Ik denk dat kuttekop aan het verhuizen is. Kuttekop is onze bovenbuurvrouw. We schieten niet zo goed op met haar. Het begon allemaal toen ze op een dag, het was zondag en we zaten taart te eten, kwam aankloppen om ons te melden dat het hier, in dit huis dus, onleefbaar was geworden. En dat sinds wij er waren komen wonen. Dat was wel even slikken want we zaten taart te eten op dat moment. Kuttekop is nog een paar keer komen bellen om te zeggen dat de muziek stiller moest. Ze heeft ook eens geroepen dat ik de Groen!-posters voor ons raam moest vervangen door VB-posters, en ik was te veel uit mijn lood geslagen om daarop te antwoorden dat ze haar politieke voorkeur niet aan anderen moest opdringen. Dat ik dat niet kan, daar word ik pas kwaad van. En dat ik toen een half uur de deur niet uit durfde omdat ik bang was dat ze op de loer lag.
Er ligt een kroket op ons dak. We denken dat kuttekop die daar gesmeten heeft, om haar vertrek aan te kondigen. We kunnen ons levendig voorstellen hoe ze heeft gelachen toen die kroket uit haar raam vloog en op ons dak belandde. Dat kunnen we, maar dat doen we niet al te veel want we worden er niet vrolijker van. Het verhuizen gaat nogal traag. Zo'n twee weken geleden hoorde ik gestommel op de trap en toen bleek dat ze didactisch materiaal van de trap aan het sleuren was. Kuttekop is kleuterjuf.
Eergisteren was hun oven weg. Toen dacht ik: het is definitief, ze zijn weg, en ik nam er een foto van. Maar ze zitten hier nog altijd, en we horen haar voetstappen nog, even nijdig als altijd (we denken dat ze speciaal voor ons bottines of puntige laarzen heeft gekocht) en we kunnen alleen wachten, en hopen dat ze snel weggaat, hier ontzettend ver vandaan.
Als er drie verliezers zijn en maar één winnaar, kan je beter in een goede troostprijs voorzien. De troostprijs is altijd: De Courgettekleurige Trofeekat niet moeten meenemen naar huis. Zelfs als hij in je rugzak zit, voel je zijn lelijkheid op alles afstralen.
Ik heb gisteren net op tijd een paar steken laten vallen tijdens het kaartspel, maar voor ik het besefte was J. ermee aan de haal, en nu staat De Courgettekleurige Trofeekat weer op onze boekenkast smakeloos te zijn.
Martha Stewart was weer op TV. Van J. moet ik het maar niet meer te veel over haar hebben. Hij weet niet goed of ik ironisch ben of niet. Ze had allemaal dames van haar eigen leeftijd op stoelen om zich heen gezet, en toen bleek dat die allemaal Martha Stewart heetten. Er was ook een man die met het Guiness World Book of Records stond te zwaaien, maar zijn functie werd me niet helemaal duidelijk. Een van die vrouwen had een man die Rod Stewart heette. Ik heb Martha Stewart nog nooit zo blij gezien. Geen enkele Martha Stewart. Ik vond vandaag een jas, en toen ik die wou betalen, werd ik voorbijgestoken door een vrouw die deed alsof ze mij niet had gezien. Dat zou Martha Stewart nooit doen. Martha Stewart is een vrouw die geduld kan oefenen. Ik ben te weten gekomen dat ze de kast waar ze vroeger haar handdoeken in bewaarde (een kast van 2 meter op 2), nu in de studio heeft gezet. Er staan allemaal blikken en glazen potten in waarop staat 'griesmeel' of 'dragon' of 'krenten'.
Gisteren zat ik op de trein en nadat ik mijn boek aan de kant had geschoven en door het raam keek, bedacht ik dat dit misschien wel het einde was. Het einde van de lange, doorwaakte nachten en de ochtenden vol scheef licht en gestaag kauwen op voedsel – omdat het moet, niet omdat ik honger heb. En hoewel ik er ooit in geslaagd ben zo’n periode langer dan een week vol te houden zonder dat ze aan intensiteit verloor, was de algemene teneur toch dat ik na een dag of twee niet meer hemeltergend verlangde naar iemand maar domweg naar die periode zelf. Begeerte naar begeerte. Beginnende leegte. Moeheid die me verhindert wakker te blijven in bed, mijn hart tekeer te voelen gaan en me een beetje zorgen te maken over mijn fysieke conditie (ik heb al te lang niet meer fatsoenlijk gegeten – ik verspil teveel energie – mijn alertheid neemt groteske proporties aan). Het stond vast dat het nu anders was gegaan; het vaste patroon was doorbroken en in die chaos had ik me eerst bijzonder sterk en daadkrachtig gedragen, waarna ik in een crisis terecht was gekomen – crisis is dit: alles gaat zijn gewone gang en je slaagt er niet in daar enig plezier in te vinden. Maar nu dus, op de trein, zonder het plezier dat ik nodig heb om op een minder beheerst moment niet plots het woord ‘crisis’ te gebruiken, maar mét de hoop dat het wel goed komt: het is anders gegaan dan normaal, ik ben er niet geschonden uitgekomen, in tegendeel: heelhuidser.
Mooi is dat. Ik heb het gevoel dat ik mijn hele leven lang die irrationele verlangens achternaloop en nu veeg ik ze op een hoopje. Wat verwachtte ik? Meer waarheid? Waarover? Of deconstructie? Waarvan?
Laat ik maar een leven gaan leiden. Laat ik maar niet denken dat het leven zich ergens anders aan het afspelen is en ik het nog niet gevonden heb omdat ik niet hard genoeg zoek. Drank, gezwalp, die zinnen die uit mijn mond stromen – ik geloofde echt dat ze er toe deden, maar het kan niet, want ik was ze de volgende dag vergeten en het ongemakkelijke gevoel dat je hebt omdat je niet weet wat voor onzin je hebt uitgekraamd kan onmogelijk het leven zijn – en ook niet de hoofdpijn en mijn huid die samentrekt door uitdroging, en dan heb ik het nog niet over mijn maag gehad. Het kan niet. Het kan eenvoudigweg niet. Niet omdat ik niet gezocht heb, niet omdat ik het niet lang genoeg heb volgehouden om er een geloofwaardige uitspraak over te doen – dat heb ik wel, dat heb ik heus wel! – maar omdat het steevast eindigt in, in werkelijk niks. In gedichten waarvan je achteraf alle woorden vervangt, in gedommel in de zetel, akkoord: de muziek klinkt beter en het geluk ligt op de loer, maar doet het dat ook niet als je anderhalf glas wijn hebt gedronken en de verwachtingen nog niet met volle kracht in het gezicht zijn geslagen?
Laat ik dus maar het rustige leven leiden met het gematigde aantal glazen rode wijn in net genoeg zonlicht om de hoop op meer zonlicht niet te verliezen, met de juiste woorden op de juiste plaats in het gedicht met de juiste titel. Laat ik dat maar eens proberen. Het leven speelt zich hier af, en als ik dat niet meer geloof moet ik het met beide handen vastgrijpen en eraan schudden tot het bekent: ja, ik ben het leven en ik ben er altijd geweest, hier, vlak aan je zijde.
(Dit is geen parabel, dit is een tekst met bedenkingen nadat het is misgelopen.)
Het is zo drukkend dat ik me inbeeld dat ik geen adem kan halen. Mijn hoofd zit helemaal dicht. Martha Stewart is op TV en ze zegt: “I have always wanted to be colour blind” en ik vind die Martha Stewart het meest onderschatte talent van deze tijd. Je moet het maar kunnen: knutselen, koken, breien en dat terwijl je steevast elke genodigde in stijl ontvangt. Eerlijk waar: als ik dat zie, valt mijn mond open van verbazing. Stiekem willen we allemaal Martha Stewart zijn. Ik hoef me daar niet langer over te schamen. Ik wil ook een pompoen kunnen uithollen met een knutselzaagje en daarbij geen krimp geven terwijl ik zeg “I have always wanted to be colour blind”. Terwijl ik onbeschaamd recht in de lens kijk.