Inhoud blog
  • Test
  • BOEK: De Bourgondiërs (Bart Van Loo) 2019
  • BOEK: Sinuhe de Egyptenaar (Mika Waltari) 1945
  • BOEK: Dwaal zacht (Lore Mutsaers) 2019
  • BOSCH: Higgs Strickland 2016
    Zoeken in blog

    Over mijzelf
    Ik ben Eric De Bruyn
    Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
    Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 68 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
    Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
    WEMELDINGEN
    Tijd is ruimte in beweging
    04-01-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De Mislukkingskunstenaar (Willem Otterspeer) 2013

    DE MISLUKKINGSKUNSTENAAR Willem Frederik Hermans – Biografie, deel I (1921-1952) (Willem Otterspeer) 2013

    [De Bezige Bij, Amsterdam, 2013, 862 blz.]

    Nou moe: 782 bladzijden tekst en dan gaat het nog maar enkel over de periode 1921-1952. Hermans overleed in 1995 dus voor de resterende 43 jaren zullen nog wel enkele boekdelen nodig zijn. Willem Otterspeer (°1950, professor geschiedenis in Leiden) had de beschikking over het volledige (en uitgebreide) Hermans-archief en verwerkt dan ook vaak lange briefcitaten (van Hermans zelf en van anderen die Hermans aanschreven) in zijn tekst. Hij hanteert een redelijk vlotte schrijfstijl, maar soms overdrijft hij toch een beetje met de hoeveelheid materiaal die hij aanbiedt. Van elke prof waar Hermans les van kreeg, krijg je ook nog eens uit de kluiten gewassen bio, de vier snert-detectiveverhalen die Hermans na de oorlog schreef, worden veel te breed naverteld en behandeld, en bijvoorbeeld ook de boeken die Hermans las, worden tot vervelens toe besproken. Dat alles zonder dat het echt veel belangwekkende aarde aan de biografische dijk brengt. Wat ons ook minder vrolijk stemt, is het feit dat Otterspeer voortdurend heen en weer springt in de chronologie, wat voor de niet-Hermans-specialist behoorlijk verwarrend werkt en resulteert in opvallende herhalingen (ettelijke malen krijgen we bijvoorbeeld de Hermans-uitspraak te horen dat hij het lezen van een slechte literaire tekst beschouwt als een persoonlijke belediging). Volgens onze strikt persoonlijke mening die verder niemand bindt, horen biografieën een chronologische structuur te hebben, zodat je letterlijk méé kan leven met de hoofdpersoon in kwestie.

    Natuurlijk leren we de jonge Hermans goed kennen (het zou er nog moeten aan ontbreken), al hebben we anderzijds niet de indruk dat er heel veel nieuws in deze gedeeltelijke biografie staat. Wel staat het hier allemaal nog eens duidelijk bij elkaar: Hermans als de betweterige, arrogante koppigaard die geen blad voor de mond neemt en erin slaagt jan en alleman tegen zich in het harnas te jagen, de nazinderende schok die de zelfmoord van zijn oudere zuster teweegbracht, zijn geborneerdheid tegenover zijn ouders, zijn ambitie om het te maken in de wereld en de vaststelling dat dat niet van een leien dakje loopt, en ook: de moeite die Hermans had om zijn eerste romans gepubliceerd (en verkocht) te krijgen. Wel zit hij tot over zijn oren verwikkeld in de tijdschriftenstrijd van kort na de Tweede Wereldoorlog (Podium, Criterium, De Baanbreker, Libertinage, enz…): in feite toch allemaal redelijk kneuterig (wie taalt er nog naar die tijdschriften), maar Otterspeer besteedt er bijzonder veel aandacht aan.

    In 2013, toen dit boek verscheen, was er een polemiek tussen Max Pam en Otterspeer, omdat de eerste vond dat de tweede maar half werk had gedaan. En si, en la. Nu zijn wij zelf absoluut geen Hermans-kenner, maar de kritiek op de titel (want Hermans was toch één van de meest succesvolle Nederlandse schrijvers van de twintigste eeuw), lijkt ons niet helemaal terecht. Otterspeer laat die titel namelijk niet slaan op de héle schrijverscarrière van Hermans (tot 1995), maar slechts op de periode tot 1952, en dan valt er voor die titel toch wel iets te zeggen (zeker als je weet dat Hermans zelf in die tijd niet zo enthousiast was over wat hij bereikt had). Duidelijk wordt in elk geval dat Hermans in zijn romans en verhalen uit die vroege periode (als dichter lijkt hij ons totaal onbelangrijk) heel wat autobiografie gestopt heeft, en in die zin heeft een biografie als deze zeker haar nut. Maar een wat strengere selectie van het beschikbare materiaal had vast geen kwaad gekund.

    Ten slotte nog enkele kleine dingetjes die ons opvielen tijdens de lectuur. “’Ik behoor tot die soort schrijvers,’ schreef hij in een zin die in de Nederlandse literatuur beklijfde, ‘die altijd hetzelfde boek schrijven’” [p. 17]. Volgens Otterspeer staat in het verhaal Een veelbelovende jongeman één van de belangrijkste zinnen die Hermans schreef: ‘Maar plotseling veranderde hij van voornemen’ [p. 18]. In augustus 1945 bezoekt Hermans de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten in Brussel. Hij noteert: ‘Ik ben speciaal naar Bosch en Breughel wezen kijken en vond nog een paar andere primitieven, o.a. een Tentation de St. Antoine (de naam van de auteur had ik nog nooit gehoord) die sterk aan Bosch denken deed’ [p. 28]. Een fraai zinnetje van Otterspeer: ‘Want waar geen geschiedenis is, daar heerst de mythe’ [p. 35]. ‘Zijn jeugd en jonge jaren voorzagen hem van vele drijfveren en angst was de belangrijkste. Een andere, de volmaakte pendant ervan, was de agressie om die angst te overwinnen’ [p. 48]. Op het gymnasium tikte leerling Hermans eens de leraar aardrijkskunde op de vingers. Die laatste (ene J. Brummelkamp) schreef hem in 1958: ‘Het is hartverheugend als een leerling zo iets doet, want het bewijst dat hij belangstelling voor de zaak heeft en zelfstandig heeft gewerkt, en onafhankelijk van de leraar. Met die eigenschappen: belangstelling en zelfstandig werken kan men het ver brengen in de wereld’ [p. 148]. In een interview uit 1995: ‘Ik moet bekennen, ik heb wel eens op een nacht gedroomd dat ik met mijn zuster in bed lag en klaar kwam. Maar dat heb ik in werkelijkheid nóóit gedaan’ [p. 187].

    Hermans over Kafka: ‘Zijn personages zijn zonder uitzondering eenzaam, een eenzaamheid die door de omgeving nog wordt geaccentueerd en onhoudbaarder gemaakt (de Gehilfen van de landmeter K. uit Das Schlosz, de soldaat en de veroordeelde van de officier uit de Strafkolonie die hem helpen moeten, maar het niet doen, de impresario en de dames die de hongerkunstenaar ondersteunen moeten enz. enz.) Maar zij klagen nooit, of op zijn hoogst verachten zij; zij zoeken verder, achtervolgd door hun “Gehilfen” die eigenlijk piassen zijn. Alles gaan zij na, geen mogelijkheid laten zij onbeproefd. Dit wekt de indruk van compleetheid waar ik zoëven al op doelde. Zij wachten op de plotselinge ommekeer, maar juist die is fataal. Het is het laatste incident, het slot, maar geen verlossing en ook eigenlijk geen einde, evenmin als er van een begin sprake is’. ‘Als ooit een jong auteur een brief gebruikte om een schrijversprogramma uiteen te zetten, dan gebeurde dat hier’, aldus Otterspeer [p. 366].

    De twee belangrijkste literaire ‘figuren’ van Hermans: het antipathieke romanpersonage en de dubbelganger [p. 376]. Adriaan Morriën over Hermans: ‘Hij heeft veel achter vrouwen aangezeten. Hij was een jongen die een relatie met een meisje alleen aanhield als zij seksueel van hem gediend was’ [p. 412]. Hermans schreef wel eens pornografische poëzie [p. 418]. Hermans over zijn schrijvende tijdgenoten: ‘Niemand schijnt zich ervoor te schamen dingen te zeggen die een ander gezegd heeft, niemand schijnt te willen leven voor de trots datgene wat hij te zeggen heeft op een wijze te zeggen waarop een ander het niet heeft gezegd’ [p. 501, in: Nieuwe romanschrijvers]. Hermans over Céline: ‘De simpele waarheid is, dat wij allen, Céline en schrijver dezes en niemand maar dan ook niemand uitgezonderd, bij tijden wensen koesteren, die met het bestaan van de anderen niet verenigbaar zijn. Ook de oplossing is simpel, wij hebben slechts de keuze: tussen het geweld, dat ons tot macht of slavernij voert, of het verstaan van onszelf en de anderen, wat een matiging van de driften met zich meebrengt, maar tegelijk een grote verrijking van ons innerlijk leven’. Hermans koos naar verluidt voor het eerste [pp. 511-512]. ‘Een goede roman laveerde volgens Hermans tussen karaktertekening en plot’ [p. 530]. In een brief aan Fokke Sierksma (5 maart 1954): ‘Het houden van een dagboek is het enige middel om een oninteressant leven interessant te maken’ [p. 575]. Hermans’ vrouw Emmy, gevraagd wat ze van zijn werk vond: ‘Nou ja, àls ik het lees, dan denk ik soms wel: ik vind je toch maar een griezel, Wim’ [p. 666]. Lol!

    [explicit 4 januari 2015, gelezen tijdens de kerstvakantie]

    04-01-2015 om 20:21 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-01-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Het Brabantse landjuweel der rederijkers (1515-1561) (E. van Autenboer) 1981

    HET BRABANTS LANDJUWEEL DER REDERIJKERS (1515-1561) (Dr. E. van Autenboer) 1981

    [Leuvense Studiën en Tekstuitgaven, Nieuwe Reeks – deel 2, Uitgeverij Merlijn, Middelburg, 1981 = Van Autenboer 1981]

    Van Autenboer beschouwt de rederijkerij als volkscultuur. De studie van de rederijkers kan een middel zijn om tot de ‘volksziel’ door te dringen (een vrij betwistbaar standpunt, lijkt ons, aangezien de rederijkerij in de grond een vrij elitaire bedoening was). Zijn methode is erg degelijk, daar zij een toepassing is van het principe ‘ad fontes’. Vermeldenswaard in dit verband is dat hij in het Antwerpse stadsarchief een bundel teruggevonden heeft die heel wat tot nu toe onbekend gebleven gegevens verschaft over het verloop en de organisatie van de landjuwelen in het algemeen en dat van Antwerpen (in 1561) in het bijzonder [pp. 21-22]. Daarnaast heeft hij een hernieuwd bronnenonderzoek in verschillende archieven aan de basis van deze monografie gelegd [p. 22].

    Zijn studie is bedoeld ‘als een poging om het landjuweel der rederijkers, en vooral het laatste feest van de cyclus, te behandelen als een cultuurhistorisch verschijnsel waaraan alle lagen van de bevolking hun medewerking verleenden’ [p. 9]. Het literaire aspect heeft hij onbesproken gelaten.

    Van Autenboers tekst is zeer vlot geschreven en verzamelt alle beschikbare informatie rond verloop, organisatie en achtergrond van het Brabants landjuweel der rederijkers dat zich voltrok tussen 1515 (Mechelen) en 1561 (Antwerpen). Vooral dit laatste landjuweel krijgt dankzij de herontdekte bundel uit het Antwerpse Stadsarchief volop de aandacht, maar om dit gebeuren in zijn juiste context te kunnen begrijpen, gaat de auteur eerst in op de voorgaande landjuwelen (waar we jammer genoeg veel minder over weten). Deze monografie is vooral belangrijk omdat zij ons een correct inzicht verschaft in de termen landjuweel en haagspel.

    Landjuweel

    Aan het landjuweel van 1515-1561 (de enige reeks die we volledig kennen) zijn nog andere landjuwelen van rederijkers voorafgegaan, waar we echter weinig over weten (Leuven 1479, Antwerpen 1496 en wellicht Lier 1500, Leuven 1505, Herentals 1510) [p. 27]. Het begrip ‘landjuweel’ had bij de rederijkers echter een verschillende betekenis in de vijftiende en de zestiende eeuw!

    Zestiende eeuw (na 1510): ‘land’ slaat op het eigen land of gewest, in casu het hertogdom Brabant. Alleen rederijkerskamers uit dit hertogdom mochten deelnemen. Oorspronkelijk werden deze landjuwelen door de schuttersgilden betwist. ‘Juweel’ is afgeleid van het Franse ‘joiel’. Eerst betekende het ‘kostbare prijs’, later werd het voor de wedstrijd zelf gebruikt. Het Brabantse landjuweel bestond in de zestiende eeuw uit een cyclus van zeven wedstrijden. De overwinnaar van de eerste wedstrijd ontving een zilveren schaal en moest de volgende wedstrijd (officieel na drie jaar) inrichten, met als prijs twee zilveren schalen. Enzovoort, tot de zevende wedstrijd, met als prijs zeven zilveren schalen. De hoofdprijs werd niet toegekend aan een spel van sinne, maar wel aan een esbattement [pp. 24-25].

    Vijftiende eeuw: deelnemers uit alle gewesten mochten deelnemen en de hoofdprijs werd toegekend aan een spel van sinne [p. 28].

    Haagspel

    Was een natuurlijke verlenging of een vervanging van het landjuweel, maar minder groots. Alle kamers (ook niet-Brabantse) waren toegelaten, niet alleen steden maar ook dorpen en vrijheden mochten deelnemen, de kamers moesten minder onkosten maken, de winnaar was niet verplicht een volgende wedstrijd te organiseren [pp. 26-27].

    [explicit 6 september 1992]

    03-01-2015 om 17:57 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Volksfeesten en Rederijkers te Mechelen (1400-1600) (E. Van Autenboer) 1962

    VOLKSFEESTEN EN REDERIJKERS TE MECHELEN (1400-1600) (E. Van Autenboer) 1962

    [Secretariaat van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, VIe reeks – Bekroonde Werken – nr. 89, Gent, 1962, 296 blz. = Van Autenboer 1962]

    Deze cultuurhistorische studie bestaat uit twee delen. In het eerste deel gaat het over de feestelijkheden (ommegangen, processies, blijde intredes, feestdagen, de rol van de schuttersgilden en de humanisten) in het vijftiende- en zestiende-eeuwse Mechelen. In het tweede deel worden de Mechelse rederijkerskamers (De Peoene, De Lisbloem en De Boonbloem) behandeld. Jammer genoeg bleven er maar weinig Mechelse gedichten en spelen uit de bestudeerde periode bewaard. Hoewel deze monografie indertijd bekroond werd, maakt zij toch maar een oppervlakkige en in elk geval saaie indruk. Van Autenboer maakte veel gebruik van Mechels archiefmateriaal maar springt daar op een vrij slordige, weinig wetenschappelijke wijze mee om. Bovendien hanteert de auteur een naïeve en oubollige stijl. Op bladzijde 144 lezen we bijvoorbeeld: ‘Eindelijk was de grote dag – 3 augustus – aangebroken. Onder geweldige belangstelling deden de verschillende kamers hun intrede. Wat een festijn voor de ogen!’ Is dit wetenschap? En wat te denken van een formulering als: ‘Onze rederijkers mochten toch ook hun dag of dagen hebben om zich te verzadigen, niet alleen aan de bronnen der dichterlijke inspiratie, maar ook aan het edele vocht, dat de geesten der mensen kan benevelen!’ [p. 236]. Het lijkt Marnix Gijsen wel!

    Van Autenboer beweert dat in de Late Middeleeuwen de factors van de rederijkerskamers toneel schreven dat door iedereen begrepen werd, terwijl in de zeventiende eeuw de beeldspraak van het toneel niet meer door de gewone man bevat kon worden [p. 8] en naar verluidt konden ook de ommegangen, die plastische uitbeeldingen waren van het Oude en Nieuwe Testament, zowel door klerk als ongeletterd ambachtsman begrepen worden [p. 29]. Een uitspraak die zeker niet volledig opgaat als ze zo categorisch gesteld wordt. Van Autenboer concludeert in het laatste hoofdstuk dat in de vijftiende-eeuwse Mechelse volksfeesten de kiemen aanwezig waren waaruit de rederijkerskamers konden groeien [p. 244] en dat deze rederijkerskamers de zuiverste exponenten waren van de burgerlijke beschaving van de zestiende eeuw [p. 246].

    Min of meer interessante weetjes zijn verder nog dat op zaterdag 7 augustus 1546, kort na 10 uur ’s avonds, de bliksem insloeg in de Mechelse Zandpoorttoren (waar het buskruit lag opgestapeld), wat een geweldige explosie tot gevolg had die de stad gedeeltelijk vernietigde [pp. 7 / 57], dat tot in het midden van de zestiende eeuw burgers uit ’s-Hertogenbosch (en dat sinds 1384) elk jaar naar Mechelen kwamen om de ommegang bij te wonen en de relieken van Sint-Rombout te dragen [p. 46] en dat de taal van de Mechelse hofhouding Frans was: de bibliotheek van Margareta van Oostenrijk bevatte geen enkel Middelnederlands werk [p. 92]. In de bijlage worden bovendien een aantal in Mechelen ontstane laatmiddeleeuwse gedichten uitgegeven.

    [explicit 4 januari 2004]

    03-01-2015 om 17:30 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    31-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Paths of Glory (Stanley Kubrick) (USA, 1958)

    PATHS OF GLORY (Stanley Kubrick) (USA, 1958)

    (88’)

    We recycleren eerst onze oude fiche: ‘Een anti-oorlogsfilm van Kubrick die bij zijn verschijnen op heel wat weerstand stootte omdat hij beledigend zou zijn voor de Fransen. In Frankrijk zelf was de prent tien jaar lang verboden. Ondanks de sobere, maar erg efficiënte zwartwitverfilming lijkt mij de huidige receptie van deze vroege Kubrick toch een béétje te lijden aan regressieve overschatting: technisch zit het allemaal wel snor, met alert gebruik van subjectieve camera en ellips en zo, maar de verbitterde, pessimistische boodschap (de onmenselijkheid van de mens) wordt hier toch een beetje àl te zwartwit (figuurlijk dan) gebracht. Alle Franse generaals zijn harteloze beesten maar kolonel Dax (Kirk Douglas) is een ware held die zonder een spier te vertrekken tegen de Duitsers oprukt terwijl rondom hem zijn soldaten tot moes gebombardeerd worden. Kubrick wil het er wat té dik opleggen en dat stoort wel degelijk. Te zoeterig is ook het einde, waar al die ruige soldaten plots zitten mee te neuriën met een gevangen Duits blondje, dat even tevoren op een podium nog tot een keiharde striptease leek te zullen worden verplicht. Besluit: vormelijk getuigt deze film van aankomend talent (natuurlijk), maar inhoudelijk valt hij toch wat schraal uit. Quotering: 3’.

    De plot van deze vierde Kubrick-film (overigens naar verluidt gebaseerd op waar gebeurde feiten) is inderdaad erg eenvoudig. 1916, de loopgraven van WOI. De Franse generaal Mireau krijgt van zijn overste, generaal Broulard, het bevel de in Duitse handen zijnde Ant hill te veroveren. Kolonel Dax en zijn mannen moeten de klus klaren, maar het blijkt een onmogelijke zaak en één compagnie is zelfs niet in staat de loopgraven te verlaten. Hierop geeft Mireau het bevel zijn eigen troepen te beschieten, maar de verantwoordelijke kapitein weigert dit zonder schriftelijk bevel. Mireau is woedend en eist dat honderd soldaten van de compagnie gefusilleerd worden. Broulard kan hem wat tot bedaren brengen en uiteindelijk moeten er slechts drie soldaten voor de krijgsraad verschijnen. Dax, die in vredestijd een uitstekende advocaat was, zal hen verdedigen, maar het is een schijnproces en uiteindelijk worden de drie toch neergeschoten, om een voorbeeld te stellen. Dax brengt dan generaal Broulard op de hoogte van het feit dat Mireau zijn eigen troepen wou laten beschieten. Broulard maakt er een zaak van en biedt Dax de post van Mireau aan, omdat hij gelooft dat Dax handelt uit pure ambitie. Als Dax echter weigert omdat hij uit idealisme handelde, maakt de generaal hem belachelijk. De compleet gefrustreerde Dax hoort op het einde hoe de soldaten het Duitse blondje behandelen, wat hem nog depressiever maakt, maar als even later allen zitten mee te neuriën met het Duitse liedje, lijkt er toch nog hoop voor het mensdom te zijn.

    Deze film is dus niet door en door pessimistisch. Het is een anti-militaristische en anti-patriottische prent die zich vooral richt tegen het machtsmisbruik van machthebbers (zie ook de antipathieke en incompetente luitenant die in het begin één van zijn eigen mannen doodt tijdens een verkenningstocht omdat hij panikeert, waarna hij het geval in de doofpot wil stoppen) en op een scherpe manier de sociale tegenstellingen in de maatschappij blootlegt. Dat gebeurt op een vakkundige wijze (al blijft de figuur van kolonel Dax bijzonder oppervlakkig en is het inderdaad allemaal wat zwartwit) en Paths of Glory is dan ook de eerste degelijke, ‘volwassen’ film van Kubrick die indertijd door de kritiek zeer goed ontvangen werd. Merkwaardig is dat we dat einde nu minder zoeterig vonden dan eertijds, we waren zelfs enigszins ontroerd (het ouder worden zeker?). Dat Duitse blondje wordt overigens gespeeld door Susanne Christian (echte naam: Christiane Harlan) die in 1958 Kubricks derde (en definitieve) echtgenote werd.

    Quotering: *** (12 juli 2005 – dvd – bib Brecht) (30 december 2014 – Cinema Zuid)

    31-12-2014 om 22:10 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: An important landscape by Peeter Baltens (Stephen J. Kostyshyn) 1990

    AN IMPORTANT LANDSCAPE BY PEETER BALTENS (Stephen J. Kostyshyn) 1990

    [Galerie Sanct Lucas, Wenen, 1990, 45 blz. = Kostyshyn 1990]

    Blijkbaar is dit boekje een uitgave in eigen beheer van een Weense kunstgalerij naar aanleiding van een paneel van Peeter Baltens, Satan die onkruid zaait (een episode uit de parabel van het onkruid onder de tarwe), dat zich anno 1990 in Zwitsers particulier bezit bevond. In het begeleidende biootje wordt van de auteur (een in 1949 geboren Canadees) voor 1991 de voltooiing van een proefschrift rond de zestiende-eeuwse Antwerpse schilder Peeter Baltens aangekondigd (overigens met als promotor Walter S. Gibson, een bekende Bosch-auteur).

    Het bewuste paneel is een (ook voor ons) interessant werk, vooral wat de iconografie betreft. Slapende figuren verwijzen bijvoorbeeld symbolisch naar de zondigheid en in de Latijnse inscriptie wordt naar de duivel verwezen via de metafoor ‘stÿgium canis’ (= hellehond). Kostyshyn zegt over deze iconografie echter nauwelijks iets. Eerst heeft hij het vooral over de (recente) pedigree van het paneel, waarbij het er blijkbaar in de eerste plaats op aankomt aan te tonen dat het om een originele Baltens gaat (wat er duidelijk op wijst dat Kostyshyn in opdracht van een particuliere bezitter schreef). In het tweede deel van het boekje (vanaf pagina 11) krijgen we een uitgebreide biografie gepresenteerd van Baltens, die duidelijk vooruitloopt op het aangekondigde proefschrift.

    Kostyshyn vermeldt dat van Baltens een zestiental originele schilderijen bewaard bleven, terwijl er een klein twintigtal kan toegeschreven worden aan zijn atelier. Voor meer gegevens wordt echter naar zijn proefschrift verwezen [pp. 7 (noot 25) / 24-25]. Baltens werd geboren in Antwerpen in 1527 en stierf er ook in 1584 [p. 17]. De correcte schrijfwijze van zijn naam is Peeter Baltens (alias) Custodis, ofschoon hij soms de s achteraan zijn naam wegliet [p. 14 (noot 18)]. Peeter Baltens wordt in de kunsthistorische literatuur vaak afgedaan als een epigoon van Pieter Bruegel, maar dit is naar verluidt zeer ten onrechte: hij was een veel betere schilder dan de meesten denken [p. 11]. De Mechelaar Dr. A. Monballieu (die overigens had moeten meewerken aan onze tentoonstelling De Zotte Schilders maar forfait gaf omdat hij te oud was en niet energiek genoeg) publiceerde immers in 1964 een artikel, gebaseerd op Mechels archiefmateriaal, waaruit blijkt dat in 1550-51 Baltens en Bruegel samen werkten aan een altaarstuk voor de kapel van de handschoenmakersgilde in de Sint-Rombouts, waarbij Baltens de binnenpanelen deed en Bruegel slechts de (minder belangrijke) buitenpanelen. Wat de vraag doet rijzen of Bruegel misschien opgeleid werd in het atelier van Baltens, en dan zou niet Baltens maar Bruegel de (getalenteerde) epigoon zijn! Het altaarstuk in kwestie is jammer genoeg niet bewaard gebleven [pp. 13 / 19-20].

    Eén van Baltens’ schilderijen is gedateerd (1581) en we kennen een opdracht uit 1582, maar zijn andere werken werden waarschijnlijk geproduceerd in de jaren zestig en zeventig van de zestiende eeuw [p. 24]. Voor de rest bestaat dit dunne boekje uit een heleboel vrij gedetailleerde informatie rond Peeter Baltens en zijn Antwerpse milieu (hij was trouwens niet alleen schilder maar ook schrijver, rederijker, lid van de Sint-Lucasgilde en uitgever van prenten), waarbij het alleen spijtig is dat de tekst ongelooflijk slecht geredigeerd werd: hij staat van voor naar achter vol storende drukfouten. Het zou wel interessant zijn om dat proefschrift of een handelseditie ervan te pakken te krijgen.

    [explicit 21 april 2003]

    30-12-2014 om 14:02 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    25-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Post voor mevrouw Bromley (Stefan Brijs) 2011

    Post voor mevrouw Bromley (Stefan Brijs) 2011

    [Roman. Er werd gebruik gemaakt van de licentie-editie in de reeks Boektoppers: Van In, Wommelgem, 2014, 523 blz.]

    In een interview met Frank Hellemans in een Knack Extra [19 oktober 2011, p. 14] zegt Stefan Brijs, in verband met Erwin Mortiers roman Godenslaap, verschenen in 2009 en ook handelend over de Eerste Wereldoorlog: ‘Erwin Mortier heeft heel weinig verhaal en heel veel taal terwijl ik heel veel verhaal heb en veel minder taal’. Klopt. Een grote taalkunstenaar is Brijs niet en je zal in zijn boek dan ook tevergeefs zoeken naar opvallend fraai geformuleerde zinnen die het aanstrepen waard zijn, maar een verhaal vertellen, dàt kan hij wel.

    We hebben deze turf van meer dan 500 bladzijden op minder dan een week uitgelezen in de herfstvakantie (eind oktober 2014): elke avond (nacht) 100 bladzijden, en dat ging heel vlotjes en zonder veel moeite. Brijs vertelt het verhaal van de Londense jongeman John Patterson en diens ‘zoogbroer’ Martin Bromley. Johns moeder overleed kort na de geboorte en John woont nu bij zijn vader die postbode is. De Eerste Wereldoorlog is uitgebroken en Johns vader moet regelmatig bij de buurtfamilies de militaire overlijdensberichten bezorgen als er weer eens een jongeman gesneuveld is. John zelf wil liever studeren in plaats van te gaan vechten, in tegenstelling tot zijn maatje Martin die zelfs een trucje gebruikt om opgeroepen te kunnen worden voor het leger (hij is twee jaar te jong maar ‘misbruikt’ de naam van zijn twee jaar oudere, reeds een hele tijd overleden broer). John krijgt heel wat kritiek van zijn stadgenoten, maar hij vindt steun bij een andere student, ene William Dunn. Als die echter zelfmoord pleegt en zijn vader omkomt tijdens een zeppelinbombardement op Londen, besluit hij toch maar om onder de wapens te gaan, wellicht mede om indruk te maken op Mary, de zuster van Martin, op wie hij verliefd is maar die uiteindelijk met een ander zal trouwen.

    Hij komt terecht in Frankrijk, dichtbij de Belgische grens, en wordt het hulpje van een luitenant, die ten gevolge van eerdere oorlogservaringen danig getraumatiseerd is. In Frankrijk gaat John op zoek naar de waarheid achter de dood van Martin (zijn vader had namelijk de bewuste doodsbrief voor mevrouw Bromley achtergehouden), terwijl hij via briefwisseling mevrouw Bromley blijft wijsmaken dat Martin nog leeft. Uiteindelijk komt hij erachter dat Martin is terechtgesteld wegens desertie. Op de laatste bladzijden vernemen we dat John zwaar gekwetst in een rolstoel terugkeert in Londen. Hij beseft dat hij mevrouw Bromley alsnog de waarheid zal moeten vertellen.

    ‘Een boek moet je aan het denken zetten. Het moet je kijk op het leven veranderen’, zegt William Dunn op pagina 163. Dat doet Post voor mevrouw Bromley inderdaad tot op zekere hoogte. Als diezelfde William Dunn op pagina 121 stelt: ‘De mensen zijn lemmingen. Ze willen meelopen in de massa. Daar wanen ze zich veilig. Ze hoeven niet na te denken. In een blinde drift met de stroom mee, waarheen die ook leidt’, dan mag dat lemmingen-beeld nogal clichématig klinken, maar tegelijk wijst het in de richting van een diepere thematiek en doet het de lezer nadenken over de moeite die John ondervindt om tegen de waan van de dag (in dit geval: oorlogswaan en dat alles in naam van Het Vaderland) in te gaan. Brijs laat verder ook duidelijk uitkomen dat leugens en bedrog een belangrijk thema vormen in zijn boek: de oorlogspropaganda, de militaire briefjes waarin de gesneuvelde steevast als een held wordt afgeschilderd, het voortdurende vervormen van de (oorlogs)waarheid. John zelf doet daar (met goede bedoelingen) aan mee wanneer hij mevrouw Bromley wenst te sparen, maar als hij zich (eenmaal in Frankrijk) bezighoudt met het schrijven van briefjes aan het liefje van een gesneuvelde kameraad in naam van die kameraad, dan bevindt hij zich op of zelfs over de rand van het moreel aanvaardbare.

    Stefan Brijs heeft heel wat opzoekingswerk verricht voor deze roman en hij slaagt er dan ook in de sfeer in Londen bij het begin van de oorlog en de traumatiserende ervaringen aan het front bevredigend weer te geven. En zoals gezegd: hij is veel meer een vlotte verteller dan een schoonschrijver, maar toegegeven: niet iedereen zit op een schoonschrijver te wachten. Anderzijds is het toch wel zo dat onze lectuur van Post voor mevrouw Bromley uiteindelijk een beetje teleurstelde. Dat had onder meer te maken met het feit dat op het einde de climax van het boek zo’n beetje draait rond die Martin Bromley, uiteindelijk toch niet veel meer dan een wat primitieve, rauwe volksjongen en dat John zich schuldig voelt voor Martins dood omdat hij niet met hem mee is gegaan naar de oorlog [p. 506] kwam ietwat bij de haren getrokken over. Bovendien hebben wij de indruk dat Brijs wat de compositie van zijn roman betreft, niet altijd het onderste uit de kan weet te halen. Zo vermeldt hij in het begin van de roman tot zes maal toe [pp. 9 / 22 / 29 / 72 (2x) / 137] Paradise Lost van Milton, zonder dat daar verder iets noemenswaardigs mee gedaan wordt. John en zijn vader houden weliswaar van oude boeken, maar als die ene titel zes keer vermeld wordt, dan verwacht je als alerte lezer toch dat daar iets mee aan de hand is. Quod non.

    Afgezien van dit alles, past Brijs’ roman natuurlijk perfect in de stroom van herdenkingen naar aanleiding van 100 Jaar Eerste Wereldoorlog (2014-2018). Zou het de komende jaren dan ook niet verfilmd worden, of is men daar al mee bezig?

    Quotering: *** [explicit 25 december 2014]

    25-12-2014 om 23:24 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Crimi Clowns: The Movie (Luk Wyns) (B, 2013)

    CRIMI CLOWNS: THE MOVIE (Luk Wyns) (België, 2013)

    (102')

    Luk Wyns’ filmversie van zijn bekende TV-serie. Een jaar of wat geleden bekeken wij lukraak één van de afleveringen van die TV-serie, en wij konden absoluut niet volgen. Wat wij zagen, was een verzameling geschifte en haast surrealistische beelden vol freakerig gedrag en plat-Antwerpse dialogen. Dit jaar hebben wij de heruitzendingen vanaf aflevering 1 gevolgd, en wat denkt u? Binnen de kortste keren zijn wij absolute fans geworden. Kust naa maaine frak!

    In het geval van Crimi Clowns zijn er maar twee mogelijkheden: ofwel ben je fan, ofwel moet je er totaal niets van hebben. Hoofdpersoon is Ronny Tersago (Luk Wyns), part-time clown Norry en part-time gangster. Zijn zondige daden worden constant gefilmd door zijn zoon Wesley (ongze Wez, gespeeld door Johnny de Mol)) die buitengegooid is op de filmacademie van Amsterdam en nu op eigen houtje als eindwerk een film maakt met als fototoestel vermomde camera’s. Wat als goddelijk gevolg heeft dat talrijke personages voortdurend in de lens kijken en zo interactief met de kijker communiceren zonder dat dat ook maar enigszins stoort. Verdere leden van de familie: Ronnie’s vrouw Rachel (Veerle Dejonghe) met wie hij half in onmin leeft, zijn dochter Amber (Silke Becu) die aan de drugs is en in de ‘seksbusiness’ werkt (tot wanhoop van Ronny) en niet te vergeten: de bomma (Hilde Uitterlinden), met als hobby: waterboarding. Spelen verder nog mee: Manou Kersting als Lou en Chris Willemsen als Mini Mike (collega-clowns en collega-criminelen van Ronny), Frank Aendenboom als Jos den Dief, en Kimberly Klaver als Katia, de vrouw van ‘de Patron’ en na diens dood even het liefje van Ronny.

    Stuk voor stuk spelen deze acteurs en actrices hun rol met veel overtuiging en aplomb en in het zuiverste Antwerps, wat niet weinig bijdraagt aan de hilariteit van het geheel. Bij Johnny de Mol lukt dat Antwerps accent overigens slechts zeer gedeeltelijk, maar dat wordt opgevangen door het feit dat hij enkele jaren in Amsterdam ‘gestudeerd’ heeft. Ons allergrootste respect overigens voor Hollander Manou Kersting die op een perfecte manier Antwerps praat, niet te onderscheiden van het origineel! En voegen we daar meteen aan toe dat Johnny de Mol als Wesley onmisbaar is in het verhaal, want de tussenstukjes waarin hij rechtstreeks tot de kijker spreekt en commentaar levert op de gebeurtenissen, zijn goud waard! Verder ook een speciale vermelding voor Eline De Munck die als striptentbazin en topless duivelin een heet zang- en dansnummertje brengt en daardoor enkele graden in onze achting stijgt.

    In de filmversie (die heel veel echo’s van de TV-serie bevat) onderneemt Lou (die jaloers is op Mini Mike) een mislukte zelfmoordpoging, waarna zijn karakter veranderd is (hij is nu veel moedwilliger dan daarvoor en doet soms totaal geschifte dingen en uitspraken) en hij afwisselend Hollands en Antwerps praat. Verder wordt dochter Amber uit een bordeel opgevist, Katia (de vrouw van de door de Tersago’s vermoorde patron van een restaurant) wordt een tijdje Ronny’s minnaresje maar als zij hem wil verraden, wordt zij door de bomma het huis uitgejaagd, er wordt een succesvolle overval gepleegd op een rijk Hollands echtpaar in Brasschaat wat Ronny in staat stelt zijn schulden af te betalen aan Jos den Dief, Ronny en Rachel maken het weer goed met elkaar en op het einde zit de vierkoppige familie Tersago verkleed als clowns in de auto op weg naar Hilversum omdat het hitje Het leven was zo mooi door dochter Amber op TV zal gebracht worden. Dan gebeurt er echter plots een soort ongeval, maar we weten niet wat er precies aan de hand is, want de film stopt. Materiaal voor de sequel?

    Crimi Clowns: The Movie bevat veel geweld en bloot, maar ofschoon het allemaal nogal grof en brutaal oogt, gaat het nooit over de schreef, het blijft net binnen de grenzen van het aanvaardbare, onder meer ook omdat het geheel grotesk en grappig bedoeld is. Compleet geschift en crazy, oké, maar ook constant vermakelijk. Komt daar nog bij dat de montage, de cameraregie, de mise-en-scène, de bruitage en de soundtrack stuk voor stuk zeer verzorgd en uitermate vakkundig overkomen. De begingeneriek van de serie die hier fungeert als eindgeneriek, is bijvoorbeeld om van te smullen, zowel qua montage als qua muziek (dat heerlijk schmoozy gezongen your mama says it’s true / a fucking clown like you). Naar verluidt is Crimi Clowns zelfs in de VS opgevallen en gaat er een Amerikaanse versie van komen. Kust naa maaine frak (bis)!

    Quotering: **** (12 december 2014 – VTM)

    25-12-2014 om 21:24 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Speelgoed (Hilde Van Malderen) 2014

    SPEELGOED Alarm: een vrouw in het Belgisch topvoetbal (Hilde Van Malderen) 2014

    [Borgerhoff & Lamberigts, Gent, 2014, 182 blz.]

    Hilde Van Malderen, een jonge voetbaljournaliste verbonden aan Het Laatste Nieuws en Sporting Telenet, heeft een boekje geschreven over haar ervaringen in de Belgische voetbalwereld dat bestaat uit drie delen. In het eerste deel draait het vooral rond geldzaken.

    Aston Villa kreeg het afgelopen seizoen (2013-14) 88,8 miljoen euro aan tv-rechten. Manchester City kreeg 118 miljoen. [35]

    Brutosalarissen van meer dan één miljoen euro vind je in België alleen bij Anderlecht, Club Brugge, Genk en Standard. [35] Bij Anderlecht bedroeg de kampioenenpremie in 2013 en 2014 130.000 euro per speler. In 2012 was dat nog 100.000. Bij hun laatste Champions League-winst kregen de spelers van Real Madrid 400.000 euro. Naast het vaste loon en de premies zit bij sommige clubs ook een appartement of een auto in het verloningspakket. Dat zijn dingen die apart onderhandeld worden. [38-39] De gemiddelde Vlaming die voltijds werkt heeft een gemiddeld bruto maandloon van 3.129 euro [40]. De jaarinkomsten (jaarloon, premies plus sponsordeals) van enkele voetballers: Messi 41.000.000, Ronaldo 39.500.000, Neymar 29.000.000, Rooney 24.000.000, Ibrahimovic 23.500.000, Hazard 16.800.000; Ribéry 16.500.000 [41-43].

    Voetbalclubs moeten een bepaald percentage (40%) van het brutoloon van een voetballer in een groepsverzekering storten. Dat wordt niet van hun loon afgetrokken, het is iets extra. Op hun 35ste krijgen voetballers dan dat totale bedrag. Daarop moeten ze nog 16,5% belastingen betalen. [44]

    Voetbalmakerlaars moeten in principe een licentie hebben van de UEFA, maar soms wordt dat omzeild (ze noemen zich bv. raadgever, manager, begeleider). Officieel ligt het percentage dat een makelaar mag verdienen op 7% van het transfergeld. En 5 à 10% van het jaarloon van een speler. Maar daar kan van afgweken worden. [46-47]

    Een vroegere clubmanager zei: ‘La réalité surpasse la fiction’. Duchâtelet van Standard zette een netwerk van clubs op: Standard, Carl Zeiss Jena, Charlton, Alcorcon en Ujpest (H) [52] De mecenassen in het voetbal zijn niet altijd echte mecenassen [59].

    Zes op de tien voetballers die in de Engelse Premier League actief waren, zijn binnen de vijf jaar nadat ze gestopt zijn bankroet (onderzoek uit 2013). Gemiddeld verdienen voetballers in de Premier League 34.000 euro per week. Eén op de drie Engelse voetballers scheiden binnen het jaar na hun voetbalpensioen. [65]

    Gary Speed, bondscoach van Wales, hing zich op in zijn garage in 2011. Robert Enke, doelman van Duitsland, wierp zich voor een trein in 2009. Psychische problemen bij voetballers! [70]

    In het tweede deel gaat het over ego’s, machtsmisbruik en lange tenen.

    People management is ook belangrijk geworden voor een trainer. Ik geloof niet zo in teamspirit. Het enige wat een team bindt, zijn resultaten, anders krijg je chaos. [103]

    De Franse profclub Clermont stelde een vrouwelijke coach aan, Corinne Diacre (ex-aanvoerster van de Franse nationale vrouwenploeg) [106].

    In het derde deel gaat het over seks en overspel in de voetbalwereld. Voetballers zijn wandelende testosteronbommen.

    [explicit 17 september 2014]

    25-12-2014 om 00:14 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De Dromenwever (Douwe Draaisma) 2013

    DE DROMENWEVER (Douwe Draaisma) 2013

    [Historische Uitgeverij, Groningen, 2013, 221 blz. = Draaisma 2013]

    Een zeer vlot en in een heerlijke no-nonsensestijl geschreven boekje van Douwe Draaisma, professor psychologie aan de Universiteit van Groningen, waarin op een zeer toegankelijke manier en met veel verwijzingen naar ouder en recenter onderzoek een status quaestionis wordt opgemaakt rond wat wij tegenwoordig over dromen weten, of menen te weten.

    ‘Voor verzamelingen van dromen, zoals die in droomjournaals en dagboeken zijn te vinden, geldt weer het spiegelbeeldige bezwaar. Ditmaal zijn de dromen zelf voorhanden, maar ontbreekt het aan analyse en verband.’ [p. 9]

    ‘Van Eeden zal in dit boek, met Freud, de meest geciteerde auteur zijn.’ [p. 10]

    Het eerste hoofdstuk geeft een globaal overzicht van de geschiedenis van het droomonderzoek. ‘Erotische dromen werden rond 1950 nog drie keer zo vaak door mannen gerapporteerd, ze gingen vier keer zo vaak over gemeenschap en zeven keer zo vaak hadden zij in de droom het initiatief genomen. Inmiddels rapporteren vrouwen even vaak erotische dromen als mannen. Van hun tabellen gaat dezelfde fascinatie uit als van een oude wegenkaart, je vouwt hem open en er verschijnt een wereld die er in die vorm niet meer is en je laat mijmeren over wat er is verdwenen en verschenen.’ [p. 34]

    De volgende hoofdstukken nemen verschillende soorten dromen nader onder de loep. Het gaat dan over vliegen en zweven in dromen, over naaktdromen [‘Het ware trauma dat in iedere naaktdroom weer wordt opgevoerd is de onverschilligheid van de anderen. Je hebt iets intiems van jezelf laten zien, iets opgebiecht, je staat daar in alle kwetsbaarheid en nog steeds word je genegeerd. Als je zelfs naakt niet opgemerkt wordt, wanneer dan wel?’ (p. 58)], over examendromen [zijn blijkbaar verbonden met een waaier aan soms tegenstrijdige gevoelens, zoals angst, opluchting, troost, zelfverwijt en bemoediging (pp. 63/71)], over profetische dromen (waaraan Draaisma niet veel geloof lijkt te hechten), over lucide dromen [motivatie, het intense verlangen lucide te dromen is helaas geen voldoende voorwaarde (p. 105), vooral tegen de ochtend – als we stilaan aan het wakker worden zijn – komen ze voor en het helpt om even op te staan en dan terug te gaan slapen], over kleuren in dromen [‘Zelfs de meest filmische beschrijvingen roepen blijkbaar hooguit een visueel halffabricaat op. Maar niet kunnen zeggen welke kleur je visuele voorstelling van die ballon had betekent niet dat je de hele scène in zwart-wit voor je zag. Het is eerder dat op dit soort innerlijke beelden die tweedeling gewoon niet van toepassing is. Zou dat niet de verklaring kunnen zijn waarom we zoveel moeite hebben met de vraag of we dromen in zwart-wit of kleur?’ (p. 128)], over dromen van blinden (wie vóór zijn vijfde blind is, droomt nooit in beelden) en over nachtmerries.

    ‘In de eerste levensjaren was de oogzenuw essentieel om de hersenen te “stemmen”, een poëtische metafoor waarmee hij bedoelde dat het brein net als een muziekinstrument “gaat staan” naar de wijze waarop het wordt bespeeld.’ [p. 131]

    Naar aanleiding van het schilderij De Nachtmerrie van Henry Fuseli (1781): ‘Het monster was een “incubus”, Latijn voor “op iets liggen”, oorspronkelijk een van de demonen die de slaper komen belagen, later de aanduiding voor de droom zelf – preciezer, een droom waarin je het gevoel krijgt geen adem meer te kunnen halen omdat iets of iemand je verstikt. De incubus was een mannelijke demon en had het op vrouwen voorzien, mannen konden bezocht worden door een “succubus”, een vrouwelijke demon die onder lag.’ [p. 150]

    ‘Bij alle zestigers en zeventiger komt de periode van jeugd en vroege volwassenheid vaker en scherpper terug in de herinnering…’ [p. 171]

    Het laatste hoofdstuk handelt over erotische dromen. Mannen hebben elke nacht in totaal zo’n twee uur lang een gedeeltelijke of volledige erectie: ‘In de eerste hypothese is de erectie het gevolg, in de tweede de oorzaak van de erotische droom. Het is niet nodig te kiezen tussen deze twee hypothesen. Ze zijn beide onwaar.’ [p. 174]

    De woestijnvader Johannes Cassianus lijfde de erotische droom zonder omhaal in bij de nachtmerrie [p. 177].

    ‘De victoriaanse arts William Acton leidde een campagne tegen de gevaren van zelfbevrediging. Hij geloofde dat ieder mens bij de geboorte een eindige voorraad seksuele energie en sperma meekreeg en dat die door zelfbevrediging voortijdig uitgeput kon raken. Natte dromen waren dus even gezondheidsbedreigend als masturbatie. Zijn waarschuwing had een andere achtergrond dan die van Cassianus, maar was wonderlijk eensluidend: “Als een man zichzelf overdag heeft toegestaan te verwijlen bij libidineuze onderwerpen, zal hij merken dat zijn geest ’s nachts vervuld is van wellustige dromen”.’ [pp. 177-178]

    ‘Dat de ochtenderectie niets met een volle blaas heeft te maken werd ook bevestigd: de laatste rem-periode is de langste en dat is ook het tijdstip waarop de blaas het volst is. Het is wel waar dat de ochtenderectie de stevigste is, een verschijnsel waarvoor de meeste talen hun gemeenzame aanduidingen hebben (“Morgenlatte”, “morning wood”).” [p. 180]

    ‘De droom lijkt zo ongeveer de enige plek waar genitale opwinding niet iets met seks heeft te maken.’ [p. 183]

    ‘Werkelijke eenzaamheid met een fantasie is zeldzaam. Nergens is dat zichtbaarder dan op pornosites, waar men weliswaar niet de eigen fantasie kan bekijken, maar wel clips uit de categorie waarin die thuishoort. (…) Exclusiviteit zit er in dat je over specifieke personen fantaseert, dat je in dat geval over – zeg – seks met moeder en dochter fantaseert heb je met meer mensen gemeen dan alleen professor Osler.’ [p. 184]

    ‘Fantasieën over seks gaan zelden over de eigen partner, in het rijk van de verbeelding is overspel de regel, bij mannen voor 98 procent, bij vrouwen 80 procent. Zowel mannen als vrouwen fantaseren ook tijdens de seks, ook dan meestal over seks met andere partners en hebben daarom liever het licht uit.’ [p. 185]

    ‘In 1974 werd voor het eerst gerapporteerd dat veel vrouwen erover fantaseren met geweld genomen te worden. Die uitkomst is vele malen gerepliceerd. De precieze positie in de top-5 van favoriete fantasieën varieert, maar afwezig zijn “rape fantasies” nooit. Even zeker is dat vrouwen die fantasie nooit werkelijk hopen mee te maken. Het genot van gedwongen seks blijft beperkt tot de verbeelding.’ [p. 185]

    ‘Inhoudsanalyses hebben laten zien dat erotische dromen vergeleken met seksfantasieën een gevarieerder repertoire hebben, in allerlei opzichten. De meeste mensen hebben een lievelingsfantasie of een handvol roulerende fantasieën. Die blijven niet hun hele leven hetzelfde, ze wisselen, onder meer door werkelijke erotische ervaringen. Maar vaak is er een tijd lang een vast script, met dezelfde personen en handelingen. Bij erotische dromen is deze repetitie afwezig. De dromer belandt tussen volslagen onverwachte personen, in onvoorspelbare omstandigheden. In erotische dromen kunnen personen verschijnen waarover de dromer nooit zou willen fantaseren.’ [p. 189]

    ‘Met de luciditeit verschenen ook de remmingen en schuldgevoelens die Van Eeden zo beklemmend heeft beschreven. In erotische dromen kun je het beste niet al te helder van geest zijn.’ [p. 193]

    In het slothoofdstukje luidt het: ‘Vliegdromen en examendromen, naaktdromen en lucide dromen, nachtmerries en erotische dromen, ze worden allemaal op dat ene weefgetouw gesponnen, maar over de vraag waarom nu juist die dromen ontstaan en wat die dromen voor de dromer betekenen moet ook na een halve eeuw van onderzoek nog veel in het midden worden gelaten. In het droomonderzoek – en in De dromenwever – zijn veel hypothesen en theorieën te vinden die een verklaring bieden ten koste van een raadsel elders.’ [p. 196]

    In een interview met Mark Schaevers [Humo, nr. 3820, 19 november 2013, p. 137] zegt Draaisma het volgende over de functie van de remslaap: ‘Een aantrekkelijke theorie is dat die activiteit van een deel van ons brein leidt tot toevallige ontladingen in onze visuele hersenen. Je kunt het je voorstellen als een soort flipperkast waarbij hier eens een herinnering wordt aangetikt, daar een fantasie of een voorstelling. Al die prikkels worden vanuit de hersenstam naar het voorbrein gestuurd, en dat doet wat het overdag ook al doet: het probeert uit die chaos een soort verhaal te maken. En dat verhaal noemen wij een droom. (…) Vandaar ook de geheime aantrekkingskracht van de droom: je geest staat als het ware in de vrijloop, en je bent onvermijdelijk nieuwsgierig naar wat er uit je eigen brein tevoorschijn komt als de censuur is uitgeschakeld.’

    [explicit 31 augustus 2014]

    24-12-2014 om 22:33 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Matchfixing (Declan Hill) 2013

    MATCHFIXING Voetbal en de georganiseerde misdaad (Declan Hill) 2013

    [Uitgeverij Carrera, Amsterdam, 2013. Origineel Engels: The fix: soccer and organized game, McClelland & Stewart, s.l., 2013 = Hill 2013]

    ‘Ze hebben geen strikte hiërarchie, noch een duidelijke structuur. Er is geen capo of baas die bevelen uitdeelt aan de rest. Het is gewoon een groepje criminelen dat doet wat het doet: soms spannen ze samen, soms rivaliseren ze met elkaar, maar altijd zijn ze op zoek naar een manier om geld te verdienen door een wedstrijd te arrangeren.’ [13]

    ‘Als niet het hele elftal meedoet, helpt dat in feite de corrupte spelers. Als er zes spelers zijn die de wedstrijd opzettelijk verliezen, maar er zijn er vijf die wanhopig proberen te winnen, dan zijn de toeschouwers minder geneigd te denken dat er sprake is van omkoping, laat staan om uit te dokteren welke spelers de schuldigen zijn.’ [40]

    ‘Bijna iedere gokker kan gokken of een bepaalde club wint of verliest, maar een echt handige omkoper wil zo veel mogelijk geld verdienen. Dat kan door in te zetten op weddenschappen met grotere uitkeringen dan alleen het simpele voorspellen welk elftal wint of verliest. Bijvoorbeeld het voorspellen van het totale aantal doelpunten dat in een wedstrijd gescoord wordt, of wanneer de doelpunten vallen.’ [49-50]

    ‘Ik ontdekte dat als spelers corrupt waren er geen significante toename in het aantal strafschoppen was.’ [58] ‘Corrupte scheidsrechters daarentegen gebruiken wel strafschoppen om de uitslag te beïnvloeden.’ [58] ‘Met andere woorden, eigen doelpunten zijn niet een consistente manier om wedstrijden te arrangeren, zoals het uitdelen van strafschoppen dat wel is voor scheidsrechters.’ [59]

    ‘Onderzoek wijst echter uit dat rode kaarten statistisch gezien geen significant middel zijn dat gebruikt wordt door corrupte spelers of oneerlijke scheidsrechters bij het arrangeren van wedstrijden.’ [59] ‘In wedstrijden die gearrangeerd zijn vallen gemiddeld 20 procent meer doelpunten dan in eerlijke wedstrijden.’ [60] ‘Er is een verschil tussen het moment dat een doelpunt valt tijdens gearrangeerde wedstrijden en tijdens normale wedstrijden. In gearrangeerde wedstrijden loopt het aantal doelpunten op gedurende de eerste tien minuten van een wedstrijd en loopt het af gedurende de laatste tien minuten. (…) In de gearrangeerde wedstrijden was de omkoping lang voor de laatste tien minuten geregeld.’ [61]

    ‘De populairste weddenschap is echter de Aziatische Handicap, wat vergelijkbaar is met de Noord-Amerikaanse puntenverdeling, waarbij de favoriet de wedstrijd moet winnen met een bepaald aantal doelpunten. Dus als ik wed dat een heel sterk team wint van een zwakker team met “twee bal”, dan betekent dit dat het sterke team minstens twee doelpunten meer moet maken dan het andere team: als het sterke team verliest, gelijkspeelt of wint met maar één doelpunt verschil, dan wordt dat gezien als verliezen.’ [77]

    ‘Carmelo Bongiorno, voormalig hoofd van de Italiaanse maffia, is in 1994 veroordeeld in verband met de verdwijning van Stéphane Steinier, een Belgische journalist. Hij en zijn bende ontvoerden Steinier, doodden hem, dompelden zijn lichaam in zoutzuur en ontdeden zich toen van het lichaam door het te begraven onder een van de vele gebouwen die Bongiorno liet bouwen in Wallonië.’ [107] ‘Een Belgische keeper die persoonlijk bevriend was met Pietro Allatta verdween op 23 april 1988. Hij is sindsdien nooit meer gezien en niemand weet zeker wat er is gebeurd.’ [107] ‘… Ye Zheyun, een mysterieuze Chinese zakenman die in het najaar van 2004 in België aankwam. (…) Het België waar Ye Zheyun aankwam had al een kleurrijke geschiedenis als het gaat om het omkopen van wedstrijden en de invloed van de georganiseerde misdaad.’ [107-108] Ye Zheyun en Pietro Allatta werkten samen… [110] Senator Jean-Marie Dedecker… ging onderzoeken, kreeg een aantal waarschuwingen, waardoor hij erg voorzichtig werd. [109]

    ‘Deze bron zei verder, en dat mag gezien worden als een profetische waarschuwing voor de Engelse Premier League en voor alle rijke buitenlandse clubeigenaren met een onbekende achtergrond: ‘Ze [de voetbalclubs] verliezen hun verstand als ze geld ruiken. Als Ye Zheyun slim was geweest, had hij gevraagd of hij 1 miljoen euro mocht investeren. Dan had hij algemeen directeur kunnen worden. Hij had controle kunnen hebben over alle clubs als hij het langzaam had opgebouwd. Dan zou hij alles hebben kunnen doen.’ [110]

    BETFAIR = het Britse internetwedkantoor [111].

    ‘Er zijn in feite twee vragen die een mogelijke omkoper zichzelf moet stellen: heb ik principes en heeft mijn divisie principes?’ [133]

    ‘In zijn autobiografie onthult sir Alex Ferguson, de manager van Manchester United, dat zowel hij als de voorzitter van de club, Martin Edwards, bedreigd werd door een Russisch agent toen Ferguson weigerde om hun sterspits Andrei Kanchelskis te verkopen. Men nam de dreigementen erg serieus en verkocht de speler.’ [138-139]

    ‘De eerste uitdaging is beslissen met wie hij de wedstrijd arrangeert. Er zijn drie mogelijke groepen mensen: de scheidsrechters, de tegenstanders en het bestuur van de tegenstanders.’ [142]

    ‘Zonder vertrouwen kunnen mensen die corrupt willen zijn onmogelijk met elkaar samenwerken. Er wordt dus enorm veel energie gestoken in het instandhouden van dit vertrouwen, zodat toekomstige corrupte deals gesloten kunnen blijven worden.’ [144-145]

    ‘Er is het geval van Marc Piron, de agressieve Belgische politierechercheur die midden in een zaak ervanaf werd gehaald.’ [147]

    Rudnikov, journalist in Kaliningrad: ‘Hij publiceerde een serie artikelen waarin werd beweerd dat een aantal politiemensen en officieren van justitie uit de stad een bordeel runde en grote internationale verschepingen van drugs regelde.’ [148]

    Hoe te werk gaan?

    - Verleiding. Scheidsrechters die zich ‘thuis voelen’ in een bar. [155]

    - Andere omkopers proberen een of andere officiële functie binnen de club te bemachtigen. [155]

    - Bij internationale wedstrijden: spelers en prostituees / toegang tot spelers kopen als makelaar. [155]

    ‘Er zijn twee belangrijke strategieën en vreemd genoeg lijken ze allebei sterk op de twee belangrijkste zakenstrategieën die danseressen in Noord-Amerikaanse stripclubs hanteren.’ [156] Gaan voor het snelle geld en snel direct contact OF een nepinintimiteit creëren. [157]

    Spelers én scheidsrechters worden regelmatig betaald met vrouwen. [166]

    De Europese voetbalbonden, de legale gokbedrijven en de politie zouden het spel moeten beschermen. [189]

    Belangrijke voorwaarde voor goede omkopingszaak: de informatie blijft binnenskamers. [191]

    Aziatische omkopers wedden niet via Betfair, andere Europese gokbedrijven of Europese sportloterijen. Zij wedden op de Aziatische gokmarkt. [192]

    ‘Iedere bookmaker waar ook ter wereld die een grote som geld van een omkoper aanneemt, zal snel in de gaten hebben dat er iets niet klopt. Er zijn zelfs bedrijven die gespecialiseerd zijn in het scannen van de gokmarkt om veranderingen als gevolg van omkoping op te sporen.’ [192]

    Dankzij Internet: ‘Nu kan een omkoper met een simpele muisklik geld inzetten bij meerdere bookmakers overal ter wereld, en als ze met een paar elementaire zaken rekening houden, weet niemand hiervan.’ [193]

    ‘Wat nog belangrijker is, is dat als een omkoper de gokmarkt manipuleert dat echt veel moeilijker is in een kleine competitie, zoals in België’ [193]. Op deze wedstrijden wordt namelijk weinig ingezet = lastig om er veel geld mee te verdienen.

    ‘Ik heb aangetoond dat er bij sommige clubs een cultuur bestaat waarin scheidsrechters vrouwen krijgen aangeboden voor een belangrijke wedstrijd. Er is een heel gemakkelijke, simpele manier om deze cultuur direct te laten ophouden: meer vrouwelijke scheidsrechters.’ [204] ‘Wil je dat de spelers ophouden met het aannemen van steekpenningen? Vertel ze dan over hoe hun status zal veranderen zodra de omkopers de “omkoping afdwingen”: van gewaardeerde vriend naar slaaf.’ [204]

    Het interessantste deel van het boek is natuurlijk deel 3: De wereldbeker.

    Zijdelings eerst even dit citaat: ‘De laatste jaren is het taalgebruik in de sociale wetenschap zo gecompliceerd geworden dat de boeken haast onleesbaar zijn. Dat is niet altijd zo geweest. Mijn overgrootvader doceerde de inmiddels vergeten kunst van de retorica aan de universiteit. Ik heb een aantal van zijn geschriften. Hij probeerde te doceren hoe je complexe ideeën op een gemakkelijke manier kunt overbrengen. De meeste academische geschriften van nu zijn precies het tegenovergestelde. Ze brengen zeer eenvoudige ideeën op de meest complexe manier. In de jaren dertig, toen mijn overgrootvader met pensioen ging, kon een persoon met een laag opleidingsniveau maar een grote honger naar kennis nog steeds bijna elke universitaire publicatie lezen. Zo iemand zou misschien niet ieder detail begrijpen, maar zou in elk geval wel de algemene teneur kunnen vatten. Dat is niet meer zo. Ik daag lezers uit om een artikel uit de sociologie, psychologie of taalkunde te nemen en te proberen zelfs maar de inleiding te begrijpen, terwijl de auteur maar doorgaat over postmodernisme of Foucault of structuralisme’ [p. 210].

    In dit derde deel wordt gesuggereerd dat de finale van het WK 1998 in Frankrijk (Frankrijk-Brazilië) gefixt was (Frankrijk won), net als de wedstrijd Tunesië-Portugal op de Olympische Spelen van 1996 en de wedstrijden Italië-Ghana (2-0), Brazilië-Ghana en Oekraïne-Italië tijdens het WK 2006 in Duitsland. Vooral Ghana, met in de eerste plaats de ex-voetballer en toen (in 2006) hulptrainer Abukari Damba, komt heel slecht uit Hills onderzoek. Hij suggereert ook heel sterk dat de FIFA (geleid door Sepp Blatter) niet echt gemotiveerd is om iets aan die corruptie te doen. En hij eindigt met een bijna sentimentele, maar desondanks toch knap en slim geschreven epiloog, waarin hij betoogt dat (zuiver) voetbal een middel kan zijn om kansarmen in Derde Wereld-landen zoals Ghana aan een beter leven te helpen.

    Er vallen op Hills boek allerlei dingen aan te merken. Hij presenteert hier een heleboel vermoedens, maar het ontbreekt aan keiharde bewijzen. Hij gebruikt iets te vaak formuleringen als ‘voor zover ik kan inschatten is het waar’ [p. 211], ‘ik beweer niet te weten of de wedstrijden ook echt waren gearrangeerd’ [p. 233]. Bovendien maakt zijn tekst helaas op sommige momenten een slechte indruk doordat hij er te veel een thriller van maakt als hij weer eens persoonlijk in contact komt met (gevaarlijke) omkopers. Hij zet zichzelf meer dan goed is voor de objectiviteit van zijn onderzoek in de picture, en bezondigt zich aan pocherig geblaas. Af en toe lijkt het wel of je een filmscenario leest in plaats van een ernstige onderzoeksdocumentaire. En ten derde is er regelmatig sprake van een bijzonder rommelige vertelstructuur, waarbij het van de hak op de tak springen en het goochelen met (vaak wollige) gegevens alleen maar verwarrend werken op de lezer.

    Het neemt niet weg dat Hill ongetwijfeld grotendeels gelijk heeft, wanneer hij op pagina 303 samenvattend besluit: ‘We hebben het [namelijk omkoperij en wedstrijdvervalsing] gezien in Azië. De geloofwaardigheid van complete competities is volledig ingestort door de corruptie. We hebben gezien dat sommige competities in Europa geplaagd worden door stelselmatige corruptie. We hebben gezien dat wedstrijden in Europese toernooien worden omgekocht. We hebben gezien dat omkopers spelers benaderen tijdens de grootste voetbaltoernooien ter wereld’. Hij overdrijft echter een klein beetje: behalve in het geval van die WK-finale in 1998, gaat het nooit over de grote en belangrijke wedstrijden, in de regel zijn het matchen in de marge waarmee gefoefeld wordt. Dat er echter wel degelijk corruptie in het professionele voetbal aanwezig is, staat vast. Men denke slechts aan wat de afgelopen jaren in het nieuws is gekomen (in Italië bijvoorbeeld, en in België de zaak Ye Zheyun). Wat we overigens heel merkwaardig vinden: dat er aan dit boek van Declan Hill zo weinig aandacht is besteed in de media.

    [explicit 17 juli 2014]

    24-12-2014 om 00:00 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De intellectuelen in de Middeleeuwen (Jacques Le Goff) 1989

    DE INTELLECTUELEN IN DE MIDDELEEUWEN (Jacques Le Goff) 1989

    [Wereldbibiotheek – DNB/Uitgeverij Pelckmans, Amsterdam-Kapellen, 1989]

    Een boekje dat oorspronkelijk dateert van 1957 en dat in 1989 in het Nederlands werd vertaald. Grappig is wel dat in de inleiding van de Franse heruitgave van 1984 Le Goff zelf een opsomming geeft van alle dingen die minder goed of gedateerd zijn in zijn tekst, en dat lijstje is nogal lang. Le Goff doet deze ‘openbare biecht’ zonder blikken of blozen, en alleen de allergrootsten kunnen en durven dat natuurlijk. Want De intellectuelen in de Middeleeuwen vormt wel degelijk een interessant overzicht van het intellectuele leven in de twaalfde en dertiende eeuw. De veertiende en vijftiende eeuw (met het opkomende humanisme) worden hier – zoals Le Goff trouwens zelf toegeeft – op een volstrekt onvoldoende wijze behandeld. Hieronder enkele lectuurnotities.

    De befaamde uitspraak van Bernardus van Chartres: ‘Wij zijn dwergen op de schouders van reuzen. Wij zien meer en verder dan zij, niet omdat onze blik scherper is of omdat wij groter zijn, maar omdat hun reusachtige gestalte ons verheft en draagt’. Uit dit beroemde beeld spreekt het besef dat de beschaving vooruitschrijdt. Of anders gezegd: het besef dat geschiedenis hetzelfde is als vooruitgang [p. 44].

    Over de Goliarden (12de eeuw): ‘De vrouw kreeg een plaats binnen de door de goliarden ondersteunde beweging die ruimte eiste voor het lichamelijk genot, ook voor de geestelijken, met inbegrip van de priesters. De intellectueel eiste als humanist het recht op mens te zijn, in alle betekenissen van het woord. Alles wat daaraan afbreuk deed, wees hij af. Om zich volledig te kunnen verwezenlijken had hij een vrouw aan zijn zijde nodig’ [p. 74].

    In zijn boek Sic et non uit 1122 toont Abélard aan dat de kerkvaders het over geen enkele kwestie eens zijn. Waar de één dit zegt, zegt een ander dat… [p. 81].

    Over het humanisme van Chartres: ‘Volgens de intellectuelen van Chartres was de mens het doel en het middelpunt van de schepping. Dat is de betekenis van de beroemde controverse Cur Deus homo uit deze tijd, zoals Père Chenu die op bewonderenswaardige wijze heeft aangetoond. Volgens de traditionele opvatting, die door Gregorius de Grote weer nieuw leven was ingeblazen, was de schepping van de mens een ongeluk. De mens was een ersatz, een noodsprong, bij toeval door God geschapen ter vervanging van de in opstand gekomen en gevallen engelen. Chartres stelde daar, voortbordurend op Anselmus, tegenover dat in het plan van de Schepper altijd al een plaats was ingeruimd voor de mens en dat de wereld ter wille van hem geschapen was. Er bestaat een beroemde tekst van Honorius van Autun waarin hij de opvattingen van Chartres heeft gepopulariseerd’ [p. 90].

    De antithese tussen het beest en de mens was één van de grote metaforen uit de twaalfde eeuw [p. 91].

    Adelard van Bath (12de eeuw) beweerde dat de twaalfde-eeuwse intellectuelen de Antieken en de Arabieren als dekmantel gebruikten om hun eigen nieuwe ideeën gemakkelijker ingang te doen vinden bij mensen die gewend waren steeds maar af te gaan op ‘autoriteiten’. Adelard gaf toe ook zelf die weg bewandeld te hebben [p. 93].

    De Libri Sententiarum van bisschop Petrus Lombardus en de Historia Scholastica van Petrus Comestor (= ‘Boekenverslinder’) behandelden op systematische wijze filosofische waarheden en historische feiten uit de bijbel en werden de basiswerken van het universitaire onderwijs in de dertiende eeuw. Ze dateren zelf van de twaalfde eeuw [p. 101].

    ‘Door de opkomst van de stad werd het karakter van de spiritualiteit in de 13de eeuw steeds meer bepaald door het beroep dat men uitoefende. Dat gold ook voor de intellectuelen. Beroepsethiek werd belangrijk en de biechtboeken werden aangepast aan de activiteiten van de diverse sociale groepen, aan de diverse beroepen: zorgvuldig werden de zonden van de boeren, kooplieden, ambachtslieden, rechters enzovoort ingedeeld en vastgelegd. De zonden van de intellectuelen, van de leden van de universitaire corporatie, kregen extra aandacht…’ [p. 130].

    Dertiende eeuw: verhitte discussies in universitaire kringen rondom de maagdelijkheid van Maria. Duns Scotus verdedigde verbeten de maagdelijkheid van Maria, terwijl Thomas van Aquino er om dogmatische redenen met zijn volle gewicht tegen inging [p. 130].

    ‘Nooit’, schreef Gilbert van Doornik (13de eeuw), ‘zullen wij de waarheid vinden als wij ons tevredenstellen met dat wat al gevonden is… Diegenen die voor ons schreven, zijn niet onze heren, zij dienen ons als gidsen. De waarheid staat open voor allen, wij bezitten haar nog niet volledig’. Wat een intellectueel optimisme spreekt uit deze woorden als we ze vergelijken met het sombere: ‘Alles is gezegd, wij komen te laat’ [p. 139].

    Kardinaal Nicolaas van Cusa (15de eeuw) was de schrijver van de laatste grote middeleeuwse scholastieke Summa [p. 198].

    [explicit 1 juli 1990]

    23-12-2014 om 15:14 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De geschiedenis van mijn kaalheid (Marek van der Jagt) 2000

    DE GESCHIEDENIS VAN MIJN KAALHEID (Marek van der Jagt, alias Arnon Grunberg) 2000

    [Roman. Er werd gebruikgemaakt van de licentie-editie in de reeks Boektoppers 2002, Malmberg, Den Bosch, 2002, 224 blz.]

    Deze debuutroman van de zogenaamd in Wenen wonende Nederlandse auteur Marek van der Jagt werd bekroond met de Anton Wachter Prijs 2000 voor het beste debuut. In werkelijkheid is heel die Marek van der Jagt echter een spookschrijver waarachter de Nederlands-Joodse, in New York woonachtige auteur Arnon Grunberg (°1971) schuilgaat, zoals in de eerste helft van 2002 definitief duidelijk werd naar aanleiding van de publicatie van Van der Jagts derde boek, Gstaad ’95-’98. Omdat Grunberg voor zijn echte debuutroman Blauwe maandagen (1994) reeds de Anton Wachter Prijs had gekregen, was dit alles aanleiding tot een niet onopgemerkt voorbijgaande rel in Letterenland (Grunberg-Van der Jagt kreeg de debuutprijs geen twee maal natuurlijk) en verwierf Arnon Grunberg een flinke dosis gratis aandacht en reclame. Allemaal leuk voor de literatuurgeschiedenissen, maar met literaire kwaliteit hebben zulke zaken uiteraard nul komma niks te maken.

    De geschiedenis van mijn kaalheid vertelt de historie van de jongeman Marek van zijn veertiende tot zijn negentiende jaar (of daaromtrent). Hij is lid van een gegoede, maar bijzonder rare Weense familie (vader, moeder en drie zonen, Marek is de jongste). Papa is iets belangrijks in het verzekeringswezen en slaat regelmatig zijn zonen, naar verluidt om hen voor te bereiden op het pak rammel dat het leven hen zal verkopen, mama werpt zich op als een soort vrouwelijke mecenas voor arme kunstenaars die tegelijk haar minnaars zijn en staat soms tijdens het eten op om over te geven in één van de zilveren schalen op het dressoir, Daniel (de oudste broer) heeft bloedarmoede en valt zo’n twintig keer per jaar flauw, en dan is er ook nog Pavel, de middelste broer.

    Als hij veertien is, gaat Marek op zoek naar de amour fou (al wordt nooit echt duidelijk wat daar nu precies onder verstaan dient te worden). Een tijdje later (hij is dan vijftien) leert hij, samen met zijn broer Pavel, twee Luxemburgse meisjes van zeventien jaar oud kennen en als het uitje eindigt in Pavels slaapkamer, blijkt dat Marek beschikt over de penis van een dwerg. Dat wordt een regelrechte obsessie. Marek begint heel de tijd op zijn hurken te lopen (!) om te voelen hoe het is om een dwerg te zijn, hij heeft een (overigens bijzonder hilarisch) gesprek met zijn leraar Frans en diens vriend, een professor-psycholoog, leert in de bibliotheek de truttige tekenlerares juffrouw Oertel kennen met wie hij een zeer korte relatie heeft, en raadpleegt ten slotte een bekend cosmetisch chirurg, die hem echter niet kan verder helpen.

    Op het einde van de roman gaat alles plotseling nogal snel (in tegenstelling tot daarvoor: toen ging het vaak nogal traag). Marek vergezelt zijn moeder (die last heeft van een tumor) op een korte vakantie in de bergen en daar maakt zij een dodelijke val. Volgens de ik-verteller heeft hij haar echter van de berg geduwd. Van de geheimzinnige tante Mica, die bevriend is met ene Otto en met wie Marek een tijd het bed deelt, krijgt Marek dan homeopathische middelen om zijn penis te vergroten. Het enige effect is echter dat hij al zijn haren verliest. Wij kunnen verder vermoeden dat Otto Mareks echte vader is. Uit het open einde kunnen we afleiden dat Marek zelfmoord gaat plegen door zich ook van een berg te gooien.

    Zoals Ton Brouwers noteert: ‘De plot van deze roman draait rond (Mareks) ontdekking van de geringe omvang van zijn geslachtsdeel, iets waarop hij op vijftienjarige leeftijd door twee Luxemburgse meisjes is geattendeerd. Het wordt een obsessie voor hem, die uiteindelijk tot zijn kaalheid zal leiden’. Dat is het concrete thema, en het abstracte thema: ‘Volledig in de traditie van Grunberg gaat deze geschiedenis over het onvermogen en de nietigheid van de mens’ [Brouwers 2002: 9/10]. Inderdaad merkte diezelfde Brouwers op bladzijde 3 in verband met het oeuvre van Grunberg reeds op: ‘In zijn romans, toneelstukken en beschouwingen geeft Arnon Grunberg op een rustige, ongekunstelde en humoristische wijze uitdrukking aan de absurditeit van het bestaan. Zijn boeken gaan over de willekeur en de onafwendbare vergeefsheid van het menselijk streven. Wat hem fascineert in mensen is hun groteske nietigheid’. Meer concreet gaat het in de boeken van Grunberg steeds om de ‘tragikomische levensverhalen van jonge mannen die zich door hun liefdesleven heen worstelen’ (aldus de uitleiding in onze licentie-editie, p. 218). Brouwers signaleert ook dat Grunberg het onbetrouwbare en dubbelzinnige karakter van identiteit en waarneming ter discussie stelt [p. 4] en hij wijst verder op het motief van de dreigende zelfmoord, die alleen gepareerd kan worden via het gebruik van humor [p. 5]: ‘De enige manier om deze ontnuchterende kijk op mens en wereld te relativeren biedt de humor, die bij Grunberg zelden langer dan een bladzijde op zich laat wachten. Het besef van uitzichtloosheid en de relativering ervan grijpen voortdurend, vaak bijna onzichtbaar, in elkaar. Hij bereikt dit effect door technieken toe te passen als contrast, ironie, herhaling, overdrijving en vooral understatement’.

    Een aantal critici bewonderen Grunberg vooral omwille van zijn ‘soepele stijl en zijn fijnzinnige verweving van ernst en humor’ [Brouwers 2002: 6]. Dat laatste zit in elk geval ook duidelijk in De geschiedenis van mijn kaalheid en is een thema dat we kennen van elders, onder meer van bij Louis Paul Boon en van bij Gerard Reve: het is allemaal ellende en kommer en kwel, en als je niet beter wist, zou je erom moeten huilen, maar ondanks alles moet je er ook om lachen en zo kan je die ellende nog enigszins aan. Er zitten inderdaad een aantal grappige passages in deze roman. We denken dan onder meer aan het hierboven reeds gesignaleerde gesprek tussen Marek, zijn leraar Frans en die professor, of aan zijn miezerige avontuurtje met juffrouw Oertel, met wie hij een soort van seks heeft terwijl haar moeder beneden aan het koken is: ‘Met de blik van een deskundige verpleegster bekeek Bine Oertel mijn buik en mijn borst. Daarop pakte ze een van mijn tepels tussen duim en wijsvinger en begon die tepel heen en weer te wrijven alsof het een teentje knoflook was dat moest worden fijngestampt. Mijn fantasie zat de realiteit weer in de weg, want ik zag de oude mevrouw Oertel de trap opkomen met een pollepel in haar ene en een grote kookpot in haar andere hand’ [p. 149]. Passages als deze herinneren overigens zeer sterk aan de al even miezerige bezoekjes aan prostituees die de ik-verteller in het tweede deel van Blauwe maandagen aflegt.

    Met die ‘soepele stijl’ hebben wij het nochtans veel moeilijker. Grunberg/Van der Jagt weet af en toe leuke zinnen uit zijn pen te schudden, toegegeven. Enkele voorbeeldjes. ‘Schaamte was de kurk waarop mijn lichaam dreef’ [p. 25, al vraagt men zich af: is het niet de kurk zelf die blijft drijven en hoe kan dan iets anders op die kurk blijven drijven?], ‘als ieder mens een boek was, dan was papa een gebruiksaanwijzing van minstens zeven delen’ [p. 32], ‘de nachtmerrie van Oostenrijk kwam uit Braunau am Inn, de nachtmerries van mijn vader kwamen uit de buik van mijn moeder, en mijn nachtmerrie kwam uit Luxemburg-Stad’ [p. 54], ‘wie alleen maar wil schitteren, bestaat niet als de ander niet kijkt’ [p. 79], ‘als leven een baan is, wilde ik ontslag nemen. Maar ik kon het kantoor niet vinden dat over ontslagaanvragen ging’ [p. 107]. De mooiste is die van pagina 79. Maar voor het overige zijn wij het klinkend eens met de kanttekeningen van sommige andere critici die door Brouwers samengevat worden als volgt: ‘Toch zijn er ook critici die kanttekeningen plaatsen bij zijn romans, omdat deze onevenwichtig van opbouw zouden zijn, overbodige of saaie scènes zouden bevatten, of omdat Grunberg zijn emotionele afstandelijkheid te ver zou doorvoeren’ [p. 6].

    Volledig akkoord dus. Structuur is duidelijk niet Grunbergs sterkste kant (hij lult maar raak) en onder meer ten gevolge van die (soms wel grappige) humor raak je als lezer nauwelijks betrokken bij wat er gaande is en bij heel wat passages zaten wij onszelf af te vragen: wààr heeft die man het in godsnaam over? Het enthousiasme van sommigen over Grunberg in het algemeen en over deze roman in het bijzonder kunnen wij dus hoegenaamd niet delen. Vooral in Nederland lijkt Grunberg ons door een aantal personen ten zeerste over het paard getild te worden. En dat het bij Grunberg altijd om hetzelfde verhaaltje draait (wij lazen ook reeds Blauwe maandagen en Monogaam van hem): de Joodse schemiel die met zichzelf kan lachen (à la Woody Allen), is ook niet echt een reden om van ons Grunberg-fans te maken, net zo min als het trucje om aandacht te zoeken via het aannemen van een andere identiteit.

    Geraadpleegde lectuur

    - Ton Brouwers, “Arnon Grunberg”, in: Kritisch Literatuur Lexicon, februari 2002, pp. 1-12.

    Quotering: **½ [explicit 9 juli 2003]

    22-12-2014 om 20:08 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Iedereen beroemd! (Dominique Deruddere) (B-NL-F, 2000)

    IEDEREEN BEROEMD! (Dominique Deruddere) (België-Nederland-Frankrijk, 2000)

    (97’)

    Jean Vereecken (Josse De Pauw) is een fabrieksarbeider die met zijn zeventienjarige, dikke dochter Marva (Eva Van der Gucht), die zo vals zingt als een kat behalve als ze poppenkast speelt voor kleuters, allerhande talentenjachten afdweilt, want zijn dochter moet en zal een ster worden (wat door Marva ervaren wordt als een bijzonder onaangename druk). Zonder succes uiteraard want die Marva heeft zoveel talent als een opgezette pinguïn. Jean is nochtans van plan zélf een cd uit te geven (hij componeert – al neuriënd op cassettes – ook zelf liedjes), maar als zijn fabriek failliet gaat, is ook die hoop om zeep. Dan heeft hij echter op een keer autopech en hij wordt toevallig voortgeholpen door het succesvolle zangeresje Debbie (de Nederlandse Thekla Reuten). Jean krijgt het dwaze idee om die Debbie te kidnappen en zijn sullige maat Willie (Werner De Smedt) moet hem daarbij helpen (diens studerende, bazige vriendin zit toch drie weken in Madrid met haar minnaar, zogenaamd voor een colloquium).

    Jean neemt contact op met de manager van Debbie, ene Michael (Viktor Löw). Hij vraagt geen losgeld maar in plaats daarvan moet Michael ervoor zorgen dat één van Jeans nummertjes van een arrangement en tekst voorzien wordt en dat Marva een kans krijgt in de showwereld. Zo gebeurt, en nadat Marva een keer met Michael naar bed is moeten gaan, zal zij mogen optreden in Het Liedjesorgel (Derudderes versie van Tien om te zien & Co). Ondertussen is Michael echter achter de ware identiteit van Jean gekomen en ook achter de verblijfplaats van de gekidnapte Debbie. Hij informeert de commerciële TV en organiseert het zo dat op het moment dat Marva gaat optreden, de arrestatie van Jean (Debbie is ondertussen op Willie verliefd geworden en die twee zijn gevlucht, naar Australië blijkt later) live op TV wordt uitgezonden. De climax van het verhaal wordt dan gevormd door een (eveneens live in splitscreen uitgezonden) gesprek tussen vader en dochter, waarbij tussen die twee alles weer goed komt. Jean heeft overigens geëist dat Marva eerst moet zingen, alvorens hij zich wil overgeven, en zo gebeurt. En wonder boven wonder: Marva kan nu plots prachtig zingen en wordt een nieuwe ster. Daarna geeft Jean zich over, maar heel de zaak wordt in de doofpot gestopt, en iedereen is beroemd, ook Willie en Debbie die in Australië door de TV worden geïnterviewd, welke beelden de wereld rondgaan. En nu is het Marva zelf met haar hitje Lucky Manuelo die op talentenjachten geïmiteerd wordt.

    Deze film van Deruddere werd in 2001 genomineerd voor de Oscar voor de Beste Buitenlandse Film van 2000, maar kreeg de Oscar niet. Zeer terecht, zijn wij onmiddellijk geneigd te zeggen want het is gewoon al totaal (maar dan ook totaal) onbegrijpelijk dat dit gewrocht ooit geselecteerd werd voor de nominaties. Ten eerste is er het onnozele, compleet ongeloofwaardige scenario, schijnbaar geschreven door een middelmatig-intelligente vijftienjarige, maar in werkelijkheid door Deruddere zelf. Wie haalt het nu in godsnaam in zijn hoofd om iemand te kidnappen, nadat die persoon eerst je gezicht heeft kunnen zien? Dat kan toch nooit goed aflopen! Hoe moeten wij geloven dat die Marva eerst totaal van elk talent gespeend is en dan plots na een ontroerend-bedoeld gesprekje met haar vader de pannen van het dak zingt? Omdat op het einde die druk van haar afgevallen is, en omdat ze plots wél in zichzelf gelooft? Maar dat maakt van een valszingende kat toch nog geen succeszangeres die iedereen tranen in de ogen bezorgt? En dan dat eenzame zangeresje dat dan maar holderdebolder verliefd wordt op één van haar ontvoerders. En dan die moeder die maar onkundig blijft van het feit dat de fabriek failliet is gegaan. Het gegeven dat dat zangeresje Debbie als hobby automechanica blijkt te hebben, is in het kader van dit alles nog een te verwaarlozen detail.

    En waar wil Deruddere met deze film nu naartoe? Een satire brengen op het actuele fenomeen dat elke jan-met-de-pet bekend wil worden, dat niemand meer gelukkig kan zijn met de gewone dingen des levens, dat heel die showbizwereld volsteekt met valse glitter en schone schijn en dat TV-journalisten op kijkcijfers geilende hoeren zijn? Indien ja, dan zou hij natuurlijk een meer dan behartenswaardig punt hebben. Maar néé: op het einde komt immers alles goed, die onnozele, van alle talent gespeende Marva wórdt een ster en heel die kidnappingszaak wórdt van tafel geveegd. Wat zegt Deruddere hier dus? Doe maar onnozel, doe maar mee aan talentenjachten zelfs al ben je lelijk en heb je geen talent, ga maar naar bed met managers, doe maar beroep op illegale praktijken om je doel te bereiken, want zie maar, uiteindelijk wordt dat inderdaad beloond en bereik je het doel: beroemd worden.

    Freddy Sartor merkte het ook op in Film & Televisie [nr. 501, april 2000, p. 20): ‘Deze gevatte satirische toon wordt echter herhaaldelijk gefnuikt door het respect van Deruddere voor de wereld van de soundmixers. Hij kijkt er hoegenaamd niet meewarig op neer, maar veeleer geamuseerd, met een tikkeltje bewondering zelfs voor de lef en de huisvlijt van deze dames en heren’. Goed gezien, maar toch krijgt Iedereen beroemd! van deze Freddy een waterige, bijzonder welwillende recensie cadeau, wat al een stuk begrijpelijker wordt wanneer we op de Gewikt-pagina in Film & Televisie 502 [mei 2000, p. 25] zien dat hoofdredacteur Ronnie Pede (als enige!) deze film drie sterren (= zeer goed!) meegeeft. Sartor zelf geeft overigens maar twee sterretjes (= goed), net als zes van zijn collega’s, terwijl drie andere recensenten slechts één sterretje (= gewoon) geven, en Patrick Duynslaegher zelfs twéé nullen (= barslecht). Dat is toch een bijzonder lage score voor een film die een Oscarnominatie in de wacht gesleept heeft, en als Sartor in diezelfde Film & Televisie 502 [p. 44] schrijft: ‘Op een enkele onvermijdelijke uitzondering na (PD in Knack) kreeg Derudderes Iedereen beroemd! de wind van achter in de nationale filmpers’, dan is dit op zijn minst lichtelijk overdreven.

    Dat zinnetje is trouwens onderdeel van een inleiding op een interview met Thekla Reuten (die Debbie speelt), waarover alweer opvallend positief wordt gedaan (‘de nieuwe ster aan de Nederlandse filmhemel’), terwijl het hier in feite toch om weinig meer gaat dan een middelmatig getalenteerd starletje met een leuk snoetje. De enige die overigens een aanvaardbaar acteerniveau haalt in deze prent is Josse De Pauw, en ook hij doet niet veel meer dan voor de zoveelste keer hetzelfde rolletje van getormenteerde, goedzakkige snul opvoeren (op precies dezelfde wijze als in Hombres complicados het geval was). Die Eva Van der Gucht is misschien geknipt voor déze rol (ze moet alleen zichzelf spelen), maar veel gaan we van haar niet meer horen, let maar op, en het zal toch niet dankzij de wazig acterende Werner De Smedt of de hyperkinetische Viktor Löw zijn dat deze film onvergetelijk wordt? Ons viel trouwens op dat heel veel bijrollen (vooral die TV-journalisten en bijvoorbeeld ook die TV-presentatrice) stuk voor stuk ongelooflijk artificieel overkwamen in hun rol van artificiële TV-kwibussen.

    Duynslaegher overdrijft natuurlijk weer met zijn twee nullen, maar dat (in eigen land) de overgrote meerderheid van de recensenten deze film slechts één of twee sterren geeft, is toch een teken aan de wand? Van een film die een half jaar later genomineerd wordt voor een Oscar, mag je toch veel meer verwachten, of zijn wij nu mal? En trouwens: zet deze Iedereen beroemd! eens naast de ook genomineerde Amores perros: dan stijgt het schaamrood toch naar je kaken daar in Hollywood! Kortom, hoe Ronnie Pede zijn maatje Deruddere ook in bescherming mag nemen, wij vinden Iedereen beroemd! in tegenstelling tot de hoofdactrice een bijzonder mager gevalletje en die nominatie een regelrechte schande.

    Quotering: **½ (10 april 2001 – video) (21 december 2014 – VTM)

    21-12-2014 om 23:16 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Cobra Verde (Werner Herzog) (West-Duitsland, 1987)

    COBRA VERDE (Werner Herzog) (West-Duitsland, 1987)

    (108’)

    Tsja, dit kan je echt wel zonder veel problemen een mislukte film noemen, deze onder een luizig scenario en onhandige montage gebukt gaande aanklacht van Herzog tegen de slavernij. De hoofdrol is weggelegd voor Klaus Kinski (die vier jaar later, in 1991, zou overlijden). Hij speelt deze keer een Braziliaanse bandiet, met de bijnaam Cobra Verde. De eerste twintig minuten lijken wel gemonteerd door een kleuter en zijn dan ook nauwelijks of niet te volgen. Op een bepaald moment komt Cobra Verde als opzichter terecht bij een onsympathieke eigenaar van suikerrietplantages (we zitten overigens in de negentiende eeuw), maar als hij diens drie dochters heeft zwanger gemaakt, stuurt men hem naar West-Afrika om slaven op te halen, wel wetende dat de plaatselijke negerkoning waanzinnig is en dat Cobra waarschijnlijk zal vermoord worden. Deze laatste neemt echter zijn intrek in een oud Braziliaans fort nabij het strand en slaagt erin de slavenhandel weer op gang te krijgen.

    Vervolgens valt hij om onduidelijke redenen in ongenade maar dan komt de (ook al waanzinnige) broer van de koning in opstand en wordt Cobra gered. Nadat hij met een leger amazones (merkwaardige beelden: een heel strand gevuld met honderden topless negerinnen) de oude koning heeft verslagen, wordt hij zelfs viceroy. Even later worden we nog getrakteerd op een totaal niet-functioneel koortje van halfnaakte, wulps in de lens blikkende tienernegermeisjes, waarna Cobra alweer om onduidelijke redenen in ongenade valt, maar dan blijkt de slavenhandel afgeschaft te zijn en in Brazilië heeft men hem al die tijd bedrogen (geen geld op zijn bankrekening gestort). Cobra probeert tevergeefs een grote sloep in zee te trekken, terwijl een afschuwelijk door polio verminkte neger staat toe te kijken. Een tekst op het scherm zegt: ‘The slaves will sell their masters and grow wings’, en tijdens de eindgeneriek komt dat frivole koortje blote negerinnetjes nog een extra nummertje brengen.

    Het slaat eerlijk gezegd allemaal als een tang op een varken zodat het lijkt alsof de regisseur van deze film één of meerdere vijzen los had staan toen hij deze beelden inblikte (er komen overigens ettelijke waanzinnige personen in de film voor: in het begin een gebochelde knaap die een café runt, die negerkoning, de broer van de koning en Kinski loopt zelf ook rond alsof hij ze niet alle vijf meer op een rij heeft). Met deze Cobra Verde liggen de betovering en de poëzie van Aguirre in elk geval vér achter ons.

    Quotering: ** (16 augustus 2008) (dvd – bib Brecht)

    14-12-2014 om 17:44 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Frits & Franky (Marc Punt) (B, 2013)

    FRITS & FRANKY (Marc Punt) (België, 2013)

    (92’)

    De sequel van Frits & Freddy, even gematigd-amusant als zijn voorganger en met dezelfde zwakke punten. Het scenario (net als de vorige keer van Marc Punt die ditmaal ook regisseerde) is opnieuw bijzonder magertjes. Van Freddy is geen spoor meer (behalve heel even een foto aan de muur): Frits (Peter Van Den Begin) woont nu ergens in de Lommelse Sahara samen met zijn neef Franky (Sven De Ridder), de zoon van tante Jos (Reinhilde Decleir), die zelf ook in de buurt woont. Op een dag rijdt een Hollands gangstermeisje met een gestolen auto (en een tas vol gestolen geld in de koffer) pardoes in het meertje waar Frits en Franky zitten te vissen. Zij brengen het gangstermeisje weg en maken zich meester van de tas om er een tijdlang de bloemetjes mee buiten te zetten. Het geld wordt overigens hoofdzakelijk besteed aan het regelmatig laten overkomen van een (Hollandse) callgirl, Jolien (een zoetsappige Eva Laurenssen die we een paar maal in lingerie kunnen bewonderen), waarop Franky al gauw verliefd wordt. Daar komt natuurlijk uiteindelijk niets van in huis, al blijft onze Jolien begripvol en vriendelijk tot het einde, en ondertussen komen de Hollandse gangsters én de politie af en toe onrust veroorzaken. Ten slotte gaat tante Jos (tante Jos!) met het overgebleven geld lopen en formuleert Frits wat de moraal van het verhaal moet voorstellen: dat geld wel degelijk gelukkig maakt, omdat ‘ge dan aan iedereen uw bloot gat kunt laten zien’ en foert kunt zeggen tegen de wereld.

    Veel soeps is die plot dus inderdaad niet (halverwege maken F & F ook nog een kort reisje naar Griekenland, maar dat is helemaal knudde en lijkt verdacht veel op een snoepreisje voor de filmcrew) en tot onbedwingbare lachbuien geeft deze komedie geen aanleiding, doch net als met Frits & Freddy het geval was hangt er constant een koddig sfeertje over de film. Dat is onder meer te danken aan de geslaagde komische wisselwerking tussen Van Den Begin en De Ridder, aan de sappige Antwerpse dialogen en aan het uitspelen van de tegenstellingen tussen Hollanders en Belgen. Alle beperkingen in acht genomen, dus toch nog goed voor anderhalf uur complexloos entertainment.

    Quotering: *** (29 november 2014) (opgenomen van VTM)

    14-12-2014 om 17:23 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Het Verlangen (Hugo Claus) 1978

    HET VERLANGEN (Hugo Claus) 1978

    [Roman, De Bezige Bij, Amsterdam, 1978. Er werd gebruik gemaakt van de licentie-editie in de reeks Grote Lijsters, Wolters-Noordhoff/Wolters Plantyn, Groningen-Deurne, 2001, 175 blz.]

    Ik schrijf niet in de eerste plaats voor 17-jarigen.

    [Claus in een interview met Humo, 1978]

    Het Verlangen is een merkwaardige roman van onze Vlaamse kandidaat-Nobelprijswinnaar Hugo Claus. Om goed te weten waarover wij het hebben, volgt hieronder eerst een samenvatting van de inhoud.

    Jaak en Michel zijn twee stamgasten van het Gentse volkscafé De Eenhoorn, waar het voornaamste tijdverdrijf bestaat uit kaartspelen-voor-geld. Jaak is een goedige reus van 110 kilo die getrouwd is met Dina en een mentaal niet helemaal correct functionerende dochter heeft, Didi. Michel is een joodse halfbloed die nog bij zijn moeder en zijn stiefvader woont. Omdat Michel in De Eenhoorn ruzie krijgt (in verband met Rikkebot, een oude stamgast en een notoir gokker die een tijd daarvoor overleden is), vat hij het idee op om voor twaalf dagen naar het Amerikaanse gokparadijs Las Vegas te trekken. Om één of andere reden wil hij Jaak meenemen. Deze laatste verklaart zich onmiddellijk akkoord.

    De twee vliegen eerst naar Londen, waar Michel naar een pornofilm gaat kijken, terwijl Jaak ergens op hem staat te wachten. Dan arriveren ze in Los Angeles waar ze een tijdje in een hotel verblijven. Zij brengen enkele toeristische bezoekjes aan de stad, gaan kijken naar een film die Desire (Het Verlangen) heet en komen in contact met een groepje Hell’s Angels. Jaak papt een beetje aan met één onder hen, een zestigjarige vrouw die Rachel heet. Daarna bezoeken zij een stripteasebar. Regelmatig gaan de gesprekken tussen Jaak en Michel over Markske, ook een bezoeker van De Eenhoorn en een ex-wielrenner die een beetje kinderlijk is. Een bus brengt Michel en Jaak van L.A. naar Las Vegas. Op de bus zit een negerin (Laurie) die met alle geweld met Michel wil vrijen, maar Michel gaat niet op haar herhaalde uitnodigingen in. In Las Vegas besteden de twee Vlamingen hun tijd aan gokken (meestal met verlies) en het bezoeken van seksbars. Daartussenin voert Michel regelmatig (in zijn verbeelding) gesprekken met de overleden Rikkebot. Zij maken ook kennis met broeder Amos, die in een casino werkt maar tevens lid is van The Founders, een religieuze gemeenschap. Jaak en Michel bezoeken (op initiatief van Jaak) één van hun kerkdiensten, waar ook de oude rocker Jerry Lee Lewis aanwezig is die er zijn zonden (vooral onkuisheid) komt opbiechten. Daarna schrijft Jaak een brief aan Dina en Didi over het Verlangen. Het komt erop neer dat hij van zijn vrouw en dochter houdt.

    Ondertussen verneemt Dina, die in het thuisland een avondje uit is met enkele mannen van De Eenhoorn, waarom het met Didi mis is gegaan. De verrader die haar dit geheim meedeelt, is Gerard de Fluit.

    Michel speelt nog een laatste keer in het casino (met Amos als dealer) en verliest een grote som geld. Dina telefoneert naar Jaak met de mededeling dat het Markske is die Didi geruïneerd heeft. Michel vertelt vervolgens het hele verhaal: toen Didi 17-18 was, waren zij en Markske een koppel, maar Markske maakte het uit, omdat Rikkebot (die geld nodig had) hem tegen betaling koppelde aan Salomé (een homo). Jaak is erg ontsteld en zegt dat hij nooit meer naar De Eenhoorn zal gaan.

    De volgende dag slaat Jaak een jonge homo, die hem heel de tijd aanstaart (en hem aan Markske doet denken), dood door hem met zijn hoofd tegen een speelautomaat te meppen. Dankzij Amos kunnen zij met een vliegtuigje uit Las Vegas wegraken, naar Los Angeles. Aldaar brengt Jaak een bezoekje aan Rachel, die een prostituee blijkt te zijn. Jaak heeft gemeenschap met haar.

    Terug in België bezoekt Michel De Eenhoorn en hij vertelt zonder veel enthousiasme over Amerika. Jaak is met Dina in Limburg gaan wonen, in de buurt van het instituut waar Didi verzorgd wordt. Jaak heeft zich in De Eenhoorn niet meer laten zien.

    De eerste reactie na lezing van deze roman is: wat is me dit hier allemaal? Veel is onduidelijk, een heleboel dingen blijven vaag en onverklaard, men heeft heel sterk de indruk 175 bladzijden lang aan het lijntje te zijn gehouden met de weinig boeiende, niet van erotiek en vulgariteiten gespeende avonturen van twee Gentse onnozelaars in Amerika. Men vraagt zich af: wat was er nu precies aan de hand met die Didi, wie was die Rikkebot nu eigenlijk, wat gingen die Jaak en Michel in Amerika uiteindelijk doen? Kortom: de lectuur laat een bijzonder onbevredigde indruk na.

    Wel merkt men dat Claus als auteur beschikt over heel wat métier, vakmanschap. Dat blijkt bijvoorbeeld reeds uit het vertelperspectief dat voortdurend harmonisch verschuift: van een terugblikkende ik-verteller (één van de stamgasten van De Eenhoorn die vertelt tegen een als Meneer aangesproken onbekende) naar een personale hij-verteller waarbij nu eens het standpunt van Jaak, dan weer dat van Michel wordt weergegeven. Dat blijkt ook uit de door Claus gehanteerde taal, een soort gekuist Vlaams vol dialectische wendingen dat enerzijds vlot en verstaanbaar genoeg overkomt en anderzijds een speciaal, nooit irritant of onhandig overkomend cachet geeft aan de stijl. Soms neigt de stijl echter wel wat te veel naar het poëtische met als gevolg: wazigheid. Met de woorden van Jacq Firmin Vogelaar (recensie in De Groene Amsterdammer): ‘Het geschrevene is zelf brooddronken, niet in staat zaken anders te onderscheiden dan met plompverloren aanduidingen, schreeuwerig als uithangborden’. En naar de precieze functie van dat verschuivend vertelperspectief heeft men ook het raden. Wie is die vertellende ik trouwens, en wie is die als Meneer aangesproken onbekende?

    De lezer heeft het onbehaaglijke gevoel dat Claus’ beheersing van de kneepjes van het schrijversvak moet verhullen dat hij als auteur in feite weinig te vertellen heeft. Met andere woorden: het is allemaal knap en vlot geschreven, maar gaat het ook ergens over? Wat is de abstracte thematiek die achter de Amerika-reis van Jaak en Michel schuilgaat? Op de achterflap staat te lezen: ‘Meegesleept door de sluwe Michel wordt de reis voor Jaak een onderdompeling in de hel’. Hoezo, vraagt men zich (alweer) af. En waarom een onderdompeling in de hel? Omdat Jaak een moord pleegt? Omdat hij de waarheid omtrent Didi verneemt?

    De lezer heeft kortom het onbehaaglijke gevoel dat hij Claus’ roman niet begrijpt. Jacq Firmin Vogelaar heeft er in elk geval naar zijn eigen zeggen ook weinig van gesnapt: ‘Maar de veelzeggende suggesties zeggen in feite niets meer dan dat ze iets suggereren. (…) Het spel speelt zich af tussen excentrieke bewoners van een kermis waarvan Claus het arrangement in handen heeft genomen. Hij doet dat onmiskenbaar met veel flair, handig, aansprekend soms met zijn taal die een soort extrakt van het Vlaams is, maar de loosheid van zijn bedoening blijkt uit het effektbejag, uitsluitend effektbejag zou ik willen zeggen, en overdrijving, en dan niet de overdrijving bedoeld om iets dat anders niet zichbaar is en onschuldig lijkt zichtbaar te maken, maar overdrijving om indruk te maken’. Ook Murk Salverda (recensie in Het Parool) slaat als een blinde naar het ei, getuige het volgende, als een tang op een varken slaande zinnetje: ‘Zoals vaker bij Claus heeft het verlangen een onbestemd en onpolitiek karakter; veel meer dan de vormeloze wens om ergens anders of iemand anders te zijn, is het niet’. Tsja.

    Dat Het Verlangen een goede pers kreeg, zoals beweerd wordt op de website van de Grote Lijsters, wordt door de twee zonet geciteerde recensies (die overigens en nota bene integraal op diezelfde website zijn terug te vinden) al meteen gelogenstraft. Dan staat wat Remi van de Moortel in zijn recensie in Boekengids schreef, een stuk dichter bij de waarheid: ‘De oordelen en beoordelingen lopen andermaal nogal uiteen. De enen spreken van een meesterwerk en anderen menen dat ook deze roman minderwaardig is’. Bijzonder negatief is ook de recensie die Marcel Janssens schreef voor Dietsche Warande & Belfort. Deze erudiete Leuvense professor (die zelf in één alinea formuleringen als plebejische transgressie, maniëristische acteerkunst en pernicieuzer durft gebruiken) geeft toe weinig of niets van Het Verlangen begrepen te hebben, maar hij signaleert wel het volgende: ‘Inmiddels heb je ook al gezien dat Jaak een paar keer Jakob genoemd wordt (…) en je knippert even met de ogen als je zekere Amos in Las Vegas ontmoet. Is die vent nu een predikant, dealer in een speelhol, circusartiest, sheriff, of… bijbels profeet, zoals zekere naamgenoot van hem? Maar verder denk je niet, want zó bijbelvast ben je nu ook weer niet. Komt nu Claus zelf toch niet in een interview uitleggen dat zijn roman niets anders is dan een illustratie van het verhaal van Jakob in de bijbel, en dat uitgerekend Rikkebot (ogenschijnlijk zo’n leuke Vlaamse naam…) de bijbelse naam is voor de heilige put die nooit gevuld kan worden! Hoe kun je no zó dom zijn om daar niet aan te denken, aan dat verhaal van Jakob en Rikkebot in de heilige schrift dat toch ieder weldenkend christen zó moet kunnen opzeggen?! Eerlijk gezegd, dat had ik zelf niet kunnen bedenken. De bijbel zal dan wel de sleutel bieden om aan dat Verlangen van Jaak en Michel een naam te geven. Nu is het wachten op een schriftgeleerde die ons de gewichtige truukjes uit de doeken doet waar de roman Het Verlangen mee vastzit – allicht als een tang op een varken – op het gewijde verhaal van de bijbelse Jakob’.

    En nu wordt het interessant, dames en heren, want wat wil het toeval? Dat ik dat bewuste interview (uit een Humo van 1978) bewaard heb, en daaruit citeer ik hier het volgende stukje dialoog…

    HUMO: Je bent het niet eens met Willem Frederik Hermans, dat elk element in een roman een strikte funktie heeft.

    CLAUS: Dat is toch pure onzin. Ook bij Dostojevski en Cowper Powys en Faulkner en de andere grote romanciers vind je hele rare uitwassen die op het eerste gezicht niets tot het verhaal bijbrengen, maar die precies de levendigheid en de grilligheid van de materie illustreren. Een roman is, hoe gekunsteld ook, een afspiegeling van het leven en je kan er dus alle kanten mee uit.

    HUMO: Maar streef je er dan niet naar om je verhaal op een tweede symbolisch niveau te laten kloppen?

    CLAUS: Toch wel, maar tot mijn bevreemding en spijt heb ik ontdekt dat de recensenten en jij toch ook dat symbolische niet hebben doorgrond, terwijl het toch evident in mijn boek aanwezig is. Ik dacht het eerst nog op de achterflap te zetten, maar ik vond dat overbodig omdat het zo overduidelijk was, mijn roman is namelijk de illustratie van het verhaal van Jakob in de bijbel… Als ik het boek even in handen mag nemen, (ironisch) deze reliek, (bladerend) kijk, hier staat de sleutel voor het verhaal. Rachel, die in de bijbel toch de vrouw van Jakob is, vraagt Jaak hoe hij heet. En dan staat er letterlijk: Jakob, zegt Jakob. Duidelijker kan het toch niet? De ganse reis is niets anders dan de stappen van Jakob in de woestijn en waarom zou er anders met nadruk in verschillende passages van het boek sprake zijn van engelen? In de bijbel heet het dat ze bij die steen kwamen en er olie over goten om hem te zegenen, in mijn boek staat dat Jakob olie neemt en die uitgiet over de arduinen rand van de vloersteen. In de bijbel is er sprake van een heilige put die nooit gevuld kan worden, Rikkebot, en precies zo noem ik mijn hoofdpersonage. Als je dan vraagt waarom ik mijn verhaal niet oplaad met een symbolische betekenis, tja, dan sta ik versteld. Mijn boek is gefundenes Fressen voor de heren die zich graag vermeien in symbolische beschouwingen over een literair werk. Ik begrijp dan ook niet dat geen enkele van de Nederlandse recensenten die toch met de bijbel zijn opgevoed, daarvoor oog heeft gehad. Ze hoefden niet eens beslagen bijbelkenners te wezen, want het verhaal van Jakob is toch het fundamenteelste van de hele bijbel, daar Jakob later Isräel wordt.

    Einde citaat en zoals Marcel Janssens in zijn recensie schrijft: ‘Voilà, daar kan de lezer een puntje aan zuigen’. Nu heb ik voor de gelegenheid dat bijbelse verhaal van Jakob nog eens herlezen (Genesis, hoofdstukken 25-36) en sla mij dood: veel verbanden met het verhaal over Jaak en Michel kan ik met de beste wil van de wereld niet ontdekken. Wel enkele detailovereenkomsten. Isaak, de vader van Jakob, laat op een bepaald moment een put graven en die heet inderdaad Rikkebot (Rechobot in de Petrus Canisius-vertaling, Genesis 26: 22). Vergelijk Het Verlangen, p. 139: ‘Rikkebot had geld nodig, lijk altijd, een put die nooit gevuld kon zijn’. Twee maal giet Jakob inderdaad olie uit over een steen (Genesis 28: 18 en 35: 14). Vergelijk Het Verlangen, p. 129. Jakob heeft twee vrouwen en de tweede heet Rachel, de oudste Lea (Genesis 29: 23 / 28). Jakob had twaalf zonen en één dochter: Dina (Genesis 30: 21) die op een bepaald moment verkracht wordt (Genesis 34). Met enige moeite vallen er in Het Verlangen nog wel enkele bijbelse reminiscenties te sprokkelen, zoals op pagina 94 waar Jaak in zijn slaap een gouden stem hoort ‘tussen de tamboerijnen en de citers en het gebalk van slavinnen, kamelen en ezels’ die zegt: ‘Ik zal je veilig terugbrengen, vrees niet, naar je land en naar Didi’. Omwille van een conflict met zijn tweelingbroer Esau moest Jakob inderdaad uitwijken naar een ander land, waar hij zijn twee vrouwen aantrof. Later keerde hij als een rijk man met veel slavinnen, kamelen en ezels terug naar het land van zijn vader Isaak. Maar of dat nu allemaal kan fungeren als sleutel voor Claus’ roman?

    Ik ben natuurlijk geen clausiaanse ‘schriftgeleerde’ en ook geen ‘heer die zich graag vermeit in symbolische beschouwingen over Claus’ literair werk’. Paul Claes is dat echter duidelijk wél. In zijn boek Claus-reading uit 1984 heeft hij het drie bladzijden lang (pp. 42-44) over Het Verlangen. Nadat hij er op de vorige bladzijden op gewezen heeft dat Claus in zijn werk graag bijbels-christelijke elementen vermengt met heidense en antiek-mythologische gegevens, interpreteert hij de Amerika-reis in Het Verlangen als een afdaling in de hel of de onderwereld waarvoor de bijbelse geschiedenis van Jakob (‘die van Kanaän naar het land van zijn oom Laban reisde om er diens dochter Rachel te verwerven’) model heeft gestaan. Michel staat symbolisch voor ‘de grenzeloze begeerte’ en ‘het perverse verlangen’, Jaak voor ‘het gelegaliseerde verlangen’ en ‘de beperkende wet’ (van het huwelijk). Rikkebot is de incarnatie van een vruchtbaarheidsgod (hij verkoopt ‘bal-pennen’, vergelijk p. 8) die gestorven is en dus onvruchtbaarheid heeft veroorzaakt, de naam van het café (De Eenhoorn) is een Christussymbool, het meisje Marianne is tegelijk Maria en de vruchtbaarheidsgodin Venus (vergelijk p. 11: ‘Die ster in onze stille stal van Bethlehem’ en p. 15: ‘”Oei oei”, krijt de Venus’).

    Om aan deze toestand van onvruchtbaarheid een einde te maken, zullen twee mannen een helletocht ondernemen op zoek naar de vrouw (waarbij in de beeldspraak spel = seksualiteit). Michel mislukt in deze opdracht (hij krijgt alleen stripshows en pornobladen te zien), terwijl Jaak net als zijn bijbelse naamgenoot zijn Rachel zal bereiken. Tegelijk hervindt hij de liefde voor zijn vrouw, komt hij de waarheid over zijn dochter te weten en in zijn huwelijk zal hij de moed en de kracht vinden om een nieuw leven te beginnen. Voor Jaak heeft de hellevaart dus louterend gewerkt, voor Michel niet. Vergelijk voor het motief ‘hellevaart’ overigens pp. 8, 72 en vooral 166 bovenaan.

    Als ik dit allemaal goed begrijp, gaat het in deze roman dus over een zoektocht (een queeste zo men wil) naar het geluk, de erotiek en de liefde. De louche figuur Michel die aan de wetten probeert te ontsnappen, mislukt in deze queeste en vindt geen bevrediging voor zijn verlangen naar de vrouw, Jaak keert echter gezuiverd terug naar de aan wetten gebonden liefde-binnen-het-huwelijk en vindt het ‘paradijs op aarde’. Of zoiets. In dat verband werkt Jaaks brief aan Dina toch wel een beetje verhelderend, waar hij onder meer schrijft: ‘(…) maar denkt dat voor de Tijd dat wij Elkaar nog hebben Wij Niet genoeg kunnen zeggen dat Wij Elkaar samen gaarne zien’ (p. 114). Of nog: ‘Wat ik zeg, het is niet te zeggen, maar juist het niet zeggen is het Verlangen. Is het naar U? Naar Ons? Naar de hele Wereld waarin ik doodga?’ (p. 118). Dat het met Didi is misgegaan, wordt nu ook (een beetje) begrijpelijker: zij werd afgewezen in haar liefde voor Markske (terwijl zij elkaar graag zagen, 'zij wilden trouwen': p. 138 = het gelegaliseerde geluk) die echter koos voor de homofilie (= het geperverteerde, buiten de wet staande verlangen).

    Kortom en klaar en duidelijk gezegd: in de roman Het Verlangen houdt Hugo Claus dus een pleidooi voor het huwelijk. Alleen daar kan de zoektocht van de man naar de vrouw bevrediging vinden en kan de echte liefde gedijen. Met die (wankele?) wetenschap in het achterhoofd zou men de hele roman nog eens moeten herlezen om te kijken of er nog zaken zijn die kloppen. De Tijd en de Ruimte ontbreken hier om dat te doen, maar voor de grap wil ik nog even het Claus-spelletje meespelen en wat dieper ingaan op het eerste en het laatste hoofdstuk…

    Wat is eigenlijk de functie van het eerste hoofdstuk? Het antwoord staat op een voorkeurplaats, het einde van hoofdstuk I: ‘Zo gebeurde het dat de eerste kiem werd gelegd en dat de gedachte aan de reis is gerezen’. En wat is er dan gebeurd? Michel heeft gesteld dat Rikkebot geen snuifje geest had in heel zijn lijf, en de anderen (behalve Jaak) hebben hem dat kwalijk genomen. En hoe is Rikkebot ter sprake gekomen? Omdat Michel riep wanneer het gedaan ging zijn met dat gezaag over Rikkebot, nadat Markske het jammer vond dat Rikkebot dit niet meer had kunnen meemaken. En wat was dit dan? Het nogal ordinaire schouwspel (de ik-verteller heeft het over ‘een memorabel herderinnenspel’) van de over de grond rollende Valère en Jaak die onder de minirok van Marianne proberen te kijken (vooral Valère dan). Het geslachtsorgaan van de met Maria en Venus vergeleken Marianne, haar ‘paradijs op aarde’ (p. 13) is de trigger die de hele roman aan het rollen brengt, als een symbolische pars pro toto (deel voor het geheel) van de vrouw naar wie de mannen verlangen.

    Vrouwen, erotiek en vooral het vrouwelijke geslachtsorgaan spelen in het middengedeelte van de roman (de reis naar Amerika) dan ook een belangrijke rol. Jaak bereikt de begeerde pars pro toto uiteindelijk (p. 172), al gaat het dan om een zestigjarige vrouw, Michel krijgt ze (de pars pro toto) alleen te zien vanop een afstand, in films of op foto’s. Dat laatste trekt vooral de aandacht op pagina 84, waar Michel en Jaak in Penthouse en Playboy zitten te lezen en waar gesignaleerd wordt dat in België (anno 1978!) deze bladen de lezer slechts bereiken in verminkte staat: in Brussel worden de vrouwelijke geslachtsorganen met aceton weggecensureerd. In het laatste hoofdstuk schenkt Michel een niét behandelde Penthouse aan Verbist de Schoolmeester en iedereen in De Eenhoorn mag erin bladeren en iedereen is content. Het geperverteerde verlangen van zij die niet zoals Jakob/Jaak gelouterd zijn…

    Wij hebben Het Verlangen nu een beetje beter begrepen, maar hebben we nu ook een beter boek gelezen? Heel wat dingen blijven nog vaag en onduidelijk en niemand zal ontkennen dat Claus het zijn lezers niet bepaald gemakkelijk maakt. Men zou het eens kunnen zijn met Marcel Janssens die in zijn recensie schrijft: ‘Tegenover het huidige proza van Hugo Claus sta ik vrij onverschillig: ik heb respect voor al de truukjes, de doordenkertjes, de geestige vuurwerkjes waarmee hij de superieure geest pleegt uit te hangen, maar ik erger me nog nauwelijks aan de met veel branie geacteerde hebbelijkheid om zich in de banaliteit te verkneukelen, weliswaar met louche knipoogjes naar de beter wetende intelligente lezer die zich dat spelletje wil laten welgevallen, maar toch alles samen genomen een zware tol betalend aan de banaliteit die zich op dat artificiële spelletje wreekt’.

    Een fraaie, grammaticaal-correcte zin lijkt mij dat niet van de professor, maar ofschoon ik mij Claus’ spelletjes hierboven even heb laten welgevallen, ben ik toch geneigd het met Janssens hier inderdaad grotendeels eens te zijn. Claus’ roman ruikt effectief een beetje te veel naar artificieel maakwerk en pseudo-intellectuele moeilijkdoenerij om echt goed te zijn. Ik zou Het Verlangen in elk geval niet ‘één van Claus’ pakkendste romans’ willen noemen, zoals de website van Grote Lijsters (een niet nader genoemde recensie citerend) wel doet, laat staan dat ik het als verplichte lectuur aan 17-jarigen zou willen presenteren. Bij dat laatste speelt zijdelings ook het nogal scabreuze gehalte van deze roman (al is het dan allemaal symbolisch bedoeld) een rol. Claus schrijft trouwens naar eigen zeggen (zie het motto aan het begin van deze tekst) niet voor 17-jarigen. Wie is trouwens (bis) verantwoordelijk voor het opnemen van een roman als deze in de reeks Grote Lijsters en wat zouden zijn/haar normen zijn om een gegeven roman geschikt te achten voor op de rijpere jeugd gerichte reeksen als de Grote Lijsters en de Boektoppers?

    Het motto bovenaan deze tekst is ontleend aan het Humo-interview van 1978. De volledige context…

    HUMO: In ‘Het Verlangen’ worden soms krasse vooroordelen uitgesproken en is racistische praat niet uit de lucht. Ik stel me voor dat een 17-jarige daar niet meteen een kritiek op het racisme achter vermoedt.

    CLAUS: Ik schrijf niet in de eerste plaats voor 17-jarigen. Als zo’n jongeman voor zulke uitspraken sympathie opvat, leest hij verkeerd. Die uitspraken staan op zichzelf en geven alleen maar weer wat er bij een deel van de mensen leeft. Mijn meester in deze materie is Flaubert, die in zijn romans nooit zelf aan bod komt, maar die de cretinerie en de bêtises zich laat opstapelen. Hij staat daar zelf niet achter, alhoewel hij terzelfder tijd door de bêtises gefascineerd wordt. In de krassere uitspraken van mijn werk vind je ook een medeplichtigheid met die cretinerie die natuurlijk ook voor een stuk in mezelf zit. Daar zou een literair criticus enkele gevoelige pagina’s aan kunnen wijden.

    Die Hugo toch!

    Geraadpleegde lectuur

    - “Het Verlangen. Hugo Claus”, in: www.lijsters.nl (waarin opgenomen de recensies van Jacq Firmin Vogelaar voor De Groene Amsterdammer, 31 mei 1978 [“Het effektbejag van Het Verlangen: spel zonder grenzen van Hugo Claus”] en van Murk Salverda voor Het Parool, 17 juni 1978 [“Kleinemannendroom”]).

    - Remi van de Moortel, “Kroniek van het Vlaamse proza”, in: Boekengids, jg. 56, nr. 10 (december 1978), pp. 777-778.

    - Marcel Janssens, “Hugo Claus en een zeker verlangen”, in: Dietsche Warande & Belfort, jg. 124, nr. 3 (maart-april 1979), pp. 209-212.

    - Paul Claes, Claus-reading, Antwerpen, 1984, pp. 42-44.

    - “Humo sprak met Hugo Claus”, in: Humo (ergens in 1978, juiste coördinaten indertijd jammer genoeg niet genoteerd).

    Quotering: (een beleefde) *** [explicit 24 februari 2002]

    07-12-2014 om 20:40 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-11-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Onbegonnen werk. Gedichten 1964-1982 (Herman De Coninck) 1984

    ONBEGONNEN WERK – GEDICHTEN 1964-1982 (Herman De Coninck) 1984

    [Gedichten, Manteau, Antwerpen, 1984 (3)]

    De verzameling van Herman De Conincks eerste drie dichtbundels (De lenige liefde uit 1969, Zolang er sneeuw ligt uit 1975 en Met een klank van hobo uit 1980) plus zijn bundel vertalingen van Edna St. Vincent Millay (Ter ere van de goedertieren maan uit 1979).

    De Coninck behoort vast en zeker tot de meest toegankelijke en lezersvriendelijke Nederlandstalige dichters van na de Tweede Wereldoorlog. Zijn stijl werd wel eens romantisch realisme genoemd, en dat komt inderdaad heel dicht bij de waarheid. Gevoelens en verbeelding spelen een belangrijke rol, maar nemen nooit een loopje met de dichter of met de lezer: de werkelijkheid blijft binnen handbereik. Het charmantste aspect van De Conincks gedichten zijn natuurlijk de vele taalspielereien, vergelijkingen en metaforen die echter – vooral dan in de latere bundels – de neiging vertonen om te verworden tot een procédeetje, tot een ‘leuke manier van doen’. Dit werd overigens reeds eerder opgemerkt, onder meer door Lionel Deflo (Deflo 1985). Men heeft dan het sterke gevoel het nu allemaal wel gehoord te hebben, en de vaak wat uitsloverige taalvondsten blijken dan niets anders te zijn dan steriele zelfherhaling. Ook het talrijke malen voorkomen van sneeuw, nevel en zon doet in dat verband wat gekunsteld en melig aan.

    In de bundel Met een klank van hobo begint De Coninck dan plots onregelmatige rijmschema’s over zijn gedichten te strooien, wat ons toch ook niet zo geslaagd lijkt: ofwel laat je je verzen rijmen, ofwel schrijf je vrije verzen. Wat De Coninck doet, zweemt naar onbeholpenheid. Het neemt niet weg dat ondanks deze punten van kritiek nog genoeg geslaagde gedichten en trouvailles overblijven om van De Coninck een belangrijke (want in elk geval de jongere generatie beïnvloedende) dichter te maken.

    Wat zijn vertalingen van de gedichten van St. Vincent Millay betreft (met als poëtisch ik een soort ‘machovrouw’): sommige van deze verzen zijn wel aardig, maar er zit naar ons gevoel toch altijd ergens iets gewrongens aan. Ligt dat aan de vertaling, of is het typisch voor de dichteres zelf?

    Quotering: ***½ [explicit 26 augustus 1991]

    29-11-2014 om 18:29 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Enkelvoud (Herman De Coninck) 1991

    ENKELVOUD (Herman De Coninck) 1991

    [Gedichten, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1991]

    Het ‘enkelvoud’ uit de titel slaat op het alleen-zijn en het heimwee naar het meervoud van vroeger, het met-twee-zijn (man en vrouw), maar ook op de eerste persoon enkelvoud (ik) waar De Coninck blijkbaar problemen mee heeft. Hij schrijft zelf op de binnenflap dat hij gepoogd heeft de ‘ik’ stilaan uit zijn verzen weg te werken door middel van de ‘hij’- of zelfs van de ‘men’-vorm. Enkelvoud, of: de avonturen van een persoonlijk voornaamwoord, zo luidt het.

    Of dit nu allemaal aanleiding gegeven heeft tot betere, rijpere gedichten is zeer de vraag: heel die ‘poëtische queeste weg van het eigen ik’ blijft eigenlijk louter beperkt tot het wegmoffelen van voornaamwoorden en lidwoorden, wat leidt tot een soort ‘Jerommekestaal’, naar de woorden van de dichter zelf. Pagina 27 bijvoorbeeld, het gedicht 44:

    Zonder ik, zonder onderwerp.

    Lier aan wilgen gehangen.

    Ander instrument aangeschaft.


    Met voorhamer van grote

    gevoelens op xylofoon

    van ziel. Ziel kapot, natuurlijk.


    Met hark ziel in hoek

    geveegd en opgestookt.

    Meer ziel dan hij dacht.


    En vervolgens op hark viool

    gespeeld, met zaag als strijkstok.

    Een liedje.

    Grappig en schrijnend tegelijk, dat wel, maar ook grotere poëzie? De Conincks grote gimmicks, de frappante formulering en de verrassende vergelijking, zijn in deze verzen nog ruimschoots aanwezig, maar het is zoals Marc Reynebeau schreef in Knack (30 oktober 1991): het lijkt wel of met deze bundel de ‘rek’ van De Conincks poëzie is verslapt. Wij hebben eerlijk gezegd niet veel leesplezier beleefd aan deze Enkelvoud. Wij hebben trouwens De Coninck altijd al een overschat dichter gevonden. Let wel, af en toe kan hij wel eens aardig uit de hoek komen, zoals in Carteret [p. 42]:

    Nergens is laag tij lager, nergens

    moet zee van verder komen, uit kelders

    van zee, uit vijf kleuren slijk, uit oorlog.

    Zoals ik uit 1944 tot bij jou.

    Bergpaadje als een dakgoot langs

    afgrond. Zee, het benedenste wat er is.

    Ik houd je hand vast.

    Waar begin ik aan.

    Maar meer dan zulke aardigheidjes valt er in deze bundel niet te sprokkelen.

    Quotering: *** [explicit 20 januari 1992]

    29-11-2014 om 18:24 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Schoolslag (Herman De Coninck) 1994

    SCHOOLSLAG (Herman De Coninck) 1994

    [Gedichten, De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen, 1994]

    Voor ons is De Coninck altijd al een poeta minor geweest en daar komt met deze – naar het ons lijkt toch wel érg zwakke – bundel geen verandering in. Af en toe een geslaagd vers, maar gedichten die beklijven, zijn wij in Schoolslag niet tegengekomen, laat staan een poëtische visie. De gedichten over zijn pedofiele vader zijn overigens ronduit slecht. De Coninck verwatert meer en meer in plaats van rijper te worden met de jaren: dat is de conclusie.

    Quotering: ** [explicit 20 januari 1995]

    29-11-2014 om 18:17 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-11-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Vingerafdrukken (Herman De Coninck) 1997

    VINGERAFDRUKKEN (Herman De Coninck) 1997

    [Gedichten, De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen, 1997]

    Op 22 mei 1997 is Herman De Coninck overleden (hartaanval in de straten van Lissabon), en dat zullen wij geweten hebben. In talloze ‘in memoriams’ werden de loftrompetten bovengehaald en de verkoop van De Conincks dichtbundels en essays (en zelfs van zijn bloemlezing De 100 beste gedichten van 1996) kende plots een hausse, wat Marc Reynebeau in Knack (1 oktober 1997) de toepasselijke term ‘literair ramptoerisme’ uit de pen lokte. Dat De Coninck in zijn poëzie van het laatste decennium danig aan het verwateren was, werd plots even over het hoofd gezien en de dichter werd blijkbaar definitief ‘gecanoniseerd’: bijgezet in de galerij der Grote Vlaamse Dichters.

    Nu is het weliswaar ontegensprekelijk zo dat De Coninck de schrijver is (was) van een aantal zeer geslaagde en tegelijk toegankelijke gedichten en dat hij in de Nachwuchs van het nieuw-realisme wel degelijk een onmiskenbare invloed heeft uitgeoefend op een ganse generatie jongere poëten (denken we maar aan Peter Van Achteren uit ons studententijdschrift Drempel indertijd aan de UIA: nooit meer iets gehoord trouwens van die kerel). Het blijft echter even waar dat hij sinds De lenige liefde uit 1969 nooit meer de overrompelende frisheid en de sympathiek-speelse directheid van deze debuutbundel heeft weten te evenaren. Dat wordt nog maar eens (op een naar ons gevoelen zelfs schrijnende wijze) geïllustreerd door de in 1997 postuum verschenen dichtbundel Vingerafdrukken, die binnen de maand alweer een herdruk mocht beleven.

    Deze bundel bevat – enkele sporadische geslaagde verzen niet te na gesproken (het meest geslaagde gedicht lijkt ons overigens Last Post, over Ieper en de herinneringen die daar leven aan de Eerste Wereldoorlog) – ontzettend weinig sterke gedichten en gaat grotendeels gebukt onder de ondertussen overbekende trucjes en typische De Coninck-tics, die door Reynebeau in zijn recensie (zie supra) mooi op een rijtje gezet worden: de weggelaten lidwoorden en werkwoorden, het overdadige gebruik van het woord ‘zoals’, de geforceerde vergelijkingen, het gebabbel en de niet altijd geslaagde woordspelingen (type ‘ontwapend beton’). In De Standaard der Letteren van 25 september 1997 schreef Luuk Gruwez een beaat-bewonderende recensie van twee pagina’s, waarin echter gesignaleerd wordt dat De Coninck ‘in bepaalde kringen’ ook op heel wat kritiek kon rekenen. Het kan aan ons liggen, maar als wij dat lezen, zijn wij het veeleer eens met die bepaalde kringen dan met Gruwez’ eenzijdige en hoogdravende laudatio: De Coninck bezondigde zich inderdaad al te vaak aan ‘ludofilie’, zijn poëzie is terecht gekarakteriseerd als ‘woordspelerig en studentikoos’ en wij vinden ook dat zijn gedichten ‘in het voorspel blijven steken’ en zelden of nooit tot een echte climax komen.

    Daar komt wat deze Vingerafdrukken betreft nog eens bij dat heel wat gedichten de indruk maken onaf te zijn (heeft dat iets te maken met De Conincks onvoorziene heengaan, was de bundel nog niet echt op punt gesteld?). Een voorbeeldje zijn de laatste verzen van Tanzania, Serengetti-park I, dat over giraffen gaat: ‘Ze staan daar hoog te onthouden / wat het weer was dat ze morgen onthouden zouden’. Twee maal ‘onthouden’, vlak achter elkaar in twee opeenvolgende verzen, en dan nog op een voorkeurplaats in het gedicht (het einde): dat is toch een storende herhaling! Veel beter ware geweest (vergeeft u ons deze verwaten heiligschennis): ‘Ze staan daar hoog te onthouden / wat het weer was dat ze morgen niet vergeten zouden’.

    Wij schreven het vroeger al en wij blijven erbij: De Coninck was en is een door sommigen (maar dus blijkbaar niet door iedereen) fel overschat dichter. De laatste tien jaren hadden wij in ieder geval de indruk dat hij veel sterker uit de hoek kon komen als essayist (met zijn gebundelde poëziecolumns uit De Morgen) dan als dichter. En onder ons gezegd en gezwegen: ook zijn ambitieuze en chic-ogende Nieuw Wereld Tijdschrift (stomme naam trouwens) vonden wij een opgeblazen, snobistische scheet in een fles en de moeite van het lezen nauwelijks waard.

    Quotering: (een beleefde) *** [explicit 20 januari 1998]

    28-11-2014 om 22:17 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 23/11-29/11 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 10/02-16/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 28/10-03/11 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 14/08-20/08 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 13/10-19/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 07/07-13/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 16/12-22/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 14/10-20/10 2013
  • 30/09-06/10 2013
  • 23/09-29/09 2013
  • 09/09-15/09 2013
  • 02/09-08/09 2013
  • 26/08-01/09 2013
  • 19/08-25/08 2013
  • 12/08-18/08 2013
  • 05/08-11/08 2013
  • 29/07-04/08 2013
  • 22/07-28/07 2013
  • 15/07-21/07 2013
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 17/06-23/06 2013
  • 10/06-16/06 2013
  • 27/05-02/06 2013
  • 20/05-26/05 2013
  • 13/05-19/05 2013
  • 06/05-12/05 2013
  • 29/04-05/05 2013
  • 22/04-28/04 2013
  • 15/04-21/04 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 11/02-17/02 2013
  • 04/02-10/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 24/12-30/12 2012
  • 17/12-23/12 2012
  • 10/12-16/12 2012
  • 26/11-02/12 2012
  • 12/11-18/11 2012
  • 05/11-11/11 2012
  • 29/10-04/11 2012
  • 01/10-07/10 2012
  • 24/09-30/09 2012
  • 17/09-23/09 2012
  • 27/08-02/09 2012
  • 20/08-26/08 2012
  • 13/08-19/08 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 30/07-05/08 2012
  • 23/07-29/07 2012
  • 16/07-22/07 2012
  • 09/07-15/07 2012
  • 02/07-08/07 2012
  • 25/06-01/07 2012
  • 18/06-24/06 2012
  • 04/06-10/06 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 21/05-27/05 2012
  • 14/05-20/05 2012
  • 07/05-13/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 16/04-22/04 2012
  • 09/04-15/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 19/03-25/03 2012
  • 12/03-18/03 2012
  • 05/03-11/03 2012
  • 20/02-26/02 2012
  • 13/02-19/02 2012
  • 06/02-12/02 2012
  • 30/01-05/02 2012
  • 23/01-29/01 2012
  • 09/01-15/01 2012
  • 02/01-08/01 2012
  • 24/12-30/12 2012
  • 19/12-25/12 2011
  • 12/12-18/12 2011
  • 05/12-11/12 2011
  • 28/11-04/12 2011
  • 21/11-27/11 2011
  • 14/11-20/11 2011
  • 07/11-13/11 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 17/10-23/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 05/09-11/09 2011
  • 29/08-04/09 2011
  • 22/08-28/08 2011
  • 15/08-21/08 2011
  • 08/08-14/08 2011
  • 01/08-07/08 2011
  • 25/07-31/07 2011
  • 18/07-24/07 2011
  • 11/07-17/07 2011
  • 04/07-10/07 2011
  • 27/06-03/07 2011
  • 20/06-26/06 2011
  • 13/06-19/06 2011
  • 06/06-12/06 2011
  • 30/05-05/06 2011
  • 23/05-29/05 2011
  • 16/05-22/05 2011
  • 09/05-15/05 2011
  • 02/05-08/05 2011
  • 25/04-01/05 2011
  • 18/04-24/04 2011
  • 11/04-17/04 2011
  • 28/03-03/04 2011
  • 21/03-27/03 2011
  • 07/03-13/03 2011
  • 28/02-06/03 2011
  • 21/02-27/02 2011
  • 14/02-20/02 2011
  • 07/02-13/02 2011
  • 31/01-06/02 2011
  • 24/01-30/01 2011
  • 17/01-23/01 2011
  • 10/01-16/01 2011
  • 03/01-09/01 2011
  • 26/12-01/01 2012
  • 20/12-26/12 2010
  • 13/12-19/12 2010
  • 06/12-12/12 2010
  • 29/11-05/12 2010
  • 22/11-28/11 2010
  • 15/11-21/11 2010
  • 08/11-14/11 2010

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs