mentale disipline
Inhoud blog
  • PRIVACYVERKLARING KONINKLIJKE KRUISBOOGMAATSCHAPPIJ HELP U ZELVE -LEUVEN
  • De mentale discipline
  • Grondregels schiethoudingen


    23-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De mentale discipline

    DE MENTALE DISCIPLINE.

    J. Becken

    De innerlijke discipline is het onmisbare bestanddeel nodig voor de beheersing van de techniek.

    Succesvolle wedstrijden zijn het gevolg van het overwinnen van hinderpalen die aan de schutter de inzet van al zijn geestelijke vermogens eisen. De schutter moet er dan ook voor zorgen een sterke wilskracht te ontwikkelen.

    De schutter moet leren zijn vermoeidheid te overwinnen en gedurende lange tijd aan een hevige druk te kunnen weerstaan, zich steeds inspannend om beter te presteren.

    Hij moet leren bewust zijn emoties te beheersen. Hij mag zich niet ergeren of laten ontmoedigen om een slecht schot. De kunst van de zelfbeheersing, het overwinnen van moeilijkheden en in elke omstandigheid het hoofd koel te kunnen houden is een noodzakelijke deugd. Zonder deze kwaliteit zal een schutter nooit een hoog technisch niveau kunnen bereiken.

    Samen met een sterke innerlijke discipline moet de schutter tevens hoge morele waarden bezitten: de zin voor zijn taak en zijn verantwoordelijkheid tegenover de groep, rechtschapenheid en solidariteit tegenover de andere ploegmaten.

    In moeilijke omstandigheden zullen deze kwaliteiten de schutter helpen de nodige energie op te brengen om te kunnen overwinnen.

    Het oefenen dient niet enkel om de techniek te verbeteren maar tevens om zijn wilskracht om door te zetten te sterken en zijn zelfbeheersing te bewaren tijdens de wedstrijden.

    Principe van de mentale discipline.

    1. De innerlijke zelfbeheersing is essentieel voor bevestigde schutters.

    De lichamelijke aanleg en kracht verschaffen niet de nodige precisie en regelmaat nodig bij competitie op het hoogste niveau. Men benadrukt onvoldoende wat men moet denken en hoe het vermogen tot intense concentratie de controle versterkt over de coördinatie van de essentiële factoren nodig voor het zuiver richten van een pijl.

    2. De innerlijke zelfbeheersing verschaft ten volle het gebruik van al zijn mentale mogelijkheden aan de schutter voor het behoud van zijn zelfvertrouwen, een positieve gedachte, die de basis is voor het steeds herhalen en slagen van dezelfde handeling. Bovendien veroorzaakt zij bij de schutter een onverzwakte interesse gestimuleerd door de wens zich te vervolmaken alsook de mogelijkheid tot het voleindigen van een mentale inspanning. Zij zal helpen bij de beheersing van de gedachten en de handeling, voorkomt de overmoed, het pessimisme en beïnvloedt de gesteldheid die geestelijke rust verstoort.

    3. De innerlijke zelfbeheersing veroorzaakt de emotionele stabiliteit nodig voor de vorming van een kampioen. Het vertrouwen in zijn mogelijkheden en de beheersing van zijn bewegingen vullen elkaar aan bij de realisatie van een vertrouwde prestatie ondanks alle mogelijke vormen van druk.

    4. Het gehalte van de zelfbeheersing bereikt door de bevestigde schutter geldt niet enkel om aan alle mogelijke druk te weerstaan. Dank zij deze rust en vastberadenheid kan men mededingen in een verzekerde gesteldheid.

    Ontwikkeling van de innerlijke zelfbeheersing en het zelfvertrouwen…

    1. Positieve benadering van het probleem.

    A) Rechtstreekse benadering:

    Dit behelst een onmiddellijke, positieve, vertrouwelijke en realistische analyse van de feiten. De schutter verkent de obstakels met het doel de wijze om deze te overwinnen te bepalen en zich hierin te verdiepen tot de oplossing van de problemen gevonden wordt. Hij weet wat hij wil verwezenlijken en handelt onmiddellijk om zijn doel te kunnen bereiken.

    B) Rechtstreekse benadering met hulpoplossing:

    Rechtstreekse handeling, in twijfelen onzekerheid uitgevoerd, zoekend naar een gemakkelijke oplossing, met de vurige hoop op een gelukkige afloop. De schutter zoekt in plaats van duidelijk vast te stellen wat hij moet doen.

    2. Negatieve benadering van het probleem.

    A) De vlucht:

    Het onvermogen eerlijk te bereiken wat hij kan. Opgeven zonder te proberen. De gewoonte van te willen vluchten kan chronisch worden. De schutter kan en wil de verantwoordelijkheid van een fout of falen niet aannemen. Dikwijls beschuldigt hij hiervoor elementen onafhankelijk van hem zelf (het materiaal, de schietomstandigheden, de schietstanden, de verlichting, enz.).

    B) Het ontduiken:

    Dat is het gebrek aan motivatie. “Waarom?” is de reactie. Waarom beter doen dan de andere?

    Indien de wilskracht om te winnen ontbreekt, zal de schutter nooit het gehalte van volmaaktheid die de kampioenen kenmerkt kunnen bereiken.

    Ontwikkeling van het probleem.

    De voornaamste reden voor de moeilijkheid om problemen op te lossen ligt in de onmogelijk een eerlijke analyse ervan te maken.

    Maak een duidelijk en goed geordend actieplan op dat de bijzonderste moeilijkheden aan het licht brengt. Indien men zich voor een welbepaalde moeilijkheid bevindt moet men een goed gerichte inspanning doen deze te overwinnen. Elke moeilijkheid omvat meestal de oplossing voor het probleem. Spreek over met uw schietproblemen met uw trainer (kapitein). Een gezamenlijke beschouwing zal ze in het daglicht stellen.

    Het zelfvertrouwen.

    Hoe kan men het aanleren?

    Hoe kan men het behouden?

    Bovenal dient men vertrouwen te hebben in de gebruikte schiettechniek. U moet ervan overtuigd zijn dat de juiste aanwending van deze techniek de beste resultaten zal opleveren. (het spreekt voor zichzelf dat de aangewende techniek bij proefneming voor u de beste gebleken is.).

    Niets ergert meer dan trachten een werk uit te voeren met slechts vage ideeën over de te gebruiken wijze om het aan te kunnen. U moet er bijvoorbeeld van overtuigd zijn, uzelf aantonen, dat de richtlijn van de vizierkorrel veel belangrijker is dan de vorm van dezelfde vizierkorrel.

    De technieken die u onderkent als zeker en doeltreffend zullen zich niet plotseling omvormen in onzekerheden door de druk van de wedstrijd.

    U hebt uw niveau van beheersing bewezen gedurende uw trainingen. U kunt hetzelfde presteren tijdens de wedstrijden. Voor de bevreesde en de twijfelaar is alles mogelijk omdat het hun zo schijnt.

    DENK GROOT! DENK POSITIEF!

    Ik zal het doen! En u zult slagen. Maar zolang de kleinste faalangst uw geest verhindert al uw energie te gebruiken, vanaf het ogenblik dat u de kleinste kans op mislukken aanneemt, zal uw slagen onzeker blijven.

    Zeer dikwijls hebt u horen zeggen:”niet rukken bij het afdrukken”. Om het even hoe evident deze waarheid kan zijn, het brengt u geen voordeel hieraan te denken tijdens het schieten want deze gedachte is negatief. Zij herinnert aan een falen, zij houdt uw geest bezig met de gedachte aan iets dat u niet wil doen ten nadele van iets dat u wel zou moeten volbrengen.

    Zou het niet beter zijn te denken:”ik moet mijn hand ontspannen, de haan overhalen met een langzame en gelijke druk want als ik dat doe realiseer ik een goed schot”.

    Dat is de positieve kant van het bord. Zulke gedachte verwijst naar het slagen en zegt u iets dat u moet doen in plaats van iets dat u moet vermijden te doen.

    Verdeel het analysesysteem en de oplossing van de problemen in vier delen:

    1°)De nodige stappen

    2°)Bijzondere moeilijkheden

    3°)Hun oplossing om te slagen

    4°)Het niveau van het slagen

    De benadering van het probleem door een positieve handeling eist een juiste instelling. Men moet een vooropgesteld plan hebben. Dat dit plan onderschreven wordt door het ten volle gebruik van elk in het plan voorzien stadium. Dat men standvastig is bij de moeilijkheid ondervonden bij het uitvoeren van een onderdeel van het plan. Dat men zich hoedt voor tussenoplossingen en negatieve gedachten.

    In het kader van onze aanleg om een geestelijke controle over onszelf uit te oefenen is het mogelijk dat deze positieve benadering om problemen op te lossen een automatisme wordt.

    Men moet trachten een ingesteldheid van de geest te verwerven die ons zegt “ik moet dit doen” opdat er geen plaats overblijft voor “ik mag dat niet doen”.

    Desondanks is de positieve gedachte niet voldoende. Men moet heel goed weten hoe deze aan te wenden, hetgeen ons noodzakelijk en rechtstreeks brengt naar het vertrouwen in onze bevoegdheid om de fundamentele principes van onze techniek te gebruiken.

    Een zelfverzekerde houding imponeert onze tegenstanders. Een wedstrijd is meestal voorbehouden aan een klein aantal zelfbewuste individuen die zich komen aanmelden om te winnen.

    Op het terrein moet u een vertrouwensvolle en zelfverzekerde houding tonen.

    Maak hierdoor aan uw tegenstanders duidelijk dat niets u van uw overwinning zal kunnen weerhouden. Het is essentieel dat de kanalisatie van uw mentale inspanningen het verslappen van de geest verhindert gedurende de tijd van de concentratie op het richten.

    U moet:

    Onophoudelijk uw geestelijke inspanning richten op het uiteindelijke doel.

    Een hoge mate van concentratie op de richtlijn van de vizierrichting ontwikkelen en afdrukken als u klaar bent.

    4 tot 8 seconden vóór een gecontroleerde afdruk uw geest ledigen van alle andere gedachten.

    Het aanleren van een gecontroleerde afdruk is wenselijk door een planificatie van de “uitvoeringsfasen” ervan. Stapsgewijze zal u hierdoor bekomen dat u gedurende een lange periode uw concentratie kunt behouden.

    Laat uw geest nadenken over de aaneenschakeling van de evenementen die het verloop van uw schot bepalen hetgeen u een grotere concentratie toelaat.

    Alle onderdelen van de techniek moeten ontwikkeld worden in een ononderbroken aaneenschakeling van de verschillende handelingen.

    De coördinatie van idee en daad is het resultaat van de ervaring opgedaan tijdens het oefenen en het wedstrijdschieten waarbij hetzelfde actieplan voldoening schenkt en iedere maal herhaald wordt.

    Een juiste coördinatie is ontegensprekelijk nodig voor de controle bij het schieten van één pijl, een reeks of de ganse wedstrijd.

    Een perfecte beheersing van het afdrukken wordt enkel bekomen door een intensieve training. Bij onvoldoende training is het zinloos overmoedig te zijn en te verwachten dat u uw coördinatie gedurende gans de wedstrijd zult kunnen aanhouden.

    DE NEGATIEVE GEDACHTE

    Waarom is het zo moeilijk een hoog niveau te bereiken?

    Niet omdat u de fundamentele principes niet goed aangeleerd hebt, maar omdat uw geest open blijft voor negatieve gedachten. Het slechte weer, de wind, de zon, de kou, te weinig motivatie, te sterke tegenstanders, de angst te winnen of overwonnen te worden. Andere redenen: verwaarlozing en pessimisme.

    Indien het weer tegenvalt, is het eenvoudig om te zeggen:”het regent, het waait hard, de resultaten zullen slecht zijn of daaronder lijden”; tijdens de ganse wedstrijd kunt u hieraan denken in de plaats van uw denken te concentreren op uw schieting.

    Het resultaat hiervan zal onveranderd een slecht geschoten reeks of wedstrijd zijn.

    Waarom niet denken, en u ervan overtuigen dat er reeds uitstekende resultaten behaald werden bij gelijke omstandigheden en dat het positieve gebruik van de techniek goede resultaten meebracht ondanks zulke hindernissen?

    Indien uw gedachten sterk gericht zijn op de organisatie en beleving van een gecontroleerde prestatie, is het niet nodig aan de weersomstandigheden te denken.

    U hebt u zeker reeds de volgende vraag gesteld:”waarom moet ik trachten een uitzonderlijke prestatie te verwezenlijken?” U moet voldoende motivatie kunnen opbrengen om uw prestaties steeds te verbeteren, zo niet moet u een minder eisende hobby zoeken.

    De meest voorkomende verontschuldiging om niet een maximale inzet te hoeven presteren is het gebrek aan voldoende stimulatie. De neiging om op te geven tijdens een wedstrijd wordt een gewoonte door de voortdurende herhaling resultaten beneden uw gemiddelde te aanvaarden zonder u hieraan speciaal te storen.

    Hier, en zonder te spreken over een competitiegeest, dient u zich te hoeden voor de verslapping van uw vastberadenheid het maximum uit uw techniek te halen.

    Hierdoor veroorzaakt de mislukking een verzwakking, en de gewoonte het schieten te beschouwen als een tijdverdrijf voor uw weekends.

    Hoe dikwijls acht u uw materiaal verantwoordelijk voor uw slecht resultaat? Of dat uw rivalen over beter materiaal beschikken? Hoe kunt u deze gedachten verdrijven?

    De noodzakelijke voorwaarden om op hoog niveau te schieten zijn: een goed afgesteld wapen, een goede pijl en vooral de nodige wilskracht en bekwaamheid om te overwinnen.

    Dus, vooraleer u te ontmoedigen, controleer uw materiaal en u zult vaststellen dat het hetzelfde is als dat van uw tegenstanders. Na vastgesteld te hebben dat uw wapen o.k. is, rest er u slechts te denken aan het enige wat u nog nodig hebt:

    uw zelfvertrouwen.

    De strijd voor de eerste plaats is voor u te hard en boven uw mogelijkheden? Kijk naar uw tegenstanders die u aanschouwt als supermensen, ontleed ze en vergelijk hun fysiek met de uwe. U zult ontdekken dat, in de meeste disciplines, zij dezelfde fysische kwaliteiten bezitten als u. Welke zijn dan hun gedachten? De beste onder hen is bezig te denken aan de uitvoering van zijn plan. Hij vraagt zich niet af of hij u al dan niet zal verslagen, hij heeft een belangrijke voorsprong op u en dat weet hij.

    Hij richt al zijn faculteiten op één enkel doel: OVERWINNEN.

    Hij is erg helderziend en vol zelfvertrouwen, en beijvert zich methodisch in de uitvoering van zijn techniek, hij weet hoe doortastend hij is.

    U hebt nooit een belangrijke wedstrijd gewonnen. Komt dat doordat u steeds uitvluchten zoekt iedere keer verzaakt aan uw kansen om te winnen (overwinnen)?

    De beste manier om te winnen is er van overtuigd te zijn dat u alle andere mededingers evenaart. Overtuigt u dat u de nodige eigenschappen bezit om het beste resultaat te verwezenlijken. Elke 8 of 10 maal afgeschoten pijl zal u de kans geven een kampioen te worden (en u kunt dat).

    Wijzig uw instelling niet omdat u de beste op een bepaalde afstand geweest bent om zo uw kansen op een nieuwe overwinning te vernietigen. Wacht u eraan een fout te maken op elke wedstrijd waaraan u deelneemt, en op deze wijze uw kansen om te overwinnen verspeelt?

    Achteloosheid en gebrek aan aandacht zijn de kenmerken van de geestesgesteldheid die de schutter zonder uitgelijnd doel beheerst en die improviseert bij de aanvang van zijn reeks. Onder alle factoren die de door u uit te voeren taak beïnvloeden verzekert enkel uw vorming u te slagen in uw onderneming.

    Verzwak uw vastberadenheid niet uw beste beentje voor te zetten, zelfs indien uw tegenstrevers u niet afschrikken en hun prestaties u niet afschrikken.

    Oefent u in het behoud van de juiste opstelling tussen een overdreven zelfvertrouwen en de negatieve gedachten.

    Neerslachtigheid vermindert uw mogelijkheid tot concentratie op het bereiken van het vooropgestelde doel. De vrees van de kans op falen ondermijnt de controle van uw pijl (“afrukken” van uw afdruk).

    Uw negatieve instelling maakt de herhaling van een technisch goed afgewerkt schot onmogelijk.

    Vermijd omstandigheden die uw zelfverzekering en uw innerlijke controle ondermijnen. Vermijd emotionele spanningen zoals woede, angst of overdreven zelfvertrouwen. Luister niet naar geroddel, verkeerde raadgevingen, enz.

    Vermijd voortdurend bezorgd te zijn over uw einduitslag. Ontleed de inslag van elke pijl om de onzekerheid uit uw geest te verbannen. Indien de inslag slecht is, maak de vaststelling, geef het toe en vergeet deze pijl om uw aandacht ten volle op het volgend schot te richten.

    Kijk rondom u indien u denkt alleen met problemen als wedstrijdspanning verveeld te zitten. Alle andere schutters kampen met dezelfde problemen. Hij die dit nooit ervaren heeft, heeft nooit gekampt voor de eerste plaats: Waar zit het verschil?

    Waar is de scheidingslijn tussen de gemiddelde schutter en de kampioen?

    Tijdens de oefeningen behalen zij hetzelfde resultaat maar, onveranderlijk bevindt de ene zich vooraan in de rangschikking, de andere op de tweede plaats.

    Het verschil is duidelijk, de enen hebben geleerd hun emoties en angsten te beheersen en vorderen bij de maximale ontplooiing van hun mogelijkheden, de anderen, zelfs met jaren ervaring, maar eveneens met een berg twijfels en negatieve gedachten, ontzeggen zich elke keer de overwinning.

    Uw innerlijke vastberadenheid is uw grootste troefkaart.

    U kunt elke afleiding bij de goede uitvoering van uw reeks uitsluiten door te denken aan de correcte handelingen voor elk schot, juist voor elke afdruk, door uw geest enkel te richten op de juiste uitvoering van uw bewegingen.

    Maar opgelet indien u dit niet doet, indien u uw reeks aanvat zonder een degelijk vooropgesteld plan en zonder de innerlijke vastberadenheid een goed schot af te werken, zal uw resultaat op zijn best middelmatig zijn.

    U begrijpt onmiddellijk het belang van de concentratie nodig voor elke technische afwerking. U moet daarom onophoudelijk denken aan de basisprincipes en deze in uw geest herhalen.

    Oefent u zodanig dat zo veel mogelijk van deze principes automatismen worden en hun toepassing zonder speciale inspanning gebeurt.

    Indien uw vastberadenheid volledig in dienst van uw innerlijke concentratie gebruikt wordt, zal deze u toelaten al u lichamelijke en mentale inspanningen te richten op het behouden van de juiste richtlijn op het centrum van de roos en doelgericht afdrukken.

    Werk ieder schot afzonderlijk af.

    Elk schot dient afzonderlijk afgewerkt te worden want indien uw vorige pijl een roos was betekent dit niet dat de volgende hierdoor automatisch in de roos terecht zal komen.

    Elke pijl die in de roos terecht komt is slechts een aanduiding voor de juiste aanwending van uw techniek.

    Bij de aanwending van deze techniek zal een 9 of 8, en zelfs een 7, niet een pijl worden die u 1, 2 of 3 punten doet verliezen maar een aanduiding voor de slechte uitvoering van uw techniek. Maar indien u logisch en vastberaden blijft zal het resultaat vanzelfsprekend zijn.

    De wedstrijd begint bij het ontwaken.

    Niets kan u in een grotere onrustige toestand brengen dan als u zich op uw ontbijt werpt om u naar daarna naar de stand te haasten om toch op tijd te zijn voor het schieten. Door op deze wijze te handelen verliest u reeds punten alvorens geschoten te hebben.

    Oefen u sereen en kalm.

    U hebt zeker reeds de schutter opgemerkt die zich opwindt na elke gemiste roos.

    Op wie is hij boos? Deze individuen doen niets anders dan openlijk de auto-critiek van hun mislukking ten toon te spreiden. Zij erkennen openlijk hun fouten bij het aanleren van de juiste schiettechniek.

    U hebt geen enkele reden u te ergeren indien u, ondanks de correcte techniek of om het even welke andere reden, een schot mist. Ondanks dat een goede schutter zich oefent in het bekomen van goede resultaten, slaagt hij niet steeds hierin. Indien dit voorvalt, berispt hij zichzelf of verzeilt in een depressieve toestand die zijn kansen voor de rest van de wedstrijd ernstig in het gedrang brengen.

    U moet karakterieel sterk genoeg staan in goede en slechte tijden. De voorbereiding, programmatie, uitvoering en precieze positieve analyse vormen een geheel en u moet u oefenen hiervan niet af te wijken. Dan kunt u er zeker van zijn dat elk volgend schot een voltreffer zal zijn uitgevoerd met de grote zelfverzekening die u op dat ogenblik bezit.

    Heb vertrouwen in uw techniek en ervaring, aanvaard nooit een compromis of gelatenheid. Uw zelfvertrouwen is gevestigd op de perfecte kennis en gebruik van uw techniek. Het zelfvertrouwen samen met de ervaring, de behendigheid, een goede ingesteldheid en de vurige wens te winnen zullen u in alle omstandigheden helpen alle moeilijkheden te boven te komen en als winnaar uit de wedstrijd te komen.

    (oorsprong: J. Becken - vertaling: W. Hemeleers)


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Grondregels schiethoudingen

    GRONDREGELS VOOR ALLE SCHIETHOUDINGEN

    (Van Quekelberghe Wilfried)

    Wanneer men toekomstige Matchschutters de tweevoudige schiethouding met kruisboog aanleren wil, dan is het van bijzonder belang dat men in het eerste geval een statistische houding kan aantonen.

    De goede resultaten hangen in eerste instantie af van de houding die men heeft aangenomen.

    Wij eisen van de houding dat zij het rustig houden van het wapen mogelijk maakt.

    Het zwaartepunt van de twee effecten, namelijk het lichaam en de kruisboog, is zo te verplaatsen dat het beschikbaar steunpunt optimaal moet worden benuttigd.

    Van groot belang is ook dat de schutter in de aangenomen houding zich op zijn gemak voelt.

    Een schutter die door een slechte houding ergens pijn of ongemakken voelt kan zijn concentratie niet volledig op de spierenspanning en het afdrukken richten.

    Een houding moet zo opgebouwd zijn dat zij de normale functie van het lichaam niet beïnvloedt. De bloedsomloop dient verder alle lichaamsdelen te bereiken en de ademhaling mag niet door een ongewenste druk op de borstkas of maag gehinderd worden.

    Er bestaat daarover geen twijfel dat de lichaamsfunctie optimaal is wanneer een volledige natuurlijke houding aangenomen is.

    Een normaal gebouwde persoon staat en gaat normaal rechtop; hij zet zich op zijn gemak, houdt zijn hoofd recht en kijkt voor zich uit.

    Wie zijn hoofd schuin houdt stoort het evenwichtsorgaan en het waarnemingsvermogen dat automatisch een rechtzetting verlangt van deze onnatuurlijke houding van het hoofd.

    Iedereen kan vaststellen dat door een langtijdige schuine houding van het hoofd onwillekeurig het lichaam lichtjes gaat schommelen.

    Waarom neigen zoveel schutters, bijzonder in staande en knielende houding, hun hoofd schuin op de kolf van hun wapen? Of waarom houden zoveel schutters hun hoofd naar voor en kijken onder hinderende wenkbrauwen door hun diopter?

    Het hoofd dient in alle houdingen recht te worden gehouden zodanig dat het evenwichtsmechanisme niet verstoord wordt.

    Ook de houding van de ogen dient normaal te zijn.

    Deze houding kan bereikt worden indien men de kolfhaak zo instelt dat bij het inzetten van het wapen het oog en diopter bij normale houding van het hoofd op gelijke hoogte komen.

    De schutter houdt nu weliswaar het hoofd recht maar kan ondanks alles niet door zijn diopter kijken.

    Om de diopter nu direct voor het oog te krijgen bestaan de volgende mogelijkheden:

    a) door zijdelings verstelbare vizieruitrusting

    b) door een behandeling van de kolf, uithalen of bijplaatsen

    c) door het wapen te kantelen. Het kantelen van het wapen biedt weliswaar een goede mogelijkheid om met een rechte houding van het hoofd te richten, maar het is van uitzonderlijk belang dat bij ieder schot op dezelfde manier gekanteld wordt om een gelijkaardig treffen te bekomen; het instellen van een waterpas is als dusdanig een noodzakelijkheid.

    Daarenboven is bij het kantelen van het wapen van belang dat bij het links of rechts verbeteren van de diopter ook met de hoogte rekening wordt gehouden.

    Omgekeerd, bij verbeteren in hoogte of laagte moet men links of rechts bijstellen.

    In het algemeen dient te worden gezegd dat het kantelen van het wapen niet aan te raden is.

    Het beste is en blijft de kolf van het wapen zo te verstellen dat het wapen horizontaal blijft bij een rechte houding van het hoofd.

    Kantelen blijft enkel en alleen één der mogelijkheden om het probleem van het rechthouden van het hoofd op te lossen.

    Ook de diopter zal in afstand van het hoofd zo geplaatst zijn dat het rechthouden van het hoofd kan worden bekomen en niet naar voor dient te worden geneigd om behoorlijk zijn doel te kunnen zien.

    De afstand van het oog tot de diopter zal bij de schiethouding circa 5 tot 15 cm bedragen.

    Men ziet heel veel schutters die bij het staande schieten het hoofd zo ver naar voor neigen dat de wenkbrauwen tegen de diopter stuiten.

    Wanneer de wenkbrauwen of de schietbril tegen de diopter aanleunen, verslecht het gezichtsvermogen en de schutter wordt door de terugslag gehinderd.

    De diopter zal als dusdanig worden geplaatst dat de schutter geen angst dient te hebben voor de terugslag.

    Maar mag ook niet te ver worden geplaatst zodanig dat het dan moeite kost om een scherp beeld van het doel te zien.

    Een gulden regel is hier een handbreedte.

    Uitwerkingen van de terugslag bij het vertrekken van het schot.

    Bij het vertrekken van de pijl krijgt de boog altijd een bepaalde terugslag.

    Deze stoot gaat altijd een bepaalde richting uit en is beïnvloed door twee factoren:

    a) de spanning van de riem

    b) de zijdelingse druk die op het wapen wordt geplaatst door het drukken met de wang tegen de kolf.

    Er bestaat weinig technische uitleg over deze ontspanningsbeweging van de kruisboog.

    Deze ontstaat natuurlijk op het ogenblik dat de pees ontlast wordt en de boog dichtslaat. De schutter dient hier zelf na te gaan of de beweging van de boog bij het lossen van de pijl altijd dezelfde is.

    Daar vooreerst door de druk van de wang op de kolf de richting van het uitslaan van de boog sterk kan worden beïnvloed dient men na te gaan of bij het schouderen van de boog de druk van de wang altijd dezelfde is.

    De meeste schutters houden het hoofd volkomen natuurlijk aan de kolf. Zonder de druk van de wang te versterken of te verminderen. Men zal hierdoor leren het wapen bij ieder schot op dezelfde wijze te schouderen.

    Bij staande houding kan het uitslaan van de boog veranderlijk zijn door de verschillende positie of druk van de handsteun op de kolf.

    Bij knielende houding kan door veranderingen van de riemspanning of door het verplaatsen van de linkerhand een werkelijke uitslagwisselbaar-heid ontstaan die een duidelijke invloed heeft op de gelijkheid van uitslag van de pijl.

    En in de beide houdingen kan het slecht instellen van de kolfhaak te weinig of te veel druk, geen kontact met de schouder, veranderlijke druk, een grote invloed hebben op de gelijkheid van de pijl.

    De druk van de wang op de kolf is eveneens zeer kritisch.

    Wanneer de wang eens naar voren, dan naar achter of met minder of meer druk tegen de kolf ligt, brengt dit ontegensprekelijk een verandering teweeg in het schotbeeld

    Een te grote druk van de wang op de kolf veroorzaakt een sluiting van het oog met als gevolg een slechtere zichtbaarheid en een te grote inspanning van het oog.

    Daarmee getuigt nogmaals dat door een volledig rechte houding van het hoofd deze fouten kunnen vermeden worden.

    Narichten of het schot nazien:

    Narichten betekent het wapen bij volle concentratie zo lang rustig houden tot de schutter de vluchtbaan van de pijl niet meer kan beïnvloeden.

    Een goede methode om dit te leren is de droogtraining.

    De schutter die over een elektronische afdruk beschikt is hierdoor bevoordeeld.

    Deze aankondiging is van groot belang, eerst daarna kan de schutter aanvangen met de beoordeling van de windinvloed en zijn eigen conditie beoordelen.

    Eerst wanneer de schutter geleerd heeft het trefpunt juist aan te kondigen zijn de omstandigheden goed om de vizierinrichting met goed gevolg te verbeteren.

    ADEMHALING EN ADEMHALINGSTECHNIEK

    De juiste of slechte ademtechniek van de schutter heeft weinig invloed op een schot maar wel op een volledige wedstrijdreeks.

    In de laatste fase van het richtingsproces en het afdrukken mag de schutter niet ademen.

    De ademhaling moet als dusdanig tijdsgewijze ingesteld zijn.

    Het ademhalingsproces is voor de algemene toestand van het lichaam (bloedsomloop, zuurstofopname, stofwisseling) van enorm belang.

    Een slechte ademhaling kan alles door elkaar schudden en de capaciteit slecht beïnvloeden.

    Daar het inhouden van de adem bovendien onnatuurlijk is, moet de schutter er op letten dat hem daardoor hem geen nadeel ontstaat.

    Bij rustig ademen maakt een persoon circa 12 tot 18 adempassen per minuut.

    Een ademhaling duurt 4 – 5 seconden, gevolgd door de uitademing.

    Zo stelt men vast dat tussen het inademen en uitademen een pauze intreedt van 2 – 3 seconden.

    Om te richten en af te drukken moet nu deze natuurlijke pauze na het uitademen benut worden; het ware fysisch volkomen verkeerd, eens ingeademd, de adem op te houden.

    Een schutter dient opzettelijk en bewust in de tijdspanne tussen 2 schoten een diep in- en uit te ademen om het zuurstoftekort dat ontstaan is door het aanhouden van het uitademen weer op peil te brengen.

    Wanneer hij begint te richten wordt de ademhaling langzaam vlakker, het gehoor spitst zich, er wordt gericht, het schot valt, daarna wordt terug diep geademd.

    De adem zal niet langer dan 8 seconden worden opgehouden.

    Kan het schot in deze tijd niet vertrekken, moet terug worden doorgeademd en terug van het begin worden herhaald.

    Deze tijd van 8 seconden moet ook voor het mikkende oog ophouden.

    HET AFDRUKKEN

    Een schutter die een houding onberispelijk beheerst en daardoor zijn wapen relatief rustig kan houden, wendt zijn hoofdoogmerk nu naar het afdrukken.

    Ook ervaren schutters hebben van tijd tot tijd moeilijkheden om hun schot zuiver af te drukken.

    Hier spelen verschillende factoren een bijzondere rol.

    Bijvoorbeeld: - de persoonlijke conditie van de schutter of andere invloeden die op de gemoedstoestand van de schutter inwerken.

    - persoonlijke ervaringen bevestigen dat dit het afdrukken van het schot ongelooflijk kan beïnvloeden.

    Ik meen daarvoor de volgende theorie te kunnen uitleggen:

    Een schot dat men BEWUST voor een tien lost geeft meermaals een slechtere waarde van 1 of 2 punten.

    Een schot dat men ONBEWUST voor een negen lost geeft tenminste een goede negen en meermaals nog een randtien.

    Het criterium van het afdrukken is bijgevolg bij ieder schot de onbewuste afdruk na te streven.

    diep ademhalen

    wapen in aanslag

    innerlijke ontspanning

    houding zoeken

    algemeen richten

    innerlijke ontspanning

    houding controleren

    fijnrichten

    DRUKKEN

    DRUKKEN

    DRUKKEN

    DRUKKEN

    De bekwaamheid het lichaam onder controle te houden bevat eveneens de bekwaamheid van de juiste afdruk.

    Men kan het afdrukken zo bewerken dat men de bewuste handeling uitsluit.

    Een voorbeeld zijn de Amerikanen die met hun ongelooflijk snel schietritme de onbewuste afdruk juist hebben geanalyseerd.

    Met grotere concentratie zoekt men een juiste ontspannen houding.

    Door het aanwenden van training beheerst men optimaal het zenuwstelsel en het daaraan verbonden spierstelsel. Men bemerkt de kleinste spanning in de spieren.

    De concentratie is volledig op die spanning gericht. De kleinste vibrering van de vizierkorrel wordt door de schutter gering beïnvloed.

    Men laat het wapen in deze toestand bewegen. Van zodra de vizierkorrel in het bereik van de tien komt springt de concentratie van de ontspannen innerlijke houding op de afdrukvinger.

    De afdrukvinger versterkt geleidelijk de druk tot het schot vertrekt.

    JUIST: onbewust in werking brengen van het vertrekken van het schot.


    Ik geloof niet dat de Amerikaanse topschutters

    het optimale doel zoeken want dan kunnen zij

    niet in een zo snel tempo schieten.

    Maar zij kennen zeker de basis waarmede zij met de onbewuste afdruk het centraal trefpunt bekomen.

    │ ¦ │ ¦ │ ¦ │ ¦ │ ¦ │ ¦ │

    Tijd in seconden 0 5

    De hoogste kunst in het schieten is bereikt wanneer de schutter bij ieder schot het overmeesterend gevoel heeft dat hij onbewust het schot gelost heeft.

    Om deze afdruktechniek te beheersen kost dit veel training, uithoudingsvermogen en geduld.

    Men moet zich daarmee dagelijks geestelijk en manueel bezighouden.

    Het is daarom zeer belangrijk dat men de beginneling gedurig op deze afdruk opmerkzaam maakt.

    De schutter zal zich in een 5 links boven meer verheugen met een onbewuste afdruk dan met een 8 onder rechts met een bewuste afdruk.

    SLECHT:

    bewuste schotvertrekken in verschillende variaties

    a. versterken van het drukpunt met plotseling

    doordrukken

    b. veel versterken van het drukpunt met plotseling doordrukken

    c. slepend drukpunt met plotseling doordrukken

    Allereerst moet men voor een foutvrije afdruk beschikken die mechanisch goed in orde is.

    De afdrukweerstand mag in geen verschil van meer dan 5 gram overschrijden, d. w. z. niet eenmaal licht en dan weer harder zijn.

    De weerstand zal niet lichter dan 80 gram maar ook niet groter dan 150 gram zijn.

    Absoluut onbruikbaar is een slepende aftrek d. w. z. een afdruk die van het weerstandspunt meer dan 1/10 mm sleept voor het schot vertrekt.

    Het drukpunt zal men met de vingertop bekrachtigen daar deze zone de grootste gevoeligheid heeft.

    De twee verdere leden van de vinger moeten volledig vrij zijn en nergens een onderdeel van het wapen aanraken.

    DE STAANDE HOUDING

    Wanneer men de rangschikking nagaat van een wedstrijd dan ziet men gewoonlijk dat de uitslag het meest beïnvloed wordt door de staande houding.

    Bij de staande houding liggen de uitslagen ongeveer 40 punten uit elkaar, knielend ongeveer 15 punten. Het is daarom dat men de schutter eerst in het staande schieten moet vormen en verder in zijn loopbaan het hoofdgedeelte van zijn training de staande houding moet zijn.

    Waarom is het staande schieten nu eigenlijk zo moeilijk?

    In de volgende schets vergelijken wij eenmaal de steunpunten van de twee verschillende houdingen

    Men ziet duidelijk dat het steunvlak knielend veel groter is dan het steunvlak van de staande positie en dat het zwaartepunt van het wapen veel lager ligt knielend dan staande.

    Het is duidelijk dat de stabiliteit van het lichaam rechtstreeks afhankelijk is van de hoogte van het zwaartepunt en de grootte van het steunvlak.

    VERSCHILLENDE STAANDE HOUDINGEN.

    De voeten staan allen parallel circa 90° met de schietrichting.

    BIJZONDER: de buitenrand van de schietschoen gaat niet verder dan de schouderbreedte van de schutter.

    Het steunvlak, en in het bijzonder de steunpunten, zijn als dusdanig de beide voeten van de schutter. Het zwaartepunt welke uit het lichaam en het wapen bestaat bevindt zich hoog boven de bodem op kleine steunpunten.

    ___________________________/ _________________________________________________/

    HOUDING II HOUDING I

    De moeilijkheid bij het staande schieten bestaat vooral hierin dat de schutter het lichaam door kleine fijngevoelige spierspanningen in evenwicht dient te houden.

    Moest men in de staande houding dezelfde spierontspanningen gelijk bij het knielend schieten aanwenden dan zou het lichaam ontegenzeglijk in elkaar vallen.

    En toch ware het volledig negatief indien een schutter zijn spierstelsel blokstijf zou houden om daardoor een evenwichtigere houding te bekomen.

    Iedereen moet weten dat elke teveel gespannen spier ieder schot negatief zal beïnvloeden.

    De staande schutter moet daarom altijd proberen zijn spieren onder controle te houden, dat wil zeggen de staande houding met zo weinig mogelijk spierenbelasting overeind te houden.

    Het is niet meer de persoon maar een goed vastgesteld onderbewust evenwichtsorgaan dat over veel zenuwknooppunten de impuls naar het spierstelsel stuurt, welke door een fijngevoelige spanning en ontspanning naar een rustige lichaamshouding streeft.

    Normale lichaamshouding Normale lichaamshouding

    Zonder wapen Met wapen

    Zwaartepunt (P) ligt Zwaartepunt (P) ligt

    in het midden NIET in het midden

    In de staande houding is het gezamenlijk evenwichtspunt ver van het middelpunt van het lichaam gelegen.

    Om de handhaving van het volledig evenwichtspunt, samengesteld uit het lichaam en het wapen, te behouden dient het zwaartepunt van het lichaam te worden verschoven om als tegengewicht van het wapen te fungeren.

    Wij moeten nu eenmaal aannemen dat de schutter in aanslag probeert de grootst mogelijke natuurlijke lichaamshouding aan te nemen.

    In deze houding vereist het houden van het wapen een sterke belasting in het schoudergedeelte en in de rug om het naar voor dragend gewicht van het wapen op te vangen.

    Als dusdanig bevind zich de romp tegenover de heupledematen in een wankelbare evenwichtstoestand die ten laste van het rugspierstelsel valt.

    De romp van de schutter belast met het wapen is daardoor onderhevig aan belangrijke schommelingen.

    Dit geeft als resultaat dat een rechte houding van het lichaam bij de staande houding, zonder verschuiving van het zwaartepunt van de romp, ondoelmatig is daar het bekomen van een evenwichtstoestand door de spieren dient te worden bevolen, wat ongunstig inwerkt op de gehele rustigheid.

    Ik heb nu het ene voorgeschreven en terug tegengesproken.

    Welke houding moet de schutter nu nemen om de kruisboog staande met de minste krachtontwikkeling te kunnen houden?

    De beste methode is de goede houding te zoeken zonder gebruik te maken van uw wapen.

    Om de juiste plaats van het zwaartepunt te vinden moet de schutter zijn steunhand met een gewicht van circa 6 kg belasten.

    Hij plaatst zich zo dat hij zich ongeveer in een rechte hoek met de schietrichting bevindt.

    De voeten staan ongeveer op schouderbreedte en zijn dus de enige steunvlakken van deze houding.

    Mogelijke gelijkmatige gewichtsverdeling ware zeer wenswaardig maar de praktijk duidt aan dat dit onbereikbaar is en dat van alle schutters de druk op de ene voet groter is dan op de andere.

    Nu bestaat er een tweede houding die door enkele succesvolle Zwitserse schutters bv. Martin Truttman werd gebruikt.

    Deze houding belast de linkervoet 70% en het rechterbeen wordt zo ongeveer als balans gebruikt en is als dusdanig 30% belast.

    Houding 1 Houding 2

    Houding 1

    Het gewicht wordt bij deze meest aangewende houdingstechniek mogelijk gelijkmatig op beide voeten verdeeld.

    Houding 2

    Het hoofdgewicht (ca. ¾) belast bij deze houding op de linkervoet. De rechtervoet dient om het lichaam ui te balanceren.

    Deze houding is hoofdzakelijk te gebruiken bij:

    - Schutters met korte armen

    - Schutters met rugklachten

    In deze houding probeert nu de schutter zijn spierstelsel te analyseren.

    Langzaam verlegt hij het zwaartepunt in de richting A1. Hij onderzoekt nu hoeveel zijn spierbundel A3 belast wordt, dit om te verhinderen dat hij niet voorover valt.

    Hetzelfde probeert hij in de richting B1 ► hier merkt de schutter zeer juist hoeveel de spieren en gewrichtsbanden van B3 worden belast en hem het omvervallen verhinderen.

    Deze oefening dient ook te worden uitgevoerd in de richting A2 en B2.

    Deze opgedane indrukken van de spierwerking is nu voor de schutter van uitzonderlijk belang.

    Met deze spiercontrole kan de schutter de juiste houding vinden bij welke hij overtuigd is dat al zijn spieren ontspannen zijn.

    De schutter moet er in geloven dat enkel en alleen zijn skelet het wapen draagt en rustig houdt.

    Deze zogenaamde “INNERLIJKE HOUDING” is een van de voorwaarden voor het behalen van goede resultaten in het matchschieten.

    Aansluitend moeten wij nu nog de houding van de linkerarm en zijn spierwerking onderzoeken.

    Daarvoor is het vooreerst nodig het wapen aan de ontspannen en losse houding aan te passen.

    Deze aanpassing van het wapen moet met de grootste nauwkeurigheid worden toegepast daar de meeste schutters hun goede houding wijzigen zodra zij het wapen in aanslag brengen.

    Eerst brengt men de handsteun aan of merkt men de plaats van de handsteun zodanig dat het wapen ongeveer tussen de 200 en 500 gr. naar voor overhelt.

    De kolfhaak regelt men zo dat het wapen, zonder krachtinspanning te moeten doen, in de schouder inhaakt. De ontspannen rechterarm mag helemaal niet door een onnatuurlijke druk van de kolfhaak worden beïnvloed.

    Met gesloten ogen en volledig ontspannen houding legt men het hoofd tegen de wangsteun van de kolf.

    De schutter ziet na of de spieren van de hals volledig ontspannen zijn, dan opent hij het rechteroog en ziet na of hij in deze houding recht door het dioptergat kan kijken.

    Wanneer dit niet het geval is moet hij ofwel de diopter verplaatsen (links of rechts) ofwel aan de wangsteun het hout van de kolf wegnemen of bijvullen.

    Het ware totaal verkeerd het hoofd aan het wapen aan te passen.

    De kolf van het wapen moet met liefde, kennis en geduld zo worden bewerkt tot de schutter merkt dat het wapen anatomisch aan zijn lichaam is aangepast.

    Wanneer men nu op de schietbaan zijn houding bepaalt komt het er op aan dat men de kruisboog niet met zijn hoofd of lichaamskracht naar de schietschijf drijft.

    Men moet er toe komen, bij een aangepaste houding, dat de vizierkorrel op de schijf staat.

    Zijdelingse verbeteringen doet men millimetergewijze door de voeten te verschuiven.

    Het spreekt vanzelf dat, eens de goede richting gevonden, een staande schutter tijdens de wedstrijd zijn voeten niet meer verplaatst.

    De verbeteringen in hoogte moet men met het verstellen van de kolfhaak of de hoogte van de handsteun bepalen.

    Bij deze verbeteringen is het belangrijk dat iedere keer bij het nemen van deze losse innerlijke houding de ogen gesloten worden.

    Ook tijdens een wedstrijd worden deze controles niet als een luxe beschouwd.

    Door invloeden van verschillende aard kan het zenuwstelsel plotseling en ongemerkt enige spiergedeelten, hoe klein ook, in beweging brengen.

    De schutter merkt dat eerst bij het vertrekken van het schot, aan de verandering van de uitslagrichting van het wapen.

    Een nazicht van de ontspannen houding is het enige aan te wenden middel om het zenuwstelsel terug tot orde te roepen.

    Richting- en houdingsoefeningen met voortdurende concentratie op de innerlijke, ontspannen houding, verbonden met een overlegde wapenaanpassing zijn voorwaarden voor het rustig houden van het wapen in de staande houding.

    Een onbewust, zuiver schotvertrek, samengevoegd met het rustig houden van het wapen zal de schutter zeer goede resultaten opbrengen.

    DE KNIELENDE HOUDING

    Zeker en met recht wordt beweerd dat de knielende houding technisch gezien de moeilijkst aan te leren aanslag is.

    Het is totaal verkeerd een schutter de raad te geven dezelfde knielende aanslag aan te nemen als een andere schutter. Zelfs als beide personen dezelfde gestalte hebben bestaat er toch nog een onderscheid waarmede men rekening dient te houden.

    Daarom zal men de knielende houding aanvatten met eerst een studie te maken over de principes van een goede knielende schutter en dan proberen hoe deze voor u zelf het beste kunnen worden aangewend.

    De volgende grondregels gelden algemeen voor de knielende houding en zullen worden in acht genomen:


    - het door het lichaam en kruisboog uitgebeeld systeem moet door een ideale verlaging van het zwaartepunt over het steunvlak zonder spierkracht in evenwicht worden gehouden.

    - De houding van het hoofd moet een onberispelijke werking van het gezichtsvermogen mogelijk maken.

    Zij die het streng toepassen van deze grondregels en gevorderde techniek in acht nemen zullen een ideale knielende houding bekomen.

    Ik zal nu proberen de opbouw van een goede knielende houding voor te stellen.

    Beginnen wij met het kniekussen, of beter gezegd, de knierol.

    Hier kan reeds onderscheid gemaakt worden tussen de schutter met een laag bovenlichaam die iets minder vulling dient te gebruiken dan een schutter met een kort bovenlichaam die wat meer vulling moet gebruiken.

    In het algemeen mag de knierol niet te hard worden gevuld.

    Voor men knielt wordt in de knierol een V met de hand geslagen om de voet beter steun te geven.

    De hoogte van deze V is reeds een mogelijkheid om op voorhand zijn houding aan te passen.

    Wanneer de rechtervoet zijn ligging heeft gevonden kan men zich vervolgens neerzetten.

    De hiel bevindt zich in het midden of op de rechterzijde van het zitvlak.

    Twee kussens of een kussen en een rol zijn toegelaten. Het kussen mag niet groter zijn dan

    25-35-15 cm, en de rol mag niet groter zijn dan 25 cm op 18 cm dikte.

    Bijna gans het lichaamsgewicht rust nu op de rechtervoet welke zijdelings op de knierol steunt.

    De hoek van het rechter bovendijbeen met de schietlijn is zo uit te zoeken dat nergens spanningen optreden.

    Nu wordt de houding van de rug bepaald. Dit is een zeer moeilijke opgave.

    Deze moet zo worden geplaatst dat de romp stevig zit maar dat er nochtans geen enkele spierspanning optreedt tegenover de steunpunten.

    De beide uiterste mogelijkheden om de romp stevig te zetten zijn:

    - Wervelkolom recht houden indien zij direct voor de rechtervoet komt te liggen.

    - Wervelkolom gebogen laten indien hoofd en schouders naar voren vallen.

    De techniek die het meest aangenomen wordt is deze waar het hoofd en de schouders naar voren rollen zodat de rug in zijn gebogen houding door de rugpezen gesteund wordt.

    Dat bij een slechte knielende houding dikwijls de zijdelingse bewegingen optreden kan men meestal toeschrijven aan een slechte houding van de rug door dat het lichaamsgewicht niet goed uitgebalanceerd is.

    Deze horizontale houdingen worden veroorzaakt door:

    - Indien de wervelkolom in de naar voor gebogen stelling door de rugspieren gehouden wordt of wanneer het lichaamsgewicht niet op de bestaande steunvlakken rust zodat de spieren het lichaam in de goede houding moeten dwingen.

    Dit probleem laat zich best oplossen door in de allereerste plaats de lichaamshouding te bepalen en dan alle andere stellingdetails aan te vatten.

    Wanneer de schutter eerst de benen, armen of het wapen plaatst, kan hij dikwijls een slechte lichaamshouding en met gevolg een slechte knielende houding bekomen.

    Wanneer nu de houding van de romp is vastgelegd dan kan men de linkerarm en linkerbeen op de juiste plaats brengen. De linkerarmen linkerbeen dienen als vierde steunplaats dat de kruisboog en een klein gedeelte van het bovenste lichaam draagt.

    Het gezamenlijke zwaartepunt zal nu over de rechtervoet komen te liggen.

    De linkervoet dient lichtjes links voor het lichaam te staan.

    De voet zelf is naar rechts gedraaid. Daardoor worden de spierbanden rond de enkel rondom aangespannen, wat een vastzetting ervan bewerkt.

    Het linker onderbeen dient in een hoek van 90° met de bodem te staan.

    De reden hiervoor is dat de beweging naar voor of naar achter een zeer belangrijke factor is die met de verscheidene lichaamsgestalten uit te meten valt.

    Nu komen wij aan een nieuw punt voor de traditionele uitvoering van de knielende houding.

    Vroeger werden de schutters geleerd hun linkerelleboog op een bepaald punt op de linkerknie te plaatsen; in het algemeen er op of direct voor de knie.

    Men moet echter weten dat, wanneer men probeert de linkerelleboog op een bepaald punt op de knie te plaatsen, men het lichaam uit de juiste houding plaatst.

    Men is daardoor overgegaan tot het niet wijzigen van de houding van de romp doch de linkerelleboog te laten vallen op, achter of voor de knie zodanig dat men de belasting van de romp op de rechtervoet behoudt.

    BELANGRIJK: «NOOIT DE ROMPHOUDING WIJZIGEN»


    Wanneer het juiste “inzitten” nu gebeurd is, wordt de riem bevestigd.

    Het bevestigen van de riemlus dient te worden nagezien of deze op de juiste plaats bevestigd is.

    De druk- of trekkracht van de riem moet langs de buiten- en binnenkant van de arm gelijk zijn.

    De lus moet ofwel zeer hoog ofwel zeer laag aan de arm bevestigd worden of anders gezegd boven of onder de bovenarmspier.

    Iedere spierspanning in de linkerarm is te vermijden daar men soms met onberekenbare schoten rekening dient te houden. Deze beide riembevestigingen zijn aan te bevelen daar hier de polsslag het minst te voelen is.

    De linkerarm en de kruisboog moeten met de riem aan het volledig systeem verbonden zijn zodat het rustig blijven van het wapen gewaarborgd blijft.

    Verder dient men na te gaan dat de riem niet te hard wordt aangespannen daar de bloedcirculatie in de arm niet mag verhinderd worden. Hierdoor wordt de polsslag meer voelbaar.

    Bij het nemen van de aanslag hangt de plaatsing van de kolfhaak af van de houding van het hoofd.

    Het hoofd zal licht naar voren worden geneigd zodat ook de schouders een weinig naar voren komen. Dan wordt de kruisboog zo geplaatst dat de houding van het hoofd niet meer dient te worden veranderd.

    Verder is het zeer voordelig dat de romp van de schutter zover als mogelijk naar het doel gedraaid is.

    Ideaal zou zijn wanneer de schouders en hoek van 20° tot 30° vormen met de schietrichting.

    Om nu nog noodzakelijke houdingsverbeteringen te kunnen doorvoeren moet men zich wenden tot de “veranderlijken” die geen hoofd- of lichaamsveranderingen veroorzaken.

    Het betreft hier: - de hoogte van de linkerknie

    - de plaats van de linkerhand aan de kolf

    - de hoogte van de kolfhaak

    - de hoogte van de knierol

    Deze middelen moeten voldoende verbeteringsruimte verschaffen om iedere knielende houding zo goed mogelijk uit te meten.

    Ten slotte wordt met de rechterhand de pistoolgreep genomen.

    Dit dient, naar mijn mening, zonder grote krachtaanwending te gebeuren.

    De rechterelleboog laat ik eveneens zonder spierspanning gewoon hangen.

    Er bestaat echter ook een theorie dat de rechterarm op ongeveer 45° van het lichaam dient gehouden te worden. Daardoor worden de spieren van de schouder en rechterarm licht gespannen en verhoogt dit de controle over zichzelf.

    Wanneer eindelijk de goede houding genomen is dient het zwaartepunt terug te worden ingesteld.

    Het zwaartepunt bij het schieten beschouwt men als het centreren van de naar beneden duwende kracht van het lichaam en de kruisboog op de steunvlakken van de betreffende houding.

    Bij de knielende houding spreekt men hier van de linkervoet, rechtervoet en rechterknie.

    Nader beschouwd zijn er toch maar twee actieve steunvlakken die praktisch het ganse gewicht van het systeem dragen.

    Deze zijn de rechtervoet, waar het grootste gewicht op rust, en de linkervoet die het gewicht van de boog draagt, de linkerarm- en been bij welke zich een gering gewicht van de bovenromp voegt.

    De schutter moet daarom zorgvuldig letten op de uitbalancering van het gewicht (lichaam, wapensysteem) over deze beide steunvlakken.

    De laatste stap in deze opbouw van de knielende houding is het richten van de gezamenlijke stelling naar het doel.

    Probeert de schutter de boog op het doel te richten voor de gehele opbouw van de aanslag afgesloten is dan worden alle pogingen om de grondregels van de knielende houding aan te wenden teniet gedaan.

    Iedere knielende houding heeft nu een klein, relatief natuurlijk, doel bereikt.

    De samenstelling dient zo te worden bewerkstelligd dat de natuurlijke doelbewuste aanslag op het doel geconcentreerd is, wat echter alleen na een volledige opbouw van de houding kan geschieden.

    Nu nog een paar opmerkingen betreffende het instellen van het wapen:

    - Merkt men, na de eerste proefschoten, dat de boog, bij het lossen van het schot, anders dan normaal uitslaat, dan moet de reden onvoorwaardelijk worden opgezocht en de fout worden verholpen.

    - Millimetergewijze inzetten van het wapen is voor het bekomen van hoge resultaten bij het knielend schieten onontbeerlijk.

    Het is ten zeerste aan te raden:

    - op de kolf, kolfhaak en riem markeringen aan te brengen voor het inzetten van de algemene houding.

    - uitgaande van deze aanduidingen kan de fijninstelling worden aangebracht.

    De knielende houding is voor vele schutters aanleiding geweest tot een ware nachtmerrie.

    Verbazingwekkend zijn echter de goede resultaten wanneer de knielende houding goed wordt bijgebracht.

    Van Quekelberghe Wilfried


    >

    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs