Foto
Websites
  • EVA
  • Arnon Grunberg
  • The Montgolfier Brothers
  • Sigur Ros
  • Iron and Wine
  • Motek
  • The National
  • The Notwist
    Archief per maand
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 09-2011
  • 04-2011
  • 12-2010
  • 09-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
    blog vir

    21-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    21 maart 2008

    Maart, juni, september en december: het zijn de maanden waarvan ik op de 21ste verrukt wakker schrik zoals ik vroeger wakker schrok op die zeer korte en zeer lange zaterdagen waarop ik J. zou zien, en me op mijn andere zij draaide om alleen te zijn met mijn gedachten. Kom maar op, dacht ik dan, overval me maar, haal maar je sterkste wapens boven en je lafste trucs. Terg me maar, door dagen zo uit te rekken dat ik er het einde niet meer van zie, of ze zo kort te maken dat ze voorbij zijn in een vingerknip. Het kon me niet schelen; de trein die ik zou nemen wachtte wel op mij, en de hele rit lang kon ik me voorstellingen maken en alleen dat al volstond.

     

    Het wordt altijd maar vroeger licht, en het licht valt door de gordijnen naar binnen en haalt me moeiteloos uit mijn slaap. De eerste seconden zie ik nog de schaduwen uit mijn dromen en ik wil ze de kamer uit gillen, maar zodra ik rechtop ga zitten in het bed, lossen ze op. 5:14 zegt de wekker. Of: 6:07. Er is nog tijd om te gaan liggen en ze terug te roepen, de lange schaduwen met hun rare talen. Ik tel die tijd af, maar ik haal de honderd nooit, want als ze komen, draait de wereld een kwartslag en gelden andere wetten. Geen zwaartekracht of wet van de traagheid. Ik ben zo licht dat het ondraaglijk wordt en als ik niet met mijn beide voeten in de kniehoge modder vastzat, zou ik sneller zijn dan mijn eigen licht.

    Iemand slaat zijn vuist door het raam tussen mij en die wereld, en in het versplinterde glas zie ik eerst de kamer die nu zo licht is dat je de details op de kleren in de kast ziet, en daarna por ik J. wakker want de wekker moet af. 7:10 is het nu; ik heb precies 50 minuten om de slaap uit mijn ogen te wrijven, mijn honger te stillen en de geur van de lakens van mijn gezicht te wassen. Het is lente, ook dat nog. Vandaag is de dag die niet lang en niet kort is, het vrolijke zusje van 21 september, de modaalste dag, de triviaalste dag, maar zo ziet het er niet naar uit: de regen gutst naar beneden en als ik het keukenraam open, waait een krachtige windstoot de waakvlam bijna uit.

     

    Ik trotseer diezelfde wind, maar opgewekter word ik er niet van. Mijn broek kleeft aan mijn benen en ik merk dat mijn schoenen bijna verzadigd zijn; straks voel ik er de regen doorheen en dan duurt het niet lang meer voor ik het gevoel heb dat ik met blote voeten in een ondergelopen weide loop. Maar het kan erger; ik heb mijn handschoenen en muts aan de kapstok laten hangen en dus vriezen mijn vingers en oren er bijna af.

     

    Maar het kan me niet deren. De eindspurt is al ingezet. Voor ik het weet word ik wakker en zie ik dat de allerlangste dag al in de gordijnen hangt. Ik kleed me aan, ik loop naar buiten, de zon schijnt recht in mijn gezicht en aan de overkant van de straat wandelt Derrida met een kapotte paraplu. En ik roep: “Hé, Derrida, hierheen, hier moet je zijn, weet je dan niet dat ik al die jaren op je gewacht heb.” En dan draait Derrida zich om en glimlacht. En hij zegt iets wat ik niet versta, maar dat verhaal hebben we al gehad.

     

    Er zijn geen betere verhalen dan dat verhaal.

     


    09-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    9 maart 2008

     

    Daarnet heb ik de ramen gelapt. Ze waren vuil, dacht ik. Toen ik in de weer was met mijn spons, merkte ik dat ‘vuil’ een understatement was. Na elk raam dat ik schoonmaakte, kapte ik een halve emmer ongelooflijk smerig, zwart, vettig water weg. Wat er overblijft van uitlaatgassen als je de lucht wegneemt.

     

    Ik vind dat het niet aan mij is om die ramen te lappen. Tenslotte ben ik het niet die elke dag met een auto rondsjees, onder wat voor excuus dan ook. Vandaar dat ik voorstel dat iedereen die regelmatig (lees: meer dan een keer per week) de auto neemt, mijn ramen komt lappen. Een keer per maand volstaat, ik wil gerust een beurtrol opstellen. Inschrijven via dit blog. Wie in een 4x4 rijdt, mag 16 keer zoveel komen.

    07-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    7 maart 2008

    Hoewel ik geen enkele Latijnse zin meer kan vertalen, of het zou om een uitdrukking moeten gaan die iedereen wel eens gebruikt (cogito ergo sum, nec plus ultra, sine quod non), heb ik zes jaar lang Latijn gehad. Mijn ouders vonden dat wel een geschikte richting voor mij, toen ik elf was. Ik kan me niet herinneren voor mijn veertiende zelfstandig te hebben gedacht, dus zat ik op 1 september 1992 in 1A1, een klas vol leerlingen van wie de ouders hetzelfde hadden gedacht.

    In 2A7 kwam daar ook nog eens Grieks bij. Grieks vond ik wel leuk, vooral door het andere schrift, want voor de rest leek het op Latijn.

    In 3.1 viel Grieks weer weg, want in het derde jaar waren er te weinig leerlingen die Grieks verder wilden volgen.

    Voor ik naar de derde graad ging, heb ik lang nagedacht over de vraag of ik Latijn zou blijven volgen. Die naamvallen kwamen me toen redelijk de strot uit. In de teksten die we moesten vertalen viel ook geen moer te beleven.

    Maar ondanks al die bezwaren belandde ik in 5.2d of lawie-acht, zoals ik en mijn twee klasgenoten de richting noemden. We waren maar met drie, ja, door de vreemde combinatie die Latijn met acht uur wiskunde bleek te zijn. Het volgende jaar waren ze nog met 2, toen kwamen de matrices mijn strot uit en was ik niet te beroerd van richting te veranderen. 6.3c was een richting vol Latinisten die aan 6 uur wiskunde genoeg hadden. Ik vervoegde hen, maar niet van harte. De wiskunde was aan de makkelijke kant, maar dat kwam doordat ik een ander tempo gewoon was. Ik maalde er ook niet om. Ik keek tijdens de lessen wiskunde heel veel naar F., die schuin voor me zat. Maar tijdens Latijn zat ik vooraan.

     

    In Latijn deden we een heel jaar lang maar één iets. Teksten vertalen. Over oorlogen. En als we geluk hadden over verliefdheid. Ik kon een handvol woorden vertalen, en dat was het. Wat ik in die richting deed, wist ik niet. Ik bakte er elke dag minder van. En de ramp was: de leerkracht Latijn duidde ons aan om een Latijnse zin te vertalen. Eén moment van onoplettendheid en hup, je had het vlaggen. En die Latijnse zinnen waren geen 1, geen 2, zelfs geen 3 regels lang. Neen, het ging om volzinnen van 12 pagina's die je tot op 47 vlakken kon ontleden.

    Ik wou niet vertalen. Ik wou het niet in september en ik wou het niet in juni, en ook in al die maanden die daartussen lagen ging ik nog liever naar de tandarts dan dat ik moest vertalen in Latijn. Maar ik had mijn trucjes. Mijn trucjes waren mijn reddingsboei. Ik ben erin geslaagd dat hele schooljaar maar drie keer te vertalen. Drie! Terwijl het klasgemiddelde toch rond de 60 gelegen moet hebben (bijna 1 keer per les).
    Als er vertaald moest worden, ging de leerkracht op de trede staan, hij riep 'vertalen!' en begon nerveus in zijn handen te klappen. Dat deed hij al-tijd. En er was nooit iemand die spontaan voorstelde een stuk te vertalen. Iedereen boog zich zeer diep over de tekst en vermeed oogcontact. Maar dat werkte niet, had ik het jaar daarvoor ingezien. Ik had een ander plan.

     

    Ik liet mijn metalen lat vallen (wat een kabaal!), ik begon heel uitvoerig mijn neus te snuiten, ik maakte mijn balpen kapot zodat er overal inkt op spatte, ik zette een hoestbui van anderhalve minuut in, ik begon in mijn rugzak te rommelen of ik stelde een vraag aan mijn buurmens. Dat was het arsenaal trucjes dat ik had bedacht en het wérkte. Als ik ze allezes had doorlopen, begon ik weer van vooraf aan: lat, zakdoek, balpen, hoestbui, rugzak, buurmens. En weer opnieuw. En dan was de les ineens gedaan en haalde ik opgelucht adem. 

     

    Gisteren in de Franse les deed ik het ineens ook. Ik schrok me een aap. Er moest een stuk gelezen worden met heel veel getallen, en daar had ik geen zin in. Ik begon in mijn rugzak te rommelen. Daarna was het hek van de dam. Telkens de docent vroeg wie wou lezen, haalde ik een van mijn trucjes boven. Het was een neurose. Ik wou ermee stoppen en vragen of ik mocht lezen, maar het lukte niet. Ik was ineens weer zeventien jaar. 

     

    Ik vraag me af of het vanaf nu altijd zo zal gaan. Tijdens de grammatica-oefeningen heb ik totnogtoe altijd ontzettend goed meegewerkt, maar stel je voor dat het virus zich uitbreidt. Lat, zakdoek, balpen, hoestbui, rugzak, buurmens (in dit geval J.). Dan kan ik maar beter stoppen.

    Soms kan opnieuw zeventien jaar zijn toeslaan als een ziekte die je dacht met heel veel medicamenten onder controle te hebben.

    21-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Ja, Bas, betrapt; schaamteloos covers dieven van je favoriete Britse reeks!




    20-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    20 februari 2008

    Poppenkast was ook vreselijk. Nog voor de gordijntjes open schoven, kreeg ik al een wee gevoel in mijn maag, want de held zou het monster niet zien aankomen, terwijl alle kinderen dat wel zouden doen en zouden roepen: Pas op! Achter je! Pas op! En pas na heel lang roepen en knarsen met mijn tanden zou de held het monster zien, en dat het allemaal goed zou aflopen maakte dat weeë gevoel er niet minder ergerlijk om.

     

    Die held, die kon ik nog wel vergeven dat hij zo achterlijk was als een zandbak, maar de man wiens pols je zo nu en dan over de rand van de houten kast zag opduiken, die had ik toch wel érg graag eens onder vier ogen gesproken. Waarom was die hele poppenkast maar op één principe gebaseerd? Had ik op vijfjarige leeftijd al maar het Lexicon van literaire termen gekend, waarin onder het lemma spanning onder andere staat:

     

    Wanneer de lezer wel en het personage niet op de hoogte is, is er dreiging, zoals in de situatie waarin de sympathieke held zich niet bewust is van het gevaar dat hem bedreigt; de lezer zou hem a.h.w. willen waarschuwen. Op dit soort ‘meerkennis’ is ook de dramatische ironie* gebaseerd.

     

    (Bij dramatische ironie staat een uitleg van ettelijke regels die niet van toepassing is op de poppenkast, en dus ga ik hier niet dieper op in.)

     

    Maar die term, dreiging, vat heel mooi samen waardoor ik me misselijk voelde. En het is een laffe truc, typisch iets waartoe poppenkastkunstenaars zich verlagen. Het enige wat je ervoor moet kunnen is met je ene hand uit de buurt van de andere blijven en verbaasd roepen: Wat? Wat? Wat? En je inwendig een breuk lachen natuurlijk, om die opgefokte kleuters die hun longen uit hun lijf schreeuwen uit angst, frustratie, empathie.

     

    Weg me de dreiging. Leve het geheim, dat volgens datzelfde Lexicon gedefinieerd wordt als

     

    Soms, ten slotte, is de lezer niet en het personage wél op de hoogte, zoals in L. Couperus’ van Oude Menschen (1906), waar de lezer slechts geleidelijk aan wat te weten komt over de centrale gebeurtenis, de moord in Nederlands-Indië. Hier spreken we van een geheim.

     

    Ik ben opnieuw een kleuter en zit in kleermakerszit op het tapijt in de klas en de poppenkastpop roept: Zie het dan toch! Vooruit! Open je ogen! Kijk om je heen! en binnenin lach ik zo hard dat ik krampen krijg.

    04-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    4 februari 2008

    Het is gebeurd. Het oordeel is geveld. Het verdict gevallen. De kaarten verdeeld. De kansen gekeerd. Vanaf nu kan het nog maar één kant op.

     

    Verdict 1: de Franse les

    Het was spannend, zowel tijdens de uurtjes gezamenlijk studeren (J. die de geslachten niet kan onthouden, vir die het verschil tussen combustible en carburant niet verstaat) als tijdens het examen zelf (J. die verwoed aantekeningen zit te maken in de kantlijn van zijn blad, vir die er een verschroeiend tempo op nahoudt en erin slaagt als laatste aan het examen te beginnen en als tweede in te dienen), maar daar zaten we dan: achterin het kale lokaal, terwijl onze docent tergend langzaam op ons toe stapte met onze twee verbeterde kopieën in de hand. Het eerste wat ik deed was op J.’s blad kijken.

    Het eerste wat J. deed was op mijn blad kijken.

    En toen was het duidelijk. Wat zeg ik? Glashelder was het. J. barste in een onbedaarlijk snikken uit en in plaats van hem te troosten begon ik een wilde rondedans waarin ik ongecontroleerd met mijn armen in de lucht zwaaide (een beetje zoals hier: http://www.youtube.com/watch?v=bytf3gZMFkY) . Een half punt verschil! Wat konden mij al die spelletjes Carcassonne, Medina, Tigris en Eufraat, Weerwolven, Genius, Risk, Zeus en Hera, Jungle Speed, Machiavelli, Poker en Chinees Poepen schelen nu ik kan zeggen: op het enige examen dat J. en ik ooit samen aflegden, liet ik hem achter mij! Achter mij!

     

    Verdict 2: naar de wantaal toe

    De uitdrukking ‘iets hebben van…’ die recent naar de hoogste regionen van de wantaal is gespurt, heeft de duimen moeten leggen. Voor een nog véél wansmakelijker uitdrukking. Lees en geniet.

    -         naar de toekomst toe

    -         naar de consument toe

    -         naar de werkgelegenheid toe

    -         naar de mensen toe

    -         naar de werknemers toe

    -         naar onze leden toe

    -         naar het onzinnige toe

    -         naar de marathon toe

    Maar ook, houd je vast:

    -         naar de discipline mens toe

    -         naar de geluidsverstoring toe

     

    En geloof me; ik kan eeuwig doorgaan. Overal hoor je die uitdrukking: op de trein (twee dertigjarige vrouwen met angstaanjagend ruime, leren handtassen waarin GSM’s zitten die rinkelen alsof het oude telefoontoestellen zijn: wie houden ze in godsnaam voor de gek?), op vergaderingen (waar je wel meer van dat soort nonsenstaal hoort, en toch springt het eruit als een gifgroene kikker uit een modderbruine poel), tijdens het nieuws waar Jan de Lul ook eens mag uitleggen hoe het allemaal toch zo gekomen is en ook gewoon in de supermarkt, aan het loket, op straat.

     

    Laten we een front vormen tegen de uitdrukking ‘naar de … toe’. Laten we deze uitdrukking enkel en alleen in de eigenlijke betekenis gebruiken, namelijk die waarin ze een richting aangeeft. Laten we ze in alle andere gevallen netjes vervangen door de voorzetsels die voorhanden zijn: in, voor, aan, etc.

     

    Laten we zweren hier nooit aan te zullen verzaken.

    15-01-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    15 januari 2008

    Ik had weinig geslapen. Omzeggens niets. De wind floot in de kieren van ons appartement dat er elke dag valer en kleiner begon uit te zien. Ik had niets gegeten, alleen drie glazen rode wijn gedronken om te kalmeren. Wat een halfuur hielp, en daarna niet meer. Ik lag te luisteren naar de harde, hoge fluittoon van de wind die door de kieren, spleten en gaten van ons appartement gierde. Mijn oordopjes bleven niet zitten. Ik piekerde, ik vroeg me af wat er was gebeurd dat ik er mijn slaap voor liet. En wat er nog zou volgen. Ik moest nog 17 uur wachten. Misschien langer. Tegen de ochtend schoot ik verward wakker. Ik mocht nog een uur blijven liggen terwijl J. een douche nam, maar ik lag een uur te denken: ik moet opstaan, deze dag beginnen, afleiding zoeken, verhinderen dat ik mijn te korte nagels nog verder afbijt en daarna aan mijn lippen begin.

     

    We waren te laat. Ik was te versuft om me zorgen te maken om de snelheidswijzer die meer dan 140 km/u aanduidde. Toen ik de powerpointpresentatie wou opstarten, meldde mijn computer dat er een fout was en hij de presentatie niet kon lezen. Ik probeerde het opnieuw. Weer niets. En opnieuw. Niets. Toen kwamen A. en M. binnen. Ik wist niet eens dat A. mee ging zijn. Ik dacht: hier sta ik dan, de eerste keer dat ze komen kijken naar een lezing en ik krijg de juiste presentatie niet open.

     

    In de auto op weg naar Brussel was ik doodongerust dat ik mijn normale, vrij rustige tempo van nadenken niet meer terug zou kunnen halen. Paniekgedachten tuimelden door mijn hoofd. Mijn mond was kurkdroog en ik dacht aan stookolie. Gitzwarte, dikke stookolie. In het begin hielp het heel lang en geconcentreerd aan stookolie te denken. Maar ook dat ging voorbij.

     

    Het is raar dat je je hele leven denkt: wat maakt het uit, we zullen er met een huurhuis of -appartement ook wel geraken, ons plezier zal er niet minder om zijn en onze zorgen niet groter. En dan plots merk je dat je in je hele leven nog niet zo zenuwachtig geweest bent, en dat gewoon omdat iemand anders meer zou kunnen bieden dan jij. Het is absurd, het is grotesk, en toch is het zo. Ik kan me erover schamen, ik kan er misschien dus ook beter over zwijgen, en toch is het zo.

     

    Ik kom thuis, ik eet een hap, ik denk: ik heb geen honger en ik kijk om de 7,5 seconden op mijn horloge. Het wordt 19u00. Ik neem nog een hap en ik vraag aan J. of we zelf niet moeten bellen. Wacht nog 5 minuten, zegt J. Het worden hele lange minuten. Ik vraag me af of J. ook zo zenuwachtig is. Moeilijk te zeggen, hij straalt dezelfde kalmte uit als altijd. Ik daarentegen tik mijn vingers in de knoop op het houten tafelblad. J. zegt: glimlach eens. Maar hoe ik ook probeer, ik glimlach niet.

     

    De telefoon gaat. Het is 19u10.

     

    We zijn een minuut later en J. ontkurkt de champagnefles die al 4 maanden koud staat in de frigo. En ja, dat is dan blij zijn, opgelucht zijn, verbaasd zijn, gelukkig zijn, bijna niet weten welke woorden van toepassing zijn en zeggen: ik ben nog wel één keer gelukkiger geweest, ja, één keer.

     

    Dus: vanaf 1 september tik ik de teksten voor deze blog niet meer in in de K.A.-laan 53 in G., maar in de K.-straat 56 in K.-L. Een heleboel afkortingen. Wie het liever wat concreter heeft: de foto die bij deze post staat, is een foto van de tuin die bij het huis hoort dat binnenkort van ons is.


    09-01-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    9 januari 2008

    In het boek dat ik aan het lezen ben, staat onderaan p.175 en bovenaan p.176:

     

    Het leven geeft geen zier om het individu. In een poging zich niet door het leven te laten uitvlakken verkiest het individu soms om te verongelukken in de liefde. Het zoekt bestemming in een unieke en grootse liefde en liefst nog in een onbeantwoorde liefde, want alleen in de onbeantwoorde liefde ga je werkelijk uit de bocht en krijgt je lot het explosieve, vlammende allure van een onvergetelijke crash… De onbeantwoorde liefde is de rit die nooit wordt uitgereden, het verhaal dat nooit ter wereld komt maar wordt afgebroken voor het verslappen kan tot een banale allemansgeschiedenis…

     

    Ik denk dat ik dit bedoelde toen ik in september 2004 dit schreef:

     

    it’s the same all over. ik kan geen enkele van die momenten terughalen. ik zou me eruit willen sleuren, roepen: kijk, kijk dan toch, me die foto van jou tonen, me hard in het gezicht slaan, zeggen dat ik moet ophouden met huilen, me troosten, er is een vorm van troost nu, een foto waarop je staat en waar ik altijd afschuwelijk ziek van genot en jaloezie van word. me daar dus uitsleuren en me hier zetten, me gebieden dat ik moet geloven dat het kan. het is niet altijd hetzelfde.

     

    Die foto, die heb ik nog altijd. Hij zit in Lolita, samen met een lege verpakking van kauwgum waarop geschreven staat: over vlees, over meelzakken, over rechtlijnigheid in de dood van de creativiteit, over de verrechtsing van de norm, over gebrekkigheid, over het gevaar van hoop. Dat waren onderwerpen waar ik toen dringend een tekst over moest schrijven. Maar ik schreef niet veel in die tijd. Er zit ook een naamkaartje in waarop staat ‘Bart D’haenens, Katholieke Hogeschool Sint-Lievens’. Ik ken die Bart D’haenens niet. En dan dus die foto. Er staat een datum geprint op de achterkant: 04/12/01. Op de voorkant staat J. en hij kijkt naar iets wat buiten de lens ligt. Hij lacht een beetje. Hij draagt een blauw hemd en een zwarte jas en zijn haar zit in een staartje. Op de achtergrond staat een soort tekentafel die rechtopstaat, iets wat architecten gebruiken. Ik kende J. toen nog niet. Hij ziet eruit als iemand waar ik mijn slaap voor zou laten. Dat deed ik ook, alleen waren we toen al enkele jaren later. Maar niet dat ik dat zoveel jaren later zou doen, maar dat ik J. toen nog niet kende is nu van belang. Wat ik voel als ik naar die foto kijk, is niet de opluchting dat alles uiteindelijk goed is gekomen, is niet het geluk dat hij nu bij mij woont. Het is jaloezie. Het is de jaloezie die ik als zestienjarige voelde, continu, zonder directe aanleiding, zonder hoop op beterschap. Het is de jaloezie waar ik mee opstond en mee ging slapen. Het is de jaloezie die gevoed werd door alle momenten waarop ik S. of een van zijn klonen met een ander zag staan keuvelen, op de speelplaats, in een fuifzaal, op straat. Het is het feit dat ik toen mijn lippen kon kapotbijten van jaloezie.

     

    Ik kan geen enkele van die momenten terughalen om me te troosten en te zeggen dat het uiteindelijk wel goed zou komen. Maar bovenop die jaloezie en dat sentimentele zelfmedelijden (en misschien een zweem leedvermaak) voelde ik nog iets anders. In die onbeantwoorde liefde ging ik werkelijk uit de bocht en kreeg mijn lot het explosieve, vlammende allure van een onvergetelijke crash. Ik plagieer dit niet omdat ik me nu benadeeld voel met mijn beantwoorde liefde. Ik plagieer dit omdat ik geloof in een oorzakelijk verband. Zonder het explosieve allure van mijn vroeger onbeantwoorde liefdes zou ik dit niet tikken, en ik zou die foto van J. gewoon in het fotoboek geplakt hebben, waar hij volgens virs neurotische drang tot opgeruimdheid thuishoort. Maar ik laat hem zitten in Lolita (Lolita, mijn levenslicht, mijn lendenvuur.) en om het halfjaar sta ik me toe ernaar te kijken. Me een beetje ziek te voelen worden omdat het zo leuk is eraan te kunnen genezen. (Daar is de gek uit het grapje weer.)

     

    Ik denk niet dat Yves Petry het zo bedoeld heeft. Hij bedoelde er waarschijnlijk mee dat gelijk welke liefde vroeg of laat een allemansgeschiedenis wordt, een afkooksel van de verwachtingen in het begin. Hij ziet eruit als iemand die er zo over denkt. (Er staat een foto op de achterkant van het boek en hij heeft wiskunde en filosofie gestudeerd.) Maar ik weiger dat te geloven. Ik zal er niet aan toegeven. Dus berg ik die foto, de kauwgumverpakking en Bart D’haenens weer op waar ze werkelijk thuishoren en begin ik deze dag. 

    05-01-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    5 januari 2008

    Ik denk dat ik mijn kwaadheid kwijt ben.
    Ik denk dat anderen daar blij om zullen zijn, maar ik allerminst.
    Ik wou dat ik er kwaad om kon worden maar ik zit maar wat te suffen met 'Dance Party in the Balkans' van Alaska in Winter zéér, ja zéér luid.

    01-01-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    1 januari 2008

    Stel dat je bij je geboorte de keuze krijgt: leven of in een coma gebracht worden waarin je 100% gelukkig bent. Wat kies je dan?

     

    Daarover hielden we vrijdagavond een uitgebreide discussie. De anderen zonder enige remmingen, ik voortdurend gehinderd door de koppijn waar ik nu al een maand last van heb. Het bleek een hele opgave de premisse aan te nemen; bestaat 100% geluk? Hoe kan je gelukkig zijn als je nooit ongelukkig bent? Gaat dat soort geluk niet snel vervelen? Neen, want dit hypothetische geluk is puur en onversneden. Er is geen plaats voor verveling of gewenning.

     

    Dan nog bleek het geen eenvoudige keuze. Na wat heen-en-weer-geargumenteer leek de vraag hierop neer te komen: wat primeert, de drang naar geluk of de drang te leven? Evolutionair bekeken lijkt geluk toch vooral een middel om onze drang te leven in stand te houden. Een peppil, een zoethoudertje, lokaas. Maar evolutionair bekeken zijn het waarschijnlijk onze genen die ons sturen, en niet andersom. Zou het dan niet kunnen dat voor ons geleidelijk aan de drang naar geluk is beginnen primeren op de drang te (over)leven?

     

    Hoe primitiever de levensvorm, hoe gebrekkiger de beleving van geluk. Voor genen kan geluk onmogelijk de belangrijkste drijfveer zijn, want ze hebben geen zintuigen om geluk waar te nemen en geen bloedbanen om de endorfines, serotonines, adrenalines en dopamines doorheen te leiden. Ze zijn dus zo geprogrammeerd dat ze in eerste instantie willen overleven. De mens blijkt al snel een goede gastheer, want die ontwikkelt zoveel verstand dat hij de andere diersoorten ver achter zich kan laten qua overlevingskansen. Het enige probleem is dat hij door die fiks toegenomen overlevingskansen zo verwend is geworden dat hij zich steeds meer is gaan toeleggen op een aangename invulling van dat moment tussen geboorte en dood. Hij wil van het begin tot het einde genieten. Dat wil hij na verloop van tijd zo graag dat die stimulans is gaan primeren op een veel primitievere drijfveer: de wil te overleven.

     

    Daar zitten onze genen nu, gevangen in een lichaam dat bereid is zich te zelfmoorden als dat geluk niet snel in dichte drommen op ons af komt gevlogen. Want is dat niet zo? Wie zou de trekker niet overhalen met de absolute zekerheid dat er geen greintje geluk meer op hem ligt te wachten? Of is het louter toeval dat de mensen vroeger vrijwel nooit zelfmoord pleegden, en dat het nu doodsoorzaak nummer één is bij de groep tussen 25 en 40?

     

    Is dat erg? Moeten we uit medelijden met onze genen wat meer doorheen de zure appel van verveling, onrust en onverschilligheid leren bijten? Onlangs hoorde ik een man van vijftig op TV praten over zijn geloof. Ik denk dat hij gelukkig was, die man. Hij had een god gevonden die van hem de verantwoordelijkheid had overgenomen zelf op zoek te gaan naar een reden om te leven. Hij ging naar de mis en bad. Zijn genen zaten gebeiteld natuurlijk. Van zijn god mocht hij helemaal geen zelfmoord plegen, uit eerbied voor het leven.

     

    Ik zou die pil kiezen. Om te beginnen loop ik niet hoog op met genen. Ze zijn egoïstisch en ontzien niets en niemand. Ten tweede kan het me niet schelen dat we zo zijn geëvolueerd dat we geluk meer zijn beginnen appreciëren dat het leven zelf. Het is niet beter of slechter.

     

    En toch voel ik me ook ongemakkelijk als ik toegeef dat ik die pil zou nemen. Het voelt een beetje als verraad. Maar als ik er nog dieper over nadenk, is het eigenlijk verraad ten opzichte van iets waar ik in de grond geen waarde aan hecht: uiteindelijke toevalligheid, het fluisterstemmetje van een god waarin ik niet geloof en de schreeuw van die genen waar ik tot mijn dood aan vastzit.

    27-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Het moeten niet altijd kalkoenen zijn.
    De coelacant is de enige kwastvormige vissoort die nog leeft. De andere zijn fossielen. Op de bovenkant van zijn kop zit een onbekend zintuig, misschien een soort sonar.
    In National Geographic stond in 1888 een artikel met foto's van de coelacant. De titel was Coelacanths: The fish that time forgot.



    kerstcoelacant


    op de feesttafel ligt de
    kerstcoelacant uitgestald
    op een schotel van kraakbeen

    te ademen, te verzilveren,
    omdat hij door alles werd vergeten

    en trager dan het verglijden van
    eeuwen evolutie nu langzaam

    al zijn tanden kwijtraakt en bijna
    uitgebeend mij nog snel verwijt:
    ook ik ben bijna al mijn

    vechtlust kwijt


    12-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    12 december 2007

    Enkele dagen geleden, ik denk dat het op donderdag was, kwam ik de term serendipiteit tegen en ik weet nog dat ik dacht: dat kan geen toeval zijn. Ik denk zelfs dat ik dacht dat ik al mijn hele leven op zoek was naar een term om te verwoorden wat serendipiteit betekent.

    Zaterdagmiddag was ik het plots kwijt. Ik wist nog wel dat het een lang woord was, maar had geen idee welke klanken erin voorkwamen en raakweg termen intikken in Wikipedia leverde niks op. Ik was vooral bang dood te gaan zonder dat ik dat woord ooit nog tegen zou komen. Dat leek me toen het ergste wat me kon overkomen, doodgaan zonder ooit een tekst over serendipiteit geschreven te hebben. Zonder nog maar gedacht te hebben: ik heb een woord gevonden voor iets wat ik al heel lang probeer te verwoorden.

    Misschien heb ik het mis, misschien heb ik me miskeken en betekent serendipiteit eigenlijk iets anders. Maar het maakt me niet uit, vanaf nu noem ik dit serendipiteit:

     

    Ik heb mijn wanten en mijn sjaal aan en wandel naar huis. Het is druk op de hoek van de straat. Enkele leerlingen van het Sint-Pietersinstituut staan de vragen van hun examen te overlopen. Ze hebben blauwe en witte kleren aan maar dat hebben ze altijd.

    Ik loop de hoek om en krijg fel zonlicht in mijn gezicht. Feller dan in de winter kan zonlicht niet zijn. Ik nijp mijn ogen bijna toe, ik zie dingen waarvan ik vroeger aannam dat het atomen waren. (“Ik denk dat ik atomen kan zien als ik mijn ogen bijna dicht doe.” “Dat is onmogelijk; atomen zijn veel te klein.” Ik kan het, atomen zien, net zoals ik nog vanalles zie.)

    Ik sta te wachten aan het zebrapad tot het licht op groen springt. Er rijdt een tram voorbij. En dan gebeurt het: er komt een drietal leerlingen voorbij en de ene zegt ‘serenditeit’. Ze zegt het verkeerd, ja, ze heeft haar les niet geleerd, of niet grondig genoeg. Maar ik herken het woord en in een flits besef ik dat dat het is: serendipiteit, en ik steek haastig de straat over, open de deur en hol naar boven. Ik noteer het en denk: nu ben ik op alles voorbereid, laat het maar komen, de rotzooi en de foutgelopen conversaties en het felle zonlicht.

     

    Er was lang geleden een avond waarop ik me verstopte achter de gordijnen van ons huis in S. en de serendipiteit stond naast me. Hij zei: “Blijf staan, kom nooit meer vanachter die gordijnen vandaan, weiger op hun voorstellen in te gaan, stop met huilen en sta nu verdomme eens stil.”

    09-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen 9 december 2007

    Wat J., L., K. en ikzelf ons vandaag terecht afvroegen, is waar Testbeeld na al die jaren is gebleven?

    08-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    8 december 2007

     

    Vroeger zaten we vaak aan tafel.

    M. goot cola in L.’s bord, G. zei ‘toch toch’ en ik dissecteerde het eten dat voor me lag. Meestal waren dat bokaalerwten. Het waren tijden waarover veel te zeggen viel, achteraf bekeken.

     

    Zoals: ik had een blind vertrouwen in stochastiek. Ik had gemerkt dat ik één spin per herfst zag. Het was dus wachten op die ene spin, daarna kon ik weer een ruimte binnenlopen zonder ze eerst te scannen (de hoeken, de grond, de muur waar de verwarming staat). Tot er op een avond in I. twee spinnen waren. Dat ging zo: L. liep de trap op en riep dat ik beneden moest blijven. Er zat een spin, zei ze, een abnormaal grote, bruine huisspin. Ik dacht: goed, dat hebben we dan ook weer gehad deze herfst. Ik bleef staan naast de piano in de gang, waarop al die tijd een partituur van Bach was blijven staan.

    Even later stond ik in mijn oude slaapkamer en toen zag ik iets bewegen in de hoek gevormd door de kast en de muur. Ik had mijn lenzen niet meer in maar die beweging was voldoende; ik sprong op het bed en greep mijn GSM. Ik belde K., die in de kamer naast de mijne de slaap probeerde te vatten. Er zit een spin, zei ik.

    Ik sliep niet goed, die nacht. Een spin, tot daar aan toe, maar twee op een avond? Neen, ik vertrouwde niet meer op stochastiek van toen af aan.

     

    Ik denk niet dat L. het erg vond dat M. cola in zijn bord goot. L. hield van cola, maar vooral van Pizza Hut-pizza’s. Op een keer hebben we kerstmiddag gevierd in de Pizza Hut. We waren er de enige klanten.

     

    De deuren in ons huis waren niet echt van massief eikenhout. Het leek alleen maar zo. De klinken waren ook niet van goud. Er was veel dat ergens op leek, toen.

    Wij bijvoorbeeld, wij leken op een gezin.

     

    Vandaag hangt mijn haar in mijn ogen, is de trein die we willen nemen afgeschaft, regent het en zijn de drie ticketautomaten in het station kapot. In het appartement waar we zijn blijven slapen is er geen licht in de badkamer en als we de microgolf aanzetten valt de elektriciteit uit. Vijf keer opnieuw. We vinden toastjes op de tafel in de living en ons geluk kan even niet stuk, tot we merken dat ze naar plakkaatverf smaken. In de Flair hebben ze ontdekt dat het merk handcrème dat je best gebruikt, afhangt van je sterrenbeeld. De handcrème die ik moet gebruiken, kost 4,99 euro. Gelukkig ben ik geen Leeuw, anders zou ik 20 euro kwijt zijn.

    Er liggen dozen van afhaalpizza naast onze matras en ook dozen van Ristorante-pizza’s. Ik poets mijn tanden twee keer naeen en mijn mond blijft smaken naar karton.

    Ik vind mijn ene sok niet meer en doordat mijn haar in mijn ogen hangt, kan ik niet goed zoeken.

     

    We nemen de bus naar het station en als we voorbij het bankkantoor rijden zie ik G. staan tapdansen bij de geldautomaten. Zijn gezicht is verwrongen tot een tapdans-grimas. Ik zeg aan J. dat ik G. heb zien tapdansen in de bank en de jongen tegenover me kijkt op.

     

    Dát, de traagheidswet en de fles tropisch vruchtensap die ik in de wereldwinkel koop, het zijn mooie dingen.

    05-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    eerst

     

    het is grappig, wat je zegt

    nee, dat is het echt

    maar je moet me toestaan

    ergernis te verzinnen

    om mijn verwarring

    beter te camoufleren:

    hoe de meer dan echte dingen

    langs je heen glippen

    als kattenstaarten deden

    rond je eigen rondzwemmende benen

    (juli 07)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    leg het nu maar eens uit

     

    beneden staat een boek dat uitlegt

    dat wat je ook droomt, je hetzelfde droomt.

    ik leef in het tegenovergestelde.

     

    er zijn te veel trappen in dit huis, te

    veel plaatsen waar ik mijn tanden

    kan verliezen, maar dit is ernst:

    straks valt elke deur

    achter ons in dat ene slot

     

    (je kijkt me aan, je

    wacht en dan,

    en dan pas

    lach ik)

    (juli 07)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    (de triomf voorbij)

     

    je rookt in mijn gezicht

    ik moet naar het toilet

    ik heb iets bedacht om

    je te overtuigen maar het past

     

    zo slecht bij al de rest:

    het weer, het wachten

    achter ons, de bus die

    straks te snel vertrekt,

    de uren die sinds kort

    dubbel doorwegen

     

    je gezicht, je mond –

    dat hele veld aan woorden

    dat verlaten is en waar ik

    op kauw als op het

     

    week geworden stokje

    van wat eens een lolly was

    (juli 07)


    30-11-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    30 november 2007

     

    Je moet vragen zo stellen alsof je vraagt: ‘Weet je hoe laat het is?’ De vraag moet overrompelen, maar tegelijk moet de ander denken: Waarom heeft nog niemand anders dit aan mij gevraagd? Zo vanzelfsprekend moet de vraag lijken. Mijn conversatie bestaat bij de gratie van de onduidelijkheid. Je onderhandelt over een koffer zonder te weten wat er in die koffer zit.

                (A.G. in F., p.77 van mijn pocketversie met kreuk in de kaft)

     

    De dagen van deze week zijn moeilijke dagen. Ik krijg me niet altijd aan het lezen als ik dat wil, omdat de kans bestaat dat ik middenin een zin moet stoppen. Het beeld in mijn hoofd wordt aan het wankelen gebracht. Iemand schopt tegen de sokkel. Iemand haalt een drilboor boven, of een pikhouweel. Er worden fundamenten blootgelegd en ik sla in paniek. Niet door wat ik zie, maar omdat ik plots begrijp dat ik het enorme gat in de grond nooit meer gevuld kan krijgen.

     

    Als iedereen zegt dat je ongelijk hebt, heb je dan ongelijk?

    Als je je vinger niet op het verschil kan leggen, bestaat het verschil dan niet?

    Als uit a b volgt, kan a dan waar zijn en b niet?

     

    Ik moet mijn mond nog maar opentrekken en daar gebeurt het al: ik zie mezelf in een spinnenweb lopen. In het begin volg ik mooi die ene draad die pal naar het midden loopt, maar dan gebeurt het; ik ontdek een zijweg waarvan ik vermoed dat ze me sneller naar mijn doel kan brengen en luttele minuten later ben ik verloren gelopen. Ik kan geen kant meer uit zonder nog verstrikter te raken. Ik zou op gelijk welk moment, in gelijk welke situatie, in gelijk welk gezelschap me moeten kunnen terugtrekken met een pen en een blad papier. Zonder dat mensen me raar nastaren of denken dat ik me aanstel.

    Een woord dat geschreven staat, is zoveel meer te vertrouwen dan een woord dat uit je mond valt en plots een nest vervelende betekenissen werpt.

     

    Waarom geloof ik niet meer in ‘genoeg’?

    Heeft alles twee kanten?

     

    Voor het eten had hij zo zijn adresjes. Bij de bakker haalde hij gratis koekjes die een dag oud waren, soms nog ouder, en dus onverkoopbaar. Aan het eind van het diner zei hij tegen klanten: ‘En dan de koekjes, de beste koekjes van New York. Ik heb er negentig dollar voor betaald, maar zoiets goddelijks zullen jullie je hele leven niet meer proeven.’ En dan knikten de mensen dat ze zoiets goddelijks nog nooit hadden geproefd.

    ‘En dat menen ze uit het diepst van hun hart’, legde Capano me uit, ‘ze denken aan het geld dat ze voor die koekjes hebben betaald en dan proeven ze iets goddelijks.’

    Capano vond absoluut niet dat hij iets amoreels deed. Integendeel zelfs. Hij zei: ‘Ik maak de mensen gelukkig, hoe kun je dat amoreel noemen?’

                (A.G. in F., p.75 van mijn pocketversie waarvan de kaft krult)

      


    23-11-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    23 november 2007

    Ruilwaarde

    Ik vraag me af of het voorkomt, mensen die hun leven willen inruilen tegen dat van een ander. Ik heb het nog nooit gewild, dat weet ik heel zeker. Zelfs niet toen ik nog bij R. was en me een neurose piekerde of dat wel de beste optie was. Het liep toen allemaal vrij scheef, en toch dacht ik: het mag dan wel allemaal vrij scheef lopen, ik zou het toch niet willen missen. Maar dat was omdat ik een voorgevoel had van wat zou komen.



     

    Nog een geluk dat

     

    Zoals met de gek uit het grapje

    die zich voortdurend met een hamer

    op het hoofd sloeg, en naar de reden gevraagd, zei:

    ‘Omdat het zo prettig is als ik ermee ophou’ –

     

    Zo begint dat gedicht van Herman de Coninck. Het gaat ook nog verder, maar het gaat me nu om die eerste alinea. Dat ik soms mijn ongeluk verkies boven het geluk van een ander, dat is omdat ik weet dat aan mijn ongeluk een einde zal komen, en wat voor één.

    Voor wie wél wil ruilen: waardoor wordt iemands ruilwaarde bepaald? De keuzemogelijkheden: onafhankelijkheid, afdwingbaar geluk, intelligentie, onvermoeibaar optimisme (gaat dat wel samen met het voorgaande?), standvastigheid en domweg vrolijkheid.

     

    Tristesse

    Beste L., de periode waarin ik notitieboekjes vol Duitse woorden en ingewikkelde citaten kraste (zo ging mijn geschrift toen), ligt alweer ver achter ons. En ook de dood (die ik toen nog een hoofdletter gaf, ach wee) staat al lang niet meer als een kolossale wachter in het midden van al mijn gedichten. Hij glipt nog wel eens binnen, maar meestal vermomd als hofnar.

    Ik geloof niet meer dat alleen droefnis (kleine letter) mij kan redden, m.a.w. Sterker nog: ik geloof dat ik niet meer echt droevig kan zijn. Ik krijg jeuk van te veel verdriet. Hoeveel liever ben ik niet kwaad.

    Ik geloof in kwaadheid. Ongepolijst, onverbloemd, ongeschonden, terecht. (Peng!)

     

    IQ

    Ik denk niet dat IQ en geluk omgekeerd evenredig zijn. Ik geloof ook niet in die tendens.

    Ik heb wél de indruk dat er nogal wat mensen die te onkundig zijn plezier aan het leven te beleven, graag verstandig gevonden willen worden. Zie dat aan: hij is te slim om pret te maken. Hij heeft het allemaal verstaan en heeft ingezien dat er geen donder aan is. Petje af.

    Voor dat slag mensen neem ik hoedanook mijn petje niet af.

    Ik heb niet gezegd dat ik mijn petje wel afneem voor de categorie van mensen die te dom zijn om te begrijpen dat niet alles 100% vermakelijk en plezant is.

    Ik denk eigenlijk dat ik alleen mijn petje afneem voor die kleine groep mensen die los doorheen alle versiersels heen kijkt en danst op wat daarachter ligt. Ook als het een braakliggend terrein is. Of een hoop smeulende as.

     

    Moffat had dus beter gezongen dat hij wel wil dansen.


    17-11-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    17 november 2007

    J. en ik zijn op zoek naar en huis. Het is onverklaarbaar dat je op een dag opstaat met het gevoel dat het tijd wordt om een huis te kopen. Plots is je huurappartement te klein, te koud, en toch vooral van iemand anders. Voorheen zag je het nut van een eigen huis niet in.

    Nog iets eigenaardigs: bij de criteria waaraan ons Toekomstig Huis moet voldoen, houden we rekening met Onze Toekomstige Kinderen. De tuin moet groot genoeg zijn zodat ze kunnen voetballen, zeggen we dan. Of we vragen ons af of ze wel genoeg ruimte zullen hebben op hun slaapkamer.

    Ik ken die kinderen niet! Misschien houden ze niet van voetballen en nog minder van een eigen kamer! (En dan duikt ook weer mijn grootste angst op: een Monster van een kind te baren, een Tuttebel, een Takkewijf, een Trut.)

    Plots zijn we op stap naar een Bank, waar we onze Financiële Situatie laten doorlichten en informatie over Een Lening vragen. Plots bevinden we ons in een periode van ons leven waarin alle zelfstandige naamwoorden een hoofdletter krijgen.

    Wat is er gebeurd? En waarom panikeer ik niet? Zoek ik niet naar vluchtwegen? Dat zal J.’s verdienste wel zijn. Zijn aanwezigheid in een bank is altijd een beetje absurd. Dat was het al vóór Dexia en dat is het nu nog veel meer.




    E-mij


    Gastenboek


    Er was bij enkele omstaanders een vorm van gefrons, dat wel. Maar niet overdreven en niet op grote schaal.
    De concurrenten
  • J.
  • E.
  • L., de jonge vrijgezel
  • L., het meisje
  • N.
  • K.
  • J.,J. en J.
  • J., de broer van K.


  • Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs