en de dag dat de heerlijkheid des HEEREN of de Shekinah zich uit de Tempel te
Jeruzalem via de oost poort terugtrok (Ezechiël 11:22-23). Weliswaar met de
belofte van een wederkomst (Ezechiël 11:17).
De
Heerlijkheid des HEEREN die sinds oktober 998 v. Chr. als een wolkkolom het
Heilige der heiligen in de Tempel van Salomo te Jeruzalem vervulde is in het
zesde jaar van de ballingschap van Jojachin vertrokken en is later in de herbouwde
Tempels nooit teruggekeerd. De Tempel van Salomo werd in 586 v. Chr. door de
Babyloniërs vernietigd en na de laatste wegvoering van de rest van het volk in
Babylonische ballingschap, was het land ontvolkt. In de nieuwe tempel die onder
leiding van Ezra en Nehemia door de teruggekeerde ballingen gebouwd werd keerde
de Heerlijkheid des HEEREN niet terug. De terugkeer van een rest van
Babylonische ballingen in 535 v. Chr. was ook niet de vervulling van de
profetie van Ezechiël 11:17-21 zoals hiervoor geciteerd. De geprofeteerde
terugkeer van Israël met als eindresultaat de terugkeer van de Heerlijkheid des
HEEREN is vandaag ook nog toekomst.
Ook in
de herbouwde tempel van Herodes de Grote ontbrak de Heerlijkheid des HEEREN.
Volgens de profeet Ezechiël keert de Heerlijkheid des HEEREN (Ezechiël 43:1 -5)
pas terug in de Tempel die ten tijde van het Messiaanse vrederijk noordelijk
van Jeruzalem voltooid zal worden (Ez. 37:27). Een voorspelt Vrederijk waar de
twaalf verstrooide stammen van Israël in het oude land der vaderen ooit hun
plaats zullen vinden (Ez. 37:25). In Ezechiël hoofdstuk 47 wordt beschreven hoe
er noordelijk van Jeruzalem in de Tempel een bron zal ontspringen. Zelfs de
oppervlakkige lezer moet inzien dat dit hoofdstuk niet in vervulling ging ten
tijde van Ezra en Nehemia met de tweede Tempel. De profetie over de tempelbeek
die noordelijk van Jeruzalem zal ontspringen en naar de Dode Zee zal vloeien
tart alle verbeelding. De profetie van Ezechiël leert dat als een gevolg van de
nieuwe rivier die zal uitmonden in de Dode Zee dit water uiteindelijk gezond
zal worden en in de toekomst een oostelijke zee zal vormen, waar vissers werkzaam
zullen zijn. Te En Gedi in Israël dat vandaag hoog in de bergen ligt neerziend
op de Dode Zee, zullen ooit in de toekomst vissers hun netten kunnen uitwerpen
(Kronieken van de koningen van Israël, 2017,blz.
147-167).
Ezechiël
47:10 Ook zal het geschieden, dat er vissers aan dezelve zullen staan, van En-gedi aan tot En-eglaim toe; daar
zullen plaatsen zijn tot uitspreiding der netten; haar vis zal naar zijn aard
wezen als de vis van de grote zee, zeer menigvuldig. (Statenvertaling)
De
profetie van Ezechiël wacht duidelijk nog op haar vervulling. Dit alles
allegoriseren wat het traditionele christendom doet en op de kerk van nu van
toepassing brengen vergt ware hermeneutische acrobatie.
Ezechiël
is een profeet die zijn profetieën aan de hand van de jaren van zijn
ballingschap dateerde en het bestuderen er van betekent een plezier voor wie
van chronologie, de ruggengraat van alle geschiedschrijving, houdt. Toen in 586
v. Chr. de Tempel te Jeruzalem door het leger van Nebukadnezar vernietigd werd
leek het met Gods handelen met Zijn verbondsvolk Israël afgelopen, maar vanaf
hoofdstuk 36 in het Bijbelboek Ezechiël lezen we echter volgend op de
oordeelsaankondigingen de belofte van het herstel van Israël, dat tot op
vandaag toekomst blijft. De terugkeer van de Joodse ballingen uit Babylon in
535 v. Chr. en de herbouw van de Tempel onder Perzische heerschappij wordt door
Ezechiël niet vermeld noch voorspelt. Zo ook de daarop volgende heerschappijen
door de Grieken en Romeinen. Geen woord schrijft de profeet over de wereldwijde
verstrooiing volgend op de tweede vernietiging van de Tempel te Jeruzalem door
de Romeinen in 70 AD, veertig jaar na de verwerping van de Messias bij Zijn
eerste komst als het Lam van God. De profeet Ezechiël maakt een tijdsprong met
voorbijzien aan de hierboven beschreven historische gebeurtenissen, naar een ook
heden alsnog toekomende tijd.
In het
37ste hoofdstuk van het Bijbelboek Ezechiël krijgen we een visioen
te zien over het herstel van Israël in twee fasen. Vooreerst kan een nationaal
herstel in het oude land der vaderen: Israël, herkend worden gevolgd door een
geestelijk herstel. Het volgende hoofdstuk 38 maakt duidelijk dat het
geestelijk herstel volgt na het verslaan van een verbond van volkeren die tegen
het nationaal herstelde Israël oprukken zullen, maar daar aan hun einde komen.
In het 38ste en 39ste hoofdstuk wordt de invasie
beschreven en de volkeren bij naam genoemd. En hier zijn we gearriveerd bij de
titel van ons artikel van deze week: Ik zal vuur werpen in Magog en onder hen die in gerustheid de kustlanden bewonen; en zij zullen weten, dat Ik de HERE ben. (Ezechiël
39:6 - NBG Vertaling 1951)
De
namen van de volken die Ezechiël (38:1-6) opgeeft die in de toekomst tegen het
herstelde Israël zullen oprukken vinden we met uitzondering van de Perzen, op
een landkaart van heden niet meer terug. Het vergt studie ter achterhaling
welke volken van heden door de profeet in de zesde eeuw v. Chr. bedoelt werden.
Een hulp is de Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus die in de eerste eeuw
van de christelijk-westerse jaartelling al de volken van zijn oudheid op een
wereldkaart van zijn tijd ondergebracht heeft. Magog blijkt hier het gebied van
de toenmalige Scythen te beslaan (Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek 1, hoofdstuk
VI. 1). Naar onze tijd getransponeerd beslaat dit gebied het zuiden van (Europees)
Rusland en een groot deel van Oekraïne. Men zou nu kunnen opwerpen of de
profeet misschien niet duidelijker geweest had kunnen zijn. Men moet echter
bedenken dat de profeet Ezechiël in de eerste plaats voor zijn tijdgenoten
schreef. Van ons vergt het zesentwintig eeuwen later alleen studie en goede wil
om een en ander te begrijpen. Dat de profeet in de eerste plaats voor zijn
tijdgenoten schreef en sprak zien we ook aan de beschrijving van het leger van
Gog, de grootvorst van Mesech en Tubal: paarden en ruiteren, die
altemaal volkomen wel gekleed zijn, een grote vergadering, met rondas en
schild, die altemaal zwaarden handelen. Een modern leger is vandaag anders
uitgerust.
De schrikbarende
Scythen waren overigens voor Ezechiël en zijn tijdgenoten geen onbekenden. In
621 v. Chr. waren ze vanuit hun woongebied in het verre noorden tegen
Klein-Azië opgerukt en waren rakelings langs de grenzen van het Juda van Koning
Josia tot aan de grens van Egypte opgerukt. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de Scythische invasie van
klein-Azië in de zevende eeuw voor Christus, blz. 371-373.
De Scythen worden als bevolkingsgroep ook
door de apostel Paulus in zijn brief aan de Colossenzen vermeld:
Colossenzen
3: 11
Waarin niet is Griek en Jood, besnijdenis en voorhuid, barbaar en Scyth, dienstknecht en vrije; maar
Christus is alles en in allen. (Statenvertaling)
De
wereld waar Paulus in werkzaam was het Romeinse Rijk, een rijk waar hij ook
burger van was. In Europa liepen de grenzen van dit rijk ongeveer langs de
stromen Rijn en Donau. In Klein-Azië was de grote rivier de Eufraat de
oostelijk grens. In Afrika overheerste men de gehele Middellandse Zee kust.
Barbaar en Scyth bevonden zich in de
tijd van Paulus ten noorden en ten noordoosten van de rivieren Donau en Rijn in
Europa.
Magog
was volgens de volkenlijst van het Bijbelboek Genesis een zoon van Jafeth, één
van de drie zonen van Noach.
Genesis
10:1 Dit nu zijn de geboorten van Noachs
zonen: Sem, Cham, en Jafeth; en hun
werden zonen geboren na den vloed. 2 De zonen van Jafeth zijn: Gomer, en Magog, en Madai, en Javan, en Tubal, en
Mesech, en Thiras. 3 En de zonen van Gomer zijn: Askenaz, en Rifath, en
Togarma. 4 En de zonen van Javan zijn: Elisa, en Tarsis; de Chittieten en
Dodanieten. 5 Van dezen zijn verdeeld de
eilanden der volken in hun landschappen, elk naar zijn spraak, naar hun
huisgezinnen, onder hun volken. (Statenvertaling)
De
nakomelingen van Jafeth hebben zich volgens Genesis in de kustlanden of de
eilanden der volken gevestigd. De kustlanden waren voor de Israëlieten de
landen aan de overzijde van hun Middellandse Zeekust.
De
plaatsing van de Genesis-volken op de landkaart van zijn tijd door Flavius
Josephus is sinds de vierde eeuw na Christus aan correctie toe. De landen en
volken in Centraal- en West-Europa vandaag vinden namelijk hun oorsprong in de
Germaanse volksverhuizingen die rond 370 v. Chr. op gang kwam. Het Romeinse
Rijk werd als een gevolg van de invasie van de vele Germaanse volken
weggevaagd. Bekende namen van Germaanse volken zijn de Franken, Angelen,
Saksen, Vandalen, Goten en anderen. Autochtone Vlamingen, Brabanders en
Limburgers vandaag in Laag-België vinden hun oorsprong bij de Salische Franken.
Op de
bijgevoegde kaart uit een voortreffelijke Duitse geschiedenisatlas zien we hoe
de Germaanse volken als een ware overstroming het West-Romeinse Rijk overspoeld
hebben. Het ongewone einde van het Romeinse Rijk had de profeet Daniël ten tijde van de Babylonische Ballingschap al
voorspelt. De profeet had toen al als vooraf geschreven geschiedenis de wereldrijken
voorspelt die ooit over Jeruzalem en de Tempelberg zouden heersen (Daniël
hoofdstukken 2 en 7). Het eerste rijk was dat van Babylon, het tweede rijk waren
de Meden en de Perzen, het derde rijk was het Griekse en het vierde rijk was
dat van Rome. Dat vierde rijk zou twee fases kennen. Een historische eerste
fase die onderging als een gevolg van de Germaanse volksverhuizingen zoals de
profeet Daniël het schilderde:
Daniël
9:26 En na die twee en zestig weken zal de
Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hem zelven zijn; en een volk des vorsten, hetwelk komen
zal, zal de stad en het heiligdom
verderven, en zijn einde zal
zijn met een overstromenden vloed,
en tot het einde toe zal er krijg zijn, en vastelijk besloten verwoestingen.
(Statenvertaling)
In 30
AD werd de Messias uitgeroeid en veertig jaar later in 70 AD volgde het oordeel
toen de Romeinse legioenen van Titus de stad Jeruzalem en de Tempel met de
grond gelijk maakten, gevolgd door een wereldwijde verstrooiing van de Joden.
De
tweede en laatste fase van het Romeinse Rijk is vandaag nog toekomst. De
profeet Daniël (2:40-44) beschrijft het Romeinse Rijk van de toekomst als een
gedeeld koninkrijk in een verbond van tien koningen. In de dagen van de tien
koningen (Daniël 2:44) zal de God des hemels een Koninkrijk verwekken, dat in
der eeuwigheid niet zal verstoord worden; en dat Koninkrijk zal aan geen ander
volk overgelaten worden; het zal al die koninkrijken vermalen, en te niet doen,
maar zelf zal het in alle eeuwigheid bestaan.
Het
laatste rijk dat voorafgaat aan het Messiaanse Vrederijk zal eveneens ondergaan
zoals met zijn voorganger vanaf 370 AD geschiedde. Een nooit eerder
geziene migratiegolf van volkeren zal van Godswege over het nieuwe Romeinse
Rijk van de toekomst als een overstroming zijn werk doen. Als kaf van de
dorsvloeren des zomers (Daniël 2:35) zal de wind het laatste koninkrijk
wegnemen.
En hier
zijn we weer bij de titel van het artikel van deze week beland: Ik zal een vuur
zenden in Magog, en onder degenen,
die in de eilanden zeker wonen; en
zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben.
Diegenen
die beschreven worden als wonende in zekerheid of gerustheid in de kustlanden
worden elders door de profeet Ezechiël (38:13) beschreven als: de kooplieden
van Tarsis en alle hun jonge leeuwen. De NBG-Vertaling uit 1951 heeft het
vertaald als: de handelaars en al de machtigen van Tarsis.
Tarsis,
hebben we gezien in het eerder geciteerde Bijbelgedeelte uit Genesis 10:1-5,
was een zoon van Javan, een zoon van Jafeth, een zoon van Noach.
De naam
Tarsis komen we in de Bijbel enkele malen tegen zoals bijvoorbeeld in het
tweede Psalmenboek:
Psalm
72:10 De koningen van Tharsis en de
eilanden zullen geschenken aanbrengen; de koningen van Scheba en Seba
zullen vereringen toevoeren. (Statenvertaling)
Psalm
72 heeft het over een meervoud van koningen ten tijde van Salomo die hun
oorsprong in Tarsis in de kustlanden hadden. Een andere plaats in de Bijbel die
Tarsis aan de overzijde van de Middellandse Zeekust ten opzichte van Israël
plaatst is de profeet Jesaja:
Jesaja
66:19 En Ik zal een teken aan hen zetten, en uit hen, die het ontkomen zullen
zijn, zal Ik zenden tot de heidenen naar Tarsis,
Pul, en Lud, de boogschutters, naar Tubal en Javan, tot de ver gelegen eilanden, die Mijn gerucht niet gehoord, noch
Mijn heerlijkheid gezien hebben; en zij zullen Mijn heerlijkheid onder de
heidenen verkondigen. (Statenvertaling)
In dit
Bijbelgedeelte krijgt Tarsis en de kustlanden de betekenis van het verre westen
ten opzichte van Israël.
De
kooplieden van Tarsis ten tijde van het alsnog toekomstige Romeinse Rijk dat
voorafgaat aan het Messiaanse Vrederijk en het herstel van alle dingen,
plaatsen we aldus op de landkaart in het westelijk gebied van het historische
West-Romeinse Rijk. Magog plaatsen we op de hedendaagse landkaart in Europa ten
noordoosten van het historische Romeinse Rijk. In tegenstelling met het
historische Romeinse Rijk dat zich over vele eeuwen ontwikkeld heeft zal het toekomstige
nieuwe Romeinse Rijk slechts gedurende een korte periode van zeven jaar zijn
ding kunnen doen. Zeven jaar is de duur van de oordeelsperiode die ooit op een
niet berekenbaar tijdstip in de toekomst, over de wereld zal komen. Eerder
schreef ik op dit blog op 28.06.2017
een artikel over de chronologie van de Apocalyps. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1498428000&stopdatum=1499032800
Tijdens
de zevenjarige oordeelsperiode wordt het land Magog volgens het Bijbelboek Ezechiël
39:6 geoordeeld waarbij tegelijkertijd de handelaars en al de machtigen van
Tarsis getroffen zullen worden. Hun bijzondere overtreding wordt beschreven
als: een wonen in gerustheid. Dit lijkt op het eerste gezicht onschuldig maar
in het licht van Ezechiël hoofdstuk 16:49 blijkt het niet onschuldig:
Ezechiël
16:49 Zie, dit was de ongerechtigheid
van uw zuster Sodom: in trots,
overdaad en zorgeloze rust leefde
zij met haar dochters zonder de ellendige en de arme te ondersteunen. (NBG
Vertaling 1951)
De afbeelding hierboven komt uit mijn boek De
Nieuwe Orde in opkomst uit 1985 dat met vijfduizend verkochte boeken in het
Nederlandse taalgebied toen een bestseller was. De landkaart in kwestie was een
poging om één en ander uit het profetisch Woord aanschouwelijk uit te beelden,
wat altijd een moeilijke opdracht blijft. Een toekomstig samengaan van vijf
landen uit het Oost-Romeinse Rijk met vijf landen van het West-Romeinse Rijk
lijkt ook vandaag nog veraf en een utopie. Mijn boek leek bovendien na de val
van de Berlijnse muur in 1989 en de implosie van de Sovjet-Unie in 1991,
achterhaald. Inmiddels is het (uitverkochte) boek sinds 2004 met het optreden
van de Russische federatie buiten haar grenzen opnieuw actueel geworden. Mijn
eerdere identificatie van Magog met Rusland blijft staande.
Het
nieuwe Romeinse Rijk van de eindtijd zal aanvankelijk de machtigste en rijkste federatie
ooit van landen ter wereld worden. Net zoals ten tijde van Sodom en Gomorra zal
het echter hun trots, overdaad en zorgeloze rust zonder de ellendige en de arme
te ondersteunen, dat op termijn hun oordeel zal betekenen.
Het
toekomstige oordeel over Magog dat we vandaag met Rusland identificeren zal
voorafgaan aan het einde van het nieuwe Romeinse Rijk (zie de link van
28.06.2017 op dit blog). Het Russische Rijk ontstond in de negende eeuw na
Christus en werd gesticht door Scandinaviërs. Omstreeks 825 AD vestigden de
Scandinaviërs die zich Roes noemden, een onafhankelijk Rijk in het gebied van
de Chazaren, met wie ze zich eerder al verbonden hadden. Van de Chazaren
trachtten zij de internationale handel op Byzantium en Arabië over te nemen.
Het zogenaamde Rijk van Kiev werd rond 880 gesticht en werd de heerschappij van
de Roes in het gebied daarop onomkeerbaar. Tegen de tiende eeuw aan
beheersten zij een gebied van de Donaumonding tot aan de Wolgamonding. In het
noorden en noordoosten breidden de Russen hun gebied uit tot aan de Witte Zee,
de Poolzee en het Oeralgebergte. Dit was de toestand tot aan de Middeleeuwen.
In de tweede helft van de vijftiende eeuw zou Rusland onder leiding van Iwan de
Verschrikkelijke zich enorm uitbreiden. De Mongoolse heerschappij werd
definitief gebroken en uiteindelijk zou Rusland zich in Azië tot aan de Japanse
Zee, uitbreiden.
Onder de regering van Iwan de Grote (1533/1584) die zich als Tsaar (Sar-keizer-koning)
liet aanspreken begon voor Rusland een nieuwe periode in de geschiedenis. Een
andere bekende tsaar is Peter de Grote (1689/1725) die op alle mogelijke
manieren trachtte westerse gewoonten en instellingen in Rusland te vestigen.
Peter de Grote liet de stad Sint Petersburg bouwen en vestigde de Russische
macht aan de Baltische Zee. De Romanow s zouden als tsaren over Rusland
heersen tot aan de communistische revolutie in 1917. Het communisme zou Rusland
daarop voor een periode van meer dan zeventig jaar in een chaos aller aard
onderdompelen.
Het
wereldgebeuren ontwikkelt zich volgens modellen en profetische lijnen in de
Bijbel, Huib Verweij.
Dertig verifieerbare historische Jubeljaren zitten er
op de tijdsbalk voor het oude Israël vanaf de inname van het land Kanaän in de
vijftiende eeuw voor Christus tot aan het openbaar worden van de Messias.
Het gebod op het Jubeljaar was een belangrijk
onderdeel van de Tien Woorden van de HEERE God dat met Sjavoeot (Pinksteren)
vijftig dagen na de Exodus op een sabbatdag aan de Israëlieten gegeven werd.
Het doel van het Jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijk individueel
verlies van land en andere bezittingen aan het einde van een zeven maal
zevenjarige sabbatjaarcyclus en met Jom Kippoer in het negenenveertigste jaar
te herstellen via een Losser aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. De
toepassing van de wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van
onfortuinlijke. Door middel van de Tien Woorden en in het bijzonder van de Wet
op het Jubeljaar zou in het Beloofde Land de ideale maatschappij werkelijkheid
worden en dit in contrast met de buurvolken die in de lijn van de tegenstander
van het eerste uur Nimrod sindsdien een samenleving op basis van slavernij en
uitbuiting kenden. Het negeren van het Jubeljaargebod door de Israëlieten hield
de voorzegde zware straf van de verwijdering uit het Beloofde Land in.
Diegene die in de oudheid de onfortuinlijke in het
Jubeljaar in zijn of haar bezit herstelde werd de Goël of Losser genoemd. In
geestelijk opzicht is de wet op het Jubeljaar een gelijkenis, een beeld van de
Messias die bij Zijn komst alles herstellen zou. Het is dan ook niet
verwonderlijk dat het openbaar worden van de Messias bij de aanvang van het
dertigste Jubeljaar geschiedde. Bij zijn tweede komst zal Hij volgens de
profeet Jesaja hoofdstuk 61 dan ook een Jubeljaar uitroepen en alles definitief
herstellen.
De profeet Micha en het TIJDS-DAL in de heilsgeschiedenis
Micha 5:1
En gij, Bethlehem
Efrata, al zijt gij klein onder de geslachten van Juda, uit u zal Mij voortkomen die een
heerser zal zijn over Israël en wiens oorsprong is van ouds, van de dagen der
eeuwigheid. 2 Daarom zal Hij hen prijsgeven tot de tijd, dat zij die baren zal, gebaard heeft.( Tijdskloof)
Dan zal het overblijfsel
zijner broederen terugkeren met de Israëlieten. 3 Dan zal Hij staan en hen weiden in de
kracht des HEREN, in de majesteit van de naam des HEREN, zijns Gods; en zij
zullen rustig wonen, want nu zal Hij groot zijn tot aan de einden der aarde, 4
en Hij zal vrede zijn. (NBG Vertaling 1951)
De naam
van de profeet Micha is een verkorte vorm van de naam Michajah wat betekent: Hij
die is als de HEERE". De profeet Micha trad op in dagen van de koningen
van Juda: Jotham, Achaz en Jehizkia. Op de tijdsbalk zitten we voor deze
koningen in de jaren van 754 tot 694 v. Chr. Dat maakt van de profeet Micha een
tijdgenoot van de profeet Jesaja. De bediening van Jesaja begon al eerder in de
dagen van koning Uzzia van Juda in het jaar 776 v. Chr. het jaar van de moeder
alles verwoestingen.
Jesaja
1:1 Het gezicht van Jesaja, de zoon van Amoz, dat
hij heeft gezien over Juda en Jeruzalem in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en Jehizkia, koningen van Juda.
In het
eerste hoofdstuk van het Bijbelboek Micha lijkt het dat Micha (1:2-4) zijn
bediening ook begon ten tijde van een meganatuurcatastrofe. Het is mogelijk dat
hier dezelfde ramp beschreven wordt als ten tijde van de aardbeving van Uzzia.
Diezelfde dag werd Uzzia door melaatsheid getroffen, in quarantaine geplaatst
en nam zijn zoon Jotham van die dag aan de staatszaken waar.
Aangezien
Micha een tijdgenoot van Jesaja was vinden we dezelfde oordeelsaankondigingen
bij beide profeten, wat niet onlogisch is gezien de ernst van de
waarschuwingen. In Micha hoofdstuk 1:6 voorspelde de profeet de val van Samaria
dat in 717 v. Chr. een feit werd.
Met het
artikel van deze week wil ik een bijzonder chronologisch onderdeel van de
profeet Micha behandelen. De tijdskloof
namelijk, het tijds-dal, dat er bestaat tussen vers 2b en vers 3 van hoofdstuk
vijf.
De
profetie van Micha over de geboorteplaats van de Messias of Christus is
wereldwijd bekend vanwege het Kerst-gebeuren. Het gehucht Bethlehem is de
plaats waar de Heiland in het jaar vijf voor Christus in de vijfde maand Ab
(juli/augustus) geboren werd. Toen de Magi uit het Oosten aan het hof van
Herodes de Grote navraag deden naar de geboorte van de Koning der Joden werd op
bevel van Herodes de Joodse Schriftgeleerden er bij gehaald die daarop aan
Herodes de Boekrol van de profeet Micha citeerden zoals vermeld in Matteüs 2:1-6.
Hierna het Bijbelcitaat volgens de Statenvertaling:
Micha 5:1
En gij, Bethlehem Efratha! zijt gij klein om te
wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen, Die een
Heerser zal zijn in Israël, en Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der
eeuwigheid.
Het is de
Messias/ Gezalfde/ Christus, de Zoon van God, de HEERE God zelf, die mens werd
en het kleinste dorp van Juda uitkoos voor Zijn geboorte in de wereld.
De
voorzegging van de profeet Micha was nochtans een oordeel-aankondiging voor
zijn tijdgenoten. Het volk van Juda dat zijn eigen weg ging zou in ballingschap
naar Babylon weggevoerd worden. Zij zouden prijs gegeven worden:
Micha 4:10 Krimp ineen en schreeuw het uit, dochter Sions, als een
barende; want thans zult gij uittrekken uit de stad en verblijven op het veld, en
gij zult naar Babel komen. Daar zult gij bevrijd worden; daar zal de HERE u
verlossen uit de macht van uw vijanden.
Micha 5: 2 Daarom zal Hij hen prijsgeventot de tijd,
dat zij die baren zal, gebaard heeft.
De
profeet Micha verwittigde het volk dat zij door God prijsgegeven zouden worden tot de tijd, dat zij die baren zal,
gebaard heeft. Dit is in de geschiedenis van Israël letterlijk uitgekomen. Na de
val van Babylon in 539 v. Chr. namen de Meden en de Perzen de heerschappij
over, gevolgd door de Grieken en daarna vanaf 63 v. Chr. door de Romeinen. In
het jaar 70 AD, veertig jaar na de verwerping van de Messias werd Jeruzalem en
de Tempel door de Romeinen werd de grond gelijk gemaakt.
Micha 3:12
Daarom zal om uwentwil Sion als een akker worden
omgeploegd, en Jeruzalem zal worden tot steenhopen, ja de tempelberg tot
woudhoogten.
Er
waren in de lange periode van de Babylonische Ballingschap (605/535 v. Chr.) af
tot aan de Romeinse periode (63 v. Chr.) enkele lichtpuntjes zoals de terugkeer
van een overblijfsel uit de ballingschap, de herbouw van de tempel onder Ezra
en Nehemia tijdens de Perzische heerschappij. Maar het koningschap was
verdwenen. Wat bleef was de belofte van het herstel. Voor een gelovig
overblijfsel van Israël (Lucas 2:25) was het nu wachten op degene die baren zou, op de geboorte
van de Gezalfde, de Koning der koningen.
De
profeet Jesaja had degene die baren zou eveneens voorspeld:
Jesaja
7: 14
Daarom zal de Here zelf u een teken geven: Zie, de
jonkvrouw zal zwanger worden en een zoon baren; en zij zal hem de naam Immanuël
geven.
In het
Nieuwe Testament wordt deze profetie vervuld in Maria van het huis van David.
Zie Lucas 1:26-38 en Matteüs 1;18-25
De
profeet Jesaja geeft twee verschillende facetten van de verwachte Heerser door:
een Heerser namelijk maar tegelijkertijd ook een Knecht. De Knechtgestalte
wordt in het bijzonder in hoofdstuk 53 beschreven.
Jesaja
53:1 Wie gelooft, wat wij gehoord hebben, en aan
wie is de arm des HEREN geopenbaard? 2 Want als een loot schoot hij op voor zijn
aangezicht, en als een wortel uit dorre aarde; hij had gestalte noch luister, dat wij hem zouden hebben aangezien,
noch gedaante, dat wij hem zouden hebben begeerd. 3 Hij was veracht en van
mensen verlaten, een man van smarten en vertrouwd met ziekte, ja, als iemand,
voor wie men het gelaat verbergt; hij was veracht en wij hebben hem niet
geacht. 4 Nochtans, onze ziekten heeft hij op zich genomen, en onze smarten
gedragen; wij echter hielden hem voor een geplaagde, een door God geslagene en
verdrukte. 5 Maar om onze overtredingen
werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de
vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden.
6 Wij allen dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg,
maar de HERE heeft ons aller ongerechtigheid op hem doen neerkomen. 7 Hij werd
mishandeld, maar hij liet zich verdrukken en deed zijn mond niet open; als
een lam dat ter slachting geleid wordt, en als een schaap dat stom is voor
zijn scheerders, zo deed hij zijn mond niet open.
Maar nu
verder met de profetie van Micha. Ik herhaal gemakkelijks halve het
Bijbelcitaat:
Micha 5:1
En gij, Bethlehem Efrata, al zijt gij klein onder de geslachten van Juda, uit u
zal Mij voortkomen die een heerser zal zijn over Israël en wiens oorsprong is
van ouds, van de dagen der eeuwigheid. 2 Daarom
zal Hij hen prijsgeven tot de tijd, dat zij die baren zal, gebaard heeft.
( Het
prijsgeven besloeg een tijdsperiode die begon in 586 v. Chr. en eindigde in het
jaar van de geboorte van de Messias in 5 v. Chr. Een totaal van 581 jaar)
Dan zal het overblijfsel zijner broederen terugkeren
met de Israëlieten. 3 Dan zal Hij staan
en hen weiden in de kracht des HEREN, in de majesteit van de naam des HEREN,
zijns Gods; en zij zullen rustig wonen,
want nu zal Hij groot zijn tot aan de einden der aarde, 4 en Hij zal vrede zijn.
Het
profetisch Bijbelgedeelte van vers 2b en verder bleef bij het afwijzen van
Jezus van Nazareth als de Messias onvervuld
en als een gevolg werd het herstel van alle dingen uitgesteld. Er zou ten tijde van de eerste komst van de Messias
geen overblijfsel van Israël zijn dat kon terugkeren naar het Beloofde Land,
gevolgd door een rustig wonen in het Vrederijk. Zie het artikel op dit blog van
12.01.2018: de chronologie van het
Johannes-evangelie, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1515366000&stopdatum=1515970800
De
belofte van een derde herstel van het koningschap van Israël van de profeten
zoals van o.a. Micha werd echter alleen uitgesteld en niet afgelast zoals het gevestigde
christendom leert. De Joden die in 70 AD in een wereldwijde diaspora terecht
kwamen, zijn in de volken-zee bewaard gebleven (wat in wezen wonderlijk is),
zij het dikwijls onder zware verdrukking. Sinds 1948 kennen we een nationaal
herstel in het oude land der vaderen: Israël. Een nationaal herstel dat onder druk
gehandhaafd wordt. De belofte van de profeet Micha: en zij zullen rustig
wonen, want nu zal Hij groot zijn tot aan de einden der aarde, 4 en Hij zal
vrede zijn., ligt nog ver weg. Hier gelden namelijk wetmatigheden waaraan
voldaan moet worden.
Onder degenen
in het christendom die op basis van de profetische Boeken van de Bijbel een
derde herstel van Israël verwachten is de vestiging van de seculiere staat
Israël in mei 1948 het grote teken dat de wederkomst van de Messias nabij
gekomen is. Ook als dit geprofeteerde geestelijke herstel van Israël inmiddels
al zeventig jaar op zich laat wachten.
Het
christendom: de Rooms-Katholieke kerk, de Orthodoxe kerken, de vele
Protestantse kerken en de sekten, zitten op de tijdsbalk chronologisch gezien
in een tijds-dal de tussentijd. De tijd tussen de verwerping van Israël en de
weder aanneming van hen. Dit christendom is gesticht door de oudste kerkvaders,
de bisschoppen en in zijn staatkundige dimensies door Constantijn de Grote. Een
vergelijking maken met de gemeente of kerk van het eerste uur is pijnlijk. Wanneer
we bijvoorbeeld het laatste hoofdstuk van de Romeinenbrief van Paulus
aandachtig lezen dan zien we hoe het er in de eerste gemeenten in de stad Rome circa
50/60 AD aan toe ging. Na de leerstellige vijftien hoofdstukken van de
Romeinenbrief volgt een hoofdstuk met persoonlijke mededelingen van Paulus
gericht aan verschillende individuen, zowel mannen als vrouwen wat een goed
beeld geeft van de Gemeente van het eerste uur. Vrouwen blijken bijvoorbeeld zonder
discriminatie een belangrijke rol in de Ekklesia of Gemeente gespeeld te
hebben. De eerste persoon die Paulus (16:1-2) aanbeveelt is de genaamde Febe,
een vrouw die de functie van Diakonon in de Gemeente uitoefende en zij diende
volgens Paulus door de Christen-Romeinen behandelt te worden gelijk het de
heiligen betaamde. Dit staat onmiddellijk haaks op de minderwaardige rol van de
vrouw daarna in het gevestigde christendom sinds Constantijn de Grote. Het
volgende dat opvalt is dat de Ekklesia van het eerste uur het zonder
kerkgebouwen, tempels of kathedralen deed. In de plaats daarvan bestonden er meerdere
zogenaamde huisgemeenten in Rome (16:3-4, 10, 11, 16). De mensen van het eerste
uur kwamen samen bij elkaar thuis en braken brood en dronken een beker wijn ter
nagedachtenis van hun Heiland Jezus Christus, wiens wederkomst zij spoedig
verwachtten. Zij spraken elkaar aan als broer en/of zus en dit in ongeveinsde liefde
tot elkaar, gedragen en verbonden door de Liefde van de opgestane Heer en
Heiland Jezus Christus die in afwachting van Zijn wederkomst hun de Trooster
gegeven had: de Heilige Geest van God de Vader.
De
beschrijving van de heiden-christenen van het eerste uur te Rome is in lijn met
de bekende boodschap van Paulus te Athene waar hij eerder de gelegenheid kreeg op
de Areopagus zijn evangelie aan de aldaar verzamelde Griekse wijsgeren door te geven:
Handelingen
17:24 De God, Die de wereld gemaakt heeft en alles wat daarin is; Deze, zijnde
een Heere des hemels en der aarde, woont
niet in tempelen met handen gemaakt; 25 En wordt ook van mensenhanden niet
gediend, als iets behoevende, alzo Hij Zelf allen het leven, en den adem,
en alle dingen geeft; 26 En heeft uit een bloede het ganse geslacht der mensen
gemaakt, om op den gehelen aardbodem te wonen, bescheiden hebbende de tijden te voren geordineerd, en de
bepalingen van hun woning; 27 Opdat zij den Heere zouden zoeken, of zij Hem
immers tasten en vinden mochten; hoewel Hij niet verre is van een iegelijk van
ons. 28 Want in Hem leven wij, en bewegen ons, en zijn wij; gelijk ook enigen
van uw poeten gezegd hebben: Want wij zijn ook Zijn geslacht. 29 Wij dan,
zijnde Gods geslacht, moeten niet menen, dat de Godheid goud, of zilver, of
steen gelijk zij, welke door mensenkunst en bedenking gesneden zijn. 30 God
dan, de tijden der onwetendheid
overzien hebbende, verkondigt nu allen mensen alom, dat zij zich bekeren. 31
Daarom dat Hij een dag gesteld heeft, op welken Hij den aardbodem
rechtvaardiglijk zal oordelen, door een
Man, Dien Hij daartoe geordineerd heeft, verzekering daarvan doende aan
allen, dewijl Hij Hem uit de doden
opgewekt heeft. (Statenvertaling)
De
boodschap van Paulus is duidelijk. De christenen van het eerste uur wisten dat
de Schepper niet in tempels woonde en niet door mensenhanden gediend kon
worden, wat een bijzonder (mannelijk) priesterschap met zogenaamde sacramenten
overbodig maakte en uitsloot. Alleen het geloof als een gave van God was van
belang.
De
tijden der onwetendheid waren voor de niet-Joden voorbij. Paulus was de
uitverkoren apostel tot het brengen van het evangelie naar de heidenwereld.
Zijn boodschap was tot dan toe een verborgenheid geweest, was aan geen enkele
profeet van het Oude Testament ooit geopenbaard geweest.
Romeinen
16:25 Hem nu, Die machtig is
u te bevestigen, naar mijn Evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de
openbaring der verborgenheid, die van de tijden der eeuwen verzwegen is geweest; 26 Maar nu geopenbaard is, en door de profetische Schriften, naar het
bevel des eeuwigen Gods, tot gehoorzaamheid des geloofs, onder al de heidenen bekend is gemaakt; 27
Den zelven alleen wijzen God zij door Jezus Christus de heerlijkheid in der
eeuwigheid. Amen. (Statenvertaling)
Het
scharnierpunt in de tijd van twee bedelingen (Galaten 4:24) was de afwijzing
van Paulus door de Joden in Rome. Het Bijbelboek Handelingen sluit deze
geschiedenis af met hoofdstuk 28:17-28, met de voormannen der Joden te Rome die
de boodschap van Paulus afwijzen en de oordeelsprofetie van de profeet Jesaja (6:9-10)
over zich halen. Het is na de afwijzing van Israël dat Paulus zijn Efeze-brief
schrijft en aan alle dan bestaande gemeenten bekendmaakt.
Tijdens
de historische periode van het Bijbelboek Handelingen vanaf de Opstanding van
Christus en Zijn Hemelvaart, gevolgd door Pinksteren en de uitstorting van de
beloofde Heilige Geest, de andere Trooster, te Jeruzalem over de daar
verzamelde discipelen zowel mannen als vrouwen honderdtwintig in totaal,
worden de Joden alsnog meerdere keren opgeroepen het Heil, de Verlossing in
Christus te aanvaarden. Zie Handelingen 2:14-40, 3:12-26, 7:1-60. De
chronologie van deze geschiedenis op de tijdsbalk heb ik al eens eerder op dit
blog behandelt. Zie het artikel van 25.01.2016:
De datering van Paulus ontmoeting met de opgestane Christus, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1453676400&stopdatum=1454281200
De
roeping van Paulus als bijzondere apostel voor de niet-Joden of heidenen
dateren we in het najaar van 30 AD. Paulus begint vanaf hier voor geruime tijd (Galaten
2:1) aan zijn bediening zonder contact met de Joodse christenen, de eerste
Gemeente te Jeruzalem. Terwijl Paulus wiens naam door de Heer Jezus Christus van
Saulus naar Paulus gewijzigd was, zijn missie naar de heidenen uitvoert wordt
in Judea Petrus naar Caesarea, het machtscentrum van de Romeinse bezettende
macht in Judea, naar het huis van de niet-Jood Cornelius geleidt.
Handelingen
10:1 En er was te Caesarea iemand, genaamd
Cornelius, een hoofdman van de
zogenaamde Italiaanse afdeling, 2 een godvruchtig man, een vereerder van
God met zijn gehele huis, die vele aalmoezen aan het volk gaf en geregeld tot
God bad.
Wat is
hier aan de hand? In dezelfde tijdsperiode dat Paulus zijn bijzondere bediening
naar de heidenen uitvoert, wordt Petrus, de apostel voor de Joden (Galaten
2:7-8) eveneens naar het huis van een heiden geleidt: de Centurion Cornelius
van de Italiaanse afdeling. Dit toont volgens mijn mening aan hoe reëel het
aanbod aan de Joden was, om alsnog met Sjavoeot of Pinksteren op 28 mei 30 AD
de Heer Jezus Christus te aanvaarden en het beloofde Vrederijk met het herstel
van alle dingen te laten aanvangen. Indien Israël positief op dit aanbod was
ingegaan zouden alle profetieën aangaande de komst van de Messias versneld
uitgekomen zijn. In dit mogelijk scenario zou ook toen al een overblijfsel van
de volken het vrederijk binnengaan.
Dat Cornelius
van de Italiaanse afdeling te Caesarea geroepen werd is ook geen toeval maar de
vervulling van een zeer oude profetie die ooit Noach na de Grote Vloed over
zijn drie zonen uitsprak.
Genesis
9:26 Voorts zeide hij: Gezegend zij de HEERE, de God van Sem; en Kanaän zij
hem een knecht! 27 God breide Jafeth uit,
en hij wone in Sems tenten! en
Kanaän zij hem een knecht! (Statenvertaling)
Jafeth
en zijn nakomelingen zijn na de
spraakverwarring vooral in Europa terechtgekomen. De autochtone volken van
Europa gaan terug tot hun stamvader Jafeth. Ook de Italianen die in Handelingen
10:1 genoemd worden gaan terug tot Jafeth. In de lijn van Sem zitten de
aartsvaders en is de Messias voortgekomen. Het beloofde wonen in de tenten van
Sem door Jafeth kan verklaard worden in de voorrang op de genade die in de
geslachtslijn van Sem zit.
Ook de
roeping van Paulus om te Troje vanuit Klein-Azië naar Europa over te steken kan
verklaard worden als een vervulling van de profetie van Noach aangaande Jafeth
(Handelingen 16:9)
Het
hierna volgende Bijbelcitaat van de profeet Hosea verklaart in een notendop hoe
het allemaal in de toekomst in zijn werk zal gaan.
Micha
5:15b.. Ik zal heengaan, Ik wil wederkeren naar mijn plaats, totdat zij zich schuldig gevoelen en mijn
aangezicht zoeken; wanneer het hun bang te moede is, zullen zij verlangend naar
Mij uitzien. 6:1 Komt, laat ons
wederkeren tot de HERE! Want Hij heeft verscheurd, en zal ons helen; Hij heeft
geslagen, en zal ons verbinden. 2 Hij zal ons na twee dagen doen herleven,
ten derden dage zal Hij ons oprichten, en wij zullen leven voor zijn
aangezicht. 3 Ja, wij willen de HERE kennen, ernaar jagen Hem te kennen. Zo
zeker als de dagenraad is zijn opgang. Dan komt Hij tot ons als de regen, als
de late regen, die het land besproeit. (NBG Vertaling 1951)
De verklaring
van dit Bijbelcitaat zou de volgende kunnen zijn: in vers 15b wordt de
Hemelvaart van de Messias in 30 AD beschreven: Ik zal heengaan, Ik wil
wederkeren naar mijn plaats. Het woord: totdat slaat op de tijdskloof van
inmiddels al 1988 jaar. Wanneer het hun bang te moede is, slaat op een
komende verdrukking waaruit zij op God zullen roepen. Hoofdstuk 6:1 leert de
collectieve bekering op één dag van een rest van Israël. En volgens vers 2 is
er onder de rest van Israël dan een kennen, een weten van wat er twee dagen of
tweeduizend jaar eerder in het jaar 30 AD gebeurd is en beseft men vanaf dat
ogenblik dat de derde dag van de wederoprichting aller dingen nabij is.
Dan pas
zal ook de profetie van Joël haar volledige vervulling kennen:
Joël 2:28
Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal
uitstorten op al wat leeft, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw
ouden zullen dromen dromen; uw jongelingen zullen gezichten zien. 29 Ook op de
dienstknechten en op de dienstmaagden zal Ik in die dagen mijn Geest uitstorten. 30 Ik zal wonderen geven in de
hemel en op de aarde, bloed en vuur en rookzuilen. 31 De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voordat
de grote en geduchte dag des HEREN komt. 32 En het zal geschieden, dat
ieder die de naam des HEREN aanroept, behouden zal worden, want op de berg Sion
en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de HERE gezegd heeft; en tot de
ontkomenen zullen zij behoren, die de HERE zal roepen. (NBG 1951 vertaling)
De
geciteerde profetie van Joël kent haar vervulling op het einde van de Bijbelse
eindtijdperiode. Al de profetische Bijbelcitaten van dit artikel hebben trouwens
betrekking op de eindtijdperiode met een duur van zeven jaar. Deze periode is bovendien
verdeeld in twee schijven van 3 ½ jaar. De Grote Verdrukking of Jacob s
benauwdheid vangt aan in de helft van de zevenjarige eindtijdperiode.
Joël 3:1
Want zie, in
die dagen en te dien tijde, wanneer
Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en van Jeruzalem, 2 zal Ik alle volken verzamelen en afvoeren naar
het dal van Josafat, en Ik zal aldaar met hen in het gericht treden (NBG
1951 vertaling)
Het hierna
volgende citaat is geen Utopia, maar een in de Bijbel beloofd Vrederijk dat
werkelijkheid zal worden bij de komst van de Messias.
Micha 4:1 En het zal geschieden in het
laatste der dagen: dan zal de berg van het huis des HEREN vaststaan als de
hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen. En volkeren
zullen derwaarts heenstromen, 2 en vele natiën zullen optrekken en zeggen:
Komt, laten wij opgaan naar de berg des HEREN, naar het huis van de God Jakobs,
opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en des
HEREN woord uit Jeruzalem. 3 En Hij zal richten tussen vele volkeren en
rechtspreken over machtige natiën tot in verre landen. Dan zullen zij hun
zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen; geen volk zal tegen een ander volk het
zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren. 4 Maar zij zullen
zitten, een ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgeboom, zonder dat
iemand hen opschrikt; want de mond van de HERE der heerscharen heeft het
gesproken.
Dan pas
zal de profetie van Micha hoofdstuk 5, waar we momenteel een tijdskloof van
2700 jaar in herkennen, volledig in vervulling gaan. De lange tijdskloof wordt
door de profeet Hosea duidelijk weergegeven:
Hosea
3:4 Want vele dagen zullen de Israëlieten blijven
zitten zonder koning en zonder vorst, zonder offer en zonder gewijde steen,
zonder efod of terafim. 5 Daarna zullen de Israëlieten zich bekeren, en de
HERE, hun God, zoeken, en David, hun koning, en bevende komen tot de HERE en
tot zijn heil in de dagen der toekomst.
Maar
eens, op Gods tijd, wordt de profetie van Micha werkelijkheid:
Micha 5:2b.. Dan zal het overblijfsel zijner
broederen terugkeren met de Israëlieten.
3 Dan zal Hij staan en hen weiden in
de kracht des HEREN, in de majesteit van de naam des HEREN, zijns Gods; en zij
zullen rustig wonen, want nu zal Hij groot zijn tot aan de einden der aarde, 4
en Hij zal vrede zijn. Wanneer Assur in
ons land komt, en wanneer hij onze paleizen betreedt, dan zullen wij tegen
hem zeven herders stellen en acht vorsten uit de mensen, 5 die het land Assur
zullen weiden met het zwaard en het land
van Nimrod in zijn poorten. En Hij zal bevrijden van Assur, wanneer die in
ons land komt en wanneer hij ons gebied betreedt.
Wanneer
we dit Bijbelcitaat vers per vers in ogenschouw nemen dan merken we vooreerst
de uiteindelijke terugkeer van een overblijfsel van alle stammen van Israël naar
het land. Een land dat dan vrede kent nadat de Assyriër van de eindtijd er door
geraasd heeft. Vers vier van het Bijbelcitaat hierboven, heeft zich in de
geschiedenis van het oude Israël nooit voorgedaan. Dit betekent dat wanneer we
de profetie naar onze tijd transponeren, er noordelijk van de moderne staat
Israël in de toekomst nog een nieuwe staat tot stand zal komen: het Assyrië van
de eindtijd met aan het hoofd de koning van het Noorden van de profeet Daniël
(11:40-45).
Sefanja
2:13 En Hij zal zijn hand tegen het Noorden uitstrekken, Hij zal Assur te gronde richten en Nineve tot
een wildernis maken, dor als een woestijn.
Het
slot van het Bijbelboek Micha is hoopgevend:
Micha
7:19 Hij zal Zich wederom over ons ontfermen, Hij
zal onze ongerechtigheden vertreden. Ja, Gij zult al onze zonden werpen in de
diepten der zee. 20 Gij zult trouw bewijzen aan Jakob, goedertierenheid aan
Abraham, gelijk Gij van oude dagen af aan onze vaderen hebt gezworen.
In het
geprofeteerde Vrederijk zal ook een overblijfsel van de volken hun plaats en
hun herstel vinden:
Jesaja
19:23 Te
dien dage zal er een heerbaan wezen van
Egypte naar Assur, en Assur zal in Egypte komen en Egypte in Assur, en Egypte
zal met Assur (de HERE) dienen. 24 Te dien dage zal Israël de derde zijn naast
Egypte en Assur, een zegen in het midden der aarde, 25 omdat de HERE der
heerscharen het gezegend heeft met de woorden: Gezegend zij mijn volk Egypte en
het werk mijner handen, Assur, en mijn erfdeel Israël.
Jesaja
1:1 Het gezicht van Jesaja, den zoon
van Amoz, hetwelk hij zag over Juda en Jeruzalem, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia, de koningen van
Juda. 2 Hoort, gij hemelen! en neem ter ore, gij aarde! want de HEERE spreekt:
Ik heb kinderen groot gemaakt en verhoogd; maar zij hebben tegen Mij
overtreden. 3 Een os kent zijn bezitter, en een ezel de krib zijns heren; maar
Israël heeft geen kennis, Mijn volk verstaat niet. 4 Wee het zondige volk, het volk van zware ongerechtigheid, het zaad
der boosdoeners, de verdervende kinderen! Zij hebben den HEERE verlaten, zij
hebben den Heilige Israëls gelasterd, zij hebben zich vervreemd, wijkende
achterwaarts. 5 Waartoe zoudt gij meer geslagen worden? Gij zoudt des afvals
des te meer maken; het ganse hoofd is krank, en het ganse hart is mat. 6 Van de
voetzool af tot het hoofd toe is er niets geheels aan hetzelve; maar wonden, en
striemen, en etterbuilen, die niet uitgedrukt noch verbonden zijn, en geen
derzelve is met olie verzacht. 7 Uw
aardrijk is een verwoesting, uw steden zijn met het vuur verbrand; uw land
verteren de vreemden in uw tegenwoordigheid, en een verwoesting is er, als een omkering door de vreemden. 8 En de
dochter van Sion is overgebleven als een hutje in den wijngaard, als een
nachthutje in den komkommerhof, als een belegerde stad. 9 Zo niet de HEERE der
heirscharen ons nog een weinig
overblijfsel had gelaten, als Sodom
zouden wij geworden zijn; wij zouden Gomorra
gelijk zijn geworden. (Statenvertaling)
Toen de
bekende Oudtestamentische profeet Jesaja zijn bediening begon was het gebied
van Israël net door een meganatuurcatastrofe getroffen. De geciteerde verzen
geven een beschrijving van het land dat als omgekeerd beschreven wordt met alom
verbrande steden. De dodentol aan mensenlevens moet enorm geweest zijn en de
overlevenden worden als een overblijfsel beschreven. De verwoesting kon men
vergelijken met de bekende historische verwoesting van de steden Sodom en
Gomorra in oktober van het jaar 1889 v. Chr.
De
beschreven verwoesting van het land door de profeet Jesaja was zo desastreus
dat later de profeet Zacharia ernaar verwijst wanneer deze de Apocalyps van de
HEERE God op de Olijfberg te Jeruzalem beschrijft.
Zacharia
14:1 Ziet, de dag komt den HEERE,
dat uw roof zal uitgedeeld worden in het midden van u, o Jeruzalem! 2 Want Ik
zal alle heidenen tegen Jeruzalem ten strijde verzamelen; en de stad zal ingenomen,
en de huizen zullen geplunderd, en de vrouwen zullen geschonden worden; en de
helft der stad zal uitgaan in de gevangenis; maar het overige des volks zal uit
de stad niet uitgeroeid worden. 3 En de HEERE zal uittrekken, en Hij zal
strijden tegen die heidenen, gelijk ten dage als Hij gestreden heeft, ten dage
des strijds. 4 En Zijn voeten zullen te
dien dage staan op den Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt, tegen het
oosten; en de Olijfberg zal in tweeën gespleten worden naar het oosten, en naar
het westen, zodat er een zeer grote vallei zal zijn; en de ene helft des bergs
zal wijken naar het noorden, en de helft deszelven naar het zuiden. 5 Dan zult gijlieden vlieden door de
vallei Mijner bergen (want deze vallei der bergen zal reiken tot Azal), en gij
zult vlieden, gelijk als gij vloodt voor
de aardbeving in de dagen van Uzzia, den koning van Juda; dan zal de HEERE,
mijn God, komen, en al de heiligen met U, o HEERE! 6 En het zal te dien dage
geschieden, dat er niet zal zijn het kostelijk licht, en de dikke duisternis. 7
Maar het zal een enige dag zijn, die den HEERE bekend zal zijn; het zal noch
dag, noch nacht zijn; en het zal geschieden, ten tijde des avonds, dat het
licht zal wezen. (Statenvertaling)
De
profetie van Zacharia hoofdstuk 14 is uitgebreider en gaat tot en met vers
eenentwintig. Ik wens echter in het bijzonder de aandacht te vestigen op vers
vijf waar de profeet de omvang van de aardbeving ten tijde van koning Uzzia beschrijft.
De profeet onderlijnt hier het destructieve karakter van de apocalyptische
meganatuurcatastrofe wanneer Jesaja zijn bediening als profeet van de HEERE
aanving.
Het dateren van de meganatuurcatastrofe in het
jaar dat Jesaja zijn bediening begon doen we met de hulp van de historische Bijbelboeken
en de Joodse historicus uit de eerste eeuw van onze tijdrekening: Flavius
Josephus.
De
regeerperiode van koning Uzzia heb ik in mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: De kroniek van koning Uzzia van
Juda: blz. 279, uitgewerkt en op de tijdsbalk verankerd met de jaren: 803/750
v. Chr.
De
Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus reikt het ankerjaar aan tot het exact
dateren van het begin van de bediening van Jesaja als profeet. Ook hij
beschrijft hoe het land Juda door een aardbeving getroffen werd op het moment
dat koning Uzzia/Azaria zich met Jom Kippoer de rol van hogepriesters toe
eigende:
In the meantime a great
earthquake shook the ground and a rent was made in the temple, and the bright
rays of the sun shone through it, and fell upon the king's face, insomuch that
the leprosy seized upon him immediately. And before the city, at a place called
Eroge, half the mountain broke off from the rest on the west, and rolled
itself four furlongs, and stood still at the east mountain, till the roads, as
well as the king's gardens, were spoiled by the obstruction. Now, as soon
as the priests saw that the king's face was infected with the leprosy, they
told him of the calamity he was under, and commanded that he should go out of
the city as a polluted person. Hereupon he was so confounded at the sad
distemper, and sensible that he was not at liberty to contradict, that he did
as he was commanded, and underwent this miserable and terrible punishment for
an intention beyond what befitted a man to have, and for that impiety against
God which was implied therein. So he abode out of the city for some time, and
lived a private life, while his son Jotham took the government; after
which he died with grief and anxiety at what had happened to him, when he had
lived sixty- eight years, and reigned of them fifty-two; and was buried by
himself in his own gardens.
(Flavius Josephus, Joodse
Oudheden, Boek IX,x.4)
Het was in de maand
oktober met Jom Kippoer van het jaar 776 v. Chr. dat Uzzia meende niet alleen
als koning maar ook als hogepriester te kunnen optreden. Het resultaat was dat
hij met melaatsheid geslagen werd en de volgende vijfentwintig jaar tot aan
zijn dood in quarantaine geplaatst (2 Kronieken 26:16-23).
Het vermelde Bijbelgedeelte
maakt duidelijk dat koning Uzzia in quarantaine geplaatst werd en dat zijn zoon
van dan af in zijn plaats het land bestuurde. Een jaartal geeft de
Kroniekschrijver niet op, maar zowel THE LEGENDS OF THE JEWS gecompileerd door
Louis Ginzberg als de SEDER OLAM vermelden een periode van vijfentwintig
jaar dat de zoon van Uzzia: Jotham, als co-regent optrad. Het laatste
regeringsjaar van Uzzia op de tijdsbalk was het jaar oktober 751/september 750
v. Chr. Wanneer we vanaf dit jaartal vijfentwintig jaar terugrekenen arriveren
we in de maand oktober van het jaar 776 v. Chr.
Het
jaar 776 v. Chr. is het jaartal van de instelling van de Olympische Spelen door de
Grieken, als dank naar hun goden toe voor de afgewende meganatuurcatastrofe.
Ook over Nineveh werd in 776 v. Chr. een verwoesting afgewend. Het was
hetzelfde jaar dat de profeet Jona naar Nineveh gezonden werd ter
aankondiging van de nakende verwoesting. Het is geen toeval dat we
Bijbels-chronologisch naar hetzelfde jaartal geloodst worden voor de datering
van de aardbeving van Uzzia en het begin van de bediening van de profeet Jesaja. De
combinatie van de hiervoor aangehaalde chronologische bronnen leveren allen het jaar 776 v. Chr. voor de grote
aardbeving ten tijde van de regeerperiode van Uzzia en het jaar van het begin
van het optreden van de profeet Jesaja, op.
In de reconstructie die
de geleerde Edwin R. Thiele (1895/1986) maakte van de
regeerperiode van de koningen van Israël en Juda gaat het verband met het jaar
776 v. Chr. verloren en wordt als een gevolg het niet opgemerkt.
Thiele
dokterde op basis van de Assyrische koningslijst het jaartal 701 v. Chr. voor
het veertiende regeringsjaar van Hizkia, uit. Het veertiende regeringsjaar van
Hizkia wijkt met acht jaar van de Bijbelse chronologische gegevens af en het
sterfjaar van Salomo wijkt zelfs met zevenendertig jaar af van de
Bijbels-chronologische gegevens volgens de Sabbatjaar- en jubeljaarcyclus. Fundamentele
Bijbels-chronologische citaten zoals 2 Koningen 18:9-13 die niet compatibel met
de fabricatie van de Assyriologie zijn verklaarde Thiele zelfs als kunstmatig
aan de Bijbel toegevoegd. Zijn werk “The Mysterious Numbers of the Hebrew
Kings, 1951” wordt nochtans door godgeleerden vandaag beschouwd als de
definitieve Bijbelse chronologie en vindt men in menig naslagwerk terug. Een
reden voor mij om de studie van de Bijbel niet uitsluitend aan theologen over
te laten. Ik blijf uiteraard dankbaar naar die theologen toe die ons de
Statenvertaling en andere degelijke vertalingen van het Hebreeuws en het Grieks
leverden.
De erudiete onderzoeker van
het eerste uur Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979), Werelden in botsing, 1950 ziet de grote natuurramp ten
tijde van koning Uzzia als een scheidslijn tussen twee tijdsperioden. Als een
gevolg van de meganatuurcatastrofe werd in het Midden-Oosten tegen 747 v. Chr. noodgedwongen
een nieuwe kalender ingevoerd. Dat jaar was het begin van de era van
Nabonassar, een tot dan toe onbekende koning van Babylon. Over
dit onderwerp ga ik uitgebreid in met mijn werk TIJD en TIJDEN, blz. 331, de noodzakelijke kalenderhervorming van
de achtste eeuw voor Christus.
Volgens Velikovsky werden de
Olympiaden die in 776 v. Chr. van start gingen door een of andere kosmische
gebeurtenis ingeluid. In het tweede hoofdstuk van zijn boek ‘Werelden in botsing’
maakt hij de link met de planeet Mars en de Romeinse mythologie. De Romeinse
maand maart was aan de planeet Mars gewijd die verondersteld werd als god, de
vader van Romulus, de stichter van Rome te zijn.
De stichting van Rome in 753
v. Chr. vond plaats in een tijd, niet ver verwijderd van ‘de grote verwoesting’
of zoals de titel van mijn boek luidt: ‘de moeder van alle verwoestingen’, die
de profeet Jesaja in 776 v. Chr. beschreef. Volgens een Romeinse overlevering
zouden de ontvangenis van Romulus door zijn moeder, de stichting van Rome en de
dood van Romulus hebben plaatsgevonden in jaren van grote natuurberoeringen die
gepaard gingen met verschijnselen aan de hemel en storingen in de beweging van
de zon.
Een cyclus van meganatuurcatastrofes van
kosmische oorsprong.
Ik
besef dat het aanvaarden van een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische
oorsprong in de oudheid, voor menigeen moeilijk is. Men kan de schouders
ophalen voor een theorie die ontwikkeld en gebaseerd is op Mythisch-historische
overleveringen en niet op astrofysische waarneming. Het lijkt dan ook
fantastisch wanneer men bedenkt dat het zonnestelsel dat in de huidige tijd als
een klokwerk loopt,
ooit tot slechts 2650 jaar terug de tijd in, in beroering was.
Het
boek ‘Werelden in botsing’ van Dr.
I. Velikovsky las ik de eerste maal in 1975. De kosmologische aspecten waren voor
mij toen een vrij moeilijke materie, een onderwerp die ik niet onmiddellijk
vanuit mijn opleiding en vorming kon toetsen. De motivatie van Velikovsky voor
zijn studie en publicaties was echter de Bijbel, een Boek dat hij als seculiere
Jood als een historisch boek benaderde. De Exodus uit Egypte van de Israëlieten
was voor hem een historisch feit en de tien plagen gevolgd door het scheuren
van de Rode Zee verklaarde hij vanuit de kosmologie. Ik stond aldus open voor
de voor mij nieuwe theorieën die hij bracht.
Op 21
februari 1991 was ik uitgenodigd in Hilversum in het programma van Feike ter
Velde; Mag ik eens met je praten, (https://teleblik.nl/media/5424617), en
in het vervolg van dit gebeuren mocht ik daarna enkele malen op de radio komen.
Bij zulk een opname voor een radioprogramma in Katwijk aan Zee kreeg ik als
afscheid van ds. Willem Glashouwer twee recensieboeken cadeau, boeken die hem
vanuit Amerika waren toegestuurd. Eén boek was het al eerder geciteerde boek: ‘The Long Day of Joshua and Six Other
Catastrophes’ van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C.
Steinhauer, en het andere boek was ‘The Biblical Flood and the Ice Epoch’ van
Donald W. Patten. Het was na het lezen en bestuderen van deze werken dat ik ook
de draad met Velikovsky en de kosmologie weer opnam. Vooral dan het
chronologische aspect van de cyclus van kosmische rampen kreeg mijn aandacht.
Ik ben
van mening dat de onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C.
Steinhauer, chronologisch gezien wat de intervallen tussen de catastrofes
betreft, correct zitten. Wat men ook wil geloven of afwijzen wat betreft de
kosmische catastrofetheorie, een cyclus
van meganatuurcatastrofes kan vanuit de Bijbel, de werken van Flavius
Josephus en andere bronnen, chronologisch
aangetoond worden, en in dat spoor ga ik verder.
De
geleerden Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, ‘The Long Day of Joshua and Six Other
Catastrophes’, leveren een schema met een cyclus van catastrofes van 2484
v. Chr. tot 701 v. Chr. Zij identificeren zeven rampen van kosmische oorsprong
die planeet aarde in de oudheid teisterden. Het jaar 701 v. Chr. is hun vertrekpunt
op de tijdsbalk en ankerpunt vanaf waar zij in de tijd terugrekenen.
Het
noodlottige jaartal 701 v. Chr. dat de onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R.
Hatch and Loren C. Steinhauer als vertrekpunt op de tijdsbalk nemen hebben zij
van eerder vermelde geleerde Edwin R. Thiele. Thiele dokterde op basis van de
Assyrische koningslijst het jaartal 701 v. Chr. voor het veertiende
regeringsjaar van Hizkia, uit. Hij deed dit via het aanpassen van de Bijbelse
chronologische gegevens aan de Assyrische Khorsabad-koningslijst. Om in lijn
met de Assyrische chronologische gegevens te komen verkorte Thiele de algemene
regeringstijd van de koningen van Israël en Juda met ongeveer veertig jaar. Het
veertiende regeringsjaar van Hizkia wijkt op die manier met acht jaar van de
Bijbelse chronologische gegevens af. Het Exodusjaartal 1447 v. Chr. wijkt zelfs
zesendertig jaar af van de Bijbels-chronologische gegevens volgens de
Sabbatjaar- en jubeljaarcyclus.
Als een gevolg van het hanteren van de chronologie van
Thiele voor de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda zit ook Donald
W. Patten in zijn cycluslijst van rampen er acht tot achtendertig jaar en gaan
verloren. Zij werken als een gevolg dikwijls met ‘circa ’s jaartallen wat de
datering van de meganatuurcatastrofes betreft.
Wanneer men echter het
cyclusmodel van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer,
binnen de nieuwe chronologie hanteert zijn de resultaten nochtans verbluffend.
Een voorbeeld is het bekende
jaartal 776 v. Chr. met de instelling van de Olympische Spelen door de Grieken
als dank naar hun goden toe, toen een verwachte ramp werd afgewend. Het is een
ankerjaar bij uitstek waar we met zekerheid de cyclus van rampen mee kunnen
linken. Heel de wereld hield tegen het jaar 776 v. Chr. de adem in voor de
aangekondigde ramp die planeet aarde dan opnieuw zou treffen.
Wanneer men vanaf het
jaartal 776 v. Chr. in oktober 54 jaar en zes maanden op de tijdsbalk naar voor
rekent arriveert men in maart 722 v. Chr.
Het verkregen jaartal 722 v.
Chr. is hier opmerkelijk omdat dit jaar volgens de Bijbelse chronologie in het
voorjaar de dood zag van koning Achaz, de vader van Hizkia, met een historische
vermelding van een kosmisch fenomeen. Een Joodse legende verhaalt namelijk dat
op de dag dat koning Achaz stierf er slechts gedurende twee uur daglicht was
(Louis Ginzberg, Legends of the Jews, Volume IV, Bible Times and Characters.
From Joshua to Esther). De oorzaak ligt volgens de catastrofetheorie bij een
storing van planeet aarde in haar omwenteling om de zon.
Voorjaar 722 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar
Het jaar dat koning Achaz
van Juda stierf en begraven werd was het voorjaar van 722 v. Chr. Sinds het
begin van de bediening van Jesaja in oktober 776 v. Chr. waren er 54 jaar en zes
maanden verlopen. Een tijdsperiode die de cyclus van meganatuurcatastrofes volgens
Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, in hun studie; ‘The
long day of Joshua and six other catastrophes, had.
Een Joodse overlevering
leert dat een meganatuurcatastrofe van kosmische aard de aarde trof op de dag
van het overlijden van koning Achaz van Juda:
While the northern kingdom was rapidly descending into
the pit of destruction, a mighty upward impulse was given to Judah, both
spiritually and materially, by its king Hezekiah. In his infancy the king had
been destined as a sacrifice to Moloch. His mother had saved him from death
only by rubbing him with the blood of a salamander, which made him fire-proof.
In every respect he was the opposite of his father. As the latter is counted
among the worst of sinners, so Hezekiah is counted among the most pious of
Israel. His first act as king is evidence that he held the honor of God to be
his chief concern, important beyond all else. He refused to accord his father
regal obsequies; his remains were buried as though he had been poor and of
plebeian rank. Impious as he was, Ahaz deserved
nothing more dignified. God had Himself made it known to Hezekiah, by a sign,
that his father was to have no consideration paid him. On the day of the dead king's funeral daylight lasted but two hours,
and his body had to be interred when the earth was enveloped in darkness.
Louis Ginzberg, Legends of the Jews, Volume IV, Bible
Times and Characters. From Joshua to Esther.
Zoals
eerder opgemerkt was het volgens de theorie de planeet Mars die in de achtste
eeuw voor Christus verantwoordelijk was dat planeet aarde in haar loop rond de
zon periodiek verstoord werd met iedere keer de daarmee gepaard gaande
catastrofes. Deze boosdoener werd door de volkeren van de oudheid vergoddelijkt
en kreeg van hen diverse namen zoals: MARS bij de Romeinen, Ares bij de
Grieken, Tyr bij de Germanen, Horus in Egypte, Baal of Bel in Klein-Azië en
Indra in India.
De
hiervoor vermelde volkeren verwijzen in hun bewaarde geschriften naar een
cyclus van rampen die de wereld getroffen hebben met intervallen van ongeveer 54
en 108 jaar.
Wanneer
men het jaartal 776 v. Chr. als ankerjaar en navigatiepunt gebruikt en vanaf
hier 54 jaar op de tijdsbalk naar voor en naar achter rekent verkrijgt men meer
dan eens passende historische vermeldingen van meganatuurcatastrofes.
Essarhaddon ‘s veldtocht naar Egypte en de
vermelding van een meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong.
De
geleerden Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, in hun
studie: ‘The long day of Joshua and six other catastrophes’, plaatsen de
laatste ramp in 701 v. Chr. op de tijdsbalk en volgens hen kwam daarna ons
zonnestelsel tot rust kwam en namen de planeten hun huidige stand in:
After the year 701 BC, Mars was sufficiently ‘bumped’
or perturbed in its orbit by Earth to throw its orbit out of 2:1 resonance. It
subsequently arrived in its current orbit, which is 1.88 in its period compared
to Earth’s orbital period.’ (The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes,
1973, Chapter II)
Nochtans
bestaat er een primaire bron met een indicatie dat er nog een ramp volgde. De
annalen van de Assyrische koning Essarhaddon verwijzen namelijk mogelijk naar
een gelijkaardige meganatuurcatastrofe wanneer deze zijn veldtocht tegen Egypte
ondernam.
Wanneer
we van het vorige meganatuurcatastrofe-jaar 722 v. Chr. met een tijdschijf van
54 jaar en zes maanden rekenen arriveren we op de tijdsbalk in oktober 668 v. Chr.
De
annalen van Essarhaddon verwijzen naar een
storm-demon die hem vooraf naar Egypte ging. Ik meen dat de verwijzing van
Essarhaddon van een storm-demon naar een kosmisch fenomeen verwijst dat past in
de cyclus van meganatuurcatastrofes die planeet aarde van de vierentwintigste
tot de achtste eeuw voor Christus plaagden. Hierna het betreffende gedeelte uit
de bewaarde annalen van Essarhaddon dat over de storm-demon handelt:
“The king, whose sovereignty the lord of lords,
Marduk, has exalted, far above that of the kings of the four quarters, who has
brought all the lands in submission under his feet who has exacted tribute and
tax from them. (He is) conqueror of his foes, destroyer of his enemies; (He is)
the king whose walk is a storm, and
whose deeds a raging wolf. Before him is
a storm-demon, behind him a cloudburst. The onset of his battle is mighty. He is a consuming flame, a fire that does
not go out. (He is) the son of Sennacherib, king of the universe, king of
Assyria, son of Sargon, king of the universe, king of Assyria, viceroy of
Babylon, king of Sumer and Akkad. (He is of) the eternal seed of priesthood, of
Bel-bani, son of Adasi, who established the kingdom of Assyria, who at the
command of A¹¹ur, Shamash, Nabu, and Marduk, the great gods, his lords,
overthrew the servitude of the city of A¹¹ur.”
(Adapted from Luckenbill 2:224-27, Luckenbill, Daniel
David. Ancient Records of Assyria and Babylonia. Vol. 2: From Sargon to the
End. Chicago: University of Chicago Press, 1927.)
De
invasie van Egypte door Essarhaddon wordt in zijn annalen vermeldt in zijn
tiende regeringsjaar in 671 v. Chr. wat met drie jaar afwijkt van het verkregen
meganatuurcatastrofe-jaar in oktober 668 v. Chr.
Een
afwijking in de cyclus is echter niet onmogelijk wat de onderzoekers Donald W.
Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, in hun boek: The Long Day of
Joshua and Six Other Catastrophes, overigens bevestigen.
Het zou
echter ook mogelijk zijn dat de annalen van Essarhaddon niet nauwkeurig zijn,
en dan wordt het jaartal 668 v. Chr. een eventueel nieuw ankerpunt op de tijdsbalk.
Hierna enkele citaten van de zijde van de Assyriologie over de regeerperiode
van Essarhaddon en Assurbanipal:
“The sources for the reign of Esarhaddon are difficult
to date and are not reliable with regard to 15 details of campaigns and to their chronology. There are
considerable differences in the recorded order of events between the Esarhaddon
and the Babylonian chronicles and Esarhaddon’s prisms. Eph’al has questioned the reliability of the Esarhaddon and
Babylonian Chronicles. Etcetera…
“However, Cf.
H. Tadmor, “An Assyrian Victory Chant and Related Matters”, in: G. Frame
(ed.), From the Upper Sea to the Lower Sea: Studies on the History of Assyria
and Babylonia in Honour of A. K. Grayson (Leiden, 2004) 269-272. Tadmor
postulates that Esarhaddon’s Annals were
ideologically edited and thus are less valid for chronological reconstruction
than the Esarhaddon and the Babylonian chronicles. However, note that some
events in the Chronicles were also wrongly placed. Tadmor, “Autobiographical
Apology”, 272. Cf. J. A. Spalinger, “Esarhaddon and Egypt: An Analysis of the
First Invasion”
Vanuit
mijn persoonlijke opleiding kan ik moeilijk over afwijkingen in de cyclus van
catastrofes oordelen en blijft het voor mij een vraag wanneer juist planeet
aarde en het zonnestelsel tot rust kwam en het exacte klokwerk, dat we vandaag
van alle planeten waarnemen, een aanvang nam. Het is vooral via mijn interesse
voor chronologie dat de cyclus van catastrofes van kosmische oorsprong al lange
tijd mijn aandacht heeft aangezien het past in de in de Bijbel beschreven
rampen in de oudheid.
De
moderne wetenschap kosmologie wijst de theorie van Donald W. Patten, Ronald R.
Hatch and Loren C. Steinhauer die gebaseerd is op mythologische bronnen en de
Bijbel, af. Hun geavanceerde computersystemen zijn alle geprogrammeerd op basis
van de uniformiteittheorie: de aarde is nooit in haar baan om de zon verstoord
en ons zonnestelsel loopt sinds mensengeheugenis als een klokwerk.
Het
laatste boek: Mankind in Amnesia, 1982, dat de controversiële onderzoeker Dr.
Immanuël Velikovsky (1895/1979) schreef was gewijd aan dit door de moderne
kosmologie afwijzen van de nochtans historisch gedateerde meganatuurcatastrofes
dat hij catalogeerde onder een ‘collectief geheugenverlies’ van de moderne wetenschap.
Velikovsky omschreef het als het volgt: De
herinnering aan catastrofes werd uitgewist, niet door gebrek aan geschreven
overleveringen, maar door een kenmerkend proces, dat later gehele naties,
tezamen met hun geletterden, in deze overleveringen allegorieën of
vergelijkingen deed zien, terwijl in werkelijkheid kosmische natuurverstoringen
daarin heel duidelijk stonden beschreven.
Voorjaar 830 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
We
keren terug naar het jaar 776 v. Chr. waar we ons verhaal mee begonnen zijn.
Vanaf dit ankerjaar op de tijdsbalk gaan we in tijdschijven van 54 jaar en zes
maanden terug de tijd in.
Het
resultaat voor de eerste tijdschijf vanaf 776 v. Chr. is het voorjaar van 830
v. Chr. voor een veronderstelde meganatuurcatastrofe. Aanwijzingen naar
mogelijke historische rampen voor dit jaar hebben we niet. Dat er niettemin
tekenen aan de hemel waren staat volgens mij buiten twijfel. In de chronologie
van de koningen van Juda en Israël is het jaar 830 v. Chr. het sterfjaar van
koning Joahaz van het tienstammenrijk en nam zijn zoon Joas het bewind over.
Joas was in 833 v. Chr. als co-regent al aangesteld.
Het
voorjaar van 830 v. Chr. zag ook niet toevallig de dood van koning Joas en de
troonsbestijging van diens zoon Amazia, en had waarschijnlijk verband met
tekenen aan de kosmische hemel. Het is een mogelijke verklaring voor de
gerapporteerde ziekten in de Bijbel voor deze tijd en het aanstellen van
co-regenten in zowel Israël als Juda. Ook het fenomeen van de afgodendienst in
Juda (2 Kronieken 25:14) en Israël dat iedere keer opnieuw de kop opstak kan
misschien vanuit de cyclus van meganatuurcatastrofes verklaard worden.
Het
fenomeen van de afgoderij dat in de oudheid stak telkens opnieuw de kop op in
zowel Israël als Juda. De oorsprong en oorzaak ligt volgens mij bij de cyclus
van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong die planeet aarde met
intervallen vanaf de vierentwintigste eeuw v. Chr. tot de zevende eeuw v. Chr.
getroffen heeft. De wereld van de oudheid was voor een lange tijd in beroering
en een bron van afgoderij bij de volkeren en Israël die meenden in de planeten
in beroering, goden aan het werk te zien. Toen de Israëlieten onder leiding van
Mozes in 1483 v. Chr. uit Egypte trokken namen zij hun afgoden al mee. Het
bekende gouden kalf dat zij bij de berg Gods maakten was een afbeelding van een
Egyptische afgod. Het is Stefanus die in 30 AD voor de Joodse raad staande deze
onheilsgeschiedenis beknopt doorgaf:
Handelingen
7:41 En zij maakten een kalf in die dagen, en brachten offerande tot den afgod,
en verheugden zich in de werken hunner handen. 42 En God keerde Zich, en gaf
hen over, dat zij het heir des hemels
dienden, gelijk geschreven is in het boek der profeten: Hebt gij ook
slachtofferen en offeranden Mij opgeofferd, veertig jaren in de woestijn, gij
huis Israëls? 43 Ja, gij hebt opgenomen den tabernakel van Moloch, en het gesternte van uw god Remfan, de afbeeldingen, die gij gemaakt hebt, om die te aanbidden;
en Ik zal u overvoeren op gene zijde van Babylon. (Statenvertaling)
Stefanus
citeerde de profeet Amos hoofdstuk vijf waar de god Remfan vermeldt wordt. Er
is verschil in schrijfwijze van de naam Remfan, ook in het Grieks. De Septuagintvertalers
noemden hem Raephan. De NBG-vertalers van 1951 vertaalden de naam naar Kewan.
Deze naam staat voor de oud-Babylonische god: Kajawanu, die de planeet Saturnus
voorstelde. De verering van Saturnus en de naam Saturnus kan zelfs in verband
gebracht worden met Nimrod, de anti-messias van Genesis. In het oude Babylon
werd de naam als ‘Stur’ geschreven, een naam met een getalswaarde van
zeshonderdzesenzestig.
Als men
dan niet het geloof van Mozes heeft naar Hebreeën 11:27 ‘die voorwaarts ging
als ziende de Onzienlijke’, dan maakt men geestelijk blind en doof zijnde de
verkeerde keuzes wanneer ‘werelden in botsing’ komen, en mist men zijn doel.
Najaar oktober 885 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
Onze
reis in de tijd terug voert ons van het vorige meganatuurcatastrofe-jaar in het
voorjaar van 830 v. Chr. aan 54 jaar en zes maanden naar het najaar van 885 v.
Chr.
Niet
toevallig vinden we in de Bijbel tijdens deze epoque de geschiedenis van de
wegvoering van de profeet Elia in een vurige wagen ten tijde van een storm.
2
Koningen 2:1 Het geschiedde nu, als de HEERE Elia met een onweder ten hemel opnemen zou, dat Elia met Elisa ging van
Gilgal. 2 En Elia zeide tot Elisa: Blijf toch hier, want de HEERE heeft mij
naar Beth-el gezonden. Maar Elisa zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft en uw
ziel leeft, ik zal u niet verlaten! Alzo gingen zij af naar Beth-el. 3 Toen
gingen de zonen der profeten, die te Beth-el waren, tot Elisa uit, en zeiden
tot hem: Weet gij, dat de HEERE heden uw heer van uw hoofd wegnemen zal? En hij
zeide: Ik weet het ook wel, zwijgt gij stil. 4 En Elia zeide tot hem: Elisa,
blijf toch hier, want de HEERE heeft mij naar Jericho gezonden. Maar hij zeide:
Zo waarachtig als de HEERE leeft en uw ziel leeft, ik zal u niet verlaten! Alzo
kwamen zij te Jericho. 5 Toen traden de zonen der profeten, die te Jericho
waren, naar Elisa toe, en zeiden tot hem: Weet gij, dat de HEERE heden uw heer
van uw hoofd wegnemen zal? En hij zeide: Ik weet het ook wel, zwijgt gij stil. 6
En Elia zeide tot hem: Blijf toch hier, want de HEERE heeft mij naar de Jordaan
gezonden. Maar hij zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft en uw ziel leeft, ik
zal u niet verlaten! En zij beiden gingen henen. 7 En vijftig mannen van de
zonen der profeten gingen henen, en stonden tegenover van verre; en die beiden
stonden aan de Jordaan. 8 Toen nam Elia zijn mantel, en wond hem samen, en
sloeg het water, en het werd herwaarts en derwaarts verdeeld; en zij beiden
gingen er door op het droge. 9 Het geschiedde nu, als zij overgekomen waren,
dat Elia zeide tot Elisa: Begeer wat ik u doen zal, eer ik van bij u weggenomen
worde. En Elisa zeide: Dat toch twee delen van uw geest op mij zijn! 10 En hij
zeide: Gij hebt een harde zaak begeerd; indien gij mij zult zien, als ik van
bij u weggenomen worde, het zal u alzo geschieden; doch zo niet, het zal niet
geschieden. 11 En het gebeurde, als zij voortgingen, gaande en sprekende, ziet,
zo was er een vurige wagen met vurige
paarden, die tussen hen beiden scheiding maakten. Alzo voer Elia met een onweder ten hemel. (Statenvertaling)
De
tijdperiode van het optreden van de profeet Elia wordt in de Bijbel beschreven
als een bijzondere tijd van tekenen aan de hemel. Zo beschrijft het Bijbelboek
1 Koningen hoofdstuk 18 hoe de profeet Elia getuige was van hemels
(astronomisch) vuur dat zijn slachtoffer op het altaar van twaalf stenen op de
berg Karmel, volledig verteerde, stenen en al. Het kosmisch verband met deze
beschreven gebeurtenis wordt door de wetenschappers Patten, Hatch en Steinhauer
in hun boek: The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, Page
153-159, uitvoerig beschreven. Hun datering van de catastrofe gebeurde echter
aan de hand van Thiele ’s jaartallen voor Achab van Israël en zit er als een
gevolg enkele jaren naast. De plaatsing van de regeerperiode van koning Achab
van Israël op de tijdsbalk aan de hand van de sabbat- en jubeljaren, heb ik in
mijn boek ‘Kronieken van de koningen
Israël, 2017, blz. 59-70, beschreven. Achab regeerde van het jaar 909 tot
888 v. Chr. Zijn zoon Ahazia volgde hem op nadat deze in co-regentschap met
zijn vader de troon gedeeld had.
De
Seder Olam (Part 2, Chapter 17) leert dat de wegvoering van Elia in het tweede
regeringsjaar van koning Achazja van Israël gebeurde:
“Ahaziah ben Ahab ruled for two years . In Ahaziah ’s
second year, Elijah was hidden and will not be seen again until King Messiah
will come, then he will be seen, then hidden a second time until Gog and Magog
come.
Indien
de geleverde chronologie in de Seder Olam correct is wijkt de wegvoering van
Elia in een vurige storm met drie jaar af. Het tweede regeringsjaar van Ahazia
van Israël viel in april 888/maart 887 v. Chr.
Voorjaar 939 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar? Of voorjaar 942 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar?
Aangezien
de chronologie van de wegvoering van Elia in een vurige wagen ten tijde van een
kosmische storm niet absoluut vast ligt hebben we twee mogelijke resultaten
wanneer we in de tijd verder terug rekenen met de tijdschijf van 54 jaar en zes
maanden en arriveren we op de tijdsbalk in de periode tussen oktober 942 en
oktober 939 v. Chr.
Tijdens
deze epoque valt binnen het raamwerk van de herziening van de geschiedenis van
de oudheid de regeerperiode van farao Thothmosis III en de vermelding van de zondvloed van Deucalion door de
Egyptische historicus Manetho.
De
zondvloed van Deucalion behoort tot de zondvloedverhalen uit de Griekse
mythologie en wordt ook al eens in verband met de Bijbelse Genesiszondvloed
gebracht. Nu vermeldt de Egyptische historicus Manetho echter dat de
overstroming van Deucalion plaatsvond tijdens het bewind van de zesde farao uit
de achttiende dynastie. Het is mijn overtuiging dat de zondvloed van Deucalion
in de periode tussen oktober 942 en oktober 939 v. Chr. te plaatsen is.
In mijn
studie TIJD en TIJDEN, 2016, blz.
197-203 en blz. 220-223, heb ik de regeerperiode van farao Thothmosis III/ Misphragmuthosis/ Mencheperre, op de
tijdsbalk op basis van de Bijbelse chronologie verankerd.
Misphragmuthosis
of beter bekend als Mencheperre of Thothmosis III was de zesde farao van de
achttiende dynastie van Manetho. Alleen de kopieerder van Manetho: Africanus,
vermeldt laconiek bij zijn regeerperiode voor Misphragmuthosis dat in zijn tijd
de vloed van Deucalion plaatsvond.
De andere kopieerders van Manetho: Eusebius en Josephus, zwijgen over de vloed.
Africanus geeft verder geen chronologische indicatie wanneer juist de ramp
Egypte trof.
Uitgaande
van een aangetoonde cyclus van meganatuurcatastrofes zijn we in staat
(ongeveer) een jaartal aan de vloed van Deucalion ten tijde van
Misphragmuthosis te geven.
Gerekend
vanaf oktober 776 v. Chr. en vervolgens vanaf maart/april 830 v. Chr. met
tijdschijven van telkens 54 jaar en zes maanden arriveerden we in oktober 885
of 888 v. Chr. Vanaf de verkregen twee mogelijke ankerpunten verder de tijd
ingerekend arriveren we in het voorjaar van 939 of 942 v. Chr. tegen het einde
aan van de regeerperiode van Thothmosis III/Misphragmuthosis in diens
vijfenveertigste of zevenenveertigste regeringsjaar.
De
nasleep van de meganatuurcatastrofe betekende een verzwakking van de macht van
Thothmosis III over de regio, want daarna vinden we geen genoteerde veldtochten
meer terug (Sir Alan Gardiner, Egypt of the Pharaohs, 1961, Book II, VIII, The
Theban Supremacy, page 197).
Na de
grote vloed van Deucalion volgde in 933 v. Chr. de invasie van het geruïneerde
Egypte door de Bijbelse farao Zera de Ethiopiër. Over de Ethiopische invasie en
bezetting van Egypte en de ontstane tussenperiode in de achttiende dynastie, besteedde
ik in mijn boek TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 229-232, een hoofdstuk.
Het
jaar 942 v. Chr. viel tijdens de regeerperiode van Asa van Juda, en tijdens de
regeerperiode van Baesa van het tienstammenrijk. De Bijbel zwijgt tijdens deze
periode over buitensporig natuurgeweld. Ik neem aan dat in het bijzonder de
Grieken en de Egyptenaren dat jaar getroffen werden en het gebied van Israël
grotendeels verschoond bleef.
Najaar 994 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar? Of najaar 997 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar?
Het
toepassen van de tijdschijf van 54 jaar en zes maanden voor de intervallen in
de cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong brengt ons voor dit
hoofdstuk op de tijdsbalk tussen 997 en 994 v. Chr. afhankelijk van het jaartal
dat men als ankerjaar of navigatiepunt op de tijdsbalk hanteert.
Wanneer
we op mijn tijdsschema ’s zoals in TIJD en TIJDEN, 2015, gebracht in deze
periode op zoek gaan naar een vermelding in de Bijbel naar een kosmisch fenomeen
met gevolgen op aarde komen we verrassender wijze uit bij het afgewerkt zijn
van de Tempel van Salomo te Jeruzalem in het najaar van 996 v. Chr. en de
Heerlijkheid des HEEREN of de Shekinah die
daarop het Heilige der heiligen in de Tempel vulde.
1 Koningen 6:37 In het vierde jaar werd de grond van het huis des HEEREN
gelegd, in de maand Ziv; 38 En in het
elfde jaar, in de maand Bul, welke is de achtste maand (oktober/november), was dit huis volmaakt, naar al zijn
stukken en naar al zijn behoren; alzo heeft hij zeven jaren daaraan gebouwd.
2 Kronieken 7:1 Als
nu Salomo voleind had te bidden, zo
daalde het vuur van den hemel, en verteerde het brandoffer en de
slachtofferen; en de heerlijkheid des HEEREN vervulde het huis. 2 En de
priesters konden niet ingaan in het huis des HEEREN; want de heerlijkheid des HEEREN had het huis des HEEREN vervuld. 3 En
als al de kinderen Israëls dat vuur
zagen afdalen, en de heerlijkheid des HEEREN over het huis, zo bukten zij
met hun aangezichten ter aarde op den vloer, en aanbaden en loofden den HEERE,
dat Hij goedig is, dat Zijn weldadigheid is tot in eeuwigheid.
(Statenvertaling)
Wanneer we de relevante hoofdstukken in het Bijbelboek 2
Kronieken lezen lijkt het er op dat de heerlijkheid des HEEREN de Tempel vulde
in dezelfde maand en jaar wanneer de Tempel voltooid was. Een expliciet jaartal
wordt niet geleverd. Volgens de Joodse legendes echter vond het fenomeen van
het vuur uit de hemel pas een jaar later plaats.
"The Temple was finished in the month of Bul, now
called Marheshwan, but the edifice stood
closed for nearly a whole year, because it was the will of God that the
dedication take place in the month of Abraham's birth. Meantime the enemies of
Solomon rejoiced maliciously. "Was it not the son of Bath-sheba,"
they said, "who built the Temple? How, then, could God permit His Shekinah
to rest upon it?" When the consecration of the house took place, and
"the fire came down from heaven,"
they recognized their mistake. The importance of the Temple appeared at once,
for the torrential rains which
annually since the deluge had fallen for forty days beginning with the month of
Marheshwan, for the first time failed to come, and thenceforward appeared no
more. "
Louis
Ginzberg, Legends of the Jews, Volume 4, Chapter V.
Indien
de aangeboden chronologie vanuit de Joodse overlevering correct is dateren we
het vuur vanuit de hemel in het najaar van 995 v. Chr., één jaar na de
voltooiing van de Tempel.
De
legende leert eveneens dat er zich daarna een klimaatwijziging voordeed want de
hevige regenbuien die de wereld blijkbaar sinds de Grote Vloed ieder jaar
gedurende veertig dagen getroffen had, bleven daarna weg.
Met de
chronologische informatie die we nu bezitten komen twee ankerjaren en
navigatiepunten op de tijdsbalk tevoorschijn als mogelijk tijdstip voor een
jaar met een kosmisch fenomeen: najaar 996 en/of najaar 995 v. Chr. Vanaf deze
jaartallen gaan we verder de tijd in en op zoek naar historische bronnen die
een en ander bevestigen.
Voorjaar 1049 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
Mijn
keuze valt op het voorjaar van 1049 v. Chr. voor een jaar dat opnieuw getuige
van een meganatuurcatastrofe was. Het was namelijk in 1049 v. Chr. dat in
Egypte de Hyksos/Amalekieten verdreven werden met de notering van een
meganatuurcatastrofe. Dat zelfde jaar trok koning Saul van het Verenigd
Koninkrijk Israël ten strijde tegen de stad van Amalek in zijn achtendertigste
regeringsjaar.
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
179-194, behandel ik de veertigjarige regeerperiode van Saul.
Binnen
het tijdskader van de nieuwe chronologie rukte in Egypte farao Ahmose van de
achttiende dynastie in diens elfde regeringsjaar in 1049 v. Chr. op naar het
noorden, naar de Nijldelta en dwong de Hyksos tot terugtrekken. Daarna rukte
farao Ahmose Klein-Azië binnen ter belegering van Sjaroehen, een plaats die
Velikovsky in zijn boek ‘Eeuwen in Chaos’, in de nabijheid van Petra situeerde.
Saul en Ahmose hebben geallieerd aan de heerschappij van de Amalekieten/Hyksos
een einde gebracht.
Dat het
achtendertigste regeringsjaar van Saul gelijk valt met het elfde regeringsjaar
van farao Ahmose is het resultaat van het verankeren van het vijfentwintigste
regeringsjaar van farao Thothmosis III alias de Bijbelse Sisak, met het vijfde
regeringsjaar van koning Rehabeam van Juda in het voorjaar van 961 v. Chr. Dat
jaar plunderde Sisak de Tempel te Jeruzalem. Dit heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 197-203 en
blz. 220-223, uiteengezet.
Vanaf
het jaartal 961 v. Chr. heb ik de regeerperiode van Thothmosis III en van zijn
voorgangers op de tijdsbalk gerangschikt. Het eerste regeringsjaar van
Thothmosis III wordt nu 986/985 v. Chr. Dit jaar loopt gelijk met het begin van
de regeerperiode van Hatsjepsoet, de vrouw die voor een periode van
tweeëntwintig jaar farao over Egypte was. Thothmosis III was gedurende deze
tijd ondergeschikt aan Hatsjepsoet. Na haar dood in het jaar 964 v. Chr. rukte Thothmosis III in zijn drieëntwintigste
regeringsjaar voor de eerste maal Klein-Azië binnen en beëindigde de periode
van vrede die er was tussen Hatsjepsoet
en Salomo. Hatsjepsoet werd door Velikovsky overtuigend geïdentificeerd met de
Bijbelse koningin van Scheba. Zie TIJD
en TIJDEN, blz. 208-210. De expeditie naar het land Poent door Hatsjepsoet
in haar negende regeringsjaar, was naar het Israël van Salomo. Salomo zat dan
dertig jaar op de troon en vierde naar ik aanneem, een soortgelijk
Heb-Seb-festivalzoals in Egypte
gebruikelijk was. De voorganger van Hatsjepsoet was haar vader Thothmosis I die veertien jaar regeerde
van 1000/999 v. Chr. tot 987/986 v. Chr. De korte regeerperiode van Thothmosis II loopt gelijk met die van
zijn echtgenote Hatsjepsoet. Thothmosis I had ook een zoon bij een bijvrouw
genaamd Isis: Thothmosis III. Deze troonopvolger zou echter moeten wachten tot
de dood van Hatsjepsoet alvorens de scepter in Egypte te kunnen overnemen. De
voorganger van Thothmosis I op de troon in Egypte was farao Amonhotep I met een regeerperiode van
vierentwintig jaar. Zijn regeringsjaren gaan van het jaar 1024/1023 tot
1001/1000 v. Chr. De chronologische bronnen van Manetho geven verschillende
aantallen voor de regeringsduur. Africanus geeft een regeringsduur van 24 jaar
op, Eusebius 21 jaar, Josephus 20 jaar en zeven maanden. Ik heb gekozen voor de
periode van 24 jaar omdat dit als een puzzelstukje in het gereviseerde plaatje
past. De voorganger van farao Amonhotep I op de faraolijst was een farao met de
naam Chebros of Chebron. En zo
arriveren we terugrekenend vanaf het vijfentwintigste regeringsjaar van
Thothmosis III bij de farao die de Hyksos uit Egypte verdreven heeft: farao Ahmose. Hij krijgt van de kopieerders
van Manetho een regeerperiode van vijfentwintig jaar tot vijfentwintig jaar
plus tien maanden toebedeeld. Naast de aangehaalde kroniekschrijvers met hun al
eens afwijkende jaartallen hebben we in Egypte de overgebleven monumenten met
ook heel wat informatie over regeerperioden van farao’s. Het hoogste getal wat
de regeerperiode voor Ahmose betreft is hier echter tweeëntwintig jaar. Op mijn
samengestelde tijdsbalk heb ik farao Ahmose vanaf het jaar 1060 tot 1037 v.
Chr. aangebracht. Zijn elfde regeringsjaar valt in 1050/1049 v. Chr. met in het
voorjaar van 1049 v. Chr. zijn oorlog met de Hyksos.
Dat de
verdrijving van de Hyksos uit Egypte specifiek in het elfde regeringsjaar van
farao Ahmose plaatsvond, hebben we van het zogenaamde Rhind-papyrus. Het Rhind-papyrus heeft zijn naam te
danken aan de vinder ervan: de Schotse egyptoloog Alexander Henry Rhind
namelijk, die anno 1858 in Thebe in de ruïnes van een klein gebouw in de buurt
van het Ramesseum de vondst deed. Het British Museum kocht dit stuk uit zijn
nalatenschap in 1865. De
papyrusrol, die in het hiëratisch, een vorm van cursieve hiërogliefen beschreven
is, is een enkele rol met een lengte van vijf en een halve meter en een breedte
van 32 centimeter. De inhoud gaat voor het grootste gedeelte over de wiskunde
van de oude Egyptenaren, maar op het document staat ook een historische
vermelding over farao Ahmose en de verdrijving van de Hyksos. Hierna het
betreffende gedeelte:
Jaar
11, tweede maand van het oogstseizoen. Heliopolis werd ingenomen. De eerste
maand van het overstromingsseizoen, 23ste dag, de bevelhebber (?)
van het leger (?) tegen (?) Tjaru. 25ste dag, het werd vernomen dat
Tjaru ingenomen was. Jaar 11, de eerste maand van het overstromingsseizoen,
derde dag. Geboorte van Seth, de
majesteit van deze god maakte dat zijn stem gehoord werd. Geboorte van
Isis, de hemelen regenden.
De
meganatuurcatastrofe meen ik in de vermelding van het Rhind-papyrus te
herkennen in de ‘Geboorte van Seth, de majesteit van deze god maakte dat zijn
stem gehoord werd. Geboorte van Isis, de hemelen regenden’.
Voor de
Egyptenaren waren de planeten en de natuurelementen hun goden die hun in de
strijd tegen de Hyksos, die de god Seth vereerden, ter hulp kwamen. Zo werd
Isis in het oude Egypte met de planeet Venus geassocieerd en Seth met de komeet
Typhon. Dit zou ook de komeet geweest zijn die bij de Exodus verantwoordelijk
voor heel wat plagen en ziektes was. De
geboorte van Isis en een regen van vuur samen met een vloedgolf, bezegelden
het lot van de Hyksos in 1049 v. Chr. die de strijd opgaven. De zogenaamde
stormwind-stele van Ahmose die te Karnak gevonden werd en waarop hij het
herbouwen van de piramiden van zijn voorgangers vermeld, zou ook kunnen
verwijzen naar de meganatuurcatastrofe van 1049 v. Chr.
Najaar 1104 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
Wanneer
we weer dezelfde rekenoefening maken met de tijdschijf van 54 jaar en zes
maanden vanaf het vorige ankerjaar: voorjaar 1049 v. Chr. arriveren we in het
najaar van 1104 v. Chr. voor een meganatuurcatastrofe.
Het is
de Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus die de ramp beschrijft die de
Filistijnen overkwam in ongeveer 1104 v. Chr.
Flavius
Josephus, Joodse Oudheden, Boek VI,ii.2b.
….Now
while the altar had the sacrifice of God upon it, and had not yet consumed it
wholly by its sacred fire, the enemy's army marched out of their camp, and was
put in order of battle, and this in hope that they should be conquerors, since
the Jews were caught in distressed circumstances, as neither having their
weapons with them, nor being assembled there in order to fight. But things so
fell out, that they would hardly have been credited though they had been
foretold by anybody: for, in the first place, God disturbed their enemies with an earthquake, and moved the ground under them to such a
degree, that he caused it to tremble, and made them to shake, insomuch that by
its trembling, he made some unable to keep their feet, and made them fall down,
and by opening its chasms, he caused that others should be hurried down
into them; after which he caused such a
noise of thunder to come among them, and made fiery lightning shine so terribly round about them, that it was
ready to burn their faces; and he so suddenly shook their weapons out of their
hands, that he made them fly and return home naked. So Samuel with the
multitude pursued them to Bethcar, a place so called; and there he set up a stone as a boundary of their
victory and their enemies' flight, and called it the Stone of Power, as a signal of that power God had given them
against their enemies.
De wetenschappers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch
enLoren C. Steinhauer stellen dat deze steen een meteoriet was: “in all likelihood a Mars-asteroid, once a
part of the fragmented planet, Electra.”
The
‘stone of power’ was a large impressive meteorite, and it was selected,
appropriately enough, for an historical monument. (The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes,
1973, Chapter VI, Catastrophes of the Davidic Era, The Samuelic Catastrophe)
Het
Bijbelboek 1 Samuël verhaalt in een gelijkaardig verslag het fenomeen ten tijde
van de slag bij Eben-Haëzer tussen de Filistijnen en de Israëlieten ten tijde
van het richter-schap van Samuël.
1
Samuël 7:9 En toen Samuël voor Israël tot de HERE riep, antwoordde de HERE hem.
10 Terwijl Samuël bezig was het brandoffer te brengen, rukten de Filistijnen op
ten strijde tegen Israël, maar de HERE deed te dien dage machtigde donder rollen
over de Filistijnen en bracht hen in verwarring, zodat zij tegen Israël de
nederlaag leden. 11 De mannen van Israël trokken toen uit Mispa, vervolgden de
Filistijnen en versloegen hen tot beneden Bet-Kar. 12 En Samuël nam een steen en stelde die op tussen Mispa
en Sen; hij gaf hem de naam Eben-Haëzer,
en zeide: Tot hiertoe heeft ons de HERE geholpen. 13 Zo werden de Filistijnen
vernederd en drongen het gebied van Israël niet meer binnen. (NBG Vertaling
1951)
Ook op
andere plaatsen in Klein-Azië, zijn er verwijzingen voor deze tijd, naar
vallende stenen. De onderzoekers Patten & Co maken bijvoorbeeld de link met
de neergekomen meteoriet ten tijde van Samuël, met de zwarte steen in Mekka.
The ‘stone of power’ was a large impressive meteorite,
and it was selected, appropriately enough, for an historical monument. That
kind of monument occurs elsewhere on the Arabian peninsula. During one or
another of these many cyclic catastrophes a
meteorite fell in on near Mecca, for the
black stone of Kaaba in Mecca is also a meteorite. In ancient times, it,
too, fell from the sky, and became a holy thing to surrounding tribes. Later it
was brought into Islamic faith, an adoption from local cosmic lore. One ancient
Arab legend relates it was brought down by the Archangel Gabriel, an archangel
or celestial being sometimes considered a governor of the luminaries. (The Long
Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, Chapter VI, Catastrophes of the
Davidic Era, The Samuelic Catastrophe)
Donald
W. Patten en zijn medewerkers plaatsen het voorval in ‘ongeveer’ 1080 BC. Zij
hebben gebruik gemaakt van de jaartallen die Edwin R. Thiele samengesteld heeft
voor de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda. Hun ankerpunt en
vertrekpunt op de tijdsbalk is het jaar 701 v. Chr. Vanaf dit jaartal op de
tijdsbalk terugwerkend arriveren zij in ongeveer in het jaar 1080 v. Chr. voor
de catastrofe ten tijde van de richter Samuel.
In mijn boek TIJD en
TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de opgerichte steen van Samuël te Eben Haëzer,
blz. 169-175, dateerde ik de meganatuurcatastrofe ten tijde van de profeet
Samuël exact voor de maand oktober van het jaar 1103 v. Chr. en dit op basis
van de nieuwe chronologie via het raamwerk van de sabbat- en jubeljarentelling.
Dit betekent een afwijking van één jaar met het veronderstelde catastrofejaar
in 1104 v. Chr.
Volgens mijn reconstructie
van de geschiedenis van de oudheid viel in 1103 v. Chr. het einde van de
veertigjarige verdrukking van de Israëlieten door de Filistijnen.
1 Samuël 7: 13 Zo werden de Filistijnen vernederd en drongen het gebied van Israël
niet meer binnen. De hand des HEREN was tegen de Filistijnen al de dagen van
Samuël, 14 en de steden die de Filistijnen aan Israël ontnomen hadden,
kwamen opnieuw aan Israël, van Ekron af tot Gat toe; en Israël ontrukte het
daarbij behorende gebied aan de macht der Filistijnen. Ook was er vrede tussen
Israël en de Amorieten. 15 Samuël nu was richter over Israël, zolang hij
leefde. NBG Vertaling 1951)
De periode van de
verdrukking van veertig jaar door de Filistijnen begon in 1143 v. Chr. op. Dat
jaartal was op de tijdsbalk al een ankerjaar. Het was het jaar dat de richter
Jefta optrad en het exact driehonderd jaar tot aan de intocht in Kanaän o.l.v.
Jozua in 1443 v. Chr. was. Het is ook het jaar dat de bekende richter
Simson aan zijn bediening begint. Van de richter Simson staat er nergens in het
Bijbelboek Richteren geschreven dat hij ‘rust’ in het heel het land bracht.
Deze rust zou pas onder Samuël na de overwinning op de Filistijnen bij
Eben-Haëzer werkelijkheid worden. Simson heeft echter wel gedurende een periode
van twintig jaar, het leven van de Filistijnen zuur gemaakt.
Voorjaar 1157 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
Voor
dit bekomen jaartal in de cyclus van meganatuurcatastrofes bezitten we geen
bijzondere vermelding in de Bijbel of andere bronnen.
Het was
de tijd van de Richteren voor de twaalf stammen van Israël. De richter en
priester Eli had in 1163 v. Chr. zijn bediening opgenomen met de geboorte van
de latere richter en profeet Samuël in hetzelfde jaar. In 1161 v. Chr. was de
verdrukking van de Israëlieten door de hand van de Filistijnen en de Ammonieten
begonnen (Richteren 10:7).
In
Egypte heersten sinds de Exodus de Hyksos of Amalekieten over het land. Een
periode waar we als een gevolg van de ontketende beeldenstorm door farao Ahmose
van de achttiende dynastie na de verdrijving van de Hyksos weinig over weten.
Voor
het bekomen jaartal 1212 v. Chr. in de cyclus van meganatuurcatastrofes
bezitten we ook ditmaal naar mijn weten geen bijzondere vermelding in de Bijbel
of andere bronnen.
Het was
de tijd van de Richteren voor de twaalf stammen van Israël. In het najaar van
1212 v. Chr. zitten we naar het einde toe van de bediening als richter van de
bekende Deborah en Gideon die beiden gedurende veertig jaar het volk geleidt
hebben. De aanvang van de bediening van Deborah was getuige van een kosmisch
fenomeen.
In Egypte
heersten sinds de Exodus de Hyksos of Amalekieten over het land. De Egyptische
oudheidhistoricus Manetho verdeelt hun regeerperiode over twee dynastieën: de
vijftiende en zestiende dynastie. Het is een lange periode in de
oudheidgeschiedenis van Egypte waar we als een gevolg van de ontketende
beeldenstorm door farao Ahmose van de achttiende dynastie na de verdrijving van
de Hyksos weinig over weten.
Voorjaar 1266 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
Op de
tijdsbalk zoals in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, gebracht vinden we geen
verwijzing naar een meganatuurcatastrofe voor het jaar 1266 v. Chr. Maar zoals
in het vorige hoofdstuk opgemerkt hebben we wel een verwijzing naar een
kosmisch fenomeen in de Bijbel in het jaar dat de richter Deborah haar bediening
aanvangt in het voorjaar van 1249 v. Chr. wat een verschil van zeventien jaar
in de veronderstelde cyclus oplevert. De aanvang van de richterperiode van
Deborah is op de tijdsbalk chronologisch stevig verankerd, wanneer we met de
voorhanden zijnde chronologische gegevens terugrekenen vanaf de richter Jefta
in 1143 v. Chr. toen er driehonderd jaar verstreken waren sinds de inname van
Kanaän onder leiding van Jozua. Het resultaat is 1249 v. Chr. voor het begin
van het richter-schap van Deborah. Als generaal van het militieleger van Israël
versloeg zij het machtige leger van Jabin die over negenhonderd ijzeren
strijdwagens beschikte (Richteren 4:1-16).
Het Bijbelboek Richteren geeft een
verwijzing naar een kosmisch fenomeen dat zich tijdens de slag tussen de
Israëlieten en het leger van Jabin afspeelde:
Richteren 5:20 “Van de hemel
streden de sterren (Hebreeuws: KOWKAB), vanuit haar banen (Hebreeuws: MECILLAH)
streden zij tegen Sisera.” (NBG Vertaling 1951)
De onderzoekers Donald W. Patten,
Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer, verbinden in hun studie ‘The long day
of Joshua and six other catastrophes – Chapter VI - (1973), het kosmisch
fenomeen van Richteren 5:20 met een ‘fly-by’ van de planeet Mars. De Hebreeuwse
grondtekst-woorden die ik in het Bijbelcitaat hierboven tussen ronde haken
vermeld heb zijn van hen. Hierna hun
commentaar voor de Hebreeuwse woorden KOWKAB en MECILLAH.
KOWKAB: a blazing or rolling
star, a shining star, a luminary, and we propose, a rotating planet such as
Mars.
MECILLAH: which Strong’s
Concordance translates as a viaduct, a staircase, a causeway, a course, a
highway, a path, a terrace, and our belief is it could also be accurately
translated ‘an orbit’, or ‘orbits’, paths of the luminaries.
Het Bijbelgedeelte van Richteren 5:20 “Van de hemel
streden de sterren, vanuit haar banen streden zij tegen Sisera.”, krijgt in het
licht van de studie van Patten wel een heel letterlijke betekenis. Het
resultaat was dat het machtige leger van de koning van Kanaän verslagen kon
worden. Voor de Israëlieten was het duidelijk dat de HERE God ingegrepen had.
De onderzoeker Patten schrijft dienaangaande in zijn werk iets heel merkwaardig
neer:
‘Agnostics will in the future
, more and more, discount evolutionary uniformitarianism, and will see the
validity in the astronomical, catastrophic view of science and ancient history,
yet perhaps without the hand of God.’ (The long day of Joshua and six other
catastrophes by Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer,
1973)
Het
nieuwe ankerpunt op de tijdsbalk is het jaar 1249 v. Chr. ter berekening van
eerder plaatsgevonden meganatuurcatastrofes.
Wanneer we verder terug de tijd ingaan vanaf 1249 v.
Chr. met schijven van 54 jaar en 6 maanden krijgen we volgende resultaten:
september/oktober 1304
v. Chr.
Maart/april 1358
v. Chr.
Het verkregen jaartal 1304 v. Chr. levert geen historische verwijzing naar een
natuurcatastrofe op maar het jaar 1358
v. Chr. wel. Het is een jaartal dat verbonden is met de genoteerde
hongersnood ten tijde van Naomi zoals beschreven in het Bijbelboek Ruth.
Voorjaar 1358
v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar?
Ruth
1:1 In de dagen dat de richters richtten, gebeurde het, dat er een hongersnood in het land was. Toen
trok een man uit Bethlehem in Juda met zijn vrouw en zijn beide zonen weg om
als vreemdeling te vertoeven in het veld van Moab. 2 De naam van de man was
Elimelek, de naam van zijn vrouw Naomi en de namen van zijn beide zonen Machlon
en Kiljon, Efratieten uit Bethlehem in Juda; en in het veld van Moab
aangekomen, bleven zij daar. 3 Toen stierf Elimelek, de man van Naomi, zodat
deze met haar beide zonen achterbleef. 4 Dezen namen zich Moabitische vrouwen: de
ene heette Orpa en de andere Ruth; en zij woonden daar ongeveer tien jaren. 5 Toen stierven ook die twee, Machlon en
Kiljon, zodat die vrouw achterbleef, zonder haar beide zonen en haar man. 6
Daarna maakte zij zich met haar schoondochters op en keerde uit het veld van
Moab terug, want zij had in het veld van Moab vernomen, dat de HERE naar zijn volk omgezien had door hun brood te geven.
(NBG Vertaling 1951)
Mijn
plaatsing van de sabbat- en jubeljaren op de tijdsbalk zoals in TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 147-163, gebracht levert het jaar 1358 v. Chr. als het jaar van de
hongersnood die in het Bijbelboek Ruth 1:1 vermeld wordt. De
meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong maakten dat in één slag oogsten
en dergelijke vernietigd werden en hongersnoden als gevolg. Het resultaat waren
meestal volksverhuizingen op grote schaal met mensen die op zoek gingen naar
nieuwe vestigingsgebieden.
De
Sabbat- en Jubeljaarcyclus ging van start in 1443 v. Chr. in de maand Nisan
wanneer de Israëlieten onder de leiding van Jozua de Jordaan overtrokken ter
inbezitneming van het Beloofde Land. In 1437 v. Chr. was het land veroverd en
begon het eerste sabbatjaar. Zeven maal zeven sabbatjaren later begon in de
maand Tishri van het zevende sabbatjaar, het eerste jubeljaar dat van 1395 tot
1394 v. Chr. liep.
Het was het tweede jubeljaar van oct1346/sep1345 v.
Chr. sinds de instelling ervan dat het jubeljaar was ten tijde van Naomi en
Ruth. Het zesde jaar van de dubbele zegening in de sabbatjaarcyclus was maart
1347/april 1346 v. Chr. Dit was het jaar dat Naomi in haar ballingsland Moab
vernam dat de HERE God naar zijn volk had omgezien door het brood te geven. Het
was het jaar van de zogenaamde dubbele zegening zodat de opbrengst van het land
voldoende zou zijn om het sabbatjaar en ditmaal ook het Jubeljaar te
overbruggen.
Vanaf het jaartal 1347/1346 v. Chr. rekenen we tien
jaar terug voor het vertrek van Naomi als een gevolg van de hongersnood, naar
Moab wat ons in het jaar 1357 v. Chr. brengt. Het is het exacte jaartal voor de
hongersnood ten tijde van de verdrukking (1367/1349 v. Chr.) van de Israëlieten
door de koning van Moab Eglon.
Het jaartal 1357 v. Chr. als een
meganatuurcatastrofe-jaar met mislukte oogsten tot gevolg is een jaartal dat
Patten en zijn medewerkers gemist hebben en dit uitsluitend als een gevolg van
hun hanteren van Thiele ’s ankerjaar 701 v. Chr. op de tijdsbalk.
Najaar 1413 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
Voor
het bekomen jaartal 1413 v. Chr. in de cyclus van meganatuurcatastrofes met het
rekenen van tijdschijven van 54 jaar en zes manden bezitten we ook ditmaal naar
mijn weten geen bijzondere vermelding in de Bijbel of andere bronnen.
Het was
de tijd kort na de dood van Jozua gevolgd door de tijd dat oudsten de twaalf
stammen van Israël richtten.
In
Egypte heersten sinds de Exodus de Hyksos of Amalekieten over het land die na
de Exodus en de tien plagen het land overrompelden.
Voorjaar 1467 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
Het
jaartal 1467 v. Chr. bekomen we door opnieuw met een tijdschijf van 54 jaar es
zes maanden vanaf het vorige navigatiepunt op de tijdsbalk in de tijd terug te
rekenen. Dit jaartal levert in de mij bekende bronnen geen vermelding naar een
meganatuurcatastrofe op. Wat wel opvalt is dat we met de rekenoefening op de
tijdsbalk het jaartal 1443 v. Chr. gepasseerd zijn. Dit jaartal levert in de
Bijbel een vermelding naar een meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong op.
Het is het bericht van het stilstaan van de zon op het woord van Jozua ten
tijde van de slag bij Gibeon waar de Israëlieten tegen een coalitie van
Kanaänietische vorsten moesten strijden. Tussen de jaartallen 1413 v. Chr. en
1443 v. Chr. bestaat er een verschil van zo maar even dertig jaar. Wat is hier
aan de hand?
Najaar 1443 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar!
In onze
studie van de cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong zoeken
we altijd absolute ankerpunten op de tijdsbalk. Op dit fundament zetten we onze
reis verder in de tijd terug met najaar 1443 v. Chr. als navigatiepunt op de
tijdsbalk.
De
Israëlieten arriveerden aan de Jordaan aan de oostelijke grens van Jericho, in
de lente van het jaar 1443 v. Chr., exact op de dag af, veertig jaar na de
exodus uit Egypte. In mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015, verankerde ik het jaartal
van de Exodus met het jaar 1483 v. Chr. Dit laatste jaartal was het resultaat
van het chronologisch hanteren van de Jubeljaren volgens de opgave door William
Whiston. In totaal waren er van oct27/sep28 AD, het jaar dat Jezus het
‘aangename jaar des HEREN’ of Jubeljaar uitriep en zich als Messias
bekendmaakte, tot het jubeljaar van oktober 1395/ september 1394 v. Chr. dertig
jubeljaren geweest. Van het eerste Jubeljaar in okt1395 tot sep1394 v. Chr. zijn
het zeven maal zeven jaar of negenenveertig jaar teruggerekend (sabbatjaren van
maart/tot april tot maart/april) tot het begin van de inname van het Beloofde
Land in 1443 v. Chr.
Jozua
4:19 Het volk nu is uit de Jordaan opgeklommen op de tiende der eerste maand en zij legerden zich te Gilgal, aan
de oostelijke grens van Jericho.
Jozua
5:10 Terwijl de Israëlieten te Gilgal gelegerd waren, vierden zij het Pascha op de veertiende dag van die
maand, des avonds, in de vlakten van Jericho; 11 en zij aten, daags na het
Pascha, van de opbrengst van het land, ongezuurde broden en geroost koren, op
dezelfde dag. 12 En het manna hield op, daags nadat zij van de opbrengst van
het land hadden gegeten. Dus hadden de Israëlieten geen manna meer, maar zij aten dat jaar van wat het land
Kanaän opleverde.
Deze
twee Bijbelcitaten plaatsen we aldus chronologisch op de tijdsbalk in de maand
Nisan of maart/april, van het jaar 1443 v. Chr. Vanuit Jozua 5:12 maken we op
dat in 1443 v. Chr. met de maand nisan, de sabbatjaarcyclus van start ging met
zes jaar later het eerste sabbatjaar in het jaar apr1437/mrt1436 v. Chr.
Wat
diezelfde maand Nisan van 1443 v. Chr. na het Pesachfeest chronologisch volgde,
was de inname van Jericho, zoals beschreven in het Bijbelboek Jozua hoofdstukken
5 en 6. Daarna plaatsen we het debacle bij Ai (Jozua 7:1-26) op de tijdsbalk,
met daarna de overwinning over Ai (Jozua 8;1-29), nog altijd in het voorjaar
van 1443 v. Chr.
Vervolgens
gaat het Bijbelboek Jozua (8:30-35) na de verovering van Ai, verder met een
bericht dat Jozua op de berg Ebal een altaar voor de HERE God van Israël bouwt
en daar de Wet van Mozes aan het volk voorleest. Ook in de ‘Legends of the
Jews’ merken we dezelfde chronologische volgorde, waarbij men onmiddellijk na
het oversteken van de Jordaan naar de berg Ebal optrekt:
When the people arrived on the further shore, the holy
Ark, which had all the while been standing in the bed of the river, set forward
of itself, and, dragging the priests after it, overtook the people. The day continued
eventful. Unassailed, the Israelites
marched seventy miles to Mount Gerizim and Mount Ebal, and there performed
the ceremony bidden by Moses in Deuteronomy: six of the tribes ascended Mount
Gerizim, and six Mount Ebal (Legends of the Jews by Louis Ginzberg, 1909,
Volume IV, I. JOSHUA).
De
mobilisatie van de overige koningen van Kanaän volgt na het bouwen van het
altaar op de berg Ebal. Dit feit plaats ik in de herfst van 1443 v., Chr. op de
tijdsbalk.
Jozua
9:1 Zodra al de koningen aan de
westzijde van de Jordaan, op het Gebergte, in de Laagte en langs de ganse kust
der Grote Zee tot tegenover de Libanon, de Hethieten, de Amorieten, de
Kanaänieten, de Perizzieten, de Chiwwieten en de Jebusieten dit hoorden, 2 sloten zij zich aaneen
om eendrachtig Jozua en Israël te bestrijden.
De
inwoners van de stad Gibeon hadden intussen met een list een bondgenootschap
met Jozua en de Israëlieten gesloten en werden vervolgens het doelwit van de
overige koningen van Kanaän. Deze geschiedenis staat in Jozua hoofdstuk 9
beschreven. Chronologisch zitten we nu ongeveer in de herfst van 1443 v. Chr.
Wat daarna volgt is de in Jozua hoofdstuk 10, beschreven oorlog:
Jozua 10:1 Zodra Adonisedek, de
koning van Jeruzalem, hoorde, dat Jozua Ai veroverd en met de ban geslagen had
– evenals hij met Jericho en zijn koning gedaan had, zo had hij ook met Ai en
zijn koning gedaan – en dat de inwoners van Gibeon met Israël vriendschap
gesloten hadden en in hun midden waren, 2 toen werd men zeer bevreesd, want
Gibeon was een grote stad, als een der koninklijke steden, ja, het was groter
dan Ai, en al haar mannen waren helden. 3 Daarom zond Adonisedek, de koning van
Jeruzalem, aan Hoham, de koning van Hebron, aan Piram, de koning van Jarmut, aan Jafia, de koning van Lakis, en aan Debir, de koning van Eglon, deze boodschap: 4 Trekt op tot
mij en helpt mij, opdat wij Gibeon slaan, omdat het vriendschap gesloten heeft
met Jozua en de Israëlieten. 5 Hierop verenigden zich de vijf koningen der Amorieten en trokken op: de koning van Jeruzalem,
de koning van Hebron, de koning van Jarmut, de koning van Lakis en de koning
van Eglon, zij met al hun legers; zij belegerden Gibeon en streden ertegen. 6 Toen zonden de mannen van Gibeon tot
Jozua, naar de legerplaats te Gilgal, deze boodschap: Trek uw hand niet van uw
knechten af, ruk haastig tot ons op, verlos ons en help ons, want alle koningen
der Amorieten, die op het gebergte wonen, hebben zich tegen ons verzameld. 7 Toen trok Jozua uit Gilgal op, hij en
al het krijgsvolk met hem, allen dappere helden. 8 En de HERE zeide tot Jozua:
Vrees niet voor hen, want Ik geef hen in uw macht, niemand van hen zal voor u
standhouden. 9 En Jozua overviel hen plotseling – de ganse nacht was hij, van
Gilgal uit, opgetrokken – 10 en de HERE
bracht hen voor het aangezicht van Israël in verwarring, zodat hij hun een
grote nederlaag toebracht bij Gibeon, hen vervolgde in de richting van de
bergpas van Bet-Choron en hen versloeg tot bij Azeka en Makkeda. 11 Terwijl zij
nu voor Israël vluchtten en zij juist op de helling van Bet-Choron waren, wierp
de HERE uit de hemel grote stenen op hen,
tot Azeka toe, zodat zij stierven; die door de hagelstenen stierven, waren
talrijker dan die, welke de Israëlieten met het zwaard doodden. 12 Toen sprak
Jozua tot de HERE ten dage, waarop de HERE de Amorieten aan de Israëlieten
overleverde, en hij zeide in tegenwoordigheid van Israël: Zon, sta stil te Gibeon en gij, maan, in het dal van Ajjalon! 13 En de
zon stond stil en de maan bleef staan, totdat het volk zich op zijn vijand
gewroken had. Is dit niet geschreven in het Boek des Oprechten? De zon nu
bleef staan midden aan de hemel en haastte zich niet onder te gaan omstreeks
een volle dag. 14 Een dag als deze is er noch vroeger, noch later ooit geweest,
waarop de HERE zó iemands stem verhoorde, want de HERE streed voor Israël. 15
Hierop keerde Jozua en geheel Israël met hem terug naar de legerplaats te
Gilgal. (NBG Vertaling 1951)
Het
hiervoor beschreven treffen tussen het leger van de Israëlieten onder leiding
van Jozua en de Kanaänietische coalitie van de vijf koningen plaats ik op de
tijdsbalk in de maand oktober van het jaar 1443 v. Chr., nog hetzelfde jaar dat
Jericho en Ai ingenomen werden.
De
meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong die het Bijbelboek Jozua
beschrijft is hiermee indirect door de plaatsing van de sabbat- en jubeljaren
op de tijdsbalk, gedateerd. De Seder Olam plaatst het fenomeen van het
stilstaan van de zon gelijk met de zonnewende in de maand juni van dat jaar en
meent hiermee een verklaring voor het fenomeen te kunnen invullen. Het
stilstaan van de zon, op het woord van Jozua, is dan ook een aller
ongelooflijkst verhaal, schreef Dr. I. Velikovsky in zijn werk ‘Werelden in botsing, 1950, hfst.1. De
verdienste van de erudiete Velikovsky is dat hij het gebeuren met de zon op het
slagveld bij Gibeon, wetenschappelijk aanvaardbaar vanuit andere
oudheid-bronnen, kosmologisch verklaart heeft. De wereld van de oudheid werd
vanaf het jaar 2341 v. Chr. tot en met het jaar 668 v. Chr. geplaagd door een
cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong.
Hierna
een korte samenvatting van Velikovsky ‘s kosmologische bevindingen zoals
uiteengezet in ‘Worlds in Collision’ of ‘Werelden in botsing’. Rond het jaar
1500 voor Christus was de planeet Venus nog een komeet, die ontstaan was uit
Jupiter, en rond deze tijd de baan van de aarde verstoorde. Beide hemellichamen
geraakten in elkaars invloedssfeer en de aarde werd gestoord in zijn omloop om
de zon, met als een gevolg te lange en te korte dagen en nachten wat door
oudheidastronomen ook waargenomen werd. Een ander resultaat waren aardbevingen,
vulkaanuitbarstingen en het vormen van nieuwe gebergten als gevolg van een
bewegende aardkorst. Uit de staart van de komeet viel een rode stof, soms vermengd
met vloeistof, meteorieten en koolwaterstoffen op aarde neer. Met de interactie
tussen Venus en planeet Aarde nam men elektrische ontladingen waar tussen de
kop en de staart van de komeet. Op aarde gaf deze waarneming aanleiding tot het
ontstaan van mythologische verhalen. De plaats van de polen op aarde
veranderde. De door de grote hitte verdampte hoeveelheid water viel als sneeuw
neer op plaatsen, waar vroeger geen koud klimaat heerste met resultaat
ingevroren mammoets in Siberië. Dit ganse kosmologische scenario gebeurde
tegelijk met de Exodus van de Israëlieten uit Egypte in 1483 v. Chr. en
verklaart de Bijbelse plagen en het uiteengaan van de Rode Zee. Daarna vond nog
een cyclus van bijna-botsingen plaats alvorens de planeten van ons zonnestelsel
in de achtste eeuw voor Christus tot rust kwamen en hun huidige baan om de zon
innamen. Vooral de planeet Mars zou de planeet aarde nog vele eeuwen kopzorgen
bezorgen waarvan de volkeren van de oudheid in hun geschriften getuigenis van
aflegden.
De
afwijking van dertig jaar in de cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische
oorsprong vereist een verklaring die ik schuldig moet blijven. Mijn opleiding
en vorming laten me niet toe een verklaring vanuit de kosmische
catastrofetheorie te geven. Mijn terrein van onderzoek ligt al vele jaren bij
de chronologie van de herziening van de geschiedenis van de oudheid waar ik
meen enige kennis over vergaard te hebben.
Wanneer
ik het van het najaar van 1443 v. Chr.
als navigatiepunt op de tijdsbalk reken met tijdschijven van 54 jaar en zes
maanden arriveer ik negen cycli eerder in het najaar van 1007 v. Chr. Dit jaartal is opmerkelijk omdat dit koning David
laatste regeringsjaar was met de beschrijving in de Bijbel (1 Kronieken
21:16-17 en 2 Samuel 24:16-17) van een kosmisch fenomeen boven Jeruzalem.
1 Kronieken 21:14 De
HEERE dan gaf pestilentie in Israël; en er vielen van Israël zeventig duizend
man. 15 En God zond een engel naar Jeruzalem, om die te verderven; en als hij
haar verdierf, zag het de HEERE, en het berouwde Hem over dat kwaad; en Hij
zeide tot den verdervenden engel: Het is genoeg, trek nu uw hand af. De engel
des HEEREN nu stond bij den dorsvloer van Ornan, den Jebusiet. 16 Als David
zijn ogen ophief, zo zag hij den engel
des HEEREN, staande tussen de aarde en tussen den hemel, met zijn uitgetrokken zwaard in zijn hand,
uitgestrekt over Jeruzalem; toen viel David, en de oudsten, bedekt met zakken,
op hun aangezichten. (Statenvertaling)
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 185-195, beschrijf ik de chronologie van het
gebeuren. Het najaar van 1443 v. Chr. staat als navigatiepunt op de tijdsbalk
vast verankerd en vanaf dit nieuwe ankerpunt rekenen we verder de tijd in aan
tijdschijven van 54 jaar en zes maanden wat enkele verrassende resultaten
oplevert. De optelberekening geeft het volgende resultaat: Maart 1497 v. Chr.,
oktober 1552 v. Chr., maart 1606 v. Chr. en oktober 1661 v. Chr.
Het
najaar van 1661 v. Chr. kan exact verbonden worden met de meganatuurcatastrofe
die in het Bijbelboek Job beschreven wordt:
Job
1:16 Als deze nog sprak, zo kwam een ander, en zeide: Het vuur Gods viel uit den hemel, en ontstak onder de schapen en
onder de jongeren, en verteerde ze; en ik ben maar alleen ontkomen, om het u
aan te zeggen.
Job 9:1
Maar Job antwoordde en zeide: 2 Waarlijk, ik weet, dat het zo is; want hoe zou
de mens rechtvaardig zijn bij God? 3 Zo Hij lust heeft, om met hem te twisten,
niet een uit duizend zal hij Hem beantwoorden. 4 Hij is wijs van hart, en sterk
van kracht; wie heeft zich tegen Hem verhard, en vrede gehad? 5 Die de bergen
verzet, dat zij het niet gewaar worden, Die ze omkeert in Zijn toorn; 6 Die de aarde beweegt uit haar plaats,
dat haar pilaren schudden; 7 Die de zon
gebiedt, en zij gaat niet op; en verzegelt de sterren; 8 Die alleen de
hemelen uitbreidt, en treedt op de hoogten der zee; 9 Die den Wagen maakt, den Orion, en het Zevengesternte, en de
binnenkameren van het Zuiden; 10 Die grote dingen doet, die men niet
doorzoeken kan; en wonderen, die men niet tellen kan.
Job
26:7 Hij breidt het noorden uit over het woeste; Hij hangt de aarde aan een niet. 8 Hij bindt de wateren in Zijn
wolken; nochtans scheurt de wolk daaronder niet. 9 Hij houdt het vlakke Zijns
troons vast; Hij spreidt Zijn wolk daarover. 10 Hij heeft een gezet perk over
het vlakke der wateren rondom afgetekend, tot aan de voleinding toe des lichts
met de duisternis. 11 De pilaren des
hemels sidderen, en ontzetten zich voor Zijn schelden. 12 Door Zijn kracht klieft Hij de zee, en
door Zijn verstand verslaat Hij haar verheffing. 13 Door Zijn Geest heeft Hij
de hemelen versierd; Zijn hand heeft de langwemelende slang geschapen. 14 Ziet,
dit zijn maar uiterste einden Zijner wegen; en wat een klein stukje der zaak
hebben wij van Hem gehoord? Wie zou dan den donder Zijner mogendheden verstaan?
Een
Joodse overlevering leert dat het onheil over Job met nieuwjaarsdag een aanvang
nam: “This day of Job's accusation was the New Year's Day, whereon the good and
the evil deeds of man are brought before God.” (Legends of the Jews, by Louis Ginzberg, Chapter III,
Job and the Patriarchs)
Het
beschreven vuur uit de hemel uit Job 1:16 geschiedde in de maand oktober en sluit aan met de beschreven cyclus van
meganatuurcatastrofes.
De Seder Olam die ik eerder citeerde, geeft
aanwijzingen waarmee we het jaar 1661 v.
Chr. als navigatiepunt op de tijdsbalk kunnen vastpinnen. De geboorte van
Job plaatsten we in het jaar van de trek van Jacobs familie naar Egypte in het
jaar 1699 v. Chr. De leeftijdsspan
van Job was 140 jaar wat hem een plaats op de tijdsbalk geeft van 1699 tot 1559
v. Chr. Job was in zijn achtendertigste levensjaar toen het vuur uit de hemel
toesloeg.
Volgens het onderzoek van Donald W. Patten is het niet
mogelijk vanuit de Bijbel of de Talmoed de catastrofe ten tijde van Job te
dateren? Zij geven in hun studie twee mogelijke jaartallen op: oktober 1728 v.
Chr. en/of 1620 v. Chr. Dit als een gevolg van hun gebruik van het jaar 701 v.
Chr. dat zij van THIELE ontleend hebben.
De
lezer moet beseffen dat ik geen kritiek lever op het inhoudelijke werk van
Patten en zijn medewerkers maar alleen op de chronologische aspecten er van.
Hun kosmologisch-wetenschappelijke bevindingen blijven onaangetast en zijn bovendien
verstaanbaar geschreven voor diegenen die niet met hun vakwetenschap vertrouwd
zijn.
Voorjaar 1715 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
Dit
jaartal is het resultaat van het verder in de tijd terugrekenen vanaf het
vorige navigatiepunt op de tijdsbalk: 1661 v. Chr. Op mijn tijdsbalken, zoals
in TIJD en TIJDEN, 2015, gepubliceerd vinden we geen bijzondere verwijzing naar
een eventuele meganatuurcatastrofe. Dat er zich tekenen aan de hemel hebben
voorgedaan lijkt voor de hand te liggen. Het volgende jaartal dat bekomen wordt
is 1770 v. Chr. met idem dito geen verwijzingen naar catastrofes. Daarna volgt
het jaar 1824 v. Chr., gevolgd door 1879
v. Chr. en 1933 v. Chr. Het is pas in het najaar van 1988 v. Chr. dat er zich
een merkwaardigheid voordoet.
Najaar 1988 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?!
Op mijn
tijdsbalk blijkt dit jaar het geboortejaar van Abram/Abraham geweest te zijn. Een
jaar waarvan we kunnen aannemen dat het met tekenen aan de hemel gepaard ging. De
Joodse legendes verbinden een kosmisch fenomeen met de nacht dat Abram geboren
werd:
Terah had been a high official at the court of Nimrod, and he was held in great
consideration by the king and his suite. A son was born unto him whom he called
Abram, because the king had raised him to an exalted place. In the night of Abraham's birth, the
astrologers and the wise men of Nimrod came to the house of Terah, and ate and
drank, and rejoiced with him that night. When they left the house, they lifted
up their eyes toward heaven to look at the stars, and they saw, and, behold, one great star came from the east and ran
athwart the heavens and swallowed up the four stars at the four corners.
They all were astonished at the sight, but they understood this matter, and
knew its import. They said to one another: "This only betokens that the
child that hath been born unto Terah this night will grow up and be fruitful,
and he will multiply and possess all the earth, he and his children forever,
and he and his seed will slay great kings and inherit their lands."
(Legends of the Jews compiled by Louis Ginzberg, 1909,
Volume I, Chapter V)
Het zijn dezelfde legendes die leren dat de ‘Heerlijkheid
des HEREN’ de Tempel van Salomo te Jeruzalem pas vulde een jaar na het afwerken
van het Heiligdom in 995 v. Chr. De reden hebben we eerder gezien, was dat dit
fenomeen gelijk moest lopen met de maand van Abram ’s geboorte (Louis Ginzberg,
Legends of the Jews, Volume 4, Chapter V).
Wanneer
we van het geboortejaar van Abram ditmaal op de tijdsbalk vooruit rekenen
arriveren we in het jaar 1889 v. Chr. voor zijn negenennegentigste levensjaar
en de vermelding in de Bijbel die de vernietiging van Sodom en Gomorra met dat jaar
verbind.
Genesis
19:24 Toen deed de HEERE zwavel en vuur
over Sodom en Gomorra regenen, van den HEERE uit den hemel. 25 En Hij
keerde deze steden om, en die ganse vlakte, en alle inwoners dezer steden, ook
het gewas des lands. (Statenvertaling)
De in
de Bijbel beschreven ramp met zwavel en vuur dat vanuit de hemel over de steden
Sodom en Gomorra wijkt tien jaar van de cyclus van meganatuurcatastrofes af.
Afwijkingen waar de onderzoekers Patten en zijn medewerkers rekening mee
hielden.
Najaar 2206 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?!
Wanneer
we onze rekenoefening met tijdschijven van 54 jaar en zes maanden verder de
tijd inzetten arriveren we in het najaar van 2206 v. Chr. in de dagen van Peleg.
Genesis
10:25 En Heber werden twee zonen geboren; des enen naam was Peleg; want in zijn dagen is de aarde
verdeeld; en zijns broeders naam was Joktan. (Statenvertaling)
Het is
een kort Bijbelcitaat waar nochtans meerdere verklaringen over gegeven worden.
Eén verklaring leert dat de continentale drift, het uiteenscheuren van de
aardelandmassa, in één meganatuurcatastrofe plaatsgevonden heeft. Het is een
verklaring die in lijn ligt met de hier gepresenteerde catastrofetheorie.
De
grootste catastrofe ooit die planeet aarde trof was de Grote Vloed of zondvloed
die ik op basis van sabbat- en jubeljaarkalender in het jaar 2341/2340 v. Chr.
op de tijdsbalk geplaatst heb.
De
chronologie van mijn boek TIJD en TIJDEN
is opgebouwd binnen het raamwerk van de sabbat- en jubeljaren volgens de
telling van William Whiston als fundament. Er waren dertig jubeljaren vanaf het
optreden van de Heer Jezus Christus in oktober 27 AD te Nazareth volgens Lukas
hoofdstuk 4, wanneer de Heiland het ‘aangename jaar des HEREN’ uitriep. Het
eerste jubeljaar terug de tijd viel in okt.1395/sep.1394 v. Chr. Zeven maal
zeven jaar eerder waren zij in 1443 v. Chr. het beloofde land Kanaän
binnengetrokken en begon de eerste sabbatjaren-cyclus. Veertig jaar daarvoor
waren de Israëlieten in 1483 v. Chr. uit Egypte opgetrokken. Volgens het Bijbelboek
1 Koningen 6:1 waren het vierhonderdtachtig jaar vanaf het exodusjaar tot het
vierde regeringsjaar van Salomo wanneer deze aan de bouw van de Tempel te
Jeruzalem begon. Het vierde regeringsjaar van Salomo viel volgens de sabbat- en
jubeljaar-telling in oktober 1004/september 1003 v. Chr. Zijn eerste
regeringsjaar begon in oktober 1007 v. Chr. Daarvoor hebben we de veertigjarige
regeerperiode van David: 1047/1007 v. Chr. en daarvoor regeerde Saul van 1087
tot 1047 v. Chr. over de twaalf stammen van Israël. De koningen van Israël en
Juda heb ik tussen de jaartallen 1087 en 586 v. Chr. op de tijdsbalk herschikt
met de historische sabbat- en jubeljaren als ijkpunten. Vanaf Pesach in het
voorjaar van 1483 v. Chr. met de Exodus en negenenveertig dagen later Sjavoeot
en het geven van de Tien Woorden aan Mozes zijn het vierhonderddertig jaar
terug tot de roeping van Abram/Abraham (Galaten 3:17) in 1913 v. Chr. Het was
in het stervensjaar van Thera dat Abram uit Haran naar Kanaän vertrok (Genesis
11:32 en 12:1-4). Vanaf Thera de vader van Abram/Abraham hanteren we de
jaartallen van de geslachtslijn van Sem de zoon van Noach (Genesis 11:10-22)
tot op Thera. Het resultaat is 2340 v. Chr. voor het einde van de Grote Vloed.
In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015,
blz. 13-21, wijs ik ook op de hogere jaartallen die de Griekse
Septuagintvertaling hanteert ter berekening van het jaar van de zondvloed en
leg uit waarom ik de Masoretische tekst van onze Bijbel verkies.
Mijn
keuze voor een jong jaartal voor de zondvloed werd bevestigd door de studie van
Dr. Werner Papke aan: “Die Sterne von Babylon, Die geheime
Botschaft des Gilgamesch – nach 4000
Jahren entschlüsselt”. Het werk dateert al van 1989 (ISBN 3 7857 0498 4). De
auteur brengt een Duitse vertaling van het Gilgamesj-epos en berekend de
astronomische datum van de Babylonische versie van de zondvloed. Tot mijn
verrassing kwam in zijn studie telkens weer het jaar 2340 v. Chr. tevoorschijn, voor het gebeuren. Het is
hetzelfde jaartal waar ik bij arriveerde in mijn studie: TIJD en TIJDEN. Dit op basis van de sabbat- en jubeljaartelling op
de wijze van tellen volgens William Whiston en vervolgens via de juiste verbinding
met het tijdstip van de roeping van Abraham, voorafgegaan met de
Genesisgeslachtsregisters van de aartsvaders. Ik beschouw de verkregen
astronomische datum van 2340 v. Chr. van Werner Papke voor het Gilgamesj-epos, als een kruispeiling dat mijn in de tijd terug
navigeren via de sabbat- en jubeljaren, bevestigd. Verbazend vast te stellen bij
het lezen van het werk van Dr. Werner Papke was ook de astronomische kennis van
de Chaldeeërs. Zij waren blijkbaar Copernicus vierduizend jaar vooraf. Zij
wisten bijvoorbeeld dat de planeten niet om de aarde, maar om de zon cirkelen
en dat planeet aarde met haar maan op de vierde plaats na Saturnus komt. Het
toont veel over de kennis van de nakomelingen van Noach in het derde millennium
v. Chr. Dit alles is een kennis die later verloren ging en in het Westen
slechts vijfhonderd geleden opnieuw verkregen werd.
Het
Bijbelboek Genesis leert een wereldwijde grote vloed dat het einde van de
eerste beschaving sinds de Schepping betekende met een nieuw begin in 2340 v.
Chr. De wereld die onderging was een beschaving zonder weerga geweest gelijk
aan het Atlantis uit de Griekse mythologie. Maar het was een beschaving geweest
die haar eigen weg naar de ondergang ging. Honderdtwintig jaar voor de Grote
Vloed was de maat vol en was de aarde en alles wat er op leefde gedoemd tot
sterven. Wat de maat vol maakte was het vermengen van de zonen Gods met de
dochters der mensen, met als resultaat: de Nefilim. Een Hebreeuws woord dat
meestal vertaald wordt met reuzen of geweldenaars.
Genesis
6:1 Toen de mensen zich op de aarde begonnen te vermenigvuldigen en hun
dochters geboren werden, 2 zagen de
zonen Gods, dat de dochters der mensen schoon waren, en zij namen zich
daaruit vrouwen, wie zij maar verkozen. 3 En de HERE zeide: Mijn Geest zal niet
altoos in de mens blijven, nu zij zich misgaan hebben; hij is vlees; zijn dagen zullen honderd twintig jaar
zijn. 4 De reuzen waren in die dagen
op de aarde, en ook daarna, toen de zonen Gods tot de dochters der mensen
kwamen, en zij hun (kinderen) baarden; dit
zijn de geweldigen uit de voortijd, mannen van naam. 5 Toen de HERE zag,
dat de boosheid des mensen groot was op de aarde en al wat de overleggingen van
zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was, 6 berouwde het de
HERE, dat Hij de mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem in zijn hart.
7 En de HERE zeide: Ik zal de mensen, die Ik geschapen heb, van de aardbodem
uitroeien, de mensen zowel als het vee en het kruipend gedierte en het
gevogelte des hemels, want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb. 8 Maar
Noach vond genade in de ogen des HEREN.
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik de
Grote Vloed gedateerd van oktober/november Anno Mundi 1656 tot oktober/november
van AM 1657 of 2341/2340 v. Chr. volgens de westerse jaartelling. Dat de
meganatuurcatastrofe dat de zondvloed was, een volledig jaar duurde leert het
Bijbelboek Genesis:
Genesis 7:10 Na zeven dagen
kwamen de wateren van de vloed over
de aarde. 11 In Noach ‘s zeshonderdste levensjaar, in de tweede maand (oktober/november), op de zeventiende dag der maand, op die dag braken alle kolken der grote waterdiepten open en werden
de sluizen des hemels geopend. 12 En de slagregen was veertig dagen en veertig
nachten over de aarde.
Genesis 8:13 In het zeshonderd en eerste jaar, in de eerste
maand (september/oktober), op de
eerste der maand, waren de wateren opgedroogd van de aarde; daarop
verwijderde Noach het luik van de ark, en hij zag uit, en zie, de aardbodem
droogde op. 14 In de tweede maand (oktober/november), op de zevenentwintigste dag der maand,
was de aarde droog.
De
beschrijving in Genesis 7:11 dat alle kolken der grote waterdiepten openbraken
verklaart Patten vanuit kosmische krachten veroorzaakt wanneer planeet aarde in
haar baan om de zon door andere hemellichamen verstoord werd. Patten verklaart
verder de continentale drift op aarde en de vorming wereldwijd van bergketens
als een gevolg van de zondvloedramp. Zie het commentaar op de cover van het
boek hierna:
The author contends that, through the agency of astral
principles, the Earth became engaged, or engulfed, in simultaneous
gravitational upheavals and magnetic conflicts. There came with suddenness to
our fragile, spiraling sphere, The Biblical Flood and The Ice Epoch. Readers of
this unique book will find a challenging and refreshing view of ancient
catastrophism and its conclusion, Divine Creation, a subject of importance in
this age of increasing intellectual rootlessness.
It is over and against the prevailing monopoly of
uniformitarian thought (which proposes that oceans of time are necessary for
anything and everything, both geologically and biologically) that Mr. Patten
proposes his view of historical celestial crises, global catastrophes. Such
catastrophes may explain many features about several planets. Such
catastrophes, relative to the Earth-Moon system, explain the raising up of mountain ranges, sweeping across the face of
the Earth in arcuate alignment, similar to the mountain patterns of the
Moon.
This
was achieved suddenly, and
by tidal upheavals within the oceans (of centrifugally rotating lava) within
the Earth's crust. Simultaneously, tidal upheavals engulfing the oceans raised
tides of subcontinental dimensions on the Earth's crust, thus the historically
recorded Deluge, or Flood.
(The Biblical Flood and the Ice Epoch by Donald Wesley
Patten, 1966)
Een
periode van Gods handelen met de mens werd in 2341/2340 v. Chr. definitief
afgesloten. Ik vind het opmerkelijk dat er in het Bijbelboek Genesis staat
geschreven dat de HEERE God de deur van de ark sloot en niet Noach:
Genesis
7:16b … En de HEERE sloot achter hem toe..
Het
betekende het afsluiten van een Bijbelse bedeling. Slechts acht mensen: vier
mannen en vier vrouwen overleefden de meganatuurcatastrofe van Godswege en
begonnen daarna met een verbond van God en met de belofte dat Hij nooit meer de
aarde zou verderven (Genesis 9:9-11) aan een nieuw leven met nieuwe
verantwoordelijkheden. Het ‘kwaad’ (Rom. 3:9-17) was echter mee de ark ingegaan
en in de geslachtslijn van Cham zou er dra een nieuwe opstand opkomen. Het was
de Bijbelse Nimrod die het verzet na de grote vloed leidde. Met de roeping van
Abram/Abraham in 1913 v. Chr. werd ook de bedeling van na de vloed afgesloten
en ving de periode van de belofte aan.
De
Joodse legendes over de Grote Vloed verhalen ook over de kosmos die bij de ramp
betrokken was:
The flood was produced by a union of the male waters,
which are above the firmament, and the female waters issuing from the earth.
The upper waters rushed through the space left when God removed two stars out
of the constellation Pleiades.
Afterward, to put a stop to the flood, God had to transfer two stars from the
constellation of the Bear to the constellation of the Pleiades. That is why the
Bear runs after the Pleiades. She wants her two children back, but they will be restored to her only in
the future world. There were other changes among the celestial spheres during the year of the flood. All the time it
lasted, the sun and the moon shed no light, whence Noah was called by his name,
"the resting one," for in his life the sun and the moon rested. The
ark was illuminated by a precious stone, the light of which was more brilliant
by night than by day, so enabling Noah to distinguish between day and night.
(Legends of the Jews compiled by Louis Ginzberg, 1909,
Volume 1, Chapter IV)
Het is
opmerkelijk dat de legende het heeft over een herstel van de kosmos over de
wereld die volgens de Hebreeuwse profeten van de Bijbel nog komen moet.
In zijn boek hanteert Patten de sleutel: ‘The past is the key to the future’. Het is
deze sleutel die niet alleen deuren opent naar verleden en heden maar ook naar
de toekomst. Want voor wie dacht dat de meganatuurcatastrofes van de
vierentwintigste eeuw tot de zevende eeuw voor Christus het einde van een aarde
in beroering betekende, komt bedrogen uit. Wanneer we het laatste Bijbelboek
Openbaring los van de orthodoxe uitlegkunde bestuderen en de beschreven
aangekondigde rampen als nog in de toekomst te geschiedden willen zien blijkt
dat planeet aarde wederom danig geschud zal worden. Of zoals de Heer Jezus
Christus zijn wederkomst aankondigde in zijn rede over de laatste dingen:
Lucas
21:25 En er zullen tekenen zijn aan zon en maan en sterren, en op de aarde
radeloze angst onder de volken vanwege het bulderen van zee en branding, 26
terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de
wereld komen. Want de machten der hemelen zullen wankelen. 27 En dan zullen zij
de Zoon des mensen zien komen op een wolk, met grote macht en heerlijkheid.
Openbaring
22: 20 Die
deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik kom haastiglijk. Amen. Ja, kom, Heere Jezus!
21 De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met u allen. Amen.
De Opstanding van Jezus en de antichrist volgens 1 Johannes 2:18
Wist u dat
de benaming antichrist alleen in de brieven van de apostel Johannes voorkomt?
Dat bijvoorbeeld het Bijbelboek Openbaring de benaming antichrist niet gebruikt,
maar verwijst naar het beest? En dat Paulus, de apostel der heidenen, ook nergens
in zijn brieven naar de antichrist onder deze benaming verwijst, maar hem
andere namen geeft zoals: de mens der wetteloosheid, de zoon des verderfs, de
wetteloze, de tegenstander en de leugenaar. De Bijbel leert dat aan de
wederkomst van Jezus Christus, de komst van de antichrist voorafgaat.
Ik meen
dat de antichrist van Johannes identiek zal zijn met de Assyriër van de profeet
Jesaja die voor de eindtijd beschreven wordt. Het Bijbelse Assyrië van de
eindtijd ligt heden in een gebied dat heden overwegend Islamietisch is en waar
christenen een minderheid zijn. Men zou namelijk kunnen redeneren dat ook de
toekomstige Assyriër als antichrist, een Islamiet zou kunnen zijn. Wanneer we echter
Schrift met Schrift vergelijken (de enige goede manier voor Bijbelstudie)
blijkt deze redenatie fout te zijn. De oorsprong van de toekomstige antichrist
zal het uit het christendom zijn. Laten we even naar Johannes luisteren:
1
Johannes 2:18 Kinderen, het is de laatste ure; en
gelijk gij gehoord hebt, dat er een
antichrist komt, zijn er nu ook vele antichristen opgestaan, en daaraan
onderkennen wij, dat het de laatste ure is. 19 Zij zijn van ons uitgegaan, maar
zij waren uit ons niet; want indien zij uit ons geweest waren, zouden zij
bij ons gebleven zijn: maar aan hen moest openbaar worden, dat niet allen
uit ons zijn. 20 Gij echter hebt een zalving van de Heilige en gij
weet dat allen. 21 Ik heb u niet geschreven, omdat gij de waarheid niet
weet, maar omdat gij haar weet en omdat geen leugen uit de waarheid is.
22 Wie is de leugenaar dan wie
loochent, dat Jezus de Christus is? Dit
is de antichrist, die de Vader en de Zoon loochent. 23 Een ieder, die
de Zoon loochent, heeft ook de Vader niet. Wie de Zoon belijdt, heeft ook de
Vader. 24 Wat u betreft, wat gij van den beginne gehoord hebt, moet in u
blijven. Indien in u blijft, wat gij van den beginne gehoord hebt, dan zult gij
ook in de Zoon en [in] de Vader blijven. 25 En dit is de belofte, die Hij
zelf ons beloofd heeft: het eeuwige leven. 26 Dit heb ik u geschreven over
hen, die u misleiden.
Johannes leert dat er naast de ene geprofeteerde
antichrist die eens komen zal er in de tussen-tijd vele zogenaamde copycats
binnen het christendom zullen optreden. Wat is hun dwaalleer? Wat maakt van
iemand een antichrist? Het antwoord is: iemand die ontkent dat Jezus van
Nazareth de Christus is, de Zoon van God. Iemand die het Zoon-schap van Jezus
Christus ontkent en aldus loochent dat de Vader en de Zoon één zijn.
De antichristen in de geschiedenis van de Ekklesia, zijn
allen uit het christendom voortgekomen. Zij maakten ooit deel uit van het
christendom maar werden in een later stadium uiteindelijk tegenstanders. Of
zoals Johannes het in het tweede hoofdstuk van zijn tweede brief neerschreef: Zij zijn van ons uitgegaan, maar zij waren
uit ons niet; want indien zij uit ons geweest waren, zouden zij bij ons
gebleven zijn: maar aan hen moest openbaar worden, dat niet allen uit ons zijn.
En een beetje verder noemt hij deze tegenstanders leugenaars: Wie is de leugenaar dan wie loochent, dat
Jezus de Christus is? Dit is de antichrist, die de Vader en de Zoon loochent.
En vanaf het vierde hoofdstuk schrijft hij het volgende:
1 Johannes 4:1 Geliefden,
vertrouwt niet iedere geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn;
want vele valse profeten zijn in de wereld uitgegaan. 2 Hieraan onderkent
gij de Geest Gods: iedere geest, die
belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, is uit God; 3 en
iedere geest, die Jezus niet belijdt, is niet uit God. En dit is de geest van de antichrist, waarvan gij gehoord hebt, dat hij komen zal, en hij is nu reeds
in de wereld. 4 Gíj zijt uit God, kinderkens, en gij hebt hen overwonnen;
want Hij, die in u is, is meerder
dan die in de wereld is. 5 Zij zijn uit de wereld; daarom spreken zij uit
de wereld en hoort de wereld naar hen. 6 Wij zijn uit God; wie God kent,
hoort naar ons; wie uit God niet is, hoort naar ons niet. Hieraan onderkennen
wij de Geest der waarheid en de geest der dwaling.
Wat betekent het woord: Jezus Christus in het vlees
gekomen is? Dat betekent zondermeer dat God mens geworden is.
Johannes 1:1 In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en
het Woord was God. 2 Dit was in den
beginne bij God. 3 Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is
geen ding geworden, dat geworden is. 4 In het Woord was leven en het leven was
het licht der mensen; 5 en het licht schijnt in de duisternis en de duisternis
heeft het niet gegrepen. .
.14 Het
Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond (getabernakeld) en
wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de
enig-geborene des Vaders, vol van genade en waarheid. 15 Johannes heeft van Hem
getuigd en heeft geroepen, zeggende: Deze was het, van wie ik zeide: Die na mij
komt, is vóór mij geweest, want Hij was eer dan ik. 16 Immers uit zijn volheid
hebben wij allen ontvangen zelfs genade
op genade; 17 want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid
zijn door Jezus Christus gekomen. 18 Niemand heeft ooit God gezien; de
eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen.
Over de afkomst van Jezus van Nazareth werd al vanaf Zijn
eerste komst geredetwist. Zie het hierna volgende Bijbelcitaat:
Matteüs 16:13 Toen Jezus in
de omgeving van Caesarea Filippi
gekomen was, vroeg Hij zijn discipelen en zeide: Wie zeggen de mensen, dat de Zoon des mensen is? 14 En zij zeiden:
Sommigen: Johannes de Doper; anderen: Elia; weer anderen: Jeremia, of één der
profeten. 15 Hij zeide tot hen: Maar
gij, wie zegt gij, dat Ik ben? 16 Simon Petrus antwoordde en zeide: Gij zijt de Christus, de Zoon van de
levende God! 17 Jezus antwoordde en zeide: Zalig zijt gij, Simon Barjona,
want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar mijn Vader, die in de
hemelen is.
Op de vraag van Jezus aan zijn discipelen over zijn
afkomst bestonden er toen al meerdere theorieën over zijn herkomst zoals bijvoorbeeld
Johannes de Doper, Elia, Jeremia of één of andere profeet. En voor de agnosten
van die tijd al was Jezus gewoon slechts de zoon van de timmerman van Nazareth.
In het eerder vermelde Bijbelcitaat geeft Simon Petrus
het juiste antwoord: Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende
God! En Jezus maakt hem duidelijk
dat geen mens hem dit kon openbaren maar alleen God de Vader, die in de hemelen
is.
En zo blijft de persoon van Jezus Christus tot op heden
een struikelsteen. Was hij slechts een profeet of een Rabbi, en/of de zoon van
de timmerman van Nazareth, en is er aldus ergens in Israël een graf met zijn verdorde
botten er in? Of is Hij de Zoon van God die drie dagen na zijn sterven, uit de
dood opstond en ten hemel klom?
Het is ook wat, wanneer men het lijden en sterven van
Jezus Christus voor de geest wil halen. Na een doodsstrijd van meer dan drie
uur aan een kruis genageld gaf de Heiland zijn leven. Een dood-gefolterd totaal
leeggebloed lichaam werd, nadat voor alle zekerheid een soldaat met een lans zijn
zijde doorboorde, van het kruis gehaald en in een tombe gelegd. Wanneer we dit
voor de geest halen is er voor een eventuele schijndood geen ruimte. Voor de
meeste discipelen betekende de dood van Jezus overigens op dat moment het
einde. Maar zoals Hij voorzegt had nam Hij het Leven zelf weer op en stond op
uit de doden. Dit is de kern van het evangelie.
1 Korintiërs 15:1 Ik maak u
bekend, broeders, het evangelie, dat
ik u verkondigd heb, dat gij ook ontvangen hebt, waarin gij ook staat, 2
waardoor gij ook behouden wordt, indien gij het zó vasthoudt, als ik het u
verkondigd heb, tenzij gij tevergeefs tot geloof zoudt gekomen zijn. 3 Want vóór alle dingen heb ik u
overgegeven, hetgeen ik zelf ontvangen heb: Christus is gestorven voor onze zonden, naar de Schriften, 4 en Hij is
begraven en ten derden dage opgewekt, naar de Schriften, 5 en Hij is
verschenen aan Kefas, daarna aan de twaalven. 6 Vervolgens is Hij verschenen
aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie het merendeel thans nog in
leven is, doch sommigen zijn ontslapen. 7 Vervolgens is Hij verschenen aan
Jakobus, daarna aan al de apostelen; 8 maar het allerlaatst is Hij ook aan mij
verschenen, als aan een ontijdig geborene. 9 Want ik ben de geringste der
apostelen, niet waard een apostel te
heten, omdat ik de gemeente Gods vervolgd heb. 10 Maar door de genade Gods ben
ik, wat ik ben, en zijn genade aan mij is niet vergeefs geweest, want ik heb
meer gearbeid dan zij allen, doch niet ik, maar de genade Gods, die met mij is.
11 Daarom dan, ik of zij, zó prediken wij, en zó zijt gij tot het geloof
gekomen. (NBG Vertaling 1951)
Toen Paulus zijn eerste brief aan de Korintiërs schreef
kon hij verwijzen naar de vele honderden getuigen die toen nog in leven waren,
die de opgestane Christus gezien hadden.
Toen Petrus met Pinksteren in 30 AD vijftig dagen na de
Opstanding van de Christus, in de kracht van de uitgestorte Geest Gods de Joden
te Jeruzalem toesprak (Handelingen 2:15-36) deed hij dat met de autoriteit van
een getuige en verwees hij naar de inmiddels bekende historische feiten van de
bediening van Jezus in Israël en van Zijn lijden, sterven en opstanding. De
Ekklesia van toen is wreed door het toenmalige Romeinse Rijk vervolgd geworden.
Vele getuigen van de Opstanding van Christus hebben later met hun leven
hiervoor betaald. En niemand sterft vrijwillig voor een leugen!
En nu aan het einde van de eindtijd merken we dat de
wereldgeest van antichrist nog altijd zijn werk doet. Nog altijd wordt de vraag
gesteld: Wie is Jezus? En nog altijd
worden de verkeerde antwoorden ingevuld.
1 Korintiërs 2: 12 Wij nu hebben niet de geest der wereld ontvangen, maar de
Geest uit God, opdat wij zouden weten,
wat ons door God in genade geschonken is. 13 Hiervan spreken wij dan ook met
woorden, die niet door menselijke wijsheid, maar door de Geest geleerd zijn, zodat wij het geestelijke met het
geestelijke vergelijken. 14 Doch een
ongeestelijk mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem
dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te
beoordelen is. 15 Maar de geestelijke mens beoordeelt alle dingen, zelf
echter wordt hij door niemand beoordeeld. 16 Want wie kent de zin des Heren,
dat hij Hem zou voorlichten? Maar wij hebben de zin van Christus.
1 Johannes 2:27 En wat u
betreft, de zalving, die gij van Hem
ontvangen hebt, blijft op u, en gij hebt niet van node, dat iemand u lere;
maar, gelijk zijn zalving u leert over
alle dingen, en waarachtig is en geen leugen, blijft in Hem, gelijk zij u
geleerd heeft.
Wat moeten we verwachten?
2 Thessalonicenzen 2:1 Maar wij verzoeken u, broeders, met betrekking tot de
komstvan [onze] Here Jezus
Christus en onze vereniging met Hem, 2 dat gij niet spoedig uw
bezinning verliest of in onrust verkeert, hetzij door een geestesuiting, hetzij door een prediking, hetzij door een brief, die van ons afkomstig zou zijn, alsof de dag des Heren (reeds) aanbrak. 3 Laat niemand u misleiden, op welke wijze ook, want
eerst moet de afval komen en de mens der wetteloosheid zich
openbaren, de zoon des
verderfs,4 de tegenstander, die zich
verheft tegen al wat God of
voorwerp van verering heet, zodat
hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat
hij een god is. 5 Herinnert gij u niet, dat
ik, toen ik nog bij u was, u dit meermalen gezegd heb? 6 En gij weet
thans wel, wat hem weerhoudt, totdat hij zich openbaart op zijn tijd. 7 Want het geheimenis der wetteloosheid is
reeds in werking; (wacht) slechts totdat Hij, die op het
ogenblik nog weerhoudt, verwijderd
is. 8 Dan zal de wetteloze zich openbaren; hem zal de Here [Jezus] doden door de adem zijns
monds en machteloos maken door zijn verschijning, als Hij komt. 9 Daarentegen
is diens komst naar de werking des
satans met allerlei krachten,
tekenen en bedrieglijke wonderen, 10 en met allerlei verlokkende
ongerechtigheid, voor hen, die verloren
gaan, omdat zij de liefde tot de waarheid niet aanvaard hebben, waardoor zij hadden kunnen behouden
worden. 11 En daarom zendt God hun een dwaling, die bewerkt,
dat zij de leugen geloven, 12 opdat allen worden geoordeeld, die de waarheid niet geloofd hebben, doch een welgevallen hebben gehad
in de ongerechtigheid. 13 Maar wij
behoren God te allen tijde om u te danken, door de Here geliefde broeders, dat God u als eerstelingen Zich
verkoren heeft tot behoudenis, in heiliging door de Geest en geloof in
de waarheid. 14 Daartoe heeft Hij u ook
door ons evangelie geroepen tot het verkrijgen van de heerlijkheid van
onze Here Jezus Christus. 15 Zo dan,
broeders, staat vast en houdt u aan de overleveringen, die u door
ons, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk, geleerd zijn.16 En Hij, onze Here Jezus Christus, en God, onze
Vader, die ons heeft liefgehad en ons eeuwige troost en goede hoop door zijn
genade verleend heeft, 17 trooste uw harten, en make ze sterk in alle goed werk
en woord.
De boodschap van de antichrist zal zijn: Jezus is niet de
Zoon van God! Hij mag een profeet zijn of een Rabbi, maar niet de Zoon van God.
Deze boodschap zal een ander evangelie zijn, waar Paulus ook al voor
waarschuwde:
2 Korintiërs 11:4 Want indien
de eerste de besteeen andere Jezus predikt, die wij niet
hebben gepredikt, of gij een andere geest ontvangt, die gij niet hebt
ontvangen, of een ander evangelie,
dat gij niet hebt aangenomen, dan verdraagt gij dat zeer wel. 5 Ik acht toch
volstrekt niet te hebben ondergedaan voor die onvergelijkelijke apostelen. 6
Ben ik dan al onervaren in het spreken, in kennis ben ik het niet, maar wij
hebben die alleszins en in alle opzichten bij u openbaar gemaakt. (NBG
Vertaling 1951)
Statenvertaling 2 Korintiërs 11:4 Want
indien degene, die komt, een anderen
Jezus predikte, dien wij niet gepredikt hebben, of indien gij een anderen geest
ontvingt, dien gij niet hebt ontvangen, of een
ander Evangelie, dat gij niet hebt aangenomen, zo verdroegt gij hem met
recht. 5 Want ik acht, dat ik nergens minder in ben geweest dan de uitnemendste
apostelen. 6 En indien ik ook slecht ben in woorden, nochtans ben ik het niet
in wetenschap; maar alleszins zijn wij in alle dingen onder u openbaar
geworden.
Johannes 5:41 Eer van mensen
behoef Ik niet, 42 maar Ik ken u: gij hebt de liefde Gods niet in uzelf. 43 Ik
ben gekomen in de naam mijns Vaders en gij neemt Mij niet aan; indien een ander komt in zijn eigen naam,
die zult gij aannemen. 44 Hoe kunt gij tot geloof komen, gij, die eer van elkander
behoeft en de eer, die van de enige God komt, niet zoekt? 45 Denkt niet, dat Ik
u zal aanklagen bij de Vader; uw aanklager is Mozes, op wie gij uw hoop
gevestigd hebt. 46 Want indien gij Mozes geloofdet, zoudt gij ook Mij geloven,
want hij heeft van Mij geschreven. 47 Maar indien gij zijn geschriften niet
gelooft, hoe zult gij mijn woorden geloven?
Galaten 1:1 Paulus, een
apostel, niet vanwege mensen, noch door een mens, maar door Jezus Christus, en
God, de Vader, die Hem opgewekt heeft
uit de doden, 2 en al de broeders, die bij mij zijn, aan de gemeenten van
Galatië: 3 genade zij u en vrede van God , onze Vader, en van de Here Jezus
Christus, 4 die Zichzelf gegeven heeft
voor onze zonden , om ons te trekken uit de tegenwoordige boze wereld, naar
de wil van onze God en Vader, 5 aan wie de heerlijkheid zij in alle eeuwigheid!
Amen. 6 Het verbaast mij, dat gij u zo schielijk van degene, die u door de
genade van Christus geroepen heeft, laat afbrengen tot een ander evangelie, 7 en dat is geen evangelie. Er zijn echter
sommigen, die u in verwarring brengen en het evangelie van Christus willen
verdraaien. (NBG Vertaling 1951)
Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël?
Handelingen 1:6 Zij dan, die daar bijeengekomen waren,
vroegen Hem en zeiden: Here, herstelt Gij
in deze tijd het koningschap voor Israël? 7 Hij zeide tot hen: Het is niet uw zaak de tijden of
gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft,
8 maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de heilige Geest over u komt, en gij
zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het
uiterste der aarde. 9 En nadat Hij dit gesproken had, werd Hij opgenomen,
terwijl zij het zagen, en een wolk onttrok Hem aan hun ogen. 10 En toen zij
naar de hemel staarden, terwijl Hij henenvoer, zie, twee mannen in witte
klederen stonden bij hen, 11 die ook zeiden: Galileese mannen, wat staat gij
daar en ziet op naar de hemel? Deze Jezus, die van u opgenomen is naar de
hemel, zal op dezelfde wijze wederkomen , als gij Hem ten hemel hebt zien
varen. (NBG Vertaling 1951)
'Kronieken van de koningen van Israël brengt
de geschiedenis van het oude Israël, het zogenaamde tienstammenrijk door middel
van een nieuwe chronologie gebaseerd op de sabbat- en jubeljaren. Naar het boek
der Kronieken der koningen van Israël wordt in de Bijbelboeken 1 en 2
Koningen telkens aan het einde van een behandelde kroniek van een koning van
Israël verwezen. Het is een boek dat over de eeuwen heen verloren ging wat door
elke liefhebber van Bijbelse- en wereldgeschiedenis als spijtig bevonden wordt.
De geschiedenis van de koningen van Israël halen we vandaag uit de historische
boeken van de Bijbel, de Psalmen, uit de werken van de oudheidhistoricus
Flavius Josephus en uit de Joodse overleveringen en legendes. De auteur geeft
in het bijzonder aandacht aan de Assyriologie en de link tussen beide
koningslijsten: de Bijbelse koningslijst van het tienstammenrijk en de
Assyrische koningslijst. De koningen van Assyrië die in de Bijbel vermeldt
worden werden op de tijdsbalk verankerd met de chronologische gegevens die de
Bijbel doorgeeft. Het boek sluit af met een hoofdstuk naar het toekomstig
herstel van Israël in het oude land der vaderen waarbij in het bijzonder de
stam Zebulon in verleden, heden en toekomst besproken wordt.
De
auteur Robert De Telder is een autodidact die naar de geest van de hervormer
Maarten Luther: sola fide - sola gratia - sola scriptura, de Schriften
onderzoekt. Hij is een revisionist van de geschiedenis van de oudheid waarbij
vooral de gevestigde Egyptologie en Assyriologie aangepakt worden.
Haggaï
2:7 Want alzo zegt de HEERE der heirscharen: Nog eens, een weinig tijds zal het
zijn; en Ik zal de hemelen, en de aarde, en de zee, en het droge doen beven. 8
Ja, Ik zal al de heidenen doen beven, en zij zullen komen tot den Wens aller heidenen, en Ik zal dit
huis met heerlijkheid vervullen, zegt de HEERE der heirscharen.