Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje. Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden. Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden. Tot heel binnenkort …
04/07/08
Happy Birdyday …
Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.
Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …
04/07/09
Je zoekt, vindt en kiest
een levensweg, die je deelt
met trouwe vrienden …
Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.
Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.
Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.
Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.
Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.
Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.
Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.
In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…
04/07/10
Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.
Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.
Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.
Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.
Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiendehuismuspin op te spelden …
Dakpan of dakgoot,
voor de huismus is een nest
in Kille Meutel – Georges
Tjilpende huismus,
nest in de Kille Meutel
welkom bij ons hier – Arlette
Kijk Kille Meutel,
veel parende huismussen,
hemel op aarde – Oswald
Kille Meutel vriend,
huismus breng ons samen en
laat het blijven zijn – Chris
Groene oase,
paradijs voor de huismus,
dé Kille Meutel – Franz
04/07/11
Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird! Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.
04/07/12
Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.
Dit is de grootste van de
7 soorten zaagbekken. Zaagbekken zijn vreemde eenden in de bijt: deze
eend-achtigen hebben een opvallend lange, smalle snavel met een gekromd
uiteinde en een gezaagde binnenkant. Dat laatste geeft ze grip op glibberige
visjes, hun belangrijkste voedsel.
In tegenstelling tot de
nauw verwante middelste zaagbek wordt zout water door de grote zaagbek gemeden.
Naast de geslacht-specifieke
kleuren van het vederpak die ook bij de zaagbek verschillen, heeft het vrouwtje
een volle kuif, terwijl het mannetje een apart bol achterhoofd heeft.
Het broedseizoen start
eind maart, begin april tot uiterlijk augustus. De eend is vrij plaatstrouw en
keert terug naar een geschikte broedplaats aan meren en traag stromende
waterlopen in bosrijke gebieden.
De grote zaagbek
overwintert op grote niet bevroren meren, rivieren en lagunes. De grote zaagbek
kan uitstekend duiken en vliegt ondanks zijn vrij, kleine vleugels 100 km/u.
De grote zaagbek eet puur
dierlijke kost. Met zijn smalle spitse snavel richt hij zich geheel op de
vangst van vis, ongewervelden en soms een amfibie of jong zoogdiertje of
kuiken.
Noordelijke populaties van
deze soort trekken in februari naar de broedgronden in Scandinavië en Rusland,
waar ze omstreeks maart aankomen.
In oktober vliegen ze
vervolgens naar de zuidelijk gelegen overwinteringsgebieden op zoek naar een
aangenaam klimaat.
Het winterweer heeft
invloed op het voorkomen van de soort in ons land. Daarom schommelen getelde
aantallen sterk. De afname over een langere periode valt te verklaren door de
gemiddeld zachtere winters en de slinkende aantallen beschikbare prooivissen.
Onze
noorderburen geven het goede voorbeeld
Maximaal een kwart van de
Noordwest-Europese populatie van de grote zaagbek verblijft s winters in
Nederland. Dat is een fors aantal vogels, die het belang van een goed beheer
van zoete wetlands nog eens onderschrijft.
Vogelbescherming Nederland
zet zich in voor het behoud van waterrijke gebieden (IJselmeergebied), waarbij
de aandacht wordt toegespitst op de waterkwaliteit, de rustgebieden en de
beschikbaarheid van voedsel (duurzame visserij opleggen om de overbeviste spiering
te sparen).
Verschillende
natuurgebieden die door de grote zaagbek worden gebruikt als foerageergebied of
als slaapplaats zijn aangewezen en beschermd als Natura 2000-gebied. De
belangrijkste daarvan zijn Biesbosch, De Wieden, IJselmeer, Ketelmeer &
Vossemeer, Markemeer & IJmeer, Veluwerandmeren en Waddenzee.
Voor deze gebieden gelden
strenge regels voor alle plannen, projecten en andere handelingen die mogelijk
significante negatieve effecten kunnen hebben op de natuurwaarden waarvoor het
gebied is aangewezen.
Vogels en hun leefgebieden
worden in Nederland primair beschermd door de Wet natuurbescherming die op 1
januari in werking trad.
Wie een eerder verschenen artikel wenst te raadplegen kan via de
zoekrobot in het archief de bijdrage terugvinden
Geraadpleegde
bron: Natuurpunt: nabeschouwingen symposium 10 jaar Waarnemingen.be
Waarnemingen.be is een
steeds groeiende bron van natuurinformatie. Alleen al in 2017 werden meer dan 3
miljoen biodiversiteitsgegevens toegevoegd. Vraag is of deze kwantiteit de
kwaliteit in de weg staat.
In dit artikel bespreekt
men de noodzaak van validatie en licht men de validatieprocedure toe. Men toont
dat er verschillende niveaus van betrouwbaarheid zijn die kunnen worden
geselecteerd afhankelijk van de onderzoeksvraag.
Je hoort wel eens kritiek
op de kwaliteit van de gegevens in waarnemingen.be.
Iedereen kan daar zomaar
eender wat invullen of Het is niet zo moeilijk om daar een fout in te
vinden.
Beide opmerkingen zijn
waar, maar hebben enkel betrekking op het eerste deel van het proces, namelijk
de invoer van gegevens.
In 2017 werden uit
Vlaanderen en Brussel 3,2 miljoen nieuwe waarnemingen gemeld. In 2018 waren er
dat in de eerste helft van het jaar al 1.8 miljoen. Dagelijks komen er
duizenden gegevens bij (op topdagen tot 24 000 per dag).
Daar zitten bij de invoer
natuurlijk ook onjuiste determinaties bij, fouten in de locatie of in andere
velden. Maar is waarnemingen.be daarom een mesthoop?
Fouten bij
invoer
Waarnemers doen hun best
om soorten zo goed mogelijk op naam te brengen. Toch is het onvermijdelijk dat
er soms vergissingen gebeuren. Waarnemingen.be is een open systeem,
toegankelijk voor iedereen die zich registreert. Het waarnemingspubliek is dan
ook heel divers, van beginners tot top-experts. Het systeem heeft ook expliciet
het doel om een interactieve leergemeenschap te vormen, waarbij informatie snel
wordt gedeeld en waar waarnemers de kans krijgen om fouten te maken en bij te
leren van andere gebruikers of validators.
Deze feedback en
interactie ligt mee aan de basis van het succes dat het waarnemingen.be
dataportaal nu is. Maar het leidt er natuurlijk ook toe dat er fouten worden
ingevoerd die door iedereen zichtbaar zijn op de website.
Validatie
noodzakelijk
De ambitie van het team
achter de waarnemingen.be is om informatie van de best haalbare kwaliteit te
verkrijgen. Hiervoor is het dus belangrijk dat de waarnemingen goed nagekeken
en waar nodig worden gecorrigeerd. Daarvoor is er een uitgebreide
validatieprocedure voorzien, zodat fouten enerzijds niet lang online blijven
staan en anderzijds bij officieel gebruik kwaliteitsvolle datasets kunnen
worden aangeleverd.
De
validatiestatus wordt weergegeven door middel van een aantal symbolen.
Bij
elke waarneming kan je zien of deze al dan niet een beoordeling kreeg. De nog
niet beoordeelde waarnemingen moeten uiteraard met de nodige voorzichtigheid
worden geïnterpreteerd. De waarnemingen mét een beoordeling werden bekeken door
het validatieteam, steeds vaker bijgestaan door een computeralgoritme. Het
validatieteam bestaat momenteel uit 115 validators, het merendeel
vrijwilligers, die de binnenkomende waarnemingen opvolgen. Zij bekijken de
waarnemingen van een specifieke soortgroep, voor heel Vlaanderen of voor een
provincie. Bij vogels is er bovendien een zeldzaamhedencommissie die de zeer
zeldzame soorten behandelt. Tenslotte zijn er de regiomoderators die de
waarnemingen van niet-zeldzaamheden kunnen beoordelen binnen hun werkingsgebied.
Afhankelijk van de soortgroep gebeurt de beoordeling onmiddellijk of binnen een
aantal dagen of weken. Sommige groepen worden echter met een lagere frequentie
(bv enkel in de wintermaanden) systematisch nagekeken.
Hoe
verloopt de validatie?
Na het
posten van een waarneming volgt er een deels geautomatiseerd en deels manueel
proces van validatie. Indien automatische validatie mogelijk is, krijgt de
waarneming een grijs vinkje. Bij
manuele validatie kan de validator deze onmiddellijk goedkeuren met een blauw
of een groen
vinkje, of meer uitleg vragen of suggesties doen via de
commentaar-functie. Daarna volgt de validator deze waarnemingen op tot de soort
werd gewijzigd of tot de extra informatie werd aangereikt en volgt de
beoordeling. Indien nodig kan de validator ook zelf een waarneming wijzigen,
maar het principe is dat aanpassingen zoveel mogelijk door de waarnemer zelf
gebeuren.
Bij
waarnemingen, die door de waarnemer als onzeker werden gelabeld, probeert de
validator in overleg tot een zekere determinatie te komen. Als dit niet
mogelijk is, kan de waarneming op onzeker blijven staan of worden gewijzigd
naar een hoger taxonomisch niveau (soortengroep, genus, familie) dat wel zeker
is.
Waarnemingen
die niet voldoende zeker kunnen worden bewezen, maar niet onmogelijk zijn,
krijgen de beoordeling (nog) niet te beoordelen (wekker-icoontje).
Twijfelachtige
waarnemingen of waarnemingen die aantoonbaar fout zijn en niet worden
gecorrigeerd door de waarnemer, worden afgekeurd (rood vinkje). Deze zijn daarna nog
terug te vinden in het persoonlijke waarnemingenoverzicht van de waarnemer,
maar zijn niet langer zichtbaar voor anderen en worden uitgesloten van doorgave
of analyse.
Validatie van fotos
Het
aandeel van fotos gaat in stijgende lijn: van 3% in 2008 naar 13% in 2017.
Hoewel
niet voor alle soorten determinatie op foto mogelijk is, lukt dit voor de
meeste soorten wel, zeker voor de soortgroepen met de meeste waarnemingen
(vogels, dagvlinders, libellen, nachtvlinders, planten, amfibieën en
reptielen).
Het
doel is dat alle fotos worden nagekeken door een validator (of de automatische
herkenningsmodule van de server). Die verifieert of de soortnaam juist is en
steekproefsgewijs ook de volledigheid van de andere informatie of de locatie.
Sinds
kort worden de validators bij het nakijken van fotos bijgestaan door
automatische beeldherkenning (op de server van Naturalis waarop Obsidentify
draait).
Op niet
zo lange termijn zal die methode een groot deel van het validatiewerk van de
fotos kunnen overnemen, waardoor zij zich meer kunnen focussen op moeilijke
gevallen of op nazicht van locaties en details van waarnemingen
Validatie van waarnemingen zonder foto
Ook
alle waarnemingen van soorten die als zeldzaam of zeer zeldzaam staan
gemarkeerd, worden manueel bekeken. De validators schatten de waarneming in aan
de hand van hun expertise, datum van inzending, locatie, kennis van de
waarnemer en een aantal hulpmiddelen.
Zo is
er een handige tool waarbij de validator kan zien hoeveel ervaring de waarnemer
heeft met deze soort (aantal eerder goedgekeurde waarnemingen van deze soort)
en of de soort gekend is uit het gebied (aantal eerdere goedgekeurde
waarnemingen van deze soort in het gesignaleerd gebied).
Waarnemingen
zonder foto van algemene of vrij algemene soorten worden niet allemaal door een
validator nagekeken. Er gebeuren wel steekproeven, waarnemingen buiten de
gekende datumgrenzen worden manueel bekeken en voor een toenemend aantal
soorten staat intussen de autovalidatie op. Dat is een slimme tool die meteen
na het invoeren nakijkt of er in de omgeving van deze waarneming (binnen een
ingesteld perimeter en binnen een ingestelde periode) manueel goedgekeurde
waarnemingen met foto bestaan van deze soort. Zo ja, wordt deze waarneming
automatisch gelabeld als goedgekeurd op basis van kennisregels.
Dit
bewijst niet dat een waarneming 100% zeker is, maar het bevestigt dat het niet
onwaarschijnlijk is dat deze soort in deze periode op deze plek kan worden
waargenomen.
Tenslotte
is er nog de publieke validatie. Andere gebruikers kunnen een opmerking
plaatsen bij een waarneming waarvan ze vermoeden dat deze niet juist is en de
gebruikersgemeenschap is heel groot. Wie ondanks alle validatie-inspanningen toch nog een fout denkt te vinden bij reeds
gevalideerde waarnemingen, kan dit melden via de functie Rapporteer een
mogelijke foutieve waarneming.
Fraude
In 10
jaar tijd werden buiten een aantal 1 aprilgrappen nog maar enkele gevallen
vastgesteld waarbij moedwillig foutieve waarnemingen werden ingevoerd. De
intensive validatie en grote sociale controle maakt dat valsspelers meestal
snel door de mand vallen.
Bij
twijfel over de bon van de fotos wordt via Google image search vergeleken
met andere online beschikbare fotos.
Daarnaast
is het grote validatieteam een sterkte. Zij kunnen de betrouwbaarheid van een
waarnemer inschatten op basis van zijn hele curriculum en overleggen over
soortgroepen heen. Ze beoordelen een waarneming ook op basis van kennis van de
locatie en kijken bv. of de vegetatie op de achtergrond wel overeenkomt met het
seizoen of de gemelde plaats. Bij vermoedens van fraude wordt eerst uitleg
gevraagd aan de waarnemer en krijgt deze een kans om de waarneming(en) te
corrigeren. Zo niet wordt het waarnemersprofiel afgesloten en/of
verwijderd.
Conclusie
Waarnemingen.be
is dus zeker niet zomaar een mesthoop, maar eerder een berg ruwe diamanten. Na
het hierboven beschreven polijstwerk levert die een schatkist aan waardevolle
natuurinformatie op. Die wordt bovendien permanent aangevuld door een groeiende
schare aan natuurliefhebbers. Moderne computertechnieken dragen bij tot het
haalbaar houden van de validatieprocedure. Experts blijven nodig voor
interactie met de waarnemer en om twijfelgevallen te beoordelen.
Wie er
zin in heeft gekregen de waarnemersgroep te vervoegen, kan alvast een kijkje
nemen.
Nieuwe vogelatlas:
vogelstand in 40 jaar spectaculair op zn kop
Geraadpleegde
bronnen: Nederlandse Omroep Stichting (NOS) Vogelonderzoek Nederland (Sovon)
De vogelwereld in
Nederland is de afgelopen 40 jaar behoorlijk op zn kop gezet.
Dat blijkt uit het
veldwerk van 2 000 vogelaars. In de nieuwe vogelatlas maken ze de balans
op en beschrijven ze 369 vogelsoorten die in Nederland voorkomen.
Klik op onderstaande
weblink om het kijkexemplaar van de vogelatlas te bekijken.
De Vogelatlas van
Nederland toont de veranderingen en laatste stand van zaken omtrent de
vogelpopulaties. Het is een schitterend naslagwerk met fraaie fotos, kaartjes
en grafieken, waardoor je inzicht krijgt in de actuele verspreiding van
broedvogels en wintergasten.
Tijdens het broedseizoen
zijn er ongeveer evenveel vogels in Nederland als 40 jaar geleden. Alleen is de
samenstelling van de vogelbevolking drastisch gewijzigd.
De klapekster, de
duinpieper en de ortolaan zijn als broedvogel vrijwel verdwenen.
Maar vogelaars noemen de
zee- en visarend, de wilde zwaan en de kraanvogel als spectaculaire nieuwkomers.
Ook grote zilverreigers en slechtvalken zijn van sporadische dwaalgasten
doodnormale verschijningen geworden.
Ondanks de nieuwkomers
signaleren onderzoekers toch een verarming in het totaal aantal soorten.
Vogelgemeenschappen in verschillende regios gaan steeds meer op elkaar lijken.
Soorten zoals de grote bonte specht en de boomkruiper duiken overal op.
Hierdoor wordt de verscheidenheid in de vogelpopulaties in Nederland kleiner.
In de atlas is goed te
zien hoe de veranderde inrichting van Nederland tijdens de afgelopen 40 jaar
veel effect heeft gehad op de vogels. Vogels moeten zich steeds weer aanpassen
aan herschikkingen en herbestemmingen in het landschap, aan klimaatverandering
en de omstandigheden tijdens de trekroutes.
Het gaat
slecht met de nationale vogel
Vooral broedvogels in het
boerenland hadden het zwaar de afgelopen decennia. Was in 1975 de helft van de
broedvogels nog boerenlandvogel, nu is dat minder dan 20%.
De oer-Hollandse grutto
in 2015 nog gekozen als de nationale vogel is dramatisch achteruitgegaan.
Ooit waren er 150 000, nu naar schatting minder dan 30 000.
Nieuw Europees
landbouwbeleid zou zijn redding kunnen zijn, maar waarschijnlijk verandert er
niets dat in het voordeel van de vogel zou kunnen werken. Natuurorganisaties
zijn in ieder geval zwaar teleurgesteld in de Europese Commissie die lidstaten
niet verplicht om natuur te herstellen.
Ook de patrijs gedijt het
best in akkerland, vooral als dat wordt afgewisseld met ruige dijkjes,
slootranden en houtwallen. Maar door de schaalvergroting in de landbouw is het
aantal patrijzen enorm afgenomen.
Volgens het kenniscentrum
over Nederlandse vogels, Sovon, dat de atlas heeft samengesteld, is het door de
enorme hoeveelheid verzamelde data over vogels en hun verspreiding mogelijk om
ze in de toekomst beter te beschermen.
De vogelatlas is een
bedankje aan de vrijwilligers die in hun vrije tijd vogels hebben geteld voor
de atlas.
De vuursalamander, wilde
kat en tuimelaar zijn allemaal dieren die in Nederland leven, maar ernstig met
uitsterven worden bedreigd en er zijn nog meer dieren die kans maken om op die
lijst terecht te komen.
Intensieve
landbouw is boosdoener
De natuur is in Nederland
sterk achteruit gegaan door intensieve landbouw van de afgelopen decennia. Dat
zegt ecoloog Henk Simons van IUCN (International Union for Conservation of
Nature), de internationale organisatie die wereldwijd de rode lijsten met
bedreigde diersoorten opstelt. De grutto staat op die lijst en wordt aangemerkt
als een soort die sterk in aantal afneemt en wordt ingedeeld in de categorie
bijna bedreigd/gevoelig.
Wat voor China de
reuzenpanda is, is voor Nederland de grutto. 80% van alle gruttos broedt in
Nederland. De populatie neemt per jaar met 8% af. In dit tempo is er over 30
jaar geen grutto meer.
Ook andere weidevogels
gaan in Nederland hard in aantal achteruit. Veel weilanden zijn een soort
woestijn geworden. Er groeit alleen maar Engels raaigras (een dichte
zoden-vormende vaste plant uit de grassenfamilie); er zijn minder planten en
het is droger geworden waardoor er minder bodemleven is. De patrijs, de veldleeuwerik,
maar ook de kievit hebben het zwaar De kemphaan is al niet meer in Nederland te
vinden en van de korhoen zijn er nog maar een paar.
Bijen
Ook het aantal bijen holt
hard achteruit. Van de 539 bijensoorten staan er 181 op de nationale rode
lijst: 30 zijn ernstig bedreigd en 46 zijn inmiddels verdwenen. De bijen hebben
last van parasieten, infectieziekten en van de mens. Bestrijdingsmiddelen en
eenzijdig voedsel door te weinig bloemsoorten zorgen er namelijk voor dat de
bijenvolken verdwijnen. De hommel is één van de bekendste bijensoorten die
worden bedreigd.
Om het tij te keren zeggen
natuurorganisaties vooral dat er meer variatie moet komen in Nederlandse
landbouwgebieden en dat het gebruik van intensieve bemesting en pesticiden
omlaag moeten door bv. stukken natuur rond en langs weilanden in stand te
houden.
Men is 85% van de
biodiversiteit kwijtgeraakt in Nederland, zegt Gert Polet, hoofd van de
afdeling wildlife bij het Wereld Natuur Fonds.
De Marker
Wadden
Toch zijn er ook
succesverhalen. Met de zeehond gaat het weer beter. En ook de herintroductie
van de bever en de otter mag volgens Polet een succes worden genoemd.
De dieren waren verdwenen
maar aan het begin van deze eeuw zijn ze opnieuw uitgezet.
Simons noemt de
ontwikkeling van de Marker Wadden, een uniek natuurgebied, een succesverhaal.
De natuureilanden worden aangelegd met zand, klei, veen en slib uit het
Markermeer. Dit grote project draagt bij aan het natuurherstel van het
Markermeer.
Op deze nieuwe groep
eilanden met natuurlijke oevers komt nieuwe natuur tot ontwikkeling, zowel
onder als boven water. Terwijl de 5 eilandjes worden aangelegd, nestelen zich
er de eerste vogels, insecten en bodemdieren.
De ambitie is van de
Marker Wadden een grote archipel te maken van in totaal 10 000 ha, waarmee
het één van de grootste natuurherstelprojecten is van West-Europa.
Met dit initiatief van
Natuurmonumenten zie je dat men ook echt iets kan betekenen voor de natuur.
Natuurmonumenten is de
vereniging voor mensen met een hart voor de natuur.
Ze geven de natuur in
Nederland ruimte, beschermen bestaande natuurgebieden, waardevolle landschappen
en cultureel erfgoed. Men dankt het succes aan de ruim 700 000 leden en
donateurs, vrijwilligers en partnerbedrijven.
De ruigpootbuizerd lijkt
een moeilijk te determineren soort. Door zijn nauwe verwantschap met de gewone
buizerd kunnen zelfs ervaren waarnemers hem soms moeilijk identificeren.
De typische kenmerken van
een ruigpootbuizerd zijn: heel lichtbruine kop, een brede donkerbruine
buikband, de zwarte polsvlekken op de ondervleugel, een witte staart met
donkere dwarsstrepen en een eindband en de broek van witte veren op de poten,
waaraan hij zijn naam dankt.
In feite is er een gulden
regel voor de determinatie: als je twijfelt, is het geen ruigpootbuizerd maar
een buizerd.
Deze soort vervangt de
buizerd in het hoge noorden. Zoals kan worden verwacht bij een vogel die in een
koud klimaat leeft, is hij iets groter, zodat het lichaamsoppervlak in
verhouding tot het gewicht kleiner is en daardoor minder warmte verloren gaat.
De lichaamslengte varieert
tussen 50 en 60cm; de vleugelspanwijdte wisselt tussen 120 en 150cm en het
lichaamsgewicht schommelt tussen de 600 en 1300g.
In veel opzichten gelijkt
hij op de buizerd, maar de vlucht is eleganter, met een elastischere, soepelere
vleugelslag. Zijn ontspannen vleugelslagen lijken meer op die van een wouw dan
die van een buizerd. Hij zweeft met vlakke of iets geheven vleugels.
Hij bidt vaker en beter
dan de buizerd, maar hij kan ook lange perioden bewegingsloos in een boom, op
een paaltje of zelfs op de vlakke grond zitten.
De ruigpootbuizerd is een
van de weinige grote roofvogels die echt kan bidden: een tijdje met stevige
vleugelslag ter plekke boven een prooi blijven hangen.
Aan het gedrag van andere
vogels kan je soms zien dat je met een ruigpootbuizerd te maken hebt. Een
gewone buizerd veroorzaakt zelden commotie in een vogelgemeenschap. Het dier is
te traag om in zijn vlucht een vogel te grijpen. Als een ruigpootbuizerd
verschijnt, is er wel eens paniek onder lokale vogels. Hij is evenmin een
wendbare jager, maar mogelijk schrikt zijn indrukwekkender verschijning dieren
af, zeker in een gebied waar ze niet aan zijn aanwezigheid gewend zijn.
De ruigpootbuizerd is een
schaarse overwinteraar in onze contreien. Hij komt uit het hoge noorden, waar
hij een niet zeldzame broedvogel is.
Ook in de mensenwereld
zijn noorderlingen doorgaans kloeker dan wij. Maar in ons land waren er recent
winters waarin er zo goed als geen ruigpootbuizerds meer werden gezien.
In Nederland overwinterden
20 jaar geleden gemiddeld nog zon 200 ruigpootbuizerds, vandaag hooguit 50.
Er spelen twee factoren in
de plaatselijke achteruitgang in zijn broedtijd lijkt de ruigpootbuizerd het
niet slecht te doen. Enkele jaren geleden rapporteerden wetenschappers in het
vakblad Public Library of Science One dat hij door de klimaatopwarming voor hun
overwintering niet zo ver meer naar het zuiden afzakt. Hij zou nu gemiddeld
zon
300 km noordelijker
overwinteren dan een halve eeuw geleden. Als je dan in een zone woont die tegen
de ondergrens van zijn verspreidingsgebied aanschurkt, verlies je een soort.
Het paren vindt waarschijnlijk
plaats in de winter, omdat de vogels die aankomen in het broedgebied al een
paar vormen. De balts bestaat uit zweef- en duikvluchten boven het nest, maar
deze worden in stilte uitgevoerd, zonder de doordringende roepen van de
buizerd.
De alarmroep is langer en
hoger dan die van de buizerd en buiten de directe omgeving van het nest niet
vaak te horen.
s Zomers foerageren
ruigpootbuizerds op kleine knaagdieren, voornamelijk op woelmuizen en
lemmingen. Ze doden ook jonge hazen en zelfs hermelijnen, maar ook jonge
vogels, zoals eenden en steltlopers.
s Winters jagen ze nog
steeds op woelmuizen, maar nemen dan ook genoegen met aas, zoals doodgereden
konijnen.
In Scandinavië fluctueren
de knaagdierenpopulaties in een 4-jaarlijkse cyclus en in jaren met weinig
knaagdieren broeden ruigpootbuizerds niet of ze trekken ver weg totdat ze een
plek vinden met een beter voedselaanbod om zich daar te vestigen. Het nest
wordt op een rotsrichel of in beboste streken in een boom gebouwd. Op de open
toendra kan het gewoon op een pol worden gebouwd. De 3 tot 4 eieren worden 31
dagen bebroed, grotendeels door het vrouwtje. De jongen vliegen na 34 tot 43
dagen uit, maar zijn daarna nog een paar weken afhankelijk van hun ouders.
Alle broedvogels verlaten
Noorwegen en Zweden in de herfst, maar hun trektocht naar het zuiden wordt
vooral bepaald door het voedselaanbod onderweg. Veel exemplaren brengen de
winter door in Denemarken, Duitsland, Nederland, maar sommigen trekken naar de
Balkan en de Zwarte Zee.
Voorts heeft de
ruigpootbuizerd te lijden onder veranderende landbouwomstandigheden. Ondanks
zijn indrukwekkende karakter eet hij vooral bescheiden muizen, maar de open
landschappen vol muizen waarvan hij profiteert, zijn almaar schaarser geworden.
De ruigpootbuizerd wordt
in onze streken het slachtoffer van dezelfde maatregelen die maken dat
akkervogels het moeilijk krijgen.
Zo zijn groenbemesters een
ramp voor vogels: een als groen gepresenteerde maatregel van de Europese
Commissie, die boeren aanmaant om in het najaar, vlak na het oogsten, hun
akkers in te zaaien met planten die ze in het voorjaar in de grond kunnen
ploegen als een vorm van bodemverrijking.
De maatregel heeft als
gevolg dat zon winterakker veel minder geschikt is voor vogels dan vroeger,
toen hij nog gewoon een stoppelveld was.
Het is een schoolvoorbeeld
van een maatregel die zijn goede doel voorbijschiet.
Een ruigpootbuizerd heeft
vogelvriendelijke plekken nodig, eventueel bezaaid met planten als luzerne.
Anders blijft hij weg.
Vlaanderen en Nederland
kampen met een heus stikstofprobleem. Er hangt een wolk boven ons land waaruit
gif neerdaalt op natuurgebieden. Typische planten zoals hondsviooltje dreigen
te verdwijnen en de botten van kleine vogels breken.
Wat overblijft is een
eentonige natuur. Het Europese Hof tikte Nederland op de vingers omdat het de
natuur onvoldoende beschermt tegen stikstof. Vlaanderen kan hier belangrijke
lessen uit trekken.
Een overdosis stikstof
voor de natuur
95% van de heiden en
veengebieden en 70% van de duinen, loofbossen en zoete waters in Vlaanderen
krijgen te veel stikstof over zich heen. In graslanden is de 40% overschreden.
Oorsprong van dat teveel:
landbouw, transport en industrie.
De gevolgen van die
overdosis zijn niet meteen zichtbaar. Bomen zullen niet meteen omvallen, dieren
vallen niet massaal dood en rivieren drogen niet ineens op.
De impact is subtieler,
maar daarom niet minder gevaarlijk. Stikstof werkt sluipend, als een vergif dat
langzaam een heel ecosysteem aantast. Het sloopt de weerbaarheid van bossen,
heiden, venen en graslanden.
De laatste jaren wordt
duidelijk hoe verregaand de gevolgen zijn.
In bossen op arme
zandgronden gaat het aantal sperwers achteruit, slakken verdwijnen er door een
tekort aan calcium en daarmee ook vogels zoals de zanglijster, die slakken eet.
Bovendien breken jonge
koolmeesjes door het stikstofprobleem spontaan hun poten.
Net als in Nederland wordt
er gewerkt aan een Programmatische Aanpak Stikstof (PAS).
Vlaanderen werkt evenwel
niet met een centraal aangestuurd softwaresysteem, maar beoordeelt apart elke
vergunningsaanvraag voor een activiteit die stikstof uitstoot.
De regels voor
vergunningsverlening zijn wel aangepast en aan de landbouwsector wordt een
extra inspanning gevraagd om de stikstofuitstoot te verminderen.
Maar de concrete
uitwerking wordt ook hier net als in Nederland gebaseerd op modelmatige
voorspellingen, die uitgaan van een daling van de stikstofuitstoot in de
toekomst.
Vraag is of het niet te
laat gaat zijn als we merken dat de voorspellingen niet kloppen.
De vergunningen zullen
namelijk al uitgereikt zijn.
De regering maakt zich
sterk dat extra natuurbeheermaatregelen de immuniteit van de natuur tegen
stikstof kunnen verhogen.
Dat klopt voor een stuk:
je kan bv. stikstof uit de grond verwijderen door een dik stuk grond af te
schrapen en af te voeren. Je kan er ook voor zorgen dat waterstanden verhogen,
waardoor er meer bufferend vermogen is.
Maar die maatregelen
hebben hun grenzen. Heiden of bossen op droge zandgronden kan je bv. moeilijk
onder water gaan zetten. Je kan één keer een grondlaag verwijderen, maar ook
geen 10 keer.
Een muur die door een
storm is ingestort kan je een paar keer opnieuw opbouwen, maar je hebt steeds
minder cement. En daardoor zal de muur steeds iets minder stevig staan.
Zo is het ook met herstel
van natuur. Het is een lapmiddel dat vroeg of laat op zijn limieten botst.
Intussen is het duidelijk
dat zonder daling in stikstofuitstoot grote zones natuur (voornamelijk op de
meest verzurings-gevoelige bodems) achteruitgang onvermijdelijk is. Ook al gooi
je er ettelijke miljoenen euros voor natuurherstel tegenaan.
Vlaanderen kiest er
momenteel voor om het gezond maken van onze natuur nog even uit te stellen,
zodat er nog uitbreidingen van landbouwbedrijven kunnen komen, meer wegen
kunnen worden aangelegd en de industrie kan groeien.
De natuur heeft deze
marges niet meer. Het lijkt wel alsof economie en natuur lijnrecht tegenover
elkaar staan. En toch hoeft dat niet zo te zijn.
In natuur-inclusieve
landbouw gaat voedselproductie samen met natuur binnen de grenzen van onze
planeet en het gaat dan niet alleen over bio-landbouw. Door werk te maken van
grote, verbonden natuurgebieden kunnen natuurlijke processen hun gang gaan,
terwijl ze zorgen voor een buffering tegen invloeden vanbuitenaf. En met een duurzaam
mobiliteitsverhaal boeken we niet alleen winst voor onze eigen longen, maar ook
voor de longen van onze planeet: de natuur.
Geraadpleegde bron: Natuur
in de IJsdelta [Henk Dorgelo]
Een reigerachtige in een
smetteloos wit verenpak die zich sierlijk voortbeweegt en langs meer-oevers en
sloten in het achterland geregeld opduikt: de Egretta alba, wat betekent
glansloos zilverwitte reiger met sierveren (aigrettes).
In grootte komt de
zilverreiger overeen met de blauwe reiger. Hij meet van snavelpunt tot
staarteinde zon 85 100 cm. Hij is alleen slanker dan de blauwe reiger en
zijn poten en hals zijn wat langer. De boven-poot ook wel dijbeen genoemd
en het bovenste deel van de onder-poot is geelachtig; de rest van de onder-poot
en de tenen zijn donker van kleur.
De snavel is het grootste
deel van het jaar geel. In de broedtijd is de snavel echter zwart en zijn de
schouderveren sterk verlengd.
De grote zilverreiger kan
worden verward met de kleine zilverreiger, maar die is veel kleiner (55 65
cm), heeft het hele jaar door een zwarte snavel, zwarte poten met gele tenen en
een sierlijke kuif.
In de vlucht steken de
poten van de grote zilverreiger veel verder buiten de staart uit dan bij de
kleine zilverreiger. De grote zilverreiger vliegt ook statiger met een
langzamere vleugelslag.
Buiten de broedkolonies
laten zilverreigers zich bijna niet horen. Bevinden ze zich in de kolonie, dan
maken ze rauwe geluiden.
Geduldig wachtend of
langzaam wadend door het water van sloten, langs waterkanten van meren en op
ondergelopen land, vangt hij vissen en waterinsecten, kikkers en padden; in
drogere tijden vangt hij ook kleine reptielen en zoogdieren (muizen).
Ook in het zoeken van
voedsel onderscheidt hij zich van zn kleinere broer, die veel actiever is en
achter prooidieren aanjaagt; die kun je in ondiep water achter de vissen aan
zien rennen.
De grote zilverreiger komt
in bijna de hele wereld voor, maar vooral op het zuidelijke halfrond tot in
Australië toe. In Europa is het een bedreigde vogelsoort, die evenals de kleine
zilverreiger veel te lijden heeft gehad door vervolgingen in de tijd dat de
verlengde schouderveren heel gewild waren in de mode-industrie. Ze werden
vooral gebruikt om dameshoeden op te sieren.
In 1902 werden
op een Londense markt de veren aangevoerd van 200 000 zilverreigers. Er
werd dus een ware slachting onder deze prachtige witte vogels aangericht, die
ze nog steeds niet te boven zijn gekomen. Er rees heel wat protest vanuit
vogelbeschermingsorganisaties om zilverreigers voor uitsterven te behoeden. Gelukkig
is de mode aan trends onderhevig en werd ook het vangen van deze witte vogels
verboden. Tegenwoordig hebben ze nogal te leiden van rietexploitatie en
drooglegging van moerassen.
Recent is de
grote zilverreiger als broedvogel en overwinteraar in West-Europa toegenomen.
Door het beschikbaar komen van geschikte leefgebieden heeft deze reiger zijn
verspreiding inmiddels uitgebreid tot in Nederland. De Oostvaardersplassen
vormen daar het belangrijkste bolwerk van waaruit inmiddels ook andere gebieden
worden gekoloniseerd.
In Vlaanderen
overwinteren recent meerdere tientallen exemplaren in waterrijke gebieden,
vochtige graslanden en opspuitterreinen.
Een betere
bescherming van de grote zilverreiger in de broedgebieden en het geleidelijk
verhogen van het waterpeil in diezelfde gebieden blijken succesrijke
maatregelen te zijn voor de uitbreiding van deze soort. Als men de soort ook in
Vlaanderen in potentiële broedgebieden wil zien verschijnen, zal men grote,
natte gebieden moeten creëren met overjarig rietland in combinatie met ondiep,
helder en visrijk water. Een belangrijke factor voor een bestendige vestiging
is het garanderen van rust.
Op dit moment
is het natuurgebied De Blankaart in het West-Vlaamse Woumen (tussen
Oost-Vleteren en Diksmuide) dé hotspot voor de mythische reiger. Een mogelijke
verklaring schuilt in het grote voedselaanbod, het zachter wordend weer en de
lonende natuurinrichtingswerken. Nadat de reigers in het gebied hebben
overnacht, genieten ze s morgens van een heerlijk gevulde ontbijttafel aan de
waterkant en de slootjes. Daarna vliegen ze weg en verspreiden ze zich over de
IJzervlakte op zoek naar een steviger maal. Het blijft tot nu toe echter bij
overwinteringen; broeden doet de soort er nog niet.
Wie graag een
eerder verschenen artikel raadpleegt, kan via de zoekrobot in het archief een
bijdrage opdiepen:
Geraadpleegde bron: Vogelbescherming
Vlaanderen: Mens & Vogel 2017 2
De zwarte roodstaart is
een van de eerste vogelsoorten die we na de winter opnieuw te horen en te zien
krijgen. Over het algemeen brengt dit vogeltje de winter door in het westelijk
Middellands Zeegebied, soms ook iets noordelijker.
Een klein aantal van onze
broedvogels overwintert zelfs in Vlaanderen, zonder voorkeur voor bepaalde
provincies en zonder schijnbare invloed van de weersgesteldheid.
De eerste zwarte
roodstaarten die elders de winter hebben doorgebracht, komen hier reeds toe of
trekken door vanaf de 2de decade van februari, maar meestal pas
vanaf de 3de decade van maart tot in mei.
Overal waar stenen te
vinden zijn in eender welke vorm kan je de zwarte roodstaart aantreffen.
Waar woningen, scholen, nieuwbouwwijken of torenflats als paddenstoelen uit de
grond rijzen, is dit vogeltje er spreekwoordelijk als de kippen bij om in de
ruwbouw van toekomstige toiletten, vergaderzalen of slaapkamers zijn intrek te
nemen.
Loodsen, kerken en
kathedralen, stations ,ruïnes, stuwdammen en sluiscomplexen, molens,
veestallen, forten en bunkers, krotten en sloopterreinen Al die plekken
kunnen op zijn interesse rekenen.
Van oorsprong is de zwarte
roodstaart een vogel uit bergachtig gebied. Hij heeft zich de voorbije decennia
sterk uitgebreid in noordwestelijke richting. Daar bezet hij nu een grote
verscheidenheid aan habitats.
Door zijn vermogen om zich
vlot aan te passen aan menselijke bebouwing doet de zwarte roodstaart het
overal in zijn verspreidingsgebied erg goed. Hij breidt zijn broedareaal zelfs
nog verder uit. Zo wordt hij in Europa broedend aangetroffen in tal van
uiteenlopende biotopen van bergland op een hoogte tot ongeveer 2 500 m, waarbij
schaars begroeide droge hellingen de voorkeur genieten tot laagland in allerlei
soorten menselijke bebouwing op industrieterreinen, in stadscentra en
dorpskernen.
Het mannetje is roetzwart
met een witte vleugelvlek, heeft een nerveus trillende roestkleurige staart en een
grijze kap; het oog is donker en de poten zijn zwart; het wijfje is eerder
donkergrijs van kleur en mist de witte vleugelvlekken.
De roestrode staart speelt
een belangrijke rol bij het baltsritueel en wordt dan door het mannetje zo
breed mogelijk uitgespreid om de schitterende kleurenpracht ervan te laten
zien.
De lichaamslengte reikt
tot 14.5 cm; de spanwijdte varieert tussen 23 en 26 cm; het lichaamsgewicht
schommelt tussen 14 en 20 g.
Zwarte roodstaarten
nestelen in holten of spleten, onder een rots of op een richel in een grot of
gebouw, in oude zwaluwnesten, onder bruggen en af en toe zelfs in een nestkast.
Het nest is een komvormig
bouwsel vaak los bijeengevoegd van droog gras, mos, plantenstengels en
-vezels, bekleed met haar, wol en wat veertjes.
Enkel het vrouwtje houdt
zich met de bouw van het nest bezig. Jaarlijks worden meestal 2, soms 3 legsels
geproduceerd. Doorgaans telt een legsel 4 tot 6 eieren, die gedurende 2 weken enkel
door het vrouwtje worden bebroed. Na het uitkomen, helpt het mannetje met
voeren gedurende 12 tot 16 dagen dat de jongen in het nest verblijven.
In het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest (BHG) kent de zwarte roodstaart een ruime verspreiding,
behalve in het zuiden en het noordwesten van de agglomeratie.
De soort bereikt een
maximale dichtheid van 12 paren / km²; dus ook in het BHG maakt de zwarte
roodstaart dankbaar gebruik van de verstedelijking.
De uitgesproken bebossing
van bepaalde residentiële wijken in de regio speelt dan weer in het nadeel van
de soort.
Ook in Wallonië wordt de
zwarte roodstaart als een algemeen voorkomende soort beschouwd. De populatie
wordt er geschat op 18 000 broedparen. Het vogeltje houdt zich voornamelijk
op in verstedelijkt gebied met een maximale dichtheid in de regio Luik. In de
grote bosmassieven van de Ardennen en op de Hoge Venen is het zo goed als
afwezig. Het aantal geschikte nestplaatsen hangt af van het al dan niet
ingrijpend restaureren en isoleren van oude gebouwen.
Dat de zwarte roodstaart
wel eens steenkrassertje wordt genoemd, heeft alles te maken met de manier
waarop hij zingt. Zijn zang is relatief luid en wordt vaak bij het
ochtendgloren ten gehore gebracht, altijd vanaf een hoge zitplaats. Het liedje
begint met enkele fluittonen en een ratelende herhaling van dezelfde klanken,
gevolgd door een pauze van ongeveer 2 sec. Dan volgt er een vreemd krassend
geluid dat je met enige fantasie kan vergelijken met het leegmaken van de
prullenbak op je computer. De zang eindigt weer met enkele korte fluittonen. Je
kan de zwarte roodstaart tot laat in het jaar horen zingen. Hij verdedigt
immers nagenoeg het hele jaar door zijn jachtgebiedje tegen mogelijke
indringers.
De zwarte roodstaart is
een trekvogel die s nachts trekt. Zwerfbewegingen en korte verplaatsingen
vinden al plaats vanaf midden juni. Eerstejaarsvogels en vrouwtjes verlaten
eerst het broedgebied, wat later gevolgd door de mannetjes. De eigenlijke
najaarstrek komt begin september op gang en loopt tot midden november. Dat de
zwarte roodstaart al vele eeuwen goed gekend is bij het grote publiek, bewijzen
de talloze volksnamen die hij heeft gekregen: ovenmanneke, duiveltje,
steenpikkertje, rosstaartje, zwartborstje, dakzanger, schouwvagerke, schouwschijter,
muurschreeuwer, zwarte muurnachtegaal, Allemaal namen die rechtstreeks
verband houden met zijn uiterlijk of zijn geliefkoosde habitat.
De zwarte roodstaart is
een insecteneter. Constant is hij in de buurt van gebouwen, kerken en fabrieksloodsen
op zoek naar: kevers, dagvlinders, muggen, vliegen, nachtvlinders, bladluizen,
duizendpoten, slakjes, spinnen en wormen. Meestal wordt de aanval op een prooi
ingezet vanop een uitkijkpost. Dat kan een dakrand zijn, een schoorsteen, een
kruisbeeld, een torenspits of een oude televisieantenne.
Herken de zwarte
roodstaart met een filmfragmentje van Kees Vanger
Geraadpleegde bronnen:
Knack-magazine / Het Parool
De 31-jarige Amsterdammer,
Arjan Dwarshuis is al vanaf de wieg gefascineerd door vogels.
In 2016 vestigde hij een
wereldrecord met het waarnemen van 6852 vogelsoorten in 366 dagen tijd in 40
landen.
Hij vertrok op 2 januari
2016 naar de Verenigde Arabische Emiraten voor anderhalve dag. Daarna verbleef
hij 5 dagen in Sri Lanka, 21 dagen in India, 7 dagen in Thailand, 14 dagen in
Maleisië en 10 dagen op de Filippijnen. En toen had hij nog tien maanden te
gaan.
Vanaf anderhalf jaar voor
zijn vertrek begon hij de beste reisroutes uit te stippelen. Alleen de eerste 3
maanden in Azië, Australië en Papoea-Nieuw-Guinea had hij van tevoren geboekt.
De overige etappes heeft hij onderweg uitgetekend, zodat hij kon inspelen op de
vogels die hij reeds had waargenomen. Het gebeurde wel eens dat hij vreesde het
vooropgesteld aantal te observeren vogels niet te zullen halen, maar toch was
het jaar fysiek en mentaal minder zwaar dan hij had verwacht.
Elke dag lag er een lijst
klaar met de af te vinken vogelsoorten. In Ecuador kon Dwarshuis op een goede
lokale gids rekenen, die hem naar de 68 te spotten zeldzame soorten moest
leiden. Elke nacht vertrokken de vogelspotters om 2u om de nachtvogels te
vinden en kwamen pas terug wanneer het weer donker was. Gemiddeld liepen ze 17
km per dag achter de zeldzaamheden aan.
In Zuid-Amerika, het
rijkste vogelcontinent, verbleef Dwarshuis het langst, ongeveer 4 maanden. Peru
was het succesvolste land met 574 soorten, waargenomen in 24 dagen.
Maar ook Ecuador, Suriname
en Argentinië zijn vogelparadijzen.
De top drie van de unieke
vogelsoorten
De koning van de vogels,
de apenarend
trof hij aan op de Filippijnen, een supermooi, gigantisch beest, dat apen eet. Er
zijn nog minder dan 100 paartjes. Dwarshuis lag al heel lang op de loer toen
ineens een heleboel makkaken kabaal maakten en twee arenden opdoken.
Met de witnekkaalkopkraai,
een unieke vogel met een schitterend verenkleedin Ghana was Dwarshuis ook erg opgetogen. Hij had tijdens de
opnames een David Attenborough-momentje: toen hij voor de camera iets insprak, kwam
opeens de vedette achter hem in beeld.
De hoorngoean in Guatemala vond hij
ook extreem gaaf, echt een mythische vogelsoort. Daarvoor diende hij 2.5 km een
bergwand van de Atitlan-vulkaan op te klimmen om dan in een ravijn op een tak
een specimen rustig om zich heen kijkend te ontdekken.
Zijn favoriete vogel in
onze contreien is de roerdomp, wegens zijn schitterende schutkleuren, zijn
verborgen leefwijze en zijn prachtige tot op 4 km afstand hoorbare
misthoornachtige geluid.
Het vestigen van dat
record was zijn hele leven een droom, die hij ooit wou vervullen, maar een
andere hele belangrijke reden was het ophalen van geld voor het Birdlife
Preventing Extinction Programme, een programma dat zich bezighoudt met de 500
meest bedreigde vogels en dus ecosystemen ter wereld. Het is immers zeer
slecht gesteld met de vogelstand wereldwijd. Meer dan 10% van alle vogels ter
wereld is bedreigd. Enkele honderden daarvan zijn zelfs kritiek bedreigd en dat
betekent dat ze binnen enkele jaren kunnen uitsterven als er niet snel iets
gebeurt. Denk hierbij aan een aantal iconische vogelsoorten zoals de apenarend,
de Siberische kraanvogel, bijna alle Aziatische en Afrikaanse gieren, de
Californische Condor en tal van albatrossen.
Zijn missie: iedereen
enthousiast maken om vogels te observeren.
Zijn eerste knuffel was
een wit-zwarte vogel Pica pica genaamd, de Latijnse naam voor ekster.
Hij tekende vogels terwijl
zijn klasgenootjes autos en kastelen tekenden. Vol bewondering observeerde hij
de vogels die afkwamen op de zelf geregen pindasnoeren in zijn achtertuin.
Dat is het mooie aan
vogels gadeslaan, je hoeft helemaal geen verre reizen te maken om ze waar te
nemen. Vogels zijn er overal en altijd, dag en nacht. Zonder vogels zou onze
wereld maar een stille bedoening zijn.
De meeste mensen hebben
niet het geluk gehad om al op zon jonge leeftijd besmet te raken met het
vogelkijkvirus.
Dwarshuis probeert
iedereens enthousiasme om vogels te observeren aan te zwengelen. Mensen zullen
niet van de ene dag op de andere in een professionele vogelaar veranderen, maar
al snel zullen ze in staat zijn om de meeste vogels in hun eigen omgeving te
herkennen. Daar is niet veel voor nodig. Gewapend met een verrekijker (8 x of
10 x vergroting) en een geïllustreerde vogelgids ben je perfect uitgerust voor
de verkenningstocht.
Tegenwoordig kan je een
erg goede app downloaden: de Collins Bird Guide.
Als je echt fanatiek
wordt, kan je er voor kiezen om een telescoop aan te schaffen, maar het
belangrijkste is dat je gewoon lol hebt om de natuur in te trekken en vogels te
bekijken.
Om zoveel mogelijk mensen
te motiveren om vogelaar te worden vertelt Dwarshuis geregeld op radio en
televisie over de prachtige hobby vogels gade te slaan. Momenteel werkt hij aan
een boek dat in mei 2018 moet verschijnen.
De vink is een vlijtige en
levendige zangvogel, gezellig, vreedzaam en vrolijk. Doorgaans is hij niet
schuw maar wel voorzichtig. Hij besteedt veel zorg aan de bouw van het nest en
onderhoudt het geregeld. Hij leert zijn typische zang van de oudere vogels.
Wim Dekelver wist vanuit
kijkhut 8 van Glenn Vermeersch in Kalmthout de vink te strikken.
De documentaire Arjans
Big Year ging vorig jaar in oktober in première en inmiddels zou er ook een
boek over het leren vogels kijken zijn verschenen (was voorzien in mei 2018).
Wie de man even in een
interview in actie wil zien, kan dit filmfragmentje bekijken.
Geraadpleegde
bron: National Geographic 2018 10 [Peter Gwin]
Aan de horizon is de
glinsterende skyline van Dubai te zien, dat door de grootvader van de sjeik is
omgetoverd van een slaperig dorp in een hypermoderne havenstad. In de stad heeft
sjeik Butti bin
Maktoum bin Jula al Maktoum allerlei
verantwoordelijkheden: managementbesluiten, onroerendgoedtransacties,
aangelegenheden van de koninklijke families,
Als vooraanstaand lid van
de koninklijke familie van Dubai heeft de sjeik belangrijke veranderingen in de
valkerij in het Midden-Oosten teweeggebracht met de keuze voor zelf gefokte in
plaats van wilde vogels.
Hier in het verstilde
landschap van zijn bedoeïenenvoorouders, vindt de sjeik rust bij zijn valken.
Het is oktober en
valkeniers in de Verenigde Arabische Emiraten zijn druk bezig met het africhten
van hun vogels voor de jacht en voor het valkenraceseizoen.
De sjeiks en hun gevolg
staan elke ochtend om 4u00 op en rijden ruim een uur de woestijn in om hun
vogels te trainen, vóór de hitte van het middaguur toeslaat.
Een dozijn valken met een
huif op de kop zitten op een voetstuk.
Het zijn slechtvalken,
giervalken, sakervalken en kruisingen. De vogels stammen af van voorzaten uit
Europa, Azië en het noordpoolgebied. Het is maar een klein deel van de
honderden vogels van de sjeik, ongetwijfeld één van de indrukwekkendste
verzamelingen ter wereld ooit.
Besef dat valken door de
eeuwen heen fanatiek zijn verzameld door onder anderen Assyrische heersers,
Vikinghoofdmannen, Russische tsaren, Mongoolse khans en zowat elke Britse
monarch.
Na de training in de woestijn
worden de valken op de balken vastgezet voor de rit terug naar Dubai. De dieren
hebben zulke scherpe ogen dat ze schrikken van de minste beweging of
verandering van lichtinval. Daarom dragen ze een huif. Deze oude techniek, die
is ontwikkeld door Arabieren, houdt de vogels rustig.
De sjeik beschikt over
diverse voorzieningen, zoals gigantisch grote openluchtvolières, waar hij met
zijn zoons en personeel voor een paar honderd verschillende soorten zorgt. Elk
najaar kiest hij er de beste uit, meestal een 12-tal vogels, om ze af te
richten voor de jacht.
De afgelopen 20 jaar
hebben sjeik Butti en uitmuntend valkenier, alsook vertrouweling van de sjeik, Howard Waller (57) bijgedragen tot belangrijke veranderingen in
de Arabische valkerij.
Zo hebben ze alle vogels
waarmee ze werken zelf gefokt en grootgebracht iets wat vroeger voor
volstrekt onmogelijk werd gehouden.
De eerste die met succes
slechtvalken in gevangenschap wist te fokken, was Renz Waller, de valkenier van
nazileider Hermann
Göring.
Howard en sjeik Butti
denken dat deze aanpak belangrijke gevolgen kan hebben voor het behoud van de
valken. Diverse soorten worden bedreigd door illegale handel en inkrimping van
hun habitat. Verreweg de meeste valkeniers in de Verenigde Arabische Emiraten werken
inmiddels met vogels die in gevangenschap zijn gefokt, maar er zijn in andere
delen van het Midden-Oosten nog veel traditioneel ingestelde valkeniers die
liever wilde vogels hebben.
In het wild kan een
giervalk een snelheid bereiken van 100 km/u wanneer hij recht vooruit vliegt.
Een slechtvalk kan in een duikvlucht zelfs 390 km/u (record) halen; het is
daarmee het snelste dier op aarde. Met dergelijke snelheden kunnen deze vogels,
al wegen ze amper één kilo, toch een dodelijke klap uitdelen.
Historici weten niet exact
wanneer mensen voor het eerst op het idee kwamen om roofvogels te vangen en af
te richten voor de jacht op dieren die ze zelfniet met pijl of strik konden verschalken.
In het Gilgamesj-epos
vermoedelijk uit circa 2100 VC wordt gerefereerd aan de valkerij, wat
betekent dat de praktijk al 4 000 jaar geleden bekend was in het huidige
Irak.
In de loop van de eeuwen
zijn in allerlei culturen valken gevangen en afgericht.
Toetanchamon werd begraven
met een valkenhanger om. De Grieken sloegen munten waarop Zeus met een valk
staat afgebeeld. Scandinavische kooplui handelden in heel Europa in IJslandse
giervalken en ooit berustte de economie van Valkenswaard bijna uitsluitend op
de handel in valken.
Toen Marco Polo in de 13de
E Koebilai Khan ontmoette, had de Mongoolse heerser 60 opzichters in dienst om
toezicht te houden op zijn 10 000 valkeniers.
In Europa hield rond
dezelfde tijd keizer Frederik II van het Heilige Roomse Rijk zich 30 jaar lang
bezig met het samenstellen van een uiterst compleet en wetenschappelijk
georiënteerd boek over de kunst van de valkenjacht. Tot op de dag van vandaag
wordt het beschouwd als hét standaardwerk over de geschiedenis en de techniek
van de sport.
Nergens is de valkerij zo
populair als in Arabië.
In Europa was de valkerij
(waartoe ook het jagen met andere roofvogels, zoals haviken en arenden, wordt
gerekend) grotendeels een liefhebberij van de adel en de vorsten; in de
Arabische woestijn was het levensnoodzaak.
Bedoeïenen vingen de
valken die als trekvogels kwamen overvliegen. Ze trainden ze om wilde dieren
voor hen te vangen, onder meer kraagtrappen (lijkt wat op een gans op hoge
poten met een scherpe snavel) en woestijnhazen.
In de tijd dat de bedoeïenen
nog niet over vuurwapens beschikten, konden ze dank zij de valkenjacht hun
gezin voeden. Voor wie in de woestijn leeft, kan een beetje eiwit het verschil
maken.
Maar de snelle
ontwikkeling van Dubai en de andere Emiraten leidde er in de 20ste E
toe dat de valkerij in de Verenigde Arabische Emiraten op het punt stond te verdwijnen.
Er waren nauwelijks nog
kraagtrappen, want van hun leefgebied bleef er amper nog iets over waardoor de
jacht werd verboden.
Alleen de rijken konden
het zich veroorloven valken te houden om in Centraal-Azië en Noord-Afrika op
kraagtrappen te jagen.
Aan het begin van de 21ste
E introduceerde kroonprins sjeik Hamdan bin Mohammedbin Rachid al Maktoum valkenraces
als een manier om de valkerij toegankelijk te maken voor de bevolking van de
Emiraten.
Bij zon wedstrijd worden
de vogels geklokt terwijl ze over een vastgestelde afstand achter een lokaas
aan jagen. Het wedstrijdseizoen is in december en januari. Het hoogtepunt is de
Presidents Cup, een kampioenschap waaraan wordt meegedaan door meer dan 2 000
valken en waarmee 6 miljoen euro aan prijzengeld is gemoeid.
Overal in Dubai is te zien
hoe populair de valkenraces zijn. Mensen hebben massaal valken aangeschaft. In
de lobbys van hotels en in kantoorgebouwen in de stad zijn blokken en rekken
waar de valken op kunnen zitten.
Valkeniers kunnen met hun
zieke vogel naar het valkenziekenhuis in Abu Dhabi. Dierenartsen en assistenten
behandelen elk jaar zon 11 000 vogels. Het is het grootste
vogelziekenhuis ter wereld. Er is ook een aan de sport gewijd winkelcentrum met
valkenvoer (diepvriesduif en kwartel) en radiografische vliegtuigjes die eruit
zien als kraagtrappen om jonge valken te leren jagen.
Een sakervalk beschermt
haar kuikens in een nest met uitzicht over de hoogvlakte van Mongolië. Volgens
de overlevering hield Dzjengis Khan honderden sakervalken voor de jacht.
Vandaag de dag worden ze beschouwd als een bedreigde soort vanwege het slinken
van hun habitat en de illegale handel.
De valkensmokkel in andere
delen van de wereld baart nog steeds zorgen. Volgens natuurbeschermers worden
saker- en slechtvalken tijdens hun migratie in Pakistan gevangen en gesmokkeld naar
rijke kopers in het Midden-Oosten. Ook giervalken uit het Russische
noordpoolgebied vallen in handen van de stropers.
De enige van deze soorten
die op het moment als bedreigd geldt, is de sakervalk, maar de giervalk lijkt
er niet veel beter aan toe.
Natuurbeschermers vrezen
dat de illegale handel en de krimpende habitat door klimaatverandering, vooral
in het noordpoolgebied, hun overleven op lange termijn in gevaar brengen.
Deze zorg is een van de
voornaamste redenen waarom sjeik Butti hecht aan het zelf fokkenvan valken.
Een paar jaar geleden besloten
de sjeik en Howard om een 2de locatie in Schotland te openen waar
het klimaat meer lijkt op de omstandigheden in de herkomstlanden van slecht- en
giervalken en waar ook andere gerenommeerde valkenfokkers zitten, zodat er meer
mogelijkheden zijn om de vogels met andere kwaliteitsvogels te laten paren.
Elk jaar houdt de sjeik
een deel van de jonge vogels zelf om ze af te richten voor de jacht; met de
andere fokt hij.
Het succes van de sjeik
met zijn zelf gefokte valken heeft andere koninklijke valkeniers aangemoedigd
ook in gevangenschap geboren vogels voor de jacht te kopen of zelfs een eigen
fokprogramma op te zetten.
Daardoor neemt de vraag
naar gesmokkelde wilde valken af.
Uiteindelijk streven
Howard en de sjeik ernaar giervalken die in gevangenschap zijn grootgebracht in
de natuur uit te zetten. Daarmee hopen ze de populatie weer op peil te brengen
in die delen van het noordpoolgebied waar de giervalkenstand achteruit is
gegaan.
Een sakervalk is een grote
en zwaargebouwde valk die een zomergast is in de steppe van Oost-Europa. In het
filmpje van Kees Vanger kan je ze van heel nabij observeren.
Geraadpleegde
bron: Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel 2014-1 /
Geen enkele
vogel is in Vlaanderen zo zwaar aangepakt als de spreeuw [Dirk Draulans]
Tijdens het broedseizoen
is het bij de spreeuw ieder voor zich, maar daarbuiten is deze sympathieke
zangvogel bijzonder sociaal en verkiest hij de nabijheid van (tien)duizenden
soortgenoten waarmee hij rondzwerft op zoek naar voedsel en een veilige
slaapplaats.
En zon groep kan
indrukwekkend groot zijn. Enkele tien- of honderdduizenden vogels die in
ingewikkelde patronen door het luchtruim zwenken alvorens met een oorverdovend
vleugelgedruis op de slaapplaats in te vallen, is geen uitzondering.
Meestal zijn die
spreeuwenzwermen bij valavond waar te nemen in de buurt van of vlak boven
opgeschoten struikgewas, een uitgestrekt rietveld of een dicht sparrenbos.
Een eerste voordeel van de
spreeuwenzwerm is veiligheid. Spreeuwen maken immers voor 5% deel uit van het
voedselpakket van roofvogels en uilen. Het foerageren in groepsverband houdt
minder risicos in. Allereerst geraakt de predator enigszins in de war wanneer
hij met een hele bende prooidieren te maken krijgt die bovendien voortdurend in
beweging is. Hij moet er tenslotte één spreeuw uitkiezen, bespieden, isoleren,
achtervolgen en uiteindelijk verrassen.
Soms gebeurt het wel eens
dat een door de lucht zwenkende spreeuwenzwerm zelf een slechtvalk of sperwer
achterna zit om hem uit zijn winterverblijf te verdrijven.
Een ander voordeel is
energiebesparing. Door het feit dat een groep foeragerende spreeuwen bestaat
uit een verzameling van meerdere individuen, die elk op hun beurt even stoppen
met voedsel zoeken en even opkijken, ligt de waakzaamheid een flink stuk hoger.
Er is altijd wel één spreeuw die uitkijkt naar gevaar en onmiddellijk alarm
slaat wanneer een mogelijke predator in de buurt wordt gesignaleerd.
Buiten het in groep zoeken
naar voedsel verkiezen spreeuwen ook elkaars gezelschap om te slapen. Het
verzamelen vangt in de late namiddag aan wanneer de lichtsterkte begint af te
nemen. Afzonderlijk foeragerende kleine groepjes spreeuwen stoppen dan met hun
activiteiten en beginnen boven hun voedselgebied rond te cirkelen. Geleidelijk
verplaatsen ze zich richting slaapplaats waar ze ook de vorige nacht hebben
doorgebracht. Andere kleine groepjes spreeuwen voegen zich bij de overvliegende
soortgenoten en na een tijdje zwelt de groep aan tot een kolossale zwerm die
uiteindelijk recht op zijn doel afstevent.
Voor sommige spreeuwen kan
de slaapplaats wel 20 km of verder van hun foerageergebied verwijderd liggen.
Waarom deze energieverspilling?
Er wordt aangenomen dat
dergelijke slaapplaatsen fungeren als informatiecentrum: een gelegenheid voor
de spreeuwen om te weten te komen via de welgesteldheid van sommige
soortgenoten waar de beste voedselgebieden zich bevinden. Als het ochtend
wordt, zullen ze die spreeuwen volgen die er het meest doorvoed uitzien.
Kortom, spreeuwen in goede conditie en met een goed uitziend verenkleed zullen
de anderen de weg wijzen naar de beste foerageergebieden.
Lang hebben mensen zich
afgevraagd hoe al die wonderbaarlijke variaties aan vormen van spreeuwenzwermen
tot stand komen.
Met gesofisticeerde wiskundige
modellen tracht men het vlieggedrag met behulp van een vereenvoudigde vorm van
aerodynamica te verklaren.
Biologe prof. dr.
Charlotte Hemelrijk van de rijksuniversiteit Groningen onderzoekt complex
collectief gedrag als gevolg van individuele gedragingen bij onder meer vissen
en vogels.
Met computermodellen
toonde ze aan dat dit mysterieuze verschijnsel simpelweg ontstaat door
eenvoudige gedragsregels.
De dieren worden
aangetrokken tot elkaar, willen dezelfde kant op bewegen en tegelijkertijd
stoten ze elkaar af, want ze willen niet botsen. Toch ziet een school vissen er
heel anders uit dan zon vlucht vogels. Visscholen veranderen zelden van vorm
en zijn langwerpig. Ook dat is simpel te verklaren. Elke vis volgt zijn
voorgangers en past zijn snelheid daarop aan. Door wat af te remmen, botsen ze
niet en zo ontstaat die langwerpige vorm. Bij spreeuwen werkt dit anders, want
die vliegen met een constante snelheid van ongeveer 36 km / u. Voor hen is het
een groot probleem om te remmen of te versnellen, want dat kost teveel energie.
Het mooie is dat spreeuwen daardoor nooit botsen. Hetzelfde principe van
blokrijden op de snelweg: als we allemaal even hard rijden, kunnen we ook niet
botsen.
Spreeuwen draaien allemaal
precies op hetzelfde moment. Zo wordt de vogel die naast je vliegt ineens je
voorganger, waardoor de zwerm van vorm verandert. Als de vogels een bocht
nemen, hellen ze voorover, net als een vliegtuig. Op dat moment zakken ze een
beetje naar beneden en ontstaat er een verticale beweging in de zwerm.
Er is geen squadron
leader; omdat een spreeuw alleen let op de 7 vogels om zich heen, verplaatst zon
beweging zich wat vertraagd door de zwerm, vergelijkbaar met een wave.
Door toeval hellen een
paar vogels wat naar links, bv door een windvlaag. Omdat ze zich allemaal
razendsnel aanpassen aan die 7 buurvogels, draait ineens de hele zwerm.
Spreeuwen dansen
uitsluitend boven hun slaapplaats. Vliegen ze daar voorbij, dan keren se snel
weer om. Bij de grens van hun slaapplaats draaien de voorste vogels dus om,
terwijl de achterste nog even doorvliegen. Vooral bij grote zwermen van zon 2 000
vogels krijg je op deze manier dichtheidsveranderingen, wat prachtige
bewegingen oplevert in de meest ingewikkelde vormen.
Ook vandaag
nog belandt de spreeuw als delicatesse op het eetbord
Volgens een recente update van de
populatietrends van broedvogels in Vlaanderen blijkt dat het aantal spreeuwen fors
is gedaald. De European Bird Census Council stelt dat de populatie van de spreeuw
(Sturnus vulgaris)
sinds 1980 met 68% is afgenomen.
In de jaren 70 en 80 bereikte de
strijd tegen spreeuwen in Vlaanderen een hoogtepunt.
Vooral fruittelers die hun oogst
verloren zagen gaan, bestreden de spreeuwen onder andere met dynamiet.
Ook consumenten joegen op
spreeuwen en verkochten ze vervolgens door op de zwarte markt. Tegenover de
jaren tachtig is het aantal spreeuwen vandaag gehalveerd, zegt Gerald Driessens
van Natuurpunt. Door de verdwijning van vochtige graslanden door steeds
dichtere bouw, zijn er ook minder broedplaatsen voor de vogels.
Op
15/05/2009 maakte het Soortenbesluit bovendien mogelijk dat er in beperkte mate
mag worden gejaagd op de spreeuw. Dat kan bv. om schade aan
boomgaarden en fruitbomen te voorkomen.
De spreeuw is zeker niet beter
geworden van het Soortenbesluit, zegt Jan Rodts van Vogelbescherming
Vlaanderen. Bovendien wordt hij ook vandaag nog als een delicatesse gezien, al
wordt de vogel op kleinere schaal gegeten dan vroeger.
Dat het heel moeilijk is om de
spreeuw te beschermen, beaamt Driessens.
Hoewel de bestrijding intens was,
behoort de vogel niet tot de soorten die het sterkst zijn achteruitgegaan
tussen 2007 en 2016.
Andere soorten, zoals de patrijs en
de kievit, doen het nog slechter in Vlaanderen, zegt Koen Van Muylem van het
Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO).
Geraadpleegde bron: Vogelbescherming Vlaanderen: Mens &
Vogel december 2018
De kwartel is de kleinste
van de Europese hoenders, kleiner zelfs dan een spreeuw.
Van snavel tot staartpunt
meet hij slechts 16 tot 18 cm. Zijn vleugels hebben een spanwijdte van 32 tot
35 cm en zijn dus in verhouding relatief groot. Het lichaamsgewicht schommelt
tussen de 70 en 135 g.
Het verenpak is bruin,
beige, kastanjebruin gestreept en gevlekt met een lichte borst, witte
wenkbrauwstrepen die naar achter doorlopen, een lichte kruinstreep en bij het
mannetje een donkere keel; het camouflagekleed maakt de kwartel moeilijk waar
te nemen in het veld.
Net als de patrijs houdt
hij zich goed schuil en dankzij zijn zandkleurige schutkleur slaagt hij erin
zich op akkers tussen het gewas en op braakliggende terreinen te verstoppen.
Enkel bij zonsopgang en zonsondergang komt hij tevoorschijn. Je hoort hem vaak
eerder dan je hem ziet.
Als er gevaar dreigt,
vliegen ze vaak niet op. Ze proberen zich eerst al rennend in veiligheid te
brengen. Ondanks hun verborgen bestaan kan je hun aanwezigheid vaststellen door
de ritmische, drielettergrepige territoriumzang van het mannetje kwik-me-dit.
Deze reeks wordt meestal
enkele malen herhaald en is tot wel 500 m afstand te horen.
Veel minder ver te horen
is de tweelettergrepige hese voorzang die klinkt als chrau-chrau. Opgeschrikt vliegen kwartels meestal op met een hoog
prri-prri-prri of rick-rick-rick
De kwartel is de enige
trekvogel onder de inheemse hoenderachtigen. Terwijl patrijs, fazant en korhoen
na de broedperiode gewoon hier bij ons blijven en de winterse koude trotseren,
zoekt de kwartel de zon op in Zuid-Europa, maar vooral in Afrika ten noorden en
net ten zuiden van de Sahara.
De najaarstrek loopt van
eind juli tot eind oktober, maar vooral van midden augustus tot midden
september. Na 20 september komt hij hier nog enkel voor in zeer kleine
aantallen.
De Vlaamse broedvogels
trekken in zuidoostelijk richting via Italië en doen dat vooral s nachts op
relatief lage hoogte (vanaf 1 m boven de grond).
Continentaal klimaat
Kwartels houden van een
continentaal klimaat met warme, droge zomers. Alleen dan worden er met succes
jongen grootgebracht. Ze verkiezen open, droge steppe en graslandbiotopen met
weinig bomen en struiken, maar hebben zich vlot aangepast aan bepaalde
agrarische landschappen.
In België komen ze voor in
open landbouwgebieden met teelten van graan, luzerne, klaver, aardappelen,
bieten en vlas, maar ook in hooiland en extensief begraasd weiland.
Bebouwing, bosgebieden en
maïsteelt worden gemeden.
De kwartel voedt zich
voornamelijk met de zaden van allerlei akker(on)kruiden zoals duizendknoop,
ganzerik, spurrie, weegbree, zuring, muur, wikke, alsook met mals groen zoals
klaverblaadjes en bladspitsen.
In de lente voedt hij zich
ook met insecten en slakjes. De kuikens doorgaans 7 tot 12 per nest worden
uitsluitend met dierlijk voedsel grootgebracht. Als ze uit het ei kruipen en
hun dons na enkele uurtjes volledig is opgedroogd, verlaten de nestvlieders
meteen het nest.
Negatieve trend
In Europa broeden de
kwartels het talrijkst in de klimaatzones met warmere en drogere zomers.
De grootste aantallen
bevinden zich in Spanje (320 000 435 000 broedparen), Roemenië,
Frankrijk, Oekraïne, Polen en Hongarije (70 000 95 000 bp).
In de meeste Europese
landen zou de broedpopulatie er sterk op achteruitgaan.
Die in Vlaanderen
schommelde tijdens de periode 2000-2002 rond de 400-700 broedparen. Nieuwe
cijfers zijn (nog) niet beschikbaar.
De kwartel is lastig te
inventariseren omdat de mannetjes zeer mobiel zijn. Het voorkomen van de soort als
broedvogel in Vlaanderen én Europa is bovendien sterk wisselend waardoor een
nauwkeurige trendbepaling niet zo vanzelfsprekend is. De kwartel werd in de
nieuwe Rode Lijst van Vlaamse broedvogels (2016) beschouwd als momenteel niet in gevaar.
Broedvogels die kenmerkend
zijn voor landbouwgebied, zoals de kwartel, alsook akkervogels nemen in
Vlaanderen. bijna allemaal in aantal af in het tijdsvenster 2007-2017.
De kwartel is in
Vlaanderen beschermd via het soortenbesluit.
Er is weinig concrete
informatie beschikbaar over de invloed van habitatveranderingen op de
verspreiding en de populatietrend van kwartels in Vlaanderen. Er gebeuren
zoveel ingrijpende veranderingen in ons landschap die zo negatief zijn voor de
soort, dat het verbazend is dat ze überhaupt nog kan stand houden;
intensivering van de landbouw en de forse afname van insecten, (on)kruiden en
braakliggende terreinen, vermesting en hogere begrazingsdruk, enorme
uitbreiding van het areaal maïsteelt, mechanisatie en vroege maaitijden voor
hooiland, verdere versnippering en verkaveling van de open ruimte
Het is mogelijk dat
Vlaanderen nauwelijks over een eigen kwartelpopulatie beschikt.
Het aantal vogels dat hier
belandt in het voorjaar, wordt in hoofdzaak bepaald door omstandigheden elders,
zoals gunstige overleving gedurende de winter, slechte condities in de vertrouwde
broedgebieden, uitzonderlijke hoge temperaturen in april en mei, veel
zuidoostelijke wind tijdens de trek,
Of er in Vlaanderen ook
voldoende kwarteljongen groot worden om behoorlijk bij te dragen aan een lokale
populatie blijft een open vraag. Het legsel bestaat gewoonlijk uit 8-13 eieren,
gelegd onder een dichte beschutting, die in 17-20 dagen uitkomen.
Vleugel breken
Deze trekvogel lijdt
bovendien erg onder de zware jachtdruk in het Middellands Zeegebied en
Noord-Afrika. De Afrikaanse noordkust die grenst aan de Middellandse Zee is elk
jaar het vroegtijdige eindstation voor miljoenen Europese trekvogels.
Meer dan 700 km verticale
netten staan vrijwel ononderbroken opgesteld vanaf de Libische kust, over die
van Egypte tot aan de Sinaï. Jaarlijks worden op die manier miljoenen
trekvogels gevangen om uiteindelijk in de Egyptische eethuizen en restaurants
te belanden.
De vogelvangers hebben
zich er vooral gespecialiseerd in de vangst van kwartels.
De vangnetten zijn
allesbehalve selectief waardoor ook heel wat soorten worden gevangen waarvoor
wij in Europa veel geld over hebben om ze voor uitsterven te behoeden.
Deze grootschalige vangst
vindt vooral plaats tijdens de najaarstrek. Je kan je afvragen hoe de
vogelvangers erin slagen om aan de rand van een hete woestijn hun buit vers te
houden? Investeren in dure koelkasten of diepvrieswagens kunnen ze niet. Ze
hebben er dus iets anders op gevonden. Als de goed doorvoede vogels uit het net
zijn gehaald (ze hebben een vetlaag opgebouwd om de woestijn te kunnen
oversteken), wordt minstens één vleugel gebroken.
De vogels blijven dus in
leven tot de verwerking in de stad begint. De manier waarop miljoenen
trekvogels worden gevangen, vervoerd, behandeld en afgemaakt, plaatst niet
alleen de vangst op zich in een macaber daglicht, ook het vreselijke dierenleed
dat ermee gepaard gaat, schreeuwt om doelgerichte actie.
Massasport
De situatie op Cyprus en
Malta, maar ook die in Italië en Frankrijk blijft een doorn in het oog van
Vogelbescherming Vlaanderen.
Tijdens de trek hebben
vogels sowieso al af te rekenen met allerlei hindernissen. Ze kunnen in mist
terechtkomen en daardoor gedesoriënteerd raken, ze kunnen noodweer treffen
boven zee of in de bergen of door stormen uit koers worden geslagen. Of misschien
vinden ze niet genoeg voedsel zodat ze onvoldoende vetreserves kunnen aanleggen
en niet in één ruk de Middellandse Zee of Sahara kunnen oversteken.
Al deze natuurlijke
verliezen, hoe groot ze misschien ook lijken, zijn echter op de een of andere
manier ingecalculeerd. Met andere woorden: er overleven voldoende individuen
om de populaties op peil te houden.
Het is echter door toedoen
van de mens dat een kwart van alle vogelsoorten in Europa in aantal achteruit
gaat en ernstig in de problemen komt. Veel van die soorten zijn trekvogels.
De meest directe,
menselijke ingreep in het leven van de trekvogels is de jacht.
In landen rond de
Middellandse Zee niet alleen in Zuid-Europa, maar ook in Noord-Afrika is de
jacht op trekvogels een massa-evenement. De omvang tart elke verbeelding.
Elk jaar worden tientallen
miljoenen vogels geschoten en gevangen. De inventiviteit die hierbij aan de dag
wordt gelegd, is grenzeloos.
De vraag is hoe lang deze soorten dit nog kunnen volhouden?
Op Malta bv. mogen volledig
legaal 52 vogelsoorten worden bejaagd tussen 1 september en 31 januari; 40
soorten daarvan mogen enkele vanop het land worden bejaagd, 12 vanop het land
én vanop zee. Het gaat om heel wat soorten ganzen en eenden, zoals rietgans,
grauwe gans, wilde eend, pijlstaart, krakeend, slobeend en smient, maar ook om
rallen, koeten, snippen, plevieren en lijsterachtigen.
Ook kwartel en zomertortel
behoren er tot het jachtwild. Uitgezonderd voor de jacht op de zomertortel
(7 000 exemplaren) is op deze eilandenarchipel voor geen enkele andere
jachtwildsoort een quotum vastgelegd.
Jacht en vangst in België
Tot en met het
jachtseizoen 1972 1973 kon de kwartel in België legaal worden bejaagd en wel
van 1 september tot 31 december. Toen was jacht nog een federale materie die
viel onder de bevoegdheid van de minister van Landbouw. In die periode stonden
ook nog andere merkwaardige soorten op de lijst waarvan we het nu ondenkbaar
vinden dat die ooit nog zouden mogen worden bejaagd: merel, grote lijster,
kramsvogel en koperwiek bv.
Kwartels werden vroeger
ook gevangen met nettenEen goed zingend
kwartelmannetje in een kooitje tegen de gevel klonk voor vele als muziek in de
oren. Er werd ook flink geld mee verdiend. Een bepaalde vangstmethode gebeurde
met behulp van een zogenoemd steeknet dat tussen de vegetatie werd geplaatst.
De vogels werden gelokt met een lokbeentje, een fluitje dat werd vervaardigd
uit een stukje bot. Een groot beentje (de wekker) werd overdag gebruikt en een
klein in de schemering en s nachts.
Omdat kwartelmannetjes
overdag minder roepen, moest het fluitje verder reiken.
De wekker werd gemaakt uit
de ellepijp van een ree, het kleinere beentje uit het opperarmbeen van een
(blauwe) reiger.
Met de fluitjes werd het
geluid van een vrouwtje nagebootst: ruu-tuu,
ruu-tuu.
Dat geluid maakt ze om een
mannetje te roepen of om diens roep te beantwoorden.
Het vangen van kwartels
voor consumptie en voor de zogenoemde vogelliefhebberij is gelukkig al een
hele tijd verboden en zoals reeds eerder aangehaald, behoort de soort tot de
onvoorwaardelijk beschermde vogels.
De kwartels die je nu op
je bord krijgt als je ze in een restaurant bestelt, zijn dan ook in gevangenschap
gefokt, net zoals de kwarteleieren die afkomstig zijn van kwartelkwekerijen.
Een beeldmontage van Kees
Vanger met fotos en geluidsfragmenten.
Geraadpleegde bron: De Standaard: Flappy leert ons vliegen als
een vlieg [Pieter Van Doorn]
Een robot die werd
ontworpen om met slaande vleugels te vliegen zoals een vlieg dat doet, blijkt
ook in staat tot het soepele bochtenwerk waarmee vliegen steeds weer aan hun
belager weten te ontsnappen.
Biologen zijn dankbare
gebruikers van hogesnelheidscameras.
De eerste beelden van een
paard in beweging zijn zelfs al gemaakt vóór de uitvinding van de filmcamera. Immers,
Eadweard Muybridge zette een hele reeks fototoestellen op een rij, elk
verbonden met een gespannen draad en stuurde dan een paard in galop doorheen de
rij draden. Hij wou weten of een paard in galop, al dan niet met alle vier de
poten tegelijk van de grond komt. Het antwoord was ja!
Ook de luchtacrobatie van
vliegende insecten is uitgebreid gefilmd.
Maar zelfs
hogesnelheidscameras zijn niet in staat om alle trucs van de vliegkunst te
achterhalen.
Hoe maak je bv. in volle
vlucht plots een haakse bocht om een aanzoevende krant of duikende vogel te
ontwijken of om zelf een ontwijkende prooi te achtervolgen?
Zelfs met stapels beelden
en biomechanische reconstructies van hoe vleugels, spieren en pantser kunnen
bewegen, kwam men er niet uit.
Ingenieurs van de
Technische Universiteit Delft, bekend om haar luchtvaartafdeling en biologen
van de universiteit van Wageningen, sterk in biowetenschappen, sloegen de
handen in elkaar.
Ze bouwden een vuistgroot
robotje met flapperende vleugels. Doordat Flappy officieel heet hij DelFly Nimble 55 keer groter is dan
een fruitvlieg, kan hij navenant trager bewegen, waardoor je beter kunt filmen
wat er gebeurt.
Doordat de ingenieurs de
software die hem aandrijft zelf schrijven, weten ze bij voorbaat precies wat
hij doet. Op die manier konden ze uitzoeken hoe een fruitvlieg in staat is om
plotse snelle bochten te nemen.
De onderzoekers kozen voor
een bananenvlieg of fruitvlieg een tweevleugelig insect omdat daar in
Wageningen al heel wat onderzoek naar was gedaan. Vliegen hebben geen staart en
kunnen die dus ook niet gebruiken bij zwenkbewegingen. Zowel het draaien van
hun lichaam naar de nieuwe vliegrichting als het rollen het zich leggen in
de bochten moet dus puur met de vleugels gebeuren. Wat prima lukt, zoals
iedereen weet die al eens heeft geprobeerd om een (fruit)vlieg uit de lucht te
meppen.
Maar hoe een vlieg precies
een bocht neemt, dat wist niemand.
Of vliegen actief of
passief door de bocht gaan, was onbekend. Oefenden ze zelf kracht uit om hun
lichaam rond zijn verticale as te draaien gieren in luchtacrobatietermen
of kantelden ze gewoon hun lijf en gleden ze passief door de bocht, een beetje
zoals een skiër die zijwaarts tegen de helling aan gaat hangen. Of een
autoracer die een bocht neemt met een gecontroleerde slip.
De experimenten met Flappy
toonden aan dat je best pas na de bocht actief kan bijsturen en je lijf weer in
lijn kan brengen met je bewegingsrichting, net zoals een autoracer doet.
Dat gaat het snelst en met
de minste energieverspilling.
Rollen (kantelen om de
lengteas) doet Flappy door de linker- en rechtervleugels met een verschillende
snelheid te doen slaan. Om naar links of rechts te draaien, verandert Flappy
normaal de hoek van de vleugels ten opzichte van het lichaam.
Maar een snelle haakse
bocht bleek niet beter te lukken toen de ingenieurs ook een draaicommando,
boven op het rolcommando programmeerden.
Als het snel moet gaan,
kantel dan gewoon opzij en laat de natuurkrachten de rest doen. Bovenal spaart
dat energie uit. En energie, of juister gezegd, het batterijgewicht is
belangrijk voor een robotvlieg.
Flappy heeft nog meer
kunstjes in huis. De vliegrobot kan ook perfect ter plaatse blijven hangen en
flips van 360° uitvoeren. Bij een vliegtuig mét staart zou je spreken van een
looping of een kurkentrekker. Flappy haalt een topsnelheid van 25 km/u en
ondanks zijn slechts 28.2 g (waarvan 2.8 g computerhersenen) heeft hij genoeg
batterijen aan boord om het één km lang uit te houden of om 5 min ter plaatse te
blijven klapwieken, 17 keer/sec.
Geen enkele vliegrobot kan
dergelijke prestaties voorleggen. Hij vliegt efficiënter dan een klassieke
drone en hij is nog veilig in de buurt van mensen ook. Bovendien zit Flappy
volgens zijn ontwerpers eenvoudig in elkaar met onderdelen die je gewoon in de
handel kan verkrijgen. Het tuigje werd puur gebouwd voor onderzoek, maar in de
Technische Universiteit Delft denken ze dat het ook geschikt kan zijn voor
toepassingen in het echte leven.
Geraadpleegde
bron: National Geographic: maanblad-sept_2018
De zeldzamer
wordende helmneushoornvogel wordt bedreigd door grootschalige houtkap en
stroperij [Rachael Bale]
De helmneushoornvogel
dreigt het veld te moeten ruimen als gevolg van de illegale handel in de
karakteristieke hoorn op zijn snavel.
In Afrika en Azië komen 57
neushoornvogels voor, waaronder de helmneushoornvogel.
Deze leeft uitsluitend in
de laaglandbossen van Brunei, Indonesië, Maleisië, Myanmar en het zuiden van
Thailand.
De helmneushoornvogel
heeft een uniek kenmerk: de hoorn bestaat uit een vrijwel massieve laag keratine (waaruit
ook ons haar en vingernagels bestaan, evenals de hoorn van neushoorns).
Over zijn leefwijze is
niet zoveel bekend, maar we weten wel dat de hoorn een rol speelt wanneer hij
in de lucht met soortgenoten strijdt om rijp fruit of een geschikte nestplaats.
Er zijn lange gevechten
waargenomen tussen rivaliserende vogels die hun hoorns wel 12 keer tegen elkaar
beukten, waarschijnlijk om de ander te verjagen. De
kracht van het impact die deze frontale kopstoten veroorzaken, is zo hevig dat
de opponenten tijdelijk de controle over hun vlucht verliezen en dus even
versuft rondfladderen.
Vaak valt wat de
nestkeuze betreft een plankwortelboom (tropisch hardhout) best in de
smaak. Deze boom kan tot 55 m hoog worden en ongeveer halverwege de stam, waar een
knoestige holte zit of een tak ernaast, kan het mannetje neerstrijken wanneer
hij voedsel aanvoert.
Doordat de veren van zijn
vleugels niet volledig aansluiten (zoevend geluid wordt verwekt doordat de
luchtstroom zich onder de slagpennen door beweegt), geldt de helmneushoornvogel
als een van de lawaaierigste
vliegers van de vogelwereld.
Gezien hun wat gebrekkige
manier van vliegen, wekt het weinig verwondering dat neushoornvogels geen
trekvogels zijn. In de grote ongerepte (voor zolang het nog duurt) wouden waar
ze leven, beperken ze zich tot korte afstandsvluchten.
De helmneushoornvogel stoot
een vreemde roep uit die klinkt als een lachende plaaggeest.
Helmneushoornvogels zijn
omnivoren, maar ze hebben een voorkeur voor de vruchten van een inheemse wurgvijg.
Zaden van deze ficussoort ontkiemen hoog in het bladerdak van een andere boom
en sturen wortels naar beneden waarmee ze hun gastheer langzaam maar zeker
verstikken.
De vogel wordt meer dan
een 1 m lang, de 50 cm lange wit en zwart gebandeerde staartveren niet
meegerekend; hij heeft in verhouding tot de kop een buitensporig grote gele krachtige
snavel met de rode hoorn daarbovenop; de kale rimpelige rode borst en hals,
de veren op de borst zijn zwart en de buik is wit. De vleugels zijn zwart en kenmerkend
ook is dat deze vogel de enige soort is met een massieve hoorn, die van nut is
bij vechten en hameren.
De hoorn laat ook zien of een vogel geslachtsrijp
is.
Het vrouwtje heeft een
lichaamslengte van 1.1 m en een lichaamsgewicht van 2.7 kg; het mannetje heeft
een lichaamslengte van 1.3 m en een lichaamsgewicht van 3.1 kg.
Tijdens de broedperiode
zoekt het paar een holte in de stam van een oude boom, met een knoest. Voordat
het vrouwtje
wordt ingesloten, maken de vogels elkaar een maand lang het hof en
baltsen ze rond het nest.
De vogels metselen samen
de nestholte dicht met een mengsel van modder, boomschors, kleine stukjes hout,
voedselresten. Het wijfje vermengt dit alles met opgebraakt fruit of haar uitwerpselen,
waarna de specie keihard opdroogt. De toegang tot het nest wordt helemaal
dichtgemaakt op een verticale spleet na, waardoor het mannetje het wijfje van
voedsel voorziet.
Het vrouwtje legt een of
twee eieren. Slechts één jong overleeft, meestal het kuiken dat het eerst uit
het ei kruipt.
Op de rug van het kuiken
ontstaan luchtzakken,
vermoedelijk om de lichaamswarmte te reguleren tot dat het jong veren krijgt.
Het wijfje verbreekt de verzegeling en komt verzwakt tevoorschijn. Het jong krijgt
geen eten meer en wordt met roepen uit het nest gelokt.
Neushoornvogels zijn van
levensbelang voor de bossen in Zuidoost-Azië.
Met het uitbraken of
uitpoepen van zaden dragen deze bosbouwers ertoe
bij dat bomen zich over vele km² kunnen verspreiden. Deze taak wordt nog
belangrijker nu steeds meer oerbos ten prooi valt aan commerciële houtkap, door de
aanleg van oliepalmplantages.
Door grootschalige
ontbossing neemt de nestgelegenheid voor Aziatische neushoornvogelsoorten
drastisch af.
Wat ook al niet helpt, is
dat helmneushoornvogels op dit vlak ook zelf zeer kieskeurig zijn: ze broeden
in nestholten in de stam van zeer hoge bomen.
En juist de oudste en grootste
bomen van het bos worden het eerst omgezaagd.
De vogels planten zich
langzaam voort; ze broeden eens per jaar en brengen dan maar één
jong groot. De moeder en haar kroost blijven net zolang in het verzegelde nest
tot het jong groot genoeg is om uit te vliegen. Al die tijd het hele proces
kan wel 5 maanden duren zijn ze volledig afhankelijk van het voedsel dat het
mannetje komt brengen, doorgaans vijgen, die in de krop worden bewaard, maar
ook insecten en kleine dieren op het moment dat het jong in volle groei is..
Als hij wordt gedood, bv.
door stropers die uit zijn op zijn hoorn, dan zijn zij ook vrijwel zeker ten
dode opgeschreven.
Er is in Azië veel vraag
naar de hoorn van de helmneushoornvogel, die zachter is dan ivoor en daardoor
gemakkelijker kan worden bewerkt tot kralen, hangers en kunstvoorwerpen.
Voor sommige rijke Aziaten
zijn voorwerpen waarvoor zeldzame dieren als helmneushoornvogels, olifanten of neushoorns
zijn gedood, een felbegeerd statussymbool.
In elk land waar de
helmneushoornvogel voorkomt, is hij wettelijk beschermd, maar in Indonesië
blijkt stroperij schering en inslag, niettegenstaande de handel sedert 1975
verboden is. De Indonesische autoriteiten hebben in totaal reeds meer dan 1 300
snavels in beslaggenomen. De smokkelaars hebben vaak banden met criminele
netwerken die op grote schaal handelen in lichaamsdelen van bedreigde dieren.
Om te voorkomen dat deze spullen ooit op de zwarte markt belanden, wordt alles
uiteindelijk vernietigd.
Maar voor het zover is,
gaat neushoornvogelonderzoeker Yokyok Hadiprakarsa
in het hele land opslagloodsen af om snavels te meten en kennis op te
doen over variaties binnen de soort.
Yokyok probeert ook
toestemming te krijgen voor het nemen van DNA-monsters, zodat hij kan bepalen of het een
mannelijk of vrouwelijk exemplaar betreft. En vergelijking van DNA met de
afmetingen van de hoorn kan nuttige informatie opleveren over het verschil
tussen mannelijke en vrouwelijke snavels en hoorns.
De vogels zijn belangrijk
voor de Dayak,
een niet islamitische inheemse bevolking van Borneo en dat al minstens
2 000 jaar. Nog altijd worden de lange staartveren verwerkt in hoofdtooien.
Van de hoorn maken ze oorhangers en andere sieraden.
Tegen het jaar 700 bloeide
de handel tussen Borneo en China en de eerste melding dat ivoor van de
helmneushoornvogel China bereikte, stamt uit 1371.
De Chinezen, die al
bedreven waren in het bewerken van olifantenivoor, maakten van de snavel van de
helmneushoornvogel gespen, knopen, armbanden, snuifdoosjes en meer.
Soms werden er
gedetailleerde figuren gesneden in de hoorn die nog aan de schedel vastzat.
Halverwege de 19de
E verschoof de vraag naar het westen en importeerde China de snavels
voornamelijk met als doel de bewerkte hoorn aan Europeanen te verkopen.
Tegenwoordig is er vanuit
China weer veel vraag naar de bewerkte snavels. Het is niet helemaal duidelijk
waarom dat zo is mogelijk omdat de soort zeldzaam wordt of misschien wel
alleen omdat het een rage is. Hoe het ook zij, de snavels zijn gewild onder de
nieuwe rijken in China.
Yokyok was een van de
eersten die signalen van het naderende drama oppikte.
In 2012 stuurde een vriend
hem een foto toe van te koop aangeboden neushoornvogelkoppen in
West-Kalimantan. Hij stelde een onderzoek in en ontdekte dat er alleen al in
West-Kalimantan zon 6 000 helmneushoornvogels waren gedood.
Tijgertanden, Indische
schubdieren en snavels van de helmneushoornvogel vormen het hart van de door Chinezen
gecontroleerde illegale handel.
De benden worden aangestuurd door
een Chinese spil die een fijnmazig, internationaal handels- en witwasnetwerk
onderhoudt.
Zo groep omvat stropers,
tussenhandelaren, smokkelaars en degenen die het vervolgens op de eindbestemming afleveren.
Elke keer dat de hoorn in andere landen overgaat, stijgt de prijs.
De klant in China betaalt
per gram waarschijnlijk meer dan voor olifantenivoor ($ 1 000 / snavel).
De netwerken maken handig
gebruik van de lakse
handhaving en het feit dat de
illegale handel in wilde dieren juridisch minder zwaar wordt bestraft dan
andere soorten georganiseerde misdaad, zoals drugshandel en mensensmokkel.
In het Nationaal Park
Budo-Su-Ngai Padi heeft prof Pilai Poonswad een programma ontwikkeld om de neushoornvogel te
beschermen.
Pilai is van huis uit een parasitoloog,
maar raakte gefascineerd door de vogels toen ze in 1978 een filmploeg van de
BBC hielp ze te vinden.
De beelden van een
neushoornvogel die eten bracht naar een nestholte raakten haar diep en niet
lang daarna stichtte ze de Hornbill Research Foundation.
Snel achterhaalde ze dat
stropers neushoornvogeljongen roofden om ze als huisdier te verhandelen. Met de
verkoop van een of twee jonge neushoornvogels verdienden de mannen meer dan met
een jaar werken op het land.
Pilai bedacht een tactiek
om een einde te maken aan het stropen: ze ging dorpelingen betalen om
neushoornvogels te beschermen in plaats van ze te roven.
Begin 2018 nemen 36 mensen
in 6 dorpen deel aan het project. Onder hen zijn veel voormalige stropers. Zij
houden boomholten in de gaten om te zien of een van de 6 neushoornvogelsoorten
er in het park broedt. Blijkt een nest in gebruik, dan verzamelen ze voor de
Hornbill Research Foundation informatie over het komen en gaan van de vogels,
hun gedrag en voedselvoorkeur.
In Indonesië volgt Rangkong
Indonesia, de stichting van Yokyok, een vergelijkbare strategie:
ook zij trainen en betalen lokale assistenten in een dorp in West-Kalimantan om
informatie te verzamelen over neushoornvogels.
De bevolking kan hiervan
uiteindelijk profiteren als er ecotoerisme voor vogelspotters van de grond komt.
De Indonesische overheid
heeft onlangs een 10-jarenplan gelanceerd voor het behoud van de
helmneushoornvogel. Het omvat onderzoek en monitoring, strengere handhaving,
meer samenwerking met onafhankelijke organisaties en andere overheden,
voorlichtingscampagnes én voldoende budget om dit alles mogelijk te maken.
Gebeurt dit niet, dan zal
ook de met uitroeiing bedreigde helmneushoornvogel straks één van de dieren
zijn die we alleen nog maar kennen van de plaatjes.
In dit beeldverslag krijg
je een idee van welke ravage de illegale handel in hoorn (ivoor) aanricht.
Majestic
Helmeted Hornbill becoming extinct by poaching for its Red Ivory beak.
Geraadpleegde
bron: Sovon Vogelonderzoek Nederland
Het gaat niet goed met de
huiszwaluw. Sinds de jaren 70 zijn de aantallen met zon 80% afgenomen.
Over het nestsucces en hoe
dit wordt beïnvloed door kenmerken van de nestplaats en de biotoop is weinig
bekend. De informatie is nochtans cruciaal wil je de huiszwaluwen helpen.
Zo is één van de
hypothesen dat het aantal tweede legsels afhangt van het voedselaanbod in de
leefomgeving. Immers, er zijn steeds minder insecten.
Door elke week enkele
nesten in een kolonie te observeren, kun je als waarnemer waardevolle gegevens
verzamelen.
Klein lichtpuntje voor
deze Rode Lijst-soort is dat sinds de eeuwwisseling de aantallen weer
lichtjes toenemen, zij het met regionale verschillen.
Het is niet duidelijk wat
ten grondslag ligt aan deze recente toename en hoe dit verder te stimuleren is.
Dit jaar, het jaar van de
huiszwaluw, vroeg men in Nederland de activiteit bij nesten te registreren.
Op deze manier krijgt men
inzicht in de timing van het broedseizoen, het aantal legsels per seizoen, het
broedsucces en hoe dit mogelijk varieert tussen regios.
Vervolgens wil men nagaan
hoe deze gegevens worden beïnvloed door omgevingsfactoren.
Voor deze neststudie werd
een waarnemingsprotocol opgesteld waarmee wekelijks de bewegingen rond de
nesten kunnen worden opgevolgd.
In een notendop volgt de
observatieopdracht die aan huiszwaluwenspotters werd opgelegd.
Deelnemers bezoeken
minimaal wekelijks een broedlocatie en leggen van een beperkt aantal nesten de
broedfase vast. Voor alle mogelijke broedfases in het broedseizoen is een
uniforme lijst met nestcodes opgesteld, waaruit er bij elk bezoek [elke
waarneming] voor elk gevolgde nest eentje wordt gekozen.
Waarnemingsformulier:
·
kies
voor je studie een gebouw met één of meerdere nesten die goed waarneembaar zijn
vanop de grond;
·
bedenk
dat de locatie vanaf half april wekelijks moet worden bezocht, dus een locatie
dicht bij huis verdient de voorkeur;
één van de doelen van de studie is om
vast te stellen of nesten worden gebruikt voor één of meer legsels. Wanneer er
na een 1ste legsel een tijd geen activiteit meer wordt waargenomen,
mag er niet vanuit worden gegaan dat het nest verlaten is. Zoals bij de
broedfase van het 1ste legsel kan er tijdens de broedfase van het 2de
legsel sprake zijn van beperkte activiteit. Ga in ieder geval door tot in de
loop van september
·
noteer
bij de 1ste controle halverwege april wat het nestaanbod is: hoeveel
restanten van natuurlijke nesten [incomplete], hoeveel complete natuurlijke
nesten en hoeveel kunstnesten, zie je?
·
tel
in de maand juli eenmaal het aantal bezette nesten op je studielocatie. Dit
kunnen er dus meer zijn dan het aantal nesten dat je voor de neststudie
opvolgt. Bewoonde nesten zijn herkenbaar aan een goede conditie in- en
uitvliegende volwassen vogels of al dan niet uit de nestopening kijkende jongen
en uitwerpselen onder de nesten;
·
maak
een schets van de nesten en nummer deze, zodat je er zeker van bent dat je elke
week dezelfde nesten controleert. Gebruik hiervoor de ruimte onder Aanzicht
locatie/verdeling nesten op het waarnemingsformulier. In de loop van de
waarnemingsperiode kunnen er immers nesten bijkomen. Vandaar de noodzaak de
nestenreeks precies te tekenen en te nummeren. De nummers van de nesten die je
uiteindelijk besluit te volgen, kan je op het waarnemingsformulier invullen;
·
de
ervaring leert dat er niet meer dan 10 nesten tegelijk kunnen worden
bijgehouden. Om te voorkomen dat alleen de vroegste legsels worden gevolgd, kan
je in de loop van mei en juni ook een aantal latere eerste legsels gaan volgen;
·
bezoek
je studielocatie vanaf half april tot en met begin september. Dat laatste omdat
huiszwaluwen een broedseizoen hebben en tot in de nazomer legsels grootbrengen;
·
bezoek
de nesten minimaal wekelijks. Een waarneming duurt circa een kwartier tot een
uur, afhankelijk van het aantal te controleren nesten, de fase in het
broedseizoen en de weersomstandigheden. Het is echter geen ramp als je een keer
een week overslaat omwille van een vakantieperiode;
·
vul
op de achterkant van het waarnemingsformulier per bezoek de datum in per
gevolgd nest de hoogste nestcode die van toepassing is op het stadium waarin
het nest zich bevindt;
·
vul
nadat de vogels het broedsel hebben afgerond [succesvol of niet] een C-code
[nacontrole] in.
Via onderstaande weblink
kan je het gebruiksvriendelijk opgesteld waarnemingsformulier even inkijken en
beter begrijpen waar de codes precies voor staan.
Tijdens de wandeling
waarbij huismussen en huiszwaluwen werden gespot [zie bericht gepost op 23/07],
maakte Dirk
Van Schepdael onder meer deze
reeks fotos van de huiszwaluwenkolonie in het luchthavengebied, die op termijn
omwille van nieuwbouw en veiligheid zal moeten verhuizen.
De Kille Meutel
Vogelvrienden hebben een migratieplan voorgelegd dat in samenwerking met
Brussels Airport Company, de Milieudienst Zaventem, Vogelbescherming
Vlaanderen, Huismussen- en zwaluwenwerkgroep Koksijde en ProNatura in detail
verder wordt uitgewerkt.
Wat bepaalt de grens van
een verspreidingsgebied van een diersoort?
Geen eenvoudige kwestie,
weten biologen.
En klimaatverandering
schudt de verspreidingskaarten. Veldexperimenten bieden inzicht.
Grote bergketens of
oceanen kunnen harde grenzen vormen voor een verspreiding van een diersoort.
Omgekeerd kan voor een bergsoort een grote laagvlakte een stoorzender zijn om
een afgelegen leefgebied te koloniseren. De geografie laat zich duidelijk
gelden voor de grenzen van het verspreidingsgebied van dier- en plantensoorten.
En er is meer. Vooral het
klimaat heeft een erg bepalende invloed. Ook zonder opmerkelijke geografische
barrières kan het de verspreiding begrenzen.
Een goudvink, vuurlibel of
wijngaardslak gedijt niet overal. Er zijn grenzen en no-go-zones.
Biogeografie houdt zich
bezig met de beschrijving en het begrip van arealen of verspreidingsgebieden
van soorten. Deze tak van de biologie is zo oud als de straat, maar
tegelijkertijd springlevend en brandend actueel.
Door klimaatverandering en
wijzigingen in het landgebruik zien we arealen inkrimpen, uitbreiden of
verschuiven. Door warmere gemiddelde temperaturen verschuiven tal van arealen
poolwaarts. Dieren en planten proberen de klimaatwijzigingen te volgen, maar er
is veel variatie in de mate waarin ze daar in slagen. Het veranderende klimaat
snel bijbenen, lukt zelden.
Om een gedetailleerd beeld
te krijgen van het verspreidingsgebied van een soort zijn veel waarnemingen
nodig. Het is geknipt voer voor citizen science-projecten.
Een wetenschappelijke
eenzaat krijgt dit niet voor elkaar.
Iedere soort heeft
leefomstandigheden nodig als temperatuur of vochtigheid en ecologische
hulpbronnen zoals voedsel en nestplaats. De mate waarin zij afwijkende
milieuomstandigheden tolereren varieert. Bij de ene soort zit er wat meer rek
op dan bij de andere. Biologen duiden het geheel van de leefomstandigheden aan
als de ecologische niche. Die stelt fundamentele grenzen aan de overleving van
de soort.
Het experimenteel
verplaatsen en opvolgen van planten of dieren buiten hun natuurlijk
verspreidingsgebied is een eenvoudige, maar erg leerrijke studiemethode.
Enkele jaren geleden
stuurde een stel Britse onderzoekers twee vlindersoorten een eind voorbij de
noordgrens van hun verspreidingsgebied in Zuid-Engeland. Het dambord en
het geelsprietdikkopje
hadden weinig moeite om daar succesvol lokale populaties op te bouwen. Dat was
geen kwestie van de geschiktheid van de omgeving. Het experiment toonde aan dat
het niet-bevolkt noordelijk gebied wel degelijk binnen de fundamentele niche
van deze vlinders viel.
Het was niet de eerste
keer dat er in de naam van de wetenschap met vlinders werd gezeuld. De bekende
Amerikaanse bioloog Paul Ehrlich deed het al in 1977. Hij verkaste eitjes en
jonge rupsen van een parelmoervlinder Van Wyoming naar het
zuidelijker gelegen Colorado.
Ook dat lukte, al
verspreidden de vlinders zich nauwelijks verder vanuit hun nieuwe stek.
Na enkele generaties
fladderden ze nog steeds in een zone van amper 300 m rond de introductieplaats.
Naast de ecologische niche
is de mobiliteit van een soort van belang om areaalgrenzen te begrijpen. Anders
dan dit vlinderwerk suggereert, tonen meerdere andere studies dat areaalgrenzen
geregeld samenvallen met nichegrenzen.
Dergelijke
wetenschappelijke experimenten kunnen leiden tot de introductie van een soort.
Ze inspireerden
wetenschappers de methode aan te bevelen voor soortbescherming in tijden van
snelle klimaatverandering. In de vakliteratuur heet dit assisted migration en
ze leidde tot forse debatten tussen voor- en tegenstanders.
Of een organisme in een
regio succesvol kan overleven, hangt niet alleen af van de niche en de
mobiliteit van de soort. Alleen op de wereld bestaat niet in biologische
kringen. Andere soorten kunnen het succes afremmen of de overleving zelfs
onmogelijk maken.
De gerealiseerde niche of
het geheel aan omstandigheden die een soort succesvol kan benutten, is
beperkter dan de theoretische niche. Die laatste houdt geen rekening met
concurrenten en natuurlijke vijanden.
Een soortgelijke aanpak
waarbij simultaan twee of meerdere soorten verhuizen voorbij de areaalgrens
vormt een ferme logistieke uitdaging. Het biedt wel een kans om een oud
ecologisch idee te toetsen.
Darwin formuleerde als
eerste de hypothese dat klimaat en andere abiotische factoren een dominante rol
spelen voor de afbakening van een areaal, maar dat binnen gunstige gebieden
vooral de wisselwerking met andere soorten bepalend is voor de aanwezigheid voor
een soort.
Onderaan het artikel vind
je in deze volgorde fotos van het dambordje, het geelsprietdikkopje, de
parelmoervlinder, de kleine ijsvogelvlinder en de keizersmantel.
Een ramp voltrekt zich in alle stilte bij de zeevogels
Geraadpleegde bron:
National Geographic_juni 2018 [Jonathan Frantzen]
Het gaat slecht met de
zeevogels. Maar omdat hun leven zich vrijwel volledig buiten ons gezichtsveld
afspeelt, hebben we het nauwelijks in de gaten.
Bij weer en wind vangt het
Californische
stormvogeltje visjes en
ongewervelde oceaandieren. Het warmbloedige dier van nog geen 40 g fladdert
vlak boven het wateroppervlak, zijn pootjes omlaag zodat de tenen net het oppervlak
raken.
Deze stormvogeltjes zijn
alleen voor de kust van Californië te vinden. Ze voelen zich het meest thuis op
zee, maar zoals alle vogels hebben ze wel land nodig om eieren te leggen en uit
te broeden. Ze hebben een voorkeur voor onbewoonde eilanden. Om niet te worden
gespot door roofdieren maken ze nesten onder de grond, in rotsspleten of holen.
Op de Farallon-eilanden
voor de kust bij San Francisco krijg je een idee hoe het vroeger was, in de
tijd dat overal nog massas zeevogels leefden.
Op het hoofdeiland broeden er
ruim een half miljoen vogels in het reservaat.
Op steile hellingen en op
kale stukken vlak terrein, omringd door diepblauwe wateren vol zeehonden en
zeeleeuwen, papegaaiduikers,
duifzeekoeten,
aalscholvers,
kleine stevige Cassins
alken, neushoornalken en Californische zeemeeuwen.
In juni kruipen
zeemeeuwkuikens uit het ei en overal waar je je voeten neerzet, riskeer je de
woede van vader- en moedermeeuwen. Ze proberen de indringers te verjagen met
een bombardement van uitwerpselen.
Vanuit een vogelkijkhut
ontdek je een massa zeekoeten; 20 000 zwart-witte vogels bezetteneen landtong van rotsen die eindigt in door
de golven gebeukte kliffen. De zeekoeten met hun puntige snavel staan schouder
aan schouder, als pinguïns. Elke vogel is aan het broeden of past op een
kuiken.
De kolonie straalt een sfeer uit van kalme bedrijvigheid.
Van tijd tot tijd klinkt
er zacht gekakel. De dreigende zeemeeuwen vliegen steeds over; kennelijk lusten
ze wel een kuiken of een ei. Soms vliegt een zeekoet wat onbeholpen op of landt
er juist eentje, waarbij het tot een korte schermutseling komt met een buur. Kort
daarna gaan de vogels dan rustig verder met het verzorgen van hun verenpak, alsof
er helemaal niets is voorgevallen.
Zeekoeten zijn trouw.
Meestal blijft een paartje 30 jaar of langer bij elkaar.
Elk jaar keren ze terug
naar een vaste plek, waar ze dan steeds één kuiken grootbrengen.
De broedtaken worden
eerlijk verdeeld. Een van de ouders blijft in de kolonie, terwijl de andere op
zoek gaat naar ansjovis, jonge roodbaars en ander klein grut. Als een vogel
terugkeert na zon lange periode van voedsel zoeken, is de thuisblijver
uitgehongerd en hij of zij zit onder de guano [uitgedroogde en stikstofhoudende
mest van visetende zeevogels], maar toch wil deze vogel niet weg bij het ei.
Een zeekoetkuiken gaat de
zee op als het nog maar 3 weken oud is. Het kan dan nog niet vliegen of duiken.
De vader blijft maandenlang bij het jong zwemmen. Hij voert het en leert het
zelf vis vangen. Ondertussen komt de moeder op krachten.
Het voortplantingssucces
onder de zeekoeten op Farallon is groot; 70%van de kuikens haalt het.
Toch waren er 200 jaar
geleden 3 miljoen zeekoeten op de Farallon-eilanden.
Toen San Francisco in 1849
razendsnel groeide door de goudkoorts, moest er ergens eten vandaan komen. In
de stad werd geen pluimvee gefokt.
De eilanden met hun eierleggende zeevogels
boden aantrekkelijke mogelijkheden.
In 1851 leverde de Farallone
Egg Company een half miljoen zeekoeteieren per jaar aan bakkerijen en eethuizen
in San Francisco.
In het voorjaar gingen de
eierrapers per boot naar de eilanden.
Gedurende een halve eeuw
werden zeker 14 miljoen zeekoeteieren op de Farallon-eilanden geraapt. De
trouwe vogels keerden jaar na jaar terug naar hun vaste broedplek, ook al werd
elke keer hun ei onder de neus weg geroofd.
In 1910 was het aantal
zeekoeten op het hoofdeiland onder de 20 000 gedaald.
Eierrapers kwamen niet
meer, maar nu werden de zeekoeten het slachtoffer van de katten en honden die
op het eiland waren geïntroduceerd.
Ook kwamen op het water
veel zeekoeten om door olie, die werd geloosd door schepen die de San Francisco
Bay invoeren.
De zeekoetpopulatie kwam
er pas na 1969 weer bovenop. In dat jaar werd het eiland een federaal
natuurreservaat.
Aan het begin van de jaren
80 zakte de populatie plotseling weer in. Dat was te wijten aan de visserij
met kieuwnetten. Vissen met kieuwnetten is een passieve vismethode waarbij een
net in het water wordt gespannen. De mazen van het net zijn groot genoeg voor
de vis om met zijn kop er doorheen te zwemmen maar zijn lijf is te groot. De
vis moet omdraaien en blijft vervolgens met zijn kieuwen in het net hangen.
Door een net verticaal in
de oceaan te hangen, wordt niet alleen de vissoort gevangen waar het de visser
om gaat, maar komen ook bruinvissen, otters, schildpadden en duikende zeevogels
vast te zitten.
Vandaag de dag kosten dergelijke
netten wereldwijd het leven aan400 000 zeevogels, elk jaar
weer.
Halverwege de jaren 80
trokken veel Amerikaanse staten, waaronder Californië, hun conclusies. Ze
legden het gebruik aan banden, waarna dit tot een explosieve toename van
zeevogels leidde. De afgelopen 15 jaar is de meerkoetpopulatie er
verviervoudigd.
De enige bedreiging
waarmee ze nu op de eilanden te maken hebben, is ontregeling van hun
voedselbronnen door klimaatverandering of overbevissing.
De meerkoeten van Farallon
hebben geluk gehad, want wereldwijd is de zeevogelpopulatie in 60 jaar tijd met liefst 70% gedaald.
Immers zeevogels brengen
het broedseizoen door op afgelegen, onherbergzame eilanden en de rest van het
jaar zien we ze ook niet: dan zijn ze ver weg, ergens boven de ijskoude oceaan.
Zelfs als ze totaal van de aardbodem zouden verdwijnen, zou bijna geen mens het
merken.
Het overkomt jonge albatrossen,
die dagelijks wel 800 km afleggen op zoek naar voedsel, al te vaak dat ze op
tragische wijze omkomen. De albatros gebruikt zijn reukzin om vissen,
inktvissen of schaaldieren te traceren, die dicht onder het wateroppervlak
zwemmen.
De beste plek om veel
voedsel te vinden is vaak vlak achter een schip van diepzeevissers.
De albatros cirkelt rond
boven een trawler [vissersschip met een trechtervormig sleepnet] en bekijkt
onder zich het gekrioel van kleine zeevogels, die vechten om het visafval dat
overboord wordt gegooid. Als de albatros zich ook in de strijd werpt, heeft hij
het voordeel van zijn formaat: hij heeft een enorme snavel en door zijn
spanwijdte van 3 m alleen al laat hij weten dat er met hem niet valt te
spotten. De andere vogels gaan ervandoor, maar op het moment dat de albatros in
aanraking komt met het wateroppervlak, gaat er iets ernstigs mis. Hij blijft
met zijn vleugelpunten hangen aan de kabel van het net van de trawler, waardoor
de enorme vogel in een oogwenk diep onder water wordt getrokken. Niemand ziet
het gebeuren.
De bemanningsleden zijn
met andere zaken bezig en al zouden ze kijken, dan nog is het allemaal zo snel
gebeurd dat ze de vogel waarschijnlijk niet onder water zien verdwijnen.
Het lijf komt pas
bovendrijven wanneer het schip alweer verder is.
Elk jaar vinden duizenden
albatrossen op deze manier ongezien de dood.
Nog eens tienduizenden
sterven aan de haken van lange-lijnvissersschepen, samen met een nog veel
groter aantal stormvogeltjes
en pijlstormvogels.
Onbedoelde sterfte veroorzaakt
door visserij is een van de twee ernstigste bedreigingen voor zeevogels en dat
valt behoorlijk moeilijk te voorkomen.
De lange-lijnvisserij (op
tonijn bv.) is op een andere manier dodelijk voor albatrossen dan bij het
gebruik van sleepnetten.
Een kleinere zeevogel
duikt het water in en komt boven met een geaasde haak. Hij probeert het aas
eraf te krijgen. Dan komt de albatros erbij en hij slikt het hele geval in. Hij
slaat zichzelf als het ware aan de haak en verdrinkt.
Een oplossing is om de
lijn te verzwaren, zodat de geaasde haak snel zinkt. Maar een metalen gewicht
kan een dodelijk projectiel worden voor de bemanning.
BirdLife [world leader in
Bird Conservation] raadt gewichten aan met een los eromheen bevestigde huls van
lichtgevend plastic (vissen worden immers aangetrokken door het licht).
Vissersboten kunnen de
ongewenste zeevogelbijvangst verder verminderen door een
vogelverschrikkerlijn aan de boot te hangen. Die bestaat uit een draad met
felgekleurde franjes eraan en een plastic huls aan het eind. Zon lijn is niet
duur, makkelijk in gebruik en houdt vogels weg uit het kielzog van het schip.
De bescherming van
zeevogels vraagt om meer dan alleen regelgeving.
Er is onafhankelijke
controle op de vissersboten nodig en daarnaast zou een financiële stimulans
voor de branche helpen de zeevogelbijvangst terug te dringen.
Lange-lijnvissers hebben
zelf een heel duidelijke reden waarom ze minder vogels willen vangen. Ze vangen
liever briefjes van 10 000 dollar, het bedrag dat een blauwvintonijn
opbrengt.
De beste manier waarop een
overheid kan garanderen dat vissers zich aan de regels houden, is het plaatsen
van digitale cameras op alle schepen, zodat vangst en bijvangst kunnen worden
gecontroleerd.
Een andere veelbelovende
nieuwe vinding is de hookpod, die bestaat uit een harde plastic huls die om
een geaasde haak geklemd zit. Daardoor wordt het aas niet opgegeten door de
vogels en belanden de vogels niet aan de haak. Hij springt pas open als hij op
een veilige diepte is. Als de hookpod standaard tot de uitrusting van een
lange-lijnvisser gaat behoren en als de zeevissers ook al die andere
maatregelen zouden treffen, dan is het in theorie mogelijk om de wereldzeeën
veilig te maken voor zeevogels.
De vissersboten van China
en Taiwan, die samen goed zijn voor 2/3 van alle vissersboten op de
wereldzeeën, hebben weinig tot geen aandacht voor de sterfte onder de zeevogels
en zij verkopen hun vangst op markten waar duurzaamheid geen thema is.
Men schat dat elk jaar
300 000 zeevogels, waaronder 100 000 albatrossen ten prooi vallen aan
lange-lijnvissers. Op soorten die overvloedig aanwezig zijn, zoals grauwe
pijlstormvogels, is dat al een zware aanslag, maar veel
albatrossoorten die lang nodig hebben voor ze geslachtsrijp zijn en
gewoonlijk maar eens in de 2 jaar een ei leggen worden bedreigd met
uitsterven.
Niet alleen door de
moderne visserijmethoden, maar ook door een nog fatalere dreiging.
Hallucinant kannibalisme
Op het eiland Gough
[archipel Tristan da Cunha], een 65 km² groot brok vulkanisch gesteente in het
zuiden van de Atlantische Oceaan, broeden miljoenen zeevogels, waaronder de
totale wereldpopulatie aan Schlegels stormvogels en bijna alle paren tristanalbatrossen,
die de status ernstig bedreigd hebben.
Het was al eerder bekend
dat ratten en katten, ooit door mensen meegenomen, de kuikens van zeevogels
eten. Maar op Gough waren geen ratten en katten, alleen muizen.
Met videocameras en
infraroodlampen kon men achterhalen wat de muizen deden met de stormvogelkuikens.
Bij zonsondergang
verscheen een muis in het hol van de stormvogel, waar na een moment van
aarzeling ze haar tanden zette in het kuiken.
Toen het bloed van het kuiken
begon te stromen, kwamen er meer muizen opdagen die steeds opgewondener
geraakten en langs de wond het kuiken binnen kropen om aan de inwendige organen
te knagen. Weerzinwekkende beelden! Zeevogels hebben in hun evolutie nooit te
maken gehad met landdieren als natuurlijke vijanden. Daardoor zijn ze totaal
weerloos tegenover muizen. Een stormvogelouder, die in zijn donkere hol zit,
ziet niet eens wat er met het kuiken gebeurt. Een albatros heeft niet het
instinct om te beseffen dat muizen een gevaar kunnen zijn.
Op Gough worden elk jaar 2
miljoen kuikens van verschillende vogelsoorten door de muizen gedood. Voor veel
van deze vogelsoorten geldt bovendien dat er ook volwassen exemplaren sterven
door toedoen van de visserij. Tegenwoordig sterft zon 10% van de volwassen
tristanalbatrossen op zee; dat is meer dan 3 keer zo hoog als de natuurlijke
sterfte.
De rampzalige neergang
onder de zeevogelpopulaties heeft veel verschillende oorzaken.
Door overbevissing van
ansjovis en andere kleine vissen hebben pinguïns, jan-van-genten en
aalscholvers
niet genoeg energie om zich voor te planten.
Door overbevissing van
tonijn kunnen de pijlstormvogels en stormvogeltjes niet genoeg eten vinden, want
normaal eten zij de kleine vissen die door de tonijnen naar het wateroppervlak
worden gedreven.
De klimaatverandering, die
invloed heeft op de oceaanstromingen, lijkt te leiden tot sterfte onder de
kuikens van de papegaaiduikers
op IJsland.
Vogels die broeden op
laaggelegen eilanden zijn kwetsbaar voor stijging van het zeeniveau. Door de
plasticvervuiling van vooral de Grote Oceaan zitten de ingewanden van zeevogels
vol plasticafval, maar tegelijkertijd lijden ze honger.
En doordat het goed gaat
met zeezoogdieren zijn er meer zeehonden die jonge pinguïns eten, meer zeeleeuwen
die aalscholvers van hun nesten verjagen en meer walvissen die jagen op
dezelfde vis als duikende zeevogels.
De grootste dreiging voor
zeevogels wordt gevormd door de door mensen ingevoerde roofdieren: ratten,
katten en muizen die ooit naar de eilanden, waar de vogels broeden, zijn
gebracht en die later zijn verwilderd. Dat is het slechte nieuws.
Het goede nieuws is dat
hiervoor wel een oplossing bestaat.
Zuid-Georgië is een eiland
op 1 500 km van het Antarctisch Schiereiland. Het is het broedgebied van
ongeveer 30 miljoen zeevogels. Als er geen ratten en muizen zouden zijn, zou
dat aantal met gemak 3 keer zo groot kunnen zijn.
Van 2011 tot 2015 is
steeds met 3 helikopters, uitgerust met GIS-technologie [Geographic Information
Systems] over het eiland gevlogen en lokgif gedropt op de ijsvrije delen van
het eiland. Sinds 2015 is er nooit meer een levende rat of muis waargenomen.
Zeevogels zijn zowel
kwetsbaar als taai.
Een 10 kg wegende tristanalbatros
kan niet ingrijpen als een muisje zijn kuiken opeet, maar hij kan wel overleven
in ijskoud zout water en in een harde storm en grote zeemeeuwen zijn bang voor
hem. Hij kan zo lang leven dat hij 20 jaar lang eieren kan uitbroeden zonder
dat een kuiken groot wordt en als daarna het gevaar is geweken, kan hij alsnog
kuikens grootbrengen.
Zeevogels reageren goed op
natuurherstel. Als je de dreiging op land aanpakt, krijgen ze daardoor meer
weerstand tegen alle andere soorten gevaren.
Op onze nationale feestdag
trokken een 17-tal natuurfans op pad naar het luchthavengebied.
Na een korte toelichting
over het profiel van de Kille Meutel Vogelvrienden, werden de vogelliefhebbers geïnformeerd
over een nieuw project dat de huismussenwerkgroep zich sinds 05/07 tot doel
stelt.
Sedert meer dan een jaar
is de huismus opgenomen in de lijst koestersoorten, waartoe ook de huiszwaluw,
de braamsluiper en de geelgors behoren.
De huismus blijft het
totemdier, maar als andere koestersoorten in nood verkeren, dan wordt ook voor
de bedreigde vogelsoort actie ondernomen.
In overleg met Brussels
Airport Company (BAC) en de Milieudienst van Zaventem werden de intenties van
het ambitieuze migratieplan besproken.
De huiszwaluwenkolonie,
die nestelt aan de gebouwen 16 (stookinstallatie) en 8 (loods) wensen de drie
partners volgens een gefaseerd actieplan naar andere oorden te verplaatsen. Het
is immers de bedoeling de oudere gebouwen over een aantal jaren te slopen en
nieuwe constructies op te trekken, waardoor de huiszwaluwen gedoemd zijn te
verdwijnen binnen de luchthavenzone.
Bovendien vernemen we
vandaag dat in de birdstrike statistieken (een aanvaring van een vliegtuig
met een vogel) de (huis)zwaluwen de 3de grootste groep vogels zijn en
dat dit fenomeen daarenboven jaar na jaar is gestegen.
Toch verwees de
environment manager op het vernoemd overleg naar de Green deal bedrijven &
biodiversiteit, een vrijwillige overeenkomst tussen (privé)partners en de
Vlaamse overheid om samen een groen project te starten. Hiermee wil men
werkgevers sensibiliseren een groenbeheerplan op te stellen om op
bedrijventerreinen inzicht te verwerven in de huidige status van
biodiversiteit, hieromtrent acties te ondernemen en mogelijke toekomstige
verbeteringstrajecten uit te stippelen.
BAC heeft wel in haar groenbeheerplan
een afwijking bekomen op de wetgeving inzake soortenbescherming: de Bird
Control Unit mag de vogels afschrikken, wegjagen of zelfs schieten uit
veiligheidsoverwegingen want vogels en vliegtuigen zijn geen goede combinatie
aan airside.
Het is nu al duidelijk dat
het vogelvriendelijke evacuatieplan nog grondig studiewerk en overleg zal
vergen om de juiste keuzes te maken in eenieders belang en dat van de zwierige
acrobaten, waarvan een 50-tal op Zaventems grondgebied het luchtruim
doorklieven.
De vogelliefhebbers werden
onderweg naar de Zeven Tommen langs enkele groepjes huismussen geleid die in de
Witte Cité hun logeerplek hebben.
Onder de diepe houten dak-oversteek
van de oude woning en op het dak van het nieuwe huis in aanbouw en zelfs twee huizen verder vlogen
de huismussen overal in t rond.
Mocht de eigenaar als
huismussenambassadeur door het leven willen gaan, dan zouden een aantal
huismussenvides onder de laagste rij dakpannen nog heel wat nestgelegenheid
kunnen bieden, waardoor de huismussenkolonie nog zou kunnen aangroeien.
Hier kunnen we misschien
ook met de hulp van de gemeente een mooie en voorbeeldige daad stellen om onze straatket
aan een dak te helpen.
Eddy Vandenbouhede en
diens echtgenote, Conny (die deze fotos maakte), zwaluwenkenner en gangmaker bij
de huismussenwerkgroep Koksijde gaf ons nog meer goede raad om de gewaagde maar
niet minder gewaardeerde migratie-operatie alle slaagkansen te geven. Wordt
vervolgd!
In de kijker: de huiszwaluw en de boerenzwaluw in de luchthavengemeente
Geraadpleegde
bronnen: Vogelbescherming Nederland [vogel-ecoloog Theunis Piersma] / Zwaluwen:
zwierige acrobaten in de lucht een praktische gids samengesteld door de 5 Vlaams-Brabantse
regionale landschappen / Biodiversiteit in jouw gemeente: technische fiche
huiszwaluw / De huiszwaluw, vriend aan huis / Natuurpunt / Vogelbescherming
Vlaanderen
Als we het over de lente
hebben, denken we automatisch aan de komst van de eerste zwaluwen. De vroegste
zwaluwen arriveren reeds in maart, maar de meeste mensen zien de eerste zwaluw
niet voor half of eind april.
Redelijk snel na hun aankomst begeven ze zich trouw naar hun nestplaats van de
vorige jaren, maar meer en meer zwaluwen stellen vast dat die nestplaats plots
verdwenen is.
In het Besluit van de
Vlaamse Regering met betrekking tot soortenbescherming en soortenbeheer staat
in artikel 14 §1 dat het verboden is om nesten van beschermde vogelsoorten
opzettelijk te vernielen, te beschadigen of weg te nemen. Onder nesten wordt
begrepen de bewoonde nesten, de nesten die in aanbouw zijn als voorbereiding op
het komende broedseizoen, alsook de nesten die in de regel jaar na jaar tijdens
het broedseizoen worden hergebruikt. Op basis van dit Soortenbesluit kan enkel
een afwijking worden verleend in strikt omschreven gevallen, waaronder bv. de
veiligheid van het luchtverkeer.
Een lente zonder zwaluw is echter ondenkbaar en het is de hoogste tijd dat we
de overblijvende zwaluwenpopulaties beschermen.
Zo denken de Kille Meutel
Vogelvrienden in de luchthavengemeente er trouwens ook over en samen met hen de
Milieudienst van Zaventem en de environment manager van Brussels Airport
Company, een mooi voorbeeld van co-creatief partnerschap.
Omdat
zwaluwen, net als de huismus, rechtstreeks van de mens afhankelijk zijn
geworden, spelen vogelliefhebbers een belangrijke rol in hun voortbestaan en dat
kan zonder zware financiële of fysieke inspanningen.
Hun
voortbestaan is afhankelijk van de mens
Huis- en boerenzwaluwen
bouwden hun nesten oorspronkelijk aan rotswanden en grotingangen. Met de komst
van de menselijke bewoning werden ze cultuurvolgers en gingen ze almaar meer
gebruik maken van gebouwen. Zwaluwen zijn immers heel plaatstrouw.
Het nest bestaat
hoofdzakelijk uit modder. Goed klevende leem en klei leveren de meest solide
bouwsels. De vogels kleven de modderballetjes stapsgewijs aan een muur en
plafond, die voldoende ruw moeten zijn, zodat die vocht absorberen
(onbeschilderde baksteen met een wat slordige voeg, ruwe beton, onbewerkt hout),
zo niet blijft de modder er niet aan kleven. Plastieken dak-oversteken worden
zelden gebruikt tenzij er op een korte afstand een bevestigingspunt te vinden
is (bv. een elektriciteitskabel, een TV-doosje, ). Vaak gebruiken zwaluwen een
steun als vertrekpunt voor hun nestbouw:
een spijker of haak, een richel, een
kabel, een lamp,
Je kan natuurlijk zelf een
steunpunt voorzien door een fijn latje 10 cm onder de dak-oversteek aan te
brengen.
Zwaluwen bouwen het nest
zo hoog mogelijk zodat het onbereikbaar is voor indringers of rovers. Ze
verkiezen een dak-oversteek die bleker is dan de donkerdere muur. Met een
voldoende diepe dak-oversteek zijn gevels, gericht op het noorden, zuidwesten,
zuiden, zuidoosten, geschikt.
Huiszwaluwen zijn niet
schuw en verkiezen zelfs drukke straten waar geregeld mensen passeren, maar ze
hebben het minder begrepen op druk wegverkeer.
Dit is een belangrijk
criterium waarmee dient rekening gehouden als je zwaluwen naar een nieuw
aanpalend broedgebied wil laten opschuiven.
Voor de Zaventemse
huiszwaluwenpopulatie dient de E40 gekruist om de in aanmerking komende doelgebieden,
zowel in de richting Sint-Stevens-Woluwe als in de richting Nossegem, te
bereiken.
De boerenzwaluw
Boerenzwaluwen nestelen
het liefst in boerderijen op beschutte, vaak wat donkere plekjes in stallen en
schuren, het liefst nog in bakstenen stallingen, waar melk- of vleesvee
verblijft en veel insecten voorkomen. Afgesloten stallen zijn voor de
boerenzwaluwen geen goede zaak.
De toegenomen
bedrijfshygiëne in de landbouw (mestvaalten verdwijnen en met hen de insecten
op het boerenerf) en de sterk toegenomen aandacht voor veiligheid en hygiëne in
de voedselproductie maakt dat de boerenzwaluwen ook niet meer zo welkom zijn.
Vaak vind je meer dan één
broedkoppel in de boerderij, maar dan in verschillende hoeken van een stal of
verspreid over meerdere stallingen, want boerenzwaluwen zijn geen
koloniebroeders. Het nest metselen ze van kluitjes modder of klei, die ze aan
elkaar plakken en verstevigen met sprietjes hooi.
Boerenzwaluwen broeden van
mei tot juli maar kennen vaak nog een 2de legsel.
Gemiddeld worden 5 eitjes
gelegd, waaruit na 2 weken broeden de jongen komen.
Ze blijven 3 weken op het
nest terwijl beide oudervogels tienduizenden insecten (zon 9 000 insecten
per dag) vangen.
Boerenzwaluwen jagen niet
al te ver van hun nest, veelal niet verder dan 300m.
Omdat ze amper vetreserves
hebben, zijn ze niet opgewassen tegen langdurig slecht weer.
Hun leefgebied moet voldoende
voedselbronnen bieden. Precies daarom hebben ze zon voorkeur voor stallen met
vee.
Dank zij ringonderzoek
weten we onder meer dat de meeste boerenzwaluwen overwinteren in het gebied van
Ivoorkust tot de Democratische Republiek Congo. Een aantal trekt nog verder
door en vliegt wellicht mee met de Engelse boerenzwaluwen, die grotendeels
overwinteren in Zuid-Afrika; ze leggen daarbij 4 000 tot 6 000 km af.
In het voorjaar
overbruggen ze die afstand opnieuw, maar dan in omgekeerde richting.
Eind maart zijn in ons
land de eerste boerenzwaluwen al op het appél, na alweer een vliegreis van zon
2 maanden.
Eind juli al vertrekken de
eerste boerenzwaluwen zuidwaarts, de laatste zien we rond half oktober.
Zwaluwen zijn
insecteneters en meer dan de helft van hun menu bestaat uit allerlei soorten
vliegen en muggen. Vliegend en zwenkend vangen ze hun prooi want het zijn
uitermate behendige vliegers. Ze halen met gemak 30km/u.
Drinken doen zwaluwen door
laag over het water te scheren en met de ondersnavel in het wateroppervlak te
scheppen.
De huiszwaluw
In Vlaanderen komen nog
zon 8 à 10 000 broedkoppels voor. In vergelijking met de jaren 70 is dit
een terugval van maar liefst 70%.
De soort werd in 2004
zelfs op de rode lijst geplaatst in de categorie kwetsbaar.
De huiszwaluw is meer een
stadsvogel dan de boerenzwaluw. Een groot deel keert jaarlijks terug naar
dezelfde buurt én zelfs naar hetzelfde nest.
Het plotse verlies van de
nesten bij het slopen van gebouwen of renovatiewerken en de grote nieuwvrees
zorgen ervoor dat ze slechts zelden terugkeren.
Huiszwaluwen broeden aan
de buitenzijde van gebouwen (woonhuizen, hoeves, scholen, kerken, bedrijven, )
en steeds vaker onder bruggen.
Vanwege de beschutting voor regen én zon verkiezen
huiszwaluwen diepe dak-oversteken (een uitstekende kroonlijst of dakgoot),
liefst wit geschilderd aan een hoge, donkere gevel.
Huiszwaluwen zijn echte
koloniebroeders met 5 tot 20 nesten aan de gevel van één gebouw.
Er zijn topkolonies met
meer dan 50 nesten en dat is het geval in het luchthavendomein op Zaventems
grondgebied.
Er zou ook een
aanzienlijke populatie huiszwaluwen nestelen aan de oude brandweerkazerne op
het luchthaventerrein langs de Haachtsesteenweg ter hoogte van Melsbroek. In andere
gebieden loopt het niet zon vaart en vind je maar enkele nesten (of zelfs maar
eentje) per gebouw.
Huiszwaluwen maken
gesloten bolvormige nesten die haast uitsluitend uit modder zijn opgetrokken.
Wel liggen er grassprieten, pluisjes en donsveertjes aan de binnenkant.
De opening is net groot
genoeg om de vogels in en uit te laten, al wordt die in de loop van het
broedseizoen nog aangepast. Een huiszwaluw brengt per seizoen 2 à 3 broedsels
groot, met een 4-tal glanzend witte eitjes per legsel. De jongen komen na 20
dagen uit het ei en worden 3 weken op het nest gevoerd. Grote jongen zitten
vaak al met de bekjes open in de nestopening te wachten op eten. Jongen uit het
eerste nest helpen vaak mee met het grootbrengen van de volgende broedsels.
Huiszwaluwen jagen vaker
in groep en op grotere afstand van de kolonie makkelijk enkele km ver als
daar meer insecten te vangen zijn.
Het merendeel van hun leven brengen ze in de
lucht door.
In onze streken komen ze
aan rond april mei en blijven te gast tot augustus oktober.
Spectaculaire achteruitgang
De zwaluwtrek piekt in de
eerste 3 weken van september. Om de Middellandse Zee en vooral de Sahara te
kunnen oversteken, leggen de zwaluwen vooraf extra vetreserves aan.
Tijdens de trek moeten ze
tal van gevaren overwinnen. Vele vallen onderweg ten prooi van roofvogels, maar
ook aan mensen: rond de Middellandse Zee is jagen op zangvogels een favoriet
tijdverdrijf.
Toch zijn het de
weersomstandigheden die de grootste tol lijken te eisen. Tal van zwaluwen
worden door slecht weer uit koers gedreven of verdwalen.
Ook de Sahara blijkt
ieder jaar ongenadig: massas vogels overleven de oversteek van zon 2 000
km woestijn met temperaturen tot ver boven de 40°C niet. De oases en
voedselrijke moerassen aan de rand van de Sahara zijn dan ook van levensbelang.
Maar de woestijn rukt steeds weer verder op. Moerassen worden drooggelegd,
bomen en struiken gekapt als brandhout, zodat zwaluwen het steeds moeilijker
krijgen om de trek te overleven.
Naar schatting keert slechts ongeveer 1/3 van
de zwaluwen die naar Afrika trokken, het jaar nadien terug.
Hoogleraar
trekvogelecologie, Theunis Piersma vermoedt dat de directe oorzaak de insecten-schaarste
is.
Volgens een voorzichtige
schatting is de laatste decennia het aantal insecten in ons land met 60%
afgenomen. Huiszwaluwen zijn uitgesproken insecteneters. Als de insectenwereld
instort, kan het dus niet anders of de huiszwaluwen kelderen mee.
In de dierenwereld en
dat geldt zéker voor vogels is voedsel de belangrijkste voorwaarde voor
levensbehoud.
Recente waarnemingen in de
kuststreek bevestigen dat boerenzwaluwen massaal verkassen van de boerderijen
naar manèges, waar nog insecten in overvloed te vinden zijn.
De uitbaters dragen dan
ook de boerenzwaluwen op handen omdat ze de stallen vliegen- en muggenvrij
houden. De al fel uitgedunde aantallen hebben dan nog eens af te rekenen met
predatie door kraaien en sperwers.
Vergeleken met vorig jaar
zijn er 26% minder trekvogels die in tropisch Afrika overwinteren, zoals de
koekoek, de wielewaal en de nachtegaal.
Op hun reistraject naar
Europa strijken zwaluwen neer op zogenaamde tankplaatsen; natuurgebieden en
wetlands waar de vogels op krachten kunnen komen. Nogal wat van die gebieden
zijn omgezet in landbouwzones, waar eveneens massaal pesticides worden
gebruikt.
Opmerkelijk is dat in 93%
van de bloedstalen, genomen van dode zwaluwen, nog steeds DDT wordt
aangetroffen, dat sinds de jaren 70 van de vorige eeuw een verboden
bestrijdingsmiddel is, maar in Afrika om malaria tegen te gaan nog altijd wordt
aangewend.
Ook in de
overwintergebieden zelf lijdt de habitat van de zwaluw onder kwaliteitsverlies;
daar zie je eveneens de opkomst van grootschalige landbouw.
Verstoring van nesten door
mensen en huisdieren en de omstandigheden tijdens de trek en in hun Afrikaanse
overwinteringsgebieden bepalen uiteraard mee de populatieaantallen.
Nieuwe bouwprojecten of renovatiewerken
kunnen kansen bieden om ideale nestgelegenheden te voorzien, wanneer populaties
door afbraak verplicht worden elders naar logeerplekken te zoeken.
Handen uit de mouwen
Je kunt zwaluwparen
natuurlijk niet dwingen bij jou te komen broeden; stimuleren kan wel!
Nesten van beschermde
vogels vernielen is verboden! Zelfs naar verlaten oude nesten kunnen zwaluwen
plots terugkeren.
De dak-oversteek moet
minimaal op 4 m of hoger zitten en voldoende diep zijn (30-50cm).
Bij het verlaten van het
nest zal de zwaluw zich immers even laten vallen vooraleer hij zijn vleugels
strekt en kan vliegen.
Om deze reden is een vrije
aan- en afvliegroute zo belangrijk; bomen en struiken vlakbij het huis
verkleinen de kans dat de zwaluw zijn intrek zal nemen onder jouw dakgoot.
Voorzie ook geen hoge
muurbeplanting die de gevel gaat insluiten. Huiszwaluwen weten immers dat via
klimplanten ratten en katten hun nest kunnen bedreigen.
Huiszwaluwen elders aantrekken
zal altijd wel moeilijk zijn, maar met een kunstnest lukt het mogelijk toch.
Voorwaarden om ze aan te
trekken zijn: een voldoende ruwe muur, ruig plafond of een steun, zoals een
kabel, een spijker een latje waarop het nest kan worden gebouwd.
Als de stal een openstaand
raam (30 op 30cm is voldoende) of een andere blijvende opening heeft, kunnen boerenzwaluwen
van maart tot september vlot af en aanvliegen.
Belangrijk ook is een vrij
constante temperatuur in de stal (schommelende temperaturen benadelen het
broedsucces) en in de buurt een makkelijk bereikbare modderpoel (enkele m² op
100 à 200m is ideaal) voor het bouwmateriaal.
In droge periodes zoals nu
in juni en juli kan je best geregeld de modderplek vochtig houden door er
enkele emmers putwater op te gieten.
Breng onder natuurlijke of
kunstnesten van huiszwaluwen mestplankjes aan om de uitwerpselen op te vangen. Het plankje
mag niet te groot zijn en vooral niet te dicht onder het nest worden
aangebracht. Immers zwaluwen willen in glijvlucht het nest kunnen bereiken.
Een
afstand van minstens 50 cm tussen het mestplankje en het nest is ideaal.
Besef wel dat als je
overweegt kunstnesten te hangen het een paar jaar kan duren vooraleer de
zwaluwen er hun intrek in nemen. Bovendien gebeurt het wel eens dat ze het
kunstnest zelf niet gebruiken, maar er vlakbij een eigen nest beginnen te
bouwen.
Waterrijke gebieden,
bloemrijke graslanden, kruidenrijke stroken of een open mestopslag geven nog
meer mogelijkheden om insecten te vinden.
Ook rond kleine landschapselementen
zoals hagen, heggen en houtkanten vliegen heel wat beestjes.
In het geval van grote
kolonies kan je minstens één broedseizoen en liefst meerdere vóór de
renovatiewerken voldoende kunstnesten voorzien.
Bij voorkeur in de
onmiddellijke buurt waar de kolonie momenteel gehuisvest is om te zorgen dat de
hele populatie het volgende voorjaar kan blijven voortbestaan.
Op die manier doorbreek je
de nieuwvrees voor kunstnesten en bevorder je de gewenning aan de nieuwe
biotoop.
Om de natuurlijke nestbouw
aan te moedigen, kan je ervoor zorgen dat je in de buurt van de kolonie op een
verloren hoekje een ondiepe plas met modder aanlegt. Neem daarvoor een paar
emmers klei en leem en gooi deze op een stuk landbouwplastic en houd dat nat
van half april tot eind juni.
Leg die modderpoel aan op een open plek met ruime
aanvliegmogelijkheden en zonder dichte vegetatie in de buurt.
Volledige kunstnesten zijn
kant-en-klaar en de vogels dienen er zelf niet meer aan te bouwen; er is dus
geen modder in de buurt nodig en de vogels kunnen er bij aankomst in het
voorjaar onmiddellijk intrekken.
Toch zijn onvolledige
nesten, waar de vogels nog een stuk moeten bij metselen, maar waar ze dan zelf
wel gedeeltelijk de vorm, de grootte en design van de invliegopening bepalen,
soms meer in trek. Omdat zwaluwen houden van elkaars gezelschap hang je
kunstnesten best per 2 op.
De essentiële beschermingsmaatregelen
in een notendop
Er zijn 3 belangrijke
factoren die een hoofdrol spelen:
·
genoeg
voedsel (voldoende insecten);
·
weersomstandigheden
hebben ook een sterke invloed op de hoeveelheid beschikbaar voedsel: warme
zonnige periodes met matige neerslag zoals we dat momenteel meemaken zorgen
er wél voor dat er veel insecten voor het grijpen zijn;
·
veilige
nestplaatsen en voldoende modder om hun nest te bouwen of te herstellen.
In eerder verschenen
artikels, die je via de zoekmachine in het archief kan opvissen, lees je meer
over de identiteitskaarten van de hier meest voorkomende zwaluwensoorten en de
gierzwaluwen, die niet tot de familie zwaluwen behoren, maar tot de familie
gierzwaluwen, waartoe ook de kolibries behoren.
Al vaker beklemtoonde ik
op de jaarlijkse feestdag van de Birdyfans dat de sterke fotografische
boodschap, de kracht van het beeld, de lezer prikkelt om het artikel te lezen.
Een kijkje in de bezoekerscijfers
leert ons dat de populariteit van dit educatieve blog jaarlijks toeneemt. Dat we
dan in de rangschikking van de 6213 bestaande educatieve blogs op bloggen.be al
geruime tijd de top 10 halen, is een leuke bekroning.
Inmiddels ga ik sinds ik
op rust ben gesteld weer vaker op verkenning, op padvinderspad in de
natuur. Met vele andere gedreven en gepassioneerde idealisten stel je vast dat
je nu je daar meer tijd voor hebt het al te vaak verstoorde evenwicht
tussen economische prestatiedrang en ecologisch welbevinden een beetje kan bijstellen.
Met de fiets (E-bike) of al wandelend met verrekijker, veldgids en
notitieboekje (smartphone) de heerlijke plekjes voor rust en natuurschoon
ontdekken, is een ontspannend en deugddoend tijdverdrijf.
Mooie natuurplekjes
ontdekken, betekent ook oog hebben voor de natuurelementen die deze oases van
rust inkleuren, deze ongerepte landschappen in leven houden.
En dan denken de Kille
Meutel Vogelvrienden in eerste instantie aan het behoud van de laatste groene
eilandjes in ons verkavelingsvlaanderen waar gevleugelde koestersoorten alle
moeite hebben om hun populatie in stand te houden.
Het progressief verdwijnen
van de open ruimte en groenbeleid in het algemeen, maar vooral van bosareaal
blijkt innig gerelateerd aan de snelle achteruitgang van de biodiversiteit van
onze fauna en flora. En samen met diverse lokale partners de milieudienst, de
jeugddienst, de scholen, wandelclub de Parkvrienden, Natuurpunt Zaventem,
Sterrebeek 2000 en binnenkort de environment manager op de luchthaven nemen we
initiatieven om concrete actieplannen vorm te geven.
De huismus is ons
totemdier en verdient naast de huiszwaluw, de geelgors en de braamsluiper alle
aandacht om alle kansen te krijgen om zich in stand te kunnen houden.
Hierbij verwijs ik graag
naar de eerder verschenen bijdrage op 20 02 2018: Film- & voordrachtavond
in de cultuurhoeve van het Mariadalkasteel [raadpleeg archief via zoekrobot]
De mens moet erin slagen
binnen deze snel metamorfoserende luchthavengemeente zijn oorspronkelijke
gevederde bewoners te verzorgen, te koesteren.
Met deze educatieve blog
en via de sociale mediakanalen Facebook en Twitter wens ik een aangroeiend
publiek te bereiken en te sensibiliseren voor een actief natuur- en
milieubeleid, toegespitst op onze gevederde tuin- en akkerbezoekers.
Gedragsverandering bij de bevolking kan worden gestimuleerd via informatie,
educatie en sensibilisatie.
Ik wens daarom op deze verjaardag de trouwe
bezoekers en lezers te bedanken voor hun waardering en het verder verspreiden
van de wekelijkse bijdragen via de voornoemde sociale mediakanalen.
Onderstaande
reeks fotos van de groene specht zijn gemaakt door mijn goede vriend en alom geprezen
natuurfotograaf, Wim Dekelver
Het kiekendief-project
maakt deel uit van de ontwikkeling van Grenspark Groot-Saeftinghe, een
grensoverschrijdend project van Vlaamse en Nederlandse partners rond het
Verdronken Land van Saeftinghe.
De bedoeling is om één
groot natuurgebied te ontwikkelen met de Hedwigepolder, de Prosperpolder,
Doelpolder en Nieuwe Arenbergpolder. Aan het kiekendief-project nemen ook
Nederlandse boeren deel.
40 jaar boerde Guido Van
Mieghem aan de rand van de Antwerpse haven en in de schaduw van de
kerncentrale: een gemengd bedrijf van varkens, vleesvee en akkerbouw. Tot hij
enkele jaren geleden werd onteigend voor de uitbreiding van de haven en met
zijn twee zonen in Zottegem opnieuw begon. Met een melkveebedrijf deze keer.
Maar vandaag verbouwt hij op zijn onteigende akkers in Doel luzerne en haver
met een bijzonder plan: de bruine kiekendief helpen die met uitsterven is
bedreigd.
In het kader van de vogel-
en habitatrichtlijn besliste Europa dat in de nieuwe natuurgebieden rond de
Antwerpse haven inspanningen moesten worden geleverd om het voortbestaan van de
roofvogel te garanderen. Snel bleek het natuurgebied qua oppervlakte
ontoereikend om de populatie van de kiekendieven in stand te houden daar de
vogels ook in de landbouwgebieden naar voedsel zoeken.
Daarom kregen de lokale
landbouwers 2 jaar geleden de vraag om de landbouwgronden, die intussen al in
handen zijn van de Vlaamse overheid, te gebruiken als een soort laboratorium om
er nieuwe, kiekendief-vriendelijke gewassen te telen: graangewassen (spelt,
haver) en vlinderbloemige gewassen (luzern, klaver).
Die teelten leiden ertoe
dat de populatie muizen, konijnen en hazen groeit waardoor de kiekendief
opnieuw voedsel vindt.
Nu, 2 jaar later, worden
de eerste resultaten voorgesteld en die zijn positief.
De muizenholletjes waren
na die 2 jaar al vertienvoudigd. De vlinderbloemige gewassen trekken erg veel
bijen en vlinders aan als ze in bloei staan.
Ook de boeren hebben er
baat bij, want de gronden en het zaaigoed zijn gratis en de opbrengst mogen ze
zelf verkopen of gebruiken.
Je spaart geld uit wanneer
je luzerne in plaats van soja als veevoeder gebruikt voor de koeien, want
luzerne is ook een eiwithoudend gewas en omdat het stikstof uit de lucht haalt,
moet je nauwelijks bemesten, licht Van Mieghem toe.
Belangrijk argument voor
het welslagen van het project is dat de teelten ook economisch rendabel moeten
zijn. Het was in het begin zeker niet evident om de landbouwers te overtuigen
ook aan natuurbeheer te doen. Nederlandse boeren die ook aan het project
meedoen en die al meer vertrouwd zijn met natuurinclusieve landbouw, hebben hen
mee over de streep getrokken.
Van Mieghem geeft toe dat
hij er vooral uit nostalgie aan begonnen is. De gebouwen van zijn boerderij
staan nog overeind en hij kan zijn eigen gronden bewerken. Hij staat intussen
wel open voor natuurvriendelijke landbouw, want dat is de toekomst.
Keerzijde van het verhaal is dat de landbouwgronden die nu als lab dienst doen
op termijn zullen verdwijnen voor de uitbreiding van de haven.
Toch hoopt de coördinator
van dit project, Mischa Indeherberg, dat deze ervaring een keerpunt zal inluiden
en boeren geneigd zullen zijn nieuwe teelten op hun eigen gronden te verbouwen.
Van Mieghem is dat alvast
van plan. Hij wil die luzerne als voeder voor zijn dieren op zijn eigen
boerderij telen. Dank zij de overheid kan je nu leren hoe je dit gewas teelt,
hoe vaak je het best maait en wanneer. Het is een proces van vallen en opstaan,
maar de begeleiding is prima. Op zijn eigen akkers zou hij zelf er met al die
risicos nooit aan begonnen zijn.
De koekoek kondigt met
zijn karakteristieke roep de lente aan.
Bij het grote publiek is
hij vooral bekend als broedparasiet, een vogel die zijn eieren in nesten van
andere vogels legt en ze ook door hen laat uitbroeden. In Europa is hij als
broedvogel maar korte tijd te gast. Hij komt hier pas aan als er voldoende
zachte rupsen te vinden zijn. Het mannetje verlaat ons land al vroeg. De reeds
bevruchte vrouwtjes blijven uiteraard langer en leggen hun eieren in de nesten
van zangvogels. In elk nest één ei. Elk vrouwtje heeft haar eigen waardsoort.
In Vlaanderen worden vooral heggenmus, kleine karekiet en roodborst als
waardvogel gekozen. De relatief kleine eieren zien eruit als die van het
gastgezin. Het aantal koekoeken gaat echter sterk achteruit, zelfs als de
aantallen van de gastsoorten het goed doen.
Moeten we de oorzaak van
de achteruitgang misschien zoeken bij de trek of de overwintering?
De soort kent een ruime
verspreiding en broedt tot in Siberië en Japan.
In Europa is al veel
onderzoek verricht naar trek- en overwinteringsstrategieën van de koekoek met
behulp van satellietzenders. Over de ondersoorten die in Centraal en Oost-Azië broeden,
is nog maar weinig bekend. Hoog tijd om ook daar op onderzoek te trekken.
In mei krioelt het in
Beijing van de doortrekkende vogels, allemaal getooid in prachtkleed. In de
bomen langs de drukke straten en in de parken zingen vogels gaande van de
kleine Pallas boszanger tot de grote lawaaimakers als de Indische koekoek. Het
viel op dat daar ook de roep van de Europese koekoek te horen was. In China
leven 3 ondersoorten behorend tot de canorus-koekoeken.
Na een jaar van
voorbereiding ging in mei 2016 het Beijing Koekoek Project van start. Een
ploeg van onderzoekers en wetenschappelijke vogelringers tekende present.
In totaal ving het team 16
koekoeken waarvan er 5 (2 vrouwtjes en 3 mannetjes) werden uitgerust met een
4.5g wegend satellietzendertje. De 2 canorus-vrouwtjes
bleken op dat ogenblik nog op trek te zijn. De dagen en weken daaropvolgend werd
dit dank zij de zendertjes ook bevestigd.
Beide vrouwtjes trokken
verder over bergen, staken de Gobiwoestijn en de Mongoolse steppen over tot aan
de noordelijke bossen.
De hele zomer verbleef één
vrouwtje in het Onon-Balj Basin National Park in Noord-Mongolië, waar
trouwens ook het geboortedorp van Dzjengis Khan ligt. Het andere vrouwtje vloog
verder noordwaarts tot Romanovka aan de Vitimrivier ten oosten van het
Baikalmeer, 1450 km ten noordoosten van Beijing.
De 3 mannetjes daarentegen
bleven de hele zomer in de reservaten waar ze hun zendertje kregen. De 1ste
wetenschappelijke ontdekking namelijk hun zomerterritoria was binnen.
Om het opvolgingsproject nog
meer animo te bezorgen, werd Chinese schoolkinderen gevraagd de koekoeken een
naam te geven. Dit idee bleek een schot in de roos te zijn. De originele
naamgeving trok wereldwijd heel wat aandacht en er ontstond een geweldige
empathie voor deze magnifieke vogels. De Chinese jeugd is gek op smartphones en
dus kon men haar massaal bereiken via Twitter, Facebook, WhatsApp en diverse
blogs.
Tijdens hun herfsttrek
hebben deze vogels meer dan 20 landsgrenzen overgestoken en het was zeer
prettig om artikels te zien verschijnen in de meer traditionele media (kranten,
tijdschriften, lokale nieuwbrieven, ). Leerkrachten maakten opportuun gebruik
van het moment om les te geven over ecologie en gebruikten hiervoor online
materiaal in de klas. Via kinderen bereik je hele families en precies die
kinderen zijn de volwassenen van morgen.
Er werd steeds aangenomen
dat oostelijke gewone koekoeken in Zuidoost-Azië overwinterden en de vogels
die s winters werden gezien in India afkomstig waren van Centraal Azië.
In het verleden was er
maar weinig aandacht voor koekoeken tijdens de trek. Deze vogels blijven immers
makkelijk onopgemerkt. Tegenwoordig stromen de observaties binnen, veel zelfs
gedocumenteerd met fotos.
Zo kon de hypothese dat
ook de Chinese koekoeken in Afrika overwinteren, worden bevestigd.
Twee van de vijf koekoeken
hadden 16 965 en 14 627 km op de teller staan. Immers zij kozen niet
voor dezelfde route, noch voor dezelfde bestemming.
De ene landde dichtbij de
grens van Zimbabwe; de andere aan de Save-rivier in Zuid-Mozambique. Dit blijkt
hét overwinteringsgebied te zijn. Het regenseizoen zorgt er voor insecten en
rupsen.
Geraadpleegde bron INBO:
Populatie van meest gehate vogel in Vlaanderen slinkt alarmerend / Vogelbescherming
Vlaanderen: Mens & Vogel 2007
Meeuwen en de zee: ze
lijken onlosmakelijk met elkaar verbonden. Iedereen kent deze grote en statige
vogels wel. De kans is groot dat je ze ooit etensresten hebt toegeworpen en vol
bewondering hebt gestaan voor de acrobatische zwenkingen en duikvluchten die ze
hierbij uitvoeren.
Ze vinden in de kuststreek
hun natuurlijk voedsel, dat vooral uit zeevis en bodemdieren bestaat. Toch
kunnen ze ook ver landinwaarts worden gezien. De grote meeuwen kunnen zich
zelfs tot meer dan 100 km landinwaarts verplaatsen op zoek naar voedsel.
Alle meeuwen zullen wel
water opzoeken om de nacht door te brengen. De zee, rivieren, spaarbekkens,
plassen of havens, alle bieden ze een veilige slaapplaats.
De meest voorkomende
meeuwensoorten aan onze kust zijn de zilvermeeuw, de kokmeeuw, de kleine
mantelmeeuw, de stormmeeuw en de grote mantelmeeuw.
Met wat geluk kan je ook
de dwergmeeuw of de visdief zien, evenals de zwartkopmeeuw, de geelpootmeeuw en
de drieteenmeeuw.
Dit spontaan positieve
beeld dat mensen hebben van meeuwen komt soms wel eens onder druk te staan.
Veelal zijn het lokale problemen die bij een beperkte groep mensen aanleiding
geven tot negatieve beeldvorming. Bij het opduiken van dergelijke
overlastverhalen valt op hoe weinig het grote publiek en de media over deze
meeuwen weet en hoezeer dit leidt tot ondoordachte uitspraken en acties.
Misschien wel de meest
voorkomende klacht komt van gemeentebesturen en betreft meeuwen die vuilniszakken
kapot pikken. Vroeger, toen gesloten metalen of kunststoffen vuilnisbakken nog
standaard waren, konden meeuwen niet bij de lekkere hapjes.
Meeuwen produceren
uitwerpselen die gebouwen, kunstwerken, geparkeerde wagens of toevallige
passanten kunnen treffen. Niet leuk, maar eens gereinigd ook veelal zonder
verder gevolg.
Wanneer autos langere
tijd in grote aantallen onbeschermd in de openlucht geparkeerd staan in
gebieden waar veel meeuwen voorkomen, kunnen uitwerpselen, krabsporen en
voedselresten schade aan de laklaag teweegbrengen. Deze situatie doet zich bv.
voor op de uitgestrekte parkings in de Zeebrugse achterhaven, een belangrijke
Europese overslaghaven voor autos.
Bij meeuwen die op daken
broeden, dient er op gelet dat het aangevoerde nestmateriaal niet leidt tot
verstoppingen van de waterafvoer, anders zou het dak van het gebouw wen eens
kunnen instorten onder het toegenomen gewicht.
Andere economische schade
kan zich voordoen als meeuwen zich tegoed doen aan jonge mosselen die op
mosselbanken werden geplant.
Ze worden verjaagd met
drones, nepeieren en anticonceptiepillen, omdat de meeuwen ons overspoelen.
Rond de appartementen aan
de kust komt een drone rond hun kop vliegen. In hun nesten komt een
brandweerman hun eieren kapot prikken. Er zijn experimenten om hen verplicht
aan de conceptiepil te zetten. En als ze zich eens op een boerenakker wagen,
vreet een vos hen op.
Het zijn harde tijden voor
de meeuw, de meest gehate vogel in Vlaanderen [de rat van de Noordzee, zoals
de Knokse burgemeester Leopold Lippens haar noemt].
Dat blijkt uit recente
cijfers van het Instituut voor Natuur- & Bosonderzoek [INBO].
Vorig jaar waren er
4 915 grote meeuwen in Vlaanderen. De tellingen voor dit jaar zijn nog
niet afgerond, maar het aantal zal hoe dan ook lager liggen.
In 2012 hadden we nog
7 827 meeuwen.
Zo slecht zijn de
resultaten dat de meeuw stilaan naar bedreigde diersoort evolueert. In de
jongste Rode Lijst van Vlaanderen met de overlevingsstatus van alle vogels,
krijgen de kleine mantelmeeuw en de zilvermeeuw het predicaat bijna in
gevaar.
Hoe kan dat?
Vroeger konden meeuwen op
hun gemak broeden op braakliggend terrein in de havens, maar daar zijn ze
inmiddels verjaagd.
Dan zijn ze op de daken
van bedrijfsgebouwen aan de kust gaan broeden, maar daar zijn ze evenmin
welkom.
En er zitten nu veel meer
vossen dan vroeger in Vlaanderen; meeuwen die zich op een weide wagen, worden
aldus vaak gedood.
De meeuwen die overblijven
zitten verspreid over heel Vlaanderen tot in Antwerpen.
De stoutmoedigsten
overleven het of de ambetanteriken die hele buurten wakker houden met hun
gekrijs of zonder verpinken je ijsje uit je hand pikken op de dijk.
Verder uitroeien dan maar?
Dat mag niet, daar de
meeuw een Europees beschermde diersoort is.
Willen of niet, men is
wettelijk verplicht de populatie te helpen in stand houden. Dat moeten we doen
door een meeuwenzone te voorzien waar de vogels rust kunnen vinden om te
broeden. Op een eiland voor de kust, werd al vaak geopperd, maar dat blijkt een
kostelijke zaak.
Een oplossing dient
gezocht in de nieuwe beheerregeling die Vlaams minister van Natuur, Joke
Schauvliege zal aanreiken. Dat dossier om een juiste broedlocatie te vinden, sleept
al jaren aan en aan een exacte timing waagt ze zich niet.
Het advies van onderzoeker
Eric Stienen ligt op tafel en bevat de meest recente gegevens betreffende hun
broedpopulaties en schetst een mogelijke evolutie in de toekomst.
Tevens worden aanbevelingen
gegeven inzake de inrichting van broedplekken, zowel op daken als op de grond.
Op termijn lijkt de
oplossing voor mogelijke meeuwenoverlast te schuilen in een driesporenbeleid:
·
het
wegwerken van een onnatuurlijk voedselaanbod voor meeuwen;
Geraadpleegde bron:
Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel 2001_4
De zwartkop is de meest
algemene van onze grasmussen, die zowel in bossen als in de grote stadsparken
de lente inluidt, nog vóór de zwaluwen dat doen. Hij wordt wel eens Nachtegaal
van het noorden genoemd, omwille van zijn snelle heldere zang. Het is een
vogel die goed de koude doorstaat en tijdens de trek vrij grote afstanden
aflegt. De laatste jaren komt het steeds vaker voor dat zwartkoppen bij ons
overwinteren.
De zwartkop is een
muisgrijze zangvogel, net zo groot als een koolmees, met een gitzwart petje,
grijs gezicht en keel. Vrouwtjes hebben een roestbruin petje op. De rug is
bruingrijs en de onderzijde bleek grijs. Poten en snavel zijn ook grijs.
De lichaamslengte is 13cm;
de spanwijdte varieert tussen 20 en 23cm en het lichaamsgewicht schommelt
tussen 14 en 20g.
Kenmerkend voor de vlucht
zijn de korte, moeizaam fladderende bewegingen met reeksen snelle schokkerige
vleugelslagen.
De zwartkop is de soort
die het meest aan bomen en bossen is gebonden. Hij maakt deel uit van een groep
van 4 die in onze streken tot broeden komen: de grasmus, de tuinfluiter en de
braamsluiper.
Hij leeft in biotopen met
grote struiken en kleine bomen, maar vooral in dichte vegetatie met bramen en
klimplanten. Hij komt ook voor in oude parken, langs bosranden, in massieven
van duindoorn en vlier in de duinen, in dichte hagen van meidoorn of sleedoorn
waar de kruidenlaag afwisselt met brandnetelpercelen.
Van alle grasmussoorten is
de zwartkop de eerste die in de lente naar onze streken terugkeert, de
mannetjes voorop, later gevolgd door de vrouwtjes.
In het vooruitzicht van
hun aankomst, zoekt het mannetje een territorium waarin hij actief zingt en met
verbetenheid zijn concurrenten verdrijft.
Hij bouwt enkele
speelnesten, waarvan er één door het vrouwtje wordt uitverkoren; zij zal het binnen-nest
verder bouwen en het interieur afwerken.
Het nest, bestemd voor het
1ste broedsel wordt ergens goed verborgen gebouwd in klimop,
palmboompjes, laurier of naaldbomen.
Later in het seizoen,
wanneer planten, struiken en bomen volledig in blad staan, heeft het vrouwtje
een grotere keuze om een nieuw nest te maken voor het 2de broedsel.
Het nest wordt gebouwd op
een hoogte tussen een ½ en 2 m van de grond; het bestaat uit een doorzichtig
buitennest, gemaakt van droge stengels, dunne takjes en plantenpluis.
Het binnen-nest, dat een
stuk steviger is, bestaat uit fijn hooi, worteldraden en paardenharen. Daarin
worden 5 eieren gelegd die overdag afwisselend door beide geslachten worden
bebroed, maar s nachts alleen door het vrouwtje.
Na 2 weken worden de
jongen geboren die een 10-tal dagen in het nest verblijven.
Na het uitvliegen, zullen
ze zich in de onmiddellijke omgeving van het nest verspreiden, onder de hoede
van hun ouders, die hen begeleiden tot ze zelfstandig genoeg zijn.
Het geluid dat die
voortbrengt is een kenmerkend kort tjek, maar uit een struik langs een
bosrand in het vroege voorjaar komt een warme, riedelende zang: een snelle,
schorre voorstelling, aanvankelijk onderdrukt maar later versnellend tot een
luide finale. Dit is één van de beste zangers onder de Europese vogels.
De soort komt in ons land
nagenoeg overal voor. In de poldergebieden is haar aanwezigheid vrij schaars,
maar elders is ze talrijk, vooral in Hoog-België met grote dichtheden in
westelijk Henegouwen, het Hageland, de Dijle-vallei, de Famenne, de Condroz en
Lotharingen.
De meeste zwartkoppen zijn
zomergasten; in april komen ze aan en in oktober zijn ze weer weg.
Het zijn dus trekvogels.
Ze overwinteren in het Middellandse Zeegebied, Afrika en sinds kort ook in het
Verenigd Koninkrijk
Zwartkoppen die broeden in
West-Europa overwinteren in het algemeen in de savanne ten zuiden van de
Sahara, maar de populaties van Zwitserland, Frankrijk en België vliegen niet zo
ver en verkiezen de winter door te brengen in het zuiden van Spanje en Noord-Afrika
(van Tunesië tot Marokko).
De vogels uit Scandinavië
(Noorwegen en Zweden) en de oostelijke populaties vliegen eerder naar het
zuidoosten, o.a. naar Libanon en Egypte en doen dat via Cyprus waar ze fel
worden bejaagd en gevangen voor consumptie.
Maar in streken met in de
winter een zacht klimaat (zoals Corsica en Zuid-Frankrijk), blijft een gedeelte
van de broedpopulatie ter plaatse overwinteren.
Zwartkoppen zijn
nachttrekkers en de afgelegde afstand bedraagt gemiddeld 45km per nacht. De
maximale afstand tussen Zweden en Soedan is ongeveer 6 000km. De
resultaten van het ringwerk bevestigen in het algemeen dat zwartkoppen trouw
zijn aan hun overwinterings- en broedgebieden.
De zwartkop is een
insecteneter die grote hoeveelheden larven en imagos van insecten wegplukt van
de bladeren van bomen en struiken: kevers, rupsen, bladluizen, tweevleugelige
insecten, spanrupsen en mieren, maar ook regenwormen en kleine slakjes. Maar
dat dierlijk voedsel is onvoldoende, rekening houdend met de seizoenen en de grote
trekafstanden. De soort is dus vruchten en bessen beginnen te eten en doet dat
op vrij grote schaal ten koste van zon 60 plantensoorten: vlier, kamperfoelie,
braambes, lijsterbes, zoete kers, maretak,
Van zodra ze rijp genoeg
zijn, staan ook gecultiveerde vruchten op het menu: kersen, frambozen,
stekelbessen, aardbeien, abrikozen, vijgen en druiven.
Ook vroeg in de lente,
wanneer de eerste zwartkoppen in onze streken terugkeren (soms vanaf begin
maart) kan men kleine groepjes mannetjes waarnemen, die in de klimop op zoek
zijn naar bessen. Je ziet ze hetzelfde doen op de grond waar ze de resten
oppikken van appelen en peren die onder de winterse voedertafels zijn blijven
liggen.
De groene vallei, een groen hart, kwaliteitsmerk voor de streek
Geraadpleegde bron: Natuur
& Landschap van Natuurpunt Oost-Brabant
Volgende week zondag is de
Walk for Nature te gast in de Groene Vallei.
Vanuit het bezoekerscentrum
Groene Vallei in Erps-Kwerps kan je op de Walk for Nature met heel je gezin,
vrienden en kennissen genieten van een uniek gebied met nog ongerepte
landschappen, moerassen, bossen en soortenrijke graslanden vol bloeiende
orchideeën.
Je kan kennismaken met het
project Groene Vallei waar Natuurpunt samen met een reeks partners een robuust
valleicomplex uitbouwt, als open ruimte in de verstedelijkte omgeving van de
zogenaamde Vlaamse Ruit.
In dit projectgebied van
1 500 ha zijn 516 ha in beheer bij Natuurpunt.
Het netwerk van door
Natuurpunt beheerde natuurreservaten omvat:
·
Rotte
Gaten in Kortenberg;
·
Silsombos
in Kortenberg en Kampenhout;
·
Torfbroek;
·
Hellebos-Steentjesbos-Rotbos
en Weisetterbos in Kampenhout;
·
Molenbeekvallei
en Kastanjebos in Herent;
·
Floordambos
op de grens van Steenokkerzeel, Vilvoorde en Machelen,
elk op zich eldorados van
biodiversiteit met een grote uitstraling.
Je kan die dag ook
kennismaken met een enthousiast team van vrijwilligers dat bezig is een
versnipperd lappendeken van natuurgebiedjes aan elkaar te breien tot een
samenhangend complex van robuuste en biodiverse natuur, verweven met een
boeiend open landbouwlandschap. Een project gericht op samenwerking met de
actoren.
De Groene Vallei vormt een
groen oase met nog ongerepte landschappen in het drukbevolkte gebied tussen
Leuven, Brussel en Mechelen.
Moerassen, bossen,
graslanden, struwelen wisselen af met landbouwlandschappen en weidse
vergezichten. Water is de verbindende factor in de vallei: beken zoals de
Weesbeek, Molenbeek en de Trawool lopen als een rode draad door de regio. De
Weesbeek ontspringt in Erps-Kwerps. Op diverse historische kaarten is duidelijk
te zien dat Erps-Kwerps zich heeft ontwikkeld in de vallei van de Weesbeek.
Bij het buiten komen van
het Silsombos stroomt de Weesbeek onder de Stenen Goot (een aquaduct van de
Molenbeek). Meer naar het noorden vloeit de Weesbeek samen met de Molenbeek.
Het is een uitdagend
verhaal: biodiversiteit, streekidentiteit en beleving, landbouw en economische
ontwikkeling in één zin te gebruiken.
Even uitdagend is het de beleidsmakers daarvan te overtuigen.
Met het project Groene
Vallei gaat men ervoor deze brug te blijven maken om tot een robuuste vallei te
komen met een samenhangend netwerk van natuurgebieden afgewisseld met een
aantrekkelijk open landbouwlandschap dat vele kansen biedt voor
(natuur)beleving en ondersteuning van de streekidentiteit.
Natuurontwikkeling,
natuur-inclusieve landbouw, gezonde waterhuishouding en klimaatbuffering en
vooral ook landschapsbeleving, recreatie en toerisme kunnen hier hand in hand
gaan en zorgen voor een meerwaarde in de streek. Men wil het gebied leefbaarder
en zichtbaarder maken.
Inmiddels is er 516 ha
topnatuur in de Groene Vallei in beheer bij Natuurpunt.
In 1977 werd de uitdaging
aangegaan met de uitbouw van een eerste natuurreservaat in de regio: het
Torfbroek.
De erkenning van de eerste
percelen gebeurde al in 1981. Zo werd het Torfbroek het eerste erkende natuurreservaat in
Vlaanderen.
De Groene Vallei heeft te
maken met een historische versnippering van het gebied en het is werkelijk
kwestie van het aan elkaar breien van een lappendeken om te komen tot een meer
robuuste natuur. Er is niet alleen weinig speelruimte, maar er zijn ook constante
bedreigingen zoals een mogelijke verlenging van de landingsbaan van Brussels
Airport die dan tot vlak tegen het Silsombos en het Torfbroek zou komen te
liggen.
Zowel Torfbroek als
Silsombos zijn kwelgebieden. Typerend voor de Groene Vallei is het kalkrijk
grondwater. Dank zij grote hoeveelheden kalkrijke kwel die er aan het oppervlak
komt, komen er zeer zeldzame moeras-, vijver- en graslandbiotopen voor.
Het gebied vormt zo een
belangrijk leefgebied voor wel 14 Europees beschermde soorten.
Het Groot Veld dat
Brussels Airport nu wil inpalmen is een infiltratiegebied van het Silsombos en
het Torfbroek. Als die plannen doorgaan, zou dit een bedreiging betekenen voor
de door Europa prioritair beschermde habitats en soorten aldaar.
Enkele van die habitats
zijn op Europese schaal uitzonderlijk, zoals de galigaanvegetaties
(ruigtevegetaties van natte kalkmoerassen of oevers met kalkhoudende bodem, die
quasi ondoordringbare uitgestrekte begroeiingen vormen, die zeer lang
standhouden) en kalktufbronnen (het bronwater is oververzadigd met kalk zodat
zich kalkkorsten vormen, zogenaamde klaktufsteen waarop zeldzame bladmossen
voorkomen).
Maar ook habitats zoals
kranswiervegetaties (pioniersvegetatie in pas gegraven sloten, duinpannen of
uitgebaggerde vijvers), voedselarme verlandingsvegetaties (vegetatietype dat voorkomt
op de overgang van water naar land in stilstaand of traagstromend water) en
kalkmoerassen zijn essentieel.
Door de eeuwen heen hebben
deze grondwaterafhankelijke habitats zich hier ontwikkeld.
In 2018 zijn er opnieuw
lokale en provinciale verkiezingen.
Het is aan de
beleidsmakers in de ruime regio van de Groene Vallei om biodiversiteit bovenaan
op de agenda te zetten en dit te zien als een unieke kans.
De Groene Vallei is het
groene hart van een dichtbevolkt gebied met een sterk verspreide bebouwing.
Verstedelijkingsprocessen hebben landbouw-, natuur- en bosgebieden sterk
versnipperd. Daardoor is de open ruimte er erg gefragmenteerd en staat ze
constant onder druk. Ze moet kost wat kost behouden blijven.
Het project Groene Vallei
vormt het groen tegengewicht voor de verdere verstedelijking en versnippering
in deze driehoek. Het is een antwoord op de nog steeds oprukkende verkavelingen
en aansnijdingen van de schaarse open ruimten.
Het project wil met alle
actoren verder samenwerken om te komen tot een samenhangend robuust open
ruimtegebied met grootse natuurgebieden als klimaatbuffers en dragers van
biodiversiteit en daarnaast de landbouwgebieden.
Dat deze bekende tuinvogel
nog steeds erg geliefd is bij het grote publiek mocht blijken uit de ruime
stemmenwinst die hij behaalde tijdens de verkiezing van de Vogel van het Jaar
2018.
Los van het feit dat
merels half januari al schuchtere pogingen ondernamen om hun lied ten gehore te
brengen vooral dan in de stadscentra is het niet duidelijk of we ons al dan
niet ernstige zorgen moeten maken over hun voortbestaan.
Welke impact heeft het
Usutu-virus op de populaties in ons land?
Het virus vindt zijn
oorsprong in Afrika en wordt overgebracht door steekmuggen. Vermoedelijk is het
virus via trekvogels in Europa ingevoerd, waar het in 2001 voor het eerst
opdook in Oostenrijk. Van daaruit verspreidde het zich over heel Europa, met in
2012 een massale slachting in Duitsland tot gevolg. Meer dan 300 000
vogels stierven. In sommige Duitse steden was de sterfte zo massaal dat de
merels praktisch verdwenen waren uit tuinen en parken.
In 2016 vond de eerste
introductie van het virus in België plaats. Bij een eerste virusplaag is de
sterfte altijd hoog. Het is onbekend hoe lang het duurt voor de populatie
voldoende weerstand heeft opgebouwd en de sterfte door dit virus zal afnemen. Het
is niet te voorspellen hoelang het virus in de vogelpopulatie zal aanwezig
blijven en wat het effect op de merelpopulatie zal zijn. Dit zal de komende
jaren duidelijk moeten worden.
Dat de merel de voorbije 2
jaar zowel in Vlaanderen als in Nederland rake klappen heeft gekregen,
bleek op 29/01/2018 al meteen uit de eerste resultaten van Het Grote
Vogeltelweekend van Natuurpunt en de Nationale Tuinvogeltelling van
Vogelbescherming Nederland en Sovon Vogelonderzoek.
Tijdens deze telling
tuimelde de merel in Vlaanderen van de 2de naar de 8ste
en in Nederland van de 3de naar de 5de plaats.
De merel is een van de
meest voorkomende en talrijkste broedvogels van ons land.
Laten we er dus van
uitgaan dat de soort voldoende veerkracht bezit om dit virus het hoofd te
bieden. Fijn is dat we de merel toch zon beetje overal kunnen aantreffen.
We vinden hem in allerlei
habitats waar bomen en struiken staan, zoals tuinen, parken, bossen, houtwallen,
veldbosjes, holle wegen, hagen, duinstruweel en heidevelden.
Vochtige bossen waren zijn
oorspronkelijke habitat, maar tegenwoordig bereiken de dichtheden in meer open
landschappen en dan vooral tuinen en parken het veelvoud van die gesloten
bosgebieden.
In zeer open landbouwgebieden
met weinig bomen en struiken, zoals onze polders en op open schrale heidevelden
is de merel eerder schaars.
Merels foerageren het
liefst op de grond, bij voorkeur op vochtige bodems, op kort gemaaide
grasperken, en tussen gevallen bladeren waar ze op zoek gaan naar hun
belangrijkste voedselbron: regenwormen.
Het voedsel van de merel
is echter gevarieerder dan dat. Hij foerageert meestal hippend op de grond en
hakt met zijn snavel in de bodem. Daarbij werpt hij mos en bladeren op, een
techniek waar het bos zelf ook van profiteert, want zo wordt de bodem verlucht.
Als de vogels op zoek zijn
naar regenwormen houden ze hun kop scheef, waarschijnlijk om de wormen te zien
met de ogen die aan de zijkant van de kop zitten. Merels zijn immers
oogjagers die hun prooien zoeken door de grond af te speuren.
In de nazomer eten ze ook
bessen en vlezige, zoete vruchten en dat wordt hen wel eens kwalijk genomen
door professionele fruittelers.
Aangerichte schade wordt
evenwel gecompenseerd door de opruiming die de merels houden onder schadelijke
ongewervelde dieren. Ze maken ook veel gebruik van het voedselaanbod op
voedertafels en eten verspreid liggend, overrijp fruit.
In de winter foerageren
merels soms in groepen, samen met andere lijsterachtigen zoals kramsvogels en
koperwieken. Vooral gevallen fruit en bessen zijn dan bijzonder in trek.
Buiten de koude periode
leeft de merel vrijwel nooit in groepsverband en is het elk voor zich.
Merels stoten na het eten
soms braakballetjes uit met daarin onverteerbare zaden. Zaden van gegeten
bessen kunnen kilometers verderop worden gedeponeerd. De vogel heeft zo een
aandeel in de verspreiding van planten.
Wat kunnen wij zelf voor
de merel doen?
Met nestkasten op te
hangen zal je de merel niet meteen helpen aangezien de soort maar sporadisch
gebruik maakt van kunstmatige broedgelegenheid.
Wat je wél kan doen, is je
tuin op een meer natuurlijke manier inrichten. Daarmee help je trouwens niet
enkel de merel, maar ook alle andere in het wild levende dieren.
Je zou bv. een bosje met
heesters kunnen aanplanten, die bessen of andere vruchten dragen.
Enkele vb. zijn: rode
kornoelje, kardinaalmuts, gewone vlier, zuurbes, sporkehout, lijsterbes en
hulst. Een dichte haag of heg is dan weer een uitstekende broedplek waarin ze hun
nest kunnen verstoppen. Een gemengde haag met bv. meidoorn, haagbeuk, braam,
hondsroos, sleedoorn en vuurdoorn is ideaal.
Breng mee de slachtoffers
in kaart
We willen kunnen opvolgen
waar de meeste slachtoffers vallen en hoe snel het virus zich verspreidt. Om
zoveel mogelijk gegevens te verzamelen, roept Natuurpunt waarnemers of vinders
van slachtoffers op om hun vaststellingen (na een eenvoudige registratie) in te
voeren op www.waarnemingen.be.
Voer de exacte locatie in
en kies in het venster Gedrag voor ziek/gewond of vondst (dood) en gebruik het vak Opmerkingen om duidelijk te maken dat het vermoedelijk/mogelijk
om het Usutu-virus gaat. Voeg hier eventueel een omschrijving van de waargenomen
symptomen toe.
Geraadpleegde bron:
Vogelbescherming Vlaanderen Mens & Vogel 2015-2
De fuut is een meester in
het verleiden. Van alle inheemse vogels is de paringsceremonie van de fuut
wellicht de meest opwindende. Ze bestaat uit allerlei rituelen zoals het
tegenover elkaar kopschudden, het samen opzwemmen, rechtop in het water
staan en elkaar besluipen in de zogenaamde kathouding, waarbij het mannetje
of vrouwtje de ander zijn of haar witte vleugelpartijen laat zien.
Deze balts schijnt echter
weinig met de eigenlijke paring te maken te hebben en zou eerder onverwachts
gebeuren.
Vele uren per dag besteden
futen aan het kopschudden. Telkens wanneer de vogels elkaar tegenkomen,
begroeten ze elkaar uitbundig alsof het een verheugd weerzien is sinds de
vorige zomer.
Een ander spelletje dat de
familieband verstevigt, is het samen duiken. Recht vooruit en met een flinke
vaart, vlak onder het wateroppervlak. Als de nervositeit hoog oploopt, doen de
vogels de pinguïndans. Eerst en vooral duiken ze allebei een modderige sliert
waterplanten op en met gestrekte hals zwemmen ze vervolgens naar elkaar toe.
Vlakbij elkaar zwaaien ze de slierten heen en weer en al watertrappelend staan
ze recht op het water met hun lichamen tegen elkaar. Na zoveel spektakel lijken
ze meer dan rijp voor de paring.
Maar vaak gebeurt er,
zelfs na de vurigste balts, helemaal niets. Beide vogels gaan gewoon verder met
verenpoetsen of oplettend dobberen. En dan ineens komt één van beide later op
de dag op het idee om het dan maar eens te doen. Hij of zij nodigt zijn of haar
partner uit door met gebogen kop op het nest of op een dicht tapijt van
waterplanten te gaan staan.
Als dit de gewenste
uitwerking op de ander heeft, leidt het vrouwtje de paring in door in
horizontale houding, gestrekt op het nest of plantentapijt, plaats te nemen.
Na enig aarzelen,
bespringt het mannetje haar staande. De paring zelf duurt maar even.
Onmiddellijk daarna verlaat hij haasje-over zijn partner en begint hij
uitvoerig de veren te poetsen.
Na veelvuldig paren, slaat
zowel het mannetje als het vrouwtje driftig aan het bouwen.
Met vereende krachten
wordt gezocht naar stengels en half verrotte plantendelen, die meestal tussen
een rietkraag tot een nest worden vervlochten.
Opnieuw is er sprake van
een uitgebreide ceremonie waarbij de futen met een spriet naar elkaar toe
zwemmen, de kop schudden en vervolgens de rietstengel een aantal keren laten
vallen.
Het grootste deel van het
nestmateriaal wordt vergaard onder water. Terwijl de een het haastig opstapelt
en pas later zorgvuldig schikt, is de ander alweer weggezwommen op zoek naar
een nieuwe lading.
Meestal worden de stengels
aangesmeerd met modder. Futen in de stad smukken hun nesten ook dikwijls op met
eigentijds afval zoals zilverpapier, plastic en karton.
Omdat futen watervogels
zijn, bouwen ze hun nest buiten de oever tegen een in het water uitlopende
rietkraag aan. Daar zijn ze veilig voor eierenrovers op het land. Het grootste
deel van het nest ligt echter onder water. Het nest blijft drijven dank zij de
lucht in de rietstengels, maar ook omdat futen de plantendelen zo stevig en dicht
in elkaar hebben gevlochten, dat gassen die bij rotting vrijkomen niet kunnen
ontsnappen. Futen zijn in staat om al binnen één tot twee dagen een nest te
bouwen.
De eieren worden gelegd op
een platform van drijvend plantenmateriaal. Ze liggen daar erg kwetsbaar en als
ze eenmaal zijn uitgebroed, worden ook de jongen belaagd door tal van
predators. Dus moeten zowel de eieren als de jongen goed worden bewaakt.
Ook het vangen van
voldoende vis om alle snavels te vullen, is een zware taak. Bovendien is vis
vangen niet makkelijk. Zolang de jongen dit niet onder de knie hebben,
blijven ze afhankelijk van hun ouders.
Maar futen zijn goede
vaders en moeders: alle taken van de opvoeding, inclusief het bebroeden van de
eieren en het verzorgen van de jongen worden eerlijk verdeeld tussen man en
vrouw. Als de jongen groot genoeg zijn, neemt elk van de ouders een deel van de
jongen onder zijn of haar hoede om de opvoeding te voltooien.
Voor hun reproductief
succes zijn beide partners dus afhankelijk van de inzet en kunde van de ander.
Beide geslachten hebben er dus belang bij om een goede partner te vinden.
Kieskeurigheid is hier voor beide seksen op zijn plaats omdat de liefde
anders dan bij bv. kemphanen en korhoenders langer duurt dan de copulatie.
Eeuwige liefde is het echter niet: net als bij heel wat andere soorten, waarvan
zowel man als vrouw opvallend getooid zijn, loert al snel echtscheiding om de
hoek.
Immers futen blijven vaak
maar één seizoen bij elkaar en kiezen ieder jaar een nieuwe partner. In de
meeste gevallen kennen de potentiële partners elkaar niet; dus moeten ze op de
een of andere manier aan de ander duidelijk zien te maken dat zij voor dat jaar
de beste optie zijn. Mogelijk ligt hierin de verklaring waarom beide geslachten
zo kleurrijk zijn uitgedost: waarschijnlijk etaleren ze ook hiermee, net als
met hun bedrevenheid in de balts, hun kwaliteiten als ouder en opvoeder.
De fuut broedt in bijna
geheel Europa: tot in het oosten van Polen en noordwaarts tot in het zuiden van
Zweden. Het leven van deze vogel speelt zich volledig af op en in het water,
wat een doorgedreven aanpassing vergt.
De positie van de poten is
sprekend in dit opzicht: ze staan helemaal achteraan het spoelvormig lichaam,
net zoals een schroef aan de achtersteven van een motorboot. De fel afgeplatte
poten doorklieven het water met de minste weerstand. Beide zijden van de tenen
zijn voorzien van brede lobben die niet minder efficiënt zijn dan de volledige
zwemvliezen waarmee de tenen van eenden zijn uitgerust.
De voorwaartse stuwing
gebeurt uitsluitend met de kracht van de poten, want de vleugels komen niet uit
het beschermende dons van de flanken. Deze dichte donslaag lijkt op een
waterdichte regenjas, goed onderhouden en minutieus ingevet.
Hoe voordelig ook voor een
leven op het water, de positie van de poten laat de fuut niet toe zich op het
land voort te bewegen of zich rechtop te houden. Vandaar dat een fuut zich niet
graag voortbeweegt op het land waar zijn min of meer onhandige plompheid hem
blootstelt aan vele gevaren.
De fuut broedt in onze
contreien op allerlei soorten plassen met stilstaand water, op voorwaarde dat
ze visrijk en helder zijn. In Vlaanderen is de soort de laatste decennia sterk
toegenomen, zowel in aantal als in verspreiding. Door de talrijke ontginningen
voor wegen- en andere infrastructuurwerken werden vele plassen gecreëerd, die
zich later ontwikkelden tot geschikte biotopen voor de fuut.
Een ander belangrijke
factor die heeft meegespeeld in de toename van futenpopulaties is de verhoogde
productiviteit van vele waterpartijen door de toenemende eutrofiëring.
Algen kunnen sneller
groeien wanneer er veel voedingsstoffen, zoals bv. nitraten en fosfaten
aanwezig zijn in het water. Een kleine toename in biomassa van de algen heeft
geen negatief effect op het ecosysteem en kan zelfs leiden tot een toename van
bepaalde vispopulaties: prooien als brasem, blankvoorn en baars worden hierdoor
talrijker en zijn erg in trek bij futen.
Geraadpleegde
bron: National Geographic maandblad februari 2018 [Virginia Morell]
Vogels zijn veel
intelligenter dan men vroeger aannam, maar ze zijn niet allemaal even slim.
Papegaaien en de vogels uit de familie van de kraaiachtigen horen tot de
slimmere soorten.
Dat hebben ze te danken
aan hun relatief grote voorhersenen. Ze behoren ook tot de meer sociale
diersoorten. Ze tonen interactief gedrag zoals je dat van een primaat zou
verwachten.
Kraaiachtigen zijn de
vogels die het beste zijn in het toepassen van nieuw gedrag om een probleem op
te lossen.
Brengen vogels werkelijk
cadeaus mee voor een vriend die aardig is geweest voor hen?
Is een kraai of welke
vogel dan ook écht in staat om dit soort besluiten te nemen?
Onderzoekers die zich
bezighouden met kraaiachtigen (de familie van zangvogels waartoe onder meer
gaaien, roeken en eksters worden gerekend), zeggen van wel.
De overeenkomsten tussen
mensen, andere primaten en vogels zijn fascinerend.
Vogels hebben een andere
evolutieweg gevolgd dan zoogdieren, maar zijn kennelijk op vergelijkbare
cognitieve oplossingen uitgekomen.
Daardoor bieden ze ons een
unieke kans om te begrijpen welke evolutionaire druk tot welke geestelijke
vaardigheden kan leiden.
Dat neemt niet weg dat tot
aan de 21ste eeuw de meeste wetenschappers bepaald niet openstonden
voor het idee dat een kraai keuzes kan maken en gul kan zijn, omdat de
wetenschap ervan uitging dat vogels en ook de meeste zoogdieren niet
zelfstandig kunnen denken.
Hun hersenen werden al als
erwtenbrein weggezet, nog voordat de geleerde Ludwig Edinger rond 1900 verkeerde conclusies had getrokken over de
structuur ervan.
Hij meende namelijk dat
vogels niet beschikken over een neocortex, het hersengebied waar bij
zoogdieren veel van de hogere cognitieve functies zijn gelokaliseerd.
Ook al had de wetenschap
geen hoge pet op van de verstandelijke vermogens van vogels, toch werden ze
veel gebruikt om het denkvermogen van dieren te bestuderen.
Vooral duiven
die hersens hebben van het formaat van een pinda, maar ook kanaries en zebravinken, die nog kleinere
hersens hebben.
Onderzoekers ontdekten dat
duiven een indrukwekkend sterk geheugen hebben en dat ze griezelig goed
menselijke gezichten en gelaatsuitdrukkingen kunnen onderscheiden.
Andere onderzoekers
brachten aan het licht hoe goed het geheugen is van grijze notenkrakers. Deze vogels
verstoppen elk najaar meer dan 30 000 zaden uit de dennenappels op
duizenden verschillende bergplaatsen en weten ze in de winter terug te vinden.
Alex, een
grijze roodstaartpapegaai
In de jaren 50 van de
vorige eeuw onderzochten wetenschappers voor het eerst hoe zangvogels hun
liedjes leren. Ze ontdekten dat er treffende overeenkomsten bestaan tussen het
gezang van vogels en de menselijke spraak.
En dan was er Alex, een grijze
roodstaartpapegaai die van psycholoog Irene Pepperberg had geleerd de klanken van het Engels te
imiteren. Toen de vogel in 2007 op 31-jarige leeftijd kwam te overlijden, had
hij ongeveer 100 Engelse woorden voor kleuren, voorwerpen, getallen en vormen
geleerd.
Hij kon duidelijk woorden
uitspreken als groen, geel, wol, hout, walnoot en banaan en hij kon
die klanken inzetten om met mensen te communiceren. Hij begreep hetzelfde en
anders, kon tot 8 tellen en begreep ook het abstracte concept niets.
Alex kon uiting geven aan
zijn verlangen naar huis door terug te zeggen, toen hij een keer ziek was en
bij de dierenarts moest blijven. En elke avond wenste hij Pepperberg met
dezelfde woorden welterusten: Lief zijn. Tot morgen. Ik hou van je
De vaardigheid van Alex om
te communiceren en kennelijk ook om Engelse woorden in de
juiste context te gebruiken hebben geleid tot meer onderzoek bij papegaaien
om erachter te komen wat aan de basis ligt van vocaal leren, het vermogen om
betekenisvolle geluiden te imiteren. Dat is een vaardigheid die papegaaien
gemeen hebben met zangvogels, kolibries, mensen, walvisachtigen en enkele
andere diersoorten.
Die ontdekkingen hebben er
uiteindelijk toe geleid dat een internationaal team het lang gehandhaafde model
van Edinger van de hersenanatomie van vogels opnieuw is gaan onderzoeken.
In 2005 kwamen ze naar
buiten met een nieuwe visie. Ze hadden ontdekt dat de hersenen van vogels wel
degelijk beschikken over een hersenstructuur die gelijkenis vertoont met de neocortex
van zoogdieren en met andere hersengebieden die in verband worden gebracht met
intelligent denkwerk.
Kortgeleden ontdekten
andere onderzoekers dat de neutrale netwerken die aan de basis liggen van het
langetermijngeheugen en van het nemen van beslissingen in de hersenen van
vogels en zoogdieren erg veel gelijkenis vertonen.
Sindsdien is er een hele
reeks onderzoeken gedaan, zowel in laboratoria als in de natuur, waaruit blijkt
hoe slim vogels zijn.
Japanse koolmezen
hebben niet alleen hun vaste hoge alarmkreet pi-pi, waarmee ze hun
soortgenoten waarschuwen voor roofdieren, maar ze hanteren ook een soort
grammatica. Kennelijk hebben ze regels voor het combineren van pi met een
andere toon die-die-die, waarmee ze de groep mezen bij elkaar roepen om
gezamenlijk een roofdier weg te jagen.
Groene muspapegaaien in
Zuid-Amerika hebben verschillende kreten. Ze geven daarmee al hun jongen een
eigen naam.
Mannelijke zwarte kaketoes in Nieuw-Guinea maken hun vrouwtjes het hof met
hun roep en bovendien gebruiken ze takjes en zaaddozen als trommelstokjes,
waarmee ze ritmische solos kunnen drummen op holle bomen.
Voor zover bekend is dit
de enige diersoort die muziekinstrumenten maakt.
Goffin kaketoes,
witte Indonesische papegaaien, gebruiken in gevangenschap gereedschappen, maar
voor zover bekend doen ze dat niet in het wild. Ze zijn dol op nieuwe spullen
die ze kunnen manipuleren en als kleine ingenieurs verwerken tot handige
gereedschappen. Eenvoudige commandos als kom, ga en blijf kan je net zo
makkelijk aanleren als aan honden.
Zo is er een proef met een
kistje met een raampje waardoor je er een cashewnoot in ziet liggen.
Om de noot te bereiken
moet de vogel 5 handelingen verrichten. De puzzelkist heeft verschillende
sloten die allemaal op een ander manier werken: een pen, een schroef, een
grendel, een wieltje en een balkje. Bovendien moeten al deze sloten in een
specifieke volgorde worden geopend.
Soms werd een slot in de
serie weggelaten om te onderzoeken of de vogels het probleem als een robot
oplossen of echt bekijken hoe de sloten werken.
Vrij snel bleek uit de
diverse proefopstellingen dat de kaketoes wel degelijk de aanpak onthouden om
elk slot open te krijgen, in welke volgorde ook. Dat bewees meteen dat hun
geest voldoende flexibel is om een nieuwe situatie correct in te schatten en de
juiste handelingen te stellen om aan de beloning te geraken.
Volgens de onderzoekers hebben
kraaiachtigen en mensapen opmerkelijk vergelijkbare complexe verstandelijke
vermogens ontwikkeld, ook al zijn de 2 groepen al meer dan 300 miljoen jaar
geleden uit elkaar gegroeid. Dat komt volgens hen doordat ze vergelijkbare
sociale druk ondervonden.
Voor allebei geldt dat ze
in groepen leven. In zon setting is het nodig dat je de motieven en de
verlangens van anderen begrijpt. Verder hebben primaten en kraaiachtigen gemeen
dat ze leven van een mix aan soorten voedsel. Sommige levensmiddelen krijg je
alleen naar binnen met behulp van een werktuig. Chimpansees, orang-oetans en
één vogelsoort, de wipsnavelkraai, maken in het wild hun eigen
werktuigen.
Wipsnavelkraaien komen
alleen voor op de eilanden Grande Terre en Maré in het zuidwesten van de Grote
Oceaan, in Nieuw-Caledonië.
Het werktuig is ongeveer
15 cm lang, aan het ene uiteinde breed en aan het andere uiteinde in taps
toelopend, met twee kartels, zoals de tanden van een zaag.
Het gereedschap is gemaakt
uit het vezelige blad van een pandanus-struik. Als het werktuig klaar is, neemt
de kraai het in zijn snavel en vliegt hij ermee naar een boom om tussen het
gebladerte te zoeken naar kakkerlakken, spinnen en andere prooien. De kraaien
gebruiken ook rechte stokken om daarmee in omgevallen, rottende holle bomen te
wroeten op zoek naar larven.
Er bestaan maar weinig
diersoorten die hun eigen werktuigen maken en nog minder die bepaalde vaste
ontwerpen gebruiken voor bepaalde taken.
Tot het moment dat Jane Goodall ontdekte dat chimpansees gereedschap maken,
meenden wetenschappers dat de mens de enige diersoort is die hiertoe in staat
is. Er bestonden theorieën dat de menselijke intelligentie juist door het
gebruik van werktuigen zo hoog ontwikkeld is geraakt.
De ontdekking dat
wipsnavelkraaien dit ook doen en dat ze de cultuur hebben van instrumenten te maken,
toont aan dat dit talent in elk geval 2 keer en in heel verschillende soorten
hersenen tot ontwikkeling is gekomen.
Kraaiachtigen hebben nog
een andere overeenkomst met primaten, waaronder ook de mens. Hun hersenen zijn
relatief groot in verhouding tot de afmeting van hun lichaam.
Een mens van 70 kg heeft
hersenen van 1.36 kg. Oftewel 2 % van het totale lichaamsgewicht.
De hersenen van een raaf
wegen maar 15 g , maar dat is wel 1.3 % van het totale lichaamsgewicht.
Vogels moeten wel een klein
lichaam hebben, anders kunnen ze niet vliegen.
Ook al zijn hun hersenen
absoluut gezien niet groter dan een noot, ze maken er wel goed gebruik van,
doordat de hersenen vol zitten met zenuwcellen.
Veel onderzoekers denken
dat, net als in het geval van de primaten, het veelzijdige verstand bij vogels
tot ontwikkeling kwam doordat er een complexe samenleving bestond.
De samenleving van vogels
verschilt fundamenteel van die van mensen.
Bij zoogdieren is de
belangrijkste band die tussen moeder en jong, terwijl bij vogels de band binnen
het paartje het sterkste is. Die band ontwikkelt zich door een leerproces.
Raven
beginnen zulke sociale verbanden al te ontwikkelen als ze nog maar 6 maanden
oud zijn, nog vóór ze geslachtsrijp zijn. De meeste volwassen koppels zijn
heteroseksueel en de 2 volwassen vogels werken samen om hun territorium te
verdedigen om daar te kunnen broeden en hun jongen groot te brengen.
Volwassen dieren sluiten
ook bondgenootschappen met vogels die niet hun partner zijn om op die manier
sociale netwerken uit te bouwen. Raven leren over de andere door elkaar te
observeren. Ze zien hoe een andere vogel voorraden verstopt,voedsel uitdeelt of de voorraad van een ander
plundert. Andere raven houden scherp in de gaten welke relaties zich
ontwikkelen tussen hun soortgenoten. Zodra de vogels een sociaal verbond hebben
gesloten met een ander, stijgen ze opde
dominantieladder. Raven met veel sociale verbanden hebben de meeste kans op
voedsel en nestplekken.
Raven moeten leren hoe ze
sociale verbanden leggen en hoe ze die connecties kunnen gebruiken om zelf ook
succesvol tot voortplanting te komen.
De vogeltrek, langzamerhand een opgehelderd mysterie
Geraadpleegde
bron: National Geographic maart 2018 [Yudhijit Bhattacharjee]
Trekvogels leggen soms
onwaarschijnlijke grote afstanden af. Door nieuwe technologie beginnen we te
begrijpen hoe ze dat doen.
Trekvogels blijven op
koers door onderweg te letten op de stand van de zon, herkenningspunten op de
grond, de sterren en het aardmagnetisch veld.
Sommige soorten blijven in
de buurt, maar er zijn vogels die om hun broedgebied of seizoensgebonden
voedselbronnen te bereiken hele oceanen en continenten oversteken.
De migratieroute van de rosse grutto bestaat al duizenden jaren en de vogeltrek
spreekt al eeuwenlang tot de verbeelding. Toch wisten we er tot enkele decennia
geleden niet teveel van.
Nu het mysterie stukje bij
beetje wordt ontrafeld, neemt het ontzag voor de ongelooflijke inspanningen van
de vogels alleen maar toe.
Tegelijk blijkt uit
onderzoek dat menselijke activiteiten en klimaatverandering de natuurlijke
migraties verstoren en mogelijk bedreigen.
Omdat de rosse grutto Nieuw-Zeeland
elk jaar verlaat om elders te gaan broeden, was hij voor de Maoris een groot
mysterie.
In de jaren 70 rees bij
vogelkenners en biologen het vermoeden dat de rosse gruttos in Nieuw-Zeeland
dezelfde zijn als de vogels die nestelen in Alaska.
Maar het zou nog tot 2007
duren voor onderzoekers de trekroutes in kaart hadden gebracht.
Een groep wetenschappers
ving enkele rosse gruttos en voorzag ze van een satellietzender.
Zo konden ze tussen maart
en mei een groep gruttos volgen op hun trek naar het noorden.
Ze wisten dat de
batterijen in de loop van de zomer leeg zouden raken en inderdaad vielen de
zenders één voor één uit, op één na.
Op 30 augustus 2007
vertrok gruttoE7
met een nog werkende zender uit Alaska.
Met toenemende opwinding
volgde het team de voortgang van de vogel, van Hawaï naar Fiji, tot hij op 7
september het noordwestelijke puntje van Nieuw-Zeeland bereikte. Het was
nagelbijten want de batterij begon al te sputteren. Die avond landde E7 in de
baai van Firth of Thames, niet ver van Auckland. De vogel was 8 dagen en 8
nachten onderweg geweest en had 11 500 km afgelegd. Nooit eerder was zon lange trek
vastgelegd.
Dit wapenfeit wakkerde de
aloude nieuwgierigheid naar het gedrag van trekvogels verder aan.
Waar gaan ze
heen? Hoe kunnen vogels zulke grote afstanden afleggen? Hoe weten ze jaar in,
jaar uit de weg te vinden naar hun zomer- en wintergebied?
Met behulp van steeds meer
geavanceerde satellietzenders en andere apparatuur kunnen onderzoekers zulke
vragen steeds beter beantwoorden.
Tot het begin van de 19de
eeuw werden de gekste verklaringen gegeven voor de afwezigheid van
vogelpopulaties gedurende een deel van het jaar.
Aristoteles dacht dat
sommige vogels een winterslaap hielden of in andere dieren veranderden. In de
Middeleeuwen geloofden Europeanen dat de brandganzen die zich in de winter
aandienden aan de bomen groeiden.
Een duidelijke aanwijzing
voor het voortbestaan van de vogeltrek kwam er in 1822, toen een jager in
Duitsland een ooievaar
neerschoot waarvan de nek was doorboord met een pijl.
Toen de pijl afkomstig
bleek uit Centraal-Afrika, concludeerden onderzoekers dat de ooievaar duizenden
kilometers moest hebben afgelegd.
In 1906 ringden
vogelkenners enkele ooievaars om te achterhalen waar ze in sub-Saharisch Afrika
overwinterden.
Sindsdien
zijn de trekroutes van duizenden vogelsoorten in kaart gebracht
Bijna de helft van alle
bekende vogelsoorten migreert op het ritme van de seizoenen. Laysanalbatrossen
broeden op tropische eilanden in de Grote Oceaan, maar bijna de
helft van het jaar zweven ze op zoek naar voedsel op grote hoogte boven zee.
Daarbij leggen ze duizenden kilometers af tot aan de kust van Japan en
Californië.
Indische ganzen broeden in
de hooglanden van Centraal-Azië en trekken de Himalaya over om in zuidelijker
streken te overwinteren langs meren en riviermondingen op het Indisch
Schiereiland.
Dat een grote spanwijdte
geen vereiste is, blijkt wel uit het migratiepatroon van de robijnkeelkolibrie.
Dit minuscule vogeltje vliegt solo van zijn broedgebied in de Verenigde Staten
en Canada naar een bosgebied tussen Zuid-Mexico en Panama om te overwinteren.
Vogels trekken om levensbedreigende
omstandigheden te vermijden.
Met het invallen van de
winter in Noord-Amerika verdwijnen de nectarrijke bloemen en de insecten
waarmee de robijnkeelkolibrie zich voedt. Er zit niets anders op: om te
overleven moet hij verkassen naar een gebied waar wel voedsel te vinden is.
Is het in Canada en de VS
weer aangenaam warm, dan keert hij terug naar zijn noordelijke leefgebied, waar
de pas ontloken natuur hem weer veel te bieden heeft.
Veel vogelsoorten migreren
tussen koelere en warmere streken, maar er zijn ook vogels die uitwijken voor
overstromingen.
Dit geldt voor een
ondersoort van de Amerikaanse schaarbek.
Deze vogel nestelt in het
Amazonebekken op zandbanken van de rivier de Manú en voedt zich met vis die
hij, scherend over het wateroppervlak, met zijn lange snavel uit het water
pakt.
Wanneer in september de
eerste zware regenbuien zich aandienen en de rivier buiten haar oevers treedt,
trekken de vogels weg naar de westkust van het continent of naar hoger gelegen
gebieden, om pas terug te keren nadat het waterpeil is gezakt.
Andere populaties verlaten
hun leefgebied niet, maar trekken alleen van hoger naar lager gelegen gebied en
andersom; ze broeden in de bergen wanneer de rivieren stromen en keren terug
naar de vallei zodra het water is bevroren.
Trekvogels ontvluchten een
gebied als het te guur wordt, maar in het gunstige seizoen keren ze terug om te
broeden en hun jongen groot brengen.
Trekroutes
zijn het resultaat van duizenden jaren van uitproberen en bijstellen
Een van de
wetenschappelijke verklaringen voor de trek is dat vogels in tropische streken
hun leefgebied uitbreidden naar gematigder klimaatzones.
Een andere theorie luidt
dat veel vogelsoorten opkwamen in gematigde streken en door evolutionaire
processen werden gedwongen de koudste maanden in de tropen door te brengen.
Dat sommige vogels hun
trekroute aanpassen, wordt treffend geïllustreerd door een populatie bosrietzangers,
die vanuit het noorden van Duitsland naar Oost-Afrika trekt en na een paar
weken doorvliegt naar Zuid-Afrika. Vroeger overwinterden de vogels pal ten
zuiden van de Sahara, een streek die lange tijd groen is gebleven. Aanvankelijk
een paradijselijke plek, die zo achteruit ging dat de vogels steeds verder naar
het zuiden moesten afzakken.
Zit de drang
om te migreren besloten in de genen?Of leren vogels
van de volwassen dieren waar ze heen moeten vliegen?
Wetenschappers zijn hier
nog niet uit, maar het antwoord ligt waarschijnlijk in het midden.
Wij kunnen ons nauwelijks voorstellen
hoe zwaar het moet zijn om zonder rustpauze van Alaska naar Nieuw-Zeeland te
vliegen.
Trekvogels die grote
afstanden afleggen, zoals de grutto, bouwen in de weken voor het vertrek enorme
vetreserves
op in het geval van de grutto ruim de helft van zijn lichaamsgewicht die ze
verbruiken tijdens de vlucht. Ze hebben een onderhuidse vetlaag van wel 3cm dik
en ook rond hun organen ligt vet opgeslagen. Het zijn echte vetzakjes geworden.
In de aanloop naar de trek
nemen
ook de spieren
in borst en poten in omvang toe.
Bij langeafstandsvliegers
als de kanoetkrimpen
de spiermaag
en andere organen , waarmee ze
zich ontdoen van overtollige ballast.
Gruttos en andere
trekvogels maken ook handig gebruik van de wind. De vogels verlaten Alaska vaak
op het staartje van stormen die naar het zuiden wegtrekken. Ook bij hun vertrek
uit Nieuw-Zeeland zijn de omstandigheden voor de terugreis goed. Zij benutten
gunstige luchtstromen waarop zij meedeinen richting het noorden.
Albatrossen
maken onderweg lange zweefvluchten, maar onderzoekers vermoeden dat gruttos
vrijwel continu met hun vleugels slaan, zelfs wanneer ze een goede
luchtstroming te pakken hebben.
Sommige vogelsoorten
blijken onderweg over te schakelen op een zeer flexibel slaappatroon. Onderzoekers op de
Galapagoseilanden analyseerden de slaapgewoonten van de grote fregatvogel. Die heeft een
spanwijdte van 2m en legt honderden kilometers af boven de Grote Oceaan. Men
bracht een datarecordertje
aan op de kop van enkele vogels en implanteerden een sensor die de hersenactiviteit registreert. De
piepkleine apparaatjes zouden niet alleen doorgeven waar de vogels zijn en hoe
hoog ze vliegen, maar zouden ook inzicht bieden in het slaappatroon van de vogels.
Na een zwerftocht
boven de Grote Oceaan van soms 10 dagen keerden
de fregatvogels terug op het nest. De data wezen uit dat de vogels, meestal
meedrijvend op een luchtstroom, steeds ultrakorte dutjes deden
van gemiddeld 12
sec. Bij elkaar opgeteld haalden ze 42 min slaap per dag, terwijl de
vogels op het nest vaak 12 uren slapend doorbrachten. In de lucht sliep
overigens meestal maar de helft van het vogelbrein; de andere helft
bleef alert.
Om te achterhalen of
gruttos er in de lucht een vergelijkbaar slaappatroon op na houden, zijn veel
kleinere batterijen nodig dan nu beschikbaar, maar de ontwikkeling hiervan zal
niet lang meer op zich laten wachten.
Hoe weten
vogels elke keer weer hun broed- en overwinteringsgebieden te vinden?
Er zijn aanwijzingen dat vogels
bij het navigeren
niet steunen op één, maar op diverse instrumenten.
Zo ontdekte men dat spreeuwen
de zon als kompas gebruiken; indigogorzen navigeren door naar de stand van
de sterren te kijken en roodborstjes beschikken over een inwendig magnetisch kompas.
Bij de start van een
experiment waarbij lijsters op hun trek werden gevolgd, werden de
vogels rond zonsondergang opgesloten in een volière, waar ze werden
blootgesteld aan een magnetisch veld dat
afweek van dat van de aarde [dit plaatste de vogels 70 tot 90 graden te ver
naar het oosten]. De lijsters werden voorzien van minuscule zendertjes en kregen die avond, toen het helemaal donker
was, hun vrijheid terug. De onderzoekers volgden de vogels over een afstand tot
1100 km. Die eerste nacht vlogen de vogels naar het westen, maar de
daaropvolgende nachten verlegden ze hun koers naar het noorden, de juiste
windrichting.
De onderzoekers leidden
hieruit af dat de vogels beschikken over een magnetisch kompas, dat ze
dagelijks bijstellen door te kijken waar de zon ondergaat.
Het hoeft niet te verbazen
dat trekvogels bij het navigeren vertrouwen op meer dan één instrument. Want
veel vogels reizen s nachts en dan werkt een zonnekompas natuurlijk niet en
op bewolkte nachten functioneert zon hemelkompas evenmin. Daar komt bij dat hun
magnetisch kompas niet overal even betrouwbaar is.
Diverse zeevogelpopulaties
zijn de afgelopen 50 jaar sterk teruggelopen. Het aantal steltlopers in
Noord-Amerika is sinds 1973 met 70% gekelderd.
De scherpte daling doet
zich voor bij soorten die op hun trek Oost-Azië en Australazië aandoen, zoals
kanoet, strandloper en grutto.
Het aantal roestplaatsen
langs de Gele Zee [de kuststreken van China en het Koreaans schiereiland], waar
de vogels in getijdenslikken langs de kust foerageren, neemt snel af doordat de
natuur op veel plekken plaatsmaakt voor havens, fabrieken en woningen.
Trekvogels die migreren
tussen Europa en Afrika en tussen Noord- en Zuid-Amerika worden bedreigd door illegale jacht en de landbouw.
Natuurorganisaties
schatten dat er elk jaar alleen al in het Middellandse Zeegebied tussen de 25
en 36 miljoen vogels worden gevangen of geschoten.
De situatie in de
overwinteringsgebieden van veel langeafstandsvliegers in sub-Saharisch Afrika
verslechtert nu natuurlijke vegetatie steeds vaker plaatsmaakt voor akkers.
Door de industrialisatie
in de landbouw kunnen trekvogels op
hun vaste
pleisterplaatsen moeilijk aan
eten komen.
Vroeger was het Europese
platteland een lappendeken van kleinschalige boerenbedrijven te midden van ongerepte natuur, waar de vogels
voldoende voedsel konden vinden. Nu worden er op grote homogene akkers gewassen als maïs geteeld, die bovendien uiterst
efficiënt worden geoogst. Er blijft helemaal niets meer op het land achter; de
oogst wordt tot de laatste kolf meegenomen.
Als je als vogel geluk
hebt, vind je een andere stek. Als je pech hebt, dan ziet het er niet te best
uit voor je, want voor de trek moet je een flinke vetreserve opbouwen.
Om deze trend om te
buigen, is een heel pakket maatregelen nodig van het beschermen van bossen en
kusten tot het handhaven van wetten die het vangen en doden van trekvogels
verbieden. Nu de zendertjes en andere apparatuur steeds beter en kleiner
worden, kunnen we de vogels beter beschermen.
Op veel plekken in Vlaanderen zie je geen huismussen meer
Geraadpleegde
bron: Knack [Dirk Draulans]
Het mannetje
van de huismus is een mooi vogeltje, maar de soort heeft het niet gemakkelijk.
Vroeger was de
huismus zo algemeen dat ze deel uitmaakte van het dagelijkse bestaan.
Veel mensen
waren huismussen zo gewend dat ze de vogels niet altijd op foto's herkenden: je
ziet ze de hele tijd, maar je kijkt er niet naar.
Het mannetje
is anders een prachtig diertje, met een grijze kruin, kastanjebruine nek,
zwarte keelvlek en lichte wangen. De vrouwtjes zijn onopvallend grijsbruin. De
zang is een ingetogen getsjilp dat niet opvalt, tenzij huismussen in groep
zitten te kwetteren.
Maar op veel
plekken in Vlaanderen zie je geen huismussen meer. Anders dan andere tuinvogels
heeft de soort klappen gekregen. In het laatste kwart van de 20ste
eeuw is de populatie gekelderd.
Het bestand
halveerde in grote delen van West-Europa. Veranderingen van het voedselaanbod
in zowel winter als zomer en moeilijkheden om goede nestplaatsen te vinden in
almaar sterker geïsoleerde huizen: dat zouden de voornaamste oorzaken van de
crash zijn.
Er wordt ook
naar huiskatten en de opmars van sperwers in tuingebieden gekeken, maar over
hun effect op de mussenpopulatie zijn de meningen verdeeld. Het is altijd een
heksentoer om de relatie tussen rovertjes en hun prooien te ontrafelen.
Nu gaat het
wat beter met onze huismus, zeker in de steden. Mensen melden trots dat ze weer
huismussen in hun tuin hebben. Natuurverenigingen bieden huismussenhotelletjes
aan om de problematiek van te weinig nestelgelegenheden aan te pakken.
Het is nog te
vroeg om van een solide herstel te spreken maar dat de populatie niet meer
afneemt, stemt al tot tevredenheid.
Toch is de
huismus een aanpassingsvaardig beestje. Ze heeft in het zog van de mens een
groot deel van de wereld veroverd. Ze is in staat zich goed aan te passen aan
wat haar omgeving van haar vergt. Een experiment op Noorse eilanden, waarvan de
resultaten in het vakblad Evolution verschenen, toonde bv. aan
dat de afmetingen van huismussen in een hechte relatie staan met hun
leefomgeving.
Wetenschappers
hebben de kleine populaties op drie eilanden zo gemanipuleerd dat er op één
eiland een populatie van grote diertjes ontstond en op een ander een populatie
van kleine.
De vorsers
vingen jarenlang alle beestjes en haalden respectievelijk de kleinste en
grootste exemplaren systematisch weg. De huismussen op het derde eiland
fungeerden als controlegroep: ze mochten allemaal blijven. Na enkele jaren
stopte de kunstmatige selectie, en wat bleek? Binnen de kortste keren waren de huismussenpopulaties
overal opnieuw naar hun gemiddelde afmetingen geëvolueerd.
Mannetjes en
vrouwtjes stemmen zich ook op elkaar af. Beide geslachten zorgen samen voor de
jongen. Maar ze laten hun inzet afhangen van een soort evaluatie die ze van
elkaar maken. Als mannetjes aanvoelen dat hun vrouwtje hun niet trouw is, doen
ze minder moeite om de jongen te voeden, in de veronderstelling dat de kans
groot is dat er koekoekskinderen tussen hun kroost zitten (huismusjes van een
andere vader).
Vrouwtjes
hebben een voorkeur voor mannetjes met een grotere zwarte keelvlek. Ze laten
hun inzet bij het produceren van eieren ook afhangen van hoeveel veren de vader
aansleept om het nest te isoleren. Hoe meer veertjes, hoe groter de kans dat
veel jongen overleven. Als man en vrouw een goede match vormen, kan een
koppeltje jaren samenblijven.
Waarom fluiten vogels voornamelijk bij ât ochtendgloren?
Geraadpleegde bron:
Wetenschapswinkel De Standaard [gedragsbioloog en vogelexpert, Marcel Eens
aan de UA]
Koolmezen, roodborsten,
heggenmussen, merels en pimpelmezen, ze laten veel van zich horen in dit
jaargetijde. De meeste vogels zijn territoriaal. De mannetjes zingen om hun
territorium af te bakenen en te verdedigen. Maar ze doen het ook om indruk te
maken op de wijfjes.
Hoe vroeger ze beginnen,
hoe meer ze in de smaak vallen.
De meeste zangvogelwijfjes
leggen maximaal één ei per dag. Dat doen ze niet lang na zonsopkomst. Direct
daarna zijn ze extra vruchtbaar. De mannetjes moeten de wijfjes dan al hebben
geïmponeerd om er zeker van te zijn dat ze kunnen paren.
Recent werd een onderzoek
gedaan op koolmezen.
Mannetjes zetten een
ochtendkoor in tijdens de vruchtbare periode van de wijfjes.
Ze beginnen 30 tot 10 minuten
voor zonsopgang te zingen en doen dat aan één stuk door gedurende bijna een
half uur. Ze blijven in de buurt van hun nestkast en vliegen wat rond in hun
territorium. Om hun territorium te verdedigen, zingen ze, maar ze keren
geregeld terug en hebben vocaal contact met hun wijfje. Zij produceert roepjes
wanneer het mannetjes zingt. Als het wijfje een ei heeft gelegd, paren de
vogels. Na de copulatie stopt het ochtendkoor bij koolmezen.
Om in de gratie te vallen
moet het mannetje vroeg wakker worden en de zang lang volhouden. Geluid produceren,
kost immers energie.
Bovendien moeten de mannelijke
vogels testosteron aanmaken om goed en langdurig te kunnen zingen. Omdat
mannetjes s nachts een paar procent van hun gewicht kunnen verliezen, vergt
het s ochtends extra inspanningen om te zingen en om rivalen en wijfjes te
imponeren. Kunnen ze het lang volhouden, dan tonen ze wel dat ze fit zijn.
Bij zonsondergang gaan de
wijfjes als eerste slapen. Vlak daarvoor willen de mannetjes ook indruk maken.
De avondzang is wel veel minder geprononceerd dan het ochtendkoor. Meestal
duurt deze maar enkele minuten.
In de wetenschappelijke
literatuur worden nog andere redenen voor het ochtendkoor genoemd. Bv. de
akoestische transmissie; door specifieke atmosferische omstandigheden: s
morgens draagt de zang verder doordat er weinig wind en een hoge vochtigheidsgraad
is.
Een ander argument: vóór
het ochtendgloren zou het vanwege de duisternis moeilijk zijn om voedsel te
zoeken; een ideaal moment dus om te zingen. Omgekeerd vallen de vogeltjes
minder snel ten prooi van roofdieren; het is dan minder risicovol om te zingen.
Voor al die hypothesen
zijn aanwijzingen gevonden. Maar de wetenschap is er nog niet uit hoe
significant ze zijn en verklaringen kunnen van soort tot soort verschillen.
Het belangrijkst is de
seksuele selectie: wijfjes houden van mannetjes die vroeg zingen!
Geraadpleegde bronnen: de
Standaard Dirk Draulans
Chris Lock stootte
afgelopen dinsdag tijdens zijn dagelijkse wandeling op een dode slechtvalk en
twee gebruikte jachtgeweerpatronen aan het kanaal tussen Ieper en Boezinge
De poten en de ringen van
het volwassen mannetje waren afgesneden.
Deze vreselijke misdaad
heeft niet alleen de voormalige valkenier diep geschokt en heel kwaad gemaakt.
Vermoedelijk is dit het
mannetje van het slechtvalkkoppel dat jaarlijks hun nest maakt in de torenspits
van de Ieperse Sint-Maartenskathedraal.
Milieuambtenaar Lieven Strubbe
merkt op dat de verminkte vogel in zijn jachtgebied op amper 5 km van de
kathedraal werd aangetroffen.
Lieven heeft nog nooit
meegemaakt dat een beschermde roofvogel in het Ieperse uit de lucht werd
geschoten. Vooral het wegnemen van poten en ringen is verontrustend.
Inmiddels is een klacht
neergelegd bij de politie en een onderzoek opgestart.
De stad installeerde in
2005 een nestbak voor slechtvalken in de torenspits van de
Sint-Maartenskathedraal op 90 m hoogte, in samenwerking met het Fonds voor Instandhouding
van Roofvogels.
De slechtvalk verdween in
Vlaanderen in het begin van de jaren 1950 door de toen nog legale jacht op
roofvogels en vergiftiging. Door hun bescherming en afbouw van giftige
sproeistoffen konden de roofvogels zich langzaam herstellen. Pas in 1966
broedde er opnieuw een slechtvalk in Vlaanderen.
Momenteel zijn er ongeveer
100 koppels. Ze kiezen meestal voor nestkasten in hoge kerktorens van
historische steden. Vanaf 2008 werd geregeld een slechtvalk waargenomen in het
Ieperse. In 2012 werden de eerste 4 Ieperse slechtvalkkuikens geringd.
Sindsdien broedt de vogel hier elk jaar. Ook vorig jaar bracht het broedkoppel
4 jongen groot.
Als dat gedode mannetjes
van de Ieperse nestplaats afkomstig is, betekent dit meer dan waarschijnlijk de
mislukking voor dit broedseizoen. Bovendien moet het vrouwtje op zoek naar een
nieuwe partner, want slechtvalken zijn erg honkvast en de paartjes blijven
levenslang samen.
Dirk Draulans reageert
verontwaardigd
Waar is de tijd dat poten
of staarten van gedode dieren konden worden binnengebracht om premies te
verkrijgen voor de verdelging van de overlast?
Het is die praktijk die
ertoe heeft geleid dat de meeste roofdieren voor lange tijd uit Vlaanderen
verdwenen waren. De jagers konden dan vrolijk het argument gebruiken dat ze
nodig waren om de populatiecontrole uit te voeren, die anders door roofdieren
zou gebeuren.
Zo konden ze overlast door
beesten als everzwijnen en houtduiven bestrijden, waarmee ze zichzelf een
nuttige functie probeerden aan te praten. Eerst je concurrenten verdelgen en
dan je zelf nut aanpraten zo is het gemakkelijk.
Helaas voor hen opereren
jagers nu in een context waarin de meeste mensen milieuvriendelijker zijn dan
zijzelf. De meeste mensen zien nu liever levende slechtvalken dan dode,
waardoor de dieren onvoorwaardelijke bescherming genieten, net als de meeste
andere roofdieren.
Dat belet echter niet dat
er geregeld vergiftigde buizerds worden gevonden een trage roofvogelsoort die
geen jachtwild kwaad doet, maar toch ook geregeld slachtoffer is van de
praktijken van natuurbeherend
volk met een geweer. Er wordt her en der ook nog op haviken en
haviksnesten geschoten.
Onlangs was er in de
gemeente Mol veel commotie over de broedende slechtvalken daar, omdat
duivenliefhebbers bij de gemeente hun beklag hadden gedaan over valken die hun
prijsdieren uit de lucht zouden plukken. De valken moesten verdwijnen. Ook hier
weer bleek hoe weinig de vogelliefhebbers die duivenmelkers pretenderen te zijn
van de echte natuur kennen. Alsof een slechtvalk in een omgeving vol
stadsduiven en verloren gevlogen prijsduiven, die gewoon aan hun lot worden
overgelaten, zijn energie zou verspillen aan het jagen achter snelle
prijsduiven. Dieren kiezen voor de gemakkelijkste weg; de slechtvalken in Mol
en elders zullen geen enkel effect hebben op duivenliefhebbers. Maar het
vijandbeeld van de natuur zit wel in hun kop gebakken.
De kans is klein dat het
soort gespuis dat illegaal slechtvalken uit de lucht knalt, wordt gepakt.
Tenzij mensen uit hun entourage vinden dat dit niet kan. Wie geeft de gouden
tip om de roofvogeldoder van Ieper (en andere roofvogelkillers) te ontmaskeren?
Inmiddels hebben 3800
mensen het bericht van Dirk Draulans gedeeld omdat ze walgen van zulke
wanpraktijken en ook hopen dat de hatelijke dierenopruimer wordt gevat en met
een fikse straf en boete wordt veroordeeld.
De pijlstaart, een niet alledaagse verschijning meer
Pijlstaarten doen hun naam
eer aan met de opvallende lange en spitse staart, die hen een sierlijk
uiterlijk geeft. De staart valt, samen met de lange hals, vooral op wanneer ze
komen overvliegen.
Pijlstaarten broeden langs
ondiepe meren in open gebieden. In onze streken is de pijlstaart vooral te gast
gedurende milde winters; bij koude trekken ze verder naar het zuiden.
De elegante eenden hebben
een voorkeur voor grasland in taiga- en toendragebieden, met ondiepe wateren om
naar voedsel te kunnen zoeken. De pijlstaart eet zowel plantaardig als dierlijk
materiaal. Met zijn lange nek kan hij dieper grondelen dan andere soorten. De
vogel kantelt hierbij voorover, met zijn kop en hals geheel onder water.
De pijlstaart is geen
koloniebroeder. Doorgaans komen ze in losse groepen voor met nesten soms maar
enkele meters van elkaar. Het nest bevindt zich op droge bodem, verstopt in
vegetatie, vaak in de buurt van water. Het broedareaal strekt zich uit van West-
en Noord-Europa tot in Siberie¨. De Europese vogels overwinteren van
West-Europa tot in Noord-Afrika. Jaarlijks zijn er enkele broedgevallen in
Vlaanderen.
Tijdens de winter- en
trekperiode kan het aantal pijlstaarten oplopen tot 2000 à 3000 individuen. Internationaal
belangrijke aantallen die de 1%-norm (600 exemplarenà overschrijden, worden
geregeld vastgesteld langs de Zeeschelde en Rupel tussen Gent en Zandvliet.
In De IJzervallei en in
het rivierengebied te Mechelen-Willebroek. Andere belangrijke
overwinteringsgebieden situeren zich in de kanaalzones van Gent en Antwerpen en
in het havengebied van Zeebrugge.
Alleen populaties in het
meest zuidelijk gedeelte van het verspreidingsgebied blijven soms jaarrond op
dezelfde plek.
De trek naar overwinteringsgebieden
begint al in augustus. De daadwerkelijke trek van pijlstaarten wordt niet vaak
gezien, zeker niet in het voorjaar (vooral maart). Immers pijlstaarten trekken
meestal s nachts en op grote hoogte, in meewindsituaties, voornamelijk wanneer
zuidwestenwinden waaien. Pijlstaarten trekken vaak in grote groepen, in lange
slierten of in V-formatie.
De soort was altijd al een
zeldzame broedvogel in onze contreien, maar sinds de jaren 90 van de vorige
eeuw is dat nog verder afgenomen, een dalende trend die zich overigens voordoet
over heel het verspreidingsgebied. Habitatverlies, verdroging, watervervuiling,
intensivering van de landbouw en verstoring zijn de voornaamste bedreigingen
voor de soort.
Ook de onverbiddelijke
jacht tijdens de trek van en naar de zuidelijke overwinteringsgebieden rondom
de Middellandse Zee bedreigt de soort, waardoor die nu op de rode lijst is
beland.
Rode lijsten hebben echter
geen officiële juridische status, maar hebben in de praktijk wel een
belangrijke signaleringsfunctie.
Voor deze soorten geldt
een hogere prioriteit bij het nemen van actieve beschermingsmaatregelen. Het
beheer moet gericht zijn op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van
waterrijke gebieden, zoals ondiepe plassen met een goed ontwikkelde oever- en
watervegetatie, vochtige tot overstroomde meersen en estuarium-gebieden.
Essentieel is het voorzien van voldoende rust in die overwinteringsgebieden.
Een mooi filmpje van Kees
Vanger (altijd met de Purple Rain-song op de achtergrond) vat nog eens mooi
de kenmerken beeldend samen.
Geraadpleegde
bron: Vogelbescherming Vlaanderen Mens & Vogel 2018-2
De bruine kiekendief is de
grootste kiekendief van Europa. Hij is iets groter dan de buizerd, maar heeft
een slanker lichaam, langere vleugels en een langere staart.
Net als de andere
kiekendieven komt de bruine kiekendief doorgaans voor in open terrein. Meestal
broedt de soort in allerlei types rietmoerassen, maar ook in smallere
rietkragen van kreken en sloten, op voorwaarde dat er weinig verstoring is.
Tegenwoordig nestelen
bruine kiekendieven in toenemende mate op akkers met koolzaad en in
graanvelden, hoewel dit zeker in tarwe vaak vervolglegsels zijn na het
mislukken van een broedsel in riet of maaigras.
Opmerkelijk is dat
recentelijk bruine kiekendieven heel geregeld bij hun aankomst in het
broedgebied een nest beginnen in maaigras.
Zeker na zachte winters
staat dit gras eind april-begin mei al vrij hoog en lijkt het voor hen een
aantrekkelijke broedhabitat, vooral als de rietvegetaties droog of door een
gebrek aan een goed beheer onaantrekkelijk zijn geworden.
Die maaigraspercelen zijn
in werkelijkheid echter ecologische vallen. Omdat maaigras vroeg in het
voorjaar wordt gemaaid, gaan hierdoor beginnende nesten van bruine kiekendieven
verloren. Waar nestbescherming in samenwerking met de landbouwers mogelijk is,
lukt dit meestal ook niet omdat het hoger groeiende gras uiteindelijk plat valt
en bijgevolg weinig bescherming biedt aan eieren en nestjongen.
Territoriaal gedrag is bij
de bruine kiekendief slechts in geringe mate ontwikkeld.
Blijkbaar wordt enkel een
klein gebied rond het nest tegen soortgenoten verdedigd.
Tijdens de broedperiode
kan het jachtgebied van het mannetje echter een oppervlakte van 3 tot 15 km²
beslaan.
Jagende bruine
kiekendieven maken gebruik van verrassingsaanvallen door in een lage vlucht
boven riet, water en aangrenzende akkers bliksemsnel op hun prooi te duiken. Ze
vangen die meestal op de grond, minder vaak op het water en zelden in de vlucht.
Zelfs in dichte vegetatie kunnen ze dankzij hun uitstekend gehoor prooidieren
bv. piepende muizen lokaliseren en met hun lange poten grijpen.
Naast kleine zoogdieren
worden tijdens het broedseizoen ook wel vogels gevangen.
Daarbij gaat het vaak om
jonge, net uitgevlogen vogels. Maar als de stand van de veldmuizen heel hoog
is, dan vormen die het hoofdbestanddeel van het voedsel.
Hoewel de bruine
kiekendief zich blijkbaar toch heeft aangepast aan het intensieve
landbouwlandschap, is een duurzaam voortbestaan of een verhoging van de
populatie enkel mogelijk indien er een goed beheer komt van broedplaatsen
(riet- en waterpeilbeheer in de moerasgebieden, bufferzones tussen moeras en
intensief gebruikte akkers) en indien er steeds voldoende voedsel voorhanden
is.
De toename van ingezaaide
akkerranden, braakranden waar veldmuizen en zangvogels kunnen worden bejaagd,
meerjarige graslandpercelen en de zogenaamde vogelakkers zullen in de
toekomst een belangrijke rol spelen in het behoud van de soort.
De Zuid- en West-Europese
bruine kiekendieven zijn gedeeltelijk sedentair. Ze leggen slechts korte
afstanden af en overwinteren niet verder dan in zuidelijk Europa.
De noordwestelijke,
noordelijke en oostelijke populaties overwinteren voor een deel ook in
Zuid-Europa maar vooral in Noord- en West-Afrika. De vrouwtjes verlaten als
eerste het broedgebied terwijl de mannetjes een sterke neiging vertonen om
langer in het broedgebied en de directe omgeving te blijven rondhangen om er de
jongen te voeden tot ze onafhankelijk zijn. In de winter worden vaak meerdere
individuen aangetroffen op gezamenlijke slaapplaatsen.
Het Instituut voor Natuur-
en Bosonderzoek (INBO) kleurmerkt sinds 2011 jonge bruine kiekendieven om te
weten te komen hoe hun dispersie (verspreiding) verloopt. Dispersie is het
fenomeen waarbij vogels zich verplaatsen van de geboorteplaats naar hun eerste
broedplaats of tussen verschillende geboorteplaatsen in opeenvolgende jaren.
Hierdoor kan worden nagegaan in hoeverre verschillende populaties met elkaar in
verbinding staan.
Van 2011 tot en met 2017
werd een totaal van 800 juveniele bruine kiekendieven gekleurmerkt. Hiervan
werden er tot het einde van 2017 niet minder dan 120 teruggezien.
Terug gemelde vogels
worden zowel overvliegend als broedend geobserveerd. Van beide zijn de gegevens
interessant om de overleving te bepalen, maar voor het plaats- en
habitatonderzoek zijn de broedende vogels natuurlijk het nuttigst. Van hen kan
de afstand geboorteplaats / broedplaats worden bepaald en weet men ook in welke
habitat ze hun nest maken.
Geraadpleegde
bron: National Geographic januari 2018 [Jonathan Frantzen]
Niet alleen voor de natuur
maar ook voor ons levensgeluk zijn vogels van belang. Daarom stelt National
Geographic in 2018 vogels centraal.
Toen ik dit artikel las, begreep ik
meteen hoe bescheiden ik mij uiteraard ornithologen buiten beschouwing
gelaten moet opstellen als ik mij bij de vogelkenners wil rekenen.
Verder dan het brein van een modeste
vogelliefhebber kan bevatten, reikt mijn kennis niet.
Maar ik schuw de uitdaging niet om die bagage
bij te schaven. Ik hoop dat de lezer zich ook zal aangesproken voelen om dat
indrukwekkend vogelrijk beter te leren kennen en al deze opgesomde soorten
voor zover je die al niet kent natuurlijk eens zal googelen. Veel plezier!
Birdy
Waarom zijn vogels het beschermen waard?
Een eerste reden is de
immense omvang van dat vogelrijk.
Wie alle vogelsoorten
heeft gezien, heeft de hele aardbol afgereisd. Ze komen voor op alle
wereldzeeën en in barre streken, waar nauwelijks leven mogelijk is. Grijze meeuwen brengen hun jongen groot op één van de droogste
plekken op aarde, de Atacama-woestijn in Chili.
Keizerspinguïns broeden
hartje winter hun eieren uit op Antarctica.
Haviken
nestelen op de begraafplaats waar Marlene Dietrich (Berlijn) ligt, huismussen
in de verkeerslichten op Manhattan (Planet Sparrow), gierzwaluwen in grotten langs de
kust, vinken
in Tsjernobyl en gieren op rotsnesten in de Himalaya.
De enige levensvormen met
een groter verspreidingsgebied dan vogels kun je alleen door een microscoop
zien.
Dat vogels zich in zo veel
verschillende leefgebieden kunnen handhaven, is te danken aan de ongekende
diversiteit die ze hebben ontwikkeld.
In afmeting lopen vogels
uiteen van de Afrikaanse
struisvogel die 2.5m hoog kan
worden tot de piepkleine bijenkolibrie op Cuba.
De snavels zijn enorm (pelikaan,
toekan), minuscuul (eucalyptushaantje) of even lang als het lijf (zwaardkolibrie).
Sommige vogels (de purpergors
in Texas, de Goulds
honingzuiger in zuidelijk Azië en
de regenbooglori
in Australië) zijn kleurrijker dan de weelderigste bloemen.
Andere hebben een
verenkleed in een van de subtiel van elkaar verschillende bruintinten die
biologen bij het classificeren hoofdbrekens bezorgen: rossig, taankleurig,
roestkleurig, roodbruin.
Ook het gedrag laat veel
variatie zien. Sommige soorten zijn uiterst sociaal, andere helemaal niet.
In Afrika leven wevers
en flamingos
in groepen van miljoenen exemplaren, parkieten bouwen met takjes hele steden.
Waterspreeuwen
lopen in hun eentje over de bedding van bergbeekjes en de grote albatros
legt met zijn spanwijdte van 3m met gemak honderden km af boven zee, mijlenver
verwijderd van soortgenoten.
Er zijn vriendelijke
vogels, zoals de maoriwaaierstaart die je op je wandeling vergezelt, maar
ook gemene, zoals de kuifcaracara in Chili die recht op je af
duikt.
Renkoekoeken werken
samen om ratelslangen te doden; één vogel leidt de slang af, terwijl de andere
vogels hem van achteren besluipen.
Bijeneters
eten bijen. Bladkrabbers
wroeten tussen de afgevallen blaadjes. Kortbekzeekoeten duiken wel 200m diep. Slechtvalken
halen in duikvlucht een snelheid van meer dan 350km/u.
Rietzangerstekelstaarten houden zich hun hele leven op eenzelfde waterplas, terwijl
een azuurzanger
naar Peru vliegt en terugkeert naar de boom in New Jersey (VS) waarin hij het
jaar daarvoor heeft genesteld.
Vogels zijn niet zacht,
niet aaibaar. Toch hebben ze meer met ons gemeen dan veel zoogdieren.
Ze bouwen net als wij een
ingenieus onderkomen waarin ze hun kroost grootbrengen. In de winter vieren ze
vakantie in een warm oord. Kaketoes kraken puzzels waar chimpansees nog
moeite mee hebben. Kraaien houden van spelletjes.
Daarnaast maken vogels ook
muziek. In Europese voorsteden hoor je de nachtegaal, in het centrum van Quito de lijster
en in Chengdu de witbrauwlijstergaai.
Matkoppen
hebben een complexe eigen taal ontwikkeld. Ze communiceren niet alleen
onderling, maar met alle vogels in hun omgeving, om aan te geven hoe (on)veilig
ze zich voelen.
Er zijn liervogels
in het oosten van Australië die een wijsje zingen dat een voorouder misschien
wel een eeuw voordien van een fluit spelende immigrant heeft overgenomen.
Maak je fotos van een
liervogel, dan neemt hij het geklik van de camera ook in zijn repertoire op.
Maar vogels doen ook iets
wat wij alleen in onze dromen kunnen: vliegen.
Een arend laat zich hoog in de lucht
meedrijven op thermiek, een kolibrie hangt stil in de lucht, een kwartel
bezorgt je een hartverzakking door vlak voor je neus op te vliegen.
De vliegbewegingen van de
vogels op aarde vormen een fijnmazig netwerk dat bestaat uit 100 miljard
lijntjes, van de ene boom naar de andere, van het ene continent naar dat
ernaast.
Vogels hebben de wereld
altijd binnen hun bereik gehad. Nadat de jongen zijn uitgevlogen, blijft een gierzwaluw bijna
een jaar lang onafgebroken in de lucht. Op zijn vlucht naar sub-Saharisch
Afrika eet, raast en slaapt hij in de lucht, zonder ook maar één keer neer te
strijken.
Jonge albatrossen hangen zon 10 jaar
rond boven zee en komen dan pas voor het eerst terug aan land om zich voort te
planten.
Er is een geval bekend van
een rosse
grutto die zonder te rusten van
Alaska naar Nieuw-Zeeland vloog: 11 690km in 9 dagen.
Robijnkeelkolibries
verbranden bij hun oversteek van de Golf van Mexico één derde van hun gewicht.
De kanoet vliegt jaarlijks van
zuidelijk Afrika naar het noorden van Siberië; hij overbrugt in zijn vrij lange
leven een afstand groter dan de aarde naar de maan (384 400 km).
Op een essentieel punt
verschillen mens en vogel van elkaar: vogels hebben geen zeggenschap over hun
omgeving. Vogels zijn niet bij machte om waterrijke natuurgebieden te
beschermen, de visserij in te dammen of hun nest te koelen. Ze zijn aangewezen
op hun instinct en de fysieke kenmerken waarmee de evolutie hen heeft
uitgerust. Die instrumenten voldeden altijd uitstekend: vogels bevolken de
wereld 135 miljoen jaar langer dan de mens. Maar wij veranderen de aarde zo
ingrijpend en zo snel dat de evolutie het niet meer kan bijbenen.
Kraaien
of meeuwen
vinden wel wat van hun gading op onze vuilnishopen, merels en koevogels pikken een graantje
mee op veehouderijen, roodborstjes gedijen in stadsparken.
Maar het lot van de meeste
vogelsoorten hangt af van de bescherming, die wij ze bieden.
Hier rijst de vraag: wat zijn de vogels ons waard?
Nu in het late Antropoceen,
denken we daarbij vooral aan economische waarde.
Veel wilde vogels zijn
eetbaar. Veel ook zijn onmisbaar in de natuur.
Immers, ze bestuiven
planten, verspreiden zaden en dienen als voedsel voor zoogdieren in ecosystemen
die op hun beurt het beschermen waard zijn omdat ze toeristen aantrekken of CO²
opslaan.
Vogelpopulaties zijn als die kanarie in de kolenmijn een
goede indicator van falend milieubeheer.
Maar ook zonder
teruglopende vogelaantallen kunnen we toch wel zien dat een moeras vervuild,
een bos verwoest of een visgrond vernietigd is.
De trieste waarheid: wilde
vogels zullen nooit voldoende gewicht in de schaal leggen. Ze vreten immers
alle bosbessen op.
De
vogelstand laat vooral zien hoe het is gesteld met ons ethisch kompas.
We zouden wilde vogels
moeten koesteren, omdat ze de laatste en mooiste schakel vormen tussen ons en
natuur, die ons aan alle kanten ontglipt.
Vogels zijn de
bijzonderste, meest voorkomende nazaten van dieren die de aarde bevolkten lang
voordat de mens ten tonele verscheen. Ze stammen af van de grootste landdieren
die de evolutie heeft voortgebracht.
De vink op je vensterbank is een
kleine en perfect aan zijn leefomgeving aangepaste dinosauriër. Eenden
in de vijver van een park ogen en klinken vrijwel nog hetzelfde als de eenden
die leefden in het Mioceen, 20 miljoen jaar geleden, toen de vogels over de
aarde heersten.
De mens zet de planeet
steeds meer naar zijn hand. Wij sturen drones de lucht in en vermaken ons met
Angry Birds op ons mobieltje.
Waarom zouden we nog
zuinig moeten zijn op die nazaten van die prehistorische reuzen?
Maar je kunt
je ook afvragen of het verstandig is om alles altijd maar vanuit economisch
perspectief te bekijken.
Als we de vogels niet
koesteren, dan verloochenen we onze afkomst.
Als iemand zegt: het is
spijtig voor de vogels, maar wij mensen komen op de eerste plaats, dan kan hij
twee dingen bedoelen.
De impliciete boodschap
kan zijn dat mensen even goed of slecht zijn als welk ander dier dan ook. Onze
egocentrische houding is genetisch bepaald: wij leven om ons voort te planten
en zoveel mogelijk plezier te beleven; jammer dan voor de andere soorten
waarmee we deze aardbol delen.
Het is de opvatting van de
cynische realist, voor wie bekommernis om andere soorten alleen getuigt van
sentimentaliteit. Tegen deze zienswijze is niets in te brengen; iedereen die er
geen moeite mee heeft te erkennen dat hij volstrekt egocentrisch is, deelt dat
harde standpunt.
Maar het adagium eigen soort eerst kan ook heel anders worden geïnterpreteerd: het
is ons mensen gegeven de aarde en de hele natuur te domineren omdat wij anders
zijn dan de andere dieren, omdat we een bewustzijn hebben en beschikken over
een vrije wil, over het vermogen ons verleden te kennen en onze toekomst vorm
te geven. Deze alternatieve zienswijze komt voor onder zowel gelovigen als
seculiere humanisten.
Ze werpt de volgende vraag
op: als we echt zo ver boven de andere dieren zijn verheven, hoe komt het dan
dat wij goed van kwaad kunnen onderscheiden en beseffen dat het wenselijk is om
een beetje comfort op te offeren voor de goede zaak en dan toch zo weinig
respect betonen voor de natuur.
Brengt onze
unieke positie niet ook een bijzondere verantwoordelijkheid met zich mee?
Enkele jaren geleden hoorde
de schrijver van dit stuk in een bos in het noordoosten van India een zwaar en
ritmisch klapwieken. Het indringende geluid werd voortgebracht door de vleugels
van twee dubbelhoornige
neushoornvogels die neerstreken in een boom vol vruchten. Terwijl de
dieren zich in het gebladerte in alle rust laafden aan het fruit werd je overspoeld
door een golf van geluk bij het aanschouwen van deze indrukwekkende vogels,
waarvoor jij simpelweg niet bestond.
Vogels zijn in veel
opzichten totaal anders dan wij; juist daarom ook boeien ze ons zo.
Ze vertegenwoordigen die
andere zeer succesvolle diersoort, die de evolutie heeft voortgebracht.
Dat zou ons
eraan moeten herinneren dat wij niet de maat der dingen zijn.
De verhalen die wij
vertellen over het verleden en de toekomst die we voor ogen hebben zijn producten
van een geest die een vogel niet nodig heeft. Een vogel leeft met de dag.
Hoewel er jaar in jaar uit, miljarden ten prooi vallen aan onze huiskatten,
ruiten en pesticiden en hoewel sommige soorten voorgoed verloren zijn gegaan, houden
ze zich relatief goed in stand.
Tot in de verste uithoeken
van de aarde pikken kuikens hun eierschaal door om voor het eerst het zonlicht
te aanschouwen en de zonnewarmte aan te voelen.
De Jan-van-Gent, een mooie en merkwaardige zeevogel
Geraadpleegde
bron: Ons Vogelblad Natuurpunt: vogelwerkgroep Oost-Brabant [Vogelportret
door Ludo Grouwels]
Lang was deze rasechte
zeevogel bij ons gekend als Sula bassana, een gekke naam die wat toelichting
vraagt.
Sula blijkt een woord van
Scandinavische oorsprong te zijn dat sul of zotteke betekent.
Eigenaardig is dat de
Engelse benaming Booby, die voor tal van genten wordt gebruikt en afkomstig
is van het Spaanse bobo ook sul betekent.
Wellicht heeft een en
ander te maken met de komische kop van meerdere genten en de potsierlijke wijze
van stappen als een clown met overmaatse schoenen.
En dan zijn Vlaamse naam
Gent.
Die heeft niets te maken
met de Vlaamse stad, doch is hoogstwaarschijnlijk een verbastering van het oude
Engels woord Gannet dat voor gans staat: een zware watervogel met lange hals
en zwemvliezen, die zich waggelend op het vasteland voortbeweegt.
De Jan-van-Gent werd door
de Zweed Carolus Linnaeus in de aparte familie Sulidae ondergebracht, die op
haar beurt onder de Pelicaniformes (pelikaanachtigen) ressorteert. Verwanten
zijn aalscholvers, slangenhalsvogels, fregatvogels en de keerkringvogels.
De Sulidae kennen slechts
9 soorten genten, waaronder de bruine gent, de blauwvoetgent, de roodvoetgent
en de maskergent.
Portret
De zeevogel heeft een
lange, spitse kop met een rechte, aangepunte snavel, een wigvormige staart en
zoals de meeste oceaanvogels lange, smalle vleugels, die glijvluchten boven de
zeebaren mogelijk maken: weinig weerstand en een groot draagvermogen.
Mannetje en vrouwtje zijn
gelijk, doch het mannetje is wat groter en forser gebouwd.
Van snavelpunt tot
staarteinde varieert de lichaamslengte van 85 tot 100cm; de spanwijdte wisselt
tussen 165 en 180cm. Het lichaamsgewicht schommelt tussen 2.5 en 3.5kg.
Het volwassen kleed
bereiken de vogels pas op de leeftijd van 4 à 5 jaar. Men krijgt dan een
hoofdzakelijk witte vogel te zien met zwarte vleugeltippen, een geel tot oranje
ingekleurde kop en twee blauwe tot grijsblauwe ogen. De poten en de met
zwemvliezen voorziene tenen zijn zwart; zijn dolksnavel is hoornkleurig tot
zilvergrijs.
Juveniele exemplaren zijn
volledig zwartbruin met wat witte spikkels en verkleuren in de daarop volgende
jaren via alle mogelijke tussenkleden tot de vertrouwde witte, adulte vogels.
Jan-van-Genten hebben een
snelle, ondiepe vleugelslag; zeer typisch is het gezamenlijke stoot- en
plonsduiken naar visscholen. Van een hoogte van 10 tot 40m duiken ze met
aangesloten vleugels als een torpedo naar vis.
De door de impact bereikte
diepte wordt nog vergroot door enkele zwemslagen, zodat de vogels tot 9m onder
de zeespiegel kunnen worden aangetroffen.
Seconden later verschijnen
ze weer dobberend aan het wateroppervlak om de gevangen vis verder te verdoven,
hem in de juiste positie te manoeuvreren en door te slikken, waarna ze weer
opvliegen voor een nieuwe duik.
De vliegvaardigheid en de
luchtmanoeuvres die ze ten toon spreiden zijn fenomenaal. Zoals bij alle oceaanvogels is hun vliegvermogen haast
onbegrensd. Zo sierlijk als ze in de lucht zijn,
zo plomp zijn ze op het vasteland door de korte poten en de gewichtsverdeling.
Habitat
Jan-van-Genten hebben een
groot verspreidingsgebied en verruimen dit nog met hun verre trektochten.
In West-Europa bevolken ze
onder meer de Noord-Atlantische Oceaan, waarbij ze geregeld voor de kusten van
Portugal tot Scandinavië hun opwachting maken. Bovendien kiezen ze een nestgelegenheid
op de steile rotsrichels van de kust of op rotsige eilanden. Een grote
concentratie broedvogels vindt men in West-Schotland (St-Kilda).
Verder nestelen ze op
IJsland, de Faroër-Eilanden, Noorwegen, Engeland, Ierland, de Kanaaleilanden en
Noordwest-Frankrijk.
Buiten het broedseizoen
trekken de vogels rond en doen daarbij de West-Afrikaanse kust en het
Middellandse Zeegebied aan.
Levensloop
Jan-van-Genten worden weliswaar
als enig kind geboren maar dan toch in een heel grote vriendenkring. Genten
zijn immers koloniebroeders die met duizenden op één plek kunnen verblijven.
Met zeewier, gras, wat
houtsnippers en veren, wordt een slordig nest van enige hoogte gevormd met een
diameter van 60cm. Hierin wordt veelal slechts één, heel zelden twee,
blauwachtig tot wit langwerpig ei gelegd. De buitenschaal is grof en ongelijk
in dikte. Vaak zijn de eieren bekrast ze worden immers met de tenen (nagels)
en zwemvliezen bebroed enkleuren ze
roodbruin door het rottend nestmateriaal.
Beide geslachten broeden
op het enige ei gedurende 43 tot 45 dagen.
Genten beschikken niet
over broedvlekken. Bij andere vogels wordt via de naakte huidzone op de buik,
die zeer sterk doorbloed is en daardoor een paarsrode schijn heeft, de
lichaamstemperatuur van 40 tot 42°C doorgegeven.
Genten broeden met hun
voeten en tenen waarmee ze het ei afdekken en vleien zich dan neer op het nest.
Na ruim 6 weken het ei te
hebben omklemd, schenken ze het leven aan een quasi naakt zwarthuidig kuiken,
dat slechts schaars met crèmig-wit dons is bedekt. Wat later is het hele
lichaam gehuld in een dichter, wolachtig dons, spaarzaam rond de snavelbasis,
de ogen en het voorhoofd.
Gedurende 84 tot 97 dagen
worden de pulli gevoed met opgebraakt, halfverteerd voedsel, dat door de
overijverige kuikens uit de slokdarm wordt gehaald. De jongen krijgen slechts 2
tot 3 voederbeurten per dag. Immers de ouders leggen tijdens het jagen doorgaans
erg grote afstanden af, waardoor ze uren lang wegblijven.
Natuurlijk valt er slechts
één kuiken groot te brengen, dat snel opgroeit en zelfs behoorlijk wat
overgewicht ontwikkelt: tot 4.5 kg met een vetlaag die hem zelfs het vliegen
zal bemoeilijken.
Op een mooie dag blijven
de ouders gewoon weg van het nest: het bijna vliegvlugge jong teert dan maar
enkele dagen op de reserves, verliest wat overgewicht en ook het geduld.
Dan is het moment
aangebroken om zich in zee te storten, want van vliegen is nog geen sprake.
Gedurende een anderhalve week blijft het jong op zee dobberen en duikt al naar
passerende vissen.
Na 7 tot 10 dagen
beheersen de jonge vogels de vistechniek en kunnen ze tevens op hun vleugels
rekenen. Nu wordt het stootduiken beoefend, want vanaf zijn hogere positie in
de lucht heeft de juveniele vogel een beter zicht op de visscholen. Genten zijn
dus autodidacten; zij worden niet opgeleid door hun ouders.
Baltsgedrag
Mannetjes markeren hun
nestplaats door voortdurende verkenning vanuit de lucht of door er te voet naar
toe te waggelen. Hierbij schudden ze de kop zijdelings of knikken ze met
gestrekte hals, terwijl ze met de snavel de nestplaats aanwijzen.
De balts van het mannetje
getuigt van enige agressie, onder meer bij het nekbijten, wanneer het wijfje de
kop afwendt. De agressie overtuigt het vrouwtje van zijn gedrevenheid en houdt
de belofte in dat hij het nest zal verdedigen tegen indringers en rovers.
Net als de meeste
watervogels merkt men bij genten ook een reeks rituelen en ceremoniën:
snavelen, de kop over de rug buigen, met de koppen heen en weer wiegen, met
hoge borst tegen elkaar aan klimmen, luid krijsen om hun emoties en opwinding
kenbaar te maken, vleugelflapperen en korte vluchtjes maken, waarmee ze de
partner wille imponeren en de band versterken. Ook voor de buitenwereld is dit
van groot belang, om de positie en rang binnen de broedkolonie te handhaven.
Levenswijze
Jan-van-Genten zijn vogels
van de open zee. Slechts bij stormweer, bij de achtervolging van visscholen of
voor het broedseizoen naderen ze de kust: in Groot-Brittannië komen zowat
160 000 broedparen
aan wal, bijna 70% van de wereldpopulatie.
De genten hangen een groot
deel van hun leven in de lucht. Hun vlucht wordt gekenmerkt door snelle ondiepe
vleugelslagen, veelvuldig onderbroken door lange en moeiteloze glijpauzes,
waarbij ze handig gebruik maken van de opwaartse luchtstromingen, die ontstaan
door het spel van de golven.
Na het broedseizoen
vertonen een aantal vogels honkvastheid, terwijl anderen uitzwerven richting
evenaar naar tropische of subtropische bestemmingen.
Daar het tot 4 jaar duurt
alvorens de genten broedrijp zijn, treden er grote verschillen op in het
zwerfgedrag. Oude vogels willen terugkeren naar hun broedgebieden, onvolwassen
vogels hebben daar hoegenaamd geen behoefte aan.
Genten leven niet alleen
in kolonies samen, ook bij het jagen vormen zij formaties, wellicht ter
verbetering van hun jachtsucces. Het gezamenlijke stootduiken verwekt paniek in
de visschool zodat er inefficiënt vluchtgedrag optreedt. Bovendien krijg je het
gieren-effect; zie je een vogel een stootduik uitvoeren, dan weet je dat hij
een visschool heeft opgemerkt en kunnen de anderen meteen aansluiten.
Op het menu staan een hele
reeks zoutwatervissen: zalm, haring, sprot, makreel, koolvis, wijting,
pilchard, ansjovis, zandpaling, vissoorten die kort tegen het wateroppervlak
leven en vanuit de lucht gemakkelijk kunnen worden waargenomen.
Daar genten er niet voor
terugdeinzen vis te stelen uit pas opgehaalde vissersnetten, komen er ook soms
diepzeevissen op het menu: katvis, schar, tongschar, bot, blauwe leng.
Genten maken soms
jachttrips van 150 tot 300 km en kunnen daarbij 7 tot 13 u van huis zijn.
Jan-van-genten hebben een
snavel van 95 tot 103 cm, waarmee ze de vis knellen, hem verdoven en hem
herschikken met de kop naar voren, zodat ze hem in één beweging kunnen inslikken,
net als de reiger of het ijsvogeltje.
Parnertrouw
Hoewel de paartjes zich
reeds vormen vanaf het 3de levensjaar, duurt het tot het 5de
of 6de jaar alvorens genten gaan broeden. Er is kennelijk sprake van
jarenlange, zelfs levenslange partnertrouw. Genten worden vrij oud en zijn 10
tot 15 jaar productief.
Nochtans wordt de
echtelijke liefde erg op de proef gesteld: door de zeer dicht bevolkte
kolonies, is er permanent ruzie en rivaliteit en vermits de jagende partner
vaak uren van huis is
Hoewel de nesten bijna in
elkaar overgaan (tot 3 nesten / m²) blijft het jong goed op zijn plaats.
Zwervende jongeren worden immers erg hardhandig aangepakt door de buren, die op
pikafstand zitten en hun minuscule territorium alsnog verdedigen.
Bovendien zou het een
quasi onmogelijke taak worden in zulke rumoerige massa een piepkuiken te gaan
zoeken, met telkens weer geruzie over de landingsrechten. Veel kabaal en gegrom
is nu eenmaal inherent aan een gentenkolonie.
De Jan-van-Gent is een
dagvogel, die de nacht doorbrengt al dobberend op de zee, gezeten op een
rotsklif of liggend in een grasveld van een onbewoond eilandje.
Tijdens het broedseizoen
wordt de nachtrust op het nest doorgebracht. Het territorium wordt dagelijks
weer afgebakend door baltsgedrag, blufpoker jegens de buren en onophoudelijk
opvliegen en neerstrijken om de eigen nestlocatie te markeren.
De oudere paren de
gevestigde waarden zitten veelal in het midden van de kolonie. Immers dit is
de veiligste plaats voor opduikende rovers, zoals waterroofvogels of
marterachtigen, die tijdens het grote tumult steeds aan de buitenkant van de
kolonie een ei of een nestkuiken zullen trachten mee te graaien.
Wie graag een eerder
verschenen artikel wenst te raadplegen kan dit via de zoekrobot in het archief
opvragen.
Met
de slogan Je hebt meer buren dan je denkt startte de provincie Vlaams-Brabant
in 2010 haar ambitieuze biodiversiteitscampagne.
Samen
met gemeenten, verenigingen en scholen werken aan een rijke en blijvende
variatie aan planten en dieren, is het ultieme doel.
Iedere gemeente is uniek in haar samenstelling van leefgebieden
en daaraan gekoppelde soorten.
Of anders gezegd, elke gemeente heeft haar specifieke groep van buren om
te koesteren: vandaar ook de naam koesterburen.
Gemeenten, bedrijven, organisaties, burgers, verenigingen en
scholen kunnen één van de koesterburen uitroepen tot hun totemdier
of -plant.
Deze totem staat dan symbool voor hun bijdrage aan de grote
biodiversiteitscampagne.
Ze dragen er zorg voor, koesteren haar en nemen maatregelen om
haar leefgebied te beschermen.
De Kille Meutel Vogelvrienden kozen voor de huismus nu
reeds 13 jaar geleden met hun actie Red
de straatket!, een actie die helpt de bestaande
huismussenpopulaties in stand te houden.
Zowat
een jaar geleden toen we ornitholoog Didier Vangeluwevan het Koninklijk Belgisch InstituutvoorNatuurwetenschappen
hadden uitgenodigd voor een film- en voordrachtavond over de huismus, had
milieuambtenaar Guido Declercq de suggestie gedaan voortaan de huismus op te
nemen in de reeks koestersoorten.
En
zo geschiedde. Met een gemotiveerd schrijven stelden we het gemeentebestuur
voor de huismus, naast de huiszwaluw, de geelgors en de braamsluiper aan het
lijstje koesterburen toe te voegen. Eerste schepen Erik Rennen nam deze oproep
ter harte en zorgde samen met het burgemeester en schepencollege voor de
bekrachtiging hiervan.
Inmiddels
prijkt onze trouwe tuinbezoeker op de affiche.
Op
deze webblog verschenen al meer dan een dozijn bijdragen over de huismus en over
de diverse initiatieven rond de instandhouding van de soort. Deze kunnen uit
het archief worden opgevist door in de zoekrobot huismus in te tikken.
Met
een kort filmpje en een bondige toelichting werden de 4 vogelsoorten, die we in
Zaventem koesteren, nog eens voorgesteld.
Bedoeling
is de attente natuur- en vogelliefhebbers nauwer te betrekken bij het in kaart
brengen van deze zeldzame vogelsoorten. Wie bereid is de acties van de Kille
Meutel Vogelvrienden te helpen ondersteunen, is zeer welkom!
Immers,
hoe meer milieubewuste burgers zich engageren om de bedreigde biodiversiteit te
helpen in stand houden, hoe beter we daartoe in staat zijn, al was het maar door
te signaleren waar onze koesterburen het in Zaventem naar hun zin hebben.
De braamsluiper [filmpje van Kees
Vanger (3.45 min)]
De
braamsluiper is zoals de naam al doet vermoeden een kleine compacte vogel
die meestal onopgemerkt blijft. Deze zomergast die hier verblijft van april tot
oktober, is een schuwe bewoner van bosranden en dikke hagenrijen.
Terwijl
grasmussen gewoonlijk leven in lage, struikachtige vegetatie, zijn
braamsluipers te vinden in hogere en dichtere begroeiing.
Zo
geeft een paartje braamsluipers de voorkeur aan een hoge, dichte wijd gespreide
heg van meidoorn en sleedoorn, met hier en daar een hoge boom zoals eik en es.
Erg
bontgekleurd is de braamsluiper niet, maar slechts weinig vogelsoorten hebben
zon witte keel; alleen de grasmus (die net als de heggenmus geen familie is van
de huismus) vertoont datzelfde patroon.
Dat
opzichtig kenmerk en de uitbundige zang maakt het mogelijk de kleine zangvogel
te herkennen, al verplaatst hij zich haast na elke zangstonde enkele meters
verder, zeker tijdens de baltsperiode wanneer hij een wijfje tracht te lokken.
Tijdens
de herfst is hij gemakkelijker te vinden in struikgewas en bomen met bessen, zoals
vlieren en kamperfoelies en soms in het bijzijn van andere zangvogels, zoals
zwartkoppen en tuinfluiters.
Hij
pikt insecten op van bladeren, maar eet in de nazomer hoofdzakelijk veel
bessen.
De
braamsluiper is een vaalbruine vogel met een grijze kap op de kop, vaak met een
iets donkerdere oorstreek en een spierwitte keel die fel contrasteert met de
vuilwitte onderdelen (borst en buik).
Er
is geen verschil tussen het verenpak van het mannetje en het vrouwtje.
De
zang heeft een zachte riedelende inleiding, gevolgd door een holle houtige
ratel, lang niet zo metalig klinkend als die van de geelgors bv.
De
meest gehoorde roep is een korte tik, net twee keitjes (knikkers) die tegen
elkaar worden gekletst.
Het
paar bouwt een nest van gras en stengels in een struik of boom, vastgemaakt aan
klimplanten vlak langs de stam of tussen andere opgaande vegetatie. Binnenin wordt
het kommetje afgewerkt met fijner materiaal, zoals fijne haarwortels, mos, wat
haar en pluizen van planten.
Er
is één legsel in de periode mei-juni dat 4 tot 6 eieren telt.
Deze
worden 11 tot 14 dagen bebroed en de jongen vliegen al uit als ze 10 tot 13
dagen oud zijn.
Ze
overwinteren in Afrika ten zuiden v/d Sahara.
Vindplaats in Zaventem: al komt die
verspreid voor over de gemeente, werd hij het recentst opgemerkt in het parkje
aan het Hoekplein in Zaventem, achter het Crown Plazza hotel
De huiszwaluw [filmpje van Kees
Vanger (4.45 min)]
Het
nest van de huiszwaluw is een meesterwerkje van modder; het heeft slechts een
kleine ingang aan één kant van de bovenzijde en wordt gebouwd onder dakgoten en
randen, afdaken of nokbalken.
Mannetje
en wijfje voeren samen de modderballetjes aan, die met plantenvezeltjes worden
verstevigd. De modder voor de bouw van het nest wordt bij poeltjes en sloten in
de nabije omgeving verzameld.
Van
oorsprong is het een bewoner van rotswanden en kliffen, maar in onze streken
heeft de huiszwaluw zich uitstekend aangepast aan de geschikte broedplaatsen
die de menselijke bouwwerken hem bieden.
Hij
heeft echter geen behoefte aan de mensen zelf in tegenstelling tot de huismus.
In Zuid-Europa broedt hij nog op afgelegen plaatsen en bouwt zijn nest tegen
kliffen hoog in de bergen.
Het
broeden begint eind mei, enkele weken nadat de vogels van hun Afrikaanse
winterkwartieren zijn teruggekomen.
Het
nest wordt met hooi, ander plantenmateriaal en veertjes gevoerd, waarna het
wijfje er haar 4 tot 5 glanzend witte eieren in deponeert.
Deze
komen na 13 tot 19 dagen uit; de jongen blijven 3 tot 3 ½ week in het nest
voordat ze uitvliegen. Jaarlijks brengen ze 2 tot 3 broedsels groot. Soms
helpen de oudste jongen met het voeden v/d jongere.
Huiszwaluwen
vangen in een zwenkende en tamelijk fladderende vlucht vliegende insecten of
zwevende spinnen.
Van
bovenaf gezien is de huiszwaluw te onderscheiden van de boerenzwaluw door de
witte stuit en de kortere staart.
Het
verenpak wordt gekenmerkt door de hoofdzakelijk blauwzwarte bovendelen (rug),
bruine vleugels en de zuiver witte onderdelen, de kin en keel inbegrepen. De
poten zijn tot op de tenen bevederd.
Het
geluid vertoont wat gelijkenissen met de huismus, een hard, snel tjilpend
sjirrrit of tjirrrip en de zang is een kwetterende improvisatie van dergelijke
tonen.
De
lichaamslengte reikt tot 12cm, de spanwijdte varieert tussen 26 en 29cm en het
lichaamsgewicht schommelt tussen 15 en 21g.
Naast
de huiszwaluw kennen we ook nog de gier-, de boeren- en oeverzwaluw.
De
gierzwaluw
brengt de nacht vliegend door en nestelt in gaten en spleten onder daken
van oude gebouwen. De vogel is helemaal donker gekleurd en heeft die karakteristieke
sikkelvormige vleugels die hem heel wendbaar maken. Vaak hoort men hun
opgewonden krijsende kreten tijdens hun groepsvluchten over de daken in de
buurt van hun nesten.
De
boerenzwaluwis zeer herkenbaar aan de
lange gevorkte staart met een dikke witte stippenlijn en de roodbruine keel.
Zij is merkelijk groter dan de huiszwaluw. Ook boerenzwaluwen strijken zelden
neer, behalve voor het verzamelen van nestmateriaal. Eten en drinken doen ze al
vliegend.
Deoeverzwaluw kleiner dan de huiszwaluw
heeft lichtbruine bovendelen en is onderaan tijdens de vlucht te herkennen
aan de bruine band over de witte borst. De kolonies graven net zoals de
ijsvogel gaten in de steile kleiwanden liefst in de directe buurt van water.
Vindplaats in Zaventem (huiszwaluw):
voornamelijk treffen we de huiszwaluw aan in en rond het Woluweveld in
Sint-Stevens-Woluwe. Recent trokken we op verkenning in de wijk Rijmelgem in de
buurt van de Sint-Stefaansstraat en omliggende straten, waar we tegen de gevels
van huizen enkele afgestoken huiszwaluwnesten aantroffen. Ook in de
Woluwevallei richting Machelen zijn er al opgemerkt. Vroeger trof men ook wel
op de hippodroomsite in Sterrebeek waar nu de Golf is samen met boerenzwaluwen,
huiszwaluwen aan.
De geelgors aan de beurt [filmpje van
Kees Vanger (3.28 min)]
Het
mannetje van de geelgors is zijn territorium zeer trouw en kan jaren na elkaar
op een vaste plek meestal een hoge zangpost zijn lied verkondigen.
Weinig
vogels zingen op een zomerdag in de hitte van de middag, maar de geelgors zingt
zijn vrolijke zang de hele dag en zomer door.
Hij
heeft een opmerkelijke zang, een serie van 5 tot 7 noten, die veel weg heeft van
de aanzet van de 5de symfonie van Beethoven.
Geelgorzen
zijn algemeen voorkomende vogels in kleinschalige cultuurgebieden, langs
bosranden, struikenrijke heidevelden of jonge dennenaanplant vooral in open
grazige stroken met lage begroeiing en weinig hoge bomen.
Deze
perceelranden met grassen en onkruiden vormen immers een belangrijke
voedselbron voor geelgorzen tijdens het broedseizoen.
In
agrarische gebieden zijn de aantallen afgenomen door het verlies van heggen en
vooral van wintervoedsel; stoppelvelden en hooimijten zijn nu eerder een zeldzaamheid.
Het
mannetje heeft een helder gele kop met donkere strepen; een dunne bovensnavel
en een forsere ondersnavel en een fletse vlek op de wang.
De
borst en bovendelen zijn kastanjebruin met zwarte en rossige strepen; de
flanken zijn roestkleurig en de gele onderkant vertoont eveneens een lichtbruin
strepenpatroon.
De
roodbruine stuit loopt uit in een slanke zwarte staart, die is afgezoomd met
witte randen.
De
vlucht is golvend met een vrij snelle reeks van vleugelslagen.
Na
verstoring vliegen ze in een snelle vlucht steil naar de dichtstbijzijnde heg
of hoge boom, waarbij het wit op de staart goed te zien is.
De
lichaamslengte wisselt tussen 16 en 17cm; de spanwijdte varieert tussen 23 en
29cm; het gewicht schommelt tussen 24 en 30g.
s
Winters vormen ze kleine groepen of mengen zich met andere gorzen en vinken en
zoeken ze naar zaden, scheuten, gemorst veevoer en ander afval op begroeide
velden of geploegd land.
De
broedtijd begint eind april.
De
balts omvat een woeste achtervolging van het wijfje door het mannetje. Het door
het wijfje gebouwde omvangrijke nest is een keurige kom van gras, mos en
plantenstengels gevoerd met pluisjes en haren.
Meestal
ligt het verborgen op de grond onder overhangende hagen, vlak tegen houtkanten,
ruigtes en struwelen, maar soms vlak erboven in een dicht struikgewas en heg; doornstruiken
als mei- en sleedoorn genieten de voorkeur.
De
3 tot 5 eieren zijn wit of paarsachtig wit met een krabbeltekening. Meestal
broedt het wijfje.
De
jongen verschijnen na 12 tot 14 dagen en verlaten het nest na 2 weken voordat
ze goed kunnen vliegen.
Vindplaats in Zaventem: de geelgors
treft men voornamelijk aan in het zuiden van Zaventem in de grote open ruimte
rond het Golfdomein Sterea. Guido nam vorig jaar geelgorzen waar in de open
ruimte tussen Nossegem en Zaventem, gebied bekend als Nossegemdelle en
verderop in het landbouwgebied in Steenokkerzeel, de zogenaamde Runderenberg.
Het totemdier onder de
koestersoorten, de huismus (filmpje van Kees Vanger (2.35 min)]
De
tsjilpende huismus is een uitgesproken cultuurvolger, die zich vooral in
de nabijheid van bewoning ophoudt, zowel in landelijke als in stedelijke
omgevingen.
Huismussen nestelen zich vaker onder dakpannen, in nissen of
holtes in muren dan in bomen en struiken.
De huismus houdt van gezelschap; ze vinden het erg gezellig om
met zijn allen bij elkaar te wonen. Het zijn standvogels die zich meestal niet
meer dan enkele honderden meters van de broedplaats verwijderen en in het
broedseizoen nog minder ver.
Toch zijn struiken, bomen en andere groene elementen in het
landschap essentieel voor huismussen. Ze dienen als schuilplaatsen,
voedselbronnen en nestgelegenheid. Huismussen foerageren langs groene
stroken van klimop-hagen, struiken en lage bomen.
Huismussen zijn honkvast en hebben een sociale leefwijze, d.w.z.
dat wanneer ze een geschikte locatie vinden om te leven, de populatie hier
generaties na elkaar zal blijven.
Broeden, foerageren, baltsen, stofbaden nemen, slapen en
uitzwermen zijn allemaal activiteiten die in groepsverband plaatsvinden.
Het mannetje en vrouwtje verschillen van uiterlijk. Het mannetje
heeft een grijze kruin en een zwarte bef tot op de bovenborst, warmbruin,
zwart-gestreepte bovendelen en vleugels en een opvallende witte vleugelstreep.
Het vrouwtje heeft licht bruine bovendelen met een grijze waas en donker-bruine
strepen, een effen lichte borst en eenkleurig grijze onderdelen met een beige
teint.
Het
voedsel bestaat hoofdzakelijk uit zaden. De huismus heeft zich gespecialiseerd
in de zaden van cultuurgewassen: tarwe, gerst, haver, gierst en maïs. Ook zaden
van grassen, ganzenvoet en muur staan op het menu, aangevuld met een ruim
aanbod aan tafelrestjes.
De
jongen worden vooral met insecten (onder meer bladluizen) gevoederd.
De huismus is 14 tot 16cm lang en weegt max circa 30g; de
spanwijdte varieert tussen 20 en 22cm.
In
de 10 dagen voor het vrouwtje haar eerste ei legt, kan het aantal paringen
oplopen tot 40 per dag. Huismuspaartjes blijven levenslang samen. Mannetjes met
een grote keelvlek, hebben ook grotere teelballen, produceren meer zaadcellen
en zijn bij de vrouwtjes erg in trek.
Een
huismusvrouwtje legt gemiddeld 4 tot 7 eieren per legsel en kan in een
broedseizoen tot 3 legsels voltooien. Het vrouwtje neemt het uitbroeden van de eieren
haast volledig voor haar rekening.
Toch
gaat het niet goed met de kleine vogel; de aantallen lopen de laatste decennia
heel sterk terug. Voor het duurzaam overleven is een groepsgrootte van minimaal
15 broedparen noodzakelijk.
Verspreiding
vindt over kleine afstanden plaats: (her)kolonisatie van geschikte habitats
vindt alleen plaats direct aangrenzend aan gebieden waar de huismus al aanwezig
is. In het residentieel gebied blijven de meeste jonge dieren binnen 1,5 à 2
kilometer van de nestplaats waar ze zijn opgegroeid. Voorwaarde om die wat
langere afstanden te overbruggen, is dat er groene corridors aanwezig zijn
waarlangs de huismussen de oversteek kunnen wagen.
Vindplaats in Zaventem: over enkele
weken zal een link op deze webblog toelaten via CartoWeb de locaties te
markeren op kaart work in progress!
Vrijwilligers van het Wildlife Taxi Team zorgen voor dierenwelzijn
Geraadpleegde bron: WTT-
Vlaams-Brabant, regio-coördinator Koen De Troyer / Anne& Maurice Vandeput, de bezielers van het
eerste uur
In 2017 werden maar liefst
900 gewonde en verzwakte wilde inheemse dieren door vrijwilligers van het Wildlife
Taxi Team (WTT) in Vlaams-Brabant gered van een mogelijke dood.
De onfortuinlijke dieren
waren tegen een venster gevlogen, hingen verstrikt in prikkeldraad, vielen als
jong uit het ouderlijk nest of werden gewond aangetroffen langs de kant van een
druk bereden weg.
Iedereen kan met een
gewond of verzwakt wild dier terecht in een erkend opvangcentrum voor vogels en
wilde dieren (VOC).
Maar wat als je de
mogelijkheid niet hebt om het dier zelf te brengen?
Gelukkig kan je dan een
beroep doen op het WTT. Dit Vlaams-Brabantse team van vrijwilligers van
Vogelbescherming Vlaanderen geeft jou advies en transporteert wanneer nodig het
noodlijdende dier naar het dichtstbijzijnde VOC.
Het team is sinds 2012
actief in Vlaams-Brabant, als eerste provincie in Vlaanderen en bestaat
inmiddels uit een 60-tal gemotiveerde natuur- en dierenliefhebbers, die zich
vrijwillig inzetten.
Oproepen komen van
wandelaars, mensen die een hulpbehoevend dier in hun tuin vinden, maar ook van
politie, brandweer, dierenartsen en andere instanties.
Afgelopen jaar werd een
record van 900 oproepen geregistreerd, een stijging met meer dan 40% ten op
zichte van 2016.
Meer dan de helft van de
dieren moest effectief door de vrijwilligers worden getransporteerd naar een
VOC. Daarenboven konden de vrijwillige dispatchers die instaan voor de
telefoonpermanentie een 400-tal personen met vragen over een wild dier in
nood met het juist advies verder helpen of motiveren het dier zelf naar een
naburig VOC te brengen.
Alle mogelijke inheemse
wilde diersoorten kunnen worden gemeld.
De top 3 werd dit jaar
vertegenwoordigd door de meer algemene soorten, respectievelijk houtduif, egel
en merel.
Opvallend was het aantal
hulpbehoevende bosuilen dat de laatste maanden verstrikt raakte in prikkeldraad
of gekneld zat in een schouw. Dankzij een snelle interventie en een goede
samenwerking tussen melder, vrijwilliger en het VOC konden de dieren allemaal
snel worden bevrijd en vlogen ze na enkele dagen revalidatie weer rond in de
natuur.
Ter info: je kan op het
Wildlife Taxi Team beroep doen 7 dagen op 7 van 09u00 tot 21u00 via het
noodtelefoonnummer 03 331 97 00
Eén van de
vrijwiller-dispatchers helpt je dan graag verder.
Wil jij ook helpen bij het
transporteren van noodlijdende wilde dieren of het beantwoorden van oproepen
over wilde dieren?
Het WTT is nog op zoek
naar gemotiveerde vrijwilligers.
Als je hiervoor interesse
hebt, contacteer dan de regio-coördinator Koen De Troyer via e-mail:
Om je een idee te geven
van hoe het eraan toegaat, kan je even de fotoreportage met een woordje uitleg
erbij van het WTT-team Vlaams-Brabant hieronder bekijken.
Prikkeldraad blijft een
gevaarlijk obstakel voor vogels. Gelukkig werd deze grijze variant bosuil opgedoken
in het Haachtse Broek door de snelle actie van het Wildlife Taxi Team
Vlaams-Brabant gered van een pijnlijke dood. Het dier werd aan beide kanten van
de linkervleugel losgeknipt, waarna het vliegensvlug werd overgebracht naar een
VOC. Een natuurlijke haag in plaats van prikkeldraad had dit ongeval kunnen
voorkomen. Ondertussen vliegt deze geluksvogel alweer rond dankzij de vlotte
samenwerking tussen, de bezorgde melder het attente WTT en het reddend VOC.
Hier zien we een geringde
kerkuil in de handen van een landbouwer te Breisem. De man merkte vanuit zijn
tractor een geringde kerkuil op in een resterende pluk graanveld. Daarop liet
hij het dier uitgeput door de verzengende hitte bekomen in zijn met airco
gekoelde tractor en zorgde een snelle interventie van het WTT Vlaams-Brabant
ervoor dat het dier een uur later in het natuurhulpcentrum van Opglabbeek werd
opgevangen.
Daar werd de vogel
onderzocht en ontdaan van naaldaar in de vleugelpennen en borstpluimen. De aren
uit deze plant van de grassenfamilie bleven allicht kleven in het verenpak
tijdens de jachtsessies van de kerkuil in het graanveld.
Nog geen 2 uur later kon
een vrijwilliger van het WTT de gelukkige vogel alweer vrijlaten aan de
kerktoren van Bunsbeek, nog geen km verwijderd van de vindplaats. Bij het
observeren van het vrijgelaten dier kon een teamlid tot zijn grote verwondering
vaststellen dat de prachtige uil bij valavond al terug aan het jagen was.
Deze buizerd werd totaal
uitgeput aangetroffen aan de rand van de vijvers in Erps-Kwerps. Het dier was
zwaar ondervoed en werd onmiddellijk na melding overgebracht naar het NHC van
Opglabbeek, waar de roofvogel in een couveuse werd gezet om onderkoeling te
voorkomen. Een dagje later verorberde de buizerd al een kuiken.
Een jonge houtduif waaide
uit het nest, wat aan onze dispatcher van dienst meteen werd gemeld. Aangezien
niemand graag wordt ontvoerd zocht onze vrijwilliger naar een nest in de nabije
omgeving. Op de foto zien we de houtduif, gezond en wel terug in het nest
geplaatst met een nog volle krop.
Een fel verzwakte
knobbelzwaan werd met visdraad om de tong en haak in de bek uit de Zoete
Waters in Oud-Heverlee opgevist. In een VOC werden de haak en de visdraad
vakkundig verwijderd en werden voor de zekerheid enkele XR-scans genomen van de
hals.
Een week later mocht de
zwaan alweer terug naar haar vertrouwde omgeving. Op de foto zie je de
herstelde en net aangekomen knobbelzwaan die allicht blij was haar partner
opnieuw te mogen vervoegen.
Een getuigenis van Maurice
en Anne
Ziehier een momentopname
van wat wij tijdens een heel jaar beleven. Elke opdracht is verschillend. Het
is telkens een ander dier en het zijn altijd heel verscheiden mensen waarmee we
in contact komt. Zo zijn we ooit al ontvangen geweest op een kasteeldomein waar
een aangeschoten vos op de inrijlaan lag te verkommeren. Ook bij de minst
begoeden worden we wel eens verwelkomd, waarbij we dan vaststellen dat deze
behoeftige mensen toch nog een plaats in hun hart bewaren voor de dieren.
Geregeld ook worden we door de politie opgebeld zoals die ene keer tijdens de
vorige winterperiode dat de brigade van Tervuren op ons beroep deed om een
verstoteling te redden. Het park lag ondergesneeuwd en als we toekwamen opende
de politieagenten de barelen voor ons. Het was al laat en behoorlijk duister
toen ze ons een wegeltje aanwezen waarlangs we moesten rijden om bij de eenzame
jonge zwaan te geraken, die doorhaar ouders werd verstoten. Eens ter plekke
verlieten de politieagenten ons want ze hadden een nieuwe opdracht. Daar
stonden we dan moederziel alleen in die desolate witte vlakte. We volgden het
aangeduide weggetje en reden pardoes haast het meer in zo smal was het pad. Toen
we stopten zagen we de zwaan op zowat 4 m van de oever verwijderd radeloos
rondkijken. Alle pogingen om haar te benaderen of te lokken, waren vergeefs en
we beslisten dan maar de volgende ochtend met daglicht een nieuwe poging te
ondernemen. Nu wij wisten hoe we de barelen konden omhoog heffen, waren we weer
snel ter plaatse. We bevonden ons op de tussenweg van de twee vijvers toen we
getuige waren van een hevige schermutseling onder 3 zwanen.
Juist op het ogenblik dat
wij aankwamen bij de plaats waar die zwanen in een hevig gevecht waren
gewikkeld, sprong de jonge zwaan, die we moesten te pakken krijgen op de begane
grond, weggejaagd door de twee ouders die wederom in hun nuptiale fase, het vervelend
jong weg wilden. Inmiddels hadden we met ons groot vangnet post gevat achter de
geopende voordeur van onze wagen. Op het gepaste moment gooiden we het net over
de jonge zwaan en konden we het opgeschrikte dier met een aangeleerde veilige houdgreep
in de wagen stoppen en warm houden tot we de siervogel in een VOC afleverden.
Na een poosje bekomen werd de jonge zwaan te water gelaten in het vijverpark te
Londerzeel, waar ze niet meer in conflict kon komen met het ouderpaar.
Bij Vogelbescherming
Vlaanderen hebben ze al vaker Maurice en Anne aangeraden al deze boeiende
verhalen eens te bundelen en in een boek te publiceren. Het zou alvast geen
saaie lectuur worden.
Geraadpleegde bron:
Tuingids voor blije vogels [Natuurpunt]
Elke winter organiseert
Natuurpunt deze telling.
Dit weekend tellen
duizenden kinderen, volwassenen en gezinnen gedurende een half uurtje de vogels
die op hun balkon of in hun tuin neerstrijken.
Die massale gegevens zijn
van onschatbare waarde om de vogelpopulatie in kaart te brengen. Doe mee aan
dit grote burgeronderzoek!
Vogels houden van tuinen,
zelfs van de kleinste.
In heel Vlaanderen wordt
de totale oppervlakte tuin geschat op 9%. In de stad maken tuinen zelfs 20% uit
van het grondgebied. Daarmee is er meer privégroen dan openbaar groen.
Voor heel wat planten en
dieren vormt jouw tuin(tje) een levensnoodzakelijke biotoop, zeker in de
stadskern. Gazon neemt in onze Vlaamse tuinen vaak meer dan 50% in beslag. Kies
je daarentegen voor een natuurlijke tuin, dan krijg je ongetwijfeld meer
bezoekers in je tuin.
Vooral tijdens de
winterperiode is geregeld voederen belangrijk. De vogels moeten op jou kunnen
rekenen. Ze nemen een vaste route langs de tuinen en willen graag precies weten
waar en wanneer er iets te rapen valt. Immers in elk seizoen hebben vogels
behoefte aan voldoende voedsel. Je kan daarom op elk moment in het jaar
beginnen met voederen. Wel altijd goed overwegen wat je best voedert in welk
seizoen; vet alleen in de winter en tijdens de zomer alleen natuurlijke voeding
zoals granen en noten.
In elk jaargetijde kan
voedselschaarste optreden. Langdurige regen, droogte of een slecht insectenjaar
kunnen oorzaken zijn.
Door bij te voederen is
het toch mogelijk om vogels in alle seizoenen door periodes met weinig voedsel
heen te helpen. Ook in augustus en september, de periode waarin ze hun veren
vervangen (de rui) kunnen een aantal soorten een extra graantje gebruiken.
Volwassen vogels zullen
altijd proberen hun jongen eiwitrijk voedsel te geven zoals, insecten, spinnen
of andere kleine diertjes. Wanneer er een voedselgebrek is, worden alle
insecten aan de jongen gevoederd en schakelen de ouders over op ander voedsel.
Op een voedertafel kunnen
alle vogels makkelijk landen, goed om zich heen kijken en snel wegwezen als er
gevaar dreigt.
Het is makkelijk er zelf
één te maken van een stuk watervast multiplex. Met latjes maak je opstaande
randen die voorkomen dat het voer er af rolt of weg waait. In de hoeken laat je
openingen vrij om regenwater af te voeren.
Voor de gezondheid van de
vogels is het van belang dat je de voederplank wekelijks schoonmaakt met heet
water en een borstel. Zo verwijder je de uitwerpselen, beschimmelde etensresten
en allerlei vervelende bacteriën.
Plaats het voederhuisje of
tafel op een open plek waar de etende vogels een goed overzicht hebben op de
omgeving. Het liefst met een vluchtstruik in de buurt. Op een hoogte van
anderhalve meter is de voedertafel doorgaans veilig voor springende katten.
Ik ben echt benieuwd naar
de resultaten, want van vele vogelliefhebbers in het Zaventemse hoor ik dat zowat
alle tuinvogels in veel kleinere aantallen in de tuinen opdagen.
Geraadpleegde bron: De
Standaard: Continu lawaai kan erger zijn dan luid lawaai
Vogels beleven de omgeving
op een andere manier dan mensen. Een aantal experimenten die rekening hielden met de
frequentiekarakteristieken van het omgevingsgeluid en met het soort specifieke
gehoorvermogen van vogels vertellen ons meer.
Communicatie door middel
van geluid heeft diverse functies.
Zo dient het bij vogels om
partners te vinden, om rivalen te verjagen en waarborgt het de veiligheid
doordat predatoren tijdig kunnen worden gedetecteerd.
Het bepalen van de
effecten van verstoring van de communicatie tussen vogels door omgevingsgeluid
is echter niet eenvoudig. Uit tal van onderzoeken is gebleken dat het
gehoorvermogen van vogels sterk afwijkt van dat van de mens. Veel soorten horen
minder goed en in een smaller frequentiebereik dan de mens.
De verschillen tussen de
gehoordrempels van vogels en mensen kunnen wel 20 dB zijn.
Met de kennis van de
frequentieverdeling van het stoorlawaai en de kennis over het gehoorvermogen
van een specifieke vogelsoort kan worden geanalyseerd in hoeverre de voor die
vogelsoort relevante frequenties uit het mogelijke stoorlawaai daadwerkelijk
verstorend werken.
In de ruimtelijke
procedures moet worden gekeken in hoeverre vogels met elkaar kunnen
communiceren in een bepaald type omgevingslawaai en op bepaalde afstanden.
Vroege vogels woonachtige
in de buurt van de luchthaven schijnen eerder op te staan om in alle rust te
kunnen zingen. Maar niet alle vogels kunnen even goed overweg met lawaaiige
plekken. De soorten die verdwijnen zijn soorten met lage liedjes of zelfs
vogels die niet zingen zoals uilen en de koekoek, maar ook boomklevers en
wielewalen.
Dat stadsvogels een en
ander te verduren krijgen, lijkt evident, maar zelfs een rustige activiteit
als aardgaswinning zet vogels in de buurt onder zware stress.
Amerikaanse onderzoekers
hingen nestkastjes op verschillende afstanden van een aardgaswinning in New
Mexico, in het zuiden van de Verenigde Staten en grenzend aan Mexico. Er klinkt
daar wat geluid van compressors, maar niet meteen iets dat je spontaan als
hinderlijk zou bestempelen. Maar zelfs in die redelijk rustige omgeving
zagen de vogels in de nestkastjes hun stresshormonen in de soep draaien, legden
ze minder eieren en hadden ze jongen met verminderde groei.
Het was de eerste keer dat
iemand vogels onderzocht in een omgeving met niet al te intensief, maar wel
aanhoudend geluid van menselijke oorsprong.
Zo is al in 10 Europese
steden, waaronder Antwerpen en Brussel, vastgesteld dat koolmezen hoger gaan
zingen om gemakkelijker boven het verkeerslawaai, dat vooral lage frequenties
bevat, uit te komen. Voor koolmeesmannetjes pakt dat slecht uit, want wijfjes
raken vooral opgewonden door mannetjes met een lage stem. Als de stadsmannetjes
met hun hogere zang dan toch een wijfje vastkrijgen, is de kans groter dat zij
vreemdgaat. De vrouwtjes houden namelijk van mannen met zwoele stemmen.
Koolmezen zijn sowieso al
fameuze schuin-marcheerders, maar ons verkeersgeluid maakt dat nog erger.
De huismussen in San
Francisco waarvan men geluidsopnames had van 30 en 60 jaar geleden blijken
echter niet schriller, maar ook 10 dB luider te zingen. Bovendien hadden ze 60
jaar geleden 3 liedjes op hun repertoire, nu nog amper één: dát met de meeste
hoge tonen. Geelgorzen in Nederlandse steden gaan zelfs tot 14 dB extra luider
zingen.
Nachtegalen zingen in de
week luider dan in het weekend, gelijk op met het stadslawaai. Stadsvogels
beginnen vroeger in de ochtend te zingen dan vogels op het platteland, om de
ochtendspits voor te zijn.
De biologen in het
aardgasveld onderzochten plaatselijke vogels, waaronder de blauwkeelsialia, de
bergsialia en de grijskeeltiran. Bij alle drie de vogels werkte het constante
achtergrondgeruis als een geluidsdeken: het dempte de geluiden van
roofdieren, concurrenten en soortgenoten, waardoor de moeders niet meer zeker
waren of de omgeving veilig was en voortdurend moesten kiezen of ze op wacht
bleven of de jongen toch maar achterlieten om voedsel te zoeken.
Hier volgen nog een reeks
knappe momentopnames van Wim Dekelver.
De schuchtere roerdomp in
volle vlucht kunnen vereeuwigen, is een hele krachttoer.
De reigersoort leidt een
zeer verborgen leven en een ontmoeting met een roerdomp is zeer zeldzaam. Immers
het is een mysterieuze vogel die moeilijk te zien is wanneer hij de paalhouding
aanneemt (het imiteren van een pol rietstengels door stijf rechtop en
onbeweeglijk te staan).
Het vergt dan ook uren
geduld om een geslaagde foto te maken van deze schichtige rietvogel, die zich slechts
aan korte verplaatsingen waagt.
Maar met het fabuleuze
AF-systeem in de Nikon D500 maak je al meer kans om de vogel passend in het
vizier te krijgen.
Een leuk filmpje schetst
de levensloop in een 5-tal minuten
Een slobeend die net
opvliegt na een forse aanloop in het water met waterdruppels die nog van het
verenpak afglijden is een dankbaar moment.
De eend is een broedvogel
van vochtige weilandcomplexen, moerassen en ondiepe plassen met modderzones en
een weelderige oevervegetatie.
Tijdens de broedseizoen
leeft het vrouwtje zeer verborgen tot de jongen vlieg-vlug zijn.
Het mannetje patrouilleert
dan ergens in de buurt van het nest. Tijdens de winter zitten grote aantallen
in overstroomde meersen, maar ook op open water zoals dokken, spaarbekkens en
grote vijvers. Tijdens het foerageren zeeft de slobeend, net onder het
wateroppervlak kleine ongewervelden uit het water.
Ook dit kort filmfragment leert
je meer over de karakteristieke eigenschappen
De aalscholver is een oude
vertrouwde bewoner van waterrijke gebieden. Het is een forse, donkere
watervogel met gehaakte snavel. Een handig instrument voor de visvangst.
De aalscholver lijkt wel een
zwarte vogel, maar feitelijk is het verenpak grotendeels diep bronsgroen. Elk
veertje van de boven-vleugels heeft een subtiel zwart randje. Dat geef de vogel
een geschubd uiterlijk.
Hun vlucht is stevig en
resoluut; ze vliegen in strakke lijn naar hun bestemming. Vertrouwd is ook het
beeld van aalscholvers met gespreide vleugels om deze te laten drogen.
In dit filmpje zie je zelfs
hoe Chinese vissers gebruik maken van aalscholvers om vis te vangen.
De krakeend is een
onopvallend gekleurde middelgrote grondeleend. Het vrouwtje van de krakeend
lijkt sterk op het vrouwtje van de wilde eend, maar heeft een oranje rand langs
de donkere snavel. Het mannetje heeft in het zomerkleed een zeer fijne gedetailleerde
donkere tekening op een verder grijsbruine ondergrond, een zwarte stuit met daarvoor
hagelwitte spiegelvlakken op de vleugels, die bij de wilde eend blauw is. De
krakeend is een wijd verbreide broedvogel van moerasgebieden, duinplassen en
open polders met veel grasland en sloten.
In dit filmpje zie je bij een
aantal fotos van de vlucht duidelijk de afgetekende witte vlekken op de
vleugels.
Wanneer de jaarwisseling nadert,
maakt men doorgaans het bilan op van het verstreken jaar.
Hoogtepunten dit jaar
waren de viering van het 10-jarig bestaan van deze educatieve blog en het
behaald bezoekersaantal, dat ondertussen meer dan 100 000 views telt.
Inmiddels zijn er 600
artikels verschenen en meer dan 2300 fotos gepubliceerd waarvan 60%
aangeleverd door Wim Dekelver.
De duivel-doet-al en jonge
ambitieuze Pieter Cox heeft het almaar drukker en vindt nog zelden de tijd om
een compositie van 5 fotos samen te stellen voor dit blog, maar dat wordt hem
absoluut niet kwalijk genomen. Hij zoekt af en toe wel eens een nachtelijk
moment om in hoogste nood te helpen of goede raad te verstrekken. Hij blijft
als gastfotograaf erg welkom!
De jarenlange
vriendschappelijke band met Wim dwingt respect en erkentelijkheid af. Wim is
immers altijd bereid om voor het beeldend materiaal te zorgen, wat
onbetwistbaar het succes van de populariteitcijfers verklaart. De recente prachtige
reportage over de visarend is daar een mooi voorbeeld van.
Onze huisfotograaf kan
ongelooflijk genieten van de aanwezigheid van vogels in de natuur en slaagt er
telkens weer in die passionele beleving in een beeld te vatten om het te delen
met andere vogelliefhebbers. Wanneer Wim een reeks geselecteerde fotos
aanlevert, besef je als leek helemaal niet welke inspanningen de gerichte
verkenning (voorbereiding vooraf) en de geduldige observatie (soms urenlang
waarnemen en soms zonder resultaat) heeft gevergd.
Af en toe heb je wel eens een
toevaltreffer tijdens die geduldige waarnemingssessies. Onverwacht duikt dan
een vogel op die het aandurft haast vlak voor je lens een poosje zijn verenpak
te poetsen, maar dat gebeurt maar zelden.
Door de jaren heen heeft
onze natuurfotograaf nieuwe natuurgebieden gezocht, contacten gelegd met
natuurbeheerders, conservators, boswachters die hem vertellen waar de dieren
zich ophouden. Zulke belangrijke relaties bouw je op telkens je in een
schuilhut andere even enthousiaste natuurfanaten ontmoet. Doordat je gerichter
kijkt, valt er niet alleen meer te ontdekken, maar het fotograferen wordt ook
leuker om te doen, wat ik zelf kon ondervinden toen ik Wim een dagje vergezelde
in een vogelkijkhut van Glenn Vermeersch in Kalmthout.
Als de scherpte en de
compositie goed zitten, heb je fraaie fotos geschoten, maar de drang en het
doorzettingsvermogen om unieke momentopnames vast te leggen die de ultieme kick
geven, blijven Wims grootste verdienste. Hij zoekt altijd weer nieuwe manieren
om de natuur onderscheidend in beeld te brengen. En de reeks fotos die bij
deze bijdrage werden aangeleverd, bewijzen dat zonneklaar. Dank je wel, Wim!
Ik ben Franz Pieters
Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden
Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden
De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens.
In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens.
Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval:
• uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring;
• verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
• vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens;
• passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is;
• geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt;
• op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren.
Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens:
Kille Meutel Vogelvrienden
Watertorenlaan 59
1930 Zaventem
franz.pieters@telenet.be
Mobiel: 0478 55 34 59
Waarom verwerken wij persoonsgegevens?
Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden:
• om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden;
• om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten);
• om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners;
• om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting);
Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij:
naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven)
We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen.
Verstrekking aan derden
Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek)
Bewaartermijn
De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen.
Beveiliging van de gegevens
Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen:
• we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen;
• de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden;
• wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten;
• onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens.
Uw rechten omtrent uw gegevens
U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen.
Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers.
Klachten
Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming.
Wijziging privacy statement
Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.