Handleiding bij principetekening
IS1 : regelbaar isolatiescherm Y
IS2 : regelbare isolatietrommel tussen Z en X
C : condensor
Y : ruimte voor condensatievloeistof VL3
VL3 : optimaal vloeistofniveau boven
V : vlotter voor VL3
V2 : lichte vlotter met afsluitbare (zie DI2) geperforeerde onderlaag voor VL2
V3 : vlotter voor VL2
DI2 : openen van aantal buisjes voor toevoer vloeistof in Y
T en T° : temperatuurmeting voor optimale condensatie in Y voor aanpassing rendement DM
MAX. T° Z : maximum t° die de (méér)opening van IS2 en de (méér)sluiting van DI1 bepaald
DK : dunne vloeistofkoker die VL3 met VL1/VL2 verbindt
B : verbindingsbuisje(s) voor opstijgende vloeistof (zie DI2)
I1 : thermische isolatie X
I2 : thermische isolatie Z
I3 : geïsoleerde ruimte in Z voor drukopbouw t.g.v. warmtetoename
DI1 : stuurbaar diafragma op optimale beweging door overmaat aan vloeistofspanning
X : drukruimte voor druk op O : opstijging vloeistof naar Y
Z : ruimte voor vloeistofdruk vanuit Y
VL1 : ruimte voor opstijgende vloeistof (of damp) uit X
VL2 : ruimte voor neergaande vloeistof vanuit Y naar Z
I3 : vloeistof drukruimte als toevoer naar DI1 in X
R : rad op DM gemonteerd (praktisch met overbrenging)
IS3 : theoretische scheiding tussen VL1 en VL2
VS4 : terug herstel van VL2 naar VL1 door pompje
ACCU : opslag van bewegingsenergie als energie in accu(s) of e.m.k. net
o : opening waarlangs overtollige (koude) vloeistof naar VL2 loopt
Resultaat van een fenomenologisch onderzoek ten bate van een (gedecentraliseerde) energievoorziening zonder ordeafbraak.
Hierbij wordt de principiële maar praktisch haalbare integratie onderzocht van de stuurbare samenhang van twee tegengesteld werkende, in evenwicht verkerende en elkaar compenserende potentiaalverschillen (of tijden), waardoor de energie, ook als macroscopische beweging, continu in een cyclisch energieproces behouden kan blijven (met accu of netopslag zie tek.) door tijdige omkering van ordenivellering (zie verder principiële praktische uitvoering).
Bruikbare energie ten bate van macroscopische beweging is hoofdzakelijk bepaald door de eigenschappen van zijn vier materieel - energetische noodzakelijkheden zijnde : 1) de hoeveelheid beschikbaar gestelde vloeistof(of andere) 2) de spanning (ook vloeistofspanning), 3) de stroom (ook vloeistofstroom of debiet) en 4) de bewegingsweerstand (van een materiële vorm) die reageert op een bepaald toegediend vermogen. In essentie kan in de conventionele technologie beweging enkel ontstaan door twee afzonderlijk en tegengesteld werkende aandrijfsystemen (of tijden) die deze vier componenten moeten bevatten. Bij de ene is de oorzaak een macroscopisch naar het middelpunt gerichte kracht (gravitatie of impansie), die slechts werkzaam kan zijn in één richting (bvb. bij vloeistofturbine). Bij de andere een microscopisch en periferisch gerichte kracht (warmte of expansie) die weliswaar werkt in alle richtingen maar in alle praktische omstandigheden direct wordt gericht naar dezelfde macroscopische beweging toe (bvb. bij brandstofmotor). In beide gevallen blijft de tijdsrichting dus uiteindelijk op de macroscopische beweging gericht en krijgt de tijd dus een identieke functie. Deze systemen worden conventioneel altijd absoluut afzonderlijk gebruikt om zich als bewegingsenergie te kunnen uiten. Zij zijn dus enkel werkzaam vanuit hun eigen éénzijdig opgezet potentiaalverschil en hebben, enkel de bewegingsweerstand (actie en reactie) tot steun die met een zeker vermogen reageert op de energetische actie. Omdat ze immers nooit samen in een relatief onderling afhankelijk proces zijn opgenomen hebben zij ook nooit elkaar tot steun waardoor hun waarneembaar energiepotentiaalverschil in de tijd afneemt en zij continu nood hebben aan een voortdurend aan te vullen voorraad energie (druk of warmte, die eveneens in druk wordt omgezet) die echter een totaal andere energiestructuur heeft dan het te bewegen weerstandssysteem zelf. Materievernietiging of afbraak van orde veroorzaakt dan ook noodzakelijk een onomkeerbare evolutie op de overgang van microscopische (in alle richtingen) naar macroscopische beweging (in één richting) waardoor het potentiaalverschil in technologische systemen enkel onderhevig is gesteld aan de tweede (entropiegerichtheid) maar niet aan de eerste hoofdwet die stelt dat de energie altijd behouden blijft. Door echter deze twee systemen, die dan niet meer absoluut afzonderlijk bestaan maar relatief tov. elkaar zijn opgesteld, (het microscopische en het macroscopische), tot één systeem te integreren, waardoor ze i.p.v. op de weerstand op elkaar kunnen steunen, nemen zowel energie (microscopisch) als bewegingssysteem (macroscopisch) door sturingshandhaving structureel deel aan het totale proces. Integrale sturing van tegengesteld werkende niveauverschillen (= tijden) neemt in dit geval dan ook de functie over van integrale materievernietiging ter voortbrenging van energie. Het probleem is hierbij dat de warmte, die conventioneel altijd nà de beweging ontstaat omdat ze van rendement afhankelijk is en daardoor haar bruikbaarheid verliest, dient afgevoerd. Dit kan maar opgelost worden door elkaar steunende, tegengestelde potentiaalverschillen (of tijden) in te bouwen die elkaar door sturing tot evenwicht brengen binnen een hiervoor uitgebreide procestijd (bepaald door een hoeveelheid beschikbaar gestelde overmaat aan energie). In plaats van te streven naar kleinere warmteverliezen en dus naar een steeds hoger rendement kan er immers omgekeerd ook aan de niet te vermijden wrijvingwarmte (of elektromagnetische verliezen), voldoende warmte-energie (in thermisch geïsoleerde omstandigheden) worden toegevoegd tot evenwicht ontstaat met het afnemend hoogtepotentiaalverschil. Hierdoor wordt het proces cyclisch dermate vervolledigd dat ook het oorspronkelijke bewegingsverlies (tgv. wrijving) door sturing gecompenseerd kan worden (zie verder). Het is dan ook de sturing naar evenwicht en niet het niveauverbruik (onevenwicht) van de bewegingsweerstand (DM) die de hoeveelheid warmte zal bepalen die per tijdseenheid aan de interne warmteopbouw wordt geleverd. Een groter deel van de warmte dan de nivellering vertegenwoordigt, wordt namelijk als een opbouwend potentiaalverschil tijdelijk opgespaard (waardoor zij geconserveerd wordt voor later gebruik en dus vóór de toe te voegen beweging kan optreden) en dit kan maar door ze door sturing preventief te behoeden voor onmiddellijk weerstandsverbruik waardoor ze bruikbaar blijft. Daarvoor dient echter het warmtesysteem uitgaande van de hoogtenivellering agv. zelfsturing tijdig de omgekeerde (opbouwende) tijdsrichting (microscopische) te krijgen van een daarvoor preventief ingebouwde, overmaat aan hoogteniveauverschil (= macroscopisch) .Deze zal dan in het hierdoor omkeren van de tijd, in tegenstelling tot de uitwendige verbruikswarmte die tengevolge van de macroscopische beweging van DM optreedt (via I1), tevens inwendige warmte ( dwz. microscopische beweging van vloeistofmoleculen in alle richtingen in Z, zie tekening) voortbrengen door het tezelfdertijd evenredig verhinderen van bewegingstoename. Beperking van macroscopische beweging die slechts door het omkeren van een preventief toegevoegde overmaat aan hoogtenivellering kan optreden ten voordele van inwendige microscopische beweging, (die tezelfdertijd een evenredige warmteniveauopbouw voor gevolg heeft), krijgt hierdoor een even grote energetische waarde als het hiervoor noodzakelijk nivellerend hoogtepotentiaalverschil zelf. Dit leidt dan in dit cyclisch (gesloten) proces naar voldoende toename van de condensatie (in Y : zie verder) ter aanvulling van het geleden niveauverlies (van VL3). De overmaat aan hoogte, die de bewegingstoename verhinderd en daardoor het niveauverbruik een voldoende lange tijd spaart, steunt dus van meet af aan blijvend op de bewegingssturing (warmteniveauopbouw) en niet meer op de bewegingsweerstand (of entropie) waardoor de ontstane bruikbaar gemaakte méérwarmte bij voldoende hoog ingestelde HICwaarden (zie verder) en hierdoor dalend niveauverbruik volstaat voor méér dan de volledige recuperatie (zie verder metastabiel niveau). Afbouw en opbouw van potentiaalverschil zijn dus samen verantwoordelijk om de integrale feedback mogelijk te maken waardoor, van het totale voorziene pakket energie (nu met inbegrip van toegevoegde hoogte X tijd), van meet af aan, door bewegingsverhindering en afhankelijk van de ingestelde HIC waarden, evengoed méér bruikbare energie als warmte het systeem kan worden ingevoerd (vóór haar verbruik) als er naar de omgeving onbruikbare warmte uit verdwijnt (na haar verbruik). Door het gesloten, cyclisch karakter van het proces wordt immers de eerste oorzaak van beweging (ttz. van de normale hoogte) terug gevoed door de warmteovermaat (tweede oorzaak : tgv. de hoogteovermaat) die, door de tijdig geconserveerde warmte-energie voldoende vloeistof naar de eerste oorzaak terugvoert, want die overmaat werd niet verbruikt. Hierdoor ontstaat een negatieve tijdsuitbreiding waardoor de procesrotatie een mogelijke overlapping (metastabiel niveau) instelt van het stijgende op het dalende niveauverschil .
De macroscopische start van de beweging door het hoogteniveauverschil ontstaan, eindigt daardoor agv. de sturing niet in de maximale maar in de optimale beweging waar het microscopische vervolg door de geconserveerde warmte -tijdsuitbreiding pas begint en deze moet daarom, haar weg daar tot het eind toe blijven volgen (dwz. tot aan voldoende condensatie in Y), om een voldoende warmtepotentiaalverschil te kunnen opbouwen (dwz. even groot of groter dan voor de oorspronkelijke beweging noodzakelijk was) en dit binnen de tijd van het dan in beide richtingen verlopende totale proces. Er is dus één tweetijdige evenwichtswerking ontstaan waarin de beweging niet meer het éénzijdig gevolg is van de werking van slechts één afnemend (hoogte)potentiaalverschil in de verbruikstijd maar ook van een tegengesteld (warmte)potentiaalverschil in de opbouwtijd waardoor ze dus twee aangrijpingspunten verkrijgt en zowel gevolg als oorzaak wordt van een potentiaalverschil (of tijdsrichting) waartussen zij een middenpositie inneemt. Continue sturing van het ontstane evenwicht van beide, t.o.v. elkaar relatief ingestelde potentiaalverschillen, wordt dan noodzakelijk om de beweging continu in stand te kunnen houden in een proces waar nu zowel de energie als het bewegingssysteem structureel deel van uitmaken. Het is de praktisch mogelijke ontmoeting van beide tegengestelde werkingen die hier verder, in één stuurbaar systeem, waarvan continue beweging het gevolg is, als het E.M.I. principe wordt verduidelijkt.
Bij wijze van inleiding volgt hier een algemene bespreking van hoe het E.M.I. principe (Energie-Materie-Integratie) werkt met, in de verder volgende meer praktische bespreking, ook verwijzingen naar ontwerptekeningen en curve. Om die bespreking echter zinvol te kunnen maken zijn voorafgaande beschouwingen noodzakelijk van wat hier verder wordt bedoeld met de onvolledige positieve en negatieve feedback. Alhoewel zij noodzakelijk zijn kunnen deze feedbacks, afzonderlijk genomen, onmogelijk leiden tot wat met de eerste wet bedoeld wordt (nl. het energiebehoud) omdat ze dan immers niet beantwoorden aan alle mogelijkheden van een cyclisch27-10-2010, 16:30 geschreven door tnomregge
|