Foto
Websites
  • EVA
  • Arnon Grunberg
  • The Montgolfier Brothers
  • Sigur Ros
  • Iron and Wine
  • Motek
  • The National
  • The Notwist
    Archief per maand
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 09-2011
  • 04-2011
  • 12-2010
  • 09-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
    blog vir

    10-06-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    10 juni 2008

     

    Dit is een noodkreet voor iedereen die het horen wil: ik weet me geen raad meer, ik ben het kwijt, waar is het gebleven?

     

    Ik zit urenlang naar het scherm te staren, totaal wezenloos. Ik denk aan woorden en ik denk aan zinnen, maar er komen alleen misbaksels. Ik denk aan verhalen maar ze klinken me allemaal te bekend. Ik denk dan maar dat ik helemaal niet origineel hoef te zijn (het is een misvatting dat alles altijd origineel moet zijn, geeuw) maar zelfs onorigineel zijn lukt me niet omdat er simpelweg niets komt. Er is de leegte en daarin zit ik, te geeuwen dus, papieren poppetjes te scheuren en die weg te blazen en er komt niets, niets, niets, terug.

     

    Ik herinner me niet dat ik dit ooit schreef, maar ik weet wel waar het over gaat, toen had het dus nog niet toegeslagen:

     

    de dag erna

     

    de dag erna loopt Het Monster

    eerst nog gedwee aan de leiband mee

     

    tot het zich onze beloftes herinnert als

    losse variaties op eenzelfde thema:

     

    nooit meer zo veel, zo onbeheerst,

    denken dat de dagen voor ons uitgeschoven mogen,

     

    en het slaat zijn armen om me heen:

    van ver moet dit op een omhelzing lijken – neen!

     

    Dieper in mijn lade vind ik dit, toen nam het al bezit van mij want ik ben maar twee strofes ver geraakt:

     

    verlan de verlan

     

    ja kijk, het kan

    verkeren, maar net zo

    goed verkeert het weer

     

    zo is vir terug

    vertaald vir ten

    voeten uit want

     

    Ja, want? Er staat nog vanalles achter gekrabbeld maar dat is doorstreept. Ik ben er niet in geslaagd te achterhalen waarom vir terug vertaald vir ten voeten uit zou zijn. Als iemand het antwoord heeft, licht me dan in, zo je wil.

     

    Misschien ben ik nadat ik vertaald ben, des te meer een vir omdat bij een vertaling sommige betekenissen lichtjes verschuiven. J. stuurde me onlangs een site door (http://tashian.com/multibabel/) waar je een Engelse zin kan intikken. Het programma vertaalt die zin een aantal keer opnieuw, telkens naar een andere taal via het Engels. Je tikt bijvoorbeeld ‘I want an enormous box of chocolate cookies’ en je krijgt ‘I completely demand enormous Biskuite of the structure to the chocolate’. Maar het kan nog erger: ‘Do you please want to shut up and give me back my pillow?’ wordt namelijk: ‘You appreciate when satisfer behind the my choc-absorbent end to close yourself and of she must?’ Héérlijk. Ik denk dat ik me uren kan vermaken met zo’n website, maar er moeten dingen gepland worden want binnenkort wordt mijn leven door elkaar geschud: eerst op reis, dan verhuizen, dan ander werk.

     

    de dag zit nokvol

    mijn stem is ontbeend

    - vaarwel smalltalk -

     

    is dat wat resteert

    als ik alles echt meen

    waar moet het nu met

     

    mijn waanideeën heen?

     

    Zeer waarachtig, of dat denk ik toch, maar wat is er in godsnaam met die eerste strofe aan de hand? Het ritme klopt niet, de klanken botsen dat je er scheel van gaat kijken en het woord ‘smalltalk’ is eigenlijk zo lelijk ze het zouden moeten verbieden. (Ik zat op de achterbank in de auto en ik zocht een woord voor al die zinnen die je zomaar zegt zonder dat je er iets mee bedoelt, tegen mensen met wie je na drie zinnen uitgepraat bent. Ik kwam dus uit bij ‘smalltalk’ en de muziek moet zo luid gestaan hebben (Modest Mouse, Little Motel) dat ik het niet hoorde, de spuuglelijke echo in mijn hoofd.

     

    ‘Small talk’ geeft ‘small maintenance’. Het overwegen waard in dat gedicht.

     

    Ik zit dus met een small board of the author.

    Wie me wil inspireren, you precede.

    Sbadiglio.)


    25-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    Liefste medemens

     

    Jij en ik, we hebben vaak niet veel tegen elkaar te zeggen, maar ik kan goed doen alsof en als ik een glas te veel heb gedronken, vergeet ik soms dat ik een rol aan het spelen ben. Ik begrijp niet waar jij zoal warm of koud van kan worden, en jij vindt dat ik me druk maak om niets, of om dingen die ik toch nooit zal kunnen veranderen, al werd ik 500 jaar. Toch denk ik dat ik vaker nadenk over mijn sterfelijkheid dan jij. Soms denk ik zelfs dat ik tout court vaker nadenk, maar wie denkt dat niet, is het niet?

     

    Er zijn dagen waarop ik je het liefst van al een haatmail wil sturen. Ik word wakker en de scheldwoorden zoemen als bronstige bijen in mijn hoofd, maar naar welk adres stuur ik ze in godsnaam? Je bent op zoveel plaatsen. Ik geef lezingen in de klassen die jij niet onder controle krijgt, ik lees je columns in De Morgen, ik gebruik één noemer voor jou en je vrienden. Ze. Jullie zijn de reden dat de democratie nooit beter zal worden dan de minst slechte besturingsvorm, door jullie is logica een even waardevol wapen als een nat washandje, naast jullie voel ik me zo cynisch dat het pijn doet. Maar dankzij jullie raakt mijn blog ooit nog wel vol.

     

    Soms denk ik dat je me wel ziet gluren als je een tijdschrift voor hersendode vrouwen op de trein zit te lezen. Ik beschouw je nog steeds als een uniek exemplaar, maar waarom? Hoe komt het dat ik die tijdschriften associeer met schaamte? Komt het echt doordat mijn mond openvalt tijdens het lezen van zinnen als Wij schrijven wat de vrouw wil lezen of kan ik me gewoon geen leven op hoge hakken voorstellen?

     

    Je vermomt je soms en gaat doodleuk naast me zitten tijdens een concert. Dan durft het al eens duren voor ik je ontmasker, maar daar helpt je vriendje wel bij. Die draagt steevast een diarreebruin leren jasje en heeft bakkebaarden en / of een stoppelbaardje. En niet dat hij dat heeft, maar dat hij dat heeft om het mij makkelijker te maken hem van de medemensen die niet op het concert zijn, te onderscheiden: dat. Maakt. Me. Misselijk.

     

    Maar ik ben vaak in een toegeeflijke bui. Het gebeurt dat ik lach met je grappen en soms wil ik je troosten door te zeggen dat ik het allemaal niet meen, de dingen die ik denk. Dan is de democratie weer gewoon de minste slechte besturingsvorm zonder dat ik haar afreken op jouw fouten. Maar het duurt helaas nooit lang voor ik een krant opensla of een gesprek afluister, en dan stort die hele toegeeflijke bui van mij ineen als een kaartenhuis.

     

    We zouden een afspraak moeten maken, jij en ik. Geef me gewoon je e-mailadres en dan stuur ik ze, de woorden die ik ’s ochtends voor je bedenk, de termen die ik hier niet durf intikken. Ik ben geen slechte mens. Ik neem straks de trein naar Subotica opdat jij kan blijven genieten van de koude winters, en als je een Albanees was geweest dan hoefde je van mij niet te bewijzen dat je werk maakt van je integratie. Maar dat je dat zelf niet doet, daar zou ik je soms je ogen voor willen uitkrabben. Soms. Dus geef me nu gewoon dat adres, dan kan ik slapen en dromen van een geweldloze beslechting van ons eeuwenoude conflict.

     

    Slaapwel,

     

    vir


    18-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    18 mei 2008

    De kikker kwaakt.

    Ik draai me op mijn andere zij, ik concentreer me op iets anders, maar hij blijft kwaken. Dit is de kamer waarin ik het grootste deel van mijn nachten geslapen heb. Ze is bijna onherkenbaar, enkel het vasttapijt en de wastafel zijn niet veranderd. De mensen is het huis zijn ook bijna gelijk gebleven. Dat gaat zo als je een bepaalde leeftijd gepasseerd bent, denk ik.

     

    Op de grond liggen stapels CD’s, aan de muur hangen posters van South San Gabriel, Gravenhurst en Great Lake Swimmers. Er staat ook een pc die ronkte, die heb ik daarnet afgezet. Ik vermoed dat er ook spinnen zitten en dat ik daar straks over zal dromen. Maar dan moet ik eerst in slaap vallen, en de kikker kwaakt.

     

    De verkeerde gedachten dringen zich op, gedachten als: Wat als J. doodgaat? of: Wat als de kikker blijft kwaken? of: Wat als er alleen verkeerde gedachten blijven komen? Ik moet de kikker gaan zoeken en daarna slapen.

    Beneden liggen alleen doosjes pillen. Daar is de kikker niet.

    In de gang staat de piano. Die weet van geen kikker.

    De verwarmingsbuizen maken lawaai. Ze overstemmen de kikker niet.

     

    Ik voel me zo alleen dat ik alle woorden die ik ooit in betekenisvolle volgordes zette, terstond zou willen ruilen voor een minder luide kikker.

    26-04-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    26 april 2008

    Op maandag neem ik de trein naar K. K. is niet veel veranderd sinds ik er zoveel jaar geleden ben weggegaan. De cafés zijn nog even slecht, de restaurants even duur en de bioscoop even megalomaan. De helling naar de Schaapsdreef is ongetwijfeld nog even steil, maar daar moet ik vandaag niet zijn. Anderhalve minuut duurt het vooral ik ontmaskerd word als een West-Vlaamse, en hup, ineens spreekt iedereen West-Vlaams tegen mij. Is dit geen reden om dat niet te doen: ik verhuis van I. naar B. naar G. naar L. Steeds verder weg uit West-Vlaanderen. Als J. en ik over straat lopen en ik hoor West-Vlaams, dan kan ik het niet laten daar een opmerking over te geven. Ik vraag aan J. hoe het komt dat ik zelf West-Vlaams ben.

     

    Vanaf dinsdag zitten er zomaar De Morgens in onze brievenbus, telkens twee. J. en ik verdelen de buit. Die van mij leest als een roman. Op p. 6 staat een groot artikel ‘De CO2-uitstoter betaalt spontaan’ over het vrijwillig betalen van een compensatiebedrag voor de CO2-uitstoot bij vliegreizen. Op p.7 klinkt het ‘Bijna helft Belgische piloten werkt voor buitenlandse maatschappijen’ en als verklaring daarvoor wordt de wereldwijde vraag naar piloten gegeven. En op p.18 staat ‘Al Gore: Niets verbeterd sinds mijn film’. Ziedaar de hoofdlijnen van onze roman: als we denken de opwarming van de planeet te kunnen tegengaan door dieper in onze portemonnee te tasten, komen we bedrogen uit. Waar worden de bomen geplant om het effect van onze buitensporige CO2-uitstoot te reduceren? Is er niemand die zich afvraagt hoeveel van die bomen we nog gaan planten voor we merken dat dat geen duurzame oplossing is?

     

    Op woensdag lees ik op internet dat PETA een miljoen dollar schenkt aan het bedrijf dat er als eerste in slaagt kunstvlees op de markt te brengen. Gevraagd naar de mening van mijn werkgever hierover, merk ik dat het voor ons van geen belang is hierover een mening te hebben zolang niemand ons daar naar vraagt. Ons eigen pragmatisme is ons zo langzamerhand aan het inhalen, denk ik. Ik blijf dus op mijn honger, en ga zelf op zoek naar extra informatie. Blijkbaar is een aantal PETA-medewerkers opgestapt omdat ze vinden dat PETA het eten van kunstvlees niet moet promoten. Pseudo-dierlijke vezels in je mond, wat is het ongehoord.

    Hoe leven die mensen eigenlijk? Dit is zelfs geen morele arrogantie meer. Dit is blindheid. Een vergevorderde vorm van idealismitis.

     

    Op donderdag vraag ik mijn verlof aan, want J. en ik hebben een mail gekregen dat we in juni vrijwilligerswerk mogen doen in Servië. J. informeert hoe duur een treinticket is en we besluiten met Eurolines te gaan. Ik probeer heel hard niet aan de busrit van vorig jaar te denken, toen ik verlamd van angst zag hoe onze bus aan een inhaalmanoeuvre begon en de tegenligger op de pechstrook dwong. Of toen we ineens stilvielen en in volstrekte duisternis ergens in Polen bleven staan. Toen dacht ik nog dat ik er het vierdubbele bedrag voor over had om veilig op rails thuisgebracht te worden. Zo zie je maar, elk jaar word ik weer een stuk avontuurlijker.

     

    Op vrijdag bestel ik rode wijn en krijg ik witte wijn, maar ik drink mijn glas op. Het had erger gekund.

     

    Op zaterdag koop ik natrium bicarbonaat. In De Morgen staat: ‘Volgens de Europese Commissie verschillen de oorzaken van de voedselcrisis met wat de publieke opinie vaak denkt. Zo hebben de teelt van biobrandstoffen of speculatie slechts een beperkt effect. De echte oorzaken zouden naast het klimaat onder meer de veranderende eetgewoonten zijn in Azië en de toegenomen consumptie van vlees.’

    Als je daarna leest wat de gevolgen voor landen als Haïti, Mexico, Soedan of Sri Lanka zijn, dan zou het duidelijk moeten zijn. Maar niet iedereen krijgt gratis twee De Morgens in zijn brievenbus. En niet iedereen beseft dat het niet om ethische arrogantie gaat, maar om monden die gevoed moeten worden. Een extra reden dus, en nog wel een zéér, ja zéér goeie.

    19-04-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    19 april 2008

    Hormonen. Ze laten zich weken na elkaar niet voelen en dan plots zijn ze daar. En zoals ziektes nooit gelegen komen, zo komen hormonen ook nooit gelegen. Een pest, dat zijn ze.

     

    Normaal ben ik ’s ochtends overal toe in staat. Hoewel waarschijnlijk 70% van dit blog ironisch bedoeld is, ben ik nu de ernst zelve. Ik sta op, ik giet sojamelk over mijn goedkope GB-muesli en nog voor ik een CD kan opleggen heb ik al zin om te zingen. Ik heb zoveel energie dat ik ervan begin te zweten. Later op de dag zakt mijn lichaamstemperatuur steevast onder 21°C, maar ’s morgens zit ik vrolijk in mijn slaap-T-shirt aan het ontbijt, ook in januari. Tot de hormonen komen. Dan kan ik me alleen het hoofd breken over de vraag hoe het komt dat ik niet kan lachen, niet eens kan glimlachen. Als de hormonen er zijn, zit ik zo zuur als een zéér zuur stuk fruit aan de tafel. Te kauwen. Een andere CD te proberen. Te overpeinzen waar ik al die andere ochtenden mijn energie vandaan haalde.

     

    Als de hormonen komen, ben ik een dag lang zoals de meeste mensen tussen 7 en 8 uur ’s morgens zijn: slechtgezind, humeurig, lichtgeraakt, onredelijk.

     

    Als de hormonen weg zijn, kan ik daar om lachen, maar wee J.’s gebeente als hij mij daarop wijst. Waar ik het minst behoefte heb als ik ten prooi ben gevallen aan de hormonen, zijn mensen die me zeggen dat het wel zal beteren. Want ik geloof hen niet.

     

    Vroeger kon het nog wel eens helpen: héél luid VNV Nation opzetten, melkchocolade eten, nieuwe schoenen kopen. Maar nu betekent een uur lang VNV Nation ook een uur lang Herman Düne (J. vindt dit niet meer dan fair), in melkchocolade zit melk en schoenen: ze kunnen me niet meer boeien. Dus ga ik zitten mokken in de zetel, en als J. uit zijn krammen schiet, dan kan ik daar een potje om zitten huilen, en als ook dat me begint vervelen, dan vind ik wel iets om over te zagen. (De mogelijkheden zijn legio: het weer, de sigarettenrook op de gang, de reclamespotjes van VLAM, fout geparkeerde auto’s of mensen tout court.)

     

    Op die dagen zou het mogelijk moeten zijn om me in de zetel in een bolletje te rollen, de deken tot onder mijn kin te trekken en naar mooie liedjes te luisteren (www.vir.muxtape.com, bijvoorbeeld). En dan maar denken: waar heb ik dit allemaal aan verdiend, de wereld is zo kaal en grijs en dood, en straks hapert de CD-speler en scheur ik mijn kousen kapot aan de splinters in onze houten vloer. En ja, ik scheur er mijn kousen aan kapot. En dat ik dat wist, dat helpt niet. Want er helpt niets als de hormonen er zijn.

     

    Maar ze vertrekken ook altijd weer. Ze pakken hun valiezen en bollen het af. Dan is er weer rust in mijn lichaam, zit ik ’s ochtends honderduit te vertellen over mijn plannen van die dag en moet ik lachen om J.’s slaperige gezicht en zijn haren die alle kanten uitpieken. Dan verdraag ik het allemaal weer: Donna op het werk, goedkope vliegtuigtickets, kwebbelende bakvissen naast me in de trein, kousen die afzakken, wind tegen, misverstanden, tientallen mails waar ik nooit een reactie op kreeg, Cat Power, de lege batterijen van de afstandsbediening, het woord ‘checken’ en de mensen die beweren dat het rookverbod in restaurants een aanslag op hun vrijheid is. Ik verdraag het en ik frons mijn voorhoofd, omdat ik nog altijd niet heb geleerd mijn schouders op te halen en dat zo wil houden.

    18-04-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    18 april 2008

    Natuurlijk volstaat het niet alomtegenwoordig te zijn om een item te verdienen op dit blog, maar laten we het nu maar eens over selectieve empathie hebben. Selectieve empathie is des menschen, zoveel is duidelijk. Het is een uitgekiende truc van onze genen, de snoodaards, om zelf meer kans te maken te overleven. Onze genen schuwen daarbij enige kansberekening niet. Een halfneef is geen volle neef voor onze genen. En een volle neef is geen broer of zus. Het is ontstellend te moeten vaststellen dat de kans groot is dat sommige genen beter zijn in kansberekening dan de lichamen waarin ze zich schuilhouden.

    Genoeg gescholden. Op naar het gedram.

     

    Dieren dus. Geen kans dat onze genen daar een mogelijkheid in zien zich te gaan ontdubbelen. Paardmensen bestaan niet, en vismensen ook niet, wat Greenpeace ons ook wil doen geloven. Waarom knallen we ze dan niet allemaal af? Omdat ze geen bedreiging vormen voor onze genen, natuurlijk. Leven en laten leven, de luieriken.

     

    Vandaar dat de verontwaardiging groot is als een man, een boertige West-Vlaming, naar de wildernis trekt om daar een olifant om te leggen. Voor zijn plezier. Dat het naburige dorp er een jaar lang van kan eten, is voor ons niet van tel, zelfs niet met de stijgende voedselprijzen. Een olifant, een edel dier, een wild dier, een dier dat zijn leven tussen de bossen en in de buurt van woeste waters hoort door te brengen, een intelligent dier bovendien, met een zeer scherp geheugen, met emoties, dat dood je toch niet zomaar? Wat voor onmensen doen dat? Dit soort bedenkingen inspireerde iemand om een petitie te beginnen waarin ze vraagt de jacht te openen op de West-Vlaming.

     

    Wie me kent, hoort me natuurlijk al mijlenver aandraven. Want dat varkens gekweekt worden omwille van hun vlees, beste mensen, betekent niet dat ze geen edele dieren zijn, dieren die hun leven in modder en stro horen door te brengen, intelligente, sociale dieren, die net zoveel pijn kunnen ervaren als een olifant. En waarvan wij het vlees niet eens nodig hebben om te overleven, in tegenstelling tot.

     

    Aaah, het zijn varkens! Die vergelijk je toch niet met olifanten! Wat een onzin! Je voelt toch meteen dat er iets aan de vergelijking schort!

     

    Selectieve empathie, dat is het, die is gebaseerd op de ondoordachte aanname dat het leven van een wild dier meer waard is dan het leven van een gedomesticeerd dier waarvan we het vlees bij kilo’s naar binnen werken. Wie weet hoe een varken zich gedraagt in de natuur? Bijna niemand. Er worden geen documentaires over het sociale leven van varkens uitgezonden op Canvas. What a shame. Drie keer a shame, bovendien. 1. Er sterven meer mensen door welvaartsziektes (vlees!) dan door hongersnood. 2. Veeteelt en de opwarming van de aarde: twee handen op één buik. 3. Er mag wel wat dieper worden nagedacht over de vraag waarom we nooit petities onder ogen krijgen waarin de elektrocutie van de varkensslachters wordt gevraagd.

     

    Het zal morgen niet gebeuren, neen, en overmorgen ook niet. Maar wacht, er komen nog dagen.

    Vannacht droomde ik dat er varkens in mijn tuin zaten. Sommige varkens leken op koeien. Ik had een hok voor hen gebouwd. Er probeerde een varken te ontsnappen en ik was bang. Ik wou het achterna gaan.

    Ik wacht nog altijd op de nacht waarin ik droom dat ik zelf dat varken ben. En dan zal ik bloggen dat ik een mens zag.


    06-04-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    6 april 2008 


    1. Ik ga nooit meer proberen boven de muziek uit te geraken door heel hard in iemands oor dingen te roepen die ik 7 seconden later vergeten ben.

    2. Ik ga me op weg naar huis niet constant in portieken schuilhouden alleen maar om me erover te verkneukelen dat J. zich dan de pleuris schrikt (waar is vir) en misschien wel de politie belt.

    3. Ik ga taalfouten alleen nog maar in mijn hoofd verbeteren.

    4. Ik ga ophouden met wildvreemden ruzie te maken over het eten van dieren.

    5. Ik ga niet meer roken.

    6. Ik ga mijn geniale ingevingen op een papier noteren, zodat ik later met zekerheid kan zeggen dat ze niets waard zijn.

    7. Ik ga niet alles zeggen wat in me opkomt alleen maar omdat ik dat anders niet durf.

    8. Ik ga onthouden waar ik mijn jas gelegd heb.

    9. Ik ga geen halfvolle glazen wijn op de grond laten vallen.

    10. Ik ga opstaan, het blik ice-tea in mijn rugzak leegdrinken, naar de badkamer gaan, J. wakker maken, naar buiten lopen en de dingen zien zoals ze echt zijn in het eerste, koude zonlicht.

     

     

     


    25-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    25 maart 2008

    Hugo Claus is dood. En niet zomaar dood. Hij is geëuthanaseerd. Of beter: hij liet zich euthanaseren. Of misschien: hij deed zich euthanaseren. Hij gaf die opdracht. Hij zei: ik wil dit ellendige leven in dit lamentabele lijf niet meer. En omdat anderen vonden dat hij recht van spreken had, kreeg hij zijn zin.

     

    Kardinaal Danneels zegt hierover het volgende: “Door zomaar uit het leven te stappen, antwoordt men niet op het probleem van lijden en dood. Men loopt er in een boog om heen en omzeilt het. Omzeilen is geen heldendaad, geen voer voor frontpaginanieuws.”

     

    Stel je voor dat Danneels had gezegd: “Als Claus uit het leven wil stappen, dan is dat zijn volste recht. Als hij het leven maar niets vindt, dan juich ik het toe dat hij er zich van bevrijdt.” Daar zouden we pas raar van opgekeken hebben. Voor veel gelovigen zou het hebben geleken alsof Danneels met volle kracht een fluim in het gezicht van God spoog. Als God de enige is die over leven en dood mag beslissen, dan zou het van hoogmoed getuigen daar zelf in te beslissen.

     

    Als ik op dit punt gekomen ben, rijzen er onvermijdelijk een aantal vragen in me op. Ik krijg er zelden antwoord op, en het zou me verbazen als dat te maken had met het feit dat ik bijna nooit naar eucharistievieringen ga:

    a.       Als God de schepper van alle leven is, waarom heeft hij ons dat zo geschapen dat we de mogelijkheid hebben om onszelf en anderen te doden? Waarom bevinden de aan- en uitknop zich niet enkel in de hemel?

    b.      Als God ons die mogelijkheid heeft gegeven omdat hij op die manier objectiever kan oordelen over onze goedheid, maakt dat van hem dan geen sadistische God? Waarom zouden wij moeten lijden om de hemel te mogen betreden? Wat voor eer valt daarmee te verdienen?

     

    Ik wil niet geloven in een God die menselijk leed beschouwt als de lakmoesproef om na te gaan of iemand het waard is zijn rijk te betreden. Ik vind dat een gevaarlijke god, een irrationele god, een willekeurige god, en ook: een god die zelf nooit geleden heeft. Van zo’n god negeer ik adviezen over hoe ik mijn leed moet dragen, zoals ik niet luister naar beleggingsadviezen van daklozen.

     

    Hoe komt het dat zo’n godsdienst zoveel aanhang kende, en dat er zelfs nu nog betrekkelijk veel intelligente mensen haar blijven verdedigen? Toevallig las ik vanochtend, toen ik een banaan met speculoospasta zat te eten (ja, J., banaan met speculoospasta), in een oude Eos (januari 2007) een lezersbrief van Jos Mees uit Mortsel. Daarin staat:

     

    Misschien heeft het iets te maken met een darwinistisch principe: overlevingsdrang. Het lichaam en dus ook het brein is ingesteld op overleven. Alle religies hebben, voor zover ik weet, als lokkertje een of andere vorm van overleven na de fysische dood en dat verklaart misschien hun succes. Een ander punt is dat het brein ons soms bedreigt en oplossingen zoekt voor problemen die ons anders gek zouden maken. Er zijn zaken die we liever niet willen weten. Niet iedereen kan leven met de idee dat als de hardware in ons brein het laat afweten, de software die al jaren opgebouwd werd, gewoon verloren gaat. We troosten ons dan misschien met de idee dat er een opperwezen is dat back-ups heeft die later kunnen teruggezet worden. En dat ook zal doen als we ons aan de voorschriften houden.

     

    Claus heeft zich niet aan de voorschriften gehouden en mag het dus wel vergeten: zijn back-ups worden bij het groothuisvuil gezet. En hier is het belerende vingertje voor iedereen die met hetzelfde idee speelt als Claus: doe het niet, laat je software niet verloren gaan, loop niet het risico dat je voorgoed verdwijnt. Lijd.

     

    Of lees er nog eens Darwin op na en bepaal zelf wanneer het genoeg is geweest.


    21-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    21 maart 2008

    Maart, juni, september en december: het zijn de maanden waarvan ik op de 21ste verrukt wakker schrik zoals ik vroeger wakker schrok op die zeer korte en zeer lange zaterdagen waarop ik J. zou zien, en me op mijn andere zij draaide om alleen te zijn met mijn gedachten. Kom maar op, dacht ik dan, overval me maar, haal maar je sterkste wapens boven en je lafste trucs. Terg me maar, door dagen zo uit te rekken dat ik er het einde niet meer van zie, of ze zo kort te maken dat ze voorbij zijn in een vingerknip. Het kon me niet schelen; de trein die ik zou nemen wachtte wel op mij, en de hele rit lang kon ik me voorstellingen maken en alleen dat al volstond.

     

    Het wordt altijd maar vroeger licht, en het licht valt door de gordijnen naar binnen en haalt me moeiteloos uit mijn slaap. De eerste seconden zie ik nog de schaduwen uit mijn dromen en ik wil ze de kamer uit gillen, maar zodra ik rechtop ga zitten in het bed, lossen ze op. 5:14 zegt de wekker. Of: 6:07. Er is nog tijd om te gaan liggen en ze terug te roepen, de lange schaduwen met hun rare talen. Ik tel die tijd af, maar ik haal de honderd nooit, want als ze komen, draait de wereld een kwartslag en gelden andere wetten. Geen zwaartekracht of wet van de traagheid. Ik ben zo licht dat het ondraaglijk wordt en als ik niet met mijn beide voeten in de kniehoge modder vastzat, zou ik sneller zijn dan mijn eigen licht.

    Iemand slaat zijn vuist door het raam tussen mij en die wereld, en in het versplinterde glas zie ik eerst de kamer die nu zo licht is dat je de details op de kleren in de kast ziet, en daarna por ik J. wakker want de wekker moet af. 7:10 is het nu; ik heb precies 50 minuten om de slaap uit mijn ogen te wrijven, mijn honger te stillen en de geur van de lakens van mijn gezicht te wassen. Het is lente, ook dat nog. Vandaag is de dag die niet lang en niet kort is, het vrolijke zusje van 21 september, de modaalste dag, de triviaalste dag, maar zo ziet het er niet naar uit: de regen gutst naar beneden en als ik het keukenraam open, waait een krachtige windstoot de waakvlam bijna uit.

     

    Ik trotseer diezelfde wind, maar opgewekter word ik er niet van. Mijn broek kleeft aan mijn benen en ik merk dat mijn schoenen bijna verzadigd zijn; straks voel ik er de regen doorheen en dan duurt het niet lang meer voor ik het gevoel heb dat ik met blote voeten in een ondergelopen weide loop. Maar het kan erger; ik heb mijn handschoenen en muts aan de kapstok laten hangen en dus vriezen mijn vingers en oren er bijna af.

     

    Maar het kan me niet deren. De eindspurt is al ingezet. Voor ik het weet word ik wakker en zie ik dat de allerlangste dag al in de gordijnen hangt. Ik kleed me aan, ik loop naar buiten, de zon schijnt recht in mijn gezicht en aan de overkant van de straat wandelt Derrida met een kapotte paraplu. En ik roep: “Hé, Derrida, hierheen, hier moet je zijn, weet je dan niet dat ik al die jaren op je gewacht heb.” En dan draait Derrida zich om en glimlacht. En hij zegt iets wat ik niet versta, maar dat verhaal hebben we al gehad.

     

    Er zijn geen betere verhalen dan dat verhaal.

     


    09-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    9 maart 2008

     

    Daarnet heb ik de ramen gelapt. Ze waren vuil, dacht ik. Toen ik in de weer was met mijn spons, merkte ik dat ‘vuil’ een understatement was. Na elk raam dat ik schoonmaakte, kapte ik een halve emmer ongelooflijk smerig, zwart, vettig water weg. Wat er overblijft van uitlaatgassen als je de lucht wegneemt.

     

    Ik vind dat het niet aan mij is om die ramen te lappen. Tenslotte ben ik het niet die elke dag met een auto rondsjees, onder wat voor excuus dan ook. Vandaar dat ik voorstel dat iedereen die regelmatig (lees: meer dan een keer per week) de auto neemt, mijn ramen komt lappen. Een keer per maand volstaat, ik wil gerust een beurtrol opstellen. Inschrijven via dit blog. Wie in een 4x4 rijdt, mag 16 keer zoveel komen.

    07-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    7 maart 2008

    Hoewel ik geen enkele Latijnse zin meer kan vertalen, of het zou om een uitdrukking moeten gaan die iedereen wel eens gebruikt (cogito ergo sum, nec plus ultra, sine quod non), heb ik zes jaar lang Latijn gehad. Mijn ouders vonden dat wel een geschikte richting voor mij, toen ik elf was. Ik kan me niet herinneren voor mijn veertiende zelfstandig te hebben gedacht, dus zat ik op 1 september 1992 in 1A1, een klas vol leerlingen van wie de ouders hetzelfde hadden gedacht.

    In 2A7 kwam daar ook nog eens Grieks bij. Grieks vond ik wel leuk, vooral door het andere schrift, want voor de rest leek het op Latijn.

    In 3.1 viel Grieks weer weg, want in het derde jaar waren er te weinig leerlingen die Grieks verder wilden volgen.

    Voor ik naar de derde graad ging, heb ik lang nagedacht over de vraag of ik Latijn zou blijven volgen. Die naamvallen kwamen me toen redelijk de strot uit. In de teksten die we moesten vertalen viel ook geen moer te beleven.

    Maar ondanks al die bezwaren belandde ik in 5.2d of lawie-acht, zoals ik en mijn twee klasgenoten de richting noemden. We waren maar met drie, ja, door de vreemde combinatie die Latijn met acht uur wiskunde bleek te zijn. Het volgende jaar waren ze nog met 2, toen kwamen de matrices mijn strot uit en was ik niet te beroerd van richting te veranderen. 6.3c was een richting vol Latinisten die aan 6 uur wiskunde genoeg hadden. Ik vervoegde hen, maar niet van harte. De wiskunde was aan de makkelijke kant, maar dat kwam doordat ik een ander tempo gewoon was. Ik maalde er ook niet om. Ik keek tijdens de lessen wiskunde heel veel naar F., die schuin voor me zat. Maar tijdens Latijn zat ik vooraan.

     

    In Latijn deden we een heel jaar lang maar één iets. Teksten vertalen. Over oorlogen. En als we geluk hadden over verliefdheid. Ik kon een handvol woorden vertalen, en dat was het. Wat ik in die richting deed, wist ik niet. Ik bakte er elke dag minder van. En de ramp was: de leerkracht Latijn duidde ons aan om een Latijnse zin te vertalen. Eén moment van onoplettendheid en hup, je had het vlaggen. En die Latijnse zinnen waren geen 1, geen 2, zelfs geen 3 regels lang. Neen, het ging om volzinnen van 12 pagina's die je tot op 47 vlakken kon ontleden.

    Ik wou niet vertalen. Ik wou het niet in september en ik wou het niet in juni, en ook in al die maanden die daartussen lagen ging ik nog liever naar de tandarts dan dat ik moest vertalen in Latijn. Maar ik had mijn trucjes. Mijn trucjes waren mijn reddingsboei. Ik ben erin geslaagd dat hele schooljaar maar drie keer te vertalen. Drie! Terwijl het klasgemiddelde toch rond de 60 gelegen moet hebben (bijna 1 keer per les).
    Als er vertaald moest worden, ging de leerkracht op de trede staan, hij riep 'vertalen!' en begon nerveus in zijn handen te klappen. Dat deed hij al-tijd. En er was nooit iemand die spontaan voorstelde een stuk te vertalen. Iedereen boog zich zeer diep over de tekst en vermeed oogcontact. Maar dat werkte niet, had ik het jaar daarvoor ingezien. Ik had een ander plan.

     

    Ik liet mijn metalen lat vallen (wat een kabaal!), ik begon heel uitvoerig mijn neus te snuiten, ik maakte mijn balpen kapot zodat er overal inkt op spatte, ik zette een hoestbui van anderhalve minuut in, ik begon in mijn rugzak te rommelen of ik stelde een vraag aan mijn buurmens. Dat was het arsenaal trucjes dat ik had bedacht en het wérkte. Als ik ze allezes had doorlopen, begon ik weer van vooraf aan: lat, zakdoek, balpen, hoestbui, rugzak, buurmens. En weer opnieuw. En dan was de les ineens gedaan en haalde ik opgelucht adem. 

     

    Gisteren in de Franse les deed ik het ineens ook. Ik schrok me een aap. Er moest een stuk gelezen worden met heel veel getallen, en daar had ik geen zin in. Ik begon in mijn rugzak te rommelen. Daarna was het hek van de dam. Telkens de docent vroeg wie wou lezen, haalde ik een van mijn trucjes boven. Het was een neurose. Ik wou ermee stoppen en vragen of ik mocht lezen, maar het lukte niet. Ik was ineens weer zeventien jaar. 

     

    Ik vraag me af of het vanaf nu altijd zo zal gaan. Tijdens de grammatica-oefeningen heb ik totnogtoe altijd ontzettend goed meegewerkt, maar stel je voor dat het virus zich uitbreidt. Lat, zakdoek, balpen, hoestbui, rugzak, buurmens (in dit geval J.). Dan kan ik maar beter stoppen.

    Soms kan opnieuw zeventien jaar zijn toeslaan als een ziekte die je dacht met heel veel medicamenten onder controle te hebben.

    21-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Ja, Bas, betrapt; schaamteloos covers dieven van je favoriete Britse reeks!




    20-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    20 februari 2008

    Poppenkast was ook vreselijk. Nog voor de gordijntjes open schoven, kreeg ik al een wee gevoel in mijn maag, want de held zou het monster niet zien aankomen, terwijl alle kinderen dat wel zouden doen en zouden roepen: Pas op! Achter je! Pas op! En pas na heel lang roepen en knarsen met mijn tanden zou de held het monster zien, en dat het allemaal goed zou aflopen maakte dat weeë gevoel er niet minder ergerlijk om.

     

    Die held, die kon ik nog wel vergeven dat hij zo achterlijk was als een zandbak, maar de man wiens pols je zo nu en dan over de rand van de houten kast zag opduiken, die had ik toch wel érg graag eens onder vier ogen gesproken. Waarom was die hele poppenkast maar op één principe gebaseerd? Had ik op vijfjarige leeftijd al maar het Lexicon van literaire termen gekend, waarin onder het lemma spanning onder andere staat:

     

    Wanneer de lezer wel en het personage niet op de hoogte is, is er dreiging, zoals in de situatie waarin de sympathieke held zich niet bewust is van het gevaar dat hem bedreigt; de lezer zou hem a.h.w. willen waarschuwen. Op dit soort ‘meerkennis’ is ook de dramatische ironie* gebaseerd.

     

    (Bij dramatische ironie staat een uitleg van ettelijke regels die niet van toepassing is op de poppenkast, en dus ga ik hier niet dieper op in.)

     

    Maar die term, dreiging, vat heel mooi samen waardoor ik me misselijk voelde. En het is een laffe truc, typisch iets waartoe poppenkastkunstenaars zich verlagen. Het enige wat je ervoor moet kunnen is met je ene hand uit de buurt van de andere blijven en verbaasd roepen: Wat? Wat? Wat? En je inwendig een breuk lachen natuurlijk, om die opgefokte kleuters die hun longen uit hun lijf schreeuwen uit angst, frustratie, empathie.

     

    Weg me de dreiging. Leve het geheim, dat volgens datzelfde Lexicon gedefinieerd wordt als

     

    Soms, ten slotte, is de lezer niet en het personage wél op de hoogte, zoals in L. Couperus’ van Oude Menschen (1906), waar de lezer slechts geleidelijk aan wat te weten komt over de centrale gebeurtenis, de moord in Nederlands-Indië. Hier spreken we van een geheim.

     

    Ik ben opnieuw een kleuter en zit in kleermakerszit op het tapijt in de klas en de poppenkastpop roept: Zie het dan toch! Vooruit! Open je ogen! Kijk om je heen! en binnenin lach ik zo hard dat ik krampen krijg.

    04-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    4 februari 2008

    Het is gebeurd. Het oordeel is geveld. Het verdict gevallen. De kaarten verdeeld. De kansen gekeerd. Vanaf nu kan het nog maar één kant op.

     

    Verdict 1: de Franse les

    Het was spannend, zowel tijdens de uurtjes gezamenlijk studeren (J. die de geslachten niet kan onthouden, vir die het verschil tussen combustible en carburant niet verstaat) als tijdens het examen zelf (J. die verwoed aantekeningen zit te maken in de kantlijn van zijn blad, vir die er een verschroeiend tempo op nahoudt en erin slaagt als laatste aan het examen te beginnen en als tweede in te dienen), maar daar zaten we dan: achterin het kale lokaal, terwijl onze docent tergend langzaam op ons toe stapte met onze twee verbeterde kopieën in de hand. Het eerste wat ik deed was op J.’s blad kijken.

    Het eerste wat J. deed was op mijn blad kijken.

    En toen was het duidelijk. Wat zeg ik? Glashelder was het. J. barste in een onbedaarlijk snikken uit en in plaats van hem te troosten begon ik een wilde rondedans waarin ik ongecontroleerd met mijn armen in de lucht zwaaide (een beetje zoals hier: http://www.youtube.com/watch?v=bytf3gZMFkY) . Een half punt verschil! Wat konden mij al die spelletjes Carcassonne, Medina, Tigris en Eufraat, Weerwolven, Genius, Risk, Zeus en Hera, Jungle Speed, Machiavelli, Poker en Chinees Poepen schelen nu ik kan zeggen: op het enige examen dat J. en ik ooit samen aflegden, liet ik hem achter mij! Achter mij!

     

    Verdict 2: naar de wantaal toe

    De uitdrukking ‘iets hebben van…’ die recent naar de hoogste regionen van de wantaal is gespurt, heeft de duimen moeten leggen. Voor een nog véél wansmakelijker uitdrukking. Lees en geniet.

    -         naar de toekomst toe

    -         naar de consument toe

    -         naar de werkgelegenheid toe

    -         naar de mensen toe

    -         naar de werknemers toe

    -         naar onze leden toe

    -         naar het onzinnige toe

    -         naar de marathon toe

    Maar ook, houd je vast:

    -         naar de discipline mens toe

    -         naar de geluidsverstoring toe

     

    En geloof me; ik kan eeuwig doorgaan. Overal hoor je die uitdrukking: op de trein (twee dertigjarige vrouwen met angstaanjagend ruime, leren handtassen waarin GSM’s zitten die rinkelen alsof het oude telefoontoestellen zijn: wie houden ze in godsnaam voor de gek?), op vergaderingen (waar je wel meer van dat soort nonsenstaal hoort, en toch springt het eruit als een gifgroene kikker uit een modderbruine poel), tijdens het nieuws waar Jan de Lul ook eens mag uitleggen hoe het allemaal toch zo gekomen is en ook gewoon in de supermarkt, aan het loket, op straat.

     

    Laten we een front vormen tegen de uitdrukking ‘naar de … toe’. Laten we deze uitdrukking enkel en alleen in de eigenlijke betekenis gebruiken, namelijk die waarin ze een richting aangeeft. Laten we ze in alle andere gevallen netjes vervangen door de voorzetsels die voorhanden zijn: in, voor, aan, etc.

     

    Laten we zweren hier nooit aan te zullen verzaken.

    15-01-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    15 januari 2008

    Ik had weinig geslapen. Omzeggens niets. De wind floot in de kieren van ons appartement dat er elke dag valer en kleiner begon uit te zien. Ik had niets gegeten, alleen drie glazen rode wijn gedronken om te kalmeren. Wat een halfuur hielp, en daarna niet meer. Ik lag te luisteren naar de harde, hoge fluittoon van de wind die door de kieren, spleten en gaten van ons appartement gierde. Mijn oordopjes bleven niet zitten. Ik piekerde, ik vroeg me af wat er was gebeurd dat ik er mijn slaap voor liet. En wat er nog zou volgen. Ik moest nog 17 uur wachten. Misschien langer. Tegen de ochtend schoot ik verward wakker. Ik mocht nog een uur blijven liggen terwijl J. een douche nam, maar ik lag een uur te denken: ik moet opstaan, deze dag beginnen, afleiding zoeken, verhinderen dat ik mijn te korte nagels nog verder afbijt en daarna aan mijn lippen begin.

     

    We waren te laat. Ik was te versuft om me zorgen te maken om de snelheidswijzer die meer dan 140 km/u aanduidde. Toen ik de powerpointpresentatie wou opstarten, meldde mijn computer dat er een fout was en hij de presentatie niet kon lezen. Ik probeerde het opnieuw. Weer niets. En opnieuw. Niets. Toen kwamen A. en M. binnen. Ik wist niet eens dat A. mee ging zijn. Ik dacht: hier sta ik dan, de eerste keer dat ze komen kijken naar een lezing en ik krijg de juiste presentatie niet open.

     

    In de auto op weg naar Brussel was ik doodongerust dat ik mijn normale, vrij rustige tempo van nadenken niet meer terug zou kunnen halen. Paniekgedachten tuimelden door mijn hoofd. Mijn mond was kurkdroog en ik dacht aan stookolie. Gitzwarte, dikke stookolie. In het begin hielp het heel lang en geconcentreerd aan stookolie te denken. Maar ook dat ging voorbij.

     

    Het is raar dat je je hele leven denkt: wat maakt het uit, we zullen er met een huurhuis of -appartement ook wel geraken, ons plezier zal er niet minder om zijn en onze zorgen niet groter. En dan plots merk je dat je in je hele leven nog niet zo zenuwachtig geweest bent, en dat gewoon omdat iemand anders meer zou kunnen bieden dan jij. Het is absurd, het is grotesk, en toch is het zo. Ik kan me erover schamen, ik kan er misschien dus ook beter over zwijgen, en toch is het zo.

     

    Ik kom thuis, ik eet een hap, ik denk: ik heb geen honger en ik kijk om de 7,5 seconden op mijn horloge. Het wordt 19u00. Ik neem nog een hap en ik vraag aan J. of we zelf niet moeten bellen. Wacht nog 5 minuten, zegt J. Het worden hele lange minuten. Ik vraag me af of J. ook zo zenuwachtig is. Moeilijk te zeggen, hij straalt dezelfde kalmte uit als altijd. Ik daarentegen tik mijn vingers in de knoop op het houten tafelblad. J. zegt: glimlach eens. Maar hoe ik ook probeer, ik glimlach niet.

     

    De telefoon gaat. Het is 19u10.

     

    We zijn een minuut later en J. ontkurkt de champagnefles die al 4 maanden koud staat in de frigo. En ja, dat is dan blij zijn, opgelucht zijn, verbaasd zijn, gelukkig zijn, bijna niet weten welke woorden van toepassing zijn en zeggen: ik ben nog wel één keer gelukkiger geweest, ja, één keer.

     

    Dus: vanaf 1 september tik ik de teksten voor deze blog niet meer in in de K.A.-laan 53 in G., maar in de K.-straat 56 in K.-L. Een heleboel afkortingen. Wie het liever wat concreter heeft: de foto die bij deze post staat, is een foto van de tuin die bij het huis hoort dat binnenkort van ons is.


    09-01-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    9 januari 2008

    In het boek dat ik aan het lezen ben, staat onderaan p.175 en bovenaan p.176:

     

    Het leven geeft geen zier om het individu. In een poging zich niet door het leven te laten uitvlakken verkiest het individu soms om te verongelukken in de liefde. Het zoekt bestemming in een unieke en grootse liefde en liefst nog in een onbeantwoorde liefde, want alleen in de onbeantwoorde liefde ga je werkelijk uit de bocht en krijgt je lot het explosieve, vlammende allure van een onvergetelijke crash… De onbeantwoorde liefde is de rit die nooit wordt uitgereden, het verhaal dat nooit ter wereld komt maar wordt afgebroken voor het verslappen kan tot een banale allemansgeschiedenis…

     

    Ik denk dat ik dit bedoelde toen ik in september 2004 dit schreef:

     

    it’s the same all over. ik kan geen enkele van die momenten terughalen. ik zou me eruit willen sleuren, roepen: kijk, kijk dan toch, me die foto van jou tonen, me hard in het gezicht slaan, zeggen dat ik moet ophouden met huilen, me troosten, er is een vorm van troost nu, een foto waarop je staat en waar ik altijd afschuwelijk ziek van genot en jaloezie van word. me daar dus uitsleuren en me hier zetten, me gebieden dat ik moet geloven dat het kan. het is niet altijd hetzelfde.

     

    Die foto, die heb ik nog altijd. Hij zit in Lolita, samen met een lege verpakking van kauwgum waarop geschreven staat: over vlees, over meelzakken, over rechtlijnigheid in de dood van de creativiteit, over de verrechtsing van de norm, over gebrekkigheid, over het gevaar van hoop. Dat waren onderwerpen waar ik toen dringend een tekst over moest schrijven. Maar ik schreef niet veel in die tijd. Er zit ook een naamkaartje in waarop staat ‘Bart D’haenens, Katholieke Hogeschool Sint-Lievens’. Ik ken die Bart D’haenens niet. En dan dus die foto. Er staat een datum geprint op de achterkant: 04/12/01. Op de voorkant staat J. en hij kijkt naar iets wat buiten de lens ligt. Hij lacht een beetje. Hij draagt een blauw hemd en een zwarte jas en zijn haar zit in een staartje. Op de achtergrond staat een soort tekentafel die rechtopstaat, iets wat architecten gebruiken. Ik kende J. toen nog niet. Hij ziet eruit als iemand waar ik mijn slaap voor zou laten. Dat deed ik ook, alleen waren we toen al enkele jaren later. Maar niet dat ik dat zoveel jaren later zou doen, maar dat ik J. toen nog niet kende is nu van belang. Wat ik voel als ik naar die foto kijk, is niet de opluchting dat alles uiteindelijk goed is gekomen, is niet het geluk dat hij nu bij mij woont. Het is jaloezie. Het is de jaloezie die ik als zestienjarige voelde, continu, zonder directe aanleiding, zonder hoop op beterschap. Het is de jaloezie waar ik mee opstond en mee ging slapen. Het is de jaloezie die gevoed werd door alle momenten waarop ik S. of een van zijn klonen met een ander zag staan keuvelen, op de speelplaats, in een fuifzaal, op straat. Het is het feit dat ik toen mijn lippen kon kapotbijten van jaloezie.

     

    Ik kan geen enkele van die momenten terughalen om me te troosten en te zeggen dat het uiteindelijk wel goed zou komen. Maar bovenop die jaloezie en dat sentimentele zelfmedelijden (en misschien een zweem leedvermaak) voelde ik nog iets anders. In die onbeantwoorde liefde ging ik werkelijk uit de bocht en kreeg mijn lot het explosieve, vlammende allure van een onvergetelijke crash. Ik plagieer dit niet omdat ik me nu benadeeld voel met mijn beantwoorde liefde. Ik plagieer dit omdat ik geloof in een oorzakelijk verband. Zonder het explosieve allure van mijn vroeger onbeantwoorde liefdes zou ik dit niet tikken, en ik zou die foto van J. gewoon in het fotoboek geplakt hebben, waar hij volgens virs neurotische drang tot opgeruimdheid thuishoort. Maar ik laat hem zitten in Lolita (Lolita, mijn levenslicht, mijn lendenvuur.) en om het halfjaar sta ik me toe ernaar te kijken. Me een beetje ziek te voelen worden omdat het zo leuk is eraan te kunnen genezen. (Daar is de gek uit het grapje weer.)

     

    Ik denk niet dat Yves Petry het zo bedoeld heeft. Hij bedoelde er waarschijnlijk mee dat gelijk welke liefde vroeg of laat een allemansgeschiedenis wordt, een afkooksel van de verwachtingen in het begin. Hij ziet eruit als iemand die er zo over denkt. (Er staat een foto op de achterkant van het boek en hij heeft wiskunde en filosofie gestudeerd.) Maar ik weiger dat te geloven. Ik zal er niet aan toegeven. Dus berg ik die foto, de kauwgumverpakking en Bart D’haenens weer op waar ze werkelijk thuishoren en begin ik deze dag. 

    05-01-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    5 januari 2008

    Ik denk dat ik mijn kwaadheid kwijt ben.
    Ik denk dat anderen daar blij om zullen zijn, maar ik allerminst.
    Ik wou dat ik er kwaad om kon worden maar ik zit maar wat te suffen met 'Dance Party in the Balkans' van Alaska in Winter zéér, ja zéér luid.

    01-01-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    1 januari 2008

    Stel dat je bij je geboorte de keuze krijgt: leven of in een coma gebracht worden waarin je 100% gelukkig bent. Wat kies je dan?

     

    Daarover hielden we vrijdagavond een uitgebreide discussie. De anderen zonder enige remmingen, ik voortdurend gehinderd door de koppijn waar ik nu al een maand last van heb. Het bleek een hele opgave de premisse aan te nemen; bestaat 100% geluk? Hoe kan je gelukkig zijn als je nooit ongelukkig bent? Gaat dat soort geluk niet snel vervelen? Neen, want dit hypothetische geluk is puur en onversneden. Er is geen plaats voor verveling of gewenning.

     

    Dan nog bleek het geen eenvoudige keuze. Na wat heen-en-weer-geargumenteer leek de vraag hierop neer te komen: wat primeert, de drang naar geluk of de drang te leven? Evolutionair bekeken lijkt geluk toch vooral een middel om onze drang te leven in stand te houden. Een peppil, een zoethoudertje, lokaas. Maar evolutionair bekeken zijn het waarschijnlijk onze genen die ons sturen, en niet andersom. Zou het dan niet kunnen dat voor ons geleidelijk aan de drang naar geluk is beginnen primeren op de drang te (over)leven?

     

    Hoe primitiever de levensvorm, hoe gebrekkiger de beleving van geluk. Voor genen kan geluk onmogelijk de belangrijkste drijfveer zijn, want ze hebben geen zintuigen om geluk waar te nemen en geen bloedbanen om de endorfines, serotonines, adrenalines en dopamines doorheen te leiden. Ze zijn dus zo geprogrammeerd dat ze in eerste instantie willen overleven. De mens blijkt al snel een goede gastheer, want die ontwikkelt zoveel verstand dat hij de andere diersoorten ver achter zich kan laten qua overlevingskansen. Het enige probleem is dat hij door die fiks toegenomen overlevingskansen zo verwend is geworden dat hij zich steeds meer is gaan toeleggen op een aangename invulling van dat moment tussen geboorte en dood. Hij wil van het begin tot het einde genieten. Dat wil hij na verloop van tijd zo graag dat die stimulans is gaan primeren op een veel primitievere drijfveer: de wil te overleven.

     

    Daar zitten onze genen nu, gevangen in een lichaam dat bereid is zich te zelfmoorden als dat geluk niet snel in dichte drommen op ons af komt gevlogen. Want is dat niet zo? Wie zou de trekker niet overhalen met de absolute zekerheid dat er geen greintje geluk meer op hem ligt te wachten? Of is het louter toeval dat de mensen vroeger vrijwel nooit zelfmoord pleegden, en dat het nu doodsoorzaak nummer één is bij de groep tussen 25 en 40?

     

    Is dat erg? Moeten we uit medelijden met onze genen wat meer doorheen de zure appel van verveling, onrust en onverschilligheid leren bijten? Onlangs hoorde ik een man van vijftig op TV praten over zijn geloof. Ik denk dat hij gelukkig was, die man. Hij had een god gevonden die van hem de verantwoordelijkheid had overgenomen zelf op zoek te gaan naar een reden om te leven. Hij ging naar de mis en bad. Zijn genen zaten gebeiteld natuurlijk. Van zijn god mocht hij helemaal geen zelfmoord plegen, uit eerbied voor het leven.

     

    Ik zou die pil kiezen. Om te beginnen loop ik niet hoog op met genen. Ze zijn egoïstisch en ontzien niets en niemand. Ten tweede kan het me niet schelen dat we zo zijn geëvolueerd dat we geluk meer zijn beginnen appreciëren dat het leven zelf. Het is niet beter of slechter.

     

    En toch voel ik me ook ongemakkelijk als ik toegeef dat ik die pil zou nemen. Het voelt een beetje als verraad. Maar als ik er nog dieper over nadenk, is het eigenlijk verraad ten opzichte van iets waar ik in de grond geen waarde aan hecht: uiteindelijke toevalligheid, het fluisterstemmetje van een god waarin ik niet geloof en de schreeuw van die genen waar ik tot mijn dood aan vastzit.

    27-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Het moeten niet altijd kalkoenen zijn.
    De coelacant is de enige kwastvormige vissoort die nog leeft. De andere zijn fossielen. Op de bovenkant van zijn kop zit een onbekend zintuig, misschien een soort sonar.
    In National Geographic stond in 1888 een artikel met foto's van de coelacant. De titel was Coelacanths: The fish that time forgot.



    kerstcoelacant


    op de feesttafel ligt de
    kerstcoelacant uitgestald
    op een schotel van kraakbeen

    te ademen, te verzilveren,
    omdat hij door alles werd vergeten

    en trager dan het verglijden van
    eeuwen evolutie nu langzaam

    al zijn tanden kwijtraakt en bijna
    uitgebeend mij nog snel verwijt:
    ook ik ben bijna al mijn

    vechtlust kwijt


    12-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    12 december 2007

    Enkele dagen geleden, ik denk dat het op donderdag was, kwam ik de term serendipiteit tegen en ik weet nog dat ik dacht: dat kan geen toeval zijn. Ik denk zelfs dat ik dacht dat ik al mijn hele leven op zoek was naar een term om te verwoorden wat serendipiteit betekent.

    Zaterdagmiddag was ik het plots kwijt. Ik wist nog wel dat het een lang woord was, maar had geen idee welke klanken erin voorkwamen en raakweg termen intikken in Wikipedia leverde niks op. Ik was vooral bang dood te gaan zonder dat ik dat woord ooit nog tegen zou komen. Dat leek me toen het ergste wat me kon overkomen, doodgaan zonder ooit een tekst over serendipiteit geschreven te hebben. Zonder nog maar gedacht te hebben: ik heb een woord gevonden voor iets wat ik al heel lang probeer te verwoorden.

    Misschien heb ik het mis, misschien heb ik me miskeken en betekent serendipiteit eigenlijk iets anders. Maar het maakt me niet uit, vanaf nu noem ik dit serendipiteit:

     

    Ik heb mijn wanten en mijn sjaal aan en wandel naar huis. Het is druk op de hoek van de straat. Enkele leerlingen van het Sint-Pietersinstituut staan de vragen van hun examen te overlopen. Ze hebben blauwe en witte kleren aan maar dat hebben ze altijd.

    Ik loop de hoek om en krijg fel zonlicht in mijn gezicht. Feller dan in de winter kan zonlicht niet zijn. Ik nijp mijn ogen bijna toe, ik zie dingen waarvan ik vroeger aannam dat het atomen waren. (“Ik denk dat ik atomen kan zien als ik mijn ogen bijna dicht doe.” “Dat is onmogelijk; atomen zijn veel te klein.” Ik kan het, atomen zien, net zoals ik nog vanalles zie.)

    Ik sta te wachten aan het zebrapad tot het licht op groen springt. Er rijdt een tram voorbij. En dan gebeurt het: er komt een drietal leerlingen voorbij en de ene zegt ‘serenditeit’. Ze zegt het verkeerd, ja, ze heeft haar les niet geleerd, of niet grondig genoeg. Maar ik herken het woord en in een flits besef ik dat dat het is: serendipiteit, en ik steek haastig de straat over, open de deur en hol naar boven. Ik noteer het en denk: nu ben ik op alles voorbereid, laat het maar komen, de rotzooi en de foutgelopen conversaties en het felle zonlicht.

     

    Er was lang geleden een avond waarop ik me verstopte achter de gordijnen van ons huis in S. en de serendipiteit stond naast me. Hij zei: “Blijf staan, kom nooit meer vanachter die gordijnen vandaan, weiger op hun voorstellen in te gaan, stop met huilen en sta nu verdomme eens stil.”



    E-mij


    Gastenboek


    Er was bij enkele omstaanders een vorm van gefrons, dat wel. Maar niet overdreven en niet op grote schaal.
    De concurrenten
  • J.
  • E.
  • L., de jonge vrijgezel
  • L., het meisje
  • N.
  • K.
  • J.,J. en J.
  • J., de broer van K.


  • Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs