Inhoud blog
  • Test
  • BOEK: De Bourgondiërs (Bart Van Loo) 2019
  • BOEK: Sinuhe de Egyptenaar (Mika Waltari) 1945
  • BOEK: Dwaal zacht (Lore Mutsaers) 2019
  • BOSCH: Higgs Strickland 2016
    Zoeken in blog

    Over mijzelf
    Ik ben Eric De Bruyn
    Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
    Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 68 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
    Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
    WEMELDINGEN
    Tijd is ruimte in beweging
    25-05-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Taste of Cherry (Abbas Kiarostami) (Iran, 1997)

    TASTE OF CHERRY [Ta’m-e gilas] (Abbas Kiarostami) (Iran, 1997)

    (99’)

    Het grootste deel van de tijd rijdt in deze film een man van middelbare leeftijd, meneer Badii, rond in een 4x4 in de barre, kale heuvels vlak buiten Teheran, op zoek naar een man die (tegen forse betaling) de volgende ochtend wil komen checken of hij nog leeft. Nadat hij in de heuvels in een kuil is gaan liggen en een overdosis slaappillen heeft genomen. Leeft hij nog, dan moet hij uit de kuil geholpen worden, indien niet dan moet de kuil met twintig scheppen aarde dichtgegooid worden. Al rondrijdend pikt meneer Badii drie mannen op. Een jonge militair (een Koerd) en een Afghaanse moslim-seminarist weigeren op zijn voorstel in te gaan. Een oudere Turkse taxidermist wil wel op zijn voorstel ingaan, maar vertelt eerst het verhaal van zijn eigen zelfmoordpoging: toen het zover was, plukte hij enkele moerbeien, zag hij de zon opgaan en besefte hij dat het leven toch de moeite van het leven waard was. Zijn zorgen had hij daarna nog, maar hij keek er anders, relativerend, tegenaan. ’s Avonds legt meneer Badii zich in zijn kuil en dan valt de nacht. Plots krijgen we dan videobeelden (van een duidelijk andere, lagere kwaliteit dan de rest van de film) van een filmploeg. De filmploeg van de film die we net gezien hebben blijkbaar. We zien de regisseur zelf, we zien de acteur die meneer Badii speelde, een sigaret roken en we zien hoe een troep soldaten (die ook in de film voorkwam) tijdens een loopoefening gefilmd wordt. De opname wordt beëindigd, de soldaat-acteurs mogen uitrusten, één van hen plukt een bloem terwijl we jazzmuziek horen (in de rest van de film alleen Perzisch muziekgeneuzel alom). En gedaan.

    In het tijdschrift Cinemagie [nr. 223, zomer 1998, pp. 59-66] spreken Ben Reynders en Machteld Verstraeten over een ‘veelzijdige en raadselachtige film’, een ‘quasi ongrijpbare maar uiterst veelzijdige film’. In Film & Televisie [nr. 478, januari 1998, p. 5] had Freddy Sartor het over ‘deze meesterlijke luciede parabel’ die ‘in een simpele oogopslag de poëzie in het alledaagse leven (laat) opmerken’. Voegen we daar meteen twee dingen aan toe. Ten eerste: deze prent won in 1997 de Gouden Palm van Cannes. En ten tweede: dit is overduidelijk een film waar je niet bij het brede publiek moet mee aankomen en – gezien de Gewikt-pagina in Film en Televisie nr. 479 [februari 1998, p. 28] – ook niet bij een deel van de vakpers: ofschoon Patrick Duynslaegher daar de enige is om vier sterren (= buitengewoon) te geven, schenken de meesten toch maar twee sterren (= goed) en Raf Butstraen van De Standaard en Tom & Jerry van Humo slechts één ster (= gewoon). ‘Zo ervaren biedt De smaak van moerbeien helemaal geen statische, zelfs doelloze indruk, zoals hier en daar een oppervlakkige reactie te kennen gaf’, merken Reynders-Verstraeten op het einde van hun artikel venijnig op.

    Dezelfde dubbelauteurs signaleren halverwege hun artikel trouwens: ‘De meeste critici laten de vraag open of er meer betekenissen achter kunnen worden gezocht. Sommigen hebben zich aan enkele ervan gewaagd. Zonder hierop al te zeer te willen doorgaan, stellen we jullie toch graag enkele mogelijke denkpistes voor’. Waarna ze naar die mogelijke betekenissen beginnen te slaan als een blinde naar het ei. Het is uiteraard ook nogal een waagstuk, een film gaan interpreteren die bestaat uit een krakkemikkig verhaal vol narratologische gaten dat volsteekt met zeer wazige symboliek en op het einde een bokkensprong van jewelste vertoont. Het is bovendien een wijsneuzig waagstuk, zeker als je denkt het zelfs beter te weten dan de regisseur zelf, want: ‘De cineast heeft in een vraaggesprek met Freddy Sartor een paar andere aanvaardbare verklaringen gegeven, maar zij kunnen zeker niet gelden als de enige’! Dat interview staat in Film en Televisie nr. 478 [januari 1998, p. 7] en levert weinig verhelderende dingen op. We noteren wel dat Freddy Sartor onder meer moet vragen aan de regisseur hoe we het einde met die filmploeg moeten interpreteren, waarop Kiarostami antwoordt: ‘Het is een manier om te zeggen dat het leven doorgaat. Eenmaal de lichten van de bioscoopzaal terug aan, herneemt het leven zijn gewone gang. En anderzijds is het een manier om triestheid bij de kijker weg te nemen. Ik had niet de moed om de film te eindigen op een black out’. Hazo, op die fiets! Wij onthouden: niemand heeft die film eigenlijk goed begrepen, die Iraanse Kiarostami is blijkbaar niet in staat om een ordentelijk verhaal te vertellen, maar toch: veelzijdige, meesterlijk-luciede film, en een Gouden Palm.

    Misschien (met nadruk op misschien: wij willen niet wijsneuzig doen) is die Gouden Palm te verklaren doordat men zou kunnen vermoeden (met nadruk op zou, kunnen en vermoeden) dat de wazige symboliek van de film referenties inhoudt aan de politieke situatie in Iran in de jaren 1990, referenties die om begrijpelijke redenen niet te expliciet mochten zijn, want de ayatollahs keken mee. In dat interview met Sartor wordt met geen gebenedijd woord over (Iraanse) politiek gesproken (er wordt ook niet naar gevraagd) maar Reynders-Verstraeten gooien toch voorzichtig een paar steentjes in die richting, nadat zij vastgesteld hebben dat enkele passages bijzondere aandacht verdienen, ‘omdat zij allicht ook een symbolische of thematische zin in zich dragen’. We horen dan dingen als ‘allicht houdt dat ook een verwijzing in naar het suïcidaire karakter van een samenleving die zich onder leiding van de ayatollahs isoleert, steunt op principes en op een ideologie en niet op de mogelijkheden van het volle leven, die vele mensen in armoede en werkloosheid laat leven, en ook haar jonge recruten een deel van hun jeugd ontneemt’ en: ‘Er is de nabijheid van de hoofdstad, die geregeld op de achtergrond opduikt, en die wel eens zou kunnen staan voor de alomtegenwoordigheid van een fnuikend politiek bestel’. Of nog, in verband met de bouwwerf in de heuvels waar voortdurend stenen over en weer rollen en schokken: ‘Ook hier stelt men zich spontaan de vraag of de cineast ook niet verwijst naar mensen die geen duidelijk doel voor hun leven kunnen vinden, of naar politieke bewindvoerders die geen bevrijdend en emancipatorisch beleid kunnen uitwerken. Over het stof, het puin, de stenen en de machines hangt een klimaat van fatalisme, ter plaatse trappelen, werken om het immobilisme te verbergen’.

    Allicht, wel eens zou kunnen, stelt men zich de vraag. Het blijft allemaal zo onduidelijk als wat, maar waarschijnlijk heeft men in Cannes grotendeels geredeneerd zoals Reynders & Verstraeten, en de film bekroond omwille van de in westerse ogen (vermoedelijke) sympathieke politieke dubbele bodem. Omwille van de magistrale montage en camerabewegingen zal het toch wel zeker niet geweest zijn? Maar zelfs als Kiarostami het niet politiek bedoeld heeft, maar enkel als een filosofisch-poëtische beschouwing rond zelfmoord en leven en dood, dan hebben we volgens onze strikt persoonlijke mening die verder niemand bindt, nog altijd geen goede film. Het gaat hier toch om een val waar niemand, en zeker geen geschoolde critici, zouden mogen intrappen: het is niet omdat een boek of een film vertrekt van een boeiend of groots idee (laat het nu een verholen politieke satire of een meditatie rond zelfmoord zijn) dat je automatisch een goed boek of een knappe film hebt. Dat idee moet namelijk uitgewerkt worden in een overtuigend, meeslepend verhaal en een originele, boeiende vorm meekrijgen. Twee maal quod non, wat deze film betreft. Men vergelijke overigens met talrijke romans van Herman Brusselmans waarin deze terugdenkt aan zijn overleden moeder. Alsof dat ontroerende motiefje zou volstaan om de bullshit waar de rest van de roman mee gevuld is, goed te maken.

    Ten slotte nog twee dingen (en dan hebben we eigenlijk al veel te veel aandacht besteed aan deze bijzonder middelmatige, om niet te zeggen ronduit zwakke Iraanse prent). Ons Perzisch is niet meer wat het geweest is, maar in het Engels is de titel dus Taste of Cherry, in Film & Televisie vertaalt men met De Smaak van de Kers en in Cinemagie luidt het De Smaak van Moerbeien (wat gezien het zelfmoordverhaal van de taxidermist wel zo passend is, al worden kersen ook even vermeld in de film). Wie spreekt er een mondje Perzisch in de zaal (want als je vertaalmachines googlet, krijg je natuurlijk van die onleesbare Perzische krabbels voorgeschoteld)?

    En ten tweede, om af te ronden, nog even snel een paar voorbeelden van narratologische zwakheden in de film. Als die taxidermist ’s morgens naar de kuil komt, zal hij een hoop geld meekrijgen, of meneer Badii nu dood is of niet. We zien echter wel meneer Badii in zijn kuil gaan liggen, maar van geld is in heinde en verre niets te bekennen. Hoezo? We vernemen in de loop van de film dat het een feestdag is, maar jan en alleman is aan het werken of zoekt werk (begin van de film) en schoolkinderen gaan blijkbaar op excursie. Hoezo? Over de vraag waarom meneer Badii eigenlijk zelfmoord wil plegen, zwijgen we dan nog. Eindconclusie: dit is weer zo één van die marginale films waar niemand hoogte van krijgt, maar waarover filmsnobs enthousiast kunnen doen (al snappen ze er zelf evenmin de ballen van, maar die stille dynamiek, nietwaar, en die poëzie van het alledaagse leven)! Taste of Cherry is het soort film dat je gratis krijgt (kreeg) bij een jaarabonnement op Film & Televisie / Cinemagie. Nooit zonder reden, dat gratis krijgen.

    Quotering: ** [24 mei 2016 – Cinema Zuid, Antwerpen]

    25-05-2016 om 22:46 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-03-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Onderworpen (Michel Houellebecq) 2015

    Onderworpen (Michel Houellebecq) 2015

    [Roman, Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen, 2015, 234 blz., origineel Frans: Soumission]

    De hoofdpersoon van deze roman is professor Franse literatuur aan de Sorbonne en maakt in 2022 mee hoe in Frankrijk de Moslimbroederschap aan de macht komt , met als gevolg een toenemende islamisering van de Franse maatschappij. Na een aantal vijven en zessen bekeert de hoofdpersoon zelf zich ook tot de islam en zo krijgt hij zijn job, die hij eerst was kwijtgespeeld, terug.

    Het is een thema dat weliswaar goed past in het universum van Houellebecq (de kritische observator van onze moderne samenleving), maar de manier waarop het hier wordt uitgewerkt, is flink wat lager van niveau dan we van het Franse enfant terrible gewend zijn. Er wordt veel te veel gemiezemuisd over het oeuvre van Joris-Karl Huysmans (het onderwerp van het proefschrift van de hoofdpersoon dat alleen maar een beetje functioneel is omdat Huysmans zich ook ooit bekeerde, maar dan tot het katholicisme), veel te veel bladzijden worden gevuld met politiek getheoretiseer en de obligate sekspassages komen weinig geïnspireerd over. Het geheel maakt bovendien een nogal ongeloofwaardige indruk en komt eerder over als slappe tafelspringerij dan als onderhuidse islamkritiek. Een bijzonder tamme Houellebecq is dit en een roman die naar ons aanvoelen door een aantal recensenten veel te welwillend is ontvangen.

    Quotering: ** [explicit 7 maart 2016]

    Enkele citaten:

    ‘Mannen praten over politiek, literatuur, financiële markten of sport, afhankelijk van hun aard; over hun liefdesleven twijfen ze, tot hun laatste ademtocht.’ [p. 18]

    ‘Liefde is bij de man niets anders dan erkentelijkheid voor geschonken genot.’ [p. 29]

    ‘De rijke Saoedische vrouwen, overdag gekleed in ondoordringbare zwarte boerka’s, veranderden ’s avonds in paradijsvogels en tooiden zich met taillebanden, opengewerkte bh’s, strings versierd met fleurig kantwerk en edelstenen: precies het tegendeel van de westerse vrouwen, die overdag classy en sexy waren omdat hun sociale status op het spel stond, maar ’s avonds als ze thuiskwamen in elkaar zakten, uitgeput elk idee van verleiding lieten varen en zich omkleedden in losse, vormeloze kleren.’ [p. 72]

    ‘Ik herinnerde me een discussie die ik jaren eerder had gehad met een geschiedenisdocent van de Sorbonne. Aan het begin van de middeleeuwen, had hij uitgelegd, werd de vraag van het individuele oordeel haast niet gesteld; pas veel later, bij Jeroen Bosch bijvoorbeeld, verschenen die angstaanjagende voorstellingen waarin Christus de schare der uitverkorenen van de menigte der verdoemden scheidt; waarin duivels niet-berouwvolle zondaars naar de kwellingen van de hel slepen.’ [p. 131]

    ‘Kuisheid was geen probleem, dat was het nog nooit geweest, voor Huysmans net zomin als voor wie dan ook, en mijn korte verblijf in Ligugé had dat alleen maar bevestigd. Onderwerp je de man aan erotische prikkels (extreem gestandaardiseerd trouwens, decolletés en minirokjes doen het altijd, tetas y culo zoals het bij de Spanjaarden veelzeggend heet), dan zal hij seksuele begeerte voelen; neem je genoemde prikkels weg, dan zal hij die begeerte niet meer voelen en in een paar maanden, soms een paar weken tijd ook de herinnering aan seksualiteit kwijtraken, in werkelijkheid had dat nooit enig probleem gevormd voor monniken, en ook ikzelf voelde mijn prikkels beetje bij beetje tot rust komen sinds de vrouwenkleding zich door toedoen van het nieuwe islamitische bewind in de richting van meer decentie had ontwikkeld, soms dacht ik er hele dagen niet aan.’ [p. 220]

    29-03-2016 om 23:25 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-02-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De duivel in het drama der middeleeuwen (E.J. Haslinghuis) 1912

    Haslinghuis 1912

    De duivel in het drama der middeleeuwen (E.J. Haslinghuis) 1912

    [Gebroeders Van der Hoek, Leiden, 1912, 208 blz.]

    In 1912 publiceerde E.J. Haslinghuis dit interessante boekje over de figuur van de duivel in het laatmiddeleeuwse, West-Europese drama (met nadruk op de Nederlanden, Duitsland, Frankrijk en Engeland). Interessant is dit werkje onder meer omdat er een aantal dingen uit te leren vallen die ook belangrijk zijn voor het oeuvre van Jheronimus Bosch. Zo wijst de auteur onder meer op het belang van apocriefe geschriften, op de rol van de humor in verband met duivelsscènes (er wordt zelfs een apart hoofdstuk, hoofdstuk VII, aan gewijd), op het gegeven dat toneelauteurs bekende gegevens uit de Bijbel en de teksten daarrond aanvulden met details die uit hun eigen koker kwamen, en last but not least signaleert hij het topische karakter van talrijke elementen uit het middeleeuwse drama: ‘Die [wereld]geschiedenis, de stof dus van het middeleeuwsche drama, was internationaal. Dat was ook het karakter van den duivel zooals hij in het kerkgeloof leefde. De wijzen waarop het Duitsche, Fransche, Engelsche, Nederlandsche drama ’s duivels verhouding tot God, Maria, de engelen, en grootendeels ook tot den mensch voorstelden, verschillen dan ook onderling niet of weinig’ [p. 18]. Waaraan hij enkele regels verder toevoegt: ‘Nationale eigenaardigheden beginnen zich eerst voor te doen zoodra de duivel een komisch personnage wordt’.

    Helaas zijn er ook enkele minpuntjes aan te stippen. Alles wordt breed-schilderend verteld alsof het een badinerende voordracht betrof, waarbij de primaire bronnen veel te weinig (niet vaak genoeg en niet uitgebreid genoeg) aan bod komen, zodat het dikwijls lastig is om de betrouwbaarheid van wat de auteur zegt te checken en te double-checken. Als de primaire bronnen al aan bod komen, dan maakt het gebruikte systeem (onduidelijke afkortingen) het extra lastig voor de lezer, waarbij Haslinghuis het dan ook nog eens vertikt om oud-Franse, -Duitse, -Engelse en Latijnse citaten te vertalen. Ondanks het gesignaleerde topische karakter van veel dramatische stof in de Middeleeuwen, zou men vaak toch wensen dat de auteur duidelijker had aangegeven waar precies bepaalde motieven voorkwamen: in het Engelse, Franse, Duitse of Nederlandse drama. Soms blijft het bij algemene uitspraken, vaak springt het betoog ook van de hak op de tak, van het ene spel naar het andere. Dat Haslinghuis zich af en toe wat preuts opstelt, is wellicht eveneens jammer, maar gezien het jaartal van uitgave wel begrijpelijk (honderd jaar geleden was het blad voor de mond veel groter dan tegenwoordig).

    Een moderne auteur zou dit ongetwijfeld allemaal veel lezersvriendelijker en gestructureerder aanpakken, wat niet wegneemt dat het hier behandelde onderwerp honderd jaar geleden al intrigerend en boeiend was, en dat is het nu nog altijd.

    [explicit 5 februari 2016]

    05-02-2016 om 21:50 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-01-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Origines Antwerpianae/Opera (Johannes Goropius Becanus) 1569/1580

    Origines Antwerpianae / Opera (Johannes Goropius Becanus) 1569/1580

    [Bloemlezing: Nico de Glas (vert.), Van Adam tot Antwerpen. Een bloemlezing uit de Origines Antwerpianae en de Opera van Johannes Goropius Becanus. Verloren, Hilversum, 2014, 447 blz. = Becanus ed. 2014]

    [Biografie: Eddy Frederickx (+) en Toon van Hal, Johannes Goropius Becanus (1519-1573). Brabants arts en taalfanaat. Verloren, Hilversum, 2015, 336 blz. = Frederickx/Van Hal 2015]

    Auteur

    Johannes Goropius Becanus (de gelatiniseerde naam van Jan van Gorp van Beek – Beek was en is de normale afkorting van Hilvarenbeek) werd geboren in het Brabantse Hilvarenbeek op 23 juni 1519. In Hilvarenbeek bezocht hij de Latijnse kapittelschool en hij voltooide zijn humaniora bij de Broeders van het Gemene Leven te ’s-Hertogenbosch. In 1536 (17 jaar oud) schreef hij zich in als student van de Leuvense universiteit en in 1539 promoveerde hij tot licentiatus artium (licentiaat in de vrije kunsten). Hij doceerde in Leuven een tijd filosofie en legde zich vanaf 1545 toe op de studie van de genees- en wiskunde. Als geneesheer was hij bijzonder succesvol en zijn relaties reikten tot de hoogste adellijke en zelfs koninklijke kringen. Hij vestigde zich in Antwerpen waar hij in 1562 huwde met Catharina de Cordes, die uit een vermogende familie stamde. Zij schonk hem naast rijkdom ook twee dochtertjes, Catharina en Isabeau. Hij overleed in Maastricht op 28 augustus 1573.

    Frederickx en Van Hal [2015: 171] kenschetsen hem als volgt: ‘Een bourgondische brabander, gevierd arts, hongerig naar kennis. Een bevlogen spraakwaterval, polyglot en globetrotter. Met de neus in de boeken – met beide voeten in het heden. Ziet de eenheid door de diversiteit. Geëngageerd religieus, zij het op een onconventionele manier. Eerzuchtig, maar niet zonder zelfspot. Een kleurrijk renaissancefiguur’.

    Genre

    Twee in het Latijn geschreven etymologisch-historiografische traktaten.

    Situering / datering

    De Origines Antwerpianae, sive Cimmeriorum Becceselana werd gedrukt te Antwerpen door Christoffel Plantijn in 1569. De Opera Ioan. Goropii Becani verscheen postuum te Antwerpen bij Christoffel Plantijn in 1580.

    Inhoud / thematiek

    De Origines omvat meer dan duizend pagina’s verdeeld over negen boekdelen. De Opera omvat nog eens meer dan duizend bladzijden, verdeeld over zes boekdelen. Becanus ed. 2014 biedt een weliswaar omvangrijke, maar nog altijd slechts zeer gedeeltelijke, in het Nederlands vertaalde bloemlezing uit beide werken. Een samenvatting per boekdeel van beide werken wordt gegeven in Frederickx/Van Hal 2015: 261-274 (Origines) / 274-287 (Opera). Becanus geeft zelf een synopsis van zijn Origines: zie hiervoor Becanus ed. 1914: 41-44.

    Superbondig en een beetje kort door de bocht samengevat komen Becanus’ theorieën erop neer dat Adam en Eva in het Aards Paradijs Nederlands (zeg maar: Antwerps, Becanus zelf heeft het over ‘Cimbrisch’) spraken. Na de Zondvloed en de Babelse spraakverwarring bleef die oertaal alleen bewaard bij Japhet, de enige zoon van Noach die bij zijn vader bleef. Japhets zoon Gomer was de stamvader van de Gommerii of Cimmerii (of Cimbri), die volgens Julius Caesar samen met de Teutones de voorouders waren van de Atuatuken. En deze Atuatuken zouden Antwerpen gesticht hebben.

    Goropius erkent zelf dat hij zijn gedachten zonder grondige voorbereiding lukraak neerpende [2015: 93], en dat is er dan ook heel vaak aan te merken: het eindresultaat is een enorme stream of consciousness die bol staat van de eindeloze uitweidingen [2015: 94]. De vraag of Becanus, ondanks zijn sporadische onmiskenbare ironie en zelfspot, zijn eigen bevreemdende stellingen ernstig nam, moet bevestigend beantwoord worden: Becanus’ teksten vergden te veel tijd en geld om voor een lang uitgesponnen grap te kunnen doorgaan en naar eigen zeggen werd hij af en toe tijdens zijn onderzoek door tranen overmand, als hij weer eens een revolutionaire vondst meende gedaan te hebben [2015: 96]. Bloemlezer en vertaler Nico de Glas noteert: ‘Het hele reusachtige oeuvre van Goropius is doortrokken van zijn passie voor etymologische ontdekkingen. Opgewonden dwaalt hij rond door talenland als een kind door sprookjesland, en zijn “ontdekkingen” worden steeds met veel aplomb en trots gepresenteerd’ [ed. 2014: 14].

    Receptie

    De Origines werd uitgegeven door de gerenommeerde Antwerpse drukker Christoffel Plantijn maar het was geen bestseller: Plantijns boekhouding maakt melding van 80 verkochte exemplaren, waarvan er slechts vier verkocht werden in de jaren volgend op de verschijningsdatum (1569) [2015: 76]. De Opera verkocht nog slechter: bij de lancering vonden slechts drie exemplaren een koper (in 1642 had de drukkerij wel nog maar 11 exemplaren in voorraad) [2015: 81]. Bovendien zal niet iedereen die de boeken kocht, ze ook helemaal of zelfs maar gedeeltelijk gelezen hebben, en toch werd Becanus in heel Europa berucht en blijkt dat sommigen hem effectief uitvoerig bestudeerd hebben [2015: 175]. Becanus had daarbij voor- en tegenstanders. Positief tegenover zijn theorieën stonden onder meer Christoffel Plantijn, de Antwerpse geograaf Abraham Ortelius, de Hollandse humanist Hadrianus Junius, de Hongaarse arts en polyhistor Johannes Sambucus, en de geleerden Andras Masius, Stephanus Vinandus Phigius, Benito Arias Montano en Cornelis Kiliaan. In 1569 schreef Phigius nochtans aan Masius, omtrent de Origines: ‘Het grote aantal al te gezochte etymologieën en de ettelijke ellenlange uitweidingen storen vele lezers’ [2015: 183].

    Tegenstanders waren er in elk geval ook. In 1576 schreef de Leidse humanist Josephus Scaliger omtrent de Origines: ‘Nooit heb ik grotere onzin gelezen, nooit heb ik zo’n aperte onbezonnenheid gezien of gehoord’ [2015: 192]. De Franse stergeleerde Isaac Casaubon ervoer Becanus’ etymologieën als ronduit lasterlijk [2015: 197]. Hoewel hij niet volledig onwelwillend tegenover Becanus stond, creëerde de Duitse wetenschapper Gottfried Wilhelm Leibniz (+1716) het neologisme goropiseren als omschrijving voor ‘het bedenken van kolderieke etymologieën’ [2015: 203]. Tegenwoordig is Becanus nagenoeg vergeten: ‘Bij wie de naam nog wel een belletje doet rinkelen, begint spontaan te lachen’ [2015: 216]. In 2007 werd voor de eerste maal de annual Johannes Goropius Becanus award (kortweg: Becky) uitgereikt, ‘awarded to people or organizations who have made outstanding contributions to linguistic misinformation’ [2015: 215].

    Profaan / religieus?

    In essentie profaan, met religieuze elementen.

    Persoonlijke aantekeningen

    Rond 1970 is Eddy Frederickx enkele jaren mijn leraar Grieks geweest op de middelbare school (hij gaf ook Latijn, antieke cultuur en tijdens de middagpauzes bijles Esperanto). Eddy Frederickx is zonder enige twijfel de beste leraar geweest die ik ooit gehad heb. Natuurlijk wisten wij allemaal dat hij bezig was aan een doctoraat over de Antwerpse humanist Johannes Goropius Becanus en toen hij in 1973 maxima cum laude promoveerde, waren wij en de hele school vreugdevol en trots. Theo, de toenmalige schoolportier en manusje-van-alles van het Merksemse Sint-Jan Berchmanscollege, deed in die tijd naar verluidt de hilarische uitspraak: ‘Eindelijk is het gedaan met pleisters plakken op bloedende knieën en ellebogen, want we hebben nu een échte dokter op school!’ Een drietal jaren heb ik Eddy Frederickx nog mee mogen maken als collega (ik hoor hem nog zeggen: ‘Zeg maar Eddy, hoor’, toen ik hem in die hoedanigheid de eerste keer tegenkwam en hem gewoontegetrouw ‘meneer Frederickx’ noemde). Tot Eddy ons in augustus 1981 veel te vroeg ontviel ten gevolge van een smartelijk ongeval, toen hij op vakantie was in Oostenrijk.

    Dat Eddy’s proefschrift nooit werd uitgegeven, heb ik altijd raar gevonden, ofschoon ik het ook wel een beetje meende te begrijpen: het was inderdaad een nogal extravagant onderwerp dat hij behandeld had. Groot was dan ook mijn verbazing toen ik enkele jaren geleden vernam dat de Nederlandse uitgeverij Verloren Eddy’s proefschrift alsnog postuum zou uitgeven. We moesten nog wachten tot 2015 eer het zover was, en kregen er toen meteen een bloemlezing-in-vertaling uit de werken van Becanus bij. Dat Eddy’s proefschrift werd uitgegeven, klopt niet helemaal, want Toon Van Hal, een Leuvense classicus, heeft dat proefschrift grondig bewerkt en aangevuld, waardoor de tekst uit 1973 natuurlijk een stuk frisser, relevanter en rijker is geworden. Overigens blijkt nu hoe onbetrouwbaar het menselijke geheugen vaak kan zijn, want ik was er tot voor kort heilig van overtuigd dat Eddy Frederickx ons in één van die bevlogen momenten tijdens zijn lessen toen het weer eens over Becanus ging, had verteld dat volgens Becanus het Aards Paradijs op de Antwerpse linkeroever zou gelegen hebben en dat de naam Adam etymologisch afgeleid zou zijn van het (op zijn Antwerps uitgesproken) ‘aard-man’. Twee keer foute boel, want noch het ene noch het andere heeft Becanus ooit beweerd. Er blijft echter nog genoeg over om het eens te kunnen zijn met Van Hal wanneer hij schrijft: ‘Een lezer uit de eenentwintigste eeuw heeft het moeilijk om de ernst te bewaren bij het lezen van Goropius’ etymologische brouwsels’ [2015: 149].

    Toon Van Hal en vertaler-bloemlezer Nico de Glas verdienen in elk geval een pluim van het allerhoogste kaliber voor het ongetwijfeld vaak moeizame en tijdrovende werk dat zij met hun biografie en bloemlezing verricht hebben. Mensen van slechte wil zouden wellicht durven aanmerken dat de uiteindelijk toch op niet veel meer dan dwaasheden berustende theorieën van Becanus al die aandacht en moeite niet verdienen, en helemààl ongelijk hebben ze misschien niet. Of de doelstelling, ‘zowel de verwachtingen van het ruimere geïnteresseerde publiek als die van de professionele navorser inlossen’ [2015: 11] bereikt is, moet elke lezer voor zichzelf uitmaken. Ikzelf heb in elk geval aan deze twee ferme boekdelen het nodige leesplezier beleefd (Becanus en ik gaan dan ook way back, zie supra) en nutteloos is de lectuur zeker ook niet geweest, getuige daarvan de volgende dingen die mij opgevallen zijn als onthoudenswaard.

    De Antwerpenaren, ‘die toch ook vandaag nog blaken van zelfbewustzijn’, zijn Becanus totaal vergeten: er is zelfs geen steegje naar hem vernoemd [2015: 214]. Met 66 drukkers telde Antwerpen de helft van het totale aantal drukkers in de Nederlanden in de eerste helft van de zestiende eeuw [2015: 38]. Becanus beklemtoont dat de inwoners van Antwerpen (en bij uitbreiding van de Nederlanden) de reputatie hadden allemaal vlot meertalig te zijn [2015: 105]. In de dedicatie van de Origines aan de raad en het volk van Antwerpen biedt Becanus een één pagina lange lof op Antwerpen: hij noemt de stad onder meer een paradisus voluptatis (een paradijs voor de zinnen/van de wellust) en dit is misschien de reden dat sommigen verkeerdelijk menen dat Becanus het aards paradijs in Antwerpen had gelokaliseerd [ed. 2014: 45-46]. In Boek I (Atuatica) schrijft Becanus iets dat perfect op hemzelf van toepassing is: ‘Ja, als je de fantasten eenmaal de vrije hand geeft, dan is het eind zoek’ [ed. 2014: 52]. De naam Schelde betekent volgens Becanus ‘scheiding’ (de grens tussen Gallië en Germanië) [ed. 2014: 53-55].

    Volgens Becanus zond Godfried van Bouillon na de verovering van Jeruzalem de voorhuid van Christus naar Antwerpen. Volgens de vertaler werd deze voorhuid echter door een engel aan Karel de Grote geschonken. Hij verwijst naar een (ernstig) boek uit 2005 waarin 32 plaatsen in Europa worden opgesomd waar men het Sacrum Praeputium vereerde [ed. 2014: 61-62]. Soms snijden Becanus’ etymologieën echt wel hout: zo verklaart hij de naam Antwerpen als ‘liggend aan de werp’ en een werp is een door mensenhand gecreëerd uitstekend stuk land in het water. Een mooi argument hiervoor zijn de plaatsjes Oldenwerp en Neuwerp in Pommeren, beide gebouwd op een dam (tegenwoordig Altwarp en Nowe Warpno aan het Stettiner Haff) [ed. 2014: 63]. ‘Donk’ (Wilmarsdonk, Ekeren-Donk) duidt volgens Becanus op een woonplek in een drassige omgeving die dikwijls overstroomt, en dat is correct [ed. 2014: 71]. De naam van mijn geboorteplaats Merksem (mark + heim) verklaart hij dan weer als ‘grens van de woonplaats’, terwijl dat toch eerder ‘grensplaats’ zou moeten zijn, zoals hijzelf een aantal regels verder schrijft [ed. 2014: 78/80]. Grappig is dat Becanus de lof zingt van het bier van Hoegaarden [ed. 2014: 83]: kunnen ze dat niet gebruiken voor een reclamecampagne? Iets dat ik niet begrijp: ‘Bij ons wordt Priapus onder zijn andere naam Ters aangeroepen. Als je die naam andersom leest, geeft hij exact de functie van de Ithyfallus weer, en deze bijzonderheid verraadt dat hij van de oudste Cimbren stamt’ [ed. 2014: 84]. Sret? Becanus geeft hiervan geen verdere verklaring. Merkwaardig: Becanus weet niet waar het woord ‘Geuzen’ vandaan komt, ‘hoewel we er overal naar geïnformeerd hebben’ [ed. 2014: 107].

    In Boek II (Gigantomachia, De Reuzenstrijd) heeft Becanus het over de vraag of er ooit ergens reuzen hebben bestaan. Hij heeft het dan onder meer ook over de reuzen die volgens de bijbel (Genesis) zouden bestaan hebben vóór de Zondvloed. Becanus interpreteert de ‘zonen van de mensen’ als de nakomelingen van Kaïn en de ‘zonen van God’ als de nakomelingen van Seth. Het Hebreeuwse woord nephelim heeft volgens hem niets met reuzen te maken maar betekent ‘vallenden’, dus: zij die in zonde vervallen. Becanus noteert nog: ‘Vroeger werd er druk geciteerd uit en gediscussieerd over wat Mozes zegt van de omgang tussen engelen en mensen, waaruit de Giganten zouden zijn geboren, maar ik geloof dat dit idee onderhand uitgeroeid is en dat ik er dus gerust over kan zwijgen’ [ed. 2014: 134/158]. In Boek V komt Becanus nog eens terug op de ‘zonen van de mensen’ en de ‘zonen van God’ [ed. 2014: 247-248].

    Op het einde van Boek III (Niloscopium) een zeldzame persoonlijke noot en een verwijzing naar de godsdiensttroebelen: ‘Buiten heerst de totale anarchie, waar de ziel nergens rust kan vinden. Laat ons dus blijven bij onze studies. Zij alleen kunnen, behalve God, mijn trieste gedachten verdrijven en de bittere smaak van deze tijd verzachten met een wonderlijke zoetheid’ [ed. 2014: 185]. Volgens Becanus was de boom waar Adam en Eva de verboden vrucht van aten, de Indische vijgenboom [ed. 2014: 240]. Volgt nog een hele uitleg waarom God daar precies de vijg voor koos [ed. 2014: 244-246]. Een leuk citaatje: ‘Is er ook maar één inwoner van Antwerpen denkbaar, die nooit van de hoeren gehoord heeft? Niemand, niemand! Misschien een enkeling, een lieveling van de rechtvaardige Jupiter, die op vleugels van een vurige deugd naar een hogere wereld is opgevoerd’ êd. 2014: 247].

    Uit de Opera leren we dat wijnhandelaren wijnkruiken met klimop bekransten om aan te geven dat het goede wijn was en dat klimopranken ook wel aan de puien van wijnkoperijen gehangen werden [ed. 2014: 348]. Een klimopkrans duidt erop dat er wijn te koop is [ed. 2014: 362]. Zeer leerzaam ook: het boek Hieroglyphica IV begint met een voorrede van Christoffel Plantijn, waarin deze meedeelt dat hij na de aanval van Josephus Scaliger op Becanus de laatste drie jaar meer exemplaren van de Origines heeft verkocht dan tijdens de acht jaren daarvoor [ed. 2014: 410].

    Overigens: wie zin zou hebben om de volledige tekst van de Origines en de Opera te lezen, kan dat tegenwoordig dankzij internet (hortus-linguarum.be).

    [explicit 21 januari 2016, gelezen: zomer 2015]

    22-01-2016 om 00:00 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-01-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Vijftig (Bavo Claes) 2015

    Vijftig (Bavo Claes) 2015

    [Roman, Uitgeverij Vrijdag, Antwerpen, 2015, 453 blz.]

    In 1997 debuteerde (ondertussen ex-)VRT-journalist Bavo Claes met Kraai en dat was een nogal onevenwichtige en onrijpe roman. Achttien jaar hebben we moeten wachten op een opvolger en dat werd meteen een turf van meer dan vierhonderd pagina’s. Opvallend: in de eindejaarsvraagjes van Humo over het jaar 2015, waarin bekende personen onder meer gevraagd wordt naar hun favoriete boek, is er niemand die Vijftig van Bavo Claes vermeldt. Maar ja, hoe gaat dat meestal: ze hebben het allemaal erg druk, ze hebben op een heel jaar twee of drie boeken gelezen, en als hen dan gevraagd wordt wat zij het beste boek van het afgelopen jaar vonden, dan noemen ze maar één van die drie titels. Natuurlijk hebben wij evenmin alle romans gelezen die in 2015 verschenen zijn (God beware ons!) en we gaan hier ook niet beweren dat Vijftig van Bavo Claes een vlekkeloos meesterwerk is, maar dat we héél, héél veel leesplezier hebben beleefd aan deze tekst en dat we het een héél, héél goed boek vinden, dat staat als een paal boven water! En daarom verbaast het ons toch een beetje dat niemand in Humo Bavo Claes zelfs maar een eervolle vermelding waardig acht.

    Vijftig speelt zich af in het jaar 2000 en heeft drie hoofdpersonages die allemaal vijftig jaar oud zijn of worden en allemaal een crisis doormaken. Enerzijds is er Vincent Velings, presentator van een talkshow op de commerciële zender tv+. Sinds zijn vrouw (gedeeltelijk door zijn schuld) omkwam in een smartelijk auto-ongeval, leidt hij het vrolijke leven van een playboy, met talrijke vriendinnetjes. Maar dan krijgt hij zijn ontslag: hij wordt vervangen door een veel jongere presentator en tijdens de toestand van geestelijke verwarring die daar het gevolg van is, beleeft hij een kortstondig avontuurtje met ene Lotte. Als hij echter ontdekt dat het gaat om een meisje dat nog maar in het laatste jaar van de middelbare school zit, dumpt hij haar, wat hem nog meer kopzorgen oplevert, want dat meisje is straalverliefd op hem en valt in een diepe put. Vincent vat het plan op om zelfmoord te plegen: hij wil zich verhangen in het kantoor van zijn tv-baas.

    Anderzijds is er het koppel Jan Cleyman / Jo Matterne, wier huwelijk compleet uitgeblust is. Dat Jan de laatste tijd serieuze erectieproblemen heeft, doet daar natuurlijk geen goed aan. Zij runt een krantenwinkeltje, hij werkt als journalist bij een krant, waar hij de laatste tijd dan ook nog eens danig gepest wordt door zijn collega’s. Jan vindt enigszins troost in de roze Cadillac die hij voor zijn vijftigste verjaardag gekocht heeft (tegen de zin van zijn echtgenote) en in de schoenendoos met prenten van schilderijen waarop vrouwen met blote borsten staan (één van die schilderijen, Paquita van Theo van Rysselberghe, siert de cover van het boek).

    Dat komen we allemaal te weten in de eerste helft van de roman, waarin Claes zeer uitgebreid de tijd neemt om de lezer vertrouwd te maken met zijn hoofdpersonages en hun besognes. Zeer uitgebreid, echter zonder dat het ook maar één moment verveelt. Om te beginnen ontpopt Claes zich (via een slimme maar zich ook van subtiele humor bedienende, alwetende verteller) tot een alert, intelligent en mild-cynisch observator. Met als hoogtepunten twee goddelijke passages waarin enerzijds bladzijden lang een trouwfeest beschreven wordt (hoofdstukken 24-26), en anderzijds eveneens bladzijden lang het feestje dat Jo samen met enkele vriendinnen geeft ter gelegenheid van hun vijftigste verjaardag (hoofdstuk 47). Twee keer smullen geblazen voor de lezer! Ook heel sterk is hoofdstuk 20, waarin een reünie van Jo met oud-klasgenoten beschreven wordt. Dat intelligente blijkt overigens niet alleen uit de voor vijftig-plussers vaak ten zeerste herkenbare dingen die Claes noteert, maar ook uit de (nergens pedant overkomende) culturele laag die over het verhaal ligt uitgestrooid als chocoladekorrels over een taart: regelmatig worden filosofen geciteerd (Vincent Velings studeerde immers filosofie), uit het gebruik van termen als ‘een filippica aanheffen’ en ‘horresco referens’ of het refereren aan onder meer Ovidius’ Ars amatoria blijkt Claes’ klassieke opvoeding (Latijn-Griekse zeker?) en als er wordt ingezoomd op de inhoud van Jan Cleymans schoenendoos (zie supra), krijgen we een alweer bladzijden lange, maar absoluut niet langdradige les esthetica, weliswaar flink gefocust op geschilderde boezems.

    Wat verder nog danig meewerkt om de aandacht van de lezer gaande te houden? Ten eerste de talrijke pikante, helemaal geen preutse indruk makende beschrijvingen, opmerkingen en situaties (waarbij in het geval van Cleyman de catechismuspassages uit zijn jeugd en de columns die hij voor de krant schrijft en waarvan er enkele integraal cursief worden afgedrukt, nog een extra erotiserend tintje toevoegen). Eén voorbeeldje slechts, maar eentje dat men niet snel vergeet: de passage waarin Jo’s vader op zijn sterfbed vraagt om haar borsten eens te mogen zien [p. 123]. Ten tweede is er de stijl. Niet dat er op elke bladzijde magistraal-poëtische zinnetjes kunnen aangestreept worden (zoals bijvoorbeeld wel het geval was in Buwalda’s Bonita Avenue), maar dat Claes wel degelijk de literaire pen weet te hanteren, blijkt uit ronkende zinnen als: ‘Dertigers zijn allicht uitgekeken geraakt op hun man of een andere kerel met wie ze het een tijdlang ongetrouwd onder één dak uitgezongen hebben en ze hunkeren, meestal zonder het zelf te beseffen, naar iets nieuws. Tegelijk werden ze ook al voldoende in hun verwachtingen teleurgesteld om niet nog eens in de val van de vaste relatie te trappen. En last but not least: deze categorie heeft in de voorafgaande jaren normalerwijze een schat aan technische ervaring opgedaan, zodat ze op het punt van afzuigen en verwante materiên over een deskundigheid beschikt, die nog hooguit in deze of gene finesse vervolmaking vraagt’ [pp. 89-90]. Wellicht geen Literatuur met Hoofdletter, maar wel een trefzeker geformuleerde passage die loopt als een trein. Nog eentje: ‘Want niets is penibeler dan een al wat ouder koppel dat in een eetgelegenheid voor het oog van iedereen voor zich uit zit te zwijgen omdat ze elkaar niets te vertellen hebben – hetzij dat de dingen al duizend keer gezegd zijn, hetzij dat ze om de lieve vrede ongezegd moeten blijven’ [p. 114]. En vooruit, nog eentje (het gaat over borsten): ‘Asymmetrie waar je ze niet verwacht heeft hem altijd al ontroerd, omdat ze vorm geeft aan de wezenlijke onvolkomenheid van het bestaan’ [p. 137].

    En ten derde zijn er de talloze dingetjes die gericht zijn op de literaire meerwaardezoeker. Heeft iedereen bijvoorbeeld opgemerkt dat het boek precies 50 hoofdstukken bevat? Op pagina 209 lezen we (we zitten in de de gedachten van Cleyman): ‘Alles kan hij verdragen, in noodgevallen, als het echt moet, slaan zelfs de glooiingen van boezems hem niet uit het lood, daar is hij werkelijk hard in. Maar een tepel in erectie, bleekrood, de halo beroerd door kippenvel, de knop stevig en toch week nog, zomaar onverplicht aan hem veil gegeven, nee’. Dit is een literaire ‘sample’, een knipoogje naar een bekend nieuw-realistisch gedicht van Rutger Kopland over sla. Men lette overigens ook op het botsautootjes-motief en op het feit dat op bladzijde 161 reeds gezegd wordt dat volgens crashtests de Citroën Xantia een zeer onveilige auto is. Maar om die laatste twee dingen te appreciëren, moet men weten hoe de roman afloopt.

    Tot bladzijde 330 zou men Vijftig kunnen beschouwen als een half weemoedig, half sarcastisch verslag van een driedubbele midlife crisis, maar dan krijgt de roman plots de allure van een regelrechte thriller. Het scharniermoment dat alles in werking zet, is de toestemming die Jan Cleyman zijn vrouw geeft om haar seksuele bevrediging bij anderen te gaan zoeken. Jo gaat hier na enige aarzeling op in maar aanvankelijk leidt dat alleen maar tot teleurstellingen. Wanneer Jo echter op dat verjaardagsfeestje van haar Vincent Velings ontmoet, komen de twee verhaaldraden op fraaie wijze samen. Men notere overigens dat Jan Vincent al een keer ontmoet heeft op dat trouwfeestje en dat Jan totaal niet op de hoogte is van het feit dat zijn vrouw nu met Vincent aanpapt.

    Voor wie het boek nog niet gelezen heeft, zou het jammer zijn om hier de verdere afloop der dingen uitgebreid uit de doeken te doen en zo het leesplezier te vergallen, maar dat het slecht (zeer slecht) afloopt, mag duidelijk zijn. Dat werd door de alwetende verteller trouwens al aangekondigd via enkele vooruitwijzingen, onder meer reeds op de tweede bladzijde: ‘De eerste rit met de Cadillac maakt hij [Jan Cleyman] op een maandag in de vooravond, op een paar uur na elf maanden en een week voor hij de catastrofe over zichzelf en zijn dierbaren zal afroepen’ [p. 6]. Wat we wel nog kunnen prijsgeven, is dat die Cadillac, een Citroën Xantia, een spookrijder en de jaloezie van de getormenteerde Jan Cleyman een belangrijke rol spelen in de laatste drie hoofdstukken en dat de manier waarop Claes de lezer stukje bij beetje op de hoogte brengt van de ware toedracht, via het verzwijgen en uitstellen van informatie en via het terugdraaien van de vertelde tijd (wat een alwetende verteller zich rustig kan permitteren), ronduit meesterlijk is: die laatste honderd bladzijden zijn ongemeen spannend geschreven, bevatten menige verrassing en geven de lezer af en toe zelfs een regelrecht ongemakkelijk stemmend, unheimlich gevoel (wanneer bijvoorbeeld de lugubere laatste twee minuten van een stervende beschreven worden, of de ervaringen van een persoon die locked-in is): op zich al voldoende om Claes vroeg of laat te bedenken met een literaire prijs. En dan die geweldige slotalinea’s, met als grandioze, de lezer in het middenrif treffende laatste zin: ‘De Cadillac Fleetwood Brougham Coupé d’Elegance 1981 van Jan Cleyman is in de sloperij samengeperst tot een zwijnroze schrootblok van 0,6 bij 1 bij 2,3 meter’ [p. 453]. Hoe die schaamteloos-vrijpostige details over automerk en schrootblokafmetingen perfect vloeken met de triestige vergankelijkheid en nietswaardigheid van de hoofdpersonages en hoe dat ‘zwijnroze’ van Cleymans Cadillac een ontroerend symbool maakt dat heel de ‘wezenlijke onvolkomendheid van het bestaan’ in één beeld samenvat!

    Daarmee is zeker nog niet alles gezegd (we vergeten bijvoorbeeld de sporadische bitterzoete sneren van de alwetende verteller richting onder meer het moderne medialandschap en de praktijken van begrafenisondernemers), maar het moge duidelijk zijn dat wij vinden dat deze roman verplichte lectuur is voor al wie vijftig jaar of ouder is. En in feite ook voor al wie jonger is, want Bavo Claes heeft met Vijftig gewoon een wijs, ondeugend, rijk, kortom een steengoed boek geschreven.

    Quotering: **** [explicit 13 januari 2016]

    13-01-2016 om 23:44 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-01-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Ambiguous (Toshiya Ueno) (Japan, 2003)

    AMBIGUOUS (Toshiya Ueno) (Japan, 2003)

    (63’)

    Vijf personen (een zegelmaker, een ongelukkig gehuwde jonge vrouw, een jongeman, een schoolmeisje en de vrouw van een pornoregisseur) hebben via Internet contact met elkaar en besluiten om gezamenlijk zelfmoord te plegen. Met dat doel komen ze samen bij de zegelmaker thuis, maar nadat de vrouw van de pornoregisseur zich in bad de polsen heeft overgesneden, beginnen de overgebleven vier met elkaar te forniceren in plaats van zich te laten bedwelmen door houtskooldampen. Het lijk van die ene vrouw wordt in een bos begraven en zij besluiten verder te leven.

    Dit is een film uit de zogenaamde Japanese Pink Cinema Collection. Ofschoon er inderdaad nogal wat bloot en redelijk beschaafd geneuk in voorkomt, is dit toch een softcore-pornofilm met een zekere meerwaarde die inspeelt op de golf van Internet-zelfdodingsgroepjes in Japan. Die meerwaarde blijft overigens beperkt tot de tekstjes die regelmatig op het scherm getoond worden, en die flarden moeten voorstellen van de berichtjes die de leden van het groepje naar elkaar zenden. Veel meer wordt er met de thematiek niet gedaan, net zomin als met de vormgeving, dus lijkt het toch in de eerste plaats te gaan om het voyeuristische aspect dat bij de inderdaad vrij lang uitgesponnen seksscènes aan bod komt. Een mager gevalletje, al bij al, en effectief nogal dubbelzinnig, al werd het door de brave bibliotheek van Brecht blijkbaar zonder gewetensbezwaren aangekocht.

    Quotering: ** (4 januari 2016 – bib Brecht)

    06-01-2016 om 22:12 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Vochtige streken (Charlotte Roche) 2008

    Vochtige streken (Charlotte Roche) 2008

    [Roman, De Bezige Bij, Amsterdam, 2008, 215 blz., or. Duits: Feuchtgebiete, Keulen, 2008]

    Charlotte Roche (°1978) werd geboren in Engeland maar groeide op in Duitsland waar ze bekend werd als TV-presentatrice. In 2008 (ze was toen dus dertig) veroorzaakte haar roman Feuchtgebiete in Duitsland een schandaal én een hype. Het boek werd tijdelijk een bestseller en werd in verscheidene talen vertaald, onder meer dus in het Nederlands. Heel die hype is toen aan ons voorbijgegaan, maar na lezing van het boek begrijpen we wel wat er aan de hand was. Op de binnenflap achteraan staat een kleurenfotootje van Charlotte: we zien een niet onknap, braaf-burgerlijk tuttemieke dat de lezer wat ironisch-glimlachend aankijkt. Ironisch inderdaad: de roman zelf is compleet het tegendeel van wat die foto aan verwachtingspatronen opwekt.

    De hoofdpersoon is de 18-jarige Helen Memel, een meisje van de middelbare school dat in de ik-persoon vertelt hoe ze haar gescheiden ouders weer tracht bij elkaar te brengen door zich in het hospitaal te laten opnemen. Dat gedoe met die ouders komt overigens slechts zeer zijdelings aan bod. De roman is vooral een weergave van Helens verblijf in het hospitaal, haar gedachtestromen en haar herinneringen aan het recente verleden. En daarbij krijgen we het een en het ander te horen/lezen. Op de eerste bladzijde reeds heeft Helen het over haar aambeien en – vrij gedetailleerd – de last die dat veroorzaakt. ‘Niets voor meisjes,’ staat er twee keer op die eerste pagina en inderdaad: dat is exact wat ook de lezer denkt. Maar op de volgende bladzijden wordt het alleen maar erger. Helen komt in het hospitaal terecht doordat ze een anale fissuur heeft opgelopen tijdens het (eigenhandig) scheren van haar achterwerk. Na de operatie moet ze een herstelperiode doormaken, die met vermelding van alle mogelijke onsmakelijke details beschreven wordt. Wanneer ze dreigt ontslagen te worden uit het hospitaal, verergert ze met opzet haar anale wonde door zich op de bladzijden 165-166 met haar poepgaatje op de voetrempedaal van haar ziekenhuisbed te laten vallen. Nieuwe operatie dus, maar snel daarna (opvallend snel, vindt de lezer) mag ze toch naar huis. Van Helens ouders en broer hebben we ondertussen slechts met mondjesmaat iets gehoord (ze zijn – ieder apart – een keertje op bezoek geweest), en ze gaat dan ook niet naar huis maar trekt mee met een verpleger voor wie ze wel een boontje had. Om met hem naar bed te gaan, ‘maar niet vandaag, want ik ben te moe’. Einde verhaal.

    Tussen de hoofdlijnen van dat verhaal door laat Charlotte Roche (via Helen Memel) geen gelegenheid onbenut om de lezer te choqueren en te epateren. Dat ze sinds haar vijftiende regelmatig (vooral anale, ondanks die aambeiden) seks heeft met verscheidene kandidaten, tot daaraan toe. Maar (zet u zich even steviger op uw stoel): Helen en een vriendin drinken elkaars kots op [p. 60], Helen gaat naar een bordeel om met vrouwen te kunnen vozen [p. 68/111], Helen drukt graag puisten en mee-eters uit en eet dan op wat er tevoorschijn komt [p.76/128], zij deelt mee dat sommigen het fijn vinden dat bij het anaal neuken wat stront aan de eikel mee naar buiten komt [p. 87], ze vindt het fijn om te neuken en gelikt worden als ze haar maandstonden heeft zodat het een fantastische spetterzooi wordt [p. 106-107], in plaats van een tampon stopte ze ooit propjes wc-papier in haar vagina en viste die er weer uit met een barbecuetang zonder die schoon te maken vóór het volgende gebruik [p. 109], met een vriendin wisselt ze gebruikte tampons uit om die opnieuw in te brengen [p. 111], terwijl ze op de wc zit, eet ze snot uit haar neus [p. 117], en seks met haar vader ziet ze wel zitten [p. 160].

    Men kan zich dus inderdaad wel iets voorstellen bij dat schandaal in 2008, misschien iets minder toch bij de gelijktijdige hype. Aanvankelijk leest men deze welhaast ziekelijke smerigheden met verwondering, maar al gauw heeft men door dat het niet meer dan een gimmick is, louter bedoeld om de lezer te epateren. Roche probeert alles een béétje aanvaardbaar te maken door te suggereren dat Helen niet helemaal toerekeningsvatbaar is doordat ze jarenlang drugs gebruikt heeft (maar dat gebeurt alleen even op pagina 58) en doordat ze een trauma heeft opgelopen toen ze haar suïcidale moeder (en broertje) moest redden van de gasdood. Maar erg overtuigend is dat niet. Komt daar nog bij dat deze roman geschreven is in een erg kale, povere stijl die enkel gebruik weet te maken van superkorte, banale zinnetjes die nergens getuigen van enig schrijftalent: ‘Het duurt nog heel lang voor mama eindelijk komt. Met mama praat ik nog minder dan met papa. Ze denkt dat ik boos ben omdat ze zo laat is. Het eeuwige slechte geweten van een werkende moeder. Ze weet niet wat ik weet. Dat ze net haar tweede huwelijk is misgelopen. Dat ga ik haar niet aan haar neus hangen. Laat haar maar denken dat mijn nukkige gedrag met mijn pijn te maken heeft’ [p. 95]. Enzovoort, enzovoort.

    Nochtans werd deze vertaling uitgegeven door De Bezige Bij, toch niet de eerste de beste uitgeverij. Waarschijnlijk hoopte men op kassagerinkel (volgens Wikipedia was het in maart 2008 de best verkopende roman ter wereld). En bovendien is deze roman ook verfilmd (door David Wnendt in 2013). Dat zal dan echt zo’n film geworden zijn om eens gezellig met de hele familie of met uw lief naartoe te gaan.

    Quotering: ** [explicit 6 januari 2016, gelezen december 2015]

    06-01-2016 om 21:37 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-12-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Poppy en Eddie en Manon (Herman Brusselmans) 2015

    Poppy en Eddie en Manon (Herman Brusselmans) 2015

    [Roman, Prometheus, Amsterdam, 2015, 544 blz.]

    Op bladzijde 262 van deze roman staat: ‘Op internet circuleert een bericht waarin wordt gemeld dat m’n boeken van de laatste tien jaar voorspelbaar en saai zijn’. Een kanjer van meer dan 500 bladzijden is het deze keer, maar veel is er ondertussen inderdaad niet veranderd: 50% onzin, geleuter en flauwekul en 50% een flodderig verslag van het leven van Herman Brusselmans in het voorjaar van 2014. Die laatste, zogenaamd autobiografische helft bestaat dan weer voor de helft uit compleet fictieve stuff en voor de andere helft uit echt gebeurde dingen. En voor dat laatste zijn we gekomen natuurlijk en dat houdt je als lezer ook aan de gang. Uiteraard gaat het hier over Brusselmans’ ook in de gespecialiseerde vakpers uitbundig gerapporteerde relatie met die veel jongere journaliste van P-Magazine, ene Melissa die in de roman Manon heet, terwijl Brusselmans nog wel een goed contact blijft onderhouden met zijn van borstkanker herstellende ex Tania De Metsenaere (hier: Poppy) en het hondje Eddie. Die relatie met Melissa/Manon is ondertussen, zoals we allemaal weten, afgesprongen maar dat komt in dit boek nog net niet aan bod (ofschoon er een boel naar een slechte afloop vooruitwijzende signalen zijn).

    Zoals reeds zo vaak gezegd en zoals we ondertussen ook allemaal al lang weten: grote literatuur is dit niet, het is triviaalliteratuur, amusementsliteratuur waarbij men niet te veel moet nadenken en dus zeer geschikt als leesvoedsel voor een vermoeide (of ook wel: nooit naar iets hogers strevende) geest. Brusselmans’ humor is helaas de laatste jaren flink bergaf gegaan, maar het luchtige toontje is gebleven en regelmatig, vooral in de 25% reële autobiopassages, doet Brusselmans zijn lezer even nadenken. Niet over grote filosofische vraagstukken natuurlijk. Wel bijvoorbeeld over de vraag of de echte Manon het leuk zou vinden dat Brusselmans voortdurend schrijft over haar angst voor nachtelijke flatulentie (bij zichzelf wel te verstaan). En of de echte Manon ook vindt dat veel van Brusselmans’ werk cafépraat is, zoals de roman-Manon op pagina 177.

    Af en toe vallen er ook dingetjes op. In deze roman gebruikt Brusselmans bijvoorbeeld tot vervelens toe de gimmick die erin bestaat uitdrukkingen grammaticaal te verhaspelen: ‘Nog gauw een sigaret, voor ik na de zondvloed kom’ [p. 11], ‘met die sufbubbel viel werkelijk geen gesprek te voeren dat land bezeilde’ [p. 14]. Soms ook bescheiden knipoogjes voor de goede verstaander. Dan staat er plots: ‘Het levensmotto van Dokus was: “Hey kids, rock-‘n’-roll, nobody told you where to go, baby’ [p. 34]: leuk voor REM-fans. Of: ‘”Toevalliger dan een mus die van het dak valt,” zei ik’ [p. 44]: leuk voor W.F. Hermans-kenners. Of nog: ‘Mijn tweede favoriete Nederlander is Barry Hay’ [p. 374]: leuk voor Golden Earring-fans. En héél, héél af en toe eens enkele écht goed geschreven zinnen: ‘Er staat een lichte wind. De zon schijnt, maar niet genadeloos. Aan de horizon kun je een glimlach zien. Ik ben een jongeman van oude jaren, eindelijk definitief thuis’ [pp. 238-239]. Ook één keer een schone spellingsfout: ‘De zowel verguisde als verafgoodde auteur Herman Brusselmans’ [p. 495] (of zou het met opzet gedaan zijn?).

    Verder komen ook nu weer alle bekende Brusselmans-tics aan bod (de ironische zelfverheffing, de scabreuze en scatologische passages, de half-verzonnen verwijzingen naar zijn jeugd in Hamme en zijn familie, verhalen over de Tweede Wereldoorlog, het sigaretten paffen, het te kakken zetten van bekende personen, het metaliterair verwijzen naar eigen teksten, het tientallen keren herhalen van een bepaald zinnetje, enzovoort). Een student neerlandistiek zou ze eens kunnen oplijsten en er een aardige paper of masterthesis aan overhouden. Hij of zij moet er dan wel de bladzijden en bladzijden cafépraat bijnemen. Op pagina 233 geeft Brusselmans zelf een goede omschrijving van zijn boeken (al heeft hij het daar over een Amerikaanse schrijfster): ‘Verplichte lectuur is het geenszins. Het kabbelt maar verder en het kabbelt maar door. Het leest weg’. Op pagina 241 staat trouwens: ‘Ik houd niet op met het te zeggen: literatuur moet in de eerste plaats amuseren’. En op pagina 245 lezen we: ‘Manon, mijn liefje, ik zeg maar dat ik dit allemaal opschrijf om een boek vol te krijgen en met het geld dat ik met dat boek kan verdienen, wil ik voor ons gebeurlijk een zevenkamerappartement kopen’.

    Quotering: ** [explicit 26 december 2015]

    27-12-2015 om 00:58 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-12-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Borgman (Alex van Warmerdam) (Nederland, 2013)

    BORGMAN (Alex van Warmerdam) (Nederland, 2013)

    (113’)

    We hebben de laatste tijd al enkele malen een goede film gezien met een teleurstellend einde (Deephan, D’Ardennen) en ja hoor, dit is er weer zo één. Maar in dit geval gaat het om een (althans voor ons) bijzonder interessante en zelfs leerzame goede film met een slecht einde (om de eenvoudige reden dat we zelf een roman aan het schrijven zijn die een beetje in dezelfde magisch-realistische sfeer zit als deze Van Warmerdam-prent).

    Het gaat om een zwerver, eerst Anton genaamd en daarna Kamiel Borgman, gespeeld (overigens perfect gespeeld) door de Vlaamse Jan Bijvoet. Er spelen trouwens nog enkele Vlaamse acteurs mee, wat aan de film een extra leuk cachet geeft (en het zal niet het enige leuke cachet blijken). Die Borgman is een duivel, meer bepaald een incubus. Dat wordt in de film nooit expliciet meegedeeld, maar je kan het van in het begin reeds afleiden uit kleine details, en dat is op zich ook alweer leuk: het motto van de film (zonder bronvermelding) luidt en ze daalden neer om hun gelederen te versterken, de titel staat eerst ondersteboven (het lijken wel Russische letters) en wordt dan pas omgekeerd, en het eerste beeld dat we te zien krijgen is een vals grommende en blaffende hondenkop (Jeroen Bosch-kenners weten: een bekend symbool van de duivel). Déze blaffende hond blijkt echter uiteindelijk niet echt slecht te zijn, want samen met drie mannen (een jager, een smid en een pastoor) gaat hij Borgman en twee van zijn kompanen, Ludwig (Alex van Warmerdam zelf) en Pascal (de Vlaming Tom Dewispelaere) verdrijven uit een bos. Borgman en zijn helpers huizen daar namelijk in (aparte) ondergrondse kamertjes. Ze zijn nu blijkbaar ‘verraden’, maar weten te ontsnappen. Een bijzonder intrigerend, raar, merkwaardig en zeer geslaagd begin is dit.

    Borgman weet zich dan binnen te dringen in een chique villa die bewoond wordt door de zakenman Richard (Jeroen Perceval, alweer een Vlaming), zijn vrouw Marina (Hadewych Minis, die een perfecte lekkere milf-met-een-hoek-af neerzet), hun drie kleine kinderen en een Deense au pair (Sara Hjort Ditlevsen, die – ook al perfect – een onderkoeld-pervers-geil wicht speelt, het moest overigens een Deense au pair zijn omdat Denemarken mee produceerde). Borgman wordt door Richard eerst in elkaar geklopt (omdat hij komt vragen of hij een bad mag nemen en beweert dat hij Richards vrouw kent), maar dankzij Marina (die eerst ontkent dat zij Borgman, dan nog Anton, eerder ontmoet heeft maar vervolgens doet alsof zij elkaar al jaren kennen) raakt hij toch binnen. Richard weet ondertussen van niets, maar merkwaardig is dat die kinderen niet panikeren als ze een onbekende in het huis zien rondlopen. De au pair, door Marina ervan op de hoogte gebracht dat ze een zwerver een tijdlang onderdak verschaft, houdt zich op de vlakte. Af en toe lopen er ook twee grote hazewinden door het huis, waarvan men kan vermoeden dat het Ludwig en Pascal zijn, maar niemand panikeert. Grappig: als op een bepaald moment Borgman een verhaaltje aan het vertellen is tegen de kinderen en die twee honden verschijnen in het deurgat. Borgman snauwt dan: ‘Jullie zijn te vroeg!’ Waarna de twee hazewinden het braafjes afbollen.

    Als Borgman wil vertrekken, vraagt Marina hem te blijven want hij ‘kan toch een andere hoedanigheid aannemen’. Ja, zegt Borgman, maar dat heeft consequenties. Geheimzinnigheid alom dus. Borgman verandert dan van naam en wordt de (inwonende) tuinman van het gezin, nadat de echte tuinman is uitgeschakeld. Die wordt namelijk getroffen door een giftig pijltje (Borgman blijkt graag met gif te werken) en met de hulp van twee vrouwelijke kompanen (een oude, Brenda, en een jonge, Ilonka) worden de tuinman (Gene Bervoets overigens) en zijn vrouw gedumpt in een vijver met hun hoofd in een emmer beton. Bijzonder geestig (nou ja, geestig, maar toch: nog zo een leukigheid van deze film is de continu vastgehouden lichtvoetige, speels-humoristische toon waarbij zeer ongewone dingen de normaalste zaak van de wereld lijken te zijn), bijzonder geestig dus is dat Borgman moet komen solliciteren voor de job van tuinman en daarom sturen ze eerst enkele andere kandidaten (een Marokkaan, een neger…) op Richard af, die hen natuurlijk bij de deur al meteen afpoeiert (Richard wordt een beetje afgeschilderd als een rijke, rechtse snob). Als er echter plots een échte sollicitant opdaagt (wat overigens niet helemaal klopt in het verhaal, want die sollicitaties waren door Marina opgezet, dus hoe kon die buitenstaander daar weet van hebben?), wordt die in de bosjes geklopt en even later (iets minder geestig toch) door het jongste dochtertje met een plaveisteen doodgesmeten terwijl hij op de grond ligt te bloeden. Sollicitant verdwijnt ook in die vijver met zijn kop in het beton.

    Met de hulp van Ludwig en Pascal (die in het tuinhuisje mogen slapen) begint Borgman dan de tuin ingrijpend te verbouwen, met graafmachines en al. Ondertussen blijven er rare dingen gebeuren. ’s Nachts zit Borgman regelmatig naakt bovenop de slapende Marina (die wel een nachtkleedje aanheeft en onder lakens ligt) die dan nachtmerries heeft en bij het wakker worden telkens Richard begint uit te kafferen (seks tussen die twee is nul komma niks, hebben we ondertussen al een paar keer gemerkt). Borgman is dus ongetwijfeld een incubus, want inderdaad: uit onze vertrouwdheid met de Middeleeuwen weten we dat vrouwen die tijdens de slaap door een incubus (een mannelijke duivel, er zijn ook vrouwelijke seksduivels, succubussen) bereden werden, zegden dat het was alsof er iets zwaars op hun lichaam drukte. Er gebeurt ook iets raars met die kinderen. Op een dag worden die door Ludwig en Pascal zogenaamd naar school gebracht, maar in plaats daarvan brengen die de kinderen naar een oude bunker in de duinen, waar de kinderen iets te drinken krijgen (een verdovende drug?), waarna Ludwig een reeks messen en scharen begint uit te spreiden. Je ziet niet wat er gebeurt, maar andere momenten in de film laten vermoeden dat er in hun rug wordt gesneden.

    Die jonge duivelin heeft namelijk ook een litteken op haar rug en bij de Deense au pair wordt ook door Ludwig in de rug gesneden, niet nadat die au pair door Pascal in het tuinhuisje is gelokt (waarna ze opvallend brutaal doet tegen Marina en tegen haar vriendje dat op bezoek is). Je ziet weer niet wat daar gebeurt, maar één van de verwijderde scènes (te zien op de dvd) leert ons dat zij van Pascal een drankje krijgt en vervolgens verzocht wordt zich uit te kleden. Pascal weigert haar echter aan te raken. Jammer dat deze scène is weggelaten, want later in de (uiteindelijke) film staat die au pair bij Pascal in de kamer en vraagt: moet ik mij niet uitkleden? Nee, nee, zegt Pascal, het manneke is moe (op zijn Vlaams) en hij doet het licht uit, terwijl die au pair (waar alle mannen in het publiek natuurlijk op geilen) staat daar voor joker in het donker. Grappig toch, maar met die gedelete scène erbij, was het nog grappiger geweest. Nog een andere verwijderde scène mag hier trouwens vermeld worden: als Marina op een bepaald moment de in haar bed liggende au pair uitkaffert en de kamer verlaat, draait de camera naar beneden en zien we onder het bed een grote, naar adem happende vis liggen. Helaas werd ook deze laatste camerabeweging niet weerhouden.

    Nog meer rare dingen. Borgman die tegen Marina zegt: ‘Richard is mijn meerdere, mijn baas’. Richard die op een ochtend merkt dat er een kruisje op zijn linkerschouder getatoeëerd is (‘ik ben gemerkt’). De kinderen worden ziek, Marina belt de dokter maar die wordt door Brenda en Ilonka neergeschoten, waarna zij zich voordoen als de dokter van dienst tegenover Marina. En na een merkwaardige nachtelijke balletvoorstelling door de twee mannelijke en de twee vrouwelijke helpers van Borgman, wordt Richard op verzoek van Marina vergiftigd.

    Op dit moment viel de film (die wij opgenomen hadden van Proximus TV) om een of andere reden plots weg. Balen natuurlijk, maar ook heel interessant: want wij waren ongelóóflijk nieuwsgierig naar het vervolg, wat aantoont hoe stevig Van Warmerdams film de kijker in zijn greep houdt. Wij dus de dvd gaan huren in de bibliotheek en de film nogmaals bekeken, ditmaal mét het einde erbij. En dat was dus wel degelijk een beetje teleurstellend.

    Na de balletvoorstelling wordt er nog wat gedronken en rondgelopen, er breekt een onweer los, Richard wordt in de (nieuwe) vijver gedumpt, Borgman en Marina kussen, Marina drinkt vrijwillig vergiftigde wijn en wordt eveneens in de vijver gedumpt. Het einde: de hele ploeg (Borgman, de twee helpers, de twee helpsters, de drie kinderen, de au pair) laten het huis achter en vertrekken door het bos. Nadat Ludwig en Pascal opnieuw gras gezaaid hebben.

    En dat vinden wij dus niet goed. Want ook al gaat het om een magisch-realistisch universum dat hier voorgeschoteld wordt, er blijven te veel losse draadjes hangen om goed te zijn. Nochtans wordt soms toch getoond hoe het wel moet. Wanneer we Brenda en Ilonka de eerste keer zien (Borgman belt hen op de gsm), lopen die over een brug en Ilonka is een ijsje op een stokje aan het likken. Als het telefoongesprek gedaan is, neemt Brenda het overblijvende stokje af van Ilonka en steekt het ostentatief in haar binnenzak. Een kwartier of zo later in de film komt Brenda als pseudo-dokter bij de stuiptrekkende tuinman aan bed, en gebruikt zij datzelfde stokje om zijn tong te bekijken. Zó hoort het, dat zijn leuke dingen voor de oplettende kijker. Anderzijds is het natuurlijk wel zo dat je, nadat je een bijzonder merkwaardig verhaal hebt verteld op de grens van het waarschijnlijke, van ver moet komen om heel dat rariteitenkabinet veilig te doen landen middels een einde dat de kijker doet trillen op zijn stoel. Daar is Van Warmerdam dus niet in gelukt (ook De Noorderlingen leed trouwens aan hetzelfde euvel) en de kijker blijft danig op zijn honger zitten en dit nadat zijn eetlust zo vakkundig gestimuleerd werd door wat er aan dat einde voorafging.

    Maar er blijft dus te veel in de lucht hangen. Waarom zitten Borgman & Co in het begin in dat bos (en nog wel ondergronds) en wie heeft hen verraden en waarom? Wie zijn die pastoor & Co? Waarom krijgt Borgman als hij pas in de villa is een sms-je (van Pascal?) met de vraag: ‘Is het al zover?’ Nee, antwoordt Borgman. Waarom lopen die twee honden rond in de villa als ze later nooit meer in actie komen? Waarom hebben al die duivels een litteken op de rug en waarom bezorgen ze anderen er ook één? Wat heeft die Marina precies met Borgman? En die Richard, is dat een soort aartsengel? Wat willen trouwens die Borgman en zijn bende precies bereiken met al hun hocuspocus? Allemaal vragen die nooit beantwoord worden. Niet dat ze allemààl perse beantwoord moéten worden in een magisch-realistisch verhaal, maar het magische duwt nu de realiteit weg, en in een goed magisch-realistisch verhaal moeten die twee dingen net in evenwicht worden gehouden.

    Daarom dus: goede film, slecht einde. Signaleren we enkel nog dat Van Warmerdam slechts heel sporadisch gebruik maakt van muziek, en ook dat geeft de film een bijzonder geslaagd, speciaal cachet, ook al omdat er verder wel degelijk met de klankband geëpibreerd wordt (men lette bijvoorbeeld op het geheimzinnige ruisen van de wind in de bomen rond de villa).

    Quotering: ***½ (2de visie: 6 december 2015) (dvd – bib Wuustwezel)

    09-12-2015 om 03:00 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-11-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Niemand hield van Billie Vuist (Marnix Peeters) 2015

    Niemand hield van Billie Vuist (Marnix Peeters) 2015

    [Roman, Prometheus, Amsterdam, 2015, 302 blz.]

    Vier jaar bezig en al vier romans, elk jaar ééntje. Het zou misschien wantrouwig moeten stemmen, want we kennen nog wel van die veelschrijvende pulpauteurs (Brusselmans?), al kon Simon Vestdijk ook sneller schrijven dan God kon lezen (maar ook dat waren niet iedere keer onsterfelijke meesterwerken als De kellner en de levenden). Toch valt het bij Marnix Peeters nog wel mee, hoor. Als we ons mogen bezondigen aan een beetje overdrijving, zouden we zelfs durven stellen dat Peeters zich aan het ontpoppen is tot de Jeroen Bosch van de recente Vlaamse literatuur, waarbij we dan vooral onder meer denken aan een schilderij als de Kruisdraging in het Gentse Museum voor Schone Kunsten (waarrond nu net weer de twijfel is opgelaaid of het wel een originele Bosch is). Maar wat we bedoelen, is dat Peeters meer en meer zijn draai begint te vinden in het beschrijven van groteske figuren die evolueren in een wat raadselachtige, door het kwaad geregeerde wereld. Met hier en daar een lichtpuntje weliswaar.

    Billie Vuist is een klein, dik manneke dat geboren wordt als zoon van Kolonel Vuist en Moeder Vuist (die namen alleen al!), twee merkwaardige sociale randgevallen. Zij wonen ergens op een aftandse staanplaats voor caravans waar pa en ma Vuist de vzw Phantasia runnen: dat is een organisatie die onder het mom van liefdadigheidsinstelling die kinderen uit de Derde Wereld een leuke vakantie in België bezorgt, tegen fikse betaling jonge meisjes uit Thailand en Afrika levert aan Europese mannen die met die meisjes dan een paar dagen of weken hun zin mogen doen. Dat zo’n thematiek Peeters de gelegenheid biedt om weer een hele reeks schunnigheden en baldadigheden te presenteren, zal niemand verrassen die zijn vorige romans heeft gelezen. Gevoelige lezers zijn dus gewaarschuwd. Maar om een lang verhaal kort te maken: samen met zijn buurmeisje van ongeveer zestien, ene Mei Marlborough, zorgt Billie Vuist ervoor dat het totaal onethische handeltje in exotische meisjes van Moe Vuist wordt opgedoekt, wat op het einde plots allemaal nogal snel – en eigenlijk erg onbevredigend – in zijn werk gaat. Net zoals bij Peeters’ vorige roman, Eddy Vangelis, heeft men sterk de indruk dat de auteur het na 300 pagina’s onderhand welletjes vond en alles dan maar in een stroomversnelling deed terechtkomen.

    Niet goed dus, al staan daar een aantal positieve puntjes tegenover. Marnix Peeters weet nog steeds creatief met taal om te gaan, altijd een voordeel voor een romanschrijver. Eén voorbeeldje moge hier volstaan deze keer. Wanneer bijvoorbeeld op pagina 14 de borsten beschreven worden van de Afrikaanse Eternelle Damdam, met wie Billie pas helemaal op het einde zal aanpappen, maar die op de eerste bladzijden al even aangekondigd wordt: ‘Zij had borsten als paleizen, waarbij men zich uiteraard geen echte paleizen moet voorstellen, met deuren en vensters en kantelen, maar van alle borsten op aarde waren de hare de paleizen; er waren vrouwen die het met hutjes moesten stellen, andere met chalets, en rijwoningen, en villa’s, en dan waren er, tot slot, de vrouwen met paleizen. Zo vol en rond en vlekkeloos, en met zulke verbazingwekkende, puntige, vuurrode tepels, zo vond men op de ganse wereldbol geen tweede paar’.

    Positief zijn ook de vlotte, luchtige, vaak humoristische vertelstijl die Peeters hanteert en zijn talent om groteske, ultrarare figuren uit zijn pen te voorschijn te toveren. Wie zou er na lezing van Billie Vuist ooit nog pastoor Pelkmans kunnen vergeten, de verdorven en zeer potente priester die in Thailand voor het ronselen van Moeder Vuists meisjes verantwoordelijk is en die meer weg heeft van de Antichrist dan van een brave katholieke herder. Ofschoon humor sterk aanwezig is, hebben we weinig echte lachbuiten gehad tijdens het lezen, maar als Pelkmans in zijn eigen kerk op bladzijde 113 de godslasterlijke vloek ‘gotvergotvernondedjumiljaardegodverdoeme’ uitbraakt, konden we ons toch niet meer inhouden. En zoals pastoor Pelkmans lopen er nog een flink aantal vreemde charels rond in deze roman, om er maar enkele te noemen: de ‘verborgen homo’ Gabba Henk, de jood Naphtuli Steinkopf, de gebroeders Adolf en Antoon Branstigters en de corrupte Senegalese pimp Joseph Bamba Julien. Niet met al deze weirdo’s en wacko’s wordt even veel gedaan als met pastoor Pelkmans, soms lijken ze alleen maar een decoratieve functie te hebben, net zoals het zoveelste monstertje in een hel van Bosch, maar ze zijn er wel en op het moment zelf kan je genieten van hun lelijkheid en slechtheid, want ja, ook het kwaad kan aantrekkelijk geschilderd worden.

    Toch moeten we ons hoeden voor te veel enthousiasme. De te slordige afrafeling van de plot op het einde vermeldden we al, maar er is bijvoorbeeld ook het feit dat heel de perverse story verteld wordt door een terugblikkende ikverteller en dat is Bartje Marlborough, het broertje van Mei, die in het verhaal nauwelijks een rol speelt, wat niet zo erg is, maar die voortdurend dingen vertelt die hij als ikvertellend personage (zelfs al is hij aan het terugblikken) onmogelijk kan weten, en dat is wel erg. In Billie Vuist heeft Peeters zich ook weer vastgeklampt aan een nieuwe gimmick: het als verteller voortdurend in dialoog treden met de lezer over de opbouw, de structuur en de spanningscurve van het verhaal dat verteld wordt. Dat gebeurt onder meer op de bladzijden 18, 31, 75, 82, 98-99, 162 en 176 en is op de duur als gimmick dus wel degelijk uitgewerkt. Als bovendien Peeters via zijn ikverteller dan ook nog eens probeert om eventuele kritikasters een stapje voor te zijn, dan wordt het gevaar voor een uitschuiver wel heel reëel. Zo zegt Bartje bijvoorbeeld op pagina 69 tot de lezer: ‘Wees gerust: elk puzzelstukje heeft zijn nut’. Klinkt aanmoedigend op dat moment, maar het is wel tot op grote hoogte onwaar. Om maar iets te noemen: het constante spelen met verwijzingen naar Suske & Wiske-albums is op zich wel enigszins grappig, maar blijft uiteindelijk compleet in de lucht hangen. Op pagina 238 zegt Bartje tot de lezer: ‘Voor men het weet, begint het gemopper over “het gebrek aan psychologische ontwikkeling van de personages” en “de teleurstellende uitdieping van de karakters”’. Dat mag dan ironisch bedoeld zijn, maar het blijft wel een pijnlijk verwijt dat men Peeters inderdaad kan maken.

    Conclusie? Naar ons aanvoelen is Billie Vuist een sterker staaltje amusementsliteratuur dan zijn voorganger Eddy Vangelis en weer van hetzelfde (niet al te hoge, maar ook niet al te lage) niveau als De dag dat we Andy zijn arm afzaagden en Natte dozen. Jammer van het zwakke einde en enkele andere minpuntjes, maar wie tegen een stootje kan, zouden we dit boek toch best durven aanraden, als tussendoortje en ter afwisseling met zwaarder wegend werk.

    Quotering: *** [explicit 21 november 2015]

    21-11-2015 om 22:28 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De schaduwloper (Marcel Janssens) 1967

    De Schaduwloper (Marcel Janssens) 1967

    [Davidsfonds, Leuven, 1967, 257 blz.]

    In 1967 publiceerde Marcel Janssens (toen nog assistent van professor Albert Westerlinck, later zelf prof aan de KU Leuven) dit boekje waarin de literaire kritiek (gaande van dagbladrecensies over essays tot academisch-wetenschappelijke studies) kritisch wordt bekeken. Met de ‘schaduwloper’ wordt natuurlijk de criticus bedoeld die onvermijdelijk gedoemd is altijd in de ‘schaduw’ te lopen van de scheppende kunstenaar wiens werk hij bespreekt. In Boekengids [jg. 45, nr. 5 (juni-juli 1967), pp. 236-237] werd dit werkje door Paul Hardy zeer vriendelijk bejegend: ‘Wij verheugen ons in de publikatie van dit werk (…) dat niet zozeer kan worden gekarakteriseerd als een vormend boek voor de gemiddelde lezer, wel echter als een tot grondiger studie uitnodigend essay ten gerieve van diegenen die reeds een degelijke vorming in verband met het literair fenomeen achter zich hebben’.

    Wij behoren dus ongetwijfeld tot Janssens’ geïntendeerde publiek, want het is altijd interessant voor wie zelf regelmatig kritieken en recensies schrijft, om zich af en toe eens te bezinnen over zijn kritische activiteiten en niemand zal ontkennen dat vooral het schrijven van (kortere) recensies een delicate en niet altijd gemakkelijke bezigheid is. Het is ook vaak lastiger dan het schrijven van essays of diepergaande studies, omwille van het evaluatie-aspect: recensies spelen meestal korter op de bal (komen meestal sneller na de eigenlijke leesact tot stand) en het risico op uitschuivers is dan ook vele malen groter dan bij essays of studies, die over het algemeen pas later verschijnen, wanneer er al een soort communis opinio bestaat over de waarde van het onderwerp dat men behandelt.

    Dat gezegd zijnde, gebiedt de eerlijkheid ons toch te bekennen dat we van De schaduwloper niet echt heel veel hebben bijgeleerd, en dat komt voornamelijk omdat dit boekje voor 90% bestaat uit Gelehrtenquatsch, iets wat Paul Hardy in 1967 propertjes onvermeld liet. Of Hardy en Janssens in 1967 bevriend waren met elkaar, weten we niet, maar in Janssens’ tekst hebben we toch enkele behartenswaardige dingen aangestreept, en één daarvan was het volgende (het gaat over het recenseren van het werk van bevriende personen): ‘Om de vriendschap met de collega’s niet te bederven, schrijft men al te gewillig conventionele galanterieën die het grote voordeel bieden dat ze vriend bij vriend houden, maar ook het nadeel dat ze enkel de waarde hebben van een gezelschapsbabbel in een coterie. In zulk gezelschap heet de kritiek dan muurbloem’ [p. 15-16]. Mooi geformuleerd toch en bovendien zeer waar. Dezelfde idee keert nog eens terug op pp. 186-187: ‘Er is veel persoonlijke moed toe nodig om in een zo delicate aangelegenheid als de kritische oordeelsuiting over het werk van tijdgenoten, die dan nog vrienden of bekenden of bekenden van relaties kunnen zijn, nooit eens gewild het gezicht te verliezen. R. Etiemble schreef dat oordelen in de kritiek niet altijd kan verlopen zonder onbeleefdheid en dat zich onthouden hier gelijkstaat met lafheid. Men kan wel vrijmoedig oordelen zonder onbeleefd te zijn of te kwetsen of te schelden, maar een criticus die zich respecteert, moet het lef hebben te zeggen wat hem op zijn groot hart ligt zonder al te veel diplomatische doekjes voor het bloeden’. En nog: ‘Een mossel heeft het gemakkelijk, die komt niet uit haar schelp’ [p. 188]. Of nog: ‘”Leven en laten leven” is de leus van zulke klieken en kapellen, en hun mentaliteit: “Nenn du mich Schiller, nenn ich dich Goethe’ [p. 188].

    Zulke uit ons hart gegrepen passages komen net iets te weinig voor in Janssens’ tekst, al zou het overdreven zijn om te stellen dat er niets dan flauwekul in staat. De volgende citaten bewijzen het tegendeel…

    - ‘De onvrede met de kritiek lijkt zich te concentreren rond twee polen: de doordeweekse journalistiek en de academisch-wetenschappelijke kritiek. De essayistische kritiek die tussen beide in staat, lijkt tussen de druppels door te lopen’ [p. 21].

    - ‘Het heeft omzeggens tot de 18e eeuw geduurd eer de literaire kritiek de eigen vormen vond die wij op dit ogenblik kennen, nl. grondige studie, essay en recensie’ [p. 33].

    - ‘De essayist is een schrijver en is als persoon geëngageerd in zijn dialoog met een werk of een dichter-persoonlijkheid. Een essayist heeft een ‘gezicht’ (een geleerd historicus heeft dikwijls alleen het gezicht van de stamvader van zijn methode; zijn leerlingen kunnen zijn werkwijze onpersoonlijk nabootsen: een essayist kan zijn leerlingen enkel de raad geven: volgt me niet na, wordt uzelf) [p. 39].

    - ‘Ik houd meer van een recensent met een open ‘gezicht’ die zonder al te veel diplomatische draaierigheid zijn leeservaringen openlijk vertolkt, gesteld dat er een lijn steekt in zijn reacties, dan wel van iemand die rond de geit en de kool draait…’ [p. 45].

    - Op pagina 46 citeert Janssens Ch. De Trooz: ‘Mieux vaut n’élever la voix qu’après de longs préliminaires muets d’attention, de réserve, de conscience’.

    - ‘Kon de kritiek maar vrij genoeg zijn om meer zónder woorden te spreken in de plaats van met halve en dubbelzinnige! Een kritische rubriek kan ook representatief zijn door wat ze niet bespreekt’ [p. 49].

    - ‘De criticus leert al doende zijn object en zijn taak kennen, al lezende op de meest verschillende terreinen en al schrijvende over zijn leeservaringen’ [p. 60].

    - ‘De jongelieden echter die destijds zo goed Die Leiden des jungen Werthers meenden te verstaan dat zij, naar het ‘voorbeeld’ van de romanheld, zelfmoord pleegden, hadden het peil van de artistieke genieting van de geneutraliseerde esthetische realiteit niet bereikt’ [p. 68].

    - Op pagina 111 gaat het over de hedonistische kritiek: ‘Kunst is hier geleider van emoties. Zij wordt waardevol geacht in zover zij een geschikt medium is om bij de toeschouwers bepaalde emotionele belevingen los te woelen. Kunst is hier aanleiding, stimulans geworden’.

    - ‘De tol die de specialist van het afgesplitst aspectje betaalt aan zijn eenzijdigheid, wordt goedgemaakt door de hoge graad van betrouwbaarheid van zijn resultaten. De vrijwillige reductie van zijn ambities behoedt de criticus ook voor intuïtionistische of dilettanterige Schwärmerei en beveiligt hem anderzijds tegen ontmoediging. Daartegenover staat dat de microscopische kritiek van de specialist niet de stimulerende kracht heeft van een weidser schouwende, macroscopische visie. Een synthetiserend aangelegd temperament zal zich liever uitleven in gedurfde panoramische overzichten dan wel in verbijzonderende analyses onder de microscoop. Het meest frequent is nog de kritiek-op-halve-afstand: noch close, noch distant, maar een lectuur van het middentype halverwege de terrassen waar afstand en uitzicht juist voldoende zijn voor een essay of kroniek. Omgezet in de terminologie van de filmwereld zou men deze soorten van kritische benadering kunnen noemen: de close-up-kritiek of de specialistische, de travelling-kritiek of de macroscopisch-visionaire, en de kritiek van het Amerikaanse plan of die van de halve afstand’ [pp. 125-126].

    - ‘Er zijn meesterwerken genoeg die, door de kritiek erkend en eendrachtig geprezen, haast niet van de grond geraken op de boekenmarkt’ [p. 129].

    - ‘Hier weze nog aan toegevoegd dat waarderen niet betekent: een onderlinge rangorde van schrijvers en werken opstellen. (De criticus) kan dit rangverschil hoogstens vergelijkenderwijs suggereren. Hij zal het nooit kunnen bewijzen. Overigens, zulke ‘klassementen’ op grond van smaakoordelen en persoonlijke voorkeuren kunnen gerust gemist worden’ [p. 157].

    - ‘De eerste en onontbeerlijkste kwaliteit van een criticus is, ook in de orde van belangrijkheid, zijn talent om de kunst van binnen uit mee te beleven, ze tijdens de leesact mee te herscheppen in een daad van ontmoeting of sym-pathie zonder aprioristische beperking’ [p. 165].

    - ‘Literair-historische kennis van het verleden is ook onontbeerlijk, omdat deskundige kritiek ondenkbaar is zonder vergelijking. “La critique, par un certain côté, c’est l’art des comparaisons”, zegt Albert Thibaudet in zijn Réflexions sur la Critique’ [pp. 170-171].

    - ‘De criticus leest tegelijkertijd op twee niveaus (…). Hij treedt binnen in het boek als artistiek fijngevoelige, gewillig de auteur volgend en “bejahend” tot in zijn dwaasheden; op dit niveau voelt de criticus het boek. Tegelijkertijd echter, nl. in dezelfde zelfvergeten act van sympathie en volgzaamheid, denkt hij ook het boek, d.w.z. reflecteert en reageert hij met al wat hij is en heeft als zelfbewuste persoonlijkheid. Het “vrouwelijk” gebaar van opnamebereidheid wordt in de leesact van een volwassen criticus vergezeld door een “mannelijk” gebaar van zelfaffirmatie tegenover de aangeboden waarden’ [p. 184].

    - ‘Het voltooiende lezen van de criticus kàn in bepaalde gevallen – en terecht – méér in het werk “vinden” dan de kunstenaar er wetens en willens in heeft “gelegd”. De wonderbare grootheid en tevens het mysterie van het grote kunstwerk bestaat erin dat het in de symboliek der vormen méér kan suggereren dan de kunstenaar zich reëel bewust was in het creatieve moment. Het grote kunstwerk is niet “af” bij het neerschrijven van het laatste woord. Het roept om voleinding in de kritische act die in een nooit voltooide herbronning van het werk de totaliteit der intentionele mogelijkheden van het werk tracht te realiseren (en noodgedwongen ook te conceptualiseren)’ [pp. 228-229].

    - ‘Het werk is uniek, maar als het in onze handen komt, zijn wij dadelijk bezig met het te situeren en zelfs het te “verklaren”, ook al vonden wij het anoniem in een woestijn’ [p. 230].

    Amai, zal men zeggen, dat is toch allemaal geen Gelehrtenquatsch, interessant boekje toch! Als men het zo allemaal achter elkaar zet, is het inderdaad een heel lijstje, maar men vergete niet dat het een boek is van rond de 250 bladzijden en dat wij hier nu een korte bloemlezing samengesteld hebben van de (toegegeven: vaak ook nog aardig verwoorde) spitsvondigheden van Marcel Janssens. Daarnaast zit er toch ook heel wat ballast en bullshit in de verschillende hoofdstukjes, hoor. Je krijgt dan zinnen voorgeschoteld als de volgende: ‘De intuïtieve apperceptie van een kunstwerk kunnen wij totalitair noemen in deze zin dat zij verschillende kenmodi in zich verenigt op zo’n onafscheidbare wijze dat deze soort kennis niet zonder ontluistering in haar componenten kan verenkeld worden’ [p. 74]. Wat belieft er u? Nog eentje? ‘Literatuur is taal. Literatuur is de creatieve zingeving van het zijn in het woord; anders gezegd, literair creatief zijn, is het aanzijn geven aan zin en waarde in “georganiseerde” of “verdichte” gedaanten van het woord’ [p. 81]. Oké ja, op die fiets! Over het pedante gebruik van snobistische vaktermen als ‘factische werkelijkheid’ [p. 112] of ‘de wijsgerig-ratiocinerende kritiek’ [p. 113] zwijgen we dan nog.

    Toch hebben we geen spijt dat we De schaduwloper gelezen hebben. Er stonden een aantal dingen in die we weliswaar meestal al wel wisten, maar die hier toch nog eens op een fraaie manier ge(her)formuleerd werden. We vragen ons wel af – het is niet de eerste keer – of er dit jaar op de hele wereld nog iemand anders dit boekje heeft vastgehouden én gelezen…

    [explicit 20 november 2015]

    21-11-2015 om 02:36 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-11-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.CD: ARNO

    Arno: Arno (1986)

    Omdat we een verzamelbox met praktisch alle oude albums van Arno te pakken hebben gekregen, is dit hét moment om eens nader kennis te maken met deze Oostendse rocker. In 1986 had Arno Hintjens natuurlijk al een deftig verleden achter de rug met Tjens-Couter (wat een rotnaam voor een rockgroep!) en T.C. Matic, maar de albums van die groepen zullen voor een andere keer zijn. Arno was in 1986 het eerste soloalbum van de stotterende zanger die nooit stottert als hij zingt. Meteen maar bekennen dat we aan deze reeks beluisteringen beginnen met een levensgroot vooroordeel: Arno was voor ons tot de dag van vandaag de zanger van twee, drie leuke nummers (Je veux nager, Vive ma liberté en allez vooruit, ook zijn cover van Adamo’s Les filles du bord de mer) maar het weinige dat we van hem voor de rest kenden en gehoord hadden, leidde bij ons tot de conclusie: oei, oei, veel lawaaierige muziek en brallerig gezang.

    Welnu, die eerste soloplaat uit 1986 spreekt dat in het begin al direct tegen. Dat begint me daar toch met een uitstékend heavy blues-nummer, Forget the cold sweat [A1], dat aan een mediumtempo tsjoeketsjoeketrein-ritme meer dan zeven minuten lang verderbolt en volgens ons uitstekend geschikt is om bij de aanvang van een fuif, als de mensen nog aan het binnenkomen zijn, de sfeer erin te brengen. Een simpele, maar zeer efficiënte tekst ook waaraan we, als we de tijd hadden, graag een close reading zouden besteden, maar helaas. Down and out [A2] is ook een mediumtemponummer, heeft een totaal andere klankkleur dan A1 en is iets minder outstanding maar toch nog altijd heel goed. De instrumental Congo [A3] heeft wéér een heel andere klankkleur, maar wat een prachtig staaltje muzikale sfeerschepping is me dit: de trommeltjes in het begin roepen meteen de Afrikaanse wildernis op, bij de vervolgens weerklinkende diepe bromtonen hoor en zie je zo een boot over een Congolese stroom drijven en ten slotte is er dat dreigend melodietje waarbij je een heel verhaal (met krokodillen en speerwerpende inboorlingen) kan fantaseren.

    Die eerste drie nummers zijn zonder uitzondering knappe bewijsstukken à décharge die Arno prima weten te verdedigen tegen onze vooroordelen. Helaas is de rest van het album wat minder. Het niveau zakt weliswaar nergens onder de middelmaat maar het korte Play the guitar boy [A4] stelt na A1-A3 wat teleur, en Miss Nell [A5] is niet veel meer dan Arno die zich even compleet uitleeft op de bluesy mondharmonica. Op de B-kant zijn When the rock [B1] en Qu’est ce que c’est [B2] toch wel degelijk iets te lawaaierig en Come back [B3] is oké maar haalt niet het niveau van de openingsnummers. De twee laatste tracks zijn vreemde eendjes in de bijt: Yooh [B4] hoort meer thuis op een Mexicaans feestpleintje en La bella rossa [B5], waarin Arno eventjes op de piano tokkelt, is een niemendalletje.

    In een recensie van drie kolommen in Audio-Visueel [1986, nr. 3, pp. 40-41] noteerde ene André De Bruyn (geen familie): ‘Deze plaat lijkt wel een exploratie van diverse aspecten van de zwarte muziek: van blues, over soul tot Afro-rock, en waar de muziek van T.C. Matic ook op plaat meer de reflectie was van een live gebeuren is het nu meer toegankelijke en vooral beluisterbare muziek’. André’s eindconclusie was misschien toch wat te enthousiast. Volgens hem toont Arno zich op deze plaat ‘als een meneer met internationaal cachet. Hij plaatst zich meteen boven alles wat T.C. Matic gepresteerd heeft. Vandaar dat ik durf beweren dat dit de beste plaat is die de Belgische rock heeft opgeleverd’. Oor’s Popencyclopedie (editie 2002, p. 19) heeft het correcter over een ‘onevenwichtig solodebuut’. Blijft het feit dat de eerste drie nummers van internationale klasse zijn.

    Quotering: *** (27 juli 2015)

    Klassiekers: Forget the cold sweat, Down and out, Congo.

    Arno: Charlatan (1988)

    De accordeon geeft Jive to the beat [1] meteen een Frans sfeertje mee en voor de rest klinkt deze binnenkomer danig als een Serge Gainsbourg-imitatie (zelfs de titel zou van Gainsbourg kunnen zijn). Niet dat het een slecht nummer zou zijn, net zo min als het gestaag voortbonkende Take me where you sleep at night [2] of het nogal grappige Bathroom singer [3], maar geen van deze drie verdient het echt om tot Arno’s klassiekers gerekend te worden. Dat geldt nog veel minder voor het drammerige Let’s go to heaven (2.1.3.4.6.5.7.) [4] en de flauwe Brel-cover Le bon dieu [5].

    Indien we Black doll [6] zouden moeten begrijpen als een grappige AC/DC-parodie, oké dan voor één keer, maar als we het ernstig moeten nemen, is het niet meer dan een brok lawaai. Trouble in mind [7] is dan weer een bijzonder matige slow en in Shoutback [8] klinkt Arno als een verwaterde en brave versie van de Sex Pistols anno 1988. Fun, money & pleasure [9] is wat te veel lawaai & gebral om goed te zijn. In feite is het latijnsgetinte Tango de la peau [10] met zijn grappige Franse tekst het enige nummer van dit album dat enigszins op niveau zit. Op het einde worden Bathroom singer [11], Take me where you sleep at night [12] en Tango de la peau [13] nog eens hernomen, niet toevallig de drie betere tracks van dit album.

    In zijn geheel is Charlatan nog onevenwichtiger dan zijn voorganger en dus onvermijdelijk een beetje een teleurstelling.

    Quotering: **½ (28 juli 2015)

    Klassiekers: Tango de la peau.

    Arno: Ratata (1990)

    Tien nieuwe nummers staan er op dit album maar veel reden om hallelujah te roepen is er ook nu weer niet. Qua ritme zitten de meeste van deze songs wel snor, zeker bij hun aanvang, maar daarna blijkt telkens al snel dat de melodieën zonder uitzondering erg zwak zijn. Wat resulteert in verwaterd gedram en monotone matheid. Meest opvallend in de positieve zin is I can’t stand it [9] met zijn Stones-achtige riff. In zijn geheel weer een teleurstellende plaat.

    Quotering: **½ (19 augustus 2015)

    Klassiekers: I can’ stand it.

    Charles et les Lulus: Charles et les Lulus (1991)

    Onder de grappige naam Charles et les Lulus is dit een hobbyproject van Arno samen met Roland, Adriano Cominotto en Piet Jorens. Deze bluesplaat bevat twaalf tracks en bestaat uit een mengeling van eigen nummers en bewerkingen van Amerikaanse bluesklassiekers. Het enige dat ons enigszins kon bekoren, was de eigenzinnige versie van Willie Dixons Little red rooster [3], dat we natuurlijk goed kennen in de versie van de Rolling Stones (die overigens stukken beter is, laat dat duidelijk zijn). Ook opvallend: het nummer Eyesight to the blind [8] van Sonnyboy Williamson wordt niet door Arno maar door Roland gezongen, en zo blijkt manifest dat deze laatste een betere zangstem heeft dan de eerste.

    Quotering: **½ (19 augustus 2015)

    Klassiekers: Little red rooster.

    Arno: Idiots Savants (1993)

    Voor zijn vierde (eigenlijk vijfde) soloalbum trekt Arno naar Nashville om er samen te werken met producer Glenn Rosenstein. Het levert het absolute hoogtepunt uit zijn muzikale carrière tot dan toe op: het onweerstaanbare, werkelijk superzalig voortbonkende Vive ma liberté [4], dat wij sinds onze pensionering dagelijks meebrullen. Het wordt op deze cd voorafgegaan door drie nummers die een beetje minder, maar toch nog degelijk zijn. Boogie woogie into town [1] is een rustige mediumtempo binnenkomer, Dancing inside my head [2] is redelijk funky en Funky you’re not [3] is nogal zwaar-op-de-hand én een vaag doorslagje van Ce soir van Golden Earring dat zelf al zo’n wat te zwaarwichtig en niet helemaal geslaagd nummer was.

    Na Vive ma liberté is het vet echter van de soep. Een aantal veel te drammerige tracks enerzijds: A beautiful day in L.A. [5], I sold my sould on MTV [8], Hoi hoi (I’m your boy) [10] en New born monkey [11]. Anderzijds enkele rustigere maar vrij middelmatige songs: Rita Rose [6], Give me the gift [7], Martha ma douce [9] en Knock knock [12]. De cover van Adamo’s Les filles du bord de mer heeft ons nooit erg aangesproken. Oor’s Pop Encyclopedie (editie 2002) noemt Idiots Savants ‘het meest consistente, hoogstaande en toegankelijke album’ uit Arno’s carrière (weliswaar dus slechts tot 2002). Fel overdreven lijkt ons, afgezien dan van het inderdaad sublieme Vive ma liberté.

    Quotering: **½ (1 september 2015)

    Klassiekers: Vive ma liberté.

    Arno & The Subrovnicks: Water (1994)

    Dertien nieuwe nummers, maar afgezien van een drietal rustiger tracks, horen we met de beste wil van de wereld weinig anders dan gedram en gebral. En die rustiger nummers zijn dan ook nog eens bijzonder middelmatig. Op deze cd staat kortom niets dat het onthouden waard is.

    Quotering: * (4 oktober 2015)

    Klassiekers: geen.

    Arno: En Concert (À la française) (1997)

    Live opgenomen in Frankrijk en de sfeer bij het publiek zit blijkbaar goed, maar vraag ons niet waarom. Depuis ce jour-là [1] is een logge, dreunende binnenkomer en er staan nog een paar doordrammers op dit album: Le bon dieu [4], Laisse-moi danser [5] en de oude TC Matic-song Putain putain [14]. Al de rest, op één uitzondering na, zijn flauwe, onopvallende, totaal geen beklijvende indruk makende nummers: Je ne veux pas être grand [2], Patchoulie [3], T’inquiète pas [6], Comme à Ostende [7], La danseuse de Java [8], Les yeux de ma mère [9], Marie tu m’as [10], Mon sissoyen [11], Elle adore le noir [13] en La Paloma [15]. De uitzondering is Les filles du bord de mer [12], de Adamo-cover die hier dankzij de lollige live-sfeer een stuk beter klinkt dan de studioversie, maar nog altijd geen hoogtepunt is in het Arno-oeuvre. Net zomin als dit hele album.

    Quotering: ** (14 oktober 2015)

    Klassiekers: geen.

    Arno: Charles and the White Trash European Blues Connection (1998)

    Weer zo’n wat rare out-of-the-box-cd tussendoor. Bevat weinig memorabele covers van Death of a clown (Kinks) [1], Commit a crime (Howlin’ Wolf) [3], See-line woman (Nina Simone) [7] en You got to move (bekend van de Stones) [8]. En voor de rest nog zes nummers gedram en gebral. Wegwerp-Arno.

    Quotering: * (21 september 2015)

    Klassiekers: geen.

    Arno: Le European Cowboy (1999)

    Na de zeer matige binnenkomers Fantastique [1] en In my bed [2] krijgen we het redelijke titelnummer European Cowboy [3], dat nochtans geen verplichte leerstof is. De rest is dat nog veel minder: Mercy [4], Sous ton balcon [5], Sitting in a car [8] en Cry like man [11] zijn niet meer dan vier nummers gedram. Birthday [6] en Tatouages du passé [10] zijn flauw, saai en melig en High and dry [7] en J’ai un problème [9], dat is twee maal mat mediumtempo-gezeur. De laatste track is een nieuwe versie van het TC Matic-nummer Oh la la la! [12] en kan ermee door. Allemaal veel en veel te weinig om lang bij stil te staan. In Humo nr. 3078 van 31 augustus 1999 schreef pdw naar aanleiding van deze cd: ‘Ik zat eerlijk gezegd de hele tijd op mijn honger (…) en moest onophoudelijk denken: komaan Arno, whoop that thang! Whoop it nu toch een keer godverdomme!’

    Quotering: ** (2 oktober 2015)

    Klassiekers: geen.

    Arno: Charles Ernest (2002)

    De drie eerste nummers zijn tamelijk veelbelovend: het weliswaar onopvallende maar rustige Lola, etc. [1], de uitstekende single Je veux nager [2] (Arno op zijn best maar toch net één half graadje minder dan de absolute topper Vive ma liberté) en de Stones-cover Mother’s little helper [3]. Voor de rest staan er nog twee goede nummers op dit album: Elisa [6], een niet onaardig duet met Jane Birkin, en vooral het leuke, grappige Pas heureux ni malheureux [14]. Daarmee heb je het echter wel gehad, want de rest bestaat uit vijf dram-en-dreun-nummer waarvan Arno er toch wat te veel op zijn kerfstok heeft: Ma femme [4], They look at me [5], Amor [7], Elle a eu [8] en Honky tonk [12]. Plus nog eens vijf flauwe en zoutloze rustiger nummers: Lovin’ you [9], Il est tombé du ciel [10], Not in love [11], Hey sister [13] en Solo gigolo [15]. Alles samen verschrikkelijk middelmatige stuff voor iemand die jaar na jaar in Humo’s Pop Poll tot beste zanger van België werd verkozen.

    Quotering: **½ (2 oktober 2015)

    Klassiekers: Je veux nager, Pas heureux ni malheureux.

    Arno: French Bazaar (2004)

    Het begint uitstekend met de prima uptempo-single Chic et pas cher [1] en na het rustiger, maar ook veel matiger La vie est une partouze [2] krijgen we zowaar nog eens twee prima mediumtempo-nummers achter elkaar: Fais gaffe [3] (bijzonder leuk refrein!) en Françoise [4]. Het rustige Chanteur de charme [5] kan er zeker ook nog goed mee door, maar dan zakt het niveau een beetje: De rustige songs Lili [6] en Femme riche [7] zijn niet meer dan degelijk. Helaas zakt het niveau daarna nog wat verder naar beneden: In love avec un DJ [8] is tingeltangelmuziek, 40 ans [9] is nog net een degelijke mediumtempo-track en dan volgen nog vier rustiger maar ook erg matige gevalletjes: Vide [10], Bonbons [11], Voir un ami pleurer [12] en La fête [13]. Als je dat allemaal achter elkaar beluistert, hoor je al snel niet veel meer dan gezeur. Op de originele cd (niet op de verzamelboxversie) staan ook nog vier bonuscovers, waarvan vooral de covers van het Abba-nummer Knowing me, knowing you en Willie Dixons Back door man opvallen: verdienstelijk, zonder dat het je echt doet omvervallen. French Bazaar is inderdaad beter dan heel wat van de voorgaande albums van Arno, maar bevat toch nog te veel middelmatigheid om onverwijld alle loftrompetten boven te halen.

    Quotering: *** (14 oktober 2015)

    Klassiekers: Chic et pas cher, Fais gaffe, Françoise, en met wat goede wil ook Chanteur de charme, Knowing me, knowing you, Back door man.

    Arno: Jus de Box (2007)

    Drie dramnummers achter elkaar in het begin: Enlève ta langue [1], I’m not into hop [2] (met ingebouwde Franse rap door ene Faf Larage) en Mourir à plusieurs [3]. Miss Amérique [4] is de meest doenbare track van dit album, zonder overigens al te hoge toppen te scheren. Daarna nog vier van die ongeïnspireerde dreunsongs: From zero to hero [6], Hit the night [8], Een boeket met pisseblommen [12] (gezongen in het Oostends) en Les filles de mon quartier [13]. De rest is meer mediumtempo of rustiger, maar zonder uitzondering matig en onopvallend: Reviens Marie [5], Jusqu’au bout [7], Douce [9], Red lipstick [10], Toute la nuit [11] en Help me Mary [14]. Nog maar eens een ondermaats album dus van Arno. Signaleren we nog snel dat deze cd in Humo [nr. 3464, 23 januari 2007, pp. 180-181] door Charlie Poel veel te welwillend besproken werd.

    Quotering: ** (15 oktober 2015)

    Klassiekers: Miss Amérique.

    Arno: Le Coffret Essentiel (2014)

    In 2014 verschijnt een verzamelbox met daarin twaalf oude albums van Arno en daarnaast nog een bonus-cd en verder nog een dvd met een live-optreden (Arno Stoemp) en een reeks videoclips. Op die bonus-cd staan 19 nummers, voornamelijk covers en oude nummers met gastoptredens (van onder meer Tom Barman, Stef Kamil Carlens, Zap Mama, Ray Davies en Stromae) maar behalve Knowing me, knowing you [8] horen we hier niets opvallends, laat staan iets dat beklijft. Aangekomen bij het einde van deze Arno-trip (die enkele maanden heeft geduurd), is het tijd voor een round-up. En wat blijkt? Met de hierboven gesignaleerde ‘klassiekers’ kunnen we zo ongeveer een cd vullen en dat is een cd van uitstekende kwaliteit. Maar is die oogst ook niet wat schraal, na dertig jaar muziek maken, en dat voor iemand die in België beschouwd wordt als behorend tot de top? Verder is nogmaals gebleken dat vooroordelen heel vaak geen vooroordelen zijn, maar wel degelijk oordelen gebaseerd op voorlopig nog wat vage indrukken. Naast die beperkte reeks prima songs heeft Arno namelijk ook heel wat rommel en ballast geproduceerd, en ja hoor, daar zit heel vaak gedram, gedreun en gebral tussen. Dat Arno’s zangtalenten niet van wereldklasse zijn, daar zal wel niemand over in de contramine gaan. Enfin, dat handjevol goede songs zullen we maar meenemen en bewaren, zeker?

    [explicit 18 oktober 2015]

    20-11-2015 om 02:09 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    01-11-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Zeik en de moord op de poetsvrouw van Hugo Claus (Herman Brusselmans) 2015

    ZEIK EN DE MOORD OP DE POETSVROUW VAN HUGO CLAUS (Herman Brusselmans) 2015

    [Roman, Prometheus, Amsterdam, 2015, 192 blz.]

    Het tweede boek dat Brusselmans schrijft rond de Gentse politie-inspecteur Zeik, zijn commissaris Übertrut en zijn drie collega’s El Bazaz, Compas en Broekgat. En net zoals de vorige keer is het opnieuw knuddige kneuterigheid alom. De poetsvrouw van Hugo Claus is vermoord (het verhaal speelt in 1961), maar van een echte whodunit is natuurlijk geen sprake. De vier inspecteurs modderen maar wat aan, dagenlang volgen we hen op het werk en thuis (als ze niet samen zijn, worden hun wederwaardigheden één voor één apart besproken) en uiteindelijk komt de oplossing van de moordzaak weer totaal uit de lucht gevallen. Men zou misschien het een en ander kunnen verwachten van de manier waarop Hugo Claus in het verhaal betrokken wordt, maar dat is valse hoop, hoor.

    Het is allemaal bedoeld als amusementsliteratuur en het leest dan ook erg vlotjes, maar werkelijk humoristisch is het niet, de scabreuze en scatologische details vliegen je rond de oren (dat lijkt tegenwoordig bij wel meerdere auteurs een must te zijn) en na lezing blijf je met een gevoel van leegheid zitten. Je hebt ook de sterke indruk dat het hier gaat om snelsnel maakwerk. Dat op bladzijde 91 te lezen staat: ‘En bij jij zo bijdehand dat je nooit iets vergeet?’ (bij in plaats van ben) kan je nog op rekening van de zetduivel schrijven. Maar dat op pagina 190 de moordenaar nu eens op kamer 124 van een ziekenhuis ligt en enkele regels verder op kamer 121, is toch ronduit slordig. Nochtans zijn er blijkbaar mensen die boekjes als dit kopen. Zou geen onaardig idee zijn voor een luchtig item in een deftig boekenprogramma op de televisie: laat eens een paar van die Brusselmans-klanten komen vertellen waarom precies ze hun centjes besteden aan wegwerplectuur. De antwoorden zouden misschien nog verrassend kunnen zijn, wie weet.

    Quotering: ** [explicit 1 november 2015]

    01-11-2015 om 19:11 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-10-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Vijftig tinten grijs (E.L. James) 2011

    VIJFTIG TINTEN GRIJS (E.L. James) 2012

    [Roman, Prometheus, Amsterdam, 2012, 526 blz., origineel Engels: Fifty Shades of Grey, 2011]

    Waarom lezen brave en met voldoende verstand bedeelde personen zoals u en ik een boek als dit? Omdat we gehoord hebben dat het een bestseller is, omdat we opgevangen hebben dat het gaat over een sadomasochistische relatie en wij ook wel eens iets willen bijleren (zowel over het leven en over de mogelijkheid tot uitspattingen als over de technische kwestie: hoe schrijf je over seks) en omdat wij ook wel eens willen ontspannen, nadat we een hele avond onze dagelijkse portie van de verzamelde werken van Plato verslonden hebben (grapje!). Welnu, op het moment dat we dit noteren, zitten we aan bladzijde 104 (nog 400 te gaan) en het is voorlopig géén groot succes, dat geven wij u op een briefje.

    Honderd bladzijden lang zijn wij al aan het lijntje gehouden, en er is nog niks (nou ja, niks, u weet wel) gebeurd. Het verhaal is heel simpel: Anastasia Steele, een doordeweeks studentinnetje ontmoet toevallig de rijke zakenman Christian Grey (omdat ze hem moet interviewen voor het universiteitskrantje) en hij begint haar in te palmen. We zitten dus nu aan bladzijde 104 en éindelijk stapt Anastasia bij Christian Grey thuis een kamer binnen waar blijkbaar iets ernstigs te zien is, want de laatste woorden van hoofdstuk Zes zijn: ‘O mijn god!’ De zaak zal dus waarschijnlijk aan het rollen gaan, maar ondertussen hebben we al heel wat irritaties kunnen verzamelen, wat niet noodzakelijk nefast is. We kennen dat van sommige Vlaamse en Nederlandse films: soms is het zo slecht, dat het goed wordt, want wat sommige mensen maar niet willen begrijpen, is dat kijk- of leesplezier niet alleen kan gegenereerd worden door bijzonder knap gemaakte films of boeken, maar óók door bijzonder slecht gemaakte films of boeken. Maar goed. Het is misschien leuk om die irritaties even op te sommen.

    Ten eerste: die Anastasia bloost de hele tijd. Nu is dat op zichzelf geen besmettelijke ziekte, maar het wordt wel een beetje belachelijk als dat fenomeen voortdùrend vermeld wordt. Vanaf een bepaalde bladzijde zijn we het beginnen turven, en na 104 pagina’s heeft Anastasia dus minstens 35 keer gebloosd. Vijfendertig keer! Soms meerdere malen op één bladzijde. Gewoonweg ridicuul! Nog zoiets irritants is het constante gebruik van formuleringen met streepjes tussen de woorden: haar-roze-flanel-met-te-veel-konijnen-pyjama, het vriendje-willen-gen, mijn ik-werk-hier-al-jaren-gezicht, een alle-tanden-bloot lach, zijn ik-heb-een-vet-groot-geheim-lachje, op een en-nu-opzouten-Katherine-Kavanagh-manier, de fles hoera-de-examens-zijn-afgelopen-champagne, haar ik-heb-een-geweldige-nacht-gehad-blik. Dat kan voorlopig volstaan, zeker? Even irritant is het permanente gebruik van cursief gedrukte zinnetjes, waarin Anastasia met zichzelf converseert, soms wel soms niet via haar onderbewustzijn. Voorbeelden op elke pagina legio.

    Komt daar nog bij dat de stijl waarin alles beschreven wordt, bestaat uit korte zinnetjes die doen denken aan boekjes op het niveau van de lagere school. ‘Hij start de motor en rijdt achteruit de parkeerplaats uit. Hij zet de stereo aan. De auto wordt gevuld met de tederste, meest magische stemmen van twee zingende vrouwen. O wauw… mijn gevoelens liggen al overhoop, dus dit heeft een verdubbelend effect. Het geeft heerlijke rillingen over mijn rug. Christian rijdt Southwest Park Avenue op. Hij rijdt vol vertrouwen, soepel en met gemak’ [p. 87]. Enzovoort, enzovoort. En dan die ‘o wauw’! Aan dat soort kinderlijke onnozeleteiten is evenmin gebrek. Anastasia ontbijt ’s morgens met Christian in een hotel: ‘Ik kies voor pannenkoeken, siroop, geklutste eieren en spek. Christian probeert een glimlach te onderdrukken terwijl hij zijn eiwitomelet verder opeet. Het eten is heerlijk!’ [p. 79]. Dat laatste zinnetje: een zin uit een bakvissenromannetje. Als Anastasia voor de eerste maal gezoend wordt door Christian, zijn haar lippen ‘nog steeds opgezwollen (…) door zijn kus’ [p. 87]. Kunnen lippen opzwellen van een kus? Het gaat wel degelijk om de lippen van de mond, make no mistake. Op pagina 91 zoenen de broer van Christian en de vriendin van Anastasia als volgt: ‘Elliot blijft maar doorgaan en houdt Kate vast in een dramatische omhelzing zodat haar haar de grond raakt terwijl hij haar hand kust’. We hebben ons deze scène ettelijke malen trachten in te beelden, maar we komen er niet uit.

    Komt daar nog bij: een aantal denkfouten die aantonen dat E.L. James haar teksten onvoldoende kritisch herleest. Als Anastasia zichzelf op pagina 58 bleek, dun, slordig en ongecoördineerd noemt en op pagina 91 expliciet niét onweerstaanbaar, mooi, sexy, grappig en gewaagd en haar vriendin zegt op pagina 60 dat zij (Anastasia) ‘echt superknap’ is, dan kan dat nog op rekening van Anastasia’s onzekerheid en twijfel aan zichzelf gezet worden. Maar op bladzijde 73 (Anastasia en Christian hebben overnacht in een hotel) komt Christian terug van een rondje joggen, Anastasia is net wakker en Christian gaat op het bed zitten. Anastasia denkt dan: ‘Hij is zo dichtbij dat ik hem zou kunnen aanraken, ruiken. Hmmm, lekker… zweet en douchegel en Christian’. Maar pas twee bladzijden verder zegt Christian: ‘Ik ga een douche nemen’ [p. 75]. Hoe kan Anastasia dan op pagina 73 al de douchegel ruiken? Op pagina 42 moeten Anastasia en haar vriendjes in het hotel van Christian foto’s van Christian gaan nemen voor bij het interview, en zij doen een boel moeite om een kamer in het hotel te huren, terwijl Christian in datzelfde hotel ‘de grootste suite’ heeft. Waarom kunnen die foto’s dan niet gewoon in Christians eigen suite genomen worden?

    Komt daar nog bij dat de plot heel wat voorspelbaarheden bevat. Op bladzijde 37 moeten Anastasia en haar vriendin plots tegen de volgende dag een fotograaf vinden voor die foto’s. Oei, oei! Kort daarvoor hebben we echter al mogen vernemen dat José, een vriendje van Anastasia, een fotograaf is. En ja hoor, twee bladzijden verder [p. 39] mag José die fotoshoot voor zijn rekening nemen. Af en toe tracht de auteur haar verhaal wat intertekstuele meerwaarde te geven door te verwijzen naar bekende boeken. Dat zijn dan bijvoorbeeld Alice in Wonderland en Tess of the d’Urbervilles. Een kinderboek en een – durven we het zeggen? – melig damesromannetje (ja, we durven het zeggen). Ach ja.

    -oOo-

    Het bovenstaande is geschreven in augustus 2014. Wat nu volgt, schrijven wij in oktober 2015. De tussenliggende maanden hebben wij nodig gehad om de rest van Vijftig tinten grijs uit te lezen (weliswaar met lange periodes dat we niet taalden naar het boek). Kan u nagaan hoe wij hebben moeten stompen en trekken om onze lectuur succesvol te voleinden van kaft tot kaft. En wat is het resultaat: een verhaal van lik-me-vestje en een hele resem reeds bekende en verse irritaties. Maar zoals gezegd: ook dat kan leesplezier opleveren! Een balans.

    Eerst de plot. Dat was in het begin al weinig veelbelovend en dat is inderdaad weinig of niets geworden. Na zo’n 300 bladzijden ongeveer hebben die Anastasia en Christian eindelijk een beetje seks, heel de tijd wordt er geleuterd en gepalaverd over een contract dat zij (als onderdanige, hij is de dominant) moet ondertekenen, dat S&M-gedoe dat moet fungeren als grote lokker naar dit boek blijkt op niet veel meer neer te komen dan wat spanking en eens de polsen vastbinden, en op het einde komt Anastasia tot de conclusie dat die Christian ‘een gestoorde idiote klootzak’ [p. 518] is en dat ze niet bij elkaar passen (omdat hij haar niet liefhad, hij wilde alleen maar neuken, p. 524). In onze (mannelijke) lezersogen is die Christian inderdaad een gestoorde, idiote, rijke, snobistische en totaal oninteressante klootzak, maar daar kan aan toegevoegd worden dat we die Anastasia eveneens totaal, maar dan ook totaal oninteressant vinden. Vijftig tinten grijs bestaat voor 99% uit eindeloos geneuzel. Zoals Christian op pagina 251 zelf zegt: ‘Anastasia, ik wil een antwoord van je. Ik kan niet tegen die onzekerheid, dat wachten. Het maakt me gek.’ Waarvan akte.

    Niet alleen heeft die E.L. James dus niets te vertellen, bovendien is dat niets dan ook nog eens slecht geschreven. Vanaf pagina 197 zijn we opnieuw beginnen turven. Daarna bloost Anastasia nog eens welgeteld 61 (eenenzestig) keer, vaak meerdere malen op één bladzijde. Heel de tijd voert zij ook een soort inwendige conversatie met enerzijds haar onderbewuste (haar zogenaamd verlegen kant) en anderzijds haar ‘innerlijke godin’ (haar zogenaamd stoutere kant). We hebben dat pas geturfd vanaf pagina 278, met als eindresultaat 30 vermeldingen van dat onderbewuste, 35 vermeldingen van die innerlijke godin. Het aantal keren dat Anastasia op haar lip bijt of in huilen uitbarst, hebben we niet geteld, maar het was vààk en op de duur even irritant.

    Wat werkte er nog meer op onze zenuwen? Dat voortdurend gehanteerde puberstijltoontje: een smartphone heet dan ‘het coole apparaat’ [p. 218] of ‘het gave apparaat’ [p. 240]. Vaak zakt dat pubertaaltoontje nog dieper weg en wordt het een kleutertaaltoontje: ‘o, wat is hij toch bazig’ [p. 270], ‘o wat lekker (…) en het voelt zo… lekker’ [p. 280], ‘o wauw, wat een heerlijk gevoel’ [p. 282], ‘o hemel – het uitzicht is subliem’ [p. 361], ‘o, wat voelt dit goed’ [p. 442], ‘o hemel… het is prachtig’ [p. 460]. Op pagina 283 lezen we dan ook heel treffend: ‘Ik leg m’n arm weer over m’n gezicht. En net als een kleuter denk ik heel even dat als ik hem niet kan zien, hij mij ook niet kan zien.’

    Verder zijn er nog die verschrikkelijk banale clichés à la ‘in zijn warme armen zink ik heerlijk weg in een vredige slaap’ [p. 303] of nog, op pagina 384, als Christian net verteld heeft dat zijn moeder stierf toen hij vier jaar oud was en Anastasia enkele regels verder slaapt: ‘Ik droom van een vierjarig jongetje met grijze ogen op een donkere, enge en ellendige plek.’ Kom nou! Dat clichématige zit natuurlijk ook in de compleet fantasieloos beschreven seksscènes (die Christian blijkt trouwens iedere keer reeds na drie minuten klaar te komen, maar daar kan hij misschien niets aan doen). Een voorbeeld: ‘O, wat geil. Mijn lichaam kronkelt van verwachting’ [p. 337]. Soms is ook de woordkeuze wat ongelukkig. Als Christian Anastasia doet klaarkomen door haar borsten te strelen: ‘Ik kreun luid als de sensatie messcherp voelbaar wordt in m’n kruis’ [p. 276]. Messcherp? In de buurt van ons kruis geen messen aub!

    Slechts één enkele keer (op 526 bladzijden) ontdekten wij een spoortje van enige literaire creativiteit, als Anastasia nog eens een keertje klaarkomt: ‘Ik doe een woordeloze, gepassioneerde smeekbede als ik de zon aanraak en me brand, op hem terugval en verder naar beneden val, terug naar een ademloos, lumineus hoogtepunt op aarde’ [p. 389]. Het is niet veel, zou Gerard Reve zeggen, maar het is nog altijd beter dan niets.

    Voor de rest: nooit eens een diepere gedachte, nooit een interessante observatie, nergens een zeer goed getroffen beschrijving van iets of iemand, nergens een formulering die het onthouden waard is, niets dat aan de tekst een inhoudelijke of stilistische meerwaarde zou kunnen geven of het verhaal op een hoger plan zou weten te tillen. Voor ons is het een raadsel waarom al die vrouwen dit boek gekocht hebben (en dan ook nog eens naar de film gaan kijken). Niet al die vrouwen die het boek (omwille van de hype?) gekocht hebben, hebben het natuurlijk ook gelezen, en niet alle vrouwen die het gelezen hebben, zullen het ook goed hebben gevonden. Maar toch. Wie komt het ons eens uitleggen op een regenachtige zondagnamiddag?

    Quotering: * [explicit 7 oktober 2015]

    07-10-2015 om 02:45 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    23-08-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: La Grande Vadrouille (Gérard Oury) (F-UK, 1966)

    LA GRANDE VADROUILLE (Gérard Oury) (Frankrijk-Engeland, 1966)

    (132’)

    De oude fiche zegt: ‘De geschiedenis van drie Britse piloten die tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers worden afgeschoten boven Parijs en met de hulp van enkele Franse burgertjes in de niet-bezette zone geraken. Ongecompliceerd amusement en leuke komische avonturen met Louis de Funès en Bourvil. Prima. Quotering: 3’.

    Voor de zoveelste maal hebben wij deze komische oorlogsfilm bekeken, op een luie zaterdagnamiddag kort na nieuwjaar (de eerste maal was in een Merksemse wijkcinema op een zondagnamiddag toen wij elf jaar oud waren). De grappigste sequensen kunnen wij onderhand uit het hoofd voor u naspelen: De Funès en Bourvil die in een hotel overnachten samen met enkele Duitse officieren wat ten gevolge van een losgeraakt en ondersteboven gedraaid kamernummer 9 leidt tot een carrousel van vergissingen, de achtervolgde vluchtelingen die Duitse motards met pompoenen bekogelen, de ontsnapping uit de Ortskommandantur… En de ontsnapping met zweefvliegtuigen op het einde blijft spannend.

    Natuurlijk stelen Louis de Funès als de dirigent Stanislas Lefort en Bourvil als de schilder Augustin Bouvet de show, maar ook al de overige acteurs (de Engelsen met onder meer Terry Thomas, de Duitsers, de non, het meisje waarop Augustin verliefd is) presteren op niveau. Een helemaal niet gedateerd overkomend leuk familiespektakel dat bij ons goede jeugdherinneringen oproept. De titel betekent zoiets als De grote zwier.

    Quotering: ***½ (4 januari 2003 – TV1)

    Dit blijft hoogstwaarschijnlijk de beste en bekendste film van De Funès, met veel dank aan de geslaagde interactie met Bourvil, het functionele scenario en het aangename tempo van de film.

    Quotering: ***½ (23 augustus 2015 – opgenomen van Proximus TV)

    23-08-2015 om 01:32 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    12-08-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.MIDDELNEDERLANDS: Ruijt Verstant en drie bijbelse vrouwen (anoniem) ca. 1600

    Ruijt Verstant en drie bijbelse vrouwen (anoniem) ca. 1600

    [Teksteditie: Herman Meijling (ed.), Esbatementen van de Rode Lelije te Brouwershaven. Drukkerij De Waal, Groningen, 1946, pp. 199-219 = Ruijt Verstant en drie bijbelse vrouwen ed. 1946] [Hummelen 1 J 11] [Pikhaus 52b]

    Auteur

    Een anonieme rederijker.

    Genre

    Een tafelspel, meer bepaald een bruiloftspel.

    Situering / datering

    Dit stuk, waarvan enkel 315 verzen bewaard bleven, is één van de teksten die aangetroffen werden in een verzamelhandschrift met esbatementen op het stadhuis te Brouwershaven (Zeeland). Deze codex is afkomstig uit het archief van de plaatselijke rederijkerskamer De Rode Lelije en wordt thans bewaard in de Universiteitsbibliotheek te Utrecht (nr. 8.K.28). Er zijn geen directe aanwijzingen voor een datering. Omdat de andere teksten uit de codex soms uit de zestiende, soms uit de eerste helft van de zeventiende eeuw dateren, lijkt een datering ‘circa 1600’ voor dit spel het veiligst.

    Inhoud

    [Het begin ontbreekt. De noodtitel werd gegeven door Hummelen. Tekstbezorger Meijling gaf als noodtitel: ‘Bijbels Tafelspel’.] Op een bruiloftsfeest komen de nar Ruijt Verstant en drie bijbelse vrouwen (Thamar, Sara en Rachel) hun geschenken (presenten) aanbieden. De drie vrouwen worden eerst respectievelijk beschuldigd van hoogmoed (Thamar), moord op haar echtgenoten (Sara) en diefstal (Rachel), maar de vrouwen verdedigen zich en ontkennen alle schuld. Dan bieden ze het bruidspaar hun wensen en geschenken aan: Rachel een leeuw, Sara een vis, Thamar een ring en de nar een steen. Nadat de anderen telkens een tijdje geraden hebben naar de betekenis van deze geschenken, worden deze ten slotte allemaal allegorisch in verband gebracht met Christus. [Het einde van het spel ontbreekt.]

    Thematiek

    Naast entertainment biedt dit half lichtvoetige, half ernstige tafelspel toch ook een stichtelijke boodschap: het bruidspaar wordt aangezet tot een vroom huwelijksleven dat gericht is op Christus.

    Receptie

    De bewaarcontext (rederijkerskamer in Brouwershaven) wijst in de richting van stadsliteratuur. Verband met Brouwershaven.

    Profaan / religieus?

    Stichtelijk-religieus met profane inslag (de wijze waarop de drie bijbelse vrouwen toch eigenlijk een beetje voor schut worden gezet in het begin).

    Aantekeningen

    Van dit spel bleef een parallelversie bewaard die wel volledig tot ons gekomen is [Hummelen 1 P 6] en die van Hummelen de noodtitel Ruijdt Verstant en Rachel meekreeg. Deze paralleltekst, die zich bevindt in een codex (Leiden, Gemeente-Archief, Hs. nr. 72421) die waarschijnlijk dateert uit het begin van de zeventiende eeuw, bleef helaas tot op heden onuitgegeven. Meer (maar niet veel) informatie in Patricia Pikhaus, Het Tafelspel bij de Rederijkers, deel I, Gent, 1988, pp. 48-49 / 175 (nr. 52ab). Dit spel is overigens niet alleen vrij aardig geschreven maar het bevat ook enkele interessante uitdrukkingen (dobbel velleken, de kei in het hoofd hebben, brillen = leugens, een enkele maal ook iets erotisch) en beelden (leeuw, vis, ring en steen als verwijzingen naar Christus, de mier die wijs en ijverig is).

    [explicit 12 augustus 2015]

    12-08-2015 om 17:57 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-08-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.CD : BOUDEWIJN DE GROOT

    Boudewijn de Groot: Boudewijn de Groot (1966)

    [Dit album werd in 1970 herdoopt tot Apocalyps. Ook de cd-versie draagt deze titel.]

    In 1964 verschijnt de Nederlandse zanger-componist Boudewijn de Groot aan de oppervlakte met de niet onopgemerkte, maar toch weinig potten brekende singles Strand, Elegie Prénatale en De Morgen. Het warme stemgeluid van de dan twintig jaar oude debutant wordt enigszins ontsierd door de wel erg rrrrollende huig-r, maar op de vierde single, Noordzee, die in februari 1965 verschijnt, is daar niéts meer van te merken. Het nummer is een na al die jaren nog steeds zeer sterk overkomende bewerking van een Engelse traditional (The Lowland Sea) door Lennaert Nijgh, wiens onmiskenbare talent om pakkende teksten te schrijven met succes gekoppeld wordt aan de muzikale kwaliteiten van Boudewijn. De tekst handelt over een zestiende-eeuws scheepsmaatje dat na valse beloften van de kapitein een Spaans galjoen de grond inboort, maar vervolgens zelf tenonder gaat omdat men hem niet meer aan boord laat komen. Het is manifest een aanklacht tegen machtsmisbruik en corruptie en op die manier kondigt deze single Boudewijns debuutalbum reeds aan. Dat laatste wordt uitgebracht in 1966 en beantwoordt perfect aan de door protestsongs, Amsterdamse provo’s en ‘kabouters’ en anti-Vietnambetogingen bepaalde tijdssfeer.

    Noordzee [A5] is dan ook terug te vinden op dit eerste album dat voor de helft bestaat uit covers van protestsongs met prima vertaalde teksten (meestal van Nijgh), en voor de andere helft uit eigen nummers van het duo De Groot-Nijgh. Dat alles gebracht door Boudewijn op akoestische gitaar, begeleid door het orkest van Frans de Kok. De plaat vangt aan met vier van zulke covers, waarvan Er komen andere tijden [A4], een vertaling van Bob Dylans The Times They Are A-changing, duidelijk het beste is. Het geluid van de stilte [A1], een vertaling van Simon & Garfunkels The Sound of Silence, en Een respectabel man [A3], naar het Kinks-nummer A Well Respected Man, zijn beide eveneens degelijk, maar het Donovan-nummer Nee, meeuw [A2] (The Ballad of a Crystal Man) valt een beetje uit de toon, net als de Donovan-vertaling Draai weer bij [B4] (Sunny Goodge Street) die op de B-kant figureert. Een meisje van 16 [B1], een vertaling van het Charles Aznavour-nummer Une enfant de seize ans, is echter veruit de beste cover op deze lp en werd in 1965 reeds uitgebracht op single, als opvolger van Noordzee, met opvallend succes.

    Al deze covers laten een tegen het establishment en de zelfvoldane burgerij gericht, maatschappijkritisch geluid horen, typisch voor het midden van de jaren zestig, maar datzelfde geluid klinkt nog sterker en tevens ook geslaagder door in de nummers die De Groot en Nijgh samen componeerden. Het allersterkste van deze eigen nummers is ongetwijfeld Welterusten mijnheer de president [A6]: een bijtend-sarcastische anti-Vietnamsong die crescendo naar een climax toewerkt en ook – als locomotief voor dit album – op single verscheen. Het werd na Een meisje van 16 Boudewijns tweede hit. Ook Vrijgezel [B3] – met een ingebouwd stukje zelfrelativering – en Woningnood [B5] zijn als protestliedjes een schot in de roos. De dagen zijn geteld [B6] is dat iets minder. Apocalyps [B2] ten slotte is een wat meer romantisch nummer en tegelijk een vreemde eend in de bijt: het wijst reeds vooruit naar het tweede album, waarop het sociaal engagement een flink stuk zal teruggeschroefd worden.

    Als debuut kon het album Boudewijn de Groot in 1966 tellen en het heeft na al die jaren nog niets van zijn charme verloren. Indertijd moet het duidelijk geweest zijn dat zich hier een bijzonder getalenteerde zanger-componist aandiende, en terugblikkend kan rustig gesteld worden dat Boudewijn de beloften van deze eerste lp in alle opzichten heeft waargemaakt.

    Quotering: ***½ (18 januari 2001)

    Klassiekers: Noordzee, Welterusten mijnheer de president, Een meisje van 16, Vrijgezel, Woningnood.

    Boudewijn de Groot: Voor de overlevenden (1966)

    Het jaar 1966 is nog niet voorbij of daar is de 22-jarige Boudewijn reeds met zijn tweede album, dat totaal anders is dan het eerste, en bovendien: nóg beter. Gedaan met de ‘provo-Boudewijn’ en gedaan met de rebels-geëngageerde teksten. Voor de overlevenden is gevuld met bijzonder sterke, door Boudewijn gecomponeerde melodieën op door en door romantische teksten van Lennaert Nijgh die grotendeels handelen over volwassen worden en voorbijgestreefde jeugdidealen en –liefdes. Sommige nummers schilderen dan weer een droomrealiteit of vermeien zich in leuke, absurdistische brabbeltaal.

    Het openingsnummer, tevens het titelnummer [A1], schetst meteen de sfeer: de overgangsfase van jongen naar man, met enerzijds heimwee naar het verleden en anderzijds onzekere nieuwsgierigheid naar de toekomst. De klankkleur van de muziek is tegenover het debuutalbum overigens niet zo veel veranderd: Boudewijn op akoestische gitaar met een orkest achter zich. Alleen wordt het orkest nu niet meer geleid door Frans de Kok, maar door de Gentenaar Bert Paige (echte naam: Albert Lepage) die tegelijk verantwoordelijk is voor de ronduit prachtige arrangementen. Lied voor een kind dat bang is in het donker [A2] is een grappig en hyperkinetisch stukje nonsens over een kind dat ’s nachts allerlei rare dingen ziet. De wilde jager [A3] heeft een wat duistere, pseudo-mythologische tekst en scoort ook qua melodie een stukje minder. Met de trias Naast jou [A4] (over een teloorgegane liefde), Testament [A5] en Vrienden van vroeger [A6] (beide over afscheid nemen van de jeugdjaren) bereiken De Groot en Nijgh het toppunt van hun kunnen. Vooral de laatste twee nummers zijn niet meer weg te denken uit de wereld van het Nederlandse chanson, niet in het minst dankzij de zoetgevooisde en vlotgeschreven verzen van Lennaert: De eerste kuise zoen / Gekregen van een meisje / In ruil voor een choco-ijsje / Waarvoor ze ’t wel wou doen (uit A6)…

    De B-kant bevat eveneens zo’n onvergetelijk liedjestrio: Het Land van Maas en Waal [B3], Verdronken vlinder [B4] (over het besef dat de realiteit alle idealen achterhaalt) en Beneden alle peil [B5] (over een geliefde die een ander kiest). Het Land van Maas en Waal werd in januari 1967 met het oog op het nakende carnaval op single uitgebracht, scoorde goud en verscheen ook in vertaling in Engeland (Boudewijn de Groot werd daar: Baldwin). Het gaat hier inderdaad om een onweerstaanbare evergreen, gedragen door een bijzonder vlotte melodie en een knettergekke tekst met een vaag Jeroen Bosch-gehalte (het refrein heeft het onder meer over het circus Jeroen Bosch). Lennaert Nijgh zelf hierover: 'Ik had goed naar Jeroen Bosch gekeken, veronderstelde iedereen. Nee, ik had helemaal niet gekeken; de tekst is vanuit vage parate kennis geschreven en heeft ook niets te maken met de donkere vijftiende-eeuwse gruwelwereld van Bosch. Bij de volgende LP, Tuin der Lusten [sic: die volgende lp heette in feite Picknick] zou ik wél goed naar Jeroen Bosch kijken. Of dat zin gehad heeft, is een tweede' [in Nijgh 1991: 40].

    De eerste nummers van de B-kant, Ze zijn niet meer als toen [B1] en Zonder vrienden kan ik niet [B2], zijn weliswaar degelijk maar toch duidelijk veel minder sterk dan het zonet besproken drietal. Het laatste nummer van de plaat, Ken je dat land [B6], een wat bevreemdend en niet erg geslaagd geval dat reeds de psychedelische hippiesfeer van de volgende lp aankondigt, werd door de platenmaatschappij raar genoeg op single uitgebracht, nog vóór Het Land van Maas en Waal. In tegenstelling tot dit laatste nummer werd het géén succes. Dit kleine misstapje kan echter onmogelijk de huizenhoge kwaliteit van de meeste andere nummers doen vergeten. Voor de overlevenden werd terecht goud en won in 1967 een Edison. Met dit album werd de naam Boudewijn de Groot definitief een begrip in de wereld van de populaire muziek der Lage Landen.

    Quotering: ****½ (3 februari 2001)

    Klassiekers: Naast jou, Testament, Vrienden van vroeger, Het Land van Maas en Waal, Verdronken vlinder, Beneden alle peil.

    Boudewijn de Groot: Picknick (1968)

    Sitarmuziek, rare geluiden, in de echokamer gestopte stemmen: zo begint Boudewijn de Groots derde album, waarvan de hoes volstaat met felgekleurde en door elkaar wemelende letters en figuurtjes die onmiddellijk een psychedelisch sfeertje oproepen. Het is begin 1968, de flower power beleeft zijn hoogtepunt. En dat zullen we geweten hebben, want Boudewijn en zijn tekstleverancier Lennaert Nijgh gaan duidelijk mee met hun tijd. Het openingsnummer, Picknick [A1], is een wat bombastisch en weinig beklijvend lied, het enige op het album waarvan de tekst niet door Nijgh maar door De Groot zelf werd geschreven. Karakteristiek voor de tijdsgeest zijn de laatste versjes: Iedereen moet aardig zijn / Pluk een bloem. Het werd in aanloop naar de lp uitgebracht op single, als opvolger van het zwakke Onder ons, een afdankertje van het vorige album.

    Veel beter dan deze twee singles is Prikkebeen [B6], een duet met Ellie Nieman dat het album afsluit en in maart 1968 op single verscheen. Het werd meteen één van de vele Boudewijn de Groot-klassiekers, ondanks – of wellicht juist dankzij – de wat wazige, uit surrealistisch aandoende beelden bestaande tekst van Nijgh: Hij staat in de sneeuw aan de rand van de stad / en prikt de dagen van december op zijn hoed, / hij fluit zijn pluchen lapjeskat, / want hij heeft last van muizenissen / die nesten maken in zijn baard. Nijgh zelf hierover: 'Het toverwoord van die jaren was ‘psychedelisch’. Psychedelische teksten werden toen geslikt omdat alles wat wazig overkwam in de mode was' [Nijgh 1991: 115]. Ook hier is overigens weer de knappe arrangeur Bert Paige aan het werk wiens magistrale orchestraties de De Groot-nummers meestal een manifeste meerwaarde geven.

    Ballade van de vriendinnen voor één nacht [A2] is een typische Nijgh-tekst (over kroegen, dronken zijn en kortstondige liefdesaffaires), op een jaren twintig-melodietje gezet: niet onaardig, maar het hoge niveau van de vorige lp wordt niet bereikt. Dat geldt nog meer voor Cinderella [A3], een nummer met een wat schreeuwerig refrein vol rockgitaren en met een onduidelijk naar sprookjes verwijzende tekst. Ballade van wat beter is [A4] is net als A2 niet echt slecht, maar een blijver is het al evenmin. In Tegenland [A5] wordt een Hammond-orgeltje (typisch jaren zestig) bovengehaald, wat nochtans nauwelijks kan verhelen dat dit een nogal vervelend, minstens enkele minuten te lang gerekt nummer is. Mensen om me heen [A6] heeft een vrij sterke melodie, maar duurt ook weer te lang (bijna zes minuten).

    De B-kant opent met Canzone 4711 [B1], een chanson met veel blazers dat eerder thuishoort in de score van een jaren zestig-film dan op een De Groot-album. Tijdens het najaar van 1967 vond er in ’s-Hertogenbosch een groots opgezette tentoonstelling rond Jeroen Bosch plaats. De weerslag daarvan is te merken op de volgende vier nummers die (zeer) vagelijk geïnspireerd zijn door de Tuin der Lusten-triptiek van deze laatmiddeleeuwse schilder. Eva [B2] sluit aan bij het linkerbinnenluik. Samen met B6 is dit het enige nummer dat moeiteloos het niveau van Voor de overlevenden bereikt: een sterke melodie, een aansprekende tekst (over de macht van de vrouw die zelfs God naar haar pijpen kan laten dansen) en een mooi arrangement. De tuin der lusten [B3], een vaag commentaar bij het middenpaneel van Bosch’ triptiek (dat overigens ten onrechte positief geduid wordt als een soort hippiewereld avant la lettre), is echter een heel stuk minder en hetzelfde kan gezegd worden van Megaton [B4], geïnspireerd door het rechterbinnenluik (een Hel), maar éigenlijk door de staalindustrie bij Boom, ten zuiden van Antwerpen, aldus Nijgh zelf [Nijgh 1991: 114]. Glazen stilte [B5] ten slotte, van ver refererend aan de buitenluiken, is niet meer dan een niemendalletje.

    Het album Picknick werd indertijd goed ontvangen, ongetwijfeld dankzij de nawerking van het grootse Voor de overlevenden en ten gevolge van de aansluiting die gezocht werd bij de rond vrije liefde, soft drugs en universele broederschap draaiende tijdsgeest. Vanop een afstand bekeken, is Picknick echter een serieuze stap achteruit tegenover de vorige lp en zijn B2 en B6 de enige tracks die het niveau van deze laatste continueren. Deze dalende lijn zou zich op het volgende album meedogenloos verderzetten, ofschoon de in augustus 1968 uitgebrachte single Waterdrager / Als de rook om je hoofd is verdwenen nogmaals het meesterschap van De Groot als singer-songwriter bevestigde.

    Boudewijn de Groot zelf in 1981 over Picknick, in een interview met Jon Misselyn voor Muziekkrant [nr. 10, april 1981, pp. 46-47]: ‘Van die plaat hou ik niet meer. Omdat de muziek die daar op staat veel te rationeel uitgedacht is. Daar steekt geen gevoel in, geen intuïtie, alle spontaneïteit ontbreekt. Het moest een Nederlandstalige Sgt. Peppers worden, met hypermoderne arrangementen, veel foefjes. Toen kon ik me best inleven in die rage, maar ik moet bekennen dat het eindresultaat niet uit mezelf kwam’.

    Quotering: **½ (9 februari 2001)

    Klassiekers: Eva, Prikkebeen.

    Boudewijn de Groot: Nacht en ontij (1968)

    Na Picknick gaat het met Boudewijn een tijdje de verkeerde kant op. Hij is ontevreden over zijn carrière, wil niet meer optreden en krijgt hommeles met Lennaert Nijgh. Samen met Eelco Gelling (van Cuby & The Blizzards) vormt hij het groepje Tower dat een hitje heeft met de single In your life. Daarna verschijnt de lp Nacht en ontij waarop slechts vier nummers staan. Van de drie nummers op de A-kant, Wie kan me nog vertellen [A1], Aeneas nu [A2] en Babylon [A3] heeft Boudewijn deze keer zelf de muziek én de tekst geschreven. Het resultaat (ongeïnspireerde elektrische rock + bizarre, totaal niet aansprekende teksten) is zeer teleurstellend. De grootste tegenvaller van dit album is echter het vijfentwintig minuten lange nummer Heksen-sabbath [B1] dat De Groot samen met zijn oude schoolmakker Lucien Duzee schreef en dat bestaat uit een mengeling van ijle koorzang, onweergerommel, lachwekkend-theatraal voorgedragen slechte verzen en elektronisch gedonderjaag. 'Het resultaat is vervreemdend, de plaat klinkt bombastisch, cryptisch en acommercieel', schrijft Oor’s Popencyclopedie [1998: 151], in dit verband. De single Aeneas nu flopt dan ook totaal, de hele lp is een verschrikkelijk onding en ook de tweede Tower-single Captain Decker flopt. Boudewijns carrière bevindt zich in een crisis en hij trekt zich terug in een commune.

    In een interview met Jon Misselyn (die samen met ons nog legerdienst heeft gedaan in het Militair Hospitaal van Soest, Duitsland) in Muziekkrant [nr. 10, april 1981, pp. 46-47] zei Boudewijn onder meer: ‘En op Nacht en ontij staat naar mijn idee hele mooie muziek’. Jongen toch!

    Quotering: * (6 april 2004)

    Klassiekers: geen.

    Boudewijn de Groot: Hoe sterk is de eenzame fietser (1973)

    Vijf jaar hadden we moeten wachten op de come-back van Boudewijn, een periode die door de platenmaatschappij overbrugd werd via het uitbrengen van twee dubbel-lp’s met oud materiaal: het door iedereen felgesmaakte Vijf Jaar Hits in 1971 en het iets minder succesvolle Dubbel Twee in 1973. In datzelfde jaar 1973 is Boudewijn daar echter terug, met elf nieuwe nummers, waarvan zeven op tekst van Lennaert Nijgh. De teksten van de overige vier liedjes werden geschreven door Ruud Engelander, Boudewijns schoonbroer. Twee van diens teksten zijn overigens vertalingen van gedichtjes van William Blake. Aanwezig is overigens ook weer Bert Paige, met prima arrangementen.

    Het eerste wat we van de nieuwe Boudewijn op de radio horen, is de uitstekende, van een forse elektrische begeleiding voorziene single Jimmy [B1], dat gezien de eerste regel (van de hand van Ruud Engelander) tevens kan beschouwd worden als het titelnummer van de lp. Het liedje is opgedragen aan Boudewijns zoontje Jim de Groot en weet zowel qua tekst als qua muziek onmiddellijk aan te spreken. Na de teleurstelling van Nacht en ontij was dit een grote geruststelling: Boudewijn de Groot was weer helemaal terug en hij kon het nog!

    Het hoge niveau van de single wordt helaas niet steeds bereikt op de rest van de lp. De twee eerste nummers, Terug van weggeweest [A1] en Wat geweest is, is geweest [A2], hebben beide een tekst van Nijgh die aansluit bij Boudewijns artistieke stilzwijgen en terugkeer. Een beetje nostalgisch, maar tegelijk ook zelfverzekerd klinkt het: het verleden is voorbij, het nu is het nu en dus gaan we er weer flink tegenaan. In het eerste nummer valt vooral de rol van de elektrische gitaar op, het tweede nummer sluit qua muzikale sfeer meer aan bij de eerste albums, maar het zijn allebei bijzonder degelijke binnenkomertjes. Volgen dan op de A-kant nog drie rustige tracks. De ballad Onderweg [A3] is een beetje te melig om goed te zijn, en ook Het Spaarne [A4] weet niet helemaal te overtuigen. Een stuk aardiger is de slow Kindermeidslied [A5], waarvan de tekst een vertaling is van een versje van William Blake.

    Gelukkig was er indertijd ook nog de B-kant om de reeds paraat staande critici de mond te snoeren. Na de uitstekende softrock van Jimmy krijgen we iets totaal anders, maar het is al even uitstekend: het van een grappige tekst (maar haal uw borsten van mijn schouder!) en aantrekkelijke melodie voorziene Tante Julia [B2]. Het werd de tweede single uit dit album, maar had onbegrijpelijkerwijze veel minder succes dan zijn voorganger Jimmy. Jaren later werd het nummer nog eens opnieuw uitgebracht als carnavalshit. Ook het tedere liefdesliedje Ik zal je iets vertellen [B3] weet meteen de juiste snaar te raken en Parijs, Berlijn, Madrid [B4] is zo één van die nummers waarvan we na al die jaren de tekst nog radicaal van buiten kennen: een schot in de roos! Het korte De kleine schoorsteenveger [B5], weer naar een versje van William Blake, is op deze B-kant een klein akoestisch pareltje en het stevige, enthousiast gezongen De reiziger [B6] sluit thematisch weer aan bij Boudewijns jarenlange afwezigheid die nu voorbij is.

    Hoe sterk is Hoe sterk is de eenzame fietser? De B-kant manifest zéér sterk. Boudewijn doet hier zijn achternaam opnieuw alle eer aan. De A-kant is echter duidelijk wat minder van niveau, vooral wat de drie laatste nummers betreft. In zijn geheel was dit in 1973 echter een come-back om absoluut blij mee te zijn. Het singletje Ik ben ik uit 1974, dat helaas op geen enkel studioalbum te vinden is, bevestigde die vreugde.

    Quotering: ***½ (26 augustus 2012)

    Klassiekers: Jimmy, Tante Julia, Ik zal je iets vertellen, Parijs Berlijn Madrid, De kleine schoorsteenveger, De reiziger.

    Boudewijn de Groot: Waar ik woon en wie ik ben (1975)

    In een interview met Rudy Vandendaele in Humo [nr. 3311, 17 februari 2004, pp. 148-153] zei Boudewijn over dit album: ‘Op Waar ik woon en wie ik ben wou ik mezelf blootgeven, en ik dacht dat dat geen tierelantijnen verdroeg: alle opsmuk is in de productie weggehaald, en daar heb ik nu spijt van. Het was de bedoeling me kenbaar te maken aan de fans, en achteraf bekeken had ik de deur niet op zo’n klein kiertje moeten zetten. ’t Is bijna – hoe zal ik het zeggen – schijnheilig. Maar ik ben toen heel erg uitgegaan van de integriteit van het werk: later ben ik tot de verbijsterende ontdekking gekomen dat integriteit niet altijd leidt tot de beoogde resultaten. De trouw aan de basisgedachte: mezelf blootgeven, mezelf zo eerlijk en zo open mogelijk vertonen.’ En in een ander interview met Rudy Vandendaele in Humo [nr. 3471, 13 maart 2007, pp. 150-153] zei hij: ‘Inhoudelijk verdraag ik nog steeds geen kritiek op Waar ik woon…, maar in technisch opzicht zou ik die plaat en ook Maalstroom eigenlijk helemaal willen overdoen. Ik vind het nog steeds zonde dat platen met zulk goed materiaal zo slecht gepresenteerd zijn. Daardoor werden ze ook slecht ontvangen. Maar iedere plaat is ook het resultaat van een bepaalde overtuiging in een bepaalde tijd: ’t zou volgens mij dan ook niet al te integer zijn om die platen technisch helemaal over te doen.’

    Nou, nou. Mogen wij ook even? Ergens in de jaren negentig zetten het bespreken van Een nieuwe herfst en het op Canvas bekijken van een kort daarvoor opgenomen optreden van Boudewijn de Groot ons ertoe aan de lp Waar ik woon en wie ik ben (die wij ondertussen met een resem andere lp’s verkocht hadden) opnieuw te kopen, maar nu op cd. Het betreft hier het in totaal zesde album van de Nederlandse bard en het tweede album van de ‘vernieuwde’ Boudewijn uit de jaren zeventig. Deze plaat werd indertijd door de pers zo mogelijk nog slechter ontvangen dan zijn voorganger, Hoe sterk is de eenzame fietser. Lennaert Nijgh was afgedankt als tekstleverancier en de teksten werden nu geschreven door ene René Daalder (Boudewijns schoonbroer, als wij ons niet vergissen), na gesprekken met Boudewijn zelf. Op dit album wilde De Groot zichzelf duidelijk profileren als zanger en meer nog als mens achter de zanger. Hij wilde eens flink zeggen waar het op stond, anno 1975: wat geweest was, was nu echt wel geweest, vroeger kwam niet meer terug en het publiek moest maar meegaan met de vernieuwde Boudewijn. Nieuw binnen Boudewijns oeuvre was de muziek ook wel: erg sober en simpel gehouden (de zwartwitte hoes was al een hint in die richting), zonder zware arrangementen en met eenvoudige melodieën. De lp werd noch door pers, noch door publiek gesmaakt, maar voor ons is het (nog altijd na al die jaren) een zéér onderschat werkstuk.

    De opener Waar ik woon [A1] is een prima, lang en rustig voortkabbelend beekje muziek, met weliswaar een wat loze, maar toch goed klinkende tekst, en vervelen doet het geen moment. We hebben dit altijd al erg sterk gevonden en bovendien misschien wel meer dan honderd keer meegezongen. Calypso [A2] is een erg aardig calypsonummertje en ook Rechts links verkeerd [A3] is erg goed, met die heerlijke, eenvoudige en toch aansprekende klankkleur die zo typisch is voor dit album. Moeder [A4] is een ontroerend luisterliedje en De Nederlandse held [A5] een geslaagde meezinger, in tegenstelling tot wat Guy Mortier in Humo indertijd allemaal schreef over kort gehouden melodieën en materiaal dat niet bijblijft enzovoort.

    Na deze perfecte A-kant krijgen we op de B-kant nog meer van hetzelfde, en dat is wel degelijk bedoeld als een compliment. Of niet soms [B1] is een verraderlijk positief-klinkend luisterliedje. Verraderlijk omdat het de weg baant voor het keiharde Travestie [B2], een hoogtepunt op een album dat volstaat met hoogtepunten en tevens de single van dienst. Het lieflijke begin contrasteert muzikaal met het rauwe tweede deel van het nummer, waarin een snerpende elektrische gitaar de wrede tekst ondersteunt: hier rekent Boudewijn zonder pardon af met al degenen die blijven verlangen dat hij liedjes als Testament of Beneden alle peil blijft zingen (beide oude nummers worden heel even gerecycleerd via de prille meisjesstem van Anja de Jong). Het àbsolute hoogtepunt van Waar ik woon en wie ik ben is voor ons echter het pareltje van twee minuten en zeven seconden dat dan volgt: Wegen [B3], met zijn eenvoudige maar heel functionele klankkleur (drums, bas, akoestische gitaar), zijn kabbelend ritme en zijn heerlijke tekst over het op zoek zijn naar een lief, zouden we niet graag meer willen wissen. Daarna zakt het niveau een heel klein beetje met De verbouwing [B4] en Wie ik ben [B5] is erg degelijk, maar toch net iets minder dan de acht eerste tracks.

    In Media/Disko [nummer 24 van oktober 1975, pp. 33-34] noemde Hilde Dekeyser dit album ‘een ontgoochelende stap achteruit’, Wegen vond ze een ‘vaag liefdesliedje’ en verder luidt het: ‘Boudewijn zelf is blijkbaar nog niet klaar met zijn afrekening met het verleden. Of hoe valt het anders te verklaren dat de meeste liedjes op deze elpee ofwel nietszeggend zijn, ofwel enkel een afzwering zijn van dat verleden?’ Weet u wat? Volgens ons is Waar ik woon en wie ik ben met zijn net geen 37 minuten het beste album dat Boudewijn de Groot ooit gemaakt heeft.

    Quotering: ****½ (3 augustus 2015, met verwerking van oude notities)

    Klassiekers: het hele album, met voorbehoud voor B4 en licht voorbehoud voor B5.

    Boudewijn de Groot: Van een afstand (1980)

    Waar ik woon en wie ik ben flopte genadeloos. Boudewijn had vijf jaren nodig om dat te verwerken en met iets nieuws te komen. Het eerste nieuwe dat we te horen kregen op de radio in 1980 was de single De zwemmer [8]: een mooi akoestisch luisterliedje met een fraaie symbolische tekst van Ruud Engelander over iemand die van Nederland naar Engeland zwemt, maar als single misschien toch wat vlakjes. Ook Captain’s table [5], een lekker jazzy ding, heeft een tekst van Engelander, met zelfs een Engels refreintje. Prima hoor. Twee nummers op dit album heeft Boudewijn volledig zelf geschreven. Als het bericht slecht is, dood je de boodschapper [3] begint als een stevig rocknummer, wordt in het midden te lawaaierig en bolt dan rustiger verder uit. Nogal donkere en ietwat wazige tekst ook. Hoogtevrees [7] klinkt dan weer als een slappe Bob Dylan-imitatie. We zeggen het niet graag, maar deze twee liedjes van Boudewijn zelf zijn de zwakste van de hele plaat.

    Er hebben nog vier andere tekstschrijvers meegewerkt aan dit album. Zolang ik niet beweeg [4] is een fraai akoestisch ding met een mooi melodietje en een aardige tekst van Herman Pieter de Boer. Het zou niet misstaan hebben op het vorige album. Kindertijd [6], met een tekst van René Daalder, is ook een rustig nummer, maar toch minder sterk dan Zolang ik niet beweeg. Uitstekend, zowel qua muziek als qua tekst, is dan weer het mediumtempo gebrachte Telkens weer [9]. De tekst is van Ernst Jansz, later één van de straffe mannen van Doe Maar. Echt een geweldige song hoor, met een verrukkelijk koortje.

    En dan zijn er nog vier nummers met teksten van Lennaert Nijgh. De binnenkomer Een tip van de sluier [1] werd geschreven voor de gelijknamige film van Frans Bromet (nooit gezien overigens), verscheen net als De zwemmer op single en beschikt over een ijzersterk, telkens herhaald en crescendo aangroeiend meezingrefrein op het einde: Achter iedre deur die ik opendoe / doe jij een andre deur weer dicht / en zo blijf je verborgen / nooit wordt er meer dan een tip / van de sluier opgelicht! Ook heel goed is Vertrek [10], een lekker bonkend nummer, eveneens met een sterk meezingrefrein maar met een helaas wat lawaaierig middenstuk. Geen carnaval [11] is de – ondanks de titel – lollig-carnaveleske uitsmijter met een scherpe tekst over hypocrisie en het dragen van maskers. En dan is er natuurlijk nog het absolute juweeltje en hoogtepunt van dit album: het heerlijke liefdesliedje Zonder jou [2]. Lennaert Nijgh schreef dus de tekst, maar wie schreef de muziek? Niet Boudewijn de Groot zelf, zoals bij de tien andere nummers, maar wel… Henny Vrienten! Ja, er is een Doe Maar-link te ontwaren op dit album (Ernst Jansz speelde trouwens indertijd in De Groots begeleidingsgroepje).

    Een maxima cum laude voor deze Zonder jou en een magna cum laude voor het album in zijn geheel. Leuk overigens hoe in elk nummer iets van het thema ‘afstandelijkheid’ verweven zit, vandaar dus ook de titel. Volgens ons beleefde Boudewijn de Groot in de jaren zeventig zijn muzikale hoogdagen.

    Quotering: **** (3 augustus 2015)

    Klassiekers: Een tip van de sluier, Zonder jou, Zolang ik niet beweeg, Captain’s table, De zwemmer, Telkens weer, Geen carnaval.

    Boudewijn de Groot: Maalstroom (1984)

    In 1980 trekt Boudewijn naar Amerika om een arrangeer-cursus te volgen. Hij keert terug naar Nederland in 1983 en maakt een moeilijke periode door: financieel aan de grond, relatie op de klippen, in artistieke zin de draad even kwijt. Het somber getinte Maalstroom zou naar verluidt daarvan de weerslag zijn. Alle nummers werden door Boudewijn zelf geschreven, behalve twee. Vlucht in de werkelijkheid [4] is een traag pianonummer met een geslaagde tekst van Lennaert Nijgh. Niet onaardig, maar inderdaad nogal somber. Het laatste nummer van de plaat, Code [10] heeft een tekst van Henny Vrienten. Het is een prima song, maar dit klinkt niet als Boudewijn de Groot, dit is Doe Maar-grand cru.

    De rest is dus helemaal van Boudewijn. De binnenkomer Nooit meer terug [1] klinkt een beetje als middelmatige Golden Earring en valt eigenlijk alleen op door het (geslaagde) eerste deel van het refrein. Vreemde geluiden (vreemde gezichten) [2] probeert Lied voor een kind dat bang is in het donker nog eens dunnetjes over te doen. Keerzijden [3] weet niet goed van welk hout pijlen maken, zowel muzikaal als tekstueel (de synthesizers in het begin doen trouwens even denken aan de akelige B-kant van Nacht en ontij). Draden [5] continueert het pianogeluid van Vlucht in de werkelijkheid, maar is bijzonder matig. De laatste vrouw [6] is een rommelig zaagnummer en vestigt de aandacht op het feit dat teksten schrijven niet Boudewijns sterkste kant is. Het is ondertussen meer dan duidelijk dat dit de verkeerde kant opgaat. En ja hoor: Maalstroom [7] is zeurderige bombast, Een slag zo zwaar verloren [8] is zeurderig pianogetingel en synthesizergepriegel, en Nachtschade [9] is een brok middelmaat met een verschrikkelijk schreeuwerig refrein.

    In een interview met Rudy Vandendaele in Humo [nr. 331, 17 februari 2004, pp. 148-153] zei Boudewijn over dit album: ‘Maalstroom was een ander probleem: op die plaat heb ik te veel zelf willen doen, en ik had ook te weinig zelfkritiek toen ik ‘m aan het maken was. Ik wist bij God niet wie die plaat zou moeten arrangeren – ik had een verschrikkelijke behoefte aan een nieuwe Bert Paige, maar ik hoorde niemand in Nederland die ook maar in de buurt van die man kwam. Ik was toen net uit Amerika terug en ik dacht: technisch gesproken kan ik niet arrangeren, maar ik ben doordrongen van de muzikale americana, en vanuit dat gevoel zal het me wel lukken. Dat was een enorme zelfoverschatting.’

    Quotering: ** (3 augustus 2015)

    Klassiekers: Code.

    Boudewijn de Groot: Een nieuwe herfst (1996)

    De slechte ontvangst van Maalstroom komt stevig aan bij Boudewijn. Muziek raakt volledig op een zijspoor en hij komt aan de kost als vertaler (bij uitgeverij Luitingh). Twaalf jaar is het wachten op een nieuw album en dat verschijnt pas nadat Boudewijn de hoofdrol heeft vertolkt in de succesvolle musical Tsjechov (geschreven door Robert Long en Dimitri Frenkel Frank). In 1996 is het dan eindelijk weer zover: in 1994 was Boudewijn 50 geworden en het comebackalbum heet dan ook toepasselijk Een nieuwe herfst.

    Een wonderkind van 50 [1] slaat nochtans niet op Boudewijn. Gelukkig maar, want de tekst (van Lennaert Nijgh) gaat over Halbo Christiaan Kool (1907-1968) die na een half mislukte carrière als dichter zelfmoord pleegde, zoals we leren uit een artikeltje dat Johan Vandenbroucke ooit in De Morgen aan dit liedje van Boudewijn wijdde [“Annotaties bij een liedjestekst”, De Morgen/Boeken, 19 september 2001, p. 34]. Nijgh had de tekst al in 1970 geschreven en deze was in een muzikaal totaal andere versie en onder de oorspronkelijke titel ‘Een wonderkind van zestig’ verschenen op de lp Hoe wordt een mens een ster? (1976) van Jasperina de Jong. Boudewijn de Groot veranderde de 60 in 50 (dus toch een beetje refererend aan zichzelf?) en maakte er een stevig rocknummer van dat in de verte herinnert aan de klankkleur van Jimmy. Met zijn gedreven zang en vlijmscherpe elektrische gitaar doet deze geslaagde binnenkomer het beste verhopen voor de rest van het album.

    Dat valt toch danig tegen. Als jij niet van me houdt [2] en De rover [3] zijn in tegenstelling tot [1] rustige, ingetogen nummers met opnieuw teksten van Lennaert Nijgh, maar een kleine dosis meligheid valt hen niet te ontzeggen. Deinè Theos (Afschuwwekkende godin) [4], met een tekst van Harm Schepers, is te rommelig en bombastisch om goed te zijn. Volgen dan weer twee nummers van het duo De Groot/Nijgh. Kijken hoe het morgen wordt [5] en De roos [6] zijn helaas allebei redelijk slaapverwekkend en hebben niets speciaals dat de aandacht zou kunnen trekken. Hetzelfde geldt voor De slaap [7], met tekst van Ruud Engelander.

    Rondeel [8] is een fraai gedicht van Lennaert Nijgh waarin een parallel wordt getrokken tussen steden en hoeren maar de muziek die Boudewijn erbij heeft bedacht, overtuigt van geen kanten. Annabel [9], op tekst van Herman Pieter de Boer, kennen we natuurlijk van de uitstékende singleversie van Hans de Booij maar deze hyperkinetische versie van Boudewijn zelf moet daar duidelijk voor onderdoen. Het blijft natuurlijk een De Groot-nummer, waarvan akte. De drie Mandarijnen [10] brengt met zijn Chinees klankkleurtje en zijn wijze tekst van Nijgh wat broodnodige verfrissing maar kan de test van herhaalde beluisteringen niet succesvol doorstaan want dan begint de eentonigheid danig op te vallen en het verhaaltje van de tekst ken je dan onderhand wel. Avond [11] is een De Groot/Nijgh-nummer dat onder de titel De avond al verschenen was in 1973 op het Rob de Nijs-album In de uren van de middag. Daar maakte het, afgezien van het sterke meezingrefrein, al een flauwe indruk en dat is hier niet anders. Eva [12] doet met heimwee terugdenken aan de gelijknamige song uit Picknick. De tekst is net als in [4] van Harm Schepers en het resultaat is opnieuw te bombastisch om goed te zijn. Vrolijke violen [13], met tekst van Herman Pieter de Boer, is weer zo’n carnavalsnummertje in de traditie van Tante Julia of Geen carnaval, maar meer dan een middelmatig, gewild-lollig dingetje is het niet. Het album wordt afgesloten met het acht minuten lange De Engel is gekomen [14], weer een De Groot/Nijgh-compositie die jammer genoeg tenondergaat aan storende tempowisselingen en een lading bombast.

    Een nieuwe herfst werd in 1996 naar verluidt goed ontvangen door het publiek. Waarschijnlijk omdat velen zaten te smachten naar nieuw sterk werk van Boudewijn de Groot dat zou aansluiten bij de successen van vroeger. Bij die velen zullen er dan toch een groot aantal deftig teleurgesteld geweest zijn in 1996. Waaronder wij.

    Quotering: ** (7 augustus 2015)

    Klassiekers: Een wonderkind van 50.

    Boudewijn de Groot: Het Eiland In De Verte (2004)

    In november 2002 overleed Lennaert Nijgh maar op dit nieuwe album van Boudewijn staan nog acht nummers waarvoor hij de tekst leverde. Berlijn [2], dat voorafgegaan wordt door de korte geluidsimpressie Unter den Linden (intro Berlijn) [1], is echter niet meer dan een melig nummer met een zwakke tekst. Het klinkt als hoogdravende kitsch en is dus een zeer magere binnenkomer. Nergens heen [4] is een uptempo song die doet denken aan de stijl van de Frank Boeijen Groep, maar is dat een goed teken? Sonnet voor A. [5] is een flauw, akoestisch nummertje en Het land van koning Jan [6], dat handelt over de incestueuze liefde van een broer voor zijn zus, is traag, zwak en melig. Ballade van de onsterfelijkheid [7] is dan weer een teleurstellend hoempapa-liedje. De winter [11] is bijzonder middelmatig, Klok onder water [13] is een melig zaagnummertje en Het eiland in de verte [14] is erg matig. Veel om enthousiast over te doen levert dat dus niet op en men vraagt zich af: waar is de bevlogenheid van vroeger gebleven?

    De rest van het album is al even vlak en middelmatig. Boudewijn heeft ook twee liedjes volledig zelf geschreven. De blauwe uren [8], een eresaluut aan Lennaert Nijgh, is niet onaardig maar evenmin echt groots. Op weg naar mijn lief [9] is het langste nummer van de plaat (meer dan zeven minuten): rustig, een beetje wazig, toch ook niet echt goed. Freek de Jonge heeft voor drie nummers de tekst geleverd: Eeuwige jeugd [3] is een rustig zaagnummer, De vondeling van Ameland [12] is flink hoogdravend en de bonustrack De zwembadpas [15] is een niet onaardige parodie op de protestsongs van de jaren zestig. Hoe moet ik het de stad vertellen [10], met een tekst van Marcel Verreck, is een flodderig uptempo-geval en de andere bonustrack, Het einddoel [16], met een tekst van Jan Rot, is een soort bombastische Frank Sinatra-song.

    Jaren geleden hebben we dit album al eens in huis gehad, en toen was het al duidelijk dat dit niet veel soeps was. Dat blijkt bij deze herbeluistering(en) volledig te kloppen. We waren het in het verleden véél beter gewoon van Boudewijn.

    Quotering: ** (28 juli 2015)

    Klassiekers: geen.

    Boudewijn de Groot: Lage Landen (2007)

    De cd Lage Landen stond kort na verschijnen in 2007 meteen op nummer 1 in de Nederlandse Album Top 100, maar dat zal volgens ons toch meer te maken gehad hebben met de naambekendheid van de auteur dan met de kwaliteit van het songmateriaal. De cd werd gemixt in Nashville onder leiding van Chad Hailey, en dat is meteen te merken aan de eerste twee nummers, Hoogtevrees in Babylon [1] en Achter de hemelpoort [2], allebei degelijke, vlotte countrysongs met tekst en muziek van Boudewijn zelf, die echter hoegenaamd geen potten breken. Meteen daarna krijgen we het hoogtepunt van het album: het heerlijke mediumtempo-nummer De treinreis [3], met een behoorlijk heavy tekst van Freek de Jonge waarin een treinreis symbolisch verwijst naar de levensreis van de mens.

    Vervolgens daalt het niveau echter zienderogen. We krijgen dan achter elkaar een heleboel rustiger liedjes. Het jagen voorbij [4] kan er nog net mee door, maar Altijd samen [5], Grijze dame [6], Zelden kunnen praten [7] en Spelende meisjes [8] zijn te melig om te kunnen bekoren. Het snellere nummer Daar wil ik zijn [9] (weer met een tekst van Freek de Jonge) probeert de verveling enigszins te doorbreken, maar lukt daar nauwelijks in. En ook de vier laatste, weer rustiger tracks (Beter één schelp… [10], Lage Landen [11], Hogeduin [12] en Sonnet IV [13]) kunnen moeilijk tot het betere werk van De Groot gerekend worden.

    Het was sinds de vorige cd (Een eiland in de verte) en eigenlijk al sinds Maalstroom klaar en duidelijk: Boudewijn de Groot is op zijn retour. Helaas, maar het is niet anders.

    Quotering: ** (10 februari 2008)

    Klassiekers: De treinreis.

    Boudewijn de Groot: Complete Studio Albums & Curiosa (2009)

    In 2009 verschijnen de elf studioalbums van Boudewijn de Groot in een verzamelbox en daar is ook één cd met zestien Curiosa bij. Het zijn alternatieve versies van grotendeels recente en soms oudere en heel oude nummers, waarover meestal weinig te vermelden valt. Toch dit: geslaagde live-versies van Avond [6], van het Voor de overlevenden-nummer Naast jou [7] (samen met Jan Rot) en van Pastorale [9] (samen met Liesbeth List). Het hier ook presente Het land van Maas en Waal [11] herinnert er ons nog eens, ietwat pijnlijk, aan hoe ijzer-, ijzersterk de vroege Boudewijn de Groot wel was in vergelijking met wat zijn vier laatste albums te bieden hadden. En zowaar toch ook nog een prettige ontdekking: het onmiddellijk aansprekende, ons van nergens anders bekende heavy blues-nummer Vroeger laat [3], dat overigens niet van Boudewijn zelf is maar geschreven werd door Huub van der Lubbe, Nico Arzbach en Antonie Broek. Bij deze extra Curiosa-cd had trouwens wat meer informatie over de herkomst en de context van de zestien nummers niet misstaan.

    Quotering (van Curiosa): **½ (8 augustus 2015)

    Klassiekers: Vroeger laat.

    [explicit]

    11-08-2015 om 14:29 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.MIDDELNEDERLANDS: Roockeloos Leven (Jacob Pieterse Rontzaet) 1636

    Roockeloos Leven (Jacob Pieterse Rontzaet) 1636

    [Teksteditie: Herman Meijling (ed.), Esbatementen van de Rode Lelije te Brouwershaven. Drukkerij De Waal, Groningen, 1946, pp. 195-198 = Roockeloos Leven ed. 1946] [Hummelen 1 J 10]

    Auteur

    Jacob Pieterse Rontzaet, een rederijker van de rederijkerskamer De Rode Lelije in Brouwershaven.

    Genre

    Het opschrift luidt: ‘Een bademendtspel van 6 parsonaijen’. Een esbatement dus of rederijkersklucht.

    Situering / datering

    Dit stuk, waarvan slechts 84 verzen bewaard bleven, is één van de teksten die werden aangetroffen in een verzamelhandschrift op het stadhuis van Brouwershaven (Zeeland). Deze codex is afkomstig uit het archief van de plaatselijke rederijkerskamer De Rode Lelije en wordt thans bewaard in de Universiteitsbibliotheek te Utrecht (nr. 8.K.28). In het opschrift wordt naast de naam van de auteur ook de datering vermeld: 24 maart 1636.

    Inhoud

    Roockeloos Leven, een losbandige figuur, probeert de bedelaar Aerm Leven samen met De Werrelt (een vrouw) en Den Gieregert (de gierigaard) op het slechte pad te brengen, maar Geestelijck Leven probeert dit te voorkomen door te waarschuwen voor de hel en aan te sporen tot een op God gericht, vroom leven. [De rest van het spel ontbreekt.]

    Thematiek

    Men vraagt zich af hoe uit dit begin een klucht zou moeten groeien. Wat bewaard bleef, lijkt eerder een zinnenspel aan te kondigen.

    Receptie

    De bewaarcontext (een rederijkerskamer van Brouwershaven) wijst in de richting van stadsliteratuur. Verband met Brouwershaven.

    Profaan / religieus?

    Wat bewaard bleef, wijst in de richting van het stichtelijk-religieuze.

    Aantekeningen

    Over dit spel valt bitter weinig te zeggen. Men vraagt zich af waarom de tekst gemutileerd werd.

    [explicit 7 augustus 2015]

    11-08-2015 om 12:56 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-08-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.MIDDELNEDERLANDS: Boertelijck Sin (anoniem) XVIIA?

    Boertelijck Sin (anoniem) XVIIA?

    [Teksteditie: Herman Meijling (ed.), Esbatementen van de Rode Lelije te Brouwershaven. Drukkerij De Waal, Groningen, 1946, pp. 182-192 = Boertelijck Sin ed. 1946] [Hummelen 1 J 9]

    Auteur

    Een anonieme rederijker.

    Genre

    Een esbatement of rederijkersklucht.

    Situering / datering

    Dit stuk (waarvan slechts 262 verzen bewaard bleven) is één van de teksten die aangetroffen werden in een verzamelhandschrift met esbatementen op het stadhuis van Brouwershaven (Zeeland). De codex is afkomstig uit het archief van de plaatselijke rederijkerskamer De Rode Lelije en wordt thans bewaard in de Universiteitsbibliotheek te Utrecht (nr. 8.K.28). Er zijn geen duidelijke aanwijzingen voor een datering, maar omdat het stuk voorafgegaan en gevolgd wordt door enkele liedjes die wel gedateerd zijn op 1636, is het niet onwaarschijnlijk dat dit spel ook dateert uit de eerste helft van de zeventiende eeuw.

    Inhoud

    [Het begin ontbreekt. De noodtitel werd door Meijling in het leven geroepen.] De dochter van een schilder ontvangt thuis haar minnaar Boertelijck Sin, nu haar vader een dagje van huis is. Als de vader echter onverwacht vroeg weerkeert, moet Boertelijck Sin snel tussen enkele heiligenbeelden gaan staan die nog moeten beschilderd worden. De vader kiest natuurlijk Boertelijck Sin uit om te beschilderen. De dochter probeert tijd te rekken, onder meer door de verf te laten vallen, wat haar een pak slaag oplevert. De vader zal het ‘beeld’ dan maar zwart schilderen, zodat het geen Sint-Bartholomeus maar een Sint-Moriaen wordt. Boertelijck Sin laat een wind van de schrik en vader en dochter prijzen vervolgens de levensechtheid van het ‘beeld’. [De rest van de tekst ontbreekt.]

    Thematiek

    Is moeilijk vast te stellen omwille van de grotendeels verloren gegane tekst.

    Receptie

    De bewaarcontext (rederijkerskamer van Brouwershaven) wijst in de richting van stadsliteratuur. Verband met Brouwershaven.

    Profaan / religieus?

    Deze klucht is blijkbaar zuiver profaan van aard.

    Aantekeningen

    Tekstbezorger Meijling noteerde: ‘Zodra de vader ten tonele verschijnt wordt het stuk wel grappig. Het is hier inderdaad jammer dat de rest ontbreekt’ [ed. 1946: VIII]. Dat de vader niet merkt dat het niet om een echt beeld gaat, is natuurlijk nogal ongeloofwaardig.

    [explicit 6 augustus 2015]

    06-08-2015 om 17:01 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-08-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.MIDDELNEDERLANDS: Luerifers (anoniem) circa 1550

    Luerifers (anoniem) circa 1550

    [Tekstedite: Herman Meijling (ed.), Esbatementen van de Rode Lelije te Brouwershaven. Drukkerij De Waal, Groningen, 1946, pp. 172-178 = Luerifers ed. 1946] [Hummelen 1 J 8]

    Auteur

    Een anonieme rederijker.

    Genre

    Het opschrift luidt: ‘Een esbatement van ses personagijen’. Het betreft hier dus een esbatement of rederijkersklucht. De noodtitel Luerifers werd door Meijling geïntroduceerd.

    Situering / datering

    Deze klucht, waarvan slechts 112 verzen bewaard bleven, is één van de teksten die aangetroffen werden in een verzamelhandschrift met esbatementen op het stadhuis van Brouwershaven (Zeeland). Deze codex is afkomstig uit het archief van de plaatselijke rederijkerskamer De Rode Lelije en wordt thans bewaard in de Universiteitsbibliotheek te Utrecht (nr. 8.K.28). Er zijn geen aanwijzingen voor een nadere datering, maar net als de andere stukken uit deze codex zal Luerifers te plaatsen zijn in het midden van de zestiende eeuw.

    Inhoud

    Luerifers (Voddenvent, Snul), een boer, heeft horen zeggen dat zijn vrouw Trijn Lichterbils (nomen est omen) overspelig is. Zijn kompaan Ruijtet Uit (Uitbrenger, Verrader) komt zeggen dat hij maar eens in de backkeete (het bakhuis) moet gaan kijken. Als Luerifers dit doet, ziet hij in het bakhuis een wit ding, een geest die hem de stuipen op het lijf jaagt [men begrijpe: het is de minnaar van zijn vrouw die in zijn wit, bloot vel wegvlucht]. Even later komt Trijn vragen wat er aan de hand is en zij ontkent ten stelligste ontrouw te zijn. Daarna komt Ruijtet Uit vragen naar de afloop: Luerifers zegt dat zijn vrouw ten onrechte beschuldigd werd van ontrouw en Ruijtet Uit begrijpt dat de vink ontsnapt is. De rest van het spel ontbreekt helaas.

    Thematiek

    Hoewel de klucht zeer onvolledig bewaard werd, kan men toch vermoeden dat hier aan negatieve zelfdefiniëring gedaan wordt vanuit burgerlijk perspectief, met als negatieve zelfbeelden de ontrouwe vrouw en de goedgelovige dwaze echtgenoot.

    Receptie

    Thematiek en bewaarcontext (een rederijkerskamer in Brouwershaven) wijzen op stadsliteratuur en burgermoraal. Verband met Brouwershaven.

    Profaan / religieus?

    Deze klucht is blijkbaar zuiver profaan van aard.

    Aantekeningen

    Net als bij Schoorsteenvagher ende Schoelapper is het erg jammer dat deze klucht slechts zeer gedeeltelijk bewaard bleef. Hoogstwaarschijnlijk werd de tekst omwille van de pikante of triviale inhoud ooit op radicale wijze gecensureerd door enkele bladen uit het handschrift te verwijderen.

    [explicit 1 augustus 2015]

    01-08-2015 om 18:28 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 23/11-29/11 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 10/02-16/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 28/10-03/11 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 14/08-20/08 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 13/10-19/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 07/07-13/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 16/12-22/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 14/10-20/10 2013
  • 30/09-06/10 2013
  • 23/09-29/09 2013
  • 09/09-15/09 2013
  • 02/09-08/09 2013
  • 26/08-01/09 2013
  • 19/08-25/08 2013
  • 12/08-18/08 2013
  • 05/08-11/08 2013
  • 29/07-04/08 2013
  • 22/07-28/07 2013
  • 15/07-21/07 2013
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 17/06-23/06 2013
  • 10/06-16/06 2013
  • 27/05-02/06 2013
  • 20/05-26/05 2013
  • 13/05-19/05 2013
  • 06/05-12/05 2013
  • 29/04-05/05 2013
  • 22/04-28/04 2013
  • 15/04-21/04 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 11/02-17/02 2013
  • 04/02-10/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 24/12-30/12 2012
  • 17/12-23/12 2012
  • 10/12-16/12 2012
  • 26/11-02/12 2012
  • 12/11-18/11 2012
  • 05/11-11/11 2012
  • 29/10-04/11 2012
  • 01/10-07/10 2012
  • 24/09-30/09 2012
  • 17/09-23/09 2012
  • 27/08-02/09 2012
  • 20/08-26/08 2012
  • 13/08-19/08 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 30/07-05/08 2012
  • 23/07-29/07 2012
  • 16/07-22/07 2012
  • 09/07-15/07 2012
  • 02/07-08/07 2012
  • 25/06-01/07 2012
  • 18/06-24/06 2012
  • 04/06-10/06 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 21/05-27/05 2012
  • 14/05-20/05 2012
  • 07/05-13/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 16/04-22/04 2012
  • 09/04-15/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 19/03-25/03 2012
  • 12/03-18/03 2012
  • 05/03-11/03 2012
  • 20/02-26/02 2012
  • 13/02-19/02 2012
  • 06/02-12/02 2012
  • 30/01-05/02 2012
  • 23/01-29/01 2012
  • 09/01-15/01 2012
  • 02/01-08/01 2012
  • 24/12-30/12 2012
  • 19/12-25/12 2011
  • 12/12-18/12 2011
  • 05/12-11/12 2011
  • 28/11-04/12 2011
  • 21/11-27/11 2011
  • 14/11-20/11 2011
  • 07/11-13/11 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 17/10-23/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 05/09-11/09 2011
  • 29/08-04/09 2011
  • 22/08-28/08 2011
  • 15/08-21/08 2011
  • 08/08-14/08 2011
  • 01/08-07/08 2011
  • 25/07-31/07 2011
  • 18/07-24/07 2011
  • 11/07-17/07 2011
  • 04/07-10/07 2011
  • 27/06-03/07 2011
  • 20/06-26/06 2011
  • 13/06-19/06 2011
  • 06/06-12/06 2011
  • 30/05-05/06 2011
  • 23/05-29/05 2011
  • 16/05-22/05 2011
  • 09/05-15/05 2011
  • 02/05-08/05 2011
  • 25/04-01/05 2011
  • 18/04-24/04 2011
  • 11/04-17/04 2011
  • 28/03-03/04 2011
  • 21/03-27/03 2011
  • 07/03-13/03 2011
  • 28/02-06/03 2011
  • 21/02-27/02 2011
  • 14/02-20/02 2011
  • 07/02-13/02 2011
  • 31/01-06/02 2011
  • 24/01-30/01 2011
  • 17/01-23/01 2011
  • 10/01-16/01 2011
  • 03/01-09/01 2011
  • 26/12-01/01 2012
  • 20/12-26/12 2010
  • 13/12-19/12 2010
  • 06/12-12/12 2010
  • 29/11-05/12 2010
  • 22/11-28/11 2010
  • 15/11-21/11 2010
  • 08/11-14/11 2010

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs