Inhoud blog
  • Test
  • BOEK: De Bourgondiërs (Bart Van Loo) 2019
  • BOEK: Sinuhe de Egyptenaar (Mika Waltari) 1945
  • BOEK: Dwaal zacht (Lore Mutsaers) 2019
  • BOSCH: Higgs Strickland 2016
    Zoeken in blog

    Over mijzelf
    Ik ben Eric De Bruyn
    Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
    Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 68 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
    Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
    WEMELDINGEN
    Tijd is ruimte in beweging
    05-07-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Airplane! (Jim Abrahams e.a.) (USA, 1980)
    AIRPLANE! (Jim Abrahams, David & Jerry Zucker) (USA, 1980)
    (85’)

    Bij ons in Europa (om een of andere reden) ook bekend onder de titel Flying high. Een parodie op rampenfilms met vliegtuigen. Op een binnenlandse Amerikaanse vlucht raakt de helft van de passagiers én van de bemanning doodziek door een voedselvergiftiging (ze hebben vis gegeten) en nu moet een ex-oorlogspiloot die in de oorlog (blijkbaar de Tweede Wereldoorlog) een trauma heeft opgelopen, het vliegtuig aan de grond zetten. De man is overigens taxichauffeur en zit van in het begin achter één van de stewardessen aan (die niet meer van hem moet weten).

    Onze oude fiche vertelt het volgende: ‘Erg leuke persiflage op de mode van de luchtrampenfilms à la Airport 75. Aan een hoog tempo volgen allerlei gags elkaar op, gaande van Marx Brothers-kolder (journalisten die zeggen “let’s take some pictures” en dan alle fotokaders van de muur beginnen te halen), over vulgaire grappen (de automatische piloot is een opblaaspop en de stewardess moet hem een blowjob toedienen: u mag één keer raden waar het ventiel zich bevindt) tot pure parodie (de dansscène uit Saturday Night Fever, de strandscène uit From Here To Eternity, de zoeterige koortjes uit Disney-tekenfilms). Prima entertainment, kortom. (Quotering: ***)’.

    Ergens in het begin van de jaren tachtig moet dat geweest zijn, wij waren eind twintig. Vreemd dat wij toen zo vriendelijk waren voor deze film. Met onze ogen van nu zien wij enkel een verschrikkelijk zoutloos en banaal geval met onnozele grappen die gericht zijn op de lachspieren van dertienjarigen.

    Quotering: ** (22 juni 2012) (TV)

    05-07-2012 om 22:59 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-07-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Houtekiet (Gerard Walschap) 1939
    HOUTEKIET (Gerard Walschap) 1939

    [Roman, Uitgeverij Wever & Bergh, Antwerpen, 2008, 224 blz.]

    Houtekiet wordt algemeen beschouwd als het meesterwerk van de Vlaamse auteur Gerard Walschap (1898-1989). Het is naar verluidt een voorbeeld van vitalististisch proza. In H. van Gorp e.a., Lexicon van Literaire Termen, Wolters, Leuven, 1991 (5de volledig herziene druk), p. 439, lezen we: ‘In de kern van het vitalistische wereldbeeld zit het conflict tussen twee polen: natuur en cultuur. De beschavingskritiek, die zich vooral richt tegen het utilitarisme, de technologie, het economisch vooruitgangsdenken en het vervlakkende grootsteedse leven, gaat gepaard met een hymnische verering van de natuur en een romantisch heimwee naar “le bon sauvage”: de primitieve, onbedorven instinctmens die de organische band met de natuur niet verloren heeft’.

    Jan Houtekiet, de hoofdpersoon van de roman, is inderdaad zulk een ‘bon sauvage’. Hij trekt zich terug op Deps, een stuk wildernis dat aan de plaatselijke graaf toebehoort, aanvankelijk alleen met de boerenmeid Lien, maar gaandeweg voegen zich meer en meer gelukszoekers en marginalen bij deze twee, zodat er stilaan een gemeenschap ontstaat, voorlopig nog zonder veel wetten of normen. Naast Houtekiet, de op lichamelijkheid en vruchtbaarheid gerichte natuurmens, verschijnt de figuur van Nard Baert, die eerder de rationeel-technische component vertegenwoordigt. Later komt er ook nog een kerkje en een (speciale) pastoor. Houtekiet, die zowat alle vrouwen van Deps bezwangert, wordt naast Lien vooral aangetrokken door Iphigénie, dochter van een verlopen Franse edelman. Nadat Houtekiet een tijdje door de wereld heeft gereisd, keert hij terug en huwt hij met Lien. Een tijd daarna sterft Iphigénie en het eindigt ermee dat Houtekiet op de kerktoren kruipt om naar de velden en de lucht te staren: hij voelt zich één met de oneindigheid en met het fijne raadsel ‘waarvoor het sterven van Iphigénie hem aandachtig gemaakt had en dat ons allen boeien blijft in dit aardse leven’ [p. 224].

    Houtekiet hadden wij als tiener reeds een keer gelezen als onderdeel van een Walschap-omnibus van de ECI-boekenclub. De roman ging bij ons toen het ene oor in en het andere oor weer uit. Het enige wat wij onthielden, was dat op één van de eerste bladzijden reeds Jan Houtekiet toenadering zoekt tot Lien, die een koe aan het melken is en Jan een emmer melk aanbiedt: ‘Daarna neemt hij met grote eenvoud haar borsten en ontknoopt haar jak. Het is haar te veel dat zij voortmelkt, zwaar en rood ligt haar hoofd aan de flank van de koe. Als hij het zijne onder haar arm doorsteekt om aan haar harde, witte borst te zuigen, poogt zij nog te gekscheren dat zij zelf nog geen melk heeft, maar de lach versterft tussen haar trillende lippen en opeenklemmende tanden: hij wringt haar van de driepoot. Als zijn uitgewoede mond op de hare valt, schiet een sterke straal koemelk tussen hun beider lippen: onbewust heeft zij de koedeem geledigd die zij nog in de hand hield. Hoe lachen zij’ [pp. 9-10]. Die passage wond ons indertijd op (tieners!).

    We hebben het boek nu nog eens herlezen maar moeten toegeven dat we nog altijd niet veel voeling hebben met dit ‘meesterwerk’. Het verhaal wordt gepresenteerd als een terugblik die verteld wordt door één van de latere inwoners van Deps, maar wie dat is en waarom hij ons deze dingen vertelt, wordt nooit duidelijk. Deze in de lucht hangende vertelinstantie werkt storend. De stijl die gehanteerd wordt, is heel zakelijk en droog: geen woordkunst of beschrijvingen, alleen een snelle opeenvolging van feiten, uiterlijkheden en gebeurtenissen, psychologische diepgang is afwezig. Een opvallend kenmerk van de stijl zijn de bruuske overgangen tussen directe, indirecte en vrije indirecte rede, iets wat Walschap naar verluidt van Knut Hamsun afgekeken had. Meeslepend of zelfs maar aansprekend vinden wij het allemaal niet. In de secundaire literatuur lezen we ook dat Houtekiet de ‘manifestatie van een religieus bevrijdingsproces’ is: Walschap schreef dit werk in de periode van zijn openlijke breuk met de katholieke kerk. Die thematiek vinden wij erg oppervlakkig uitgewerkt in dit boek: Houtekiet die niets moet hebben van kerk (en staat) maar op het einde (op verzoek van de vrouwen vooral) dan toch een kerkje bouwt en dan wat metafysisch voor zich uit gaat zitten staren: tsja. En dan dat vrije liefde-motief dat ongetwijfeld als onderdeel van de vitalistische thematiek wel degelijk aanwezig is in de roman (er worden in het begin regelrechte orgieën georganiseerd op Deps), maar verschrikkelijk preuts en flutterig wordt vormgegeven. De eerste keer dat Houtekiet met Lien vrijt, bijvoorbeeld: ‘Maar wat op dat uur overal rondom hen in Deps, dier, vogel en insect deden, herhaalde hij, even argeloos natuurlijk en verwoed’ [p. 10]. Kan het nog flauwer, zelfs in 1939?

    In feite moeten wij toegeven dat die hele Houtekiet-figuur ons niet aanstaat. Zo’n halve bosaap die zonder veel scrupules mensen vermoordt en alle vrouwen op Deps als zijn seksuele eigendom beschouwt zodat het dorp op de duur vol kleine Houtekieten loopt: is dat een memorabele figuur die de Vlaamse vitalistische, niet-kerkelijke volksgeest moet symboliseren? Vergeleken met een Pallieter of een Witte is Houtekiet een dwerg, en vergeleken met een Uilenspiegel of een Reinaert de Vos is Houtekiet een complete nul. Die Houtekiet-figuur heeft in Vlaanderen trouwens nooit veel weerklank gevonden: typerend in dat verband is dat deze Walschap-roman nooit verfilmd werd, zelfs niet voor de televisie. Houtekiet mag dan al beschouwd worden als het meesterwerk van Walschap, het is een boek dat ons weinig of niet aanspreekt en wij schatten Walschap dan ook een flink stuk minder hoog dan bijvoorbeeld een Willem Elsschot, die overigens in de Antwerpse Lemméstraat jarenlang vlak tegenover Walschap woonde (en naar het schijnt niet zonder gekibbel).

    Quotering: ** (gelezen in juni 2012)

    Geraadpleegde lectuur

    - Bernard-Frans Van Vlierden, Gerard Walschap. Grote Ontmoetingen, B. Gottmer-Orion, Nijmegen-Brugge, 1978.
    - Lut Missinne, “Gerard Walschap. Houtekiet”, in: Lexicon van Literaire Werken, november 1990, pp. 1-10.

    [explicit 3 juli 2012]

    03-07-2012 om 22:56 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    02-07-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.MIDDELNEDERLANDS: De Noordnederlandse historiebijbel (anoniem) 1458
    De Noordnederlandse historiebijbel (anoniem) XIVB/1458

    [Teksteditie: M.K.A. van den Berg (ed.), De Noordnederlandse historiebijbel. Een kritische editie met inleiding en aantekeningen van Hs. Ltk 231 uit de Leidse Universiteitsbibliotheek. Middeleeuwse Studies en Bronnen – deel LVI, Verloren, Hilversum, 1998 = De Noordnederlandse historiebijbel ed. 1998]

    Genre

    Een in Middelnederlands proza geschreven historiebijbel. Karakteristiek voor de inhoud van de historiebijbels is de voorkeur van de samenstellers voor de verhalende geschiedkundige delen van het Oude Testament, wat betekent dat de didactische boeken, de profeten en de evangeliën ontbreken. Als er een Nieuw Testament mee overgeleverd is (wat slechts zeer sporadisch het geval is), presenteert de samensteller een volledige biografie van Jezus en Maria. Uit het Pseudo-Matteus-evangelie halen de compilatoren het nodige materiaal over de kindertijd van Jezus en over het levensverhaal van Maria. Aan het Evangelie van Nicodemus ontlenen zij de drie dagen van de nederdaling ter helle tot de opstanding uit de doden [ed. 1998: 19]. Een belangrijke bron van historiebijbels was in veel gevallen de Historia scholastica van Petrus Comestor [ed. 1998: 20], in de proloog van het rond 1469 ontstane handschrift G ‘Scolastica hystoria’ genoemd [ed. 1998: 221]. Hun hoofdbron was de middeleeuwse Latijnse bijbel, maar deze werd aangevuld met commentaren en met apocrief en profaan materiaal. Terwijl bijvoorbeeld de Bijbel van 1360 een bijbelvertaling is waarbij de niet-bijbelse stof van de canonieke bijbelstof gescheiden wordt, is de Noordnederlandse historiebijbel een bijbelbewerking die nu eens gegevens uit de Historia scholastica in de bijbeltekst verwerkt en ze er dan weer van scheidt [ed. 1998: 24].
    Behalve de Bijbel van 1360 en de Noordnederlandse historiebijbel kennen we in het Middelnederlands nog twee andere historiebijbels: Jacob van Maerlants zogenaamde Rijmbijbel en de Bibel int corte (gedrukt te Antwerpen in 1513, in 1516 herdrukt en in 1518 tweemaal verschenen in een bewerking) [Mertens 1999: 95, Harper 1999: 588].
    In het verleden werd de Noordnederlandse historiebijbel achtereenvolgens Eerste historiebijbel, zogenaamde Eerste historiebijbel en Tweede historiebijbel genoemd [ed. 1998: 33]. De regels van de nieuwe spelling volgend, zou de titel nu eigenlijk de Noord-Nederlandse historiebijbel moeten zijn.

    Auteur

    Noch de naam van de oorspronkelijke auteur, noch de naam van één van de kopiisten is bewaard gebleven.

    Situering / datering

    In de tweede helft van de veertiende eeuw is de oerredactie van de Noordnederlandse historiebijbel ontstaan, wellicht in Brabant [ed. 1998: 29/32/126, Kors 2001: 204]. Afgaande op de bewaarde bronnen, is het voornaamste verspreidingsgebied echter Holland geweest, althans in de tweede helft van de vijftiende eeuw [ed. 1998: 32]. De tekst bleef namelijk bewaard in zeven handschriften, waarvan er zes van de hand zijn van één en dezelfde kopiist.
    - Handschrift A: UB Leiden Letterkunde 231. Geschreven in 1458, in het Zuid-Hollands met oostelijke elementen. Volgens een aantekening in het handschrift begon de kopiist zijn werk op 17 maart 1458 en voltooide hij het op 9 oktober 1458. Hij werkte dus bijna zeven maanden aan het afschrijven van de tekst. [ed. 1998: 90/789]
    - Handschrift C: UB Leiden Letterkunde 337. De taal is Zuid-Hollands met oostelijke elementen. Het schrift verwijst naar het midden van de vijftiende eeuw, de watermerken wijzen op een vervaardiging rond 1460.
    - Handschrift G: Kopenhagen (Kon. Bibl.) Thott 124 fol. De taal is Zuid-Hollands met oostelijke elementen. Schrift en watermerken wijzen op een ontstaan circa 1469.
    - Handschrift E: Parijs Bibliothèque Nationale Néerlandais 2. De taal is Zuid-Hollands met vrij veel oostelijke elementen. Schrift en watermerken wijzen op een datering rond 1470.
    - Handschrift D: UB Utrecht 1006 (4 E 3). De taal is Zuid-Hollands met nogal wat oostelijke elementen. Schrift en watermerken wijzen op een datering rond 1480.
    - Handschrift B: Den Haag KB 133 M 32. De taal is Zuid-Hollands met een groot aantal oostelijke elementen. De watermerken wijzen op een datering rond 1485.
    Deze zes handschriften werden alle geschreven door één hand en zijn ontstaan in een tijdsbestek van ongeveer 30 jaar vanaf 1458. Ze bevatten alle dezelfde tekst: naar alle waarschijnlijkheid had de kopiist één voorbeeldtekst in huis, waarvan hij telkens afgeschreven heeft [ed. 1998: 107]. Naast deze zes handschriften bestaat er nog een handschrift dat door een andere kopiist geschreven is.
    - Handschrift F: UB Leiden BPL 1800. Deze band bevat eigenlijk twee handschriften. Het oudste is Hs. BPL 1800 B. De taal leunt sterk aan bij het (West-)Brabants. De watermerken wijzen op een datering rond 1469. Om een onbekende reden is dat handschrift beschadigd geworden, waardoor in het begin tekstverlies is opgetreden. Een latere hand heeft de verloren tekst dan opnieuw geschreven en dit is Hs. BPL 1800 A. De taal lijkt sterk op Brabants. Het watermerk wijst op een datering van dit deel rond 1530.

    Van den Berg biedt een kritische editie van het Leidse handschrift Ltk 231, omdat dit het oudste bewaarde handschrift is. Lacunes en andere onregelmatigheden zijn in eerste instantie ongedaan gemaakt met behulp van de overige handschriften van dezelfde kopiist. Tekstgedeelten die in de handschriften van deze kopiist ontbreken, zijn aangevuld met behulp van handschrift F. [ed. 1998: 127]

    Inhoud

    De Noordnederlandse historiebijbel is niet zozeer een getrouwe vertaling van de middeleeuwse Latijnse bijbel als wel een bewerking van de Vulgaat in combinatie met de Historia scholastica van Petrus Comestor en de Rijmbijbel van Jacob van Maerlant [ed. 1998: 11/33]. De tekst bevat de volgende onderdelen: Proloog, Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri, Deuteronomium, Josue, Rechters, Ruth, 1 Koningen (= 1 Samuël), 2 Koningen (= 2 Samuël), 3 Koningen (= 1 Koningen), 4 Koningen (= 2 Koningen), Tobias, Godolias (een elders niet voorkomend bijbelboek dat hier samengelezen werd uit het boek Jeremias), Daniël, Judith, Esdras, Ester, Alexander (sic: het betreft een uitbreiding van 1 Makkabeeën 1: 1-8) en Makkabeeën. Het gaat dus om de historische boeken van de bijbel, aangevuld met teksten uit de wereldlijke geschiedenis (vooral de geschiedenis van Alexander de Grote en op het einde bijvoorbeeld ook passages over Julius Caesar en Octavianus) en apocriefe verhalen van joodse herkomst (onder meer delen van de Vita Adae et Evae in Genesis en de geschiedenis van de jonge Maria die toegevoegd is aan Makkabeeën). Aan de Rijmbijbel werden een aantal typologische commentaren ontleend (waarbij oudtestamentische aangelegenheden worden geïnterpreteerd als vooruitwijzingen naar het Nieuwe Testament. Merkwaardig is dat de nochtans in de proloog en het colofon aangekondigde delen met het Nieuwe Testament, de Wrake van Jeruzalem en de Apocalyps in de Noordnederlandse historiebijbel ontbreken [ed. 1998: 43].
    Naast de Historia scholastica en de Rijmbijbel gebruikte de auteur nog een reeks andere bronnen: zie voor een overzicht ed. 1998: 33. Wat de bewerkingstechniek betreft, is er sprake van tekstreductie en tekstuitbreiding, van verplaatsing van verzen en van interpolaties [ed. 1998: 43-62].

    Thematiek

    De samensteller van de Noordnederlandse historiebijbel heeft voor zijn lezers een ‘voorbeeldig verteller’ willen zijn. Via het verleden heeft hij richting willen geven aan hun gedrag met het oog op de toekomst. Het gedrag van mensen van vroeger kon dienen als leidraad voor nu. Immers, zoals God vroeger met de mensen omging, zo gaat Hij ook nu met hen om. Deze voorbeeldfunctie heeft hij weten te bereiken door de geschiedkundige boeken van de bijbel op een zodanige manier te bewerken, dat het narratieve en didactische karakter ervan versterkt werd. Daartoe heeft hij niet alleen overbodige passages verwijderd, maar ook waar dat nodig was de tekst met ‘exempelen’ van uiteenlopende herkomst uitgebreid. [ed. 1998: 78]

    Receptie

    De historiebijbel beantwoordde in de veertiende en vijftiende eeuw aan de toenemende religieuze belangstelling van leken, doordat hij in onderhoudende vorm bijbelkennis bij een niet-Latijnkundig publiek aanbracht of vergrootte [ed. 1998: 20]. Opvallend volgens Van den Berg is de populariteit van de Noordnederlandse historiebijbel in de tweede helft van de vijftiende eeuw. Naar verluidt dienen historiebijbels te worden verstaan als het resultaat van een toenemende verspreiding van bijbelkennis onder leken en als product bestemd voor een bepaald publiek waarin een duidelijke visie op het goddelijk heilsplan naar voren komt. Vanuit de vaststelling dat zes van de zeven handschriften in het huidige Zuid-Holland kunnen gesitueerd worden, zoekt Van den Berg het geïntendeerde publiek van de Noordnederlandse historiebijbel dan ook binnen de invloedssfeer van de Moderne Devotie-beweging die vanaf circa 1400 een verdieping van het godsdienstig leven beoogde. Hij denkt daarbij vooral aan de Broeders en Zusters van het Gemene Leven en de daaruit voortgekomen huizen van de Derde Orde van Sint-Franciscus: in dit milieu van semi-religieuzen zou de Noordnederlandse historiebijbel kunnen gebruikt zijn bij het individueel stil lezen, bij de lezing in de refter of tijdens de collatie. [ed. 1998: 32/40/78-79] Reynaert [1998: 231] en Kors [2001: 202] wijzen er echter terecht op dat Van den Berg hiermee het geïntendeerde publiek van de bewaarde handschriften in het vizier heeft, en niét van de oorspronkelijke oertekst, die ongeveer een eeuw ouder is.

    Profaan / religieus?

    Manifest religieus-stichtelijk.

    Persoonlijke aantekeningen

    Deze Noordnederlandse historiebijbel is een fameuze brok lectuur en het heeft ons dan ook talrijke leesuren gekost om dit boek van kaft tot kaft door te nemen. De volledige tekst dag na dag verwerken zonder aandacht voor andere lectuur is ons niet gelukt, want ofschoon het proza van deze anonieme bijbelbewerker vaak het nodige leesplezier oplevert, bevat het toch ook talrijke passages die men slechts met enige wilskracht doorworstelt. Vooral naar het einde toe (het boek Makkabeeën) wordt de tekst erg compact en stroef: de oorspronkelijke, veertiende-eeuwse auteur raakte het blijkbaar ook een beetje beu op de duur.

    Het grote pluspunt van dit boek is echter dat het niet alleen studiemateriaal biedt voor wie geïnteresseerd is in Middelnederlandse literatuur, maar dat men tegelijk kennis kan maken met een groot aantal oudtestamentische bijbelboeken, waarin de oudste geschiedenis van het joodse volk verteld wordt. Bij ons leidde dat onder meer tot de vaststelling dat die oudste geschiedenis van het joodse volk grotendeels een aaneenschakeling is van seksuele excessen, overdadig geweld en onophoudelijke oorlogen, nota bene vaak mét de goedkeuring of zelfs in opdracht van God. Deze indruk was zo overweldigend dat wij ons in verband met een groot aantal oudtestamentische boeken de vraag stellen hoe het mogelijk is dat zij ooit door het christendom zijn opgenomen in de algemeen aanvaarde canon van bijbelboeken. We weten allemaal hoe benepen en enggeestig er door de middeleeuwse kerkelijke autoriteiten tegen seksualiteit werd aangekeken en hoe belangrijk huwelijkstrouw werd gevonden, maar koning Roboam had naar verluidt 18 vrouwen en 60 bijvrouwen, koning Abyas had 13 vrouwen [ed. 1998: 599/601 = 1 Koningen 14/15]. Dat kan door de middeleeuwse bijbelexegeten toch moeilijk als een stichtelijk voorbeeld zijn beschouwd? Toen koning David oud was, werd er een jonge knappe maagd geëngageerd die bij hem moest slapen omdat hij het maar niet warm kon krijgen in bed (waarbij weliswaar ook meegedeeld wordt dat het meisje maagd blééf) [ed. 1998: 565 = 1 Koningen 1: 1-4]. En wat te denken van David die in opdracht van koning Saul 200 Filistijnen verslaat en hun onbesneden manlicheit afsnijdt, waarop Saul opmerkt dat God mit David was [ed. 1998: 506 = 1 Samuel 18: 27-28]? Wij zouden graag eens weten wat een christelijke middeleeuwer daar allemaal van vond (als het al niet onderzocht is, dan is dit een mooi onderwerp voor een thesis of een proefschrift), maar het is duidelijk: de sfeer en het godsbeeld in deze historische bijbelboeken zijn totaal anders dan in het Nieuwe Testament. Wat ons overigens ook opviel: ondanks het feit dat God de joden voortdurend helpt als ze goed luisteren en straft als ze dat niet doen, kan die God zijn rug niet keren, of de joden bezondigen zich aan afgoderij. In de bijbelboeken die hier bewerkt zijn, telden wij minstens 26 gevallen van afgoderij. Merkwaardig toch?

    Afgezien van dit alles en ondanks het feit dat hij in enkele recensies de nodige kritiek incasseert (vooral dan op zijn inleiding bij de teksteditie), heeft Marinus van den Berg met dit proefschrift een bewonderenswaardig monnikenwerk verricht, met als manifest winstpunt ‘dat deze belangrijke tekst nu overal beschikbaar is voor nadere studie” [Goudriaan 1999: 83]. En zoals Harper 1999: 589 opmerkt: ‘Een en ander is helemààl een prestatie van formaat wanneer men bedenkt dat achter de auteur geen ambitieuze ‘nieuwe vrijgestelde’ in de gedaante van een AIO of OIO schuilgaat, maar een huisvader met een betrekking in het middelbaar onderwijs, die deze arbeid in zijn vrije tijd heeft verricht’. Waar hebben we dat nog gehoord (smile)?

    Ten slotte nog een kleine zijdelingse opmerking. Dankzij lezing van deze tekst hebben wij geleerd dat het begin van Dante’s Divina Comedia blijkbaar ontleend is aan de bijbel. Toen koning Ezechias van Juda genas van een ziekte, dichtte hij namelijk: ‘Ego dixi: in dimidio dierum meorum vadam at portam inferi. Etcetera. Ic seide: int midden van mijnre dagen sel ic ingaen totter poorten der hellen. Ende dien psalm voirt uut’ [ed. 1998: 658 = 2 Koningen 20, maar de bewerker voegt hier een passus uit het bijbelboek Isaïas in = Isaïas 38: 10].

    Geraadpleegde lectuur

    - Van den Berg 1993: M.K.A. Van den Berg, “Tekstgeleding in de ‘Noordnederlandse historiebijbel’”, in: Th. Mertens e.a., Boeken voor de eeuwigheid. Middelnederlands geestelijk proza. Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen – VIII, Prometheus, Amsterdam, 1993, pp. 264-279.
    - Reynaert 1998: Jo Reynaert, “(Recensie van De Noordnederlandse historiebijbel ed. 1998)”, in: Spiegel der Letteren, jg. 40 (1998), nr. 3, pp. 229-233.
    - Brinkman 1999: Herman Brinkman, “(Recensie van De Noordnederlandse historiebijbel ed. 1998)”, in: Millennium, jg. 13 (1999), nr. 2, pp. 163-166.
    - Goudriaan 1999: Koen Goudriaan, “Bijbelverhaal voor iedereen (recensie van De Noordnederlandse historiebijbel ed. 1998)”, in: Queeste, jg. 6 (1999), nr. 1, pp. 77-82.
    - Harper 1999: Raymond Harper, “(Recensie van De Noordnederlandse historiebijbel ed. 1998)”, in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, deel 114 (1999), aflevering 4, pp. 587-589.
    - Mertens 1999: Thom Mertens, “(Recensie van De Noordnederlandse historiebijbel ed. 1998)”, in: Ons Geestelijk Erf, deel 73, aflevering 1 (maart 1999), pp. 95-96.
    - Kors 2001: Mikel M. Kors, “(Recensie van De Noordnederlandse historiebijbel ed. 1998)”, in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, deel 117 (2001), aflevering 2, pp. 200-205.

    [explicit 1 juli 2012]

    02-07-2012 om 01:30 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-06-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.CD: TBC (Amatorski) 2011
    Amatorski: TBC (2011)

    Belgische groep bestaande uit Inne Eysermans, Sebastiaan Van den Branden, Hilke Ros en Christophe Claeys. Amatorski werd in 2010 bekend via de finale van Humo’s Rock Rally en het uit zeven nummers plus één hidden track bestaande debuutalbum TBC, opvolger van de ep Same Stars We Shared, kreeg in Humo dan ook een zeer positieve ontvangst. Naar verluidt brengt de groep ‘post-rock’. Wij horen ijle, zweverige, melancholische muziek die blijkbaar vooral bestemd is voor de rustige laatavond. Het is allemaal niet onaardig, maar we hebben toch niet de indruk dat hier echt grootse dingen klaargemaakt worden. Beste track is wellicht 8 November [6], dat goed dienst zou kunnen doen als begrafenismuziek, ware het niet dat er in het midden een irritant kakofonisch stukje zit. In hetzelfde genre lijkt ons The XX stukken beter te zijn dan deze Amatorski.

    Quotering: *** (29 juni 2012)

    29-06-2012 om 22:27 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-06-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Historia regum Britannie (Geoffrey van Monmouth) ca. 1136
    Historia regum Britannie
    [De Geschiedenis van de Britse Koningen]
    (Geoffrey of Monmouth) circa 1136

    [Teksteditie: Mark Nieuwenhuis (vert.), Geoffrey van Monmouth: Geschiedenis van de Britse koningen. Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2000 = Historia regum Britannie ed. 2000]

    Genre

    De Historia regum Britannie is een in het Latijn geschreven prozakroniek. Omwille van het weinig betrouwbare historische karakter (zie infra) gaat het echter eerder om een pseudo-kroniek.

    Auteur

    Geoffrey of Monmouth (Galfridus van Monmouth, bijgenaamd Galfridus Arturus) was afkomstig uit Monmouth, een plaatsje in Wales, waar hij waarschijnlijk omstreeks 1100 geboren werd. In de jaren 1129-1151 verbleef hij in Oxford waar hij werkzaam was als magister (leraar) en waarschijnlijk verbonden was aan de kapittelkerk van St. George in de hoedanigheid van kanunnik. In Oxford werkte hij van 1130 tot 1138 aan de Historia regum Britannie (moderne spelling: Historia regum Brittanniae), zijn hoofdwerk. Daarnaast schreef hij ook nog de Profetieën van Merlijn (in proza) en een Vita Merlini (in verzen). In 1152 werd Geoffrey bisschop van St. Asaph in Wales. Hij stierf in 1155.

    Situering / datering

    Geoffrey voltooide zijn Historia kort vóór 1139. De meer dan tweehonderd overgeleverde handschriften en de vele vertalingen (onder meer een aantal malen in het Welsh) en bewerkingen laten toe om van een middeleeuwse bestseller te spreken. Het werk had heel wat invloed op latere Latijnse kronieken en op de Middellatijnse poëzie. De bekendste (Franse) bewerking is de van 1155 daterende Roman de Brut, geschreven door de van Jersey afkomstige dichter Wace. Delen van de Historia werden door Jacob van Maerlant bewerkt in zijn Spiegel Historiael (late dertiende eeuw). Moderne edities van de Latijnse tekst werden bezorgd door E. Faral in 1929 (herdruk in 1973) en N. Wright in 1984. In 1966 bezorgde L. Thorpe een Engelse vertaling, in 1992 vertaalde L. Mathey Maille de tekst in het Frans [zie voor verdere gegevens ed. 2000: 25].

    Inhoud
    (De indeling in hoofdstukken is aangebracht door de vertaler.)

    Voorwoord
    De auteur vertelt dat hij van Walter, de aartsdiaken van Oxford, een oud, in het Brits geschreven boek heeft gekregen dat het verhaal vertelt van de Britse koningen. Hij heeft nu het plan opgevat dit werk in het Latijn te vertalen en draagt het op aan de Engelse koning (Steven van Blois) en aan de graaf van Gloucester (Robert).

    De omzwervingen van Brutus
    Brutus was een achterkleinzoon van de na de val van Troje naar Italië uitgeweken Aeneas. Zijn moeder stierf bij de geboorte en toen hij 15 was, doodde hij per ongeluk zijn vader (zoals door waarzeggers voorspeld was). Hierom werd hij uit Italië verbannen en hij kwam terecht in Griekenland, bij nakomelingen van de Trojaanse prins Helenus (een zoon van Priamus) die door de Griekse koning Pandrasus als slaven werden behandeld. Brutus wordt al spoedig de leider van deze Trojaanse kolonie en hij slaagt erin na een reeks bloedige confrontaties met zijn volk de vrijheid te veroveren.
    Brutus huwt de dochter van koning Pandrasus en met 324 schepen vertrekken de Trojanen, op zoek naar een nieuw land. Zij raadplegen op een eiland een beeld van de godin Diana en vernemen dat zij op een eiland in de oceaan voorbij Gallië een nieuwe thuis zullen vinden. Zij komen eerst terecht in Afrika (Mauretanië), dan in de Tyrrheense Zee (waar ze nog andere afstammelingen van Trojaanse vluchtelingen aantreffen) en bereiken ten slotte Aquitanië, waar ze stevig huishouden en enkele bloedige veldslagen leveren met Goffar de Pict, koning van de Poitevijnen. Wanneer Goffar hulp krijgt van andere Gallische vorsten, trekt Brutus met zijn Trojanen weer weg en hij bereikt na korte tijd Albion.

    De eerste Britse koningen
    Een bijzonder weinig interessant hoofdstuk, hoofdzakelijk bestaande uit saaie opsommingen van de elkaar in snel tempo opvolgende oude Britse vorsten, gaande van Brutus tot de komst van de Romeinen.

    De Romeinse overheersing
    Iets boeiender wordt het wanneer Julius Caesar op de Britse eilanden arriveert, al is het allemaal historisch bekeken zeer onbetrouwbaar. Zo zou Julius, toen hij de naam van het land en het volk hoorde, gezegd hebben: ‘Bij Hercules! Wij Romeinen en Britten behoren tot hetzelfde geslacht want wij stammen af van het volk van Troje’. Het neemt niet weg dat Caesar tot drie maal toe bloedige veldslagen moet leveren, alvorens hij een voet aan de grond krijgt in Brittannië. Vervolgens krijgen we weer van die dorre opsommingen van de elkaar opvolgende Britse vorsten. Het eindigt (voorlopig) met een zekere Constantijn die drie zonen heeft: Constans, Aurelius Ambrosius en Uter Pendragon.

    De komst van de Saksen
    Constans wordt (een zwakke) koning en hij wordt al snel uitgeschakeld door zijn rivaal Vortigern. Aurelius en Uter vluchten naar Bretagne. Vortigern krijgt via enkele voorname asielzoekers contact met de Saksen en doet een beroep op hen voor de verdediging van zijn land. Ook dit deel is weer grotendeels een aaneenschakeling van veldslagen en oorlogen. Vortigern ontdekt ook een jongetje dat over profetische gaven blijkt te beschikken: Merlijn.

    De profetieën van Merlijn
    Een apart deel wordt gewijd aan de voorspellingen van Merlijn, die veel wazige dierensymboliek bevatten en even onbegrijpelijk zijn als de voorspellingen van Nostradamus.

    Strijd tegen de Saksen
    Aurelius Ambrosius keert terug uit Bretagne, verslaat Vortigern en de Saksische immigranten en wordt de nieuwe koning. Op aanraden van Merlijn gaan ze grote stenen halen in Ierland om die naar Brittannië te brengen, wat pas lukt na een hevige, door Uter Pendragon geleide strijd tegen de Ieren. In Brittannië dienen de stenen als begraafplaats voor Britse helden (hier wordt wel degelijk verwezen naar Stonehenge). Nadat Aurelius in opdracht van de zoon van Vortigern vergiftigd werd, wordt Uter Pendragon de nieuwe koning. Dankzij de toverkunsten van Merlijn verwekt deze bij Ingerna, de vrouw van zijn rivaal Gorlois (de hertog van Cornwall), een kind: Merlijn zorgt ervoor dat Uter de gedaante van Gorlois aanneemt.

    Koning Artur
    Na de dood van Uter Pendragon wordt diens vijftien jaar oude zoon Artur de nieuwe koning. Zijn eerste opdracht is het verslaan van de Saksen die het land opnieuw bedreigen. Artur slaagt daarin met glans en bezorgt Brittannië een twaalfjarige periode van vrede. Artur trekt in die tijd allerlei dappere mannen uit verre landen aan voor zijn hofhouding en de hoofsheid aan zijn hof bereikt een zeer hoge vlucht. Maar dan besluit Artur heel Europa aan zijn gezag te onderwerpen, en ook daarin slaagt hij. Artur bevindt zich nu op het toppunt van zijn macht en ‘de Britse beschaving had destijds zo’n hoog peil bereikt dat Brittannië met zijn grote rijkdom, de pracht en praal van zijn uiterlijk vertoon en de hoofsheid van zijn inwoners alle andere koninkrijken overtrof. Elke ridder in Brittannië die vermaard was om zijn moed droeg kleding en wapens van dezelfde kleur. Hoofse vrouwen, die soortgelijke kleding droegen, keurden geen enkele ridder hun liefde waardig die zich niet driemaal in de strijd had bewezen. Zo werden de vrouwen kuiser en deugdzamer en de ridders die hen beminden moediger’ [ed. 2000: 169].
    De Romeinen willen vervolgens dat Artur zich aan hen onderwerpt. Deze weigert en zo ontstaat op het Europese vasteland een lange oorlog tussen de Britten en de Romeinen die uiteindelijk door Artur gewonnen wordt. Wanneer hij naar Rome wil oprukken, bereikt hem echter het bericht dat zijn neef Modred, die hij het gezag over Brittannië had toevertrouwd, hem verraden heeft. Zijn vrouw Guinevere (Guennuera) heeft overspel gepleegd met Modred. Artur keert terug om de verrader Modred te doden, maar hij raakt zelf ook dodelijk gewond. Men brengt hem naar het eiland Avalon om te genezen. In één handschrift (dat door Wright werd uitgegeven en door Nieuwenhuis hier wordt vertaald) wordt gesteld dat hij in 542 overleed.

    De nadagen van het koninkrijk Brittannië
    We krijgen dan weer een opsomming van de Britse koningen die Artur opvolgden. Die zijn echter van een heel wat kleiner kaliber dan Artur. Brittannië wordt elf jaar lang geteisterd door een dodelijke epidemie waardoor de Britten (en de Saksen) bijna uitgeroeid worden. Als de epidemie is uitgewoed, laten de Saksen talrijke landgenoten uit Germanië overkomen. Op dat moment eindigt de heerschappij van de Britten op het eiland en beginnen de Angelsaksen te regeren. Adelstan (925-939) is de eerste Angelsaksische koning die over heel Engeland regeert.

    Thematiek / receptie

    Geoffrey of Monmouth droeg zijn Historia op aan wereldlijke heersers, maar in de verschillende handschriften komen de opdrachten niet overeen. In de meerderheid van de manuscripten wordt in het voorwoord graaf Robert van Gloucester, de oudste bastaardzoon van koning Henry I, aangesproken. In een kleiner aantal manuscripten richt Geoffrey zich tot Robert van Gloucester én tot Waleran van Meulan, een machtige Anglo-Normandische edelman. In één handschrift (dat van de editie-Wright) worden Robert van Gloucester en koning Steven aangesproken.

    De Historia regum Britannie was dus duidelijk hofliteratuur, wat alleen reeds te merken is aan het feit dat de tekst voor het overgrote deel bestaat uit één lange aaneenschakeling van oorlogen en veldslagen. De verschillende opdrachten kunnen meer dan waarschijnlijk verklaard worden vanuit de politieke situatie in Engeland in het tweede kwart van de twaalfde eeuw. In 1138 ontstond er namelijk een burgeroorlog tussen Matilda, de dochter van Henry I die door haar vader als troonopvolgster was aangewezen, en haar aanhangers (onder wie Robert van Gloucester) enerzijds, en anderzijds koning Steven en zijn volgelingen (onder wie Waleran van Meulan). Deze woelige periode eindigde in 1153, toen Matilda’s zoon Hendrik van Anjou (de latere koning Henry II) naar Engeland kwam en een vredesakkoord sloot met koning Steven.

    Geoffrey, die zelf uit een Normandische kolonistenfamilie in Wales stamde, had in elk geval banden met het Anglo-Normandische hof, dat sinds 1066 (Willem de Veroveraar) in de plaats van het Angelsaksische hof gekomen was (in 1154 zouden met Henry II de Plantagenets aan de macht komen). Volgens Karl Langosch was het Geoffrey’s bedoeling om de overwinnaars en overwonnenen (Normandiërs en Angelsaksen), nog geen eeuw na Hastings, te confronteren met een aantal roemvolle voorbeelden uit het verleden waarbij de vroegere Trojaans-Romeinse eenheid kon fungeren als ideaal voor een nieuwe Anglo-Normandische samenhorigheid. Wij persoonlijk geloven daar niet erg in, omdat Geoffrey op het einde van zijn tekst ietwat smalend stelt dat hij het schrijven over de Saksische koningen overlaat aan Willem van Malmesbury en Hendrik van Huntingdon, twee tijdgenoten van hem die blijkbaar eerder aan de kant van de (onderworpen) Angelsaksen stonden en dezen steunden in hun pogingen om hun tradities en bezittingen te beschermen tegen de nieuwe Normandische heersers (via het verzamelen van zoveel mogelijk historiografisch materiaal).

    Willem van Malmesbury voltooide in 1125 de Gesta regum Anglorum [De Daden van de Engelse Koningen] en Hendrik van Huntingdon voltooide in 1133 een Historia Anglorum [De Geschiedenis van de Engelsen]. Geoffrey zelf lijkt als Normandiër eerder aan de kant van de op dat moment reeds eeuwenlang (door de Angelsaksen) onderdrukte Keltische Britten te staan: in zijn Historia wordt voortdurend verteld vanuit het standpunt van deze Britten en de Angelen en de Saksen worden steevast afgeschilderd als indringers, verraders en onbetrouwbare opportunisten. Jozef Janssens verklaart dit als volgt: ‘De Kelten zagen in Willem de Veroveraar en zijn erfgenamen bevrijders van het lang getorste juk. Ze presenteerden de nieuwe machthebbers fier hun oeroude geschiedenis, wat dezen trouwens goed uitkwam: ze zouden zich voordoen als de rechtmatige opvolgers van de Keltische vorsten, zodat zij dank zij koning Artur over een afstammingslijn beschikten die minstens even prestigieus was als die van de Franse koning, hun leenheer. De man die dit Keltisch-Normandisch project literair gestalte gaf, was de geleerde magister Galfridus van Monmouth’.

    Persoonlijke notities

    Geoffrey van Monmouth beweert in zijn proloog dat hij een oud, in het Brits geschreven boek in het Latijn heeft vertaald, maar dat is ostentatief gelogen. Geoffrey maakte gebruik van een aantal Latijnse bronnen, onder meer Gildas’ De excidio et conquestu Britanniae [Over de verwoesting en verovering van Brittannië], de anonieme Historia Brittonum [Geschiedenis van de Britten] en Beda’s Historia ecclesiastica gentis Anglorum [Kerkgeschiedenis van het Engelse volk] (waarmee Geoffrey het overigens voortdurend oneens is: nogmaals een signaal dat hij niét erg sympathiek stond tegenover de Angelsaksen), en voor de rest vermengde hij naar het zich laat aanzien mondelinge overleveringen van de Britten met zijn eigen fantasie. Karl Langosch noemt de Historia dan ook terecht ‘ein wunderliches Gemisch von Geschichte, Sage und Mythos ( … ) sowie eigener Erfindung’ en Janssens heeft het over ‘fantasievolle geschiedschrijving’.

    Sommige geleerde tijdgenoten van Geoffrey hadden dat ook al door. Gerald van Wales (+1223) heeft het in zijn Reis door Wales over een waarzegger die gekweld werd door boze geesten: legde men het evangelie van Johannes op zijn borst, dan verdwenen de demonen, maar legde men Geoffrey’s Historia in de plaats, dan kwamen ze in groten getale terug. Willem van Newburgh, die op het einde van de twaalfde eeuw een geschiedenis van Anglo-Normandisch Engeland schreef, noemt Geoffrey een ‘sprookjesverteller’ en spoort aan diens ‘fabeltjes’ te negeren: ‘Hij heet Geoffrey en heeft Artur als bijnaam omdat hij sprookjesverhalen over Artur aan oude sagen van de Britten heeft ontleend; hij heeft daar zijn eigen verzinsels aan toegevoegd en door er de fraaie glans van de Latijnse taal op aan te brengen heeft hij ze vermomd met de respectabele naam van geschiedenis’ [ed. 2000: 22].

    Anderen lijken echter minder negatief tegenover de Historia te hebben gestaan (bij ons bijvoorbeeld Jacob van Maerlant) en in ieder geval heeft Geoffrey de nodige cultuurhistorische invloed gehad. Vanuit zijn Historia zijn onder meer koning Lear, Artur en de profeet Merlijn aan hun opmars door de West-Europese literatuur begonnen en de Historia heeft onrechtstreeks de weg geëffend voor de ontwikkeling van de volkstalige Arturroman (met onder meer Chrétien de Troyes) door Artur voor het eerst in een positief daglicht te stellen en hem als dusdanig te presenteren aan een niet-Keltisch publiek (de rechtstreekse beïnvloeding gebeurde via de Roman de Brut).

    In zijn recensie van Nieuwenhuis’ vertaling neemt Sjoerd Levelt naar ons aanvoelen Geoffrey’s gebrek aan historische ernst nogal licht op: ‘Daarboven [sic] betwijfel ik of het voor het begrip van de twaalfde-eeuwse tekst wel relevant is of Geoffrey “historische” waarheden schreef. Mij lijkt het, gezien zijn subversieve houding tegenover Beda, belangrijker na te gaan hoe Geoffreys versie van de Britse geschiedenis zich verhield tot de kennis en verwachtingen van zijn publiek, niet tot de kennis en verwachtingen van een moderne historische onderzoeker’. Dat is natuurlijk maar half waar, al blijft het inderdaad interessant te weten wat Geoffrey met zijn Historia bij zijn primaire doelpubliek beoogde te bereiken (zie supra).

    Wij zijn het echter volledig oneens met Levelt, waar hij noteert: ‘Nieuwenhuis toont zich een verdienstelijk vertaler die de humor en creativiteit, het vakmanschap en enthousiasme van Geoffrey goed weet over te brengen. De Historia regum Britannie zal zich dankzij deze uitgave derhalve in onze regio na zoveel eeuwen opnieuw kunnen verheugen in een levendige belangstelling’. Van zulke flagrante staaltjes van gebrek aan relativeringsvermogen, typisch voor geleerden die met hun neus op een onderzoeksobject zitten gedrukt (Levelt is immers bezig met een studie over de verwerking van de Historia in de Spiegel Historiael van Maerlant), houden wij niet. Humor, creativiteit, enthousiasme? Laten we wel wezen: Geoffrey’s Historia mag dan nogal wat cultuurhistorisch (geen historisch!) belang hebben, een opvallend fraai geschreven tekst is het zeker niet, laat staan dat men er veel leesplezier aan zou beleven. Een flink langdradige opsomming van (grotendeels dan nog uit de eigen duim gezogen) vorsten en veldslagen: dat is waar de Historia regum Britannie hoofdzakelijk op neerkomt.

    Geraadpleegde literatuur

    - Jozef Janssens, De Graal en de ridders van de Ronde Tafel. Leuven, 1995, pp. 11-15.
    - Karl Langosch, Mittellatein und Europa. Führung in die Hauptliteratur des Mittelalters. Darmstadt, 1990, pp. 190-191.
    - Sjoerd Levelt, “De tweede verdietsing van ‘Dystorie van ouden Bertaengen’” (recensie van Historia regum Britannie ed. 2000), in: Queeste, jg. 8 (2001), nr. 1, pp. 87-91.
    - Thea Summerfield, “Geoffrey van Monmouth en zijn bestseller” (recensie van Historia regum Britannie ed. 2000), in: Madoc, jg. 16, nr. 2 (zomer 2002), pp. 111-114.

    [explicit 12 mei 2002]

    22-06-2012 om 19:34 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-06-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Fripouillard et Compagnie (Steno) (F-I, 1959)
    FRIPOUILLARD ET COMPAGNIE (Steno) (Frankrijk-Italië, 1959)
    (105’)

    Een Frans-Italiaanse komedie (in zwartwit) waarin Louis De Funès de fiscale adviseur Hector Curto speelt. De ‘show’ wordt echter gestolen door Totó als monsieur Pezzella, eigenaar van een kledingzaak, en Aldo Fabrizi als de belastinginspecteur Fabio Topponi. Heel de film lang probeert Pezzella met de (twijfelachtige) hulp van Curto te ontsnappen aan de klauwen van de fiscus. Zijn pogingen tot corruptie en omkoperij mislukken echter voortdurend, maar ondertussen groeien hij en de belastingcontroleur wel meer naar elkaar toe, onder meer doordat de zoon van Pezzella en de dochter van Topponi zich op vrijersvoeten begeven. Uiteindelijk moet Pezzella 15 miljoen lire boete betalen, maar Topponi raadt hem aan het geld via gokken bijeen te krijgen.

    Alweer verre van een meesterwerk, dit vroeg De Funès-vehikel: zwak scenario, matig uitgewerkt en geacteerd en slechts een klein beetje grappig. In deze film is die Totó eigenlijk veel meer de hyperkinetische driftkikker dan De Funès zelf. En eigenaardig: hoewel het verhaal zich in Italië afspeelt, gebeurt alles in het Frans: zelfs het uithangbord van de belastingdienst is in het Frans.

    Quotering: ** (4 juni 2012) (geleende dvd)

    06-06-2012 om 23:10 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-06-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Carambolages (Marcel Bluwal) (Frankrijk, 1963)
    CARAMBOLAGES (Marcel Bluwal) (Frankrijk, 1963)
    (85’)

    Een komedie in zwartwit met Louis De Funès, die hier monsieur Charolais, directeur-generaal van een groot reisbureau, speelt. Maar de eigenlijke hoofdrol is weggelegd voor Jean-Claude Brialy in de rol van Paul Martin, een jonge bediende van het reisbureau die verschrikkelijk slijmt bij Charolais met de bedoeling om snel promotie te maken. Als de beloofde promotie echter uitblijft, broedt Martin snode plannen uit. Met zijn verloofde, de dochter van zijn onmiddellijke chef, heeft hij immers allerlei bouw- en andere plannen, en tegelijk beweert zijn minnaresje dat zij zwanger is. Om uit de financiële problemen te raken, maakt Martin gebruik van inbraak, briefvervalsing en zelfs een bompakketje om zijn oversten, chefs en directeuren één voor één uit te schakelen. Enigszins geholpen door het toeval lukt hij daar ook in: De Funès valt stomweg door zijn eigen schuld ergens naar beneden, een andere directeur ontploft door het bompakket, nog een andere wordt gearresteerd door de politie, nog een andere wordt gek en uiteindelijk is Martin zelf directeur-generaal en wordt hij op zijn beurt naar de mond gepraat door een jonge slijmbal van een bediende (een klein rolletje voor een jonge Alain Delon!).

    Zoals zo vaak in de films met De Funès is het scenario weer heel zwak en eigenlijk nauwelijks grappig. In feite is deze film een donkere komedie en een satire op de teugelloze hebzucht en ambitie in het bedrijfsleven en op de losse zeden in liefdesaangelegenheden (Martin die én een verloofde én een bedvriendinnetje heeft). Ook de politie komt er niet goed uit: de inspecteur die de verdachte gebeurtenissen onderzoekt, is duidelijk getraumatiseerd door de nazi-folterpraktijken tijdens de Tweede Wereldoorlog maar gedraagt zich nu zelf als een soort gefrustreerde nazi. Die oorlog is trouwens een soort nevenmotief, want Charolais wordt er door die inspecteur van beschuldigd aan economische collaboratie te hebben gedaan. Dat alles maakt dat er over deze film een ongemakkelijk stemmende, bittere waas hangt die ervoor zorgt dat er nauwelijks te lachen valt. En omdat het verhaal, zeker naar het einde toe, erg oppervlakkig wordt uitgewerkt, komt ook de satire weinig overtuigend over. Manifest een zeer zwakke prent van die Marcel Bluwal. Een carambolage is overigens een gecompliceerde autobotsing.

    Quotering: ** (3 juni 2012) (geleende dvd)

    04-06-2012 om 22:47 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-06-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: TAXI, ROULOTTE ET CORRIDA (André Hunebelle) (F, 1958)
    TAXI, ROULOTTE ET CORRIDA (André Hunebelle) (Frankrijk, 1958)
    (86’)

    Een vroege film van Louis De Funès (nog in zwartwit). De Funès speelt Maurice, een Parijse taxichauffeur die in een ouderwetse wagen en caravan (roulotte in het Frans) met zijn vrouw, stotterende zoon (met stotteren mocht in 1958 nog gelachen worden!), de zuster van zijn vrouw en diens man en dochter op vakantie gaat in Spanje. Aan de grens (waar in 1958 nog héél streng gecontroleerd werd) stopt Myriam, een blonde, Marylin Monroe-achtige vamp (gespeeld door Véra Valmont), een gestolen diamant in de jaszak van Maurice en de rest van de film probeert zij met haar criminele kompanen die diamant te recupereren. Uiteindelijk zonder succes, maar Maurice en zijn familie belanden wel voor een half jaar in de gevangenis. Terug in Parijs zitten Myriam en de gangsterbaas plots in de taxi van Maurice, maar als zij hun vermomming verliezen, zetten zij het op een lopen. Maurice zit zich af te vragen waar hij die gezichten nog gezien heeft.

    Een zéér zwak scenario, opvallend onhandig verteld en gemonteerd, slecht geacteerd ook en nauwelijks grappig te noemen. Kortom: duidelijk een miskleun van jewelste.

    Quotering: *½ (1 juni 2012) (geleende dvd)

    03-06-2012 om 21:56 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-05-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Hibernatus (Edouard Molinaro) (F, 1969)
    HIBERNATUS (Edouard Molinaro) (Frankrijk, 1969)
    (80’)

    Louis De Funès speelt Hubert de Tartas, een bedrijfsleider die financieel afhankelijk is van zijn rijke vrouw en daarom uitkijkt naar het huwelijk van zijn zoon Didier (gespeeld door Olivier De Funès, zoon vàn) met Evelyne, een rijke industrieeldochter. Dat huwelijk zal hem financieel onafhankelijk maken, maar dan duikt de grootvader van zijn vrouw op die 65 jaar lang ingevroren heeft gezeten op de Noordpool. Met het oog op de verovering van de ruimte en het invriezen van astronauten stelt de Franse staat veel belang in deze opa, die er is blijven uitzien als een jongeman van 25. Eerst wil de in opdracht van de staat handelende professor zijn proefkonijn niet vrijgeven, maar dan plots weer wel. Om de opa niet te veel te shockeren moet echter het hele dorp van De Tartas (op kosten van de staat) de klok terugdraaien naar 1905 en De Tartas moet de minnaar van zijn eigen vrouw spelen (omdat de opa in haar zijn moeder ziet). Dat leidt tot de nodige verwikkelingen, zeker wanneer die jonge opa ook nog Evelyne het hof begint te maken. Tot De Tartas de opa uiteindelijk de waarheid vertelt en de opa trouwt met Evelyne (zoon Didier moest toch al niet veel van haar hebben). Op het einde blijkt De Tartas zich ook te hebben laten invriezen.

    Een verschrikkelijk ongeloofwaardig en slap scenario is dit. De Funès speelt zijn archetypisch rolletje van Franse driftkikker maar de grappige momenten zijn bijzonder schaars en de hele film is eigenlijk vooral vervelend.

    Quotering: ** (27 mei 2012) (geleende dvd)

    28-05-2012 om 21:43 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Le grand restaurant (Jacques Besnard) (F, 1966)
    LE GRAND RESTAURANT (Jacques Besnard) (Frankrijk, 1966)
    (90’)

    Louis De Funès speelt Monsieur Septime, eigenaar van een gedistingeerd Parijs restaurant. Tijdens het eerste half uur worden alle bekende De Funès-trucjes en –gimmicks uit de kast gehaald en krijgen we dus de vertrouwde hyperkinetische driftkikker te zien die op archetypische wijze de machtswellusteling uithangt tegenover zijn ondergeschikten en de hielenlikkende slijmbal tegenover zijn klanten en meerderen. Het beste moment is wanneer Septime praat over een recept met een Duitse politiecommissaris die te gast is bij zijn Parijse collega, en Septime dankzij een slagschaduw plots een Hitler-bles en –snorretje krijgt. Leuk is ook de straf die Septime bedenkt voor zijn zich slecht gedragende kellners: het x-maal overschrijven van het menu – in gothisch schrift!

    Dan wordt er in Septimes restaurant een aanslag gepleegd op een belangrijke buitenlandse potentaat. De potentaat is plots verdwenen (blijkbaar ontvoerd) en Septime wordt door de politie gedwongen om de ontvoerders mee op te sporen, anders zal de faam van zijn restaurant er niet wel bij varen. Uiteindelijk blijken er toch geen buitenlandse rebellen achter de ontvoering te zitten, maar heeft de potentaat zijn eigen ontvoering geënsceneerd, om een tijdje vakantie te kunnen nemen. Het zwakke scenario zorgt ervoor dat het tweede gedeelte van de film nauwelijks weet te boeien en geslaagde gags zijn met een vergrootglas te zoeken. Bertrand Blier als de Parijse commissaris moet overigens niet onderdoen voor De Funès wat komische uitstraling betreft.

    Alle Franse komische acteurs en actrices die we reeds kenden van de Gendarme-reeks, passeren hier weer de revue, tot en met het nonnetje, maar Le grand restaurant is duidelijk een stuk minder geslaagd dan de eerste Gendarme-films van Jean Girault. Wanneer in Film en Televisie [nr. 115, december 1966, p. 23] genoteerd wordt: ‘Veel nieuws valt er in deze prent niet te ontdekken, tenminste wat de prestatie van De Funès aangaat; men laat zich echter steeds weer inpalmen door de vitaliteit van deze dynamische akteur, die ook déze prent tot een leuke, soms zelfs hilarante ontspanning maakt, vooral door zijn komische vondsten’, dan is dit slechts gedeeltelijk waar en lichtjes overdreven.

    Quotering: **½ (29 november 2003 – geleende video) (26 mei 2012 – geleende dvd)

    28-05-2012 om 00:03 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-05-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Suikerspin (Erik Vlaminck) 2008
    SUIKERSPIN (Erik Vlaminck) 2008

    [Roman, Uitgeverij Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2008. Voor deze bespreking maakten wij gebruik van de Boektoppers-editie: Van In, Wommelgem, 2011, 339 blz.]

    Suikerspin biedt het verhaal van vier op elkaar volgende generaties ‘foorkramers’ (kermisreizigers), waarbij voortdurend in de tijd heen en weer wordt gesprongen van de ene generatie naar de andere, overigens zonder dat dit ten koste gaat van de leesbaarheid. Jean-Baptist Van Hooylandt wordt als kleine jongen bij zijn ouders weggehaald door een foorkramer, en leert zo de stiel kennen. Na het overlijden van zijn baas, neemt hij de kermisattractie, een soort freakshow, over: eerst stelt hij zijn eigen gehandicapte broer ten toon als een soort zeemonster, dan een dwerg en een vrouw met een baard, en ten slotte een (gekochte) siamese tweeling, Joséphine en Anastasia, die hij – ondanks de bekommernissen van collega-foorkraamster Anna Lambaerts – zeer slecht behandelt en die in 1912 overlijdt. Over deze Jean-Baptist komen we veel te weten en we leren hem kennen als een ruwe, egoïstische en onbetrouwbare smeerlap.

    Aan zijn zoon, Albert Van Hooylandt, wordt veel minder aandacht besteed: na de Tweede Wereldoorlog timmert die een paardenmolen in elkaar, waarmee hij de kermissen afreist. Alberts zoon Arthur Van Hooylandt komt dan weer wel ruimschoots aan bod, maar diens zoon Tony Van Hooylandt (de vierde generatie dus al) opnieuw iets minder. Met dat alles zitten we ondertussen in het begin van de 21ste eeuw. Die Arthur heeft zo’n beetje de aard van zijn grootvader, wat wil zeggen dat hij een ruw, onbehouwen geval is. Hij is gescheiden van zijn vrouw, heeft een tijdje (ook in sexualibus) aangepapt met de Hollandse vrouw van zijn zoon (die onderwijzer is), samen met haar heeft hij de paardenmolen (laten) leegstelen om de verzekeringspremie te kunnen opstrijken maar zij heeft op haar beurt hém bedrogen. Nu is hij van plan om een snoepkraam te openen.

    De roman Suikerspin begint bijzonder veelbelovend, niet alleen omwille van de originele setting (het milieu van rondtrekkende kermisexploitanten) en het intrigerende gegeven van die siamese tweeling, maar ook omwille van de structuur (dat voortdurend heen en weer springen tussen verschillende generaties) en van de stijl. In verband met dat laatste vallen vooral de hoofdstukjes op waarin Arthur Van Hooylandt aan het woord wordt gelaten (zij hebben telkens als titel ‘Arthur Van Hooylandt spreekt’). De alledaagse, volkse, vaak vulgaire spreektaal die de misantroop en maatschappijcriticus Arthur hier in de mond gelegd wordt, is ronduit goddelijk en voortdurend grappig. Jammer wel dat Vlaminck er niet in slaagt zijn stijl bij de andere personages op even geslaagde wijze aan te passen. Bovendien is er het volgende. De achterflap vermeldt: ‘Het mensonterende bestaan waartoe (Jean-Baptist) Joséphine en Anastasia dwingt, laat diepe sporen na. Honderd jaar na de aankoop zijn de gevolgen nog altijd merkbaar in de lotgevallen van het nageslacht van Van Hooylandt’. Na dat veelbelovende begin, is de spanningscurve van de roman dan ook gebaseerd op het toewerken naar een antwoord op de vraag: wat mag er dan honderd jaar geleden wel gebeurd zijn, dat dat in 2000-en-zoveel nog altijd gevolgen heeft? Dat antwoord blijkt dan te zijn dat Albert door Jean-Baptist verwekt werd bij Joséphine (de intelligente, ‘doenbare’ helft van de siamese tweeling), nadat eerst gesuggereerd werd dat Albert een kind was van Jean-Baptist en Anna Lambaerts (die het kind wel grootgebracht heeft).

    Als dit op het einde van het boek duidelijk wordt, is de lezer eerst geneigd te denken: oh, is het dat maar? En vervolgens: maar op welke manier heeft dat gegeven dan invloed op de problemen van Arthur honderd jaar later? Deze laatste vraag blijft onbeantwoord waardoor de spanningscurve leegloopt als een ballonnetje waarvan de knoop is losgemaakt en er sprake mag zijn van een anticlimax (*). Op het einde worden ook andere zwakheden van deze roman zichtbaar. Zo is er onder meer de losse draad van het alter ego van de schrijver. Deze ‘schrijver in het verhaal’ heeft enkele malen contact met Arthur Van Hooylandt (want hij is een boek over diens familie aan het schrijven, dit boek dus) en van hem zijn ook de sporadische ‘documenten’ (krantenartikeltjes, citaten uit stadsarchieven) die over de tekst gestrooid zijn, afkomstig. Het optreden van die ‘schrijvermans’ voegt echter bijzonder weinig toe aan het dramatische verloop van het verhaal en is dus eigenlijk een beetje overbodig. De slotindruk die men van deze roman overhoudt, is dan ook: een bijzonder aardig idee dat aanvankelijk op boeiende wijze wordt vormgegeven, maar dat uiteindelijk te weinig thematische diepgang bevat om de lezer niet teleur te stellen.

    (*) Men zou kunnen denken dat het gekke gedrag van Arthur (die ergens in een hangar langs een kanaal zijn leeggeroofde draaimolen steeds maar rondjes laat draaien) veroorzaakt wordt door het feit dat zijn grootvader Jean-Baptist syfilis had (opgelopen bij een hoertje in Amsterdam). Het steeds maar abnormaler wordende gedrag van Jean-Baptist zelf kan hierdoor sowieso verklaard worden (syfilis kan onder meer tot waanzin leiden), en in het geval van congenitale syfilis kan de besmette moeder op haar beurt de baby besmetten. In het geval van Albert is er echter geen sprake van syfilis, dus de vraag blijft: is syfilis erfelijk en bijvoorbeeld overdraagbaar van grootvader/grootmoeder op kleinkind? Een (te snelle) zoektocht op Internet levert hierop (voorlopig) geen duidelijk antwoord. Maar zelfs als moest blijken dat syfilis inderdaad erfelijk is en Arthurs gekdoenerij dus kan verklaard worden vanuit de syfilis van Jean-Baptist, dan nog wordt die link in deze roman erg vaag en onbevredigend uitgewerkt.

    Quotering: *** (13 mei 2012, gelezen in april 2012)

    21-05-2012 om 22:42 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: L'Homme Orchestre (Serge Korber) (F-I, 1970)
    L’HOMME ORCHESTRE (Serge Korber) (Frankrijk-Italië, 1970)
    (90’)

    Louis De Funès speelt hier Evan Evans, die leider is van een all-girls dansgroepje. Olivier De Funès (zoon vàn) speelt zijn neef Philippe, tevens Evans’ assistent en drummer van de begeleidende band. De (zwakke) rode draad van het verhaal is dat Evans de troep aantrekkelijke danseresjes verre probeert te houden van alle contact met mannen. Eerst moet er een vervangster worden gezocht voor een meisje dat de groep verlaat om te trouwen. Na enkele audities wordt dat Hendrika, die blijkbaar een Hollandse moet voorstellen en zich meteen ontpopt tot Evans’ favorietje. Vervolgens zijn er problemen met Evans’ assistente Françoise, die aanpapt met een miljonair op een yacht maar deze relatie wordt door Evans met de hulp van Philippe al snel succesvol gedwarsboomd. Ten slotte belandt de troep in Rome waar Philippe twee baby’s in de schoenen worden geschoven, een jongetje en een meisje. Het jongetje is echter het (als het ware compleet uit de lucht gevallen) kind van uitgerekend Hendrika en het meisje is het resultaat van een romance van Philippe met een Siciliaanse tijdens een vorig verblijf in Rome. Deze laatste zaak wordt opgelost doordat Philippe en la Sicilienne gaan trouwen.

    Dit scenario hangt werkelijk met haken en ogen aan elkaar, springt van de hak op de tak, is totaal ongeloofwaardig van a tot z en resulteert in een ronduit vervelende film, des te meer omdat de fratsen en mimische gags van De Funès hier nauwelijks grappig te noemen zijn. Opvallend aan deze prent zijn wel de choreografische intermezzo’s, maar die zijn veel te banaal om de film te kunnen redden. Zoontje Olivier (die zijn rol van jonge playboy nauwelijks weet waar te maken) zingt enkele liedjes, maar dat is ook al huilen met de pet op, zeker het nummer dat hij samen met zijn vader ten beste geeft. Kortom: een teleurstellend slechte De Funès-film met een hopeloos zwak scenario en dan ook nog eens amateuristisch gemonteerd. De vaak brutaal geminirokte meisjes van de dansgroep waren in 1970 vast wel hip, maar weten vier decennia later nauwelijks nog de aandacht te trekken.

    Quotering: ** (20 mei 2012) (geleende dvd)

    21-05-2012 om 21:28 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-05-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: La Folie des Grandeurs (Gérard Oury) (F-I-E-D, 1971)
    LA FOLIE DES GRANDEURS (Gérard Oury) (Frankrijk-Italië-Spanje-Duitsland, 1971)
    (106’)

    We zitten in Spanje, ergens in de achttiende eeuw, en Louis De Funès is Salluste, minister van financiën, wat hem voor de zoveelste maal de kans geeft zijn typetje van hyperkinetisch, hebzuchtig tirannetje – onderdanig tegenover zijn meerderen, bullebakkerig tegenover zijn minderen – gestalte te geven. Yves Montand speelt de don juaneske, slimme knecht van Salluste die verliefd is op de uit Beieren afkomstige blonde koningin (een stereotiep rolletje voor Karin Schubert). Als Salluste in ongenade valt (omdat hij één van de hofdames van de koningin zwanger zou hebben gemaakt), wordt de knecht ingeschakeld in een wraakplan (de knecht moet doen alsof hij ene Don César is en de koningin verleiden zodat zij bij de koning in ongenade valt en Salluste in ere hersteld wordt) maar dit plan wordt doorkuist door aanslagen tegen de koning en door een aantal vergissingen, waarbij de lelijke oude chaperonne van de koningin een belangrijke rol speelt. Uiteindelijk, na allerlei onsamenhangende verwikkelingen, eindigen Salluste, zijn knecht en een aantal andere voorname edelmannen als verbannen slaven in Noord-Afrika, waar de knecht alsnog achternagezeten wordt door de chaperonne.

    Het scenario is heel duidelijk niet de sterkste kant van deze prent die voornamelijk drijft op de al langer bekende trucjes en mimische gags van De Funès (bijzonder kostelijk wanneer hij tegen de koningin Duits moet praten: ‘Aber daz izt eine kooloossaale Konspirazioon!’) en hier en daar een geslaagd grapje (Salluste als hij in ongenade is gevallen en niet weet wat nu aangevangen: ‘Je suis ministre, je ne sais rien faire!’, of nog: die koningin die Duits brult als een rasechte SS-er). In Film en Televisie [nr. 179, april 1972, p. 35) is ene F.C. bijzonder hard voor deze prent: ‘Persoonlijk echter vind ik het een onbeschrijflijk saaie boel, daarenboven een film voor debielen. Arme Franse kinema!’ Dit negatieve oordeel is in elk geval flink overdreven, al is het anderzijds wel duidelijk dat er betere De Funès-films zijn dan deze.

    Quotering: *** (1ste visie: 15 februari 2004 – geleende video) (2de visie: 19 mei 2012 – geleende dvd)

    20-05-2012 om 22:17 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Oscar (Edouard Molinaro) (F, 1967)
    OSCAR (Edouard Molinaro) (Frankrijk, 1967)
    (85’)

    Louis De Funès speelt in deze verfilming van een Franse vaudevilleklucht (auteur: Claude Magnier) een rijke zakenman. Eén van zijn bedienden komt eerst meedelen dat hij met de boekhouding geknoeid heeft, vraagt vervolgens om loonsverhoging en ten slotte om de hand van De Funès’ dochter (deze laatste overigens een compleet leeghoofdige tienerbimbo). Die bediende blijkt echter in werkelijkheid verliefd te zijn op een typiste die hem heeft wijsgemaakt dat ze de dochter is van De Funès, terwijl De Funès’ echte dochter verliefd is op Oscar, de door De Funès net ontslagen chauffeur, en beweert dat ze zwanger is van hem. Volgt dan een reeks onsamenhangende verwikkelingen en misverstanden, waarbij men de dochter eerst probeert te koppelen aan die bediende, vervolgens aan de huismasseur en dan weer aan de bediende, tot Oscar plots terugkeert van een reis naar de Noordpool. Een belangrijke rol wordt ook vervuld door een drietal op elkaar lijkende koffers, de ene gevuld met juwelen, de andere met geld en de derde met vrouwenondergoed. Uiteindelijk blijkt die typiste waarop de bediende verliefd is, de onwettige dochter van De Funès en van zijn vroegere kamermeisje, dat op het einde van de film toevallig komt solliciteren naar een baan.

    Men kan zich voorstellen dat dit warrig kluwen van moedwil en misverstand op de planken tot heel wat lachsalvo’s zal geleid hebben, zeker met De Funès in de hoofdrol, maar de film verraadt te veel de oorspronkelijke theatersfeer (praktisch alles speelt zich bijvoorbeeld af binnen één ruimte: het huis van De Funès) en bovendien lijkt De Funès ons hier niet echt helemaal op dreef. De enige keer dat we écht hebben moeten lachen, was toen De Funès door de zich opeenstapelende misverstanden begint dol te draaien (‘je suis zin-zin’) en een stukje hilarisch-absurde pantomime opvoert terwijl zijn vrouw, zijn dochter en zijn masseur verbijsterd staan toe te kijken. H.V.G. noteerde in Film en Televisie [nr. 127, december 1967, p. 27]: ‘Funès-fans komen rijkelijk aan hun trekken. Te hunnen gerieve werden zelfs verscheidene solonummers voor het idool ingelast. Het zijn geen logisch uit een situatie gegroeide tonelen, maar doodgewoon solonummers zoals prima-donna-aria’s in een opera’.

    Quotering: **½ (17 mei 2012) (geleende dvd)

    20-05-2012 om 22:16 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-05-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.TOPOI: GAT
    GAT

    Gat (gaatje) = vagina

    Roman de Renart I ed. 1985 (1174-77)
    - 272 (vers 1272). Branche II. Que des deux pertuis deerains. Over de twee achterste gaten (pertuis) van de wolvin Hersent: vagina en anus.

    Roman de Renart I ed. 1985 (circa 1190)
    - 430 (vers 564). Branche VI (Le duel judiciaire). Isengrin over de ‘verkrachting’ van Hersent door Renart: Au croz trover pas ne faillistes [je bent niet mislukt in het vinden van het gat]. Croz = gat = vagina.

    Roman de Renart II ed. 1985 (1195-1200)
    - 30 (verzen 429-430). Branche VII (La confession de Renart). Ne qui consirrer ne me puis / De Hersent ne de son pertuis. Renart kan Hersent en haar pertuis (gat = vagina) niet missen.

    De Roovere ed. 1955 (vóór 1482)
    - 399 (vers 249). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Een gat boren in een wijnvat als metafoor voor de coïtus (vat = vrouw, boor = penis): Ghemaeckt gheraeckt soe hebdijt gaetken.

    Piramus en Thisbe ed. 1965 (circa 1500)
    - 133 (vers 183). Rederijkersspel. Een sinneke tot Piramus (balspel als metafoor voor seks): Ick sorch, ghij sult noch int gaetgen rollen.

    Tilleghem ed. 1920 (1509?)
    - 467 (verzen 85-86). Rederijkersspel. Dubbelzinnig-erotisch over barbiers en chirurgijnen: Want ze meesteren decwils ruwe ghaeten / Om de pynen der quetsueren te doen zwichtene.

    Stijevoort I ed. 1929 (1524)
    - 15 (refrein 4, vers 37). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Boogschieten als metafoor voor seks: Als ghi den pyl treckt soo stopt dat gaetken.
    - 67 (refrein 33, vers 33). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Schoenlappen als metafoor voor seks: hoe meer ghenaijt hoe groter gat.
    - 68 (refrein 34, verzen 28-30). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Balspel (‘clossen’ = beugelen) als metafoor voor seks: Doen stiet ic noch soe diep int gat, / my dochte wy haddens bey te bat: / haer suete naect lyf dude ic aent mijne.

    Stijevoort II ed. 1930 (1524)
    - 171 (refrein 217, verzen 42-43). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Apologie van de seks: Sij makender sonde of soumen een gaetken stoppen / mit thelichdom daer die sueten oly wt leect. Dezelfde tekst in Doesborch II ed. 1940: 234 (refrein 129, verzen 55-56) [1528-30]: Twaer sonde soudemen dat gaetken stoppen / Daer die suete olie wt leect.
    - 212 (refrein 242, verzen 28-29). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Seks in badstoof, een vat stoppen als metafoor voor seks. Een vrouw zegt: Wildi dat gat inne soe moeten wi vlien [= ons verstoppen], / en scaemdi u niet, seijse, voer die lien?

    De wellustige mensch ed. 1950 (XVIb)
    - 122 (vers 633). Rederijkersspel. En stordt u niet, soeckt een ander gadt.

    De dryakelprouver ed. 1920 (1528)
    - 201 (verzen 92-93). Rederijkersspel. Tandtrekken als metafoor voor seks: Tant vut al lachghende, eenen baut jnt ghat / omde vloet vanden bloede te stelpene.

    Sorgheloos ed. 1980 (circa 1540)
    - 123 (regel 44). Spotprognosticatie. Want de sonne ende mane sullen dan vergaren met Aurora in ’t Warm Gadt.

    Cristenkercke ed. 1921 (kort na 1540)
    - 35 (vers 860). Rederijkersspel. Een sinneke maakt een erotische toespeling: Selfs goetduncken sal haer pepergat coelen.
    - 46 (vers 1123). Een sinneke maakt een erotische toespeling (binnen de ‘vat’-topos): maect nv het tappeken ree, alst gaetken gheboort is.
    - 55 (vers 1304). Een sinneke maakt een erotische toespeling (binnen de ‘vat’-topos): het tapken wert zaen ghevuecht. Salt gaetken oock passen?
    - 61 (vers 1399). Een sinneke maakt een erotische toespeling (binnen de ‘vat’-topos): thadt nv schier tijt gheweest tgaetken te borene.

    Antwerps Liedboek I ed. 1983 (1544)
    - 208 (nr. 179, strofe 5, verzen 3-4). Zot liedje over een meisje en een kleermaker: Ick heb een gaetken fier / Willet mi doch eens stoppen.

    Sint Jans onthoofdinghe ed. 1996 (vóór 1552)
    - 62 (vers 249). Rederijkersspel. Een mannelijk sinneke, scheldend tot een vrouwelijk sinneke (een koppelares): swijgt seg ick eer ick u smeerich gat vlûeck.

    Ulenspieghel ed. 1980 (1560)
    - 73 (vers 231). Spotprognosticatie. Vrouwe, wat lofdy u eyeren? De korf heeft een gat. Erotische ombuiging van een spreekwoord, waarbij eieren = borsten, korf = buik en gat = vagina?

    Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1561)
    - 233 (fol. 285r, verzen 32-33). Rederijkersgedichtje over hoertjes: Liefuer te huwene alsulck lack gaetken / Dan Landsboer ofte zeeussche maetken. Lek gaatje = pars pro toto voor ‘hoer’.

    Het leenhof der ghilden ed. 1950 (1564)
    - 30 (vers 732). Rederijkersgedicht. Over vrouwen die ‘braseletten’ maken van hun schaamhaar, wat so veel te seggen is: vrij na tbomgat tast.

    De Bruyne ed. 1925 (1579-83)
    - 18 (refrein 134, strofe 3, vers 14). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Een jongeman probeert een meisje te overhalen tot seks: Godt geve in wiens gadt dat ickt gieten souwe.

    Coster Johannus ed. 1997 (vóór 1600)
    - 123v (vers 34). Rederijkersklucht. Boerdelijck Geck zingt een liedje over de coïtus: Int swarte gadt Lach Ick versteecken.

    Nieuwe Nederduytsche gedichten ende raedtselen ed. 1972 (1624)
    - Ingevoegde bladen vóór fol. 31. Dubbelzinnig-erotisch gedichtje: En in een diep ront gat gedaen / ( … ) En stoten in dit diepe gat.
    - 41. Dubbelzinnig-erotisch raadsel: En niet in ’t midste gat so deucht u spelen niet / ( … ) In ‘tspelen wacht u wel int avrex gat te gaen.
    - 61. Dubbelzinnig-erotisch raadsel: En steken al ons best in een wijt duyster gat.
    - 133. Zot-erotisch rederijkersrefrein. Leidekken als metafoor voor seks (lekkend gat in dak = vagina): Ick heb, sey sy, noch een out leckent gat, / Twelck noyt dicht en was van zijn leven.
    - 151. Zot-erotisch rederijkersrefrein. Fluitspel als metafoor voor seks: En als een meyt douwt hem int rechte gat.

    Gat = anus

    Mariken van Nieumeghen ed. 1980 (circa 1516)
    - 59 (vers 377). Rederijkersspel. Tante van Mariken smalend over hoertjes: Die de goei gezellen d’eersgat lenen. Toespeling op anale seks?

    Doesborch II ed. 1940 (1528-30)
    - 252 (refrein 141, vers 29). Zot scabreus-scatologisch rederijkersrefrein. Een jongen en een meisje in bad, het meisje doet haar behoefte in het bad: Ten lesten ontsloot die bruyt haer gat.
     
    [explicit]

    18-05-2012 om 20:25 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-05-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.TOPOI: GANS
    GANS

    1 De gans in de bestiaria

    Bestiary ed. 1993 (XIIIb)
    - 168-169. Latijns bestiarium. Ganzen zijn goede nachtwakers (zie het Kapitool): as Rabanus says, they stand for provident men, watchmen who take their task in earnest. Wilde ganzen vliegen hoog en volgens een strikte orde, and symbolise those who live remote from earthly rank and follow an ordered life. Ze zijn altijd asgrauw because you will find the grey cloak of repentance among those who live far from the world. De waakzame gans is een beeld van de goede monnik die bij anderen goede en slechte kenmerken kan onderscheiden en die bij andere monniken waarschuwt voor hun nalatigheid en onwetendheid, zodat de duivel weggejaagd wordt. Tamme ganzen roepen de hele tijd en verwonden elkaar met hun bek: They symbolise those who are happy to lead a communal life, but give themselves up to gossip and slanderous talk. In dit bestiarium fungeren ganzen dus als positieve en negatieve zelfbeelden voor kloosterlingen.

    Der naturen bloeme I ed. 1980 (circa 1266)
    - 181-183 (Boek III, verzen 323-398). Berijmd traktaat over de natuur. Over de gans (ancer). Wilde ganzen vliegen graag, tamme ganzen vliegen zelden. Ganzen zijn goede nachtwakers (zie de ganzen van het Kapitool: de Romeinen aanbaden omwille van dat voorval een zilveren gans, christelijk auteurs hebben daarmee gespot. Ganzen hebben schrik van arenden. Ganzenvlees ligt zwaar op de maag. Er bestaan ganzen die zo groot en zwaar zijn als struisvogels. Geen symboliek bij Maerlant.

    2 Gans (gheese, gheesken) = hoer, losbandig meisje

    Gruuthuse-handschrift ed. 1966 (circa 1400)
    - 265 (nr. 16, vers 62). Zot-amoureus liedje. Van een oude hoer wordt gezegd: Wielende (= waggelend) ghinc soe als een gans.

    Pyramus ende Thisbe ed. 1965 (circa 1520)
    - 165 (verzen 66-67). Rederijkersspel. Het sinneke Bedrieghelic Waen wil te weten komen wat het sinneke Fraudelic Schijn van plan is en zegt: Al soudicker noch een gans om speten, het wort versleten, eer ghi vertrect! Dat ‘een gans speten’ hier dubbelzinnig betekent ‘de liefde bedrijven met een meisje’, wordt aannemelijk gemaakt door de amoureus-erotische context van het spel en door de op deze passage volgende verzen 68-69, waarin Fraudelic antwoordt, verwijzende naar de stoute, zotte praat van zijn collega: Stijf inde kaken ende stout ghebect, ghi menighen ghect, dus achticks cleene.

    De Verloren Sone ed. 1985 (1540)
    - B4r. Een gedrukt ‘volksboek’. Een slechte vriend van de verloren zoon zegt tot een hoerenwaardin (als hij ziet dat de verloren zoon al zijn geld verbrast heeft): Maer hi is noch wel int habijt / Uwen gheesen dit aduerterende zijt [maak dit duidelijk aan uw hoertjes]. Ende al naect doet hem ontcleeden.
    - C1r. Naam van één van de hoertjes is Lustich Gheestken. Associatie met ‘gheesken’?

    Cristenkercke ed. 1921 (kort na 1540)
    - 35 (verzen 867-869). Rederijkersspel. Een sinneke tot een ander sinneke (een koppelaarster), scheldend: Tsa, bien venu madamoselle snapsoet, / waer soudmen v vinden, offer profijt quaem / om een gans te spetene? Een gans speten = gemeenschap hebben met een hoer.

    Antwerps Liedboek I ed. 1983 (1544)
    - 91 (nr. 78, strofe 4, verzen 1-4). Zot lied. Daer waren leepe gheesen, / Schelu, manck ende vuyl / Si droncken sonder vreesen, / Si veechden haren muyl.

    Bijns ed. 1902 (circa 1550)
    - 213 (verzen 16/19/21). Een rondeel over de volgelingen van Luther, onder meer: Lichte gheeskens, die als meeskens om aes vlieghen.

    sMenschen Gheest van tVleesch verleyt ed. 1953 (circa 1550)
    - 15/607 (verzen 89-90). Rederijkersspel. Werlt zegt tegen tVleesch (een hoer): Ghij sijt een cluchtighe gheese / men vind warachtich gheen leeper baessinne. De tekstbezorger (J.J. Mak) geeft een foutieve verklaring.

    Arnold Bierses ed. 1925 (1577-90)
    - 35 (nr. X, vers 4). Zot-erotisch rederijkersrefrein op de stok ‘Ic salt avonturen al solt mij smerten’. Een sekshongerig tienermeisje zegt: En ben ic niet wijffs genoch, sprack dat arme gheisken.
    - 41 (nr. XIII, verzen 7-10). Zot-erotisch rederijkersrefrein op de stok ‘Om sotkens lachen die meiskens wel’. Twee geile meiden gaan naar bed met een als nar verklede knecht: Het knechken svoch ende stelde hem op de bene, / Ende heefft hem al sots kleideren aen gedaen. / En is al stommelinghe in huys gegaen, / Daer deese twe gheyskens saten bijt vier.

    De Minckijsers ed. 1992 (XVIB)
    - 114v (vers 863). Rederijkersspel. Over de hoer Alderhande Gebreck: en nu dus versnodt zijt op dees Leeclijcke (lees: lelijke) geese.

    Kuznetsov/Linnik 1982 (XVII)
    - Afbeeldingen 67 en 68. Twee bij elkaar horende zeventiende-eeuwse paneeltjes van Jacob Gerritsz Cuyp (Talin, eertijds Art Museum of the Estonian SSR): Meisje met haan en Jongen met gans. De jongen houdt in zijn rechterhand een papiertje met het opschrift: Mon-oÿe faict toût. Dit is een woorspeling: mijn gans doet alles / geld (monnaie) doet alles. Het dubbelzinnige regeltje en het feit dat haan en gans respectievelijk mannelijke en vrouwelijke symbolen kunnen zijn (haan = penis, gans/gheese = hoer) maken het samen aannemelijk dat hier een toespeling op prostitutie wordt gemaakt, ofschoon het meisje helemaal niet als hoer gekleed lijkt te zijn, en de knaap toch wel erg jong lijkt.

    3 Gans = neerbuigende term voor (arme, domme, dwaze, plompe) vrouw

    Bijns ed. 1875 (1528)
    - 49 (Boek I, refrein 14, strofe k, verzen 11-12). Rederijkersgedicht (ABC-dicht) over de Lutheranen: Al waert een spinster oft een ander arm gans, / Sulc volchde haer leeringe en haer advijs. Arme ganzen = eenvoudige volksvrouwen (zoals spinsters) die zich gemakkelijk laten verleiden door de ‘Duitse klerken’ (vers 7) en het evangelie verkondigen. Volgens Anna Bijns luistert ‘men’ eerder naar zulke simpele vrouwen dan naar wijze doctores. Hetzelfde refrein in Bijns ed. 1902: 227 (nr. III, strofe K, verzen 11-12) [circa 1550]: Al waert een spinstere, oft een ander erm gans, / Selck volchde haer leeringhe ende haer avys.

    Doesborch II ed. 1940 (1528-30)
    - 245 (refrein 137, vers 22). Zot rederijkersrefrein over een ‘mottige bruiloft’: Die bruyt hilt voet ghelijc een gans. Een vrouw die plomp danst.

    Bijns ed. 1902 (circa 1550)
    - 213. Rederijkersgedicht. Over de volgelingen van Luther: Aelwitten (= ganzen!), oupitten, die sitten en spinnen, / Beghynen, die schynen zeer heylich int wesen, / Ou maren en blaren zyn nu doctorinnen.

    Leander ende Hero ed. 2002 (1621)
    - 192 (Spel 4, verzen 386-387). Rederijkersspel. Goddeloose Desperatie over het meisje Hero: ick zal de slechte gans / terstont gaen brenghen aen den zelven dans.

    4 Gans geassocieerd met vrouw

    The Canterbury Tales ed. 1987 (XIVd)
    - 108 (Fragment III, Group D, verzen 269-272). The Wife of Bath’s Prologue. De vrouw van Bath citeert verwijten van mannen aan vrouwen: vrouwen die niemand wil, zijn zeer geil en manziek. Ne noon (geen) so grey goos gooth ther in the lake / as, sëistow (zeg jij), wol been withoute make (maatje). / And seyst it is an hard thyng for to welde (beheersen) / a thyng that no man wole, his thankes, helde.

    De Roovere ed. 1955 (vóór 1482)
    - 401 (vers 31). In een erotisch rederijkersrefrein: Hy greepse, doen peepse, recht als een gans.

    Bijns ed. 1902 (circa 1550)
    - 362 (verzen 9-10). Een rijmpje van broeder Engelbrecht: Men vint zoe vele vrouwen goet / alsmen rooder gansen doet.

    5a Geplukte gans = persoon die bedrogen of negatief behandeld wordt

    Hildegaersberch ed. 1981 (circa 1400)
    - 54-55 (nr. XXIV, verzen 146-161). Moraliserende rijmtekst. Die gans ghepluct, tscaep ghescoren, / Dat soe is haer beider loen. / Hoe vetten herst, hoe goet, hoe schoen, / Dat si horen meester bringhen, / Sy en connen nochtan niet verdinghen, / Si en worden tweewerff sjaers ontcleet. / Aldus gaetmen noch ghereet / Die luden plocken ende scheren, / Die die werlt moeten neren / Beyde te water ende te lande, / Ende dicke setten tlijff te pande / Om goet te winnen ende te besparen, / Dair die heren wel off varen. / Dat laetmen hem ghenieten wel / Als dander diemen schoert haer vel, / Beyde mit plucken ende mit scheren.
     
    Bijns ed. 1886 (vóór 1529)
    - 87 (refrein 23, strofe d, vers 14). Amoureus rederijkersrefrein. Liefdesklacht van vrouw over haar ontrouwe minnaar + kritiek op wantoestanden in de maatschappij: Daerme (= de armen) sietmen plucken als gansen en vincken.

    De Neering ed. 1996 (vóór 1568)
    - 83v (vers 92). Rederijkersspel. Gemeen Ambachtsvolck klaagt tegenover de ambachtsheer over de verdrukte Neering: Sij wart gelijck een gans gepluct.

    5b Geplukte gans = berooide, geldeloze persoon (ten gevolge van omgang met vrouwen of hoeren)

    Veelderhande Geneuchlijcke Dichten ed. 1977 (1600)
    - 114. In de rijmtekst ‘Het wonderlijcke leuen van sinte Reynuyt’: Tot sinte Reyn-uyts is hy ter Kermisse ghecomen / Al een heeftet hem daer niet seer wel gheluckt / Want Willem Alberoyt heeft hem terstont vernomen / Ende heeft hem als een magheren Gans ghepluckt.

    Suyp-stad ed. 1978 (1628)
    - 120 (verzen 961-964). Moraliserende rijmtekst. De geldeloze pierewaaier wordt vergeleken met een geplukte gans: Men speelter banckerot, en soeckt een ander kans, / Men loopt als een schavuyt, of een gepluckte Gans. / Het hayr steeckt door den hoed, de billen door de kleeren, / De hosen noch de schoen en konnen hem niet deeren.

    5c Plukken = bijeenscharrelen van materieel bezit

    De Roovere ed. 1955 (vóór 1482)
    - 334 (vers 39). Vroed rederijkersrefrein, tijdsklacht. Elck pijnt om plucken dus onghedrult.

    Stijevoort II ed. 1930 (1524)
    - 60 (refrein 164, verzen 32-33). Vroed rederijkersrefrein op de stok ‘rapen moet wel syn een ghesonde spijs’. Dus mach den arbeyt enen wel verdrieten / want veel willen plucken sonder raepsaet te saijen.

    Bijns ed. 1902 (circa 1550)
    - 247 (refrein X, strofe B, verzen 3-4). Vroed rederijkersrefrein. Wat sal deertsche goet ghepluct, ghecraut doen? / Dat ghiericheyt tuwen huyse vriendt en gast wort.
     
    Mont toe, borse toe ed. 1950 (vóór 1551/1583)
    - 46 (vers 32). Strofisch rederijkersgedicht, tijdsklacht. Want de Wolven sietmen plucken en teesen.

    Al Hoy ed. 1964 (circa 1600)
    - 9 (vers 153). Rederijkersspel (tafelspel). Buijcsken tegen Willeken Noijtgenoech (een vrek): Al u gepeys es trecken en plucken.
     
    5d Plukken = iemand (materieel en financieel) bedriegen

    Der Leken Spieghel III ed. 1848 (1325-30)
    - 217-218 (Boek III, hoofdstuk 26, verzen 52-57). Didactisch rijmtraktaat. Een jonge stedeling tegenover de zoon van een ridder over uitgebuite dorpelingen: Maer arbeit, zorghe ende leet / heeft daer tfolc, spade ende vroe, / ende ooc overlast daer toe / van meyeren ende haren knapen, / die van hem plucken ende rapen / wat sijs moghen ghewinnen.

    Jans Teesteye ed. 1869 (vóór 1334)
    - 253 (verzen 3448-3450). Moraliserend dialooggedicht. Over de uitgebuite ‘dorpman’: Lantsheren ofte ander papen / die altoes plucken ende rapen / dine pine ende dinen arbeyt.

    Stijevoort I ed. 1929 (1524)
    - 75 (refrein 39, verzen 13-15). Vroed rederijkersrefrein op de stok ‘hoe sout dan qualick in die werlt gaen’. Er wordt ironisch gezegd: Die geestelicheyt en wilt plucken noch teesen / den ghemeynen volc wat sy bestaen / hoe sout dan qualick in die werlt gaen.
    - 80 (refrein 41, verzen 15-16). Vroed rederijkersrefrein op de stok ‘langhe gheborcht en is niet quijt ghescouwen’. Waer ic gae of come tvolc is bedruckt / die erme simpele domme wert gepluckt.

    Bijns ed. 1875 (1528)
    - 36 (Boek I, refrein 11, strofe b, verzen 15-16). Vroed rederijkersrefrein, tijdsklacht. Men siet u darme weduwen en weesen / plucken en teesen; uwen ja es neen. Zelfde tekst in De Bruyne I ed. 1879: 82 (refrein XIX, strofe b, verzen 13-14) [1579-83]: men siet u de erme weduwen & weesen / plucken & teesen: uwen ja is neen.
     
    Bijns ed. 1886 (vóór 1529)
    - 23 (refrein 6, strofe d, vers 4). Vroed rederijkersrefrein. Over uitbuiters: Wat batet u dat ghij donnoosel gepluckt hebt?

    Bijns ed. 1875 (1567)
    - 228 (Boek III, refrein 2, strofe h, verzen 5-6). Vroed rederijkersrefrein. Over het Laatste Oordeel: Hoe sullen donsalige daer staen beschaemt / voor de gene, diese nu plucken en trecken!

    5e Plukken = het (financieel) bedriegen van klanten/mannen door hoeren/vrouwen

    Die Rose ed. 1976 (circa 1300)
    - 74 (verzen 4191-4498). Allegorische rijmtekst. Rede zegt: En mach en geen wijf wesen goet / die hare vleesch vercoept om goet. / Van hen so soude elc man vlien / ende sine herte van hen tien. / Hi pense ho sine mochte hebben wert, / die els niet dan sijn goet en gert, / ende el en mint dan sijn gelt, / ende al levende villen wilt.
    - 214 (verzen 12.587-12.590). De oude koppelaarster zegt: Sijs sot die hare lief nine pluemt / van sinen goede ende scuemt; / want wiene meest geplumen can, / salre doegt meest vinden an.

    Antwerps Liedboek I ed. 1983 (1544)
    - 49 (nr. 44, strofe 2, verzen 1-3 / strofe 3, verzen 3-4). Amoureus liedje, liefdesklacht. Ghesellekens wilt v sinnekens keeren / van sulc een schoon samblant. / Want si souden v plucken ende minnen leren. // Want met hare subtijle listen / si v wel plucken sal. Hetzelfde liedje in Amoreuse Liedekens ed. 1984: 48 (strofen 2/3) [circa 1600]: Want zy sal u pluycken en Minneleeren // Want syder met haerder subtijlder listen / V seer wel plucken sal.

    Alit en Lijsbith ed. 1946 (circa 1550?)
    - 122 (verzen 322-324). Rederijkersklucht. Alit zegt dat haar dochter bij de deken heeft geslapen dien zij heeft vercaelt [kaal geplukt].

    Suyp-stad ed. 1978 (1628)
    - 97 (verzen 249-256). Moraliserende rijmtekst. Over hoe hoertjes hun klanten ‘kaal plukken’, d.w.z. van al hun geld beroven: Ten minsten dat een Valck wort uyt de locht gekregen, / Dien sy dan recht den neus gaen snuyten ende vegen, / Ia plucken hem so kael, dat hy moet weer van honck, En voor ’t verquiste geld verkrijght hy niet een dronck. / Wanneer de beurs is licht, en ’t geldjen is vervlogen, / Dan siet haer Venus aen met toe-gesloten oogen, / En schoptse uyte deur, en roept: ghy kale Guyt, / Het geld is onse Liefd’, en ’t geld is onse Bruydt.

    ’t Amsterdamsch Hoerdom ed. 1976 (XVII)
    - 16. Moraliserende waarschuwing tegen prostitutie. Van twee hoertjes en hun klant wordt gezegd: Ondertusschen plucken se hem alle beide even zeer.
    - 94. Van hoerenlopers wordt gezegd: soo schoon zynze van de Hoeren geplukt.

    5f Plukken = hellestraf

    De sacramente vander Nyeuwervaert ed. 1955 (circa 1500)
    - 156 (vers 562). Rederijkersspel. De duivels bespreken hoe zij Meester Macharius zullen folteren in de hel: Wij sullen hem plucken.

    6 Gans = man (pejoratief)

    Der Leken Spieghel III ed. 1848 (1325-30)
    - 221 (Boek III, hoofdstuk 26, verzen 141-142). Berijmd didactisch traktaat. Een ridderzoon heeft het over het leven van de stadsburger. Deze laatste zit naar verluidt in zijn zetel met volgevreten buik dat hem dunct dat hi raest / ende als een ghent sit ende blaest. Dit geldt als een voorbeeld van onrein leven.

    De Wellustige Mensch ed. 1950 (XVIb)
    - 112 (verzen 352-353). Rederijkersspel. Een sinneke tot de ijdele Wellustige Mensch: Tschijnt ghij compt uuijt een corffken getreden; / Ghij maeckt den wrinkaerts gelijck eenen gans. Ijdele man die loopt te pronken terwijl hij met zijn heupen draait.

    Antwerps Liedboek I ed. 1983 (1544)
    - 99 (nr. 85, strofe 4, vers 5). Zot liedje. Meisje klaagt over haar oude echtgenoot: Hi sidt en babbelt al waert een gans.

    7 Gent (mannetjesgans) = knappe jongeman
    [Cools 1992: 89. In de Kempen noemde men anno 1992 een ganzerik of mannetjesgans nog altijd ‘een gent’!
    MNHW 1981: 201. Gent (als adjectief) = lief, edel, bevallig, schoon. Gent (als zelfstandig gebruik adjectief) = edele, bevallige man. Gent (als substantief) = mannetjesgans.]

    Stijevoort I ed. 1929 (1524)
    - 12 (refrein 3, verzen 11-12). Zot rederijkersrefrein. In een klooster bespringt een haan een kip: Tscheen dat die mater quam wt haren sinne / Om dat hi daer op sat als een ghent. Dubbelzinnige passage in een dubbelzinnige tekst (de besprongen kip kan ook een onkuis nonnetje zijn).

    8 Gans = zondige persoon

    Fabulae ed. 1985 (XIIIb)
    - 109-110 (nr. 51). Latijnse fabelverzameling. ‘The Goose and the Raven. Against those overburdened with sins’. Een vette, zware gans vraagt een raaf om op diens rug te mogen vliegen, maar de gans is te zwaar en de raaf kan haar niet dragen.

    Die Spiegel der Sonden ed. 1900 (XIV)
    - 110 (verzen 8694-8696). Berijmde zondenspiegel. Bij ‘traechede’, over rijke vrekken: Die rike vracke, want hi van aerde / der gans slacht ende den perde mede, die vetten in hare ledichede.

    Der Sotten Schip ed. 1981 (1548)
    - F1r (hoofdstuk 24). Stichtelijk-moraliserend traktaat. Over verstokte zondaars die ten onrechte op Gods genade hopen: wy en sullen dan niet leuen als gansen ende swijnen die op gods thoorne/ rechtuaerdicheyt niet en achten. want al so sinte hieronimus seyt. Men mach van weelden ter blijschap niet gheraken ende men can hier niet altijts den buyck gheuullen/ ende inden hemel die siele. Op de begeleidende houtsnede ziet men twee ganzen en twee varkens aan een trog.

    De menschwerdinge Christi ed. 1992 (XVIB)
    - 28r (vers 1337). Rederijkersspel. Schriftuerlijcke Zin tegen de ketters: wadt Laetij u duncken arme verroerde geesen.
     
    9 Gans = domme, dwaze persoon

    Der Sotten Schip ed. 1981 (1548)
    - L1r (hoofdstuk 34). Stichtelijk-moraliserend traktaat. Over dwazen die veel zien, maar niets onthouden: Die derde is. Dat men wel onthouden heeft den anderen voort leeren. Also wi alle doen sullen in goede leeringhe willen wi den sotten niet gelecken sijn die altijts der gansen danck ende liet singhen wat si hooren/ waer af die leeraer spreect aldus. Volgt dan in versvorm wat ‘die leeraer’ zegt: Die vele versoeckt ende weynich leert / Die verre loopt ende wijt verkeert / Ende wat hi siet tonrechte merckt / Die vele begrijpt ende niet en werckt / Die altijts deerste is aen den dans / Ende altijts sinckt al waert een gans / Die sal een gans gherekent wesen / Van verre te loopen is niemant ghepresen.

    Seer schoone spreeckwoorden ed. 1962 (1549)
    - 20 (nr. 332). Frans-Nederlandse spreekwoordenverzameling. Il est plus estourdy que vne mulle sauluaige / que vng oyson. Hy is dulcoppigher dan eenen wilden muyl / dan een gans. Zie ook Harrebomée I.201.

    10 Gans: spreekwoorden en zegswijzen

    Tghevecht van Minnen ed. 1964 (1516)
    - 49 (verzen 113-114). Berijmde ars amandi. Ongestadicheyt verleidt een jongeling: bier en is niet ghebrouwen - soot is aenschijn - / Voor coeyen oft ganssen, alsment verhalen sal.
     
    Seer schoone spreeckwoorden ed. 1962 (1549)
    - 19 (nr. 319). Frans-Nederlandse spreekwoordenverzameling. Il est fourny dentendement / comme vng oyson de creste. Hy is voorsien met verstande / ghelijck een gans met eenen cam. Zie ook Harrebomée I.201.
    - 38 (nr. 636). Qui ne faict ainsi que faict loye A courte vie et courte ioye / Die niet en doet ghelijck als de gans Die heeft een cort leuen ende corte blijschap. De gans als beeld van de levensgenieter? Zie ook Harrebomée I.61. Vergelijk ook Cat. Antwerpen 1976: 86 (cat. nr. 48) = een gravure van Pieter Balten, Sorghelos leven (Antwerpen, Museum Plantijn Moretus, Stedelijk Prentenkabinet). Onderwerp is een luie schoenmaker. Rechtsboven een prent aan de muur met een vrouw op een hek tussen ganzen. Het bijschrift van deze prent luidt: Die Gansen hebben den cost, soo elck oock sal, / Wat wildy doch al sorghen, Godt verleenet al.

    Gemeene Duytsche Spreckwoorden ed. 1959 (1550)
    - 56 (regels 5-6). Spreekwoordenverzameling. Hy sal noch ten lesten den Gans moeten gelden. / Hy sal ’t gelach noch al betaelen.
    - 61 (regel 25). Dat vuyrken boete ick/ sede de Gans, doe scheet sie oppet ijs.
    - 69 (regel 19). Die Monnick preeckte/ dat men niet en behoerde te steelen/ ende hy selue hadde den Gans.
    - 75 (regel 2). Hy en sal niet lichtelick gebraden gansen ouer den tuyn werpen.

    Der Fielen Vocabulaer ed. 1914 (1563)
    - 61. Burgerlijk-moraliserende prozatekst. Over afkeurenswaardige losbollen ende segghen altijt, laet ons vrolijc zijn want de wijn en is niet gewassen voor die verkenen, noch dat bier ghebrouwen voor die gansen.

    11 Ghans = verbastering van ‘Gods’ in vloeken
    [De Schuijfman ed. 1932: 88-90 (aantekeningen).]

    Heynken de Luyere ed. 1920 (1540/1582)
    - 24. Een hoerenwaard vloekt: Ghans cracht, gans macht, wat voeren zijn ditte.

    12 Aelwitta als naam voor een gans

    De Appelboom ed. 1979 (XVIa)
    - 34 (verzen 27-30). Rederijkersklucht. Een boer en boerin klagen over hun recente verliezen. De man zegt: Jae, en onse ganse is in een vadt met gruse [zemelen] / versmoort, dus ben ick halff tenden rade. De vrouw reageert: Godt segen ons! Eijlacij, dats groote schaede. / Is Aelken versmoort? Ghij sout mij verlenen. Een aantekening (p. 64) verklaart Aelken als een verkleinvorm van Alijt en verwijst onder meer naar Enklaar 1940: 102.
     
    Aelwarich ed. 1980 (1528)
    - 111 (regels 52-54). Spotprognosticatie. Over de herfst: Den herfst neemt aen zijn begin als Aelwitta wert doorsteken ende ghebraden om des menschen wille, lijdende veel martieliën in kermissen supra dorpum. De gans als spotheilige en –martelaar.
     
    Hongherenborch ed. 1980 (1562)
    - 193 (regels 30-31). Spotprognosticatie. Over de herfst: Ende dan wordt Aelken oft Aelwitte doorsteken ende gedoot met veel van haeren consorten. Vergelijk ook ibidem: 197 (regels 86-88), over het plukken van ganzen in juni: In dese maent sullen die gansen berooft worden van haren voeyeringen [‘voering’ = veren] ende naect gaen.

    13 De rotgans
    [Thomas 1990: 90. In de Nieuwe Tijd verdween het geloof dat de brandgans of rotgans ontstond uit schelpen die aan bomen of wrakhout groeien.]

    De Schuijfman ed. 1932 (1504)
    - 2-3 (verzen 27-30). Rederijkersklucht. Twee landlopers bespreken wat ze gaan doen. Schuijfman zegt: Hertchiers [boogschutters] worden: wij willen schieten, / want wij moeten onsen honger blusschen. Waarop Sloef repliceert: Wadt dingen? Rotganssen? En Schuijfman weer: Neen, huijsmusschen. Met ‘huismussen’ worden huisvrouwen bedoeld die door bedelende landlopers bedrogen worden. Een aantekening van de tekstbezorger suggereert dat ‘rotganzen schieten’ een uitdrukking is uit de dieventaal (bargoens), waarbij ‘rot’ armoede betekent en de hele uitdrukking: armoede lijden, bedelen. Men kan zich afvragen of hier ook een obscene toespeling gemaakt wordt: rotgans = bedelaarshoertje?
     
    De Beatis ed. 1979
    - 166-167. Reisverslag. Het verhaal van de boomgans.

    14 Gans: restmateriaal

    The Canterbury Tales ed. 1987 (XIVd)
    - 70 (Fragment I, Group A, vers 3317). The Miller’s Tale. Over de koster: His rode was reed, his eyen greye as goos [zijn gezicht bloosde, zijn ogen waren grijs als een gans].

    Curia palacium ed. 1968 (circa 1500)
    - 203 (regels 5/7-8). Nederlands-Latijnse woordenlijst. Gans = auca / ghent = ancer.

    Braekman ed. 1984 (XVIa)
    - 178 (nr. 1). Verzameling vogelspreuken. Die gent seit: en betrouwt niet wel / paerts hoeuen noch honden fel, / steden ende borghen syn goet te winnen, / als si verraden sijn van binnen.
    - 181 (nr. 20). Die gans seit: volle gherechten / beminnen beide heren ende knechten, / daer is menych die wel name / syn ghenoechte waen het quame.

    Stijevoort I ed. 1929 (1524)
    - 59 (refrein 29, verzen 21-24). Rederijkersrefrein. Soe en sout my nouwe sulc wonder gheuen / al saghe ic een plumeloose gans vlieghen / als dat twe ghelieuen soe hoghe verheuen / in minnen soe saen verureemden moghen.

    Bijns ed. 1902 (circa 1550)
    - 266 (refrein XVIII, strofe 1, verzen 1-4). Zot-erotisch rederijkersrefrein over drie pelsnaaisters. Drie pelsnaeyerskens zeer ient en net met, / diemen te Thienen noch hielt voor maecht, / hun meester soude, ick wil ghy dopset wet, / die sittegans gheven, zooman die vet et.

    Een Nyeuwe Clucht Boeck ed. 1983 (1554)
    - 108 (nr. 80, regels 6-11). Kluchtboek. Over keizer Constantijn die klein van gestalte was, in verband met ‘hooverdye’: Als die keyser door een [namelijk een triomfboog] reedt, so duycte hi ende trock syn hooft in. Dat saghen de romeynen ende lachten met hem. Hi dede ghelijck een gans als si yewers door een gewelf gaat, so duyct si want si ducht dat si boven aenstooten soude. Aldus syn cleyne luyden gemeynlic hooverdigher dan groote.
     
    Joseph ed. 1975 (1565-66?)
    - 96 (vers 337). Rederijkersspel. Gesprek tussen sinnekes. Quaet Ingeven tot Nijdich Herte: Hoort, neve alle gecken op een gans.

    Het lichamelijcke huis ed. 1994 (XVIB)
    - 27v (vers 603). Rederijkersspel. Een Doodzonde spreekt: springt voort geest des gramschappen comt treckken die gans. De doodzonde Ira wordt namelijk geroepen.

    Schipper, Pelgrim en Post ed. 1998 (XVIB?)
    - 25r (verzen 197-200). Een rederijkersspel, meer bepaald een tafelspel. Een leugenverhaal van Pelgrom over ganzen die een veldslag voeren tegen de meeuwen.

    Krap 1983
    - 14. Op heksensabbatten verschijnt soms een gans of eend van grote afmetingen.

    Cat. Antwerpen 1976
    - 87 (cat. nr. 50). Ets van Hans Bol, Ganzentrekken (Antwerpen, Museum Plantijn Moretus, Stedelijk Prentenkabinet). Een afbeelding van het ganzentrekken door middel van een bootje op een rivier.

    [explicit]

    16-05-2012 om 22:52 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-05-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De blinde vlek (Jo Claes) 2009
    DE BLINDE VLEK (Jo Claes) 2009
    [Roman, Linkeroever uitgevers, Antwerpen, 2009. Voor deze bespreking maakten wij gebruik van de Boektoppers-editie: Van In, Wommelgem, 2011, 385 blz.]

    Deze misdaadroman bestaat uit drie delen die verder onderverdeeld zijn in hoofdstukken. In het eerste deel, Sagalassos, leren we de Leuvense archeologiestudent Simen Paulus kennen. Simen zit in zijn laatste jaar archeologie, staat op de drempel van een veelbelovende academische carrière en werkt tijdens de zomervakantie mee aan de door de Leuvense universiteit gecoördineerde archeologische opgravingen op de (echt bestaande) site van Sagalassos in Turkije. Simen is echter ook een aantrekkelijke don juan. Hij heeft weliswaar een vriendinnetje, maar onderhoudt ook een relatie met Sophie, de jonge echtgenote van één van de begeleidende professoren, Evert Sterkx. Deze laatste doet Simen het voorstel om samen een aantal pas opgegraven gouden munten te stelen, wat Simen weigert, maar even later blijken de gouden munten effectief gestolen, en Simen is de hoofdverdachte. Omdat hij geen vertrouwen heeft in de praktijken van de Turkse politie, vlucht hij naar België.

    In het korte tweede deel, Lille, ziet de Leuvense hoofdinspecteur Thomas Berg Simen Paulus van de trein stappen in Leuven, nadat hijzelf net is teruggekeerd van het Franse Lille, waar een maandenlange relatie met Véronique, een Française, tot een einde is gekomen. In het derde deel, Leuven, wordt Simen Paulus dood op straat gevonden: blijkbaar heeft iemand hem van het balkon van het Leuvense Provinciehuis (waar hij een vakantiejob had) geduwd. Thomas Berg is de man die deze moordzaak moet oplossen. Aanvankelijk wordt er weinig vooruitgang geboekt en wanneer men ontdekt dat Sophie de munten gestolen heeft, is zij de hoofdverdachte. Uiteindelijk blijkt de moordenaar echter professor Evert Sterkx te zijn, die handelde uit jaloezie omdat Paulus het met zijn vrouw hield.

    Het eerste wat men kan vaststellen na het lezen van dit boek, is dat Jo Claes (leraar ASO aan een Leuvense school en auteur van ettelijke boeken over mythologie en religie) echt wel kaas heeft gegeten van het schrijven van een misdaadthriller. Hij kent de tricks of the trade, maakt voortdurend gebruik van cliffhangers, stelt nu eens informatie uit en laat dan weer de hoofdinspecteur alles op een rijtje zetten zodat de lezer helemaal mee is, voert verschillende verdachten ten tonele en last humoristische passages in die de spanning wat moeten ontladen (hier bijvoorbeeld de gestolen fiets van één van Bergs teamleden). Het is allemaal zo goed en vlot geschreven, dat je aan het einde van een hoofdstuk heel graag wil verderlezen, om zo snel mogelijk het vervolg te weten te komen: altijd een complimentje waard, zoiets.

    Bovendien zitten er in de tekst zijdelings een aantal ‘aha-momenten’ verstopt. Hiermee bedoelen we ofwel passages die een lichtje van herkenning doen branden, ofwel passages waarin Claes op milde wijze zijn zegje doet (of laat doen) over allerlei maatschappelijke en actuele wissewasjes. In beide gevallen is het resultaat een goedkeurende glimlach. Voorbeelden: een Leuvens gebouw dat vergeleken wordt met de monoliet uit de Kubrick-film 2001 A Space Odyssey [p. 124], Berg die zegt: ‘Ik ben nog van de oude stempel ( … ). Ik heb Latijn en Grieks gedaan. Naar het schijnt is dat een studierichting die tegenwoordig met uitsterven is bedreigd’ [p. 164], Berg die afgeeft op de jaarlijkse kermis in Leuven waar duizenden mensen ‘hun zuur verdiende centen kwamen opmaken aan infantiele, geldopslorpende vermakelijkheden’ [p. 179], Berg die naar aanleiding van de film Troy bedenkt dat ‘er nooit eerder zoveel geld gespendeerd (was) aan het om zeep helpen van een monument uit de wereldliteratuur’ [p. 201], of nog Berg die (als hoofdinspecteur van de politie!) afgeeft op de Leuvense beslissing om de automobilisten te ontmoedigen via een systeem van eenrichtingsstraten en verkeersvrije zones [p. 234].

    Dit zijn allemaal maar kleine dingetjes natuurlijk en in feite bijzaken die slechts in de rand meespelen. Claes probeert echter wel degelijk zijn thriller op een hoger literair niveau te tillen. In dat verband is het bijvoorbeeld ronduit knap hoe hij een hele tijd lang van Sophie de vermoedelijke moordenares maakt, door regelmatig en motiefgewijs elementen uit de Griekse mythologie in het verhaal binnen te smokkelen: de stierencultus en haar priesteressen op het antieke Kreta [p. 159, 200], het beeld van Rik Poot dat effectief in de buurt van het Leuvense Provinciehuis staat en de ontvoering van Europa voorstelt [p. 162, 218: een foto van dit beeld staat ook op de cover], en vooral de mythe van Theseus die Ariadne bedroog en afwees, nadat zij hem geholpen had [pp. 262-264, 301-302, 315-317]. Vooral dat laatste verhaal wijst, samen met het William Congreve-citaat ‘hell has no fury like a woman scorned’, in de richting van Sophie, omdat Simen in Turkije een einde wou maken aan hun relatie en zij in Leuven nog een tijd achter hem aan gelopen is. Hoofdinspecteur Berg volgt deze denkpiste omdat hij na het geval met Véronique terug contact had opgenomen met zijn oude liefje Annelien, waarna hij al snel tot de conclusie kwam dat het niets zou worden en deze Annelien woedend zijn bloembakken kapot gooide.

    Wat hij echter uit het oog verloren had (en dat is dan de ‘blinde vlek’ waar de titel op zinspeelt, vergelijk pp. 350/360), was dat hijzelf in Lille na zijn eigen afwijzing door Véronique in dronken woede een stoel door het hotelkamerraam gekeild had (zie deel II). Ook mannen kunnen dus furieus reageren op een afwijzing in de liefde, en dat is precies wat professor Sterkx, de echte schuldige, gedaan heeft, nadat Sophie bij hem weggetrokken was. Zodat deze thriller uiteindelijk draait rond een diepere thematiek die op pagina 323 letterlijk terug te vinden is: ‘Jaloezie is maar een deel van het verhaal (…). Waar het werkelijk om gaat, is afwijzing’. En naar dit thema verwijst ook het motto, ontleend aan ene B. Rabutin: ‘Afwezigheid is voor de liefde wat de wind is voor het vuur. Het kleine dooft hij uit, het grote wakkert hij aan’. Deze thematiek speelt trouwens al mee vanaf de eerste bladzijden van het boek, wanneer Simens beste vriend Erik in Turkije moet vaststellen hoe een meisje waar hij een oogje op heeft, hém niet ziet staan maar alleen rond playboy Simen wenst te vlinderen.

    Met andere woorden: er is nagedacht over deze roman, wat nogmaals en ten overvloede blijkt uit de functionele rol van dat beeld van Rik Poot, op bladzijde 162 beschreven als volgt: ‘Het meer dan manshoge beeld stelde een stier voor met op de rug een naakte, jonge vrouw. ( … ) De stier steigerde op zijn achterste poten en gooide triomfantelijk de kop in de nek, terwijl het meisje zich wanhopig aan één van de hoorns vastklampte’. Waarbij het redelijk duidelijk is dat we in het meisje niet alleen Europa maar ook Sophie dienen te herkennen, en in de woeste stier haar professorale echtgenoot, die zich regelmatig van een bijzonder agressieve kant laat kennen (als zijn vrouw naar een vriendin is weggevlucht, komt hij herrie schoppen en wordt hij zelfs gearresteerd door de politie, plus: hij is een moordenaar).

    Conclusie: deze eerste kennismaking met Jo Claes en zijn Thomas Berg (Claes schreef nog vier andere misdaadromans rond deze figuur) heeft onmiskenbaar lees- en analyseplezier opgeleverd. De vraag is of De blinde vlek nog even pal blijft staan bij een tweede lezing, als je de afloop al kent. De aanwezigheid van een diepere (en zeker niet oninteressante) thematiek is in dit verband een pluspunt, doordat men op zoek kan gaan naar nog meer functionele verhaaldraadjes, zoals bijvoorbeeld het beeld van de Heilige Paulus in de hall van het huis van de familie Paulus: de apostel Paulus was ook een tijdje blind. Of nog: de eerste alinea van het boek waarin Simen even last blijkt te hebben met zijn gezichtsvermogen en van waaruit een lijn loopt naar pagina 360 waar we lezen: ‘Het standpunt van waaruit je naar een gebeurtenis keek, bepaalde immers voor een groot deel je interpretatie van die gebeurtenis’. Wat wij ons in ieder geval ook nog afvragen: zijn de andere Thomas Berg-romans even goed als deze, en wanneer wordt De blinde vlek verfilmd?

    Quotering: **** (15 mei 2012, gelezen in april-mei 2012)

    15-05-2012 om 23:29 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (19 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-05-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Le Petit Baigneur (Robert Dhéry) (F-I, 1967)
    LE PETIT BAIGNEUR (Robert Dhéry) (Frankrijk-Italië, 1967)
    (90’)

    Onze oude fiche (waarschijnlijk uit de jaren tachtig) was bijzonder beknopt deze keer: ‘Een verhaaltje van niks natuurlijk, maar een kostelijke ontspanningsfilm met een De Funès die op volle toeren draait’. De plot is inderdaad – zoals meestal in de films met Louis De Funès – bijzonder mager. De Funès is deze keer Louis-Philippe Fourchaume, eigenaar van een bootwerf, die zijn roodharige ingenieur-werknemer André Castagnier (gespeeld door de regisseur zelf) ontslaat (wegens onkunde), net nadat die met een zelf ontworpen zeilbootje de internationale zeilrace van San Remo heeft gewonnen. Er daagt nu een Italiaan op die Castagnier een mooi contract wil aanbieden en heel de film lang probeert Fourchaume samen met zijn vrouw Marie-Béatrice die Castagnier en zijn (eveneens roodharige) zuster en broers opnieuw te lijmen. Wat uiteindelijk lukt doordat Fourchaume zich stervende houdt. Castagnier wordt de partner van Fourchaume, maar de eerste door Castagnier ontworpen boot zinkt alweer bij de tewaterlating.

    Een signalementje dat wij ooit uit De Standaard knipten, zegt zeer terecht: ‘Talrijke gags en vondsten. Dynamisch en vol ritme. Mager gegeven. Knappe fotografie en mooie kleuren’. Dat klopt allemaal grotendeels, al worden sommige verhaaldraden wel wat al te lang uitgesponnen: Fourchaume die op het domein van de Castagniers op een op hol geslagen tractor zit, bijvoorbeeld, of nog: de man van de zuster van Castagnier (gespeeld door Michel Galabru, de commissaris uit de Gendarme-reeks) die wegdrijft in een houten wc op een bootje. De vermakelijkste sequens is ongetwijfeld de preek van de pastoor (één van de roodharige broers van Castagnier) in een gammele kerk, met een preekstoel die op instorten staat. De meest geslaagde korte gag is wanneer Fourchaume in zijn sportwagen en Castagnier op zijn brommertje een spoorweg moeten oversteken, ergens in het midden van de velden. Castagnier steekt over en net vóór Fourchaume en zijn vrouw raast er een trein voorbij. Fourchaume en zijn vrouw vegen het zweet van hun gelaat, kijken even goed naar links en naar rechts, steken de spoorlijn over, en vlak daarna raast er wéér een trein voorbij, nu uit de andere richting.

    In onze herinnering bevatte deze komedie veel meer van deze leuke momenten. Nu blijkt dat het in feite niet meer is dan een middelmatige ontspanningsfilm, en zeker niet de beste De Funès-prent. En acht jaar later zijn we het hier nog steeds volledig mee eens.

    Quotering: *** (vorige visie: 20 maart 2004, TV – La Une) (nieuwe visie: 13 mei 2012, geleende dvd)

    14-05-2012 om 22:40 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-05-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Les grandes vacances (Jean Girault) (Frankrijk, 1967)
    LES GRANDES VACANCES (Jean Girault) (Frankrijk, 1967)
    (90’)

    Eén van onze oude fiches noteerde ooit, ergens in de jaren zeventig of tachtig: Ook weer niet zo’n geweldige De Funès. Die Girault kan het peil van de grapjasserij echt niet handhaven zoals dat in ‘Le petit baigneur’ bijvoorbeeld wel het geval is. Erg middelmatig. Wat we natuurlijk onthouden is de passage waarin De Funès op een Antwerpse lichter terechtkomt die ‘Groote Lulu’ heet, en als er dan later heibel is met matrozen van een ander Antwerps schip, dan heet dat schip ‘Kleine Muisje’. Quotering: 2.

    Allemaal zeer correct en nog steeds volledig mee eens. Louis De Funès speelt Charles Bosquier, de rijke directeur van een privé-kostschool die zijn oudste zoon Philippe tijdens de vakantie naar een bevriende eigenaar van een whiskydistillerie in Engeland stuurt omdat hij een slecht rapport heeft voor Engels. De dochter van die Engelsman, Shirley, komt op haar beurt naar Frankrijk om Frans te leren. Philippe stuurt echter een vriend in zijn plaats en Shirley loopt al snel weg om samen met Philippe en zijn vrienden een boottochtje door Frankrijk te maken. Bosquier ontdekt het bedrog en gaat op zoek naar zijn zoon en dat Engels meisje. Voor hij hen te pakken krijgt, maakt Bosquier natuurlijk allerlei dingen mee, het ene al gekker en ongeloofwaardiger dan het andere. Uiteindelijk belanden vader en zoon in Engeland, alwaar die vriend nog moet ontmaskerd worden en het eindigt ermee dat Philippe en Shirley met elkaar trouwen.

    Deze film baadt weliswaar in een typisch jaren zestig-sfeertje, waarbij de nadruk vooral ligt op de ‘losgeslagen’ en ‘opstandige’ jeugd die op bescheiden wijze in opstand komt tegen het establishment (verpersoonlijkt door Bosquier en die Engelse vader), maar het is allemaal zeer flodderig en oppervlakkig uitgewerkt. Het scenario is uitermate zwak en springt van de os op de ezel, er wordt door iedereen (afgezien van De Funès zelf, die echter ook alleen maar zijn typische rolletje van hyperkinetische Franse driftkikker speelt) bijzonder gekunsteld geacteerd en geslaagde grappen zijn werkelijk met een vergrootglas te zoeken. In Film en Televisie [nr. 129, februari 1968, p. 24] lezen we nochtans een zeer welwillend-positief besprekingetje: ‘Laten de opeengestapelde gags dan niet altijd van het gloednieuwe soort zijn, aan de eveneens overbekende grapjasserij van de beroemde Franse komiek zijn ze veilig toevertrouwd. Tout vu, tout connu – men stelt het echter maar vast, nadat men zich anderhalf uur lang in de luren heeft laten leggen en bek-af geschaterd is’. Nou, nou! De zedelijke quotering (anno 1968!) luidt ‘voor allen / licht voorbehoud’: waarschijnlijk omdat er enkele meisjes in minirok en badpak te zien zijn en omdat die vriend van Philippe even met het Engelse meiske in bed belandt (overigens volledig gekleed en onder invloed van een slaapmiddel). We komen inderdaad van héél ver in Vlaanderen.

    Wat we echter wel gewéldig en haast ongelooflijk blijven vinden (en misschien is dit de reden voor dat ‘licht voorbehoud’), is die alleen door Antwerpenaars te begrijpen grap met de namen van die twee Antwerpse boten, de ‘Groote Lulu’ en de ‘Kleine Muisje’ (inderdaad twee maal mét een kanjer van een taalfout). En dat in een Franse film! Louis De Funès loopt zelfs een tijdje rond in een matrozentrui met daarop in grote letters ‘Groote Lulu Anvers’ en we horen enkele van die matrozen een paar zinnen Antwerps praten. Voor de rest is dit een niet anders dan mislukt en compleet gedateerd te noemen prent.

    Quotering: ** (6 mei 2012) (geleende dvd)

    07-05-2012 om 22:29 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-04-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: I am legend (Francis Lawrence) (USA, 2007)
    I AM LEGEND (Francis Lawrence) (USA, 2007)
    (90’)

    Een bewerking van de gelijknamige SF-roman van Richard Matheson uit 1954, die al een paar keer eerder verfilmd werd, onder meer in 1971: The Omega Man was echter een serieuze miskleun. Dit keer speelt Will Smith de rol van legerdokter Robert Neville waarvan we in het begin vermoeden dat hij na een fors uit de klauwen gelopen virusepidemie als enige overlevende is overgebleven op aarde. Samen met zijn hond Samantha loopt hij rond in een postapocalyptisch New York, en dat levert beklijvende surrealistische beelden op. Spannend is het ook, want weldra blijkt dat een groot aantal mensen nog leven, maar zij zijn ten gevolge van het virus gemuteerd tot een soort agressieve monsters die er half als een alien en half als een vampier uitzien en het daglicht niet kunnen verdragen. ’s Nachts moet Neville dus uit hun buurt zien te blijven en ondertussen zoekt hij verder naar een middel om het virus te verslaan. Af en toe krijgen we flashbacks naar het uitbreken van de ramp: Neville moest toen afscheid nemen van zijn gezin, en de helicopter waarin zijn vrouw en kinderen zaten, verongelukte (doordat gevechtsvliegtuigen een brug in New York bombardeerden om de reeds besmette bevolking in quarantaine te plaatsen).

    We hebben het al meer gezegd: postapocalyptische drama’s zijn een bijzonder interessant genre, maar je moet als scenarioschrijver van héél ver komen om met dit soort verhalen te scoren, want vroeg of laat zal er iéts moeten gebeuren dat het verwachtingspatroon van de kijker/lezer volledig overhoop haalt. Dat gebeurt hier dus (ook weer) niet. Er blijken nog andere overlevenden te zijn, onder meer een vrouw en een kind die Neville in New York komen opzoeken en beweren dat er zich ergens in Amerika nog een kolonie met overlevenden bevindt. Die vrouw redt Neville wanneer hij het slachtoffer dreigt te worden van de darkness seekers (nadat zijn hond via een beet besmet was geworden, moest Neville het dier laten inslapen en toen ondernam hij een zelfmoordactie tegen de mutanten), maar ten gevolge daarvan wordt Nevilles schuilplaats ontdekt. De mutanten dringen uiteindelijk door tot in de kelder (waar het lab zich bevindt) en net op dat moment (nou, nou) blijkt dat Neville een middel tegen het virus heeft ontdekt. Hij geeft een sample van het antivirus mee aan de vrouw en het kind, offert zichzelf op (laat een granaat ontploffen in de kelder) en vrouw en kind bereiken de kolonie met overlevenden.

    Op het einde gaat alles plots redelijk snel en lijkt het alsof de makers van de film het een beetje beu waren. Het nogal clichématige einde laat de kijker achter met een gevoel van teleurstelling en de melige preek die Neville vlak vóór de ontknoping ten beste geeft (naar aanleiding van een nummer van Bob Marley, Marley die zich ook inzette voor zijn medemens) is evenmin echt beklijvend. Een degelijke prent, maar verre van briljant.

    Quotering: *** (2de visie: 21 april 2012) (TV)

    28-04-2012 om 20:58 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 23/11-29/11 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 10/02-16/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 28/10-03/11 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 14/08-20/08 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 13/10-19/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 07/07-13/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 16/12-22/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 14/10-20/10 2013
  • 30/09-06/10 2013
  • 23/09-29/09 2013
  • 09/09-15/09 2013
  • 02/09-08/09 2013
  • 26/08-01/09 2013
  • 19/08-25/08 2013
  • 12/08-18/08 2013
  • 05/08-11/08 2013
  • 29/07-04/08 2013
  • 22/07-28/07 2013
  • 15/07-21/07 2013
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 17/06-23/06 2013
  • 10/06-16/06 2013
  • 27/05-02/06 2013
  • 20/05-26/05 2013
  • 13/05-19/05 2013
  • 06/05-12/05 2013
  • 29/04-05/05 2013
  • 22/04-28/04 2013
  • 15/04-21/04 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 11/02-17/02 2013
  • 04/02-10/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 24/12-30/12 2012
  • 17/12-23/12 2012
  • 10/12-16/12 2012
  • 26/11-02/12 2012
  • 12/11-18/11 2012
  • 05/11-11/11 2012
  • 29/10-04/11 2012
  • 01/10-07/10 2012
  • 24/09-30/09 2012
  • 17/09-23/09 2012
  • 27/08-02/09 2012
  • 20/08-26/08 2012
  • 13/08-19/08 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 30/07-05/08 2012
  • 23/07-29/07 2012
  • 16/07-22/07 2012
  • 09/07-15/07 2012
  • 02/07-08/07 2012
  • 25/06-01/07 2012
  • 18/06-24/06 2012
  • 04/06-10/06 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 21/05-27/05 2012
  • 14/05-20/05 2012
  • 07/05-13/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 16/04-22/04 2012
  • 09/04-15/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 19/03-25/03 2012
  • 12/03-18/03 2012
  • 05/03-11/03 2012
  • 20/02-26/02 2012
  • 13/02-19/02 2012
  • 06/02-12/02 2012
  • 30/01-05/02 2012
  • 23/01-29/01 2012
  • 09/01-15/01 2012
  • 02/01-08/01 2012
  • 24/12-30/12 2012
  • 19/12-25/12 2011
  • 12/12-18/12 2011
  • 05/12-11/12 2011
  • 28/11-04/12 2011
  • 21/11-27/11 2011
  • 14/11-20/11 2011
  • 07/11-13/11 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 17/10-23/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 05/09-11/09 2011
  • 29/08-04/09 2011
  • 22/08-28/08 2011
  • 15/08-21/08 2011
  • 08/08-14/08 2011
  • 01/08-07/08 2011
  • 25/07-31/07 2011
  • 18/07-24/07 2011
  • 11/07-17/07 2011
  • 04/07-10/07 2011
  • 27/06-03/07 2011
  • 20/06-26/06 2011
  • 13/06-19/06 2011
  • 06/06-12/06 2011
  • 30/05-05/06 2011
  • 23/05-29/05 2011
  • 16/05-22/05 2011
  • 09/05-15/05 2011
  • 02/05-08/05 2011
  • 25/04-01/05 2011
  • 18/04-24/04 2011
  • 11/04-17/04 2011
  • 28/03-03/04 2011
  • 21/03-27/03 2011
  • 07/03-13/03 2011
  • 28/02-06/03 2011
  • 21/02-27/02 2011
  • 14/02-20/02 2011
  • 07/02-13/02 2011
  • 31/01-06/02 2011
  • 24/01-30/01 2011
  • 17/01-23/01 2011
  • 10/01-16/01 2011
  • 03/01-09/01 2011
  • 26/12-01/01 2012
  • 20/12-26/12 2010
  • 13/12-19/12 2010
  • 06/12-12/12 2010
  • 29/11-05/12 2010
  • 22/11-28/11 2010
  • 15/11-21/11 2010
  • 08/11-14/11 2010

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs