Een hedendaagse kunstschilder en oud leerling van De Deken,
Louis Wuytack, schreef me onlangs een interessant bericht via FB. Ik citeer: De
Deken was misschien de leraar die achteraf het meeste invloed op mij heeft
gehad vooral dan zijn attitude als o.a boeddhist ..als mens dus. Maar mens en
kunstenaar moet een geheel zijn, probeerde ik. Is zo, indeed, alles is een
organisch holistisch geheel van samenlevende en werkende energie. De dingen
vast te leggen in hun beweging constant wisselend was iets wat me bleef
aanspreken in zijn tekeningen in de beroemde "Rusley" boekjes en zijn
schilderijtjes .
Albert De Deken was geen boeddhist, wel een Satsanhi. Meditatie en vegetarisme
staan daarbij centraal. Naar aanleiding van zijn eerste reis naar de Punjab
waar de Sant Satguru, de levende meester, Maharaj Charan Singh, woonde en
werkte vertelde De Deken me het volgende. Ik had vóór ik naar India vertrok
tekenpapier, aquarel en penselen en houtskool klaargelegd om mee te nemen. Mijn
kleine schetsboekje had ik altijd bij.
Bij een van de toespraken van de meester had ik stiekem zijn portretje gemaakt.
Ik kreeg de kans een persoonlijke audiëntie bij te wonen samen met mijn
echtgenote Lya. Ik vertelde de Meester dat ik tekenles gaf aan de academie,
maar dat ik tot mijn spijt het tekenpapier, verf en penselen thuis vergeten
was.
Zijn fijne glimlach sprak boekdelen en ik begreep dat ik hier niet kwam om te
schilderen maar om te leren en te luisteren naar de woorden en verhalen van
deze Guru!
Mijn goede vriend Edgar Van
der Wildt eerste schaakbord van de personeelsclub Union Solo, leerde mij
schaken. Het schaken passioneerde me uitermate "Ik voelde me sterker
worden en begreep de kunst om al enkele stappen vooruit te denken".
Op een dag zag ik in de
lerarenzaal van de academie twee confraters aan een schaakbord gekluisterd. Een
van beide was mijn vriend Remy Cornelissen, hij merkte me op en vroeg
onmiddellijk of ik een partijtje schaak tegen hem aandurfde.
Ik heb het te druk, ik moet
de kinderen afhalen, nu niet enz, enz. Om eerlijk te zijn ik voelde me nog veel
te onzeker om tegen deze geoefende meester te spelen.
Op een dag passeerde ik
langs de boekenafdeling van de Grand Bazar aan de Groenplaats. Mijn oog viel op
een boekje geschreven door Dokter Max Euwe (1901-1981), een grootmeester en de schaakkampioen
van Nederland. In het boek stonden de oplossingen van vele schaakvraagstukken
uitgelegd. Thuis speelde ik dan de partijtjes rustig na.
Enkele weken later vroeg Remy
of ik wilde komen kijken naar zijn nieuwe atelier in de Jacob Jacobstraat. Op
zijn atelier, stond het schaakbord gereed. Nu kon ik niet meer terug en ik had
géén tegenargument meer en moest aan de slag. De eerste partij was al snel
gespeeld en werd door mij glansrijk verloren. Remy had een topdag en hij was
ook de winnaar van de 2de partij. Ik werd er ongemakkelijk van en daagde hem
uit voor een volgende partijavond. Mijn inspanningen, de raadgevingen van Edgar
en de oefenpartijtjes met het boek van Dokter Euwe kregen al meer vat op het
spel. De schaakpartij ging gelijk op, ik verloor nog wel maar kon de
concentratie en mijn stress al veel beter beheersen. De volgende maal zou het
mijn avond worden, ik voelde de competitiekoorts opkomen, de sportman en winnaarsmentaliteit
was zeker nog aanwezig. De finale avond zou niet meer lang op zich laten
wachten. Ik voelde me nu ook top, partij 1 een makkie ik speelde met wit een
opening van dokter Euwe na, waarop Remy een slecht antwoord gaf. Partij 2 werd
weer door mij gewonnen en ik kon me niet bedwingen te schaterlachen. Er was nog
voldoende tijd om aan een 3 de partij te beginnen. Remy, die kettingroker was
verdween nu echt in de giftige rookwolk. Een derde verloren partij kon echt
niet, die vernedering zou hij niet tolereren. Het geluk stond die avond aan
mijn zijde en de partij eindigde op een remise, een onbesliste partij.
Toen we die avond afscheid
namen, namen we ook afscheid van ons schaakbord.
We hebben nooit meer
gespeeld, we wilden vrienden blijven!
Notities: gesprekken tussen
Albert De Deken en Christian Goedtkindt (1990)
Mijn leraar professor Isidoor Opsomer,
de Baas van het Nationaal Hoger Instituut, kwam op een goede dag in mijn
schildersatelier aan de Blindestraat binnen.
Hij zei onmiddellijk ietwat geïrriteerd
"Manneke wat zijt ge nu aan het doen, die gele fond, oei!".
Ja, ik was een studieportret aan het
maken met als achtergrond een knalgele achterwand, een fond zoals wij zegden.
Opsomer gaf verder geen commentaar, niet van 'doe dit maar weg' maar ook niet
van 'doe maar voort'. De Baron verdween uit mijn atelier, stiller dan dat hij
gekomen was. Ik besloot het er toch maar op te wagen en de gele kleur ongemoeid
te laten.
Een hele tijd later nodigde Opsomer me
uit voor een atelierbezoek op zijn thuisadres Maria Theresialei, 13 te
Antwerpen. Ik vond dit enigszins vreemd maar was toch aangenaam verrast om dit
Maison de Maître te mogen visiteren. Ik belde aan en werd door zijn knecht naar
het atelier begeleid. Het majestueuze trappenhuis hing vol met portretten van
allerlei prominenten, van koning Albert I tot ministers en burgemeesters.
De deur van de ontvangstruimte stond op
een kier en Opsomer wandelde me tegemoet. Eens binnen leidde mijn schildersoog
me naar de schildersezel waarop een portret tentoongesteld stond met, je raad
het al, een knalgele fond. Ik stond perplex, als genageld op het houten parket.
Neen dit kon hij niet maken, maar de durf om hem hierover iets te vragen
ontbrak me. De meester, den baas, professor en meneer Directeur, daar kon ik
echt niet tegenop. Het feit dat de gele fond nu van hem was geworden stond
ontegensprekelijk vast en stemde me toch teleur. Wat een ego had die man toch.
Maar de gedachte dat ik Opsomer iets had bijgeleerd troostte mij enigszins.