Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje. Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden. Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden. Tot heel binnenkort …
04/07/08
Happy Birdyday …
Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.
Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …
04/07/09
Je zoekt, vindt en kiest
een levensweg, die je deelt
met trouwe vrienden …
Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.
Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.
Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.
Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.
Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.
Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.
Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.
In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…
04/07/10
Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.
Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.
Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.
Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.
Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiendehuismuspin op te spelden …
Dakpan of dakgoot,
voor de huismus is een nest
in Kille Meutel – Georges
Tjilpende huismus,
nest in de Kille Meutel
welkom bij ons hier – Arlette
Kijk Kille Meutel,
veel parende huismussen,
hemel op aarde – Oswald
Kille Meutel vriend,
huismus breng ons samen en
laat het blijven zijn – Chris
Groene oase,
paradijs voor de huismus,
dé Kille Meutel – Franz
04/07/11
Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird! Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.
04/07/12
Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.
Het winterkoninkje is een
opgewekte en blijmoedige zangvogel.
Het is erg vitaal,
behendig en snel. Bij gevaar verliest het zijn stoutmoedigheid, al keert die
snel terug. Het winterkoninkje verliest zelden zijn vrolijke stemming en zelfs
in volle winter zingt het alsof het lente is.
Het winterkoninkje broedt
vooral in de dichte ondergroei van bossen en tuinen.
Het houdt van
rommelhoekjes, kreupelhout, ruige en dichte vegetatie (hagen), houtkanten
(takkenhoop), een braamstruweel of brandnetelruigte vormen omdat die goede
nest- en schuilplekken bieden.
Het winterkoninkje kan
zijn nest op de gekste plaatsen maken; in een zak van een vogelverschrikker, in
een oude hoed of pet in een drukke werkplaats, in de vouwen van een
kerkgordijn.
Het nestje van het winterkoninkje
heeft de vorm van een ei dat rechtop staat. De ingang zit aan de zijkant; aan
de buitenkant is het bekleed met mos, binnenin bedekt vooral met veertjes en
haartjes.
Het mannetje bouwt in het
vroege voorjaar een 6-tal nesten die door het vrouwtje aan een nauwkeurige
inspectie worden onderworpen. Ze kiest er dan één uit om in te broeden.
De helft van de mannetjes
houdt er per broedseizoen één vrouwtje op na (monogaam), de andere helft paart
met 2, 3 tot 4 vrouwtjes (polygaam).
Het winterkoninkje is in
Vlaanderen één van de meest algemene broedvogels. Het valt vooral op door zijn
zeer luide, explosieve zang die meestal eindigt op een trillend wekkertje.
Bij koud weer zoeken
doorgaans minder dan 10 winterkoninkjes elkaar op om dicht tegen elkaar aan
te schuilen en te slapen. Immers bij streng winterweer sterven veel
winterkoninkjes. Dat is ook niet zo verwonderlijk. Vogels verteren bij strenge
vorst snel hun vetreserves om hun hoge lichaamstemperatuur van zon 40°C te
behouden. Door langdurig vriesweer en bijgevolg gebrek aan voedsel kan er een
massale sterfte optreden. Daardoor kan tijdens sommige winters het aantal
broedparen afnemen met 40 tot 50%.
Gelukkig kan de stand zich
ook weer behoorlijk snel herstellen. Dat komt doordat winterkoninkjes, die
normaal gemiddeld 7 eieren in hun nest leggen, onder gunstige omstandigheden
wel tot 16 eieren kunnen leggen. Verder kunnen ze wel 2 à 3 maal per seizoen
een legsel voortbrengen. Zo kan het vogeltje na zon sterke afname in 2 tot 3
jaar weer helemaal terug hetzelfde gemiddeld aantal halen.
Soms bouwen winterkoninkjes
dubbele nesten, waarbij de eieren in een groter bovennest worden gelegd en het
ondernest als slaapplaats dienst doet.
Winterkoninkjes zijn
doorgaans het heel jaar op en nabij de broedplaats te vinden.
Volwassen winterkoninkjes
zijn standvogel; jongen zwerven soms wat
rond. Bij streng winterweer doen zich verplaatsingen voor over vermoedelijk
korte afstanden.
Minder optimale biotopen,
waaronder grootschalig cultuurland maar ook productiebos, worden dan verruild
voor voedselrijke terreinen.
Het filmfragment van Kees
Vanger brengt je middenin de biotoop van de kleine koning
Tekenaar Siegfried Woldhek over de edele kunst van het vogelkijken
Geraadpleegde bron: Knack:
Een wolk van duizenden vrouwtjes [Lander Deweer]
In Nederland is Woldhek
een gevierd tekenaar, bekend van zijn portretten van schrijvers, sporters en
politici.
Van opleiding is Woldhek
bioloog, in de jaren 80 en 90 was hij directeur van Vogelbescherming
Nederland en het Nederlandse Wereld Natuur Fonds.
Nu brengt hij een boek uit
met zijn beste vogelfotos.
Van een kolibrie in Alaska
over de Indische gier in India tot de sneeuwstormvogel op de Zuidpool.
Vogels horen bij het goede
leven, vindt hij zoals rode wijn en klassieke muziek.
In de tuin van Woldhek, in
het dorpje Giethoorn, rechts van het IJselmeer staat een houten paal met daarop
een ooievaarsnest. In het nest bivakkeert elk voorjaar hetzelfde ouderpaar.
Dank zij een fokprogramma zijn in Nederland de ooievaars helemaal terug.
In de winter krijgt hij
kolganzen op bezoek, met honderden tegelijk en verder leven hier de huismus, het
roodborstje, de spreeuw, de witte kwikstaart, de fluiter, de zwartkop, de
tjiftjaf, de blauwborst, de lepelaar, en zo kan de man nog vele andere
soorten opsommen.
Het liefst trekt Woldhek er
alleen op uit. Laatst sloot hij uitzonderlijk aan bij een groepsreis naar de
Koerillen, een vogelparadijs tussen Japan en Kamtsjatka.
Met grote ogen keek hij
naar een soort guerillagroepje van 4 Engelsen, compleet met statief,
lokapparatuur en camouflagepak. Van de ongeveer 10 000 vogelsoorten op de
wereld hebben zij er al bijna 9 000 gezien, vertelden ze met de nodige
trots. Ze gingen van boord, de schouders breed en huppakee, ze renden op de
vogels af.
Hij ziet het steeds vaker,
de laatste jaren. De jacht op de zeldzame vogel neemt steeds groteskere
proporties aan. De moderne vogelaar springt in de auto om een soort te spotten
en te scoren af te kunnen vinken. Voor Woldek is het een karikatuur van het
vogelkijken.
Vroeger was het iets voor
bebrilde jongetjes die geen vriendin konden krijgen. Vandaag dreigt het iets te
worden voor viriele mannen die in zeven haasten de wereld rondvliegen,
telescoop en afvinkboekje in de hand.
Met het dwarse vogelboek
wil Woldhek op de schoonheid wijzen, op het openzetten van je zintuigen, het
stellen van vragen ook al ken je de namen niet. Vogelkijken is geen quiz
waarbij je de soorten moet raden. Ook zonder kennis mag je aan de overvliegende
kunstwerken plezier beleven.
Naar schatting 1 400
van de om en bij 10 000 vogelsoorten zullen voor het eind van deze eeuw
zijn uitgestorven. Zo goed als altijd vormt de mens de grootste bedreiging.
Intensieve landbouw, recreatie, boskap, bebouwing, plastic in zee,
klimaatverandering: het is een slagveld.
De Dode Lente waar de Amerikaanse
biologe Rachel Carson het begin jaren 60 over had, de massale vogelsterfte
door het gebruik van pesticiden, is een feit. Het platteland wordt kapot
gespoten en dat vertaalt zich in een doodse stilte.
Gelukkig evolueert het
beleid zachtjes mee. De bestaande natuurgebieden worden zo veel mogelijk aan
elkaar gekoppeld, waardoor de natuur zich kan handhaven en soms zelfs
herstellen.
Van vogels kijken wordt
iedereen vrolijk.
Van de oudste
rotstekeningen over de mythes van de Egyptische beschaving tot Woldheks
fotoboek hebben mensen altijd en overal naar vogels gekeken. Voor Woldhek staan
vogels voor het hogere, ongrijpbare, het spirituele.
Door de lens van zijn
verrekijker of zijn fototoestel ontdekt hij een wereld buiten zichzelf, een
wereld waar ook van alles gebeurt, een soort parallel bestaan. Het brengt
rust en zelfrelativering.
Zelf noemt Woldhek vogels
kijken de ideale manier om het jongetje in zich levend te houden, de gave van
de verwondering te blijven oefenen.
Wie naar vogels kijkt,
gaat even op moreel verlof, waarbij je je geweten thuis kan laten.
Op het moment dat een
sperwer een spreeuw slaat, is er geen goed of geen kwaad geschiedt.
Er is alleen maar een
spreeuw die ferm in nood zit en waarmee je medelijden kan hebben ofwel
sympathiseer je met de sperwer die eten nodig heeft en zijn prooi wist te
verschalken.
Net als in zijn tekeningen
mikt Woldhek in zijn fotos op het verrassingseffect, voorzien van ironisch én
leerzaam commentaar. Met zijn boek wil hij de verwondering legitimeren:
vogelkijken kan je leven een stuk veraangenamen.
Julien
Vansweefelt ken ik als een
joviale kerel en diepzeeduiker die zich onder meer toelegt op onderwaterfotografie
en prachtige opnames van vissen maakt. Hij kan soms ook met ironisch gevatte
opmerkingen uit de hoek komen en dat was niet anders voor deze reeks fotos van
de steenloper, die hij lukraak maakte omdat ze toevallig in zijn vizier kwamen.
Hij kon het niet laten te
melden dat onder de gefotografeerde steenlopers er één steltloper bij was.
Geraadpleegde
bronnen: Natuurpunt / Vogelbescherming Nederland
Groenlingen doen hun naam
alle eer aan: ze laten zich herkennen aan allerlei tinten groen in hun
verenkleed. De groenling is oorspronkelijk een bewoner van bosranden en
halfopen zoomvegetatie, een zone met hogere meerjarige kruiden. Nu deze
natuurlijke habitat zeldzaam is, bewoont de groenling vooral
cultuurlandschappen, als er maar genoeg dichte struiken zijn.
Het mannetje is helder
groen gekleurd met opvallende gele randen van de handpennen en gele buitenste
staartpennen.
Het vrouwtje is grijzig
groen van kleur.
De groenling, ongeveer
even groot als een huismus, is een dikke forse zaadeter met een stierennek. Met
zijn krachtige kegelvormige snavel kan de vogel gemakkelijk harde zaden kraken.
Dat doet die op een bijzondere manier; de vogel trilt de zaden in de snavel
terwijl hij die ronddraait. Hierdoor komt de vrucht los uit de schil. De vrucht
wordt opgegeten, het omhulsel niet.
De groenling eet
voornamelijk knoppen, bloesems, zaden van kruiden, struiken en bomen; rozenbottels
(van rimpelroos en hondsroos) en bessen zijn ook erg in trek.
Tijdens de winter als het
voedsel schaars is, komen de groenlingen ook in onze tuinen.
De groenling is dan volop
te zien op en rond voedertafels waar zonnebloempitten in de voedersilos
voorradig zijn.
Waar grote groepen
groenlingen zich ophouden, zijn de aangeboden zaden in een mum van tijd
opgegeten. Op de voedertafel gedragen groenlingen zich immers niet altijd even
vriendelijk ten opzichte van andere vogels, zelfs niet ten aanzien van soortgenoten.
Ze eten zelfs restjes op
de grond die andere vogels hebben laten vallen. Tijdens het broedseizoen staan
er wel eens insecten op het menu.
Groenlingen zijn geen
sterke territoriumdieren. Binnen een hectare kunnen in geschikte gebieden zoals
de bebouwde kom in groene wijken, wel enkele tientallen groenlingen broeden.
Het is geen echte kolonievogel, zoals de huismus, die graag dicht bij zijn soortgenoten
broedt, maar zeker geen solitair.
Groenlingen maken vaak een
nest in het oude nest van een andere soort in struiken en bomen of in bebouwde
omgevingen vaak in klimplanten tegen een huismuur. Vooral het vrouwtje staat in
voor de nestbouw, die doorgaans 8 à 12 dagen in beslag neemt. Een legsel
bestaat gemiddeld uit 4 tot 6 blauwachtig witte eieren met violet-grijze
vlekjes.
In grote delen van Europa
houden groenlingen er 2 legsels per jaar op na. Het uitbroeden van de eieren
duurt 12 dagen. Die taak wordt door het vrouwtje uitgevoerd. Het mannetje helpt
wel bij het voederen van de jongen.
Mannetjes groenlingen
paren vaak met meerdere vrouwtjes in eenzelfde broedseizoen. Eén mannetje kan
er uitzonderlijk zelfs 5 vrouwtjes tegelijk op na houden.
Weetjes
Vinkachtigen behoorden tot
de basis-ingrediënten van de 17de eeuwse keuken. De groenling vormt
hier geen uitzondering op.
In het werk van de
schilder Frans Snyders (1579 1657) een tijdgenoot en persoonlijke vriend
van Rubens, Van Dijck en Jan Breughel de Oude komt de soort vaak voor.
In de barokschilderkunst
was hij de onovertroffen meester in stillevens met dieren en jachtscènes. Een
aanzienlijk deel van zijn oeuvre bestaat uit voorstellingen van voorraadkamers
met een weelderig aanbod aan wild en groenten.
Op 85% van zijn doeken
staan dode vinkachtigen, vaak op hoopjes of aan een snoer geregen. Groenling
(15%) komt er evenwel minder frequent voor dan vink (75%), goudvink (63%),
distelvink (40%) en keep (33%).
Een vondst in een afvalput
uit de 17de of 18de eeuw in de Sint-Pietersabdij
bevestigt dat de groenling destijds ook in Gent op tafel kwam.
Ten minste tot WO II
werden vinken geregeld gegeten. Dit blijkt uit recepten uit het Spaarzame
Kookboek, waarin tijdens de oorlogsjaren werd uitgelegd hoe men met weinig geld
smakelijk eten kon bereiden. Hierin wordt een braadtijd van 18 min voor vinken
en leeuweriken opgegeven.
Een groenling is niet
geholpen met een nestkast, want de soort maakt zelf nesten in dicht begroeide struiken
en kleine bomen.
Tuinen met dichte en
doornige struiken vormen een prima (broed)biotoop voor deze vogel, terwijl ook
parken met dichte bosjes, landschappen met hagen en vele andere landschapstypen
met dichte struiken een prima leefomgeving bieden aan de groenling.
Een leuk filmfragmentje
van Kees Vanger toont de groenvink in actie
De kuifmees is een bijna
endemische Europeaan: de verspreiding is vrijwel beperkt tot Europa, wat niet
veel voorkomt in de vogelwereld. De prachtige kuif wordt bij opwinding nog
verder opgezet. Kuifmezen zijn nogal territoriale vogels die het gehele jaar in
hun broedgebied verblijven.
Alleen jonge vogels vormen
in de winter zwervende groepjes. In het voorjaar zoeken ze alsnog een eigen
territorium, waar ze de rest van hun leven blijven. De kuifmees heeft misschien
wat onverwachte vijanden: spechten zijn dol op mezeneieren en schromen niet een
nestje kuifmezen op te peuzelen.
De kuifmees is even groot
als de pimpelmees. De bovendelen zijn grijsbruin, de onderdelen zijn vuilwit
met lichtbruine flanken, maar markant is de zwart-witte koptekening, de grote
zwarte bef, de dunne zwarte oogstreep en het zwart halsbandje, alsook de
opvallende spitse driehoekige kuif.
De kuifmees broedt in
naaldbossen, vaak in oudere met korst- en baardmossen begroeide sparren en
dennen. Toch zoekt het vrouwtje vooral naar dode berkenbomen , om een nestholte
uit te hakken; daarvoor moet het vermolmde hout immers wel zacht genoeg zijn.
In tegenstelling tot
spechten heeft de kuifmees geen ingebouwde schokdempers in de kop die de
hakschokken kunnen opvangen.
Het nest bestaat uit mos
en korstmos en de binnenbekleding wordt afgewerkt met haren, wol en soms ook
veertjes en spinrag.
Vanaf april tot juli
worden 1 à 2 legsels bebroed met 4 tot 8 witte eieren met roodachtige vlekjes.
Na 13 tot 18 dagen komen de eieren uit; 16 tot 22 dagen later zijn de jongen vliegvlug
en worden daarna nog 23 tot 25 dagen door de ouders gevoed.
De kuifmees voedt zich
voornamelijk met insecten en spinnetjes en andere ongewervelden, maar schakelt
in de winter over op zaden van naaldbomen en eventueel van loofbomen (els,
berk, wilg, populier) en bessen van meidoorn en lijsterbes. Kuifmezen zoeken
vaak voedsel op boomstammen op de manier waarop boomkruipers (spiraalsgewijs
omhoog) dat doen.
Het dunne snaveltje is geschikt
om insecten tussen de dennennaalden en de schors op te pikken.
Het vogeltje foerageert
vaak rusteloos hoog in de bomen, vliegend van boomtop tot boomtop.
Het zwaartepunt van het
verspreidingsgebied ligt in de Kempen. De soort is bijzonder honkvast en onderneemt
nauwelijks zwerftochten (verplaatsingen van minder dan 10 km). Kuifmezen
verraden hun aanwezigheid meestal door hun aangenaam karakteristiek rollend
roepje tjuurrrrr, wat vaak wordt vooraf gegaan door een fijn tsiet
Het gaat goed met de
kuifmees in Vlaanderen. Zowel wat aantallen als wat het verspreidingsgebied
betreft., gaat de soort er flink op vooruit. Het ouder (en geschikter) worden
van de naaldbossen zou deze positieve trend kunnen verklaren.
Het kort filmfragmentje
van Kees Vanger toont in een notendop de handel en wandel van het vinnig en kwiek
kuifmeesje
Het nut van een lang termijnonderzoek naar huismussenpopulaties
Geraadpleegde
bron: Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel nr.2 2019 [Inge Buntinx
Jenny De Laet]
Vogelbescherming
Vlaanderen roept iedereen in Vlaanderen op om tijdens het weekend van 6 en 7 april opnieuw
huismussenmannetjes
te tellen. Dit is slechts één maand na het Grote Vogeltelweekend van
Natuurpunt, waarbij de huismus de 3de plaats van de meest getelde
vogels innam.
Waarom dan
toch een extra telling?
Door de huismussen
specifiek tijdens het broedseizoen te tellen, komen we immers veel meer te
weten over de verschillen tussen lokale kolonies.
Het huismussentelweekend
werd reeds in 2002 in het leven geroepen, enerzijds om na te gaan hoe het met
de huismus in Vlaanderen is gesteld. Anderzijds om na te gaan hoe de soort hier
bij ons evolueert.
Onderzoek in andere
Europese landen had immers de achteruitgang van deze ooit zo algemene
vogelsoort aangetoond.
Sindsdien wordt de Vlaamse
bevolking door Vogelbescherming Vlaanderen elk jaar gemobiliseerd om gedurende
een weekeind in april het aantal tsjilpende huismusmannetjes te tellen.
Op die manier helpt ze mee
de toestand van de huismus in Vlaanderen in kaart te brengen.
Na 10 jaar huismussen
tellen, bleek de achteruitgang van deze gezellige straatbengel ook in
Vlaanderen een feit is. Daar waar er in 2002 per locatie gemiddeld 6 tot 10
huismussenmannetjes werden geteld, waren dit er in 2011 nog maar 1 tot 5.
Verschillende factoren
liggen mogelijk aan de basis van deze daling.
In de eerste plaats komen
er minder huismussen voor in meer verstedelijkt gebied.
Dit hangt samen met het
feit dat er zich in verstedelijkt gebied minder akkers en graslanden bevinden,
in de wijde omgeving rond de tellocaties.
Tenslotte worden er ook
minder huismussen waargenomen op plekken waar er zich meer predators (katten,
roofvogels) ophouden.
Deze studie suggereert dat
de achteruitgang van de huismus in Vlaanderen vooral te wijten is aan de
alsmaar verder oprukkende verstedelijking en de vermindering van de hoeveelheid
(natuurlijk) groen in Vlaanderen.
Huismussen zijn uiterlijk
sedentaire stadsvogels die gebonden zijn aan een bepaalde home range rond hun
nestplaats. Tijdens het broedseizoen verplaatsen ze zich amper 100 m van hun
nestplaats, buiten het broedseizoen niet verder dan 500 m.
Jonge, onafhankelijke
huismussen hebben een aaneenschakeling van functioneel groen nodig om zich te
kunnen verplaatsen naar andere locaties. Op die manier kunnen we de genetische
diversiteit van de huismusgroepen optimaliseren en nieuwe groepen een kans
geven.
Mensen vragen zich soms af
waarom ze elk jaar opnieuw huismussen moeten tellen.
Een lang termijnonderzoek
biedt de kans met de medewerking van burgerwetenschappers (in dit geval
huismussenspotters) een evolutie te schetsen en maatregelen te treffen om een
negatieve trend te helpen ombuigen.
Geregeld deelnemen aan de
laagdrempelige telling bezorgt Vogelbescherming Vlaanderen waardevolle gegevens
en helpt de tellers te beseffen dat er wel degelijk meer groen in de woonkernen
moet komen.
Vooral huismussen hebben
functioneel groen nodig zoals kruidige planten, hagen, dichte struiken. In een
stedelijke omgeving kan ook muurgroen (klimop / wilde wingerd) een belangrijke
rol spelen, dit uiteraard in combinatie met voldoende nestgelegenheid.
Spaans
onderzoek
Stedelijke huismussen
hebben in de regel meer last van stress dan soortgenoten die in meer rurale
streken vertoeven.
Wetenschapper Amparo
Herrera-Duenas en haar collegas bestudeerden Spaanse huismussen in de stad en
op het platteland en namen een klein beetje bloed af bij elke vogel. In het
bloedstaal werd onder meer gezocht naar sporen van oxidatieve stress (een
stofwisselingstoestand, waarbij er meer reactieve zuurstofverbindingen vrij
komen dan gebruikelijk). Aan de hand daarvan kan namelijk weer worden bepaald in
hoeverre stressfactoren in de omgeving bv. lawaai- of luchtvervuiling het
afweersysteem van de vogel verzwakken.
Bij blootstelling aan
luchtvervuiling of een ongezond dieet ontstaan in het lichaam zogenoemde vrije
radicalen (zij vallen moleculen en genen aan en veranderen deze van structuur,
waardoor allerlei aandoeningen kunnen ontstaan).
Omdat deze moleculen bijproducten
zijn van een normaal werkend lichaam, worden ze door het afweersysteem
bestreden. Maar onder veeleisende omstandigheden kan de productie van vrije
radicalen de natuurlijke afweermechanismen overweldigen, wat oxidatieve stress
veroorzaakt. Wanneer dat gebeurt, kunnen vrije radicalen de veroudering van
cellen versnellen. Vandaar dat het broedsucces in stedelijke omgevingen eerder gering
is en de kans op gezonde nakomelingen matig, waardoor kleine geïsoleerde huismussenpopulaties
gedoemd zijn te verdwijnen.
Het onderzoek laat volgens
de wetenschappers zien dat het hoogtijd is om stedelijke omgevingen qua luchtkwaliteit
met groene rustplaatsen te verbeteren.
Wanneer de winter extreem toeslaat met bijtende kou en sneeuw dan herschudt die de vogelkaarten
Geraadpleegde
bron: Watervogels in Vlaanderen tijdens het winterhalfjaar 1996 1997
Zo stelt men vast dat
tijdens een winterprik, zoals in 2012, heel wat vogels, die afhankelijk zijn
van open water, afzakten naar onze contreien vooral wanneer de Oostzee en het
IJsselmeer dichtvriezen.
Grote aantallen van de grote
zaagbek en het nonnetje (kleinste zaagbeksoort) zien we aldus vooral in strenge winters.
De grote zaagbek schuwt
normaal het zoute milieu, maar toen werden ze geregeld ook op zee waargenomen.
Naast Rusland en
Scandinavië treft men in zijn verspreidingsgebied relatief recente groeiende
populaties in de Alpen, Schotland, Engeland en een stabiele populatie in
Noordoost-Duitsland.
In Vlaanderen en de
aan Nederland grenzende Duitse deelstaten broedt de soort niet.
Uit een watervogelrapport,
waarin de resultaten van gecoördineerde watervogeltellingen worden besproken, komt
men veel te weten over de toenmalige spreiding.
Voor de organisatie van de
watervogeltellingen wordt gewerkt via een regionale structuur. Vlaanderen werd
ingedeeld in 23 regios waar telkens een regionale coördinator verantwoordelijk
is voor de organisatie van het project.
Voor het veldwerk wordt
hoofdzakelijk beroep gedaan op amateur-veldornithologen die op vrijwillige
basis meewerken.
De winter van 1996 1997
kende een lange en zeer strenge vorstperiode van eind november tot midden
januari. In tegenstelling tot de vorige winter bleef het winterweer echter
beperkt tot één aanhoudende koudegolf en waren de maanden februari en maart
zelfs opmerkelijk zacht.
Bij veel soorten werden de
aanwezige aantallen in Vlaanderen sterk beïnvloed door de weersomstandigheden.
Zo was dat ook het geval met de duikeenden en de grote zaagbekken.
Het midwintertotaal van
1460 exemplaren was het hoogste getelde aantal sinds de start van de
watervogeltellingen in 1967.
Van zodra de dooi weer
inzette en het ijs van onze wateren verdween, trokken de meeste vogels opnieuw
noordwaarts. Midden maart was de soort nagenoeg verdwenen uit Vlaanderen.
Het verspreidingspatroon
van grote zaagbekken in Vlaanderen varieert sterk van winter tot winter.
Tijdens de winter van 1996
1997 bleken vooral in het centrum van Vlaanderen veel grote zaagbekken voor
te komen en werden slechts relatief kleine aantallen genoteerd in gebieden die
in vorige winters soms opmerkelijke concentraties herbergden.
In regio Lier werden
midden januari in totaal 313 grote zaagbekken geteld. Iets zuidelijker, op het
Zeekanaal tussen Brussel en Wintam, werden circa 250 exemplaren opgetekend.
Aan de Oostkust werden er
opvallend weinig grote zaagbekken gesignaleerd in vergelijking met de Midden-
en Westkust.
In de havengeul van
Nieuwpoort pleisterden tijdens de januaritelling 149 exemplaren.
Begin februari werden in
de IJzervallei zelfs 310 vogels geteld.
Midden januari zaten 101 grote
zaagbekken in het havengebied van Oostende, 61 exemplaren op het Zwaaidok in
Oudenburg en nog eens 50 in het Krekengebied.
In de omgeving van
Zeebrugge telde men slechts een dozijn grote zaagbekken.
In de oostelijke helft van
Vlaanderen werden doorgaans minder grote zaagbekken geteld dan tijdens de
winter voorheen. De wintermaxima in onder andere de Molse zandputten, de
Dijlevallei en de Maasvallei waren slechts half zo groot als in 1995 1996.
Tijdens de vorstperiode
pleisterden vooral veel zaagbekken op het Albertkanaal tussen Hasselt en
Vroenhoven (81 exemplaren).
Geraadpleegde
bron: Meer dan 30 miljoen dieren en planten op waarnemingen.be [De Standaard Tom
Ysebaert]
Tienduizenden
Vlamingen registreren hun natuurobservaties op Waarnemingen.be.
Burgerwetenschap op zijn best, al 10 jaar lang.
Natuurminnend
Vlaanderen is als een blok gevallen voor Waarnemingen.be.
Iedereen
die een plant, een dier, een amfibie of wat dan ook spot in de natuur, kan dat
op de website invoeren.
In 10
jaar tijd brachten 28.000 deelnemers uit heel België liefst 31 miljoen
waarnemingen van 21.400 soorten bij elkaar. Ze voegden daar 4,8 miljoen fotos
bij. Elke maand komen er 300.000 waarnemingen bij.
Men had
nooit verwacht dat de website zon vlucht zou nemen, zegt Wouter Vanreusel van
Natuurpunt, die de website beheert voor Vlaanderen en Brussel.
De
meeste meldingen betreffen vogels, maar de verbreding zet door. Zo zijn er
steeds meer mensen die zich toespitsen op nachtvlinders of bijen.
Gemiddelde
leeftijd v/d spotters is 48 jaar. Het gros is man; zowat 30 % vrouw.
De digitalisering gaf de website een serieuze boost.
Vroeger werden vogelobservaties gemeld via de telefoon en
opgenomen op een bandje.
Zo konden ze ook worden beluisterd. Wie geen enkele speciale
melding wou missen, liep met een beeper rond.
Vandaag gooi je een waarneming via een app meteen online.
Het
duizelingwekkend hoge aantal waarnemingen is voor een stuk te danken aan
allesmelders, die ook de banaalste vogel signaleren. Dat mag gek lijken maar
toch is dat interessant. Door de meldingen zo nauwgezet te volgen, kon men bv
de achteruitgang v/d merel documenteren.
Overigens
worden de waarnemingen door steeds meer onderzoeksinstellingen en overheden
gebruikt. Voor wetenschappelijke research, beschermingsprojecten,
natuurtoetsen bij infrastructuurwerken, de opmaak van lijsten met bedreigde
soorten enz.
De
kwaliteitscontrole gebeurt door 120 experts zelf ook vrijwilligers die de
meldingen van bepaalde soortengroepen in de gaten houden. Fotos geven vaak de
doorslag bij twijfel over de juistheid v/d melding.
Aanvankelijk
bestond er scepsis over de betrouwbaarheid v/d waarnemingen.
Maar
vergelijkingen met wetenschappelijke studies tonen dat de site zeer geloofwaardig
is. Bovendien werkt dit registratiesysteem sneller dan officiële publicaties,
die jaren in beslag nemen.
Zo kun
je op de site meteen zien hoe de dagpauwoog zich dit jaar heeft gedragen.
Normaal
heeft zon vlinder een piek van waarnemingen in het najaar. Dit jaar blijft die
uit.
Dat is
wellicht aan de droge, hete zomer te wijten. Veel planten waarop de vlinder en
zijn rups voedsel zoeken, raakten verdord.
Op de
site zijn trends over de jaren heen te visualiseren. De opgang v/d uitheemse
buxusmot, waarvan de rups lelijk huisgehouden heeft in de Vlaamse tuinen, is
mooi af te lezen v/d kaarten. Je ziet de vlek zich uitspreiden v/d 2 haarden
in Oost-Vlaanderen en Antwerpen naar de rest van Vlaanderen.
De
waarnemingen maken ook de klimaatverandering zichtbaar.
Er
worden steeds meer Zuid-Europese libellen en sprinkhanen gespot, de
braamparelmoervlinder schuift noordwaarts op, de van oorsprong mediterrane
bijeneter broedt nu ook bij ons.
Waarnemingen.be
kan zo een v/d meest succesvolle vb. van citizen science in
ons land worden genoemd. Dat zijn burgeronderzoeken die steunen op gegevens van
inwoners, zoals CurieuzeNeuzen, die de luchtkwaliteit in kaart bracht.
Waarnemingen.be
wordt overigens nog gebruiksvriendelijker, kondigt Vanreusel aan.
De
volgende versie zal meer vanuit fotos werken. De software zal je de naam v/e
soort suggereren en er de graad van waarschijnlijkheid bijzetten.
Er moet meer toegankelijk
groen komen in de buurt van onze woonkernen, schrijftSteven Vanonckelen,
bestuurder bij BOS+, zodat we niet
langer de auto hoeven te nemen om te gaan recreëren in kwetsbaar natuurgebied.
De krokusvakantie en het
wielerseizoen zijn begonnen; tijd om de fiets van stal te halen en met de hond
te gaan wandelen in het groen. De natuur biedt daarbij een moment van rust, een
gezonde dosis beweging en een gevoel van vrijheid. Dat vrijheidsgevoel draagt
bij aan een perceptie dat in de natuur alles mag en alles van iedereen is.
Maar verstoren al die vormen van recreatie het broze evenwicht
in onze natuur niet?
De natuur en het bos in
Vlaanderen staan onder druk.
Volgens het
recentste rapport (uit 2013) verkeert het grootste deel van de diersoorten in
een ongunstige tot zeer ongunstige staat van instandhouding.
De grote,
aaneengesloten natuurgebieden in Vlaanderen zijn beperkt tot de Kalmthoutse
Heide, het Zoniënwoud, het Nationaal Park Hoge Kempen en Bosland in Limburg.
De reden
daarvoor is eenvoudig: Vlaanderen kent een erg hoge bevolkingsdichtheid en de
hoogste graad van landschapsversnippering in Europa.
Recreatieve
activiteiten
De hoge
bevolkingsdichtheid heeft er mee toe geleid dat onze natuur- en bosgebieden
een dicht netwerk aan wandel-, paarden-, fiets- en mountainbikeroutes bevatten.
Daarnaast
snijden een hoog aantal autowegen dwars door die gebieden heen en is er een
stijgend aanbod aan recreatieve activiteiten in het groen.
Sinds juni
2018 is de wetgeving omgekeerde toegankelijkheid van kracht in bossen en
natuurgebieden die eigendom zijn van de Vlaamse overheid en waarvoor geen
toegankelijkheidsreglement werd opgesteld.
Dit houdt in
dat wandelaars en lopers de paden mogen verlaten in deze gebieden.
Wandelaars met
een hond, fietsers, mountainbikers en andere recreanten moeten daarentegen op
de paden blijven die voor hen voorzien zijn.
In privébossen
en in bossen en natuurgebieden van de overheid waarvoor wel een
toegankelijkheidsreglement werd opgesteld, gelden dan weer andere regels.
Ingewikkeld en er wordt sterk vanuit een menselijk standpunt geredeneerd.
Misschien
redeneren we te weinig vanuit het standpunt van de natuur
Het ene bos is
het andere niet: sommige bostypes zijn robuust genoeg om geregeld bezoek van
ravottende kinderen aan te kunnen, andere bestaan uit kwetsbare biotopen die
dat absoluut niet verdragen. Bovendien gaat dit alleen over de draagkracht van
de vegetatie, terwijl fauna veel gevoeliger is voor verstoring.
Een bekend vb.
van een plek waar men een evenwicht probeert te zoeken tussen recreatie en
bescherming van het natuurlijk erfgoed is het Hallerbos.
Enerzijds
hebben de duizenden toeristen, die het bos jaarlijks bezoeken, een grote impact
op de fauna en flora.
Anderzijds
worden zware inspanningen gedaan om te vermijden dat de wilde hyacinten
platgelopen worden en profiteert de lokale horeca mee door in te spelen op deze
massa.
Het Nationaal
Park Hoge Kempen in Limburg ontwikkelde een internationaal gelauwerd model om
de draagkracht van de natuur te bewaren én mensen welkom te heten.
Alle
toegangspoorten van het nationaal park werden doelbewust buiten het nationaal
park gelokaliseerd en zijn een natuurattractie op zich. Men voegt er de facto
een extra natuurbelevingsruimte aan toe om het nationaal park te bufferen. Het
kan soms eenvoudig: meer ruimte en een goede zonering kunnen de druk op de
natuur verlagen en de natuurbeleving verhogen.
Menselijke verstoring indijken
Het Vlaamse
biodiversiteitsbeleid richt zich in hoge mate, sommigen zouden zeggen bijna
exclusief, op Europees bedreigd natuur- en bosgebied.
Daar wordt veel energie
en geld aan besteed. De vraag rijst of er niet meer middelen moeten gaan naar
natuur- en bosgebied dat níét door Europa wordt beschermd. Ook in die gebieden
is menselijke verstoring bijna permanent aanwezig vanwege de beperkte
oppervlakte, sterke versnippering door allerlei wegen en hoge recreatiedruk.
Zo valt de
impact van loslopende honden op wilde dieren niet te onderschatten.
En wat met de
recente evoluties van draagbare luidsprekers en zoemende drones die je overal
hoort?
Studies tonen
aan dat zelfs een wandelpad door een bos tot lagere broedaantallen leidt.
Het is dan ook
geen toeval dat de Vlaamse wolven zich terugtrekken in de militaire domeinen. Afgezien
van tactische oefeningen in bepaalde zones zijn dat nog relatief onverstoorde
gebieden. Dat er al één wolf werd doodgereden en er heel wat commotie bestaat
over de dieren, bewijst dat we opnieuw moeten leren omgaan met deze nieuwe of
oude wilde natuur.
Betonstop
Er is een
groot tekort aan toegankelijk en veilig bereikbaar groen in Vlaanderen en er
zijn veel parallellen met de discussie over onze ruimtelijke planning.
Er mag geen
bijkomend beslag meer worden gelegd op onze open ruimte. Elke slecht gelegen
kavel die in de komende jaren wordt bebouwd, hypothekeert de kansen voor de
biodiversiteit in Vlaanderen.
Net daarom
moeten we meer toegankelijk groen inrichten dicht bij onze steden en
dorpskernen, snel bereikbaar voor scholen en jeugdverenigingen.
En voor de
toegankelijkheid van bossen en natuurgebieden is er ook nog zoiets als gezond
verstand: soms wel opengesteld en soms beter niet.
Daarin moeten keuzes worden gemaakt,
zodat onze meest kwetsbare gebieden zich in de toekomst kunnen herstellen.
Het is
duidelijk dat meer mensen van de natuur willen genieten. Dat betekent niet dat
we meer mensen moeten toelaten in de al beperkte natuurruimte, we moeten net natuurruimte
bijmaken. Bovendien zijn bossen en andere natuur een efficiënte en duurzame
oplossing voor de gevolgen van de klimaatverandering. Natuur moet weer een
inherent en belangrijk onderdeel worden van ons landschap, onze steden en gemeenten,
zodat we niet langer de auto moeten nemen op zoek naar wat groen om ons gezond
en gelukkig te voelen. De boswachters, bosbrossers én hyacinten van het
Hallerbos zullen ons eeuwig dankbaar zijn.
De Carolina eend was in
het begin van de 20ste eeuw bijna uitgestorven doordat er teveel op werd
gejaagd. Gelukkig is de populatie weer aangegroeid in het oorspronkelijk
leefgebied, zuidelijk Canada en Noord-Amerika (oostelijke helft van de VS tot
en met Cuba / vanaf British Columbia tot zuidelijk California).
De Carolina eend treft men
maar heel zelden aan in West-Europa doordat hij allicht is ontsnapt uit watervogelcollecties.
Vogelbescherming pleit voor
een goede monitoring van alle exoten om te kunnen beoordelen of er geen
negatieve effecten optreden voor inheemse soorten.
Exoten zijn vogels die
buiten het gebied voorkomen waar ze van nature zich voordoen en daar niet zouden
worden aangetroffen zonder directe of indirecte introductie door de mens.
Vogelbescherming is geen
voorstander van het houden van sierwatervogels in gevangenschap.
De Carolina eend is een nauwe
verwant familielid van de Aziatische Mandarijneend, die ook een heel kleurig
verenpak heeft en ook vaak in gevangenschap wordt gehouden.
Desondanks kunnen ze
onderling geen nakomelingen krijgen. Dit komt omdat de Mandarijneend een van de
weinige watervogels is met een afwijkend aantal chromosomenparen.
Eventuele bevruchte eieren
van gemengde paren zullen zich nooit ontwikkelen en sterven in een vroeg
stadium in het ei al af.
Het zijn beide roestende
of pronkeenden die vaak in bomen rusten (roesten) op de grote takken van oude
loofbomen; het zijn dus echte bosbewoners.
De Carolina eend vertoeft
graag in de schaduw bij rustige poelen, meren en rivieren. Af en toe ziet men
de eenden in brak water zoals aan riviermondingen, maar nooit in zout water.
De voorkeur gaat naar
ondiep water in loofbossen.
Vandaar dat hij in de VS
boseend (Wood duck) wordt genoemd. Carolina-eenden zitten graag hoog in
bomen, meestal in paren of kleine groepjes. Zij kunnen behendig tussen de bomen
door vliegen.
De woerd in broedkleed is
zeer contrastrijk van kleur.
Opvallend zijn de
helmvormige kop met een lange kuif in de nek. De kleuren zijn een mengeling van
metaalglanzend groen, blauw en violet.
Een witte streep loopt
vanaf de witte keel en splitst in een witte streep omhoog naar de zijkant van
de wang en onder langs de kaak naar de nek.
Een andere witte streep
loopt vanachter het oog door langs de zijkant van de kuif naar de nek. Het
bovenste deel van de borst is purperkleurig tot kastanjebruin; de onderkant van
de borst en buik zijn wit.
De flanken zijn geelbruin.
De vleugels zijn metaalkleurig blauw, groen tot zwart. De stuit is violet. De
staart is zwart met een metaalkleurige weerschijn.
De snavel begint
scharlaken rood met een geel bandje aan de snavelbasis, gaat vervolgens over
van geel naar wit en weer naar geel met een zwarte snaveltip. De poten zijn
helder okergeel.
Tijdens de ruiperiode in
de zomer draagt het mannetje een eclipskleed, waarbij zijn helm en kuifveren op
de kop verdwijnen.
Hij lijkt dan wat op het
vrouwtje, maar vooral de witte wang- en kaakstreep en licht getinte kop en
rozerode snavel blijven onderscheidend.
Het vrouwtje is overwegend
grijs met tinten van olijfgroen tot bronskleurig. De borst is licht gestreept
en de zijden zijn licht gevlekt op een grijs tot bruine ondergrond. Een witte
ring rond de ogen loopt in een lijntje iets naar achter uit, maar het lijntje
is veel korter en de witte oogring wat dikker dan bij het vrouwtje van de
Mandarijneend.
De snavel is grijsachtig
met een zwarte snaveltip en een wit lijntje aan de snavelbasis. De poten zijn
gelig van kleur.
In hun natuurlijke omgeving
gaan de Carolina eenden in de wintermaanden op eendentrek.
Ze overwinteren vaak in
het zuidelijke deel van Noord-Amerika en in Mexico.
In Europa komen ze amper
voor in het wild, maar gaan ze ook niet op eendentrek.
Carolina eenden zijn
winterhard en kunnen goed tegen de kou in Europese gebieden.
Tijdens het zwemmen
beweegt de kop met rukkende bewegingen voor- en achterwaarts.
Het mannetje heeft een
fluitende, in toonhoogte stijgende roep; het vrouwtje roept bij verstoring
whoe-iek.
De soort foerageert op
water en op land en benut insecten, zaden (eikels, beukennootjes) en groene
delen van water- en landplanten (eendenkroos); de kleine waterdiertjes die
hierin leven, vormen een belangrijke eiwitbron.
De lichaamslengte varieert
tussen 43 en 51 cm; de spanwijdte wissel tussen 65 en 75 cm; het
lichaamsgewicht schommelt tussen 540 en 680 g.
Na de rui in het najaar
zullen de Carolina eenden paren vormen om samen de jonge eenden groot te
brengen. Carolina eenden zijn holenbroeders en leggen dan ook hun eieren in een
beschutte plek zoals een boomholte (verlaten holen van spechten) maar ook in
een nestkastje, zowel dicht bij het water als verder weg.
Soms nestelen de Carolina
eenden zich ook in een ingegraven ton met toegangsbuis.
De eileg start begin april
tot half juni.
Het legsel bestaat uit 9
tot 15 roomkleurige eieren. De broedtijd duurt 28 tot 32 dagen, waarin alleen
het vrouwtje op de eieren zit.
Na 32 dagen komen de
jongen uit. Deze zijn vaak donkerbruin van kleur met witte / gele aftekeningen
op de buik.
In het wild springen de
kuikens zonder vrees uit het nest (bomen van 12 tot 15 m hoog) zonder zich te
bezeren en komen dan ook niet meer teug naar het nest; ze kunnen namelijk nog
niet vliegen. Na ongeveer 60 tot 70 dagen kunnen ze pas vliegen en kunnen ze zich
zonder hulp van hun ouders behelpen.
In de onderstaande
fotoreeks van Wim Dekelver zie je een
vrouwtje naast de mannelijke Carolina eend stoeien. Dit is niet zijn partner,
maar wel die van de Mandarijneend die op een bepaald moment agressief wordt
verjaagd. Al kunnen ze geen nakomelingen hebben, toch kunnen de Carolina
mannetjeseend en het Mandarijn-vrouwtje een boontje hebben voor elkaar
Geraadpleegde
bron: De levende natuur Nederlandse huiszwaluwtillen Monitoring, hoe is de
stand?
Om in Nederland huiszwaluwen
aan extra nestgelegenheid te helpen worden er al zon 10 jaar huiszwaluwentillen
geplaatst. De eerste til werd in 2008 in Biddinghuizen (dorp in oostelijk
Flevoland) geplaatst en was het jaar daarop al bezet.
In 2015 stonden er 141
tillen verspreid in Nederland.
Maar in
welke mate worden deze tillen door de huiszwaluw gebruikt?
Ten opzichte van 1970 is
het aantal broedparen van de huiszwaluw met ruim 80% afgenomen. De
achteruitgang vond vooral plaats vóór de jaren 80. In de periode van forse
afname werden de steden grotendeels verlaten en werd de huiszwaluw vooral een
soort van het buitengebied (grond buiten de bebouwde kommen van steden en
dorpen).
Immers, in stedelijk
gebied geraken huiszwaluwen nog nauwelijks aan modderklompjes (nestmateriaal).
Maar daarnaast spelen
verminderde beschikbaarheid van nestmateriaal door erfverharding, aanbrengen
van beschoeiing (constructies die een oever of waterkant tegen afkalven door
golfkrachten of stromingen beschermt), dempen van sloten, verlaging van het
waterpeil en nestgelegenheid (renovatie, beter geïsoleerde bouwwijze) een rol.
Naast verminderde
beschikbaarheid van nestgelegenheid worden huiszwaluwnesten vanwege overlast
door uitwerpselen geregeld afgestoken of wordt de nestbouw op allerlei manieren
verhinderd (aanbrengen van gaas of een glad oppervlak op de gevel waardoor de
modder niet kan hechten).
De landelijke afname werd
echter waarschijnlijk vooral veroorzaakt door afnemend voedselaanbod (vliegende
insecten) als gevolg van landbouwintensivering (pesticidengebruik,
ontwatering).
Massale
insectensterfte
Heel wat recente
onderzoeken hebben aangetoond dat er een dramatische afname is van insecten. En
dat is erg, want het is een grote aanslag op de kringloop van het leven.
Insecten zorgen voor een
gezonde bodem, zodat planten kunnen groeien, bestuiven bloemen, bomen en
gewassen en zijn onmisbaar als voedsel voor vogels en andere dieren.
Uit Duits onderzoek blijkt
dat zon 75 % van de insecten in de afgelopen 27 jaar is verdwenen. In
Frankrijk zijn vogelsoorten die insecten eten sinds 2000 met 33 % afgenomen.
De landbouw is een van de
belangrijkste beheerders van ons buitengebied en de onderzoeken tonen aan dat
de neergang van het aantal insecten het grootst is in gebieden waarde landbouw het sterkst intensiveerde
(mechanisering en ongeremd gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen en
bestrijdingsmiddelen) en dat de insectengroep met de grootste afname die van de
zwarte vliegen is. Naast muggen en bladluizen vormen deze het belangrijkste
onderdeel van het dieet van de huiszwaluw.
Nederlandse onderzoekers
toonden aan dat op plaatsen met een hoge concentratie van imidacloprid de meest
gebruikte insecticide ter wereld behorend tot de schadelijke neonicotinoïden die
de massale bijensterfte veroorzaakt vogelpopulaties aanzienlijk uitdunnen.
Huiszwaluwtil
Een standaard zeskantige huiszwaluwtil
gemonteerd op een paal bestaat uit een soort dak-oversteek die 2 tot 3
verdiepingen telt, waar kunstnesten op geplaatst zijn,. Daarnaast is er ruimte
op de tillen voor de huiszwaluwen om nog zelf nesten bij te metselen.
De kost verbonden aan
professioneel gebouwde tillen schommelt tussen de 4 500 en 6 000 euro. Het kan
goedkoper als handige zwaluwliefhebbers aan de hand van een eigen bouwtekening
met medewerking van technische scholen de handen uit de mouwen steken
(2 500 euro).
Van belang is dat een til
goed vrij staat en voldoende aanvliegmogelijkheden heeft.
Het idee komt
oorspronkelijk uit Duitsland, waar deze manier van extra nestgelegenheid
creëren succesvol is gebleken (bezettingspercentage tussen 20 30%).
De meeste tillen in
Nederland zijn geplaatst op initiatief van lokale IVN- (Instituut voor
natuureducatie en duurzaamheid), vogel- en natuurwerkgroepen, vaak financieel
ondersteund door gemeenten.
Ook Vogelbescherming
Nederland blijft het plaatsen van huiszwaluwtillen aanmoedigen.
Effect van
lokgeluid niet duidelijk
Waarom laten huiszwaluwen
zich verleiden een til te betrekken?
Zwaluwtillen wijken
namelijk nogal af van de gebruikelijke nestplaatsen aan woningen, boerderijen
en andere bouwsels. Wellicht zijn het vooral de kunstnesten en de geschikte
oversteken die de aandacht trekken. Vlak in de buurt van verscheidene tillen
wordt vaak ook met modderpoelen geprobeerd het aantrekkelijk te maken voor de
huiszwaluwen.
Het gebruik van lokgeluid
lijkt ook een logische manier om de aandacht te trekken.
Rond een huiszwaluwkolonie
is er altijd wel het nodige gekwetter dat passerende zwaluwen zullen herkennen
en nieuwsgierig maken.
Toch lijkt uit talrijke
proefopstellingen het geluid geen of weinig invloed te hebben op de
aantrekkingskracht. Lokgeluid bij kunstnesten die verder dan bestaande kolonies
af liggen, zou vooral kans maken van juli tot half september. De jonge vogels
vliegen dan rond en kunnen zo verder weg gelegen nestplaatsen opmerken om daar dan
volgend jaar te broeden.
Monitoring
van huiszwaluwtillen
Deze bijdrage beschrijft
de resultaten van een analyse van de bezetting van huiszwaluwtillen in Nederland
tijdens de periode 2009 2015. Men verkent hierbij in hoeverre de bezetting te
verklaren is door omgevingsvariabelen en andere factoren, zoals de nabijheid
van kolonies van huiszwaluwen.
Van 139 tillen werden de
coördinaten van de locatie van de til gecentraliseerd.
Met een GIS-analyse en
topografische ondergronden zijn de omgevingsvariabelen binnen een actieradius
van 500 m van elke til berekend, de afstand waarbinnen huiszwaluwen doorgaans
vanaf de nestplek foerageren. Bovendien werd de drassige vegetatie binnen een
straal van 2 km meegenomen.
Met name tijdens slecht
weer zijn boven poelen en plassen nog voldoende insecten te vinden en vliegen
huiszwaluwen grotere afstanden om deze plekken te bereiken.
Naast de
omgevingsvariabelen speelde ook een achterliggende reden een rol: namelijk of
deze zwaluwtil als extra nestgelegenheid werd geplaatst of als compensatie.
In het geval van
compensatie (13 %) is in de directe nabijheid van de til een nestlocatie
verdwenen en diende de til als vervangende nestgelegenheid.
In 47 % van de gevallen
betrof het verschaffing van extra nestgelegenheid bedoeld als steun in de rug (hier
ging geen nestgelegenheid verloren in de buurt).
Voor het resterend deel
van de tillen (40 %) kon de reden van plaatsing niet worden achterhaald.
De onderzoekers
verwachtten dat de aanwezigheid van broedparen van huiszwaluwen in de nabije
omgeving een positieve invloed zou genereren op de bezetting van een til.
Daartoe werd per til ook
het aantal huiszwaluwnesten binnen een straal van 2 km secuur geïnventariseerd.
Tenslotte werd ook de leeftijd van de til (het aantal jaren na de plaatsing)
meegenomen als mogelijke verklarende variabele.
Het aantal
huiszwaluwtillen in Nederland is sinds de eerste geplaatste til in 2008
toegenomen naar 79 in 2012 tot 141 in 2015. In 2015 waren ze redelijk
gelijkmatig over het land verdeeld.
Het totaal aantal bezette
nesten op tillen is van 8 jaar in 2009 (op een totaal van 11 tillen) toegenomen
naar 188 in 2015 (met 141 tillen).
Naarmate een til langer
staat, neemt het bezettingspercentage toe als die bewoond is.
Het gemiddelde jaarlijkse
bezettingspercentage landelijk is tussen 2009 en 2015 toegenomen van 3 % naar
15 %
Er blijken 2 variabelen
die het grootste deel van de variatie in het aantal bezette nesten per til
verklaren.
De reden voor de plaatsing
en de grondsoort.
Bij compensatie wat betekent
dat de oorspronkelijke nestlocatie is verdwenen of onbereikbaar is gemaakt
geeft dat een aantal bezette nesten per til dat ruim 2 keer groter is dan bij
de andere gevallen.
Bij tillen geplaatst op
zandgrond is het aantal bezette nesten per til ruim anderhalve keer groter dan
op kleigrond en heeft een grotere slootlengte een negatief effect op de
bezetting.
Het nut afwegen
De afweging om al dan niet
een huiszwaluwtil te plaatsen, hangt grotendeels af van het aantal bezette
nesten op de til. Een onbewoonde huiszwaluwtil ervaart iedereen als een
afknapper.
Dat heeft mogelijk te
maken met de hoge mate van de plaats-trouw (honkvastheid) bij huiszwaluwen.
Bij zowel volwassen als
eerstejaars vogels is de kans groot dat zij in opeenvolgende jaren terugkeren
naar dezelfde nestlocatie of nabije omgeving.
Wanneer de vogels na
terugkomst uit de overwinteringsgebieden in Afrika worden geconfronteerd met
een nestgelegenheid die verdwenen is en een alternatief moeten zoeken dan
aanvaarden zij blijkbaar sneller tillen in de buurt van hun oude broedplek.
Van de onderzochte
omgevingsfactoren had de grondsoort het sterkste verklarende effect op het
aantal bezette nesten op een til.
Dat tillen op zandgronden
een betere bezetting hebben ten opzichte van kleigrond zou te maken kunnen
hebben met het gebrek aan geschikt nestmateriaal.
Een groter oppervlak
grasland binnen de 500 m van de til bleek wel een positieve invloed op de
bezetting van de til te hebben. Huiszwaluwen vertonen een duidelijke voorkeur
voor het foerageren boven open grond, zoals graslanden, waarschijnlijk omdat
hier gemiddeld meer geschikte prooien aan vliegende insecten te vinden zijn.
Dat de hoeveelheid
slootlengte in de omgeving van een til een nadelige invloed lijkt te hebben op
de bezettingskans, valt minder goed te verklaren. Het tegengestelde zou eerder
worden verwacht: sloten leveren immers vliegende insecten op en daarmee
foerageermogelijkheden die zeker in periodes van slechte weersomstandigheden
door zwaluwen worden benut.
Uit de opgedane ervaringen
met huiszwaluwtillen in Nederland in de periode 2009 2015 blijkt dat het
plaatsen van een til vooral succesvol is, indien het als een vervangende
nestgelegenheid wordt ingezet. Als zodanig kunnen tillen dus als
compensatiemaatregel dienen, mits ze aan een aantal plaatsingsvoorwaarden
voldoen. Uiteraard moet de til, na het verdwijnen van de nestgelegenheid, al
voor het daaropvolgende voorjaar beschikbaar zijn.
Uit 14 jaar ervaring met
tillen in Duitsland blijkt dat het ontwerp en de grootte van de til geen
bepalende factoren zijn.
Ondanks de stijging in
bezettingspercentage in de loop der jaren is de kans op succes met gemiddeld 15
% nog steeds laag, zeker in vergelijking met het buitenland.
De analyse in dit
onderzoek biedt dus maar beperkte aanknopingspunten voor het verhogen van de
bezettingskans op grond van omgevingsfactoren.
Ondanks alle positieve
aandacht voor de huiszwaluw die de plaatsing van een til met zich mee brengt,
kan het demotiverend werken als hij na vele jaren nog steeds leeg staat.
In Duitsland geldt daarom
het advies om na 6 jaar leegstand de til te verplaatsen, omdat dan
klaarblijkelijk de gekozen plek ongeschikt is.
Met de 188 paar die zich
in 2015 op tillen vestigden is de effectieve bijdrage van huiszwaluwtillen aan
het creëren van nestgelegenheid verwaarloosbaar. Deze aantallen vallen in het
niet bij de naar schatting 70 000 100 000 huiszwaluwparen in
Nederland tijdens de periode 2013 2015.
In hoeverre
moet men blijven inzetten op huiszwaluwtillen?
Alvorens wordt ingezet op
een huiszwaluwtil is het daarom aan te bevelen eerst na te gaan of op de betreffende
locatie geen alternatieven voorhanden zijn om de huiszwaluwen te helpen.
Een effectieve en
goedkopere manier om huiszwaluwen te beschermen is het geven van voorlichting
om de aanvaarding van bestaande zwaluwnesten te bevorderen, inclusief het aandragen
van mogelijkheden om overlast zoveel mogelijk te voorkomen.
Daarnaast kunnen
maatregelen worden genomen die de beschikbaarheid van natuurlijk
nestmateriaal en -gelegenheid bevorderen.
Ook het bijplaatsen van
kunstnesten blijkt op sommige locaties een effectieve methode om een kolonie te
ondersteunen.
Uiteraard kunnen
huiszwaluwen alleen overleven als er voldoende voedselaanbod is.
Net als voor andere
insecteneters zullen daarom alle maatregelen die insecten ten goede komen,
zoals het terugdringen van grootschalig gebruik van
landbouwbestrijdingsmiddelen of het opkrikken van de insectenbiodiversiteit in
het landelijk gebied, positief uitpakken voor deze soort.
De aanwezigheid van
bewoonde huiszwaluwennesten en goede foerageergelegenheid binnen enkele
honderden meters is van het grootste belang voor het bezet raken van een til.
Toch lukt dat in totaal
identieke omstandigheden niet overal. Dit laat zien hoe huiszwaluwen hardnekkig
vasthouden aan de nestplaatsen die ze zelf kiezen en moeilijk te verlokken zijn
een nieuwe woonplaats te betrekken, die men alle goede bedoelingen ten spijt
aanbiedt.
Wanneer een til wordt
geplaatst in de nabijheid van nestelende huiszwaluwen dan is de omgeving per
definitie geschikt. De huiszwaluwen zitten daar immers omdat de factoren als
foerageermogelijkheden en aanwezigheid van modder prima in orde zijn.
In Amel, in Duitstalig
België staat sinds 2006 het grootste zwaluwhuis ter wereld (352 kunstnesten,
waarvan er 17 waren bezet in 2012).
Het stond al op een zeer
laag pitje, maar nu is Vogelbescherming Vlaanderen het vertrouwen in haar
minister voor Natuur zo goed als helemaal kwijt.
Een minister van de Vlaamse
regering die in haar speech op een bijeenkomst van het Algemeen Boerensyndicaat
de 10 000 klimaatbetogers en de vele natuurverenigingen met dun duizenden
vrijwillige medewerkers schoffeert in de hoop er electoraal voordeel uit te
halen, is de naam minister niet waardig.
En blijkbaar draait
mevrouw Schauvliege er haar hand niet voor om flagrante leugens over de
Staatsveiligheid de wereld in te sturen. Het interview met de minister in het
Radio 1-programma De Ochtend van vandaag was om te wenen. Elke vraag van de
wakkere interviewer ontweek ze als een duivel in een wijwatervat. Bijzonder
beschamend!
Naast het schabouwelijk
beleid dat de minister voert op het vlak van soortenbescherming ze werd op 10
januari jongstleden nog door de Raad van State teruggefloten in verband met
haar beleid rond de bestrijding van bepaalde beschermde vogelsoorten omdat haar
maatregelen in strijd zijn met de Europese regelgeving inzake vogelbescherming
gooit ze haar geloofwaardigheid met haar polariserende uitspraken volledig te
grabbel. Onvergeeflijk voor een minister!
Vogelbescherming
Vlaanderen hoopt enerzijds dat alle generaties blijven opkomen voor een beter
en sociaal klimaatbeleid en anderzijds dat een volgende minister gemeend op
zoek gaat naar een duurzame samenwerking tussen landbouw en natuur.
Nachtzwaluwen in Limburg: graslandfanaten en langeafstandtrekkers
Geraadpleegde
bronnen: Natuur.oriolus Vlaams driemaandelijks tijdschrift voor ornithologie
en natuurgidsen
Weinig vogels spreken op
dezelfde manier tot de verbeelding als de nachtzwaluw: een merkwaardig geluid
in de korte zomernachten, een schaduwachtige vorm in de schemering. Hij wordt
pas actief tegen zonsondergang en is niet gemakkelijk te zien, hoewel hij soms
opmerkelijk nieuwgierig kan zijn. Overdag rust hij roerloos, hetzij op de grond
tussen dode bladeren en de stengels van varens, hetzij door op een horizontale
tak te zitten. In beide gevallen is hij zo goed als onzichtbaar door zijn
perfecte camouflage.
Hij vangt nachtvlinders en
grote kevers in de lucht die hij op hapt met zijn brede, van stevige borstels
voorziene snavel (in de mondhoeken ter vergroting van de diameter van het
vangnet) terwijl hij boven heidevelden, rond struiken en op open plekken in het
bos vliegt.
Tijdens de jacht vliegt
hij op insecten geruisloos, licht en wendbaar; even stijgend, kort biddend,
plots snel glijdend en uit zicht verdwijnend.
Vleugels en staart zijn
lang en smal; de kop is groot; hals en poten zijn kort. Het verenkleed heeft
een zachte bruine, beigewitte, grijze en zwarte tekening, vaak met opvallende sneeuwwitte
signaalvlekken op vleugels en staarthoeken, die tot laat in de schemering te
zien zijn.
Het mannetje zingt vanaf
een zangpost, met een aangehouden, bijna mechanisch gesnor of geratel, dat soms
even van toonhoogte wisselt, als een kikkerachtig sonoor krrruIET. Doorgaans
alleen te horen in broedtijd en van late avondschemering tot ochtendgloren.
Die vérdragende zang is
tot 1 km ver hoorbaar, van dichtbij verbazingwekkend ratelend en intens, dat
met korte pauzes in twee versnellingen urenlang te horen is.
Hij vliegt met 2 3 luide
vleugelslagen van zijn post. De vluchtroep is een nasaal goe-ik.
Broedgedrag
De nachtzwaluw is een
grondbroeder die geen nest maakt, maar zijn eieren (max 2) op de naakte grond
legt. Ze komen na 17 18 dagen uit. Bij gunstige voedselcondities kan een 2de,
ineengeschoven broedsel plaatsvinden. Hierbij laat het vrouwtje de onvolgroeide
jongen (ongeveer 10 dagen oud) uit het 1ste broedsel over aan het
mannetje om elders een nieuw broedsel te starten.
Onderzoek
Sinds 2009 wordt in
Limburg onderzoek verricht naar de ecologie van de nachtzwaluw.
Het hoofddoel van dit
onderzoek is het in kaart brengen van het ruimtegebruik tijdens het broedseizoen,
waardoor men hun leefgebieden beter kan inrichten en de beheermaatregelen
optimaliseren. Verder wordt onderzocht waar de nachtzwaluw overwintert. Het
onderzoek heeft inmiddels geleid tot nieuwe verrassende inzichten in het leven
van deze mysterieuze zomergast.
In Vlaanderen vindt men
broedgebieden van nachtzwaluwen bijna uitsluitend terug op de Kempense
zandgronden, waar deze soort wordt geassocieerd met structuurrijke
heidevegetaties en landduinen.
Deze heidegebieden
besloegen ooit grote oppervlakken van Vlaanderen en creëerden zo ideale
leefomgevingen voor gespecialiseerde heidesoorten.
In de laatste 150 jaar
zorgden maatschappelijke ontwikkelingen en menselijke activiteit ervoor dat
ongeveer 95% van de heidegebieden in Vlaanderen verdwenen.
Ook elders in Europa
veroorzaakte de teloorgang van broedgebieden een sterke reductie in de grootte
van nachtzwaluwpopulaties.
Al komen er positieve
berichten binnen over groeiende populaties, de omvang blijft nog steeds klein
in vergelijking met schattingen uit vorige eeuwen.
De oorzaken van de
achteruitgang zijn grotendeels onbekend, temeer omdat de soort in de schemer en
s nachts actief is.
Zo kon de habitatvoorkeur
van nachtzwaluwen lange tijd alleen worden onderzocht aan de hand van
territoriumkarteringen (de autoclustertool boor broedvogelinventarisatie www.avimap.be) via
de zingende mannetjes. Daardoor werd aangenomen dat deze soort zuiver gebonden
was aan heidegebieden.
Het foerageergedrag bleef
een blinde vlek in de opgedane kennis, die we trachtten in te vullen via het
gebruik van radiotelemetrie en GPS-tracking.
Langeafstandstrekker
Nachtzwaluwen zijn
trekvogels die van mei tot augustus in Europese broedgebieden verblijven. Bij
de aanvang van het onderzoek waren nog geen details over hun trekgedrag bekend.
Hervangsten van geringde nachtzwaluwen buiten de broedgebieden zijn bijzonder
schaars. Op basis van deze terugvangsten en observaties werd verondersteld dat
de overwinteringsgebieden van nachtzwaluwen gelegen waren in Oost-Afrika en in
West-Afrika, ten zuiden van de Sahara.
Recent toonde een Britse
pilootstudie op basis van data verzameld door middel van geolocators echter aan
dat de overwinteringsgebieden van West-Europese nachtzwaluwen zich in de
Democratische Republiek Congo bevinden.
Doelstellingen
Het onderzoek naar de
ecologie van nachtzwaluwen in Limburg omvat 2 grote aandachtspunten. Vooreerst
tracht men zich een duidelijk beeld te vormen van het ruimtegebruik van
nachtzwaluwen tijdens het broedseizoen om beheermaatregelen te optimaliseren.
Dit is van belang omdat
vandaag heidegebieden broedgebieden gesitueerd zijn in een versnipperd
landschap omgeven door bossen, landbouw-, stedelijke en industriegebieden.
Daarnaast tracht men de migratieroutes, rust- en overwinteringsgebieden van
nachtzwaluwen in kaart te brengen om de impact van klimaat- en
landschapsveranderingen buiten Europa in te schatten. Dit omdat populaties van
trekvogels veel sneller afnemen in vergelijking met verwante niet-migrerende
soorten.
Methode (technologie)
Het onderzoek werd
uitgevoerd van mei tot augustus (2009 2017) in 3 Limburgse gebieden: Bosland,
de militaire domeinen van Meeuwen-Gruitrode en Nationaal Park Hoge Kempen.
De gebieden werden
geselecteerd om verschillen in ruimtegebruik vast te stellen en werden daartoe
geschikt bevonden omwille van dun diversiteit in landschapsconfiguratie.
Radiotelemetrie is een
methode waarbij een kleine zender wordt gekleefd op de staartpen van een
nachtzwaluw. Elke zender zendt een signaal uit op een unieke frequentie, dat
door een ontvanger met antenne kan worden opgepikt.
Er worden bij deze
techniek geen GPS-coördinaten uitgezonden. Daarom moet de positie van
individuen worden ingeschat door triangulatie (positiebepaling via
driehoeksmeting). Radiotelemetrie werd van 2010 2014 gebruikt om
foerageergedrag te bestuderen. Vandaag wordt het hoofdzakelijk toegepast om
broedplaatsen te lokaliseren.
GPS-loggers bieden de
mogelijkheid om ruimtegebruik in de broedgebieden met veel hogere precisie en
zekerheid in kaart te brengen omdat zij ongeveer 1 500 locaties opslaan in
een periode van 10 nachten (ongeveer één observatie elke 3 min van
zonsondergang tot zonsopgang).
De GPS-loggers moeten
worden gerecupereerd om de data te downloaden en worden op de staart van de
nachtzwaluwen bevestigd.
GPS-loggers die worden
ingezet om het migratiegedrag te bestuderen, worden geprogrammeerd om één
locatie per nacht op te slaan, waardoor de ganse trekcyclus in kaart kan worden
gebracht. De vogels dragen deze GPS-loggers als een soort rugzakje met zich
mee. De loggers en het harnas waarmee ze om de vogel worden bevestigd, wegen
samen 1.9 g. Dat is circa 2.9 % van het lichaamsgewicht van een nachtzwaluw, vergelijkbaar
met een mens van 85 kg die een rugzak van 2.5 kg draagt.
Resultaten
Tijdens het onderzoek
werden tot op heden meer dan 600 nachtzwaluwen geringd. Uit deze groep werden
84 territoriale vogels uitgerust met radiozenders. Voor 48 van deze individuen
werden meer dan 20 observaties verzameld in één seizoen, voldoende om analyses uit
te voeren om de grootte van hun leefgebied te berekenen en habitatselectie te
bestuderen.
Er werden tevens 92 vogels
uitgerust met GPS-loggers. Voor 63 individuen werden bruikbare observaties
verzameld.
Foerageergedrag
Nachtzwaluwen, die in deze
studie werden opgevolgd, verlaten s nachts de broedgebieden (heide) om te
foerageren boven extensief begraasde graslanden. De belangrijkste reden om deze
vluchten te ondernemen is het hoger aanbod nacht-actieve insecten dat
beschikbaar is infoerageergebieden
vergeleken met de broedgebieden. Tussen broed- en foerageergebieden worden soms
grote afstanden afgelegd. Wanneer nachtzwaluwen verder moeten vliegen, zullen
zij deze langere vliegtijd compenseren door langer te foerageren.
Trek
De nachtzwaluwen begonnen
hun zuidwaartse migratie eind augustus, waarna de vogels hun
overwinteringsgebieden bereikten op het einde van oktober. De noordwaartse
migratie startte op het einde van februari waarna de vogels de broedgebieden
weer bereikten op het einde van april. De hoogste vliegsnelheden werden gemeten
boven ecologische barrières zoals de Sahara en Middellandse Zee, waar de vogels
ongeveer 500 km/nacht aflegden.
West-Europese
nachtzwaluwen migreren vanuit hun broedgebieden via de Middellandse Zee naar
Noord-Afrika, Centraal-Afrika om vervolgens de overwinteringsgebieden in de
Democratische Republiek Congo, Burundi en Angola te bereiken.
Van hieruit trekken ze via
een meer westelijke route terug via Centraal-Afrika, West-Afrika, Noord-Afrika
en Europa. Tijdens deze tocht van ongeveer 19 000 km, werden 3 belangrijke
rustgebieden vastgelegd waar de vogels tot 3 weken verblijven, zoals in Noord-,
Centraal-Afrika (Kameroen, Nigeria) en West-Afrika (Ghana, Ivoorkust, Togo)
alvorens de ecologische barrières (Sahara en het Centraal-Afrikaans tropisch
regenwoud) over te steken. Overigens leiden nachtzwaluwen tijdens de
wintermaanden een sedentair bestaan met een actieradius van slechts 750 m.
Conclusies
Eén van de belangrijkste
bevindingen van deze studie is de vaststelling dat nachtzwaluwen broeden en
foerageren in complementaire habitats. Broedgebieden bestaan hoofdzakelijk uit
heide, daar waar foerageergebieden extensief begraasde percelen omvatten.
De nood aan complementaire
habitats is waarschijnlijk een algemene vereiste voor Europese nachtzwaluwen.
Verder suggereert deze
studie dat de samenstelling en configuratie van het landschap een impact heeft
op de energiehuishouding van nachtzwaluwen omdat lange verplaatsingen tussen
broed- en foerageergebieden over ongunstige habitats moeilijker overbrugbaar
zijn en meer energie vereisen. Hierdoor wordt waarschijnlijk de overleving van
individuen en hun broedsucces gehypothekeerd, met nefaste gevolgen voor de
instandhouding van populaties.
De studies hebben
aangetoond dat West-Europese nachtzwaluwen overwinteren in de Democratische
Republiek Congo en Angola waar zij aangewezen zijn op specifieke
overwinteringsgebieden in twee subtropische ecoregios: het Zuid-Congolese bos-savanne
mozaïek en de Centraal-Zambiaanse Miombo bossen. Beide ecoregios blijken van
cruciaal belang voor de overwintering van onze nachtzwaluwen.
Verder is vastgesteld dat
dat alle getrackte nachtzwaluwen convergeerden in rustgebieden in Noord-,
Centraal- en West-Afrika waar zij zich voorbereidden op de oversteek van
ecologische barrières, zoals andere Europese trekvogels als gierzwaluwen, grote
karekieten en scharrelaars.
Deze waarnemingen tonen
niet enkel het belang van deze gebieden aan, maar ook de bijzondere
kwetsbaarheid van Europese trekvogels en hun gevoeligheid voor habitatverlies
in niet broedgebieden of mogelijke mismatchen in timing door
klimaatveranderingen.
In de media zijn de
voorbije week paniekerige berichten verschenen over mogelijke neveneffecten als
gevolg van de vernietiging (door de Raad van State) van het wijzigingsbesluit
van 17/06/2016, inmiddels zon 10 dagen geleden.
Vogelbescherming
Vlaanderen roept op om zich niet te laten afleiden en bij de les te blijven.
De vereniging trok naar de
Raad van State om het generieke verdelgingssysteem voor kraai, kauw, spreeuw,
ekster, gaai en brandgans te laten vernietigen.
De basis is dat de
regeling in strijd was met de regels van de Europese Vogelrichtlijn uit 1979.
Dát is waarover het ging
en dat is ook wat Vogelbescherming Vlaanderen steeds heeft geargumenteerd in
een zorgvuldig en doordachte conclusie.
Uiteindelijk legde de Raad
van State met zijn arrest de vinger precies op de wonde.
De vereniging is dus wel
degelijk opgetogen over het uitgevaardigd arrest.
Een verzoek tot
vernietiging bij de Raad van State is altijd een laatste redmiddel. Vooraleer
de wijzigingen aan het Soortenbesluit van kracht werden, is er een lange
procedure aan voorafgegaan. Onder andere was er een advies van de Vlaamse
Minaraad (Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen), waarin ook Vogelbescherming
Vlaanderen reeds liet opnemen dat de regeling in strijd was met de bepalingen
van de Vogelrichtlijn.
Eerder had de vereniging het
Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) ook al gewaarschuwd voor een juridische
clash.
De minister (en het ANB)
hadden hier echter geen oren naar en zwichtten onder de druk van de jacht- en
landbouwlobby, wat natuurlijk zeer bedroevend is.
De vernietiging van de
(overigens zeer bescheiden) positieve effecten van het wijzigingsbesluit (de
Raad van State vernietigde immers het hele besluit en niet enkel de door de vereniging
geviseerde bepalingen) is dus niet de schuld van Vogelbescherming Vlaanderen.
Het huiswerk moet opnieuw worden gemaakt én grondig.
Het is trouwens bijzonder
discutabel of de oude regeling van het Soortenbesluit van 15/05/2009 zomaar
herleeft. Dit is juridisch op zijn minst erg onduidelijk. Deze regeling was
immers ook al in strijd met de Vogelrichtlijn.
Minister Schauvlieghe
heeft de kans om zich voor wat betreft de bestrijding van beschermde soorten
in regel te stellen met het kader van de Europese regelgeving. Men zal sowieso
verplicht zijn rekening te houden met de recente uitspraak van de Raad van
State: een simpele melding van het ANB om kraaien, kauwen, spreeuwen, eksters,
gaaien en brandganzen te mogen bestrijden, zal onvoldoende zijn. Het zal moeten
gaan om een aanvraag die zorgvuldig wordt afgetoetst door de beoordelende
overheid (ANB) met een duidelijke, gemotiveerde ja of neen, zoals het
hoort wanneer men beschermde vogels op grote schaal wil doden.
Geraadpleegde
bronnen: De Standaard [Pieter Van Dooren]
Slim zijn geeft je meer
kansen om te overleven en dus om je eigenschappen door te geven aan je
nageslacht. Dat geldt des te meer als slim zijn je ook nog eens betere kansen
geeft bij de andere sekse.
Volgens de volkswijsheid
kijkt een man bij de vrouwen vooral naar het uiterlijk jong, lenig, elegant,
goed voorzien van borsten en billen. Het liefst zijn ze ook intelligent genoeg
om zijn redeneringen te kunnen volgen en vooral om in bewondering te staan
voor zijn superieure intelligentie.
Nog steeds volgens het
cliché is het belangrijkste attribuut van een man zijn linker borstzak of
preciezer, de portefeuille daarin. Vrouwen willen een rijke man of minstens een
met goede vooruitzichten. Ze hechten bij een man minder aan een strak lijf,
maar vinden intelligentie wel van belang, al was het maar omdat die doorgaans
voor een dikkere portefeuille zorgt.
Gruwelijk kort door de
bocht en het doet beide geslachten onrecht aan waar zijn empathie, humor,
tederheid, eerlijkheid, opgewektheid, standvastigheid? maar daarom nog niet
volledig onjuist. Achter clichés zit nogal eens een grond van waarheid.
Er moet een reden zijn
waarom je vaker ouwe kerels in een Porche met een blonde stoot naast zich ziet
dan andersom.
Sterke genen
Hoe langer je leeft en hoe
meer tegenslagen je overleeft, hoe groter je kans om je genen door te geven aan
het nageslacht. We zijn allemaal het eindproduct van duizenden generaties
voorouders die hun genen hebben kunnen doorsluizen en dragen dus de
eigenschappen mee van die overlevers. Van de best aangepasten, de fittest,
zoals Darwin het uitdrukte.
Ook hun vruchtbaarheid
speelde mee: wie meer levensvatbare kinderen op de wereld kreeg, zag zijn/haar
genen zwaarder doorwegen in de volgende generatie.
Maar hoe bijdetijds en
vruchtbaar je ook bent, je zult ook indruk moeten maken op de andere sekse om
nakomelingen te produceren.
Bij mensen is het wat
moeilijker te bepalen, maar bij de meeste dieren heeft het vrouwtje het laatste
woord. Biologen doen dan ook al lang onderzoek naar de paringsvoorkeuren van
vrouwtjes. Naar die van mannetjes ook, want de vrouwtjes kunnen slechts kiezen
uit de aanbidders die zich aanbieden.
Maar zeker de jongste
decennia, sinds we ons als samenleving bewust zijn geworden van hoe groot de
mannelijke dominantie eeuwenlang is geweest, kijken de onderzoekers vooral naar
wat vrouwtjes leuk vinden in mannetjes.
Dus onderzochten biologen
uit Peking en Leiden hoe het stond bij grasparkieten.
Daar bleken
onaantrekkelijke mannetjes door de vrouwtjes plots wel sexy te worden gevonden,
zodra ze de kans hadden gekregen om te demonstreren dat ze pienter waren.
Experimentjes
Er waren al eerder
indicaties dat vrouwtjes een slim mannetje weten te appreciëren, maar daar kon
het ook gaan om een voorkeur voor een pluimage of een liedje die op hogere
intelligentie wezen. Deze keer ging het rechtstreeks om het intelligente
gedrag.
De onderzoekers vertellen
in Science hoe ze het vrouwtje eerst lieten kiezen tussen 2 mannetjes. Dan
trainden ze het afgewezen mannetje stiekem om doorschijnende doosjes met
vogelzaad te openen. Vervolgens kreeg het vrouwtje herhaaldelijke malen te zien
hoe het snuggere mannetje de doosjes opende en hoe het ongetrainde mannetje
daar niet in slaagde.
Dan mocht het vrouwtje
weer kiezen. En jawel, de keuze was snel gemaakt.
De onderzoekers
controleerden ook of de vrouwtjes beter of slechter gingen opschieten met
vrouwtjes die de truc hadden geleerd, maar dat was niet het geval.
Slimheid vonden ze enkel
bij mannetjes van belang.
Of ging het om kracht?
Misschien dachten de vrouwtjes wel dat je niet slim moet zijn om de doosjes
open te krijgen, maar sterk en verkozen ze dus niet een bolleboos, maar een stoere
bink.
Dat zal verder onderzoek
moeten uitwijzen.
Of mannelijke
grasparkieten een voorkeur hebben voor slimme vrouwtjes, hebben de vorsers niet
onderzocht. Ze gaan ervan uit van wel: bij deze monogame vogels brengen beide
geslachten voedsel aan en zijn slimme vrouwtjes even nuttig als slimme
mannetjes.
Maar mailt onderzoeker
Carel ten Cate: Zoiets is niet even te onderzoeken. Dit experiment heeft met
de controles erbij al zon twee jaar geduurd. We hebben dus een keuze moeten
maken.
Wordt dus vervolgd. [PVD]
Bondige Identiteitskaart
De grasparkiet is een
gezellige, kleine papegaaiachtige (18 cm) die erg populair is als huisdier.
Goed verzorgde grasparkieten kunnen gemakkelijk 15 tot 20 jaar oud worden.
De wildkleur van de
grasparkiet is geelgroen. De keel en voorkant van de kop zijn geel, met een
violetblauwe vlek op iedere wang en 3 zwarte stippen aan weerskanten van de
keel.
Op de achterkant van de
kop, bovenkant van de rug en vleugels is iedere veer geelgroen met daarop
zwarte banden. Onderrug, stuit en buik zijn groen, de lange staartveren zijn
donkerblauw.
De neusdop is het stukje
kale huid op de bovensnavel, waarin de neusgaten zitten.
Mannetjes hebben een
blauwe neusdop, terwijl ze bij een pop roze tot lichtbeige is. Bij de pop wordt
de neusdop bruin als ze in broedstemming is; bij een mannetjes kleurt de
neusdop dan naar lichter blauw.
De grasparkiet heeft 2
tenen naar voren en 2 tenen naar achteren gericht in tegenstelling tot de
zangvogels die 3 tenen naar voren en één naar achteren hebben. Hierdoor kunnen
ze goed klimmen en zich vasthouden.
Grasparkieten komen
oorspronkelijk uit Australië en komen daar overal voor behalve in de
kustgebieden. Ze bewonen de droge grasvlakten en vliegen daar in enorme zwermen
rond.
Het zijn intelligente en
sociale dieren. Grasparkieten houden onderling contact door het maken van
lokroepen.
In de morgen verzamelen de
groepen, die in grootte kunnen variëren van 20 tot wel 25 000 vogels, zich
om te drinken en te baden. Ze brengen de ochtend door met voedsel zoeken.
In de natuur leven
grasparkieten vooral van graszaden. Tijdens de middag rusten de vogels in de
schaduw in de takken van een dicht bebladerde struik en later gaan ze weer
foerageren.
s Avonds zoekt de groep
een slaapboom op. Het nestelen gebeurt in holten in takken van levende en
dode bomen.
Het
mannetje van de breedstaartkolibrie laat tijdens de hofmakerij in korte tijd
bijna al zijn kunstjes zien. De wijfjes mogen punten geven.
Binnen
een oogwenk een vrouw versieren: niet veel mannen kunnen het. Maar mannelijke
breedstaartkolibries beheersen de kunst van het vliegensvlug verleiden
uitstekend.
In
slechts 300 milliseconden (3/10 van één seconde) de tijd die mensen nodig
hebben om eenmaal met de ogen te knipperen laten ze al hun verleidingskunsten
tegelijk zien.
Dan
halen ze een topsnelheid tijdens hun U-vormige duikvlucht, produceren ze
zoemklanken en bewegen ze ook zodanig dat ze hun beoogde wijfje met hun
kleurenpracht optimaal kunnen imponeren.
De
twee Amerikaanse biologen Benedict Hogan en Mary Caswell Stoddard gebruiken de
Amerikaanse breedstaartkolibrie als voorbeeld van complex dierlijk
signaalgedrag tijdens de hofmakerij. Veel diersoorten communiceren net als de
breedstaartkolibrie gelijktijdig met geluiden, bewegingen en visuele prikkels
als ze een partner voor zich proberen te winnen.
In
hoeverre die verschillende signaalvormen synchroon verlopen en op elkaar zijn
afgestemd, was tot heden nog niet duidelijk.
Om
te zien hoe bewegingen de geluiden en kleuren beïnvloeden, filmden Hogan en
Stoddard 48 duikvluchten van in het wild levende kolibries in de Rocky
Mountains in Colorado.
Ook
maakten ze geluidopnames.
Gemiddeld
maken de mannetjes 2 tot 8 duikvluchten per versierpoging. Eén duikvlucht van
een kolibrie duurt 6.4 seconden, maar het belangrijkste moment waarbij de
duik overgaat in een terugvlucht lijnrecht omhoog duurt 300 milliseconden, zo
observeerden de onderzoekers.
In
die tijd maken de vogels zoemgeluiden met hun staart en vleugels en tonen ze
het wijfje, dat van onderaf toekijkt, hun kleurrijke keel. Ook bereiken ze dan
hun topsnelheid: ruim 23 m/sec of ongeveer 80 km/u.
Door
de paraboolvorm van de vlucht verandert de toonhoogte van het gezoem; tijdens
de afdaling stijgt de frequentie met zon 6.5%. En juist als het mannetje weer
opstijgt, daalt de frequentie met zon 4%, als gevolg van het Dopplereffect.
Ook
de door het wijfje waargenomen kleuren van de keel van het mannetje veranderen:
van rood (tijdens de duik) naar zwart (tijdens het stijgen).
Al
met al is de rode kleur zon 120 milliseconden zichtbaar.
Beweging
en richting zijn heel belangrijk wanneer de dieren elkaar het hof maken, omdat
ze in grote mate beïnvloeden hoe een beoogde partner kleuren en geluiden
waarneemt.
Waarom
het mannetje gelijktijdig met visuele en auditieve signalen probeert te
imponeren, weten Hogan en Stoddard nog niet. Wellicht is het gewoon efficiënt
zo veel mogelijk uiterlijk vertoon in een zo kort mogelijke tijdspanne of
wellicht verraadt de mate van synchroniciteit iets over de kwaliteiten van het
mannetje; kijk eens hoe goed ik dit allemaal tegelijk kan.
Geraadpleegde bronnen: een
mix commentaren van natuurfotografen: Erik Ruitermans Daan Schoonhoven
René Alblas
Vogels zijn fotogenieke en
boeiende wezens om in beeld te brengen. Het is daarom niet vreemd als je de
focus graag wil verleggen van vogels kijken naar vogels fotograferen.
Wel is het een gewaagde
stap, want vogels fotograferen is niet bepaald makkelijk en dat kan ik
schrijver van dit stuk volmondig beamen.
Boeken over fotografie
zijn er genoeg; het ene boek is al wat praktischer dan het andere, maar
allemaal leren ze je keurig om te gaan met je camera. Hoe te belichten, hoe
scherp te stellen, welke lenzen te gebruiken en zovoort en zoverder.
Maar zon technische boek
is niet zaligmakend. Als je liefde voor de schoonheid van de natuur het
uitgangspunt is om te fotograferen heb je ook andere informatie nodig.
Leg de lat niet te hoog
als je begint, adviseert mijn leermeester natuurfotograaf, Wim Dekelver. Het is
vooral van belang dat je ervaring opdoet en routine krijgt in het bedienen van
je camera en het beheersen van de instellingen. Eigenlijk moet je blindelings
je fototoestel kunnen manoeuvreren en manipuleren.
Bekijk op je computer de
resultaten, analyseer waarom sommige fotos niet scherp zijn of niet goed zijn
belicht en pas je instellingen de volgende keer aan. Als je je camera goed
kent, ben je in staat snel te anticiperen op wisselende omstandigheden en bv.
je belichting aan te passen.
Vogel- en
wildlifefotografen vragen het zich iedere keer opnieuw af telkens ze erop uit
trekken.
Heb ik wel voldoende
millimeters? En eenmaal op de locatie aangekomen altijd nieuwsgierig.
Waar
lopen de anderen mee rond, wie heeft de langste, al kan je nu al kortere en
lichtere 500mm-lenzen aankopen bv.
Want iedereen weet het
vogels vliegen echt niet alleen voor de lol of om de zon op te zoeken, maar ook
en vooral om bij fotografen uit de buurt te blijven. Dus je moet ze héél
voorzichtig benaderen om vervolgens van grote afstand met zoveel mogelijk
millimeters een kiekje te kunnen schieten.
En dan maar hopen dat je het beest er een
beetje beeldvullend op krijgt. Vergeet dus vooral je extenders niet!
Je kan natuurlijk ook een
fotohut huren. Een dag lang opgevouwen in een ruimte van 3 m² je plas ophouden,
terwijl het buiten meer dan 30°C warm is en je dus wel moet drinken.
En alsof dat nog niet erg
genoeg is, hebben die fotohutten allemaal hetzelfde mankement.
Direct achter de
spiegelruit of het camouflagenetje lig een vijvertje, bedoeld om de vogels te
lokken en doorgaans lukt dat ook wel. Met als gevolg dat ze op 2 à 3 m van de
fotograaf af gaan zitten. En daar zit je dan met je minimale scherpstelafstand
van 4 m.
Toch is het een misvatting
dat een vogel groot in beeld moet staan. Meestal wordt een foto mooier als de
omgeving ook een rol speelt.
Ook zijn er fotografen die
projecten uitvoeren. Wekenlange voorbereiding, diverse observatietochten, je
onderwerp leren kennen en vooral zorgen dat je dicht bij je onderwerp kan
komen. Zo ben je maanden bezig om een toonbaar plaatje te schieten.
Maar dan kan je wel fotos
maken met een groothoeklens. Ook wel leuk maar het vergt zon enorme hoop geduld.
En als je daar niet over beschikt of gewoon de tijd niet hebt, kan je dat
compenseren met millimeters, want dat geeft je meer bewegingsvrijheid ; je kan
gaan en staan waar je wil.
Door met andere ervaren
vogelfotografen op te trekken, kun je in relatief korte tijd veel leren, want oefening
baart kunst.
Toch is er ook een
interessant boek Zo fotografeer je de natuur![roots] dat dichtbij de
natuurliefhebbende lezer probeert te blijven en zoveel mogelijk inspirerende
beelden laat zien. Want het cliché een beeld zegt meer dan 1 000 woorden,
geldt ook voor het bespreken van natuurfotografie.
Inspirerende beelden, dienen
dan ook beeldopnames te zijn die bereikbaar blijven voor de lezer. Een boek vol
met de allermooiste beelden van de allerbeste topfotografen geeft immers nogal
een drempel voor een beginnend fotograaf.
Zo werden in dit rijk geïllustreerd boek geschikte
voorbeelden gezocht gecombineerd met een praktische kraakheldere tekst.
Hierdoor ontstond een brede waaier aan onderwerpen die de natuurfotograaf laagdrempelig
inspireren. In een aantal hoofdstukken achterin het boek worden de basisregels
rond het hanteren van het fototoestel op een eenvoudige wijze toegelicht, want zoals eerder vermeld, dien je toch wel te weten waarvoor alle knopjes aan je toestel dienen.
Dat voor Wim Dekelver
vogels een onuitputtelijke inspiratiebron zijn, bewijst hij door heel frequent
mij prachtige fotoreeksen aan te leveren van vogels die ik met dit educatief
blog onder de aandacht wil brengen.
Al probeer ik wel wat in
zijn voetsporen mee te lopen, toch blijft hij de deskundige natuurfotograaf, de
expert die met grote passie de schoonheid van die mooie wezens weet te
vereeuwigen en daar ben ik hem uiteraard heel dankbaar voor. Dank je Wim!
Zoals elk jaar sluit ik het jaar af met een selectie van Wims
pareltjes door mij zelf gekozen. Misschien moet ik in 2019 jullie allen uit een
20-tal pregeselecteerde momentopnames de top-5 laten kiezen. Ik verneem het later wel
via dit forum, Facebook of Twitter allicht.
Jullie zien achtereenvolgens (niet in orde van voorkeur): de
velduil met oogcontact; de visoverdracht bij een koppel visdiefjes; de
mannelijke slobeend in vlucht; de gracieuze glijvlucht van de grote zilverreiger;
de krakeend vliegend tegen een lichte, wazige achtergrond.
Beste Vogelliefhebbers en Natuurfans
Ik
wens jullie na de schitterende, spetterende en sprankelende jaarwisseling,
een
jaar met gezellige en hartverwarmende momenten in en buiten je familiekring,
geluk
en succes met jullie ambitieuze en constructieve plannen,
alsook
het doorzettingsvermogen om uitdagingen niet te bannen,
maar
bovenal een stralende gezondheid en plaats en tijd voor vertedering.
Dit is de grootste van de
7 soorten zaagbekken. Zaagbekken zijn vreemde eenden in de bijt: deze
eend-achtigen hebben een opvallend lange, smalle snavel met een gekromd
uiteinde en een gezaagde binnenkant. Dat laatste geeft ze grip op glibberige
visjes, hun belangrijkste voedsel.
In tegenstelling tot de
nauw verwante middelste zaagbek wordt zout water door de grote zaagbek gemeden.
Naast de geslacht-specifieke
kleuren van het vederpak die ook bij de zaagbek verschillen, heeft het vrouwtje
een volle kuif, terwijl het mannetje een apart bol achterhoofd heeft.
Het broedseizoen start
eind maart, begin april tot uiterlijk augustus. De eend is vrij plaatstrouw en
keert terug naar een geschikte broedplaats aan meren en traag stromende
waterlopen in bosrijke gebieden.
De grote zaagbek
overwintert op grote niet bevroren meren, rivieren en lagunes. De grote zaagbek
kan uitstekend duiken en vliegt ondanks zijn vrij, kleine vleugels 100 km/u.
De grote zaagbek eet puur
dierlijke kost. Met zijn smalle spitse snavel richt hij zich geheel op de
vangst van vis, ongewervelden en soms een amfibie of jong zoogdiertje of
kuiken.
Noordelijke populaties van
deze soort trekken in februari naar de broedgronden in Scandinavië en Rusland,
waar ze omstreeks maart aankomen.
In oktober vliegen ze
vervolgens naar de zuidelijk gelegen overwinteringsgebieden op zoek naar een
aangenaam klimaat.
Het winterweer heeft
invloed op het voorkomen van de soort in ons land. Daarom schommelen getelde
aantallen sterk. De afname over een langere periode valt te verklaren door de
gemiddeld zachtere winters en de slinkende aantallen beschikbare prooivissen.
Onze
noorderburen geven het goede voorbeeld
Maximaal een kwart van de
Noordwest-Europese populatie van de grote zaagbek verblijft s winters in
Nederland. Dat is een fors aantal vogels, die het belang van een goed beheer
van zoete wetlands nog eens onderschrijft.
Vogelbescherming Nederland
zet zich in voor het behoud van waterrijke gebieden (IJselmeergebied), waarbij
de aandacht wordt toegespitst op de waterkwaliteit, de rustgebieden en de
beschikbaarheid van voedsel (duurzame visserij opleggen om de overbeviste spiering
te sparen).
Verschillende
natuurgebieden die door de grote zaagbek worden gebruikt als foerageergebied of
als slaapplaats zijn aangewezen en beschermd als Natura 2000-gebied. De
belangrijkste daarvan zijn Biesbosch, De Wieden, IJselmeer, Ketelmeer &
Vossemeer, Markemeer & IJmeer, Veluwerandmeren en Waddenzee.
Voor deze gebieden gelden
strenge regels voor alle plannen, projecten en andere handelingen die mogelijk
significante negatieve effecten kunnen hebben op de natuurwaarden waarvoor het
gebied is aangewezen.
Vogels en hun leefgebieden
worden in Nederland primair beschermd door de Wet natuurbescherming die op 1
januari in werking trad.
Wie een eerder verschenen artikel wenst te raadplegen kan via de
zoekrobot in het archief de bijdrage terugvinden
Geraadpleegde
bron: Natuurpunt: nabeschouwingen symposium 10 jaar Waarnemingen.be
Waarnemingen.be is een
steeds groeiende bron van natuurinformatie. Alleen al in 2017 werden meer dan 3
miljoen biodiversiteitsgegevens toegevoegd. Vraag is of deze kwantiteit de
kwaliteit in de weg staat.
In dit artikel bespreekt
men de noodzaak van validatie en licht men de validatieprocedure toe. Men toont
dat er verschillende niveaus van betrouwbaarheid zijn die kunnen worden
geselecteerd afhankelijk van de onderzoeksvraag.
Je hoort wel eens kritiek
op de kwaliteit van de gegevens in waarnemingen.be.
Iedereen kan daar zomaar
eender wat invullen of Het is niet zo moeilijk om daar een fout in te
vinden.
Beide opmerkingen zijn
waar, maar hebben enkel betrekking op het eerste deel van het proces, namelijk
de invoer van gegevens.
In 2017 werden uit
Vlaanderen en Brussel 3,2 miljoen nieuwe waarnemingen gemeld. In 2018 waren er
dat in de eerste helft van het jaar al 1.8 miljoen. Dagelijks komen er
duizenden gegevens bij (op topdagen tot 24 000 per dag).
Daar zitten bij de invoer
natuurlijk ook onjuiste determinaties bij, fouten in de locatie of in andere
velden. Maar is waarnemingen.be daarom een mesthoop?
Fouten bij
invoer
Waarnemers doen hun best
om soorten zo goed mogelijk op naam te brengen. Toch is het onvermijdelijk dat
er soms vergissingen gebeuren. Waarnemingen.be is een open systeem,
toegankelijk voor iedereen die zich registreert. Het waarnemingspubliek is dan
ook heel divers, van beginners tot top-experts. Het systeem heeft ook expliciet
het doel om een interactieve leergemeenschap te vormen, waarbij informatie snel
wordt gedeeld en waar waarnemers de kans krijgen om fouten te maken en bij te
leren van andere gebruikers of validators.
Deze feedback en
interactie ligt mee aan de basis van het succes dat het waarnemingen.be
dataportaal nu is. Maar het leidt er natuurlijk ook toe dat er fouten worden
ingevoerd die door iedereen zichtbaar zijn op de website.
Validatie
noodzakelijk
De ambitie van het team
achter de waarnemingen.be is om informatie van de best haalbare kwaliteit te
verkrijgen. Hiervoor is het dus belangrijk dat de waarnemingen goed nagekeken
en waar nodig worden gecorrigeerd. Daarvoor is er een uitgebreide
validatieprocedure voorzien, zodat fouten enerzijds niet lang online blijven
staan en anderzijds bij officieel gebruik kwaliteitsvolle datasets kunnen
worden aangeleverd.
De
validatiestatus wordt weergegeven door middel van een aantal symbolen.
Bij
elke waarneming kan je zien of deze al dan niet een beoordeling kreeg. De nog
niet beoordeelde waarnemingen moeten uiteraard met de nodige voorzichtigheid
worden geïnterpreteerd. De waarnemingen mét een beoordeling werden bekeken door
het validatieteam, steeds vaker bijgestaan door een computeralgoritme. Het
validatieteam bestaat momenteel uit 115 validators, het merendeel
vrijwilligers, die de binnenkomende waarnemingen opvolgen. Zij bekijken de
waarnemingen van een specifieke soortgroep, voor heel Vlaanderen of voor een
provincie. Bij vogels is er bovendien een zeldzaamhedencommissie die de zeer
zeldzame soorten behandelt. Tenslotte zijn er de regiomoderators die de
waarnemingen van niet-zeldzaamheden kunnen beoordelen binnen hun werkingsgebied.
Afhankelijk van de soortgroep gebeurt de beoordeling onmiddellijk of binnen een
aantal dagen of weken. Sommige groepen worden echter met een lagere frequentie
(bv enkel in de wintermaanden) systematisch nagekeken.
Hoe
verloopt de validatie?
Na het
posten van een waarneming volgt er een deels geautomatiseerd en deels manueel
proces van validatie. Indien automatische validatie mogelijk is, krijgt de
waarneming een grijs vinkje. Bij
manuele validatie kan de validator deze onmiddellijk goedkeuren met een blauw
of een groen
vinkje, of meer uitleg vragen of suggesties doen via de
commentaar-functie. Daarna volgt de validator deze waarnemingen op tot de soort
werd gewijzigd of tot de extra informatie werd aangereikt en volgt de
beoordeling. Indien nodig kan de validator ook zelf een waarneming wijzigen,
maar het principe is dat aanpassingen zoveel mogelijk door de waarnemer zelf
gebeuren.
Bij
waarnemingen, die door de waarnemer als onzeker werden gelabeld, probeert de
validator in overleg tot een zekere determinatie te komen. Als dit niet
mogelijk is, kan de waarneming op onzeker blijven staan of worden gewijzigd
naar een hoger taxonomisch niveau (soortengroep, genus, familie) dat wel zeker
is.
Waarnemingen
die niet voldoende zeker kunnen worden bewezen, maar niet onmogelijk zijn,
krijgen de beoordeling (nog) niet te beoordelen (wekker-icoontje).
Twijfelachtige
waarnemingen of waarnemingen die aantoonbaar fout zijn en niet worden
gecorrigeerd door de waarnemer, worden afgekeurd (rood vinkje). Deze zijn daarna nog
terug te vinden in het persoonlijke waarnemingenoverzicht van de waarnemer,
maar zijn niet langer zichtbaar voor anderen en worden uitgesloten van doorgave
of analyse.
Validatie van fotos
Het
aandeel van fotos gaat in stijgende lijn: van 3% in 2008 naar 13% in 2017.
Hoewel
niet voor alle soorten determinatie op foto mogelijk is, lukt dit voor de
meeste soorten wel, zeker voor de soortgroepen met de meeste waarnemingen
(vogels, dagvlinders, libellen, nachtvlinders, planten, amfibieën en
reptielen).
Het
doel is dat alle fotos worden nagekeken door een validator (of de automatische
herkenningsmodule van de server). Die verifieert of de soortnaam juist is en
steekproefsgewijs ook de volledigheid van de andere informatie of de locatie.
Sinds
kort worden de validators bij het nakijken van fotos bijgestaan door
automatische beeldherkenning (op de server van Naturalis waarop Obsidentify
draait).
Op niet
zo lange termijn zal die methode een groot deel van het validatiewerk van de
fotos kunnen overnemen, waardoor zij zich meer kunnen focussen op moeilijke
gevallen of op nazicht van locaties en details van waarnemingen
Validatie van waarnemingen zonder foto
Ook
alle waarnemingen van soorten die als zeldzaam of zeer zeldzaam staan
gemarkeerd, worden manueel bekeken. De validators schatten de waarneming in aan
de hand van hun expertise, datum van inzending, locatie, kennis van de
waarnemer en een aantal hulpmiddelen.
Zo is
er een handige tool waarbij de validator kan zien hoeveel ervaring de waarnemer
heeft met deze soort (aantal eerder goedgekeurde waarnemingen van deze soort)
en of de soort gekend is uit het gebied (aantal eerdere goedgekeurde
waarnemingen van deze soort in het gesignaleerd gebied).
Waarnemingen
zonder foto van algemene of vrij algemene soorten worden niet allemaal door een
validator nagekeken. Er gebeuren wel steekproeven, waarnemingen buiten de
gekende datumgrenzen worden manueel bekeken en voor een toenemend aantal
soorten staat intussen de autovalidatie op. Dat is een slimme tool die meteen
na het invoeren nakijkt of er in de omgeving van deze waarneming (binnen een
ingesteld perimeter en binnen een ingestelde periode) manueel goedgekeurde
waarnemingen met foto bestaan van deze soort. Zo ja, wordt deze waarneming
automatisch gelabeld als goedgekeurd op basis van kennisregels.
Dit
bewijst niet dat een waarneming 100% zeker is, maar het bevestigt dat het niet
onwaarschijnlijk is dat deze soort in deze periode op deze plek kan worden
waargenomen.
Tenslotte
is er nog de publieke validatie. Andere gebruikers kunnen een opmerking
plaatsen bij een waarneming waarvan ze vermoeden dat deze niet juist is en de
gebruikersgemeenschap is heel groot. Wie ondanks alle validatie-inspanningen toch nog een fout denkt te vinden bij reeds
gevalideerde waarnemingen, kan dit melden via de functie Rapporteer een
mogelijke foutieve waarneming.
Fraude
In 10
jaar tijd werden buiten een aantal 1 aprilgrappen nog maar enkele gevallen
vastgesteld waarbij moedwillig foutieve waarnemingen werden ingevoerd. De
intensive validatie en grote sociale controle maakt dat valsspelers meestal
snel door de mand vallen.
Bij
twijfel over de bon van de fotos wordt via Google image search vergeleken
met andere online beschikbare fotos.
Daarnaast
is het grote validatieteam een sterkte. Zij kunnen de betrouwbaarheid van een
waarnemer inschatten op basis van zijn hele curriculum en overleggen over
soortgroepen heen. Ze beoordelen een waarneming ook op basis van kennis van de
locatie en kijken bv. of de vegetatie op de achtergrond wel overeenkomt met het
seizoen of de gemelde plaats. Bij vermoedens van fraude wordt eerst uitleg
gevraagd aan de waarnemer en krijgt deze een kans om de waarneming(en) te
corrigeren. Zo niet wordt het waarnemersprofiel afgesloten en/of
verwijderd.
Conclusie
Waarnemingen.be
is dus zeker niet zomaar een mesthoop, maar eerder een berg ruwe diamanten. Na
het hierboven beschreven polijstwerk levert die een schatkist aan waardevolle
natuurinformatie op. Die wordt bovendien permanent aangevuld door een groeiende
schare aan natuurliefhebbers. Moderne computertechnieken dragen bij tot het
haalbaar houden van de validatieprocedure. Experts blijven nodig voor
interactie met de waarnemer en om twijfelgevallen te beoordelen.
Wie er
zin in heeft gekregen de waarnemersgroep te vervoegen, kan alvast een kijkje
nemen.
Nieuwe vogelatlas:
vogelstand in 40 jaar spectaculair op zn kop
Geraadpleegde
bronnen: Nederlandse Omroep Stichting (NOS) Vogelonderzoek Nederland (Sovon)
De vogelwereld in
Nederland is de afgelopen 40 jaar behoorlijk op zn kop gezet.
Dat blijkt uit het
veldwerk van 2 000 vogelaars. In de nieuwe vogelatlas maken ze de balans
op en beschrijven ze 369 vogelsoorten die in Nederland voorkomen.
Klik op onderstaande
weblink om het kijkexemplaar van de vogelatlas te bekijken.
De Vogelatlas van
Nederland toont de veranderingen en laatste stand van zaken omtrent de
vogelpopulaties. Het is een schitterend naslagwerk met fraaie fotos, kaartjes
en grafieken, waardoor je inzicht krijgt in de actuele verspreiding van
broedvogels en wintergasten.
Tijdens het broedseizoen
zijn er ongeveer evenveel vogels in Nederland als 40 jaar geleden. Alleen is de
samenstelling van de vogelbevolking drastisch gewijzigd.
De klapekster, de
duinpieper en de ortolaan zijn als broedvogel vrijwel verdwenen.
Maar vogelaars noemen de
zee- en visarend, de wilde zwaan en de kraanvogel als spectaculaire nieuwkomers.
Ook grote zilverreigers en slechtvalken zijn van sporadische dwaalgasten
doodnormale verschijningen geworden.
Ondanks de nieuwkomers
signaleren onderzoekers toch een verarming in het totaal aantal soorten.
Vogelgemeenschappen in verschillende regios gaan steeds meer op elkaar lijken.
Soorten zoals de grote bonte specht en de boomkruiper duiken overal op.
Hierdoor wordt de verscheidenheid in de vogelpopulaties in Nederland kleiner.
In de atlas is goed te
zien hoe de veranderde inrichting van Nederland tijdens de afgelopen 40 jaar
veel effect heeft gehad op de vogels. Vogels moeten zich steeds weer aanpassen
aan herschikkingen en herbestemmingen in het landschap, aan klimaatverandering
en de omstandigheden tijdens de trekroutes.
Het gaat
slecht met de nationale vogel
Vooral broedvogels in het
boerenland hadden het zwaar de afgelopen decennia. Was in 1975 de helft van de
broedvogels nog boerenlandvogel, nu is dat minder dan 20%.
De oer-Hollandse grutto
in 2015 nog gekozen als de nationale vogel is dramatisch achteruitgegaan.
Ooit waren er 150 000, nu naar schatting minder dan 30 000.
Nieuw Europees
landbouwbeleid zou zijn redding kunnen zijn, maar waarschijnlijk verandert er
niets dat in het voordeel van de vogel zou kunnen werken. Natuurorganisaties
zijn in ieder geval zwaar teleurgesteld in de Europese Commissie die lidstaten
niet verplicht om natuur te herstellen.
Ook de patrijs gedijt het
best in akkerland, vooral als dat wordt afgewisseld met ruige dijkjes,
slootranden en houtwallen. Maar door de schaalvergroting in de landbouw is het
aantal patrijzen enorm afgenomen.
Volgens het kenniscentrum
over Nederlandse vogels, Sovon, dat de atlas heeft samengesteld, is het door de
enorme hoeveelheid verzamelde data over vogels en hun verspreiding mogelijk om
ze in de toekomst beter te beschermen.
De vogelatlas is een
bedankje aan de vrijwilligers die in hun vrije tijd vogels hebben geteld voor
de atlas.
De vuursalamander, wilde
kat en tuimelaar zijn allemaal dieren die in Nederland leven, maar ernstig met
uitsterven worden bedreigd en er zijn nog meer dieren die kans maken om op die
lijst terecht te komen.
Intensieve
landbouw is boosdoener
De natuur is in Nederland
sterk achteruit gegaan door intensieve landbouw van de afgelopen decennia. Dat
zegt ecoloog Henk Simons van IUCN (International Union for Conservation of
Nature), de internationale organisatie die wereldwijd de rode lijsten met
bedreigde diersoorten opstelt. De grutto staat op die lijst en wordt aangemerkt
als een soort die sterk in aantal afneemt en wordt ingedeeld in de categorie
bijna bedreigd/gevoelig.
Wat voor China de
reuzenpanda is, is voor Nederland de grutto. 80% van alle gruttos broedt in
Nederland. De populatie neemt per jaar met 8% af. In dit tempo is er over 30
jaar geen grutto meer.
Ook andere weidevogels
gaan in Nederland hard in aantal achteruit. Veel weilanden zijn een soort
woestijn geworden. Er groeit alleen maar Engels raaigras (een dichte
zoden-vormende vaste plant uit de grassenfamilie); er zijn minder planten en
het is droger geworden waardoor er minder bodemleven is. De patrijs, de veldleeuwerik,
maar ook de kievit hebben het zwaar De kemphaan is al niet meer in Nederland te
vinden en van de korhoen zijn er nog maar een paar.
Bijen
Ook het aantal bijen holt
hard achteruit. Van de 539 bijensoorten staan er 181 op de nationale rode
lijst: 30 zijn ernstig bedreigd en 46 zijn inmiddels verdwenen. De bijen hebben
last van parasieten, infectieziekten en van de mens. Bestrijdingsmiddelen en
eenzijdig voedsel door te weinig bloemsoorten zorgen er namelijk voor dat de
bijenvolken verdwijnen. De hommel is één van de bekendste bijensoorten die
worden bedreigd.
Om het tij te keren zeggen
natuurorganisaties vooral dat er meer variatie moet komen in Nederlandse
landbouwgebieden en dat het gebruik van intensieve bemesting en pesticiden
omlaag moeten door bv. stukken natuur rond en langs weilanden in stand te
houden.
Men is 85% van de
biodiversiteit kwijtgeraakt in Nederland, zegt Gert Polet, hoofd van de
afdeling wildlife bij het Wereld Natuur Fonds.
De Marker
Wadden
Toch zijn er ook
succesverhalen. Met de zeehond gaat het weer beter. En ook de herintroductie
van de bever en de otter mag volgens Polet een succes worden genoemd.
De dieren waren verdwenen
maar aan het begin van deze eeuw zijn ze opnieuw uitgezet.
Simons noemt de
ontwikkeling van de Marker Wadden, een uniek natuurgebied, een succesverhaal.
De natuureilanden worden aangelegd met zand, klei, veen en slib uit het
Markermeer. Dit grote project draagt bij aan het natuurherstel van het
Markermeer.
Op deze nieuwe groep
eilanden met natuurlijke oevers komt nieuwe natuur tot ontwikkeling, zowel
onder als boven water. Terwijl de 5 eilandjes worden aangelegd, nestelen zich
er de eerste vogels, insecten en bodemdieren.
De ambitie is van de
Marker Wadden een grote archipel te maken van in totaal 10 000 ha, waarmee
het één van de grootste natuurherstelprojecten is van West-Europa.
Met dit initiatief van
Natuurmonumenten zie je dat men ook echt iets kan betekenen voor de natuur.
Natuurmonumenten is de
vereniging voor mensen met een hart voor de natuur.
Ze geven de natuur in
Nederland ruimte, beschermen bestaande natuurgebieden, waardevolle landschappen
en cultureel erfgoed. Men dankt het succes aan de ruim 700 000 leden en
donateurs, vrijwilligers en partnerbedrijven.
De ruigpootbuizerd lijkt
een moeilijk te determineren soort. Door zijn nauwe verwantschap met de gewone
buizerd kunnen zelfs ervaren waarnemers hem soms moeilijk identificeren.
De typische kenmerken van
een ruigpootbuizerd zijn: heel lichtbruine kop, een brede donkerbruine
buikband, de zwarte polsvlekken op de ondervleugel, een witte staart met
donkere dwarsstrepen en een eindband en de broek van witte veren op de poten,
waaraan hij zijn naam dankt.
In feite is er een gulden
regel voor de determinatie: als je twijfelt, is het geen ruigpootbuizerd maar
een buizerd.
Deze soort vervangt de
buizerd in het hoge noorden. Zoals kan worden verwacht bij een vogel die in een
koud klimaat leeft, is hij iets groter, zodat het lichaamsoppervlak in
verhouding tot het gewicht kleiner is en daardoor minder warmte verloren gaat.
De lichaamslengte varieert
tussen 50 en 60cm; de vleugelspanwijdte wisselt tussen 120 en 150cm en het
lichaamsgewicht schommelt tussen de 600 en 1300g.
In veel opzichten gelijkt
hij op de buizerd, maar de vlucht is eleganter, met een elastischere, soepelere
vleugelslag. Zijn ontspannen vleugelslagen lijken meer op die van een wouw dan
die van een buizerd. Hij zweeft met vlakke of iets geheven vleugels.
Hij bidt vaker en beter
dan de buizerd, maar hij kan ook lange perioden bewegingsloos in een boom, op
een paaltje of zelfs op de vlakke grond zitten.
De ruigpootbuizerd is een
van de weinige grote roofvogels die echt kan bidden: een tijdje met stevige
vleugelslag ter plekke boven een prooi blijven hangen.
Aan het gedrag van andere
vogels kan je soms zien dat je met een ruigpootbuizerd te maken hebt. Een
gewone buizerd veroorzaakt zelden commotie in een vogelgemeenschap. Het dier is
te traag om in zijn vlucht een vogel te grijpen. Als een ruigpootbuizerd
verschijnt, is er wel eens paniek onder lokale vogels. Hij is evenmin een
wendbare jager, maar mogelijk schrikt zijn indrukwekkender verschijning dieren
af, zeker in een gebied waar ze niet aan zijn aanwezigheid gewend zijn.
De ruigpootbuizerd is een
schaarse overwinteraar in onze contreien. Hij komt uit het hoge noorden, waar
hij een niet zeldzame broedvogel is.
Ook in de mensenwereld
zijn noorderlingen doorgaans kloeker dan wij. Maar in ons land waren er recent
winters waarin er zo goed als geen ruigpootbuizerds meer werden gezien.
In Nederland overwinterden
20 jaar geleden gemiddeld nog zon 200 ruigpootbuizerds, vandaag hooguit 50.
Er spelen twee factoren in
de plaatselijke achteruitgang in zijn broedtijd lijkt de ruigpootbuizerd het
niet slecht te doen. Enkele jaren geleden rapporteerden wetenschappers in het
vakblad Public Library of Science One dat hij door de klimaatopwarming voor hun
overwintering niet zo ver meer naar het zuiden afzakt. Hij zou nu gemiddeld
zon
300 km noordelijker
overwinteren dan een halve eeuw geleden. Als je dan in een zone woont die tegen
de ondergrens van zijn verspreidingsgebied aanschurkt, verlies je een soort.
Het paren vindt waarschijnlijk
plaats in de winter, omdat de vogels die aankomen in het broedgebied al een
paar vormen. De balts bestaat uit zweef- en duikvluchten boven het nest, maar
deze worden in stilte uitgevoerd, zonder de doordringende roepen van de
buizerd.
De alarmroep is langer en
hoger dan die van de buizerd en buiten de directe omgeving van het nest niet
vaak te horen.
s Zomers foerageren
ruigpootbuizerds op kleine knaagdieren, voornamelijk op woelmuizen en
lemmingen. Ze doden ook jonge hazen en zelfs hermelijnen, maar ook jonge
vogels, zoals eenden en steltlopers.
s Winters jagen ze nog
steeds op woelmuizen, maar nemen dan ook genoegen met aas, zoals doodgereden
konijnen.
In Scandinavië fluctueren
de knaagdierenpopulaties in een 4-jaarlijkse cyclus en in jaren met weinig
knaagdieren broeden ruigpootbuizerds niet of ze trekken ver weg totdat ze een
plek vinden met een beter voedselaanbod om zich daar te vestigen. Het nest
wordt op een rotsrichel of in beboste streken in een boom gebouwd. Op de open
toendra kan het gewoon op een pol worden gebouwd. De 3 tot 4 eieren worden 31
dagen bebroed, grotendeels door het vrouwtje. De jongen vliegen na 34 tot 43
dagen uit, maar zijn daarna nog een paar weken afhankelijk van hun ouders.
Alle broedvogels verlaten
Noorwegen en Zweden in de herfst, maar hun trektocht naar het zuiden wordt
vooral bepaald door het voedselaanbod onderweg. Veel exemplaren brengen de
winter door in Denemarken, Duitsland, Nederland, maar sommigen trekken naar de
Balkan en de Zwarte Zee.
Voorts heeft de
ruigpootbuizerd te lijden onder veranderende landbouwomstandigheden. Ondanks
zijn indrukwekkende karakter eet hij vooral bescheiden muizen, maar de open
landschappen vol muizen waarvan hij profiteert, zijn almaar schaarser geworden.
De ruigpootbuizerd wordt
in onze streken het slachtoffer van dezelfde maatregelen die maken dat
akkervogels het moeilijk krijgen.
Zo zijn groenbemesters een
ramp voor vogels: een als groen gepresenteerde maatregel van de Europese
Commissie, die boeren aanmaant om in het najaar, vlak na het oogsten, hun
akkers in te zaaien met planten die ze in het voorjaar in de grond kunnen
ploegen als een vorm van bodemverrijking.
De maatregel heeft als
gevolg dat zon winterakker veel minder geschikt is voor vogels dan vroeger,
toen hij nog gewoon een stoppelveld was.
Het is een schoolvoorbeeld
van een maatregel die zijn goede doel voorbijschiet.
Een ruigpootbuizerd heeft
vogelvriendelijke plekken nodig, eventueel bezaaid met planten als luzerne.
Anders blijft hij weg.
Ik ben Franz Pieters
Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden
Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden
De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens.
In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens.
Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval:
• uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring;
• verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
• vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens;
• passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is;
• geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt;
• op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren.
Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens:
Kille Meutel Vogelvrienden
Watertorenlaan 59
1930 Zaventem
franz.pieters@telenet.be
Mobiel: 0478 55 34 59
Waarom verwerken wij persoonsgegevens?
Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden:
• om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden;
• om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten);
• om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners;
• om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting);
Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij:
naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven)
We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen.
Verstrekking aan derden
Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek)
Bewaartermijn
De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen.
Beveiliging van de gegevens
Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen:
• we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen;
• de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden;
• wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten;
• onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens.
Uw rechten omtrent uw gegevens
U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen.
Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers.
Klachten
Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming.
Wijziging privacy statement
Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.