Gisteren zat ik op de trein en nadat ik mijn boek aan de kant had geschoven en door het raam keek, bedacht ik dat dit misschien wel het einde was. Het einde van de lange, doorwaakte nachten en de ochtenden vol scheef licht en gestaag kauwen op voedsel omdat het moet, niet omdat ik honger heb. En hoewel ik er ooit in geslaagd ben zon periode langer dan een week vol te houden zonder dat ze aan intensiteit verloor, was de algemene teneur toch dat ik na een dag of twee niet meer hemeltergend verlangde naar iemand maar domweg naar die periode zelf. Begeerte naar begeerte. Beginnende leegte. Moeheid die me verhindert wakker te blijven in bed, mijn hart tekeer te voelen gaan en me een beetje zorgen te maken over mijn fysieke conditie (ik heb al te lang niet meer fatsoenlijk gegeten ik verspil teveel energie mijn alertheid neemt groteske proporties aan). Het stond vast dat het nu anders was gegaan; het vaste patroon was doorbroken en in die chaos had ik me eerst bijzonder sterk en daadkrachtig gedragen, waarna ik in een crisis terecht was gekomen crisis is dit: alles gaat zijn gewone gang en je slaagt er niet in daar enig plezier in te vinden. Maar nu dus, op de trein, zonder het plezier dat ik nodig heb om op een minder beheerst moment niet plots het woord crisis te gebruiken, maar mét de hoop dat het wel goed komt: het is anders gegaan dan normaal, ik ben er niet geschonden uitgekomen, in tegendeel: heelhuidser.
Mooi is dat. Ik heb het gevoel dat ik mijn hele leven lang die irrationele verlangens achternaloop en nu veeg ik ze op een hoopje. Wat verwachtte ik? Meer waarheid? Waarover? Of deconstructie? Waarvan?
Laat ik maar een leven gaan leiden. Laat ik maar niet denken dat het leven zich ergens anders aan het afspelen is en ik het nog niet gevonden heb omdat ik niet hard genoeg zoek. Drank, gezwalp, die zinnen die uit mijn mond stromen ik geloofde echt dat ze er toe deden, maar het kan niet, want ik was ze de volgende dag vergeten en het ongemakkelijke gevoel dat je hebt omdat je niet weet wat voor onzin je hebt uitgekraamd kan onmogelijk het leven zijn en ook niet de hoofdpijn en mijn huid die samentrekt door uitdroging, en dan heb ik het nog niet over mijn maag gehad. Het kan niet. Het kan eenvoudigweg niet. Niet omdat ik niet gezocht heb, niet omdat ik het niet lang genoeg heb volgehouden om er een geloofwaardige uitspraak over te doen dat heb ik wel, dat heb ik heus wel! maar omdat het steevast eindigt in, in werkelijk niks. In gedichten waarvan je achteraf alle woorden vervangt, in gedommel in de zetel, akkoord: de muziek klinkt beter en het geluk ligt op de loer, maar doet het dat ook niet als je anderhalf glas wijn hebt gedronken en de verwachtingen nog niet met volle kracht in het gezicht zijn geslagen?
Laat ik dus maar het rustige leven leiden met het gematigde aantal glazen rode wijn in net genoeg zonlicht om de hoop op meer zonlicht niet te verliezen, met de juiste woorden op de juiste plaats in het gedicht met de juiste titel. Laat ik dat maar eens proberen. Het leven speelt zich hier af, en als ik dat niet meer geloof moet ik het met beide handen vastgrijpen en eraan schudden tot het bekent: ja, ik ben het leven en ik ben er altijd geweest, hier, vlak aan je zijde.
(Dit is geen parabel, dit is een tekst met bedenkingen nadat het is misgelopen.)
|