Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje. Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden. Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden. Tot heel binnenkort …
04/07/08
Happy Birdyday …
Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.
Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …
04/07/09
Je zoekt, vindt en kiest
een levensweg, die je deelt
met trouwe vrienden …
Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.
Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.
Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.
Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.
Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.
Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.
Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.
In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…
04/07/10
Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.
Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.
Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.
Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.
Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiendehuismuspin op te spelden …
Dakpan of dakgoot,
voor de huismus is een nest
in Kille Meutel – Georges
Tjilpende huismus,
nest in de Kille Meutel
welkom bij ons hier – Arlette
Kijk Kille Meutel,
veel parende huismussen,
hemel op aarde – Oswald
Kille Meutel vriend,
huismus breng ons samen en
laat het blijven zijn – Chris
Groene oase,
paradijs voor de huismus,
dé Kille Meutel – Franz
04/07/11
Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird! Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.
04/07/12
Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.
Geraadpleegde bron:
Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel 2009_4 [Bennie van den Brink]
Op het platteland vliegen
boerenzwaluwen laag over velden en plassen, jagend op insecten.
Terwijl de oudervogels van
de boerenzwaluw druk bezig zijn met het grootbrengen van een tweede broedsel
hebben de meeste andere vogelsoorten hun broedseizoen al achter de rug.
Sommige soorten, zoals
bonte vliegenvanger en gierzwaluw, zijn zelfs al onderweg naar hun
overwinteringsgebieden in Afrika. Andere soorten zoals kleine karekiet en
rietzanger gebruiken de maand augustus om extra vet op te slaan om met een
volle brandstoftank de lange reis naar het zuiden aan te vatten.
Boerenzwaluwen echter
benutten de zomer ten volle en laten hun vervolglegsel eind juli, begin
augustus uitvliegen. Een enkel dapper broedpaar start in augustus zelfs met een
derde legsel.
Dat resulteert in jongen
voeren tot in september. Op zich is dat geen probleem omdat er dan nog volop
voedsel voor handen is. Elke avond verzamelen zowel de uitgevlogen jongen als
de oudervogels die hun broedtaak hebben volbracht op een gezamenlijke
slaapplaats. Bij voorkeur is dat een rietveld langs een plas of rivier. Op de
slaapplaatsen overnachten soms duizenden vogels die hiermee veiligheid en gezelligheid
combineren.
In september maken de
boerenzwaluwen zich klaar om te vertrekken. De laatste jongen vliegen uit.
Logischerwijze zou je verwachten dat deze septemberjongen weinig
overlevingskansen hebben. Nog maar pas uit het nest en ze moeten al aan die
grote reis naar Afrika beginnen. De jonge zwaluwen die in mei en juni
uitvlogen, hebben qua vliegervaring en kracht echter een grote voorsprong. Ze
hebben voldoende tijd gehad om kennis te maken met de grote wereld. Toch zijn
ze niet kansloos die late geelbekjes.
In september vullen de
slaapplaatsen zich tot het maximum. Tienduizenden vogels uit de wijde omgeving
zoeken elkaar op en fladderen in de ondergaande zon boven het riet. Als de zon
een kwartier onder is, duiken ze naar beneden en zoeken ze een rietstengel voor
de nacht.
Vanaf half september
stroomt Europa leeg. Via Frankrijk en Spanje vliegen ze naar het Afrikaanse
continent. Ze doen het kalmpjes aan, elke dag een stukje. s Avonds zoeken ze een
geschikte slaapplaats om de nacht door te brengen.
Afrika verwelkomt de
boerenzwaluw in oktober. In vele landen in zuidelijk Afrika wordt deze
langeafstandstrekker met vreugde begroet omdat hij het begin van de regentijd
aankondigt. Mens en dier verlangen naar regen en groen, naar de Afrikaanse
lente. Een rijke planten- en insectenwereld komt tot leven. In tegenstelling
tot de mens zijn alle insectenetende trekvogels opgetogen over de weelde en
variatie aan insecten die tijdens ons winterseizoen in Afrika voorkomen. Net
als in Europa zoeken de boerenzwaluwen rietvelden op om te overnachten.
Die zijn niet overal
aanwezig, zeker niet in droge of bosrijke gebieden. Op het Afrikaanse
platteland zijn in het droge seizoen de oevers van rivieren en meren door het
vee ontdaan van de rietvegetatie. De weinig geschikte slaapplaatsen worden
daardoor vaak door miljoenen boerenzwaluwen gebruikt. Soms ook tijdelijk door
vogels die nog meer zuidelijk willen overwinteren.
In november hebben de
boerenzwaluwen een geschikt overwinteringsgebied met voedsel en een slaapplaats
gevonden. Een goede plek met voldoende insecten is immers van levensbelang. In
vergelijking met de rest van Afrika is het voor de boerenzwaluw in Zambia niet
zo moeilijk om een prima verblijfplaats te vinden. Er zijn namelijk veel
moerasgebieden met vaak ontoegankelijke rietvelden. De meest boeren hebben
dammen aangelegd om water op te slaan voor droge periodes.
Een groot deel van die
spaarbekkens raakt in een ondiepe hoek begroeid met riet waar de boerenzwaluwen
kunnen slapen. In dergelijke gebieden zijn de slaapplaatsen meestal klein en
meer verspreid, zodat de boerenzwaluwen niet allemaal opeengeperst zitten.
Eenmaal een geschikt gebied gevonden, blijven ze daar tot de vertrektijd
aanbreekt.
Het is een overweldigende
sensatie om middenin zon slaapplaats te staan terwijl de zwermen zwaluwen
omlaag suizen. Als je stil staat, strijken ze al kwetterend vlak naast je neer
en kijken ze je vanaf een doorgebogen rietstengel nieuwsgierig aan.
Natuurlijk dreigen er
gevaren. In Nigeria bij het dorpje Ebakken, niet ver van de grens met Kameroen,
is een immense grote slaapplaats van boerenzwaluwen. Daar slapen enkele
miljoenen vogels op berghellingen, die begroeid zijn met 5 m hoog
olifantengras.
De dorpelingen houden zich
tegen de avond schuil in het hoge gras. Met een ragebol van lijmstokjes zwaaien
ze in de schemering en vangen de zwaluwen uit de lucht wanneer die neerdalen
voor de nacht. De volgende dag worden ze boven een vuurtje geroosterd en op een
bananenblad opgediend, slechts ontdaan van vleugeltjes en veren.
Ook een deel van de
Afrikaanse jeugd vindt het vangen van zwaluwen een leuke sport. Als de mieren
en termieten gaan zwermen en de vette koninginnen met honderdduizenden tegelijk
met hun fragiele flapvleugeltjes uit de aarde omhoog fladderen, zijn niet
alleen de vogels er als de kippen bij.
De kinderen haken een
uitgevlogen termiet aan een dun draadje en laten die in de lucht zweven. Een
argeloze boerenzwaluw die denkt een gemakkelijke en smakelijke hap te kunnen
pakken, eindigt zijn leven aan een haakje.
Gelukkig staan niet overal
in Afrika kleine vogels op het menu. In de landen zuidelijk van de
regenwoudgordel eet men liever grotere dieren. Daar worden kleine vogels met
rust gelaten, tenzij ze een bedreiging vormen voor de oogst. Dan deinzen
Afrikanen nergens voor terug. Miljoenen zaad-etende roodbekwevers, die
neerstrijken op gierstakkers worden letterlijk met alle mogelijke middelen
bestreden. Met vlammenwerpers, dynamiet en sproeivliegtuigen met gif worden
broedkolonies en slaapplaatsen van deze vogels vernietigd. Helaas slapen
roodbekwevers net zoals boerenzwaluwen vaak in het riet met alle gevolgen van
dien
Daarnaast worden zwaluwen
die boven akkers op zoek zijn naar insecten op zoek zijn vaak aanzien voor
vijandelijke troepen. Het is daarom belangrijk om de Afrikaanse jeugd te
onderrichten over het nut en gedrag van verschillende vogelsoorten die in hun
streek voorkomen. Hen bijbrengen dat er naast schadelijke vogelsoorten ook
nuttige soorten zijn die muggen en steekvliegen vangen en insecten eten die
schade aanrichten aan de oogst.
Behalve het ontsnappen aan
de Europese winter heeft hun verblijf in Afrika nog een ander doel: de zwaluwen
ruien daar. Alle oude, vale en versleten veren worden vervangen door een nieuw,
glanzende, blauwe outfit. Daar is veel energie voor nodig waardoor het belang
van de keuze van een goede overwinteringsplek nogmaals wordt onderstreept. Met
veel voedsel kan je goede en sterke veren aanmaken. Dat geldt nog meer voor de
mannetjes want zwaluwvrouwtjes vallen op mannetjes met lange en symmetrische
staarten. Die zijn een weerspiegeling van een gezonde en sterke vader met goede
genen voor zijn nakomelingen.
Ze zien er vaak niet uit
die ruiende zwaluwen. Vooral de jonge vogels met hun grauwe en vale veren
lijken op vliegende voddenbaaltjes als de rui begint en hun kledij gaat
loszitten.
Maar tussen die oude
pluimen verschijnen steeds meer blauwe spiegeltjes van nieuwe veertjes. Het
duurt lang voor een boerenzwaluw een volledig nieuw pak heeft; vooral het
wisselen van de slagpennen neemt veel tijd in beslag. Zwaluwen komen vliegend
aan de kost en kunnen zich niet veroorloven veel vleugelpennen tegelijk te
verliezen. Watervogels als eenden en ganzen daarentegen ruien hun hel vleugel
bijna in één keer en zijn dan tijdelijk niet vliegvlug. Ze verschuilen zich
tijdens die periode in dichte vegetatie.
Boerenzwaluwen ruien hun
slapennen één voor één. Als er een pen is uitgevallen, groeit in een tijdspanne
van 2 weken een geheel nieuwe veer. Dan pas wordt de volgende afgeworpen. Op
die manier blijft het vliegvermogen optimaal maar duurt het wel meer dan 3
maanden vooraleer ze er terug op hun best uitzien. Bij ruiende boerenzwaluwen
is in de vlucht vaak heel mooi het patroon te zien van oude en nieuwe
vleugelveren. Wanneer het nieuwe verenpak is gevormd, is het tijd om aan
broeden te denken.
In maart begint dan de
trek naar het noorden. Sommige mannetjes, vroeg klaar met de rui, kunnen niet
wachten en vertrekken eerder, gedreven om een goede nestplaats te bezetten. Ze
hebben haast en arriveren reeds eind maart in België en Nederland. Een in
Zuid-Afrika geringde boerenzwaluw werd na 28 dagen al terug gevangen in
Engeland. Ze legde een afstand af van meer dan 9 000 km. Het blijft een
uitdaging en een belevenis om in Afrika de geheimen van de boerenzwaluwen te
onthullen.
De knappe en originele
fotos zijn van Miek Koopmans
Naaldwouden, met name
sparrenbossen en ook wel pijnbomen, vormen de favoriete biotoop van de zwarte
mees.
In sommige streken komt
hij echter ook in gemengde bossen en buiten het broedseizoen zelfs in
boomgaarden en tuinen voor.
De witte langwerpige nekvlek
op de zwarte glanzende kruin kenmerkt de zwarte mees.
Het vederpak bestaat uit blauw-grijsachtige
bovendelen met een dubbele witte vleugelstreep op de donkere vleugels en grauwe
bruin-witte onderdelen. Karakteristiek ook zijn de witte wangen gescheiden door
een zwarte bef. Jonge dieren hebben gele kopvlekken en onderdelen. Ze
onderscheiden zich van jonge koolmezen door hun nekvlek en het ontbreken van de
brede zwarte middenstreep op de buik.
De lichaamslengte reikt
tussen 11 en 12cm; de spanwijdte varieert tussen 17 en 21cm en het
lichaamsgewicht schommelt tussen 8 en 10g.
Zwarte mezen hebben een
klein kuifje (niet zo uitgesproken als bij de kuifmees) op het achterhoofd.
Vooral wanneer ze opgewonden zijn, kunnen ze dit kuifje opzetten.
De zwarte mees, onze
kleinste inheemse mees nauwelijks groter dan het goudhaantje voedt zich met
kevers, gaasvliegen, nachtvlinders, waterjuffers, krekels, mieren en bladluizen
zowel in volwassen vorm, als hun eieren of larven en spinnen. De ranke
pootjes en de slanke snavel zijn perfect aangepast voor het doorzoeken van de
dicht opeengepakte, lange naalden naar lekkere hapjes.
Ook neemt hij plantaardig
voedsel, zoals onkruid- en sparrenzaden, tot zich en verder alles wat de
voedertafel s winters te bieden heeft. Behalve in de broedtijd foerageren
zwarte mezen dikwijls is groepen, soms vermengd met andere mezensoorten.
Zwarte mezen houden er een
aantal eigenaardige voedselgewoontes op na. Zo hebben ze, net als kool- en
pimpelmezen, geleerd om de dunne folie van de karnemelkflessen te doorprikken
en zich te goed te doen aan de room. In Noord- Europa kunnen zwarte mezen pas
aan de zaden in de fijnsparkegels vanaf oktober, wanneer de kegels open gaan,
bij droog en zonnig weer. Om toch al eerder aan deze favoriete lekkernij te
geraken, volgen ze eekhoorns op de plekken waar die sparrenkegels met hun
sterke tanden openbreken om daar een zaadje te kunnen meepikken.
Het nest bevindt zich
vrijwel altijd in een holte in een boom. Bij gebrek aan geschikte holtes maakt
ze haar nest ook in grondholen tussen boomwortels, onder stenen of zelf in oude
muizenholletjes. Mannetje en wijfje bouwen samen het nest van mos en bekleden
dit dik met haar en vaak ook met veertjes, zodat een fraaie kom ontstaat.
Het mannetje voert het wijfje
op het nest gedurende de 14-16 dagen dat ze de 7-9 eieren uitbroedt. De jongen
verlaten na 16-19 dagen het nest. Al snel zijn het net zulke acrobaten als hun
ouders en na nog eens 2 weken zijn ze zelfstandig. Hun roep is een ijl, hoog
tsie of een enigszins klagend tsu-ie.
Doorgaans is de zwarte
mees een standvogel maar het gebeurt dat delen van de noordelijke populaties in
de herfst naar het zuiden trekken, soms in grote aantallen.
Met vetbollen, een halve
kokosnoot, geplette hazel- en okkernoten, vogelzaad en zonnebloempitten maak je
een goede kans op een zwarte mees op jouw voederplank.
De fotos zijn vanRobin Bruneel
Herken de zwarte mees
een knap filmfragment van Kees Vanger, die het onderscheid tussen kool- en
zwarte mees even toelicht.
Geraadpleegde bronnen:
Dagvlinders in Vlaanderen & studiedienst Natuurpunt
Het klein koolwitje was de
meest gespotte vlindersoort tijdens het Grote Vlindertelweekend van Natuurpunt,
begin augustus.
De atalanta kwam op de
tweede plaats, gevolgd door het groot koolwitje.
Natuurpunt vroeg de
deelnemers ook naar de kenmerken van hun tuin.
Daaruit bleek dat in
tuinen met veel variatie en natuurlijke elementen tot 5 keer meer vlinders
worden gezien dan in tuinen met enkel een kale gazon. Ook in kleine tuinen
zorgt het nemen van vlindervriendelijke maatregelen (zoals het voorzien van
veel variatie en bloemenaanbod en laten staan van hoekjes met distels en
brandnetels) tot meer vlinders en meer diverse
vlindersoorten.
Wegens de slechte
weersomstandigheden tijdens het telweekend lagen de aantallen aanzienlijk lager
dan de voorbije jaren. Gemiddeld werden per tuin slechts 6 exemplaren van 4
soorten gemeld. Het is daarmee het op 2 na zwakste resultaat in 11 jaar tijd.
Andere opvallende
waarnemingen: de kolibrievlinder werd dit jaar relatief vaak waargenomen en ook
minder algemene soorten zoals de glasvleugelpijlstaart, de keizersmantel en het
kaasjeskruiddikkopje. Het vlindertelweekend blijft een momentopname. Om de
vlinderpopulaties doorheen het hele jaar op te volgen hanteert Natuurpunt ook
een systeem van regelmatige vlindertellingen. Wie dat wil, kan al zijn
waarnemingen van vlinders (en andere soorten) melden via www.waarnemingen.be
Enkele minder voorkomende
blikvangers
De argusvlinder komt voor in open
graslanden met een korte vegetatie. De soort heeft 3 generaties waarvan de
eerste vliegt van begin april tot eind juni met een piek tussen 8 mei en 2
juni.
De tweede van eind juni
tot begin september met een piek tussen 25 juli en 17 augustus.
Een derde van begin
september tot eind oktober met een piek tussen 14 september en 5 oktober.
De vliegtijd van de
voorjaarsgeneratie van de argusvlinder is in vergelijking met de periode 1981 â
2000 met 2-4 dagen naar voor geschoven, terwijl die van de zomergeneratie nu
7-10 dagen later ligt dan in de periode 1981-2000. Dit kan wijzen op een steeds
grotere en langere derde generatie in recente jaren.
De wijfjes zetten de
eitjes afzonderlijk af op de stengels of aan de toppen van bladeren van
allerlei grassen waaronder boskortsteel, kropaar, bochtige smele, gestreepte
witbol en struisgras.
Wijfjes leggen vaak eitjes
aan de rand van graspollen of op grassen in een open vegetatie tegen muurtjes,
afrasteringen of onder een haag. De rupsen voeden zich aanvankelijk voornamelijk
âs nachts. De half volgroeide rups overwintert tussen de strooisellaag. De
verpopping gebeurt onderin een graspol. Vaak gebruikte nectarplanten zijn vlinderstruik,
braam, rode klaver, akkerdistel en knoopkruid.
De vlinders zijn mobiel.
De argusvlinder komt vaak in dezelfde gebieden voor als hooibeestje,
Icarusblauwtje, kleine vuurvlinder, oranje zandoogje en zwartsprietdikkopje.
Al kwam de argusvlinder
vrij algemeen voor tot in de jaren â80, toch neemt sindsdien de soort sterk af.
Vooral op zandgronden is de soort de laatste jaren sterk achteruitgegaan. Enkel
op kleigronden in de buurt van de kustduinen, polders en getijdengebieden lijkt
de argusvlinder stand te houden.
Aangezien men de oorzaak
van de snelle achteruitgang van de argusvlinder nog niet kent, is het niet
gemakkelijk om gerichte beheersmaatregelen voor deze soort te geven.
Gunstige maatregelen zijn
het creëren of behouden van vrij schrale, maar bloemrijke graslanden met een
gevarieerde vegetatiestructuur met beschutte plekken (geschikte eiafzetplekken)
en voldoende open plekken (voor het opwarmen of als territorium).
Ook het tegengaan van
verstruweling op dergelijke percelen is een goede maatregel.
Dit kan worden
gerealiseerd door gefaseerd te maaien (op bermen) of door extensieve begrazing
(in grotere gebieden).
Het bruin zandoogje komt voor in open graslanden en ruigten op
beschutte plekken met een voldoende groot nectaraanbod. De soort heeft 1
generatie van begin juni tot midden september met een piek tussen 25 juni en 6
augustus. De vliegtijd van het bruin zandoogje is in vergelijking met de
periode 1981-2000 met 3-8 dagen naar voren geschoven, terwijl de gemiddelde
laatste waarneming nu 3 dagen later ligt dan in de periode 1981-2000. Dit zou
erop kunnen wijzen dat het bruin zandoogje zijn vliegtijd niet alleen
vervroegd, maar ook heeft verlengd.
De wijfjes zetten de
eitjes afzonderlijk af smalbladige grassen, zoals grote vossenstaart, gewoon
reukgras, kropaar, ruwe smele, rood zwenkgras en Engels raaigras. Het komt ook
voor dat het wijfje het eitje gewoon in de vegetatie laat vallen. In het najaar
voeden de rupsen zich overdag. De overwintering gebeurt als half volgroeide
rups tussen grasstengels en de rupsen blijven eten op warme winterdagen. In het
voorjaar voeden zich ze zich voornamelijk âs nachts.
De verpopping vindt plaats
tussen grasstengels of tussen de strooisellaag. Vaak gebruikte nectarplanten
zijn distel,
vlinderstruik en knoopkruid. De vlinders zijn mobiel. Het
bruin zandoogje komt vaak in dezelfde gebieden voor als groot dikkopje,
Icarusblauwtje, kleine vuurvlinder, koevinkje, oranje zandoogje en
zwartsprietdikkopje. De verspreiding van het bruin zandoogje is in Vlaanderen
sinds 1980 vrij stabiel gebleven.
Een gunstige maatregel is
het behouden of het creëren van structuurrijke graslanden met smalbladige
grassen op beschutte plekken, zoals bosranden. Daarnaast is ook een voldoende
groot nectaraanbod in de zomermaanden belangrijk.
Het Icarusblauwtje komt voor in
matig voedselrijke graslanden. De soort heeft 2-3 generaties, waarvan de eerste
vliegt van eind april tot begin juli met een piek tussen 19 mei tot 17 juni en
de tweede en derde van begin juli tot begin september met een piek tussen 23
juli en 5 september. De vliegtijd van de voorjaarsgeneratie van het
Icarusblauwtje is in vergelijking met de periode 1981-2000 met 1-2 dagen naar
voren geschoven, terwijl de gemiddelde laatste waarneming in de zomergeneraties
nu bijna 10 dagen later wordt gedaan dan in de periode 1981-2000. Dit zou
kunnen wijzen op een steeds vaker optredende derde generatie.
De wijfjes zetten de
eitjes afzonderlijk af op de bovenkant en aan de basis van jonge bladeren aan de
top van voornamelijk gewone rolklaver, maar ook op andere vlinderbloemigen,
zoals moerasrolklaver, hopklaver, kruipend stalkruid, witte klaver en kleine
klaver.
Meestal staan de planten
die de voorkeur genieten samen in een korte vegetatie. In de eerste generatie
wordt voornamelijk kleine klaver bezocht, terwijl de tweede en derde generatie
een voorkeur lijken te hebben voor gewone rolklaver. De half volgroeide rupsen
overwinteren op de lagere delen van de stengels of in de strooisellaag. Sommige
rupsen van de eerste generatie komen pas het volgende voorjaar uit. De rupsen
worden soms bezocht door mieren, maar zijn er niet afhankelijk van voor het
voltooien van hun levenscyclus. De poppen daarentegen worden af en toe door de
mieren mee in de nesten genomen.
Vaak gebruikte
nectarplanten zijn gewone rolklaver, klaver en luzerne.
De mannetjes zijn territoriaal en patrouilleren op zoek naar wijfjes. De
vlinders zijn mobiel. Het Icarusblauwtje komt vaak in dezelfde gebieden voor
als argusvlinder, bruin zandoogje, groot dikkopje, hooibeestje, kleine
vuurvlinder en zwartsprietdikkopje. De verspreiding van het Icarusblauwtje
blijft opvallend stabiel sinds het begin van de vorige eeuw.
Geraadpleegde bron:
Dagvlinders in Vlaanderen [Bedreigde dagvlinders in industriegebied. Wat nu?
Pieter
Cox &
Toon Jansen]
In Lommel werd een aantal
jaren geleden een terrein van 500 ha omgezet in industriegebied. In dit
heidegebied, de Balimgronden
genaamd, bleken echter heel belangrijke natuurwaarden aanwezig te zijn. Naast
een heel grote populatie heivlinder, bezit dit gebied ook een van de
weinige populaties van de kommavlinder in Vlaanderen. Daarnaast zijn andere
soorten van schrale biotopen, zoals hooibeestje en kleine parelmoervlinder er algemeen.
Niet alleen met betrekking
tot vlinders is dit gebied bijzonder. Ook de mogelijk grootste populatie ter
wereld van de lentevuurspin bevindt zich hier en de veldleeuwerik is er met 110
zangposten zeer sterk vertegenwoordigd.
In 2012 werden tijdens een
grootschalige telling door de regionale vlinderwerkgroep Hesperia in het
noordoostelijk deel alleen al meer dan 800 heivlinders geteld. Ongetwijfeld
zijn de Balimgronden dus het belangrijkste bolwerk voor deze soort in de wijde
omgeving, waarvan ook omliggende, kleinere populaties afhankelijk zijn.
Indien de populatie van de
Balimgronden door industriële activiteiten zou verdwijnen, zal de
populatiegrootte en de uitwisseling van genetisch materiaal sterk dalen en
staat de toekomst van de heivlinder in Lommel op het spel.
Ook Meysterbergen, ongeveer 1.5 km
ten oosten van de Balimgronden, herbergt populaties van kommavlinder en
heivlinder. De aantallen zijn er kleiner maar daarom niet onbelangrijk. Dit
gebied staat echter eveneens deels ingekleurd als industriegebied, terwijl het
andere gedeelte parkgebied is zonder enige bescherming. Bovendien zijn er
plannen om een verbindingsweg door dit gebied te trekken.
Tot slot dient de Maatheide te worden vermeld. Het bestaat uit een grote
zandvlakte met schrale begroeiing, waar in snel tempo zand wordt ontgonnen.
Maatheide is niet alleen een belangrijke pleisterplaats voor trekvogels die een
voorkeur hebben voor open ruimten, zoals de duinpieper en de morinelplevier,
maar kent ook een belangrijke heidevlinderpopulatie.
Ook hier liggen de
aantallen lager dan op de Balimgronden, maar nationaal beschouwd mag het belang
niet worden onderschat. De hier opgesomde gebieden kunnen, indien ze volledig
worden ontgonnen en de vlinderpopulaties helemaal verdwijnen, ook een nieuwe en
wellicht sterke barrière vormen tussen de heidegebieden van centraal Limburg en
die van de regio Mol-Postel.
Grootschalige industriële
ontwikkelingen zijn vaak van openbaar belang, waardoor men de plannen niet
zomaar kan stopzetten. Om belangrijke populaties van Rode Lijst-soorten, al dan niet
tijdelijk, te behouden op terreinen die geen groene bestemmingen hebben op het
gewestplan, is overleg nodig tussen verschillende actoren: gemeenten, bedrijven
en natuurorganisaties (Natuurpunt Noord-Limburg, Natuurpunt vzw, de lokale
actiegroep Levend Zand en het Agentschap Natuur en Bos).Alleen constructief overleg kan de mogelijke
verliezen aan biodiversiteit verminderen en tegelijkertijd aan de betrokken
bedrijven rechtszekerheid bieden.
Zo werden in de Antwerpse
haven bv. goede afspraken gemaakt tussen natuurverenigingen, overheden en
industrie waarbij ruimte voor (tijdelijke) natuur werd gecreëerd. Alleen een
dergelijk sector-overschrijdend overleg kan de aanwezige dagvlinders en andere
bedreigde soortenvan de lijst van
uitgestorven soorten In Lommel houden.
De heivlinder komt voor in droge
heiden, duinen en droge, voedselarme graslanden. De soort heeft één generatie
van begin juli tot eind september met een piek tussen 24 juli en 21 augustus.
De piek van de vliegtijd van de heivlinder is in vergelijking met de periode
1981 2000 niet beduidend veranderd, maar de gemiddelde laatste waarneming
ligt nu meer dan 7 dagen later dan in de periode 1981 2000. Dit zou erop
kunnen wijzen dat de heivlinder zijn vliegtijd heeft verlengd. Het wijfje legt
eitjes op of nabij in de volle zon staand fijn schapengras, rood zwenkgras, struisgras, vroege
haver, bochtige smele of helm.
Ze kiest hierbij vooral
planten die omgeven zijn door open grond of een heel lage vegetatie.
De rupsen eten s nachts. De
overwintering grijpt plaats als half volgroeide rups in een graspol. De
verpopping vindt plaats in een kleine holte net onder de grond. De mannetjes
verdedigen een territorium vanaf een struik, een boomstam of een open zandplek.
Bij bijzonder warm weer zoeken heivlinders vaak een bosrand of een groep
struiken op voor afkoeling.
Vaak gebruikte
nectarplanten zijn akkerdistel, braam
en struikhei
in het binnenland en blauwe zeedistel en
lamsoor
aan de kust. De vlinders zijn mobiel (waarnemingen tot op 15 km van populaties
zijn bekend). De heivlinder komt vaak in dezelfde gebieden voor als
boomblauwtje, bont dikkopje, bruin zandoogje, groentje, groot dikkopje,
heideblauwtje, hooibeestje en oranje zandoogje.
De heivlinder was in de
jaren 90 vrij zeldzaam en is dat nog steeds (69 atlashokken 252
kilometerhokken). De heivlinder kwam vroeger voor in de kustduinen, in de
Kempen, maar ook op voedselarme graslanden elders in Vlaanderen (tussen
Brussel, Mechelen en Diest).
De huidige verspreiding is
echter beperkt tot de kustduinen en de Kempen, waar een scheiding lijkt te
ontstaan tussen de noordwestelijke en de oostelijke populaties.
De heivlinder vertoonde
een gestage achteruitgang tot 1985, bleef relatief stabiel tussen 1985 en 2000,
maar gaat sindsdien opnieuw licht achteruit.
Volgens de
verspreidingsmodellen zijn 710 kilometerhokken geschikt voor de heivlinder.
In 213 van deze
kilometerhokken werd de heivlinder ook feitelijk waargenomen in de periode 2001
2010 (30%). Van de 497 geschikte kilometerhokken, waarin de heivlinder niet
werd waargenomen, zijn er 426 in principe bereikbaar (86%).
Het behouden van grote en
goed verbonden gebieden met een actief beheer waardoor wordt vermeden dat dat
heiden en kustduinen volledig dichtgroeien, is de meest gunstige maatregel voor
de heivlinder. Op warme dagen zoeken heivlinders vaak beschutting op in
bosranden of struwelen en het is dan ook wenselijk om hier en daar bomen en
struiken te behouden. Extensieve begrazing, plaggen en/of gefaseerd maaien zijn
geschikte maatregelen voor het verkrijgen of behouden van een gevarieerd
leefgebied. Vermossing door het niet-inheems grijs kronkelsteentje zou de
heide voor de heivlinder minder geschikt kunnen maken.
Het hooibeestje komt voor in
structuurrijke en matig voedselarme graslanden met een lage vegetatie. De soort
heeft 2 generaties waarvan de eerste vliegt van midden april tot begin juli met
een piek tussen 16 mei en 21 juni en de tweede van begin juli tot midden
oktober met een piek tussen 26 juli en 1 september. De vliegtijd van de
voorjaarsgeneratie van het hooibeestje is in vergelijking met de periode 1981
2000 met 2/4 dagen naar achter geschoven, terwijl de gemiddelde laatste
waarneming in de zomergeneraties nu 7 dagen later ligt dan in de periode 1981
2000. Dit zou erop kunnen wijzen dat er recent een langere tweede generatie
optreedt.
De wijfjes zetten de
eitjes af op smalbladige grassen, zoals reukgras, zwenkgras, beemdgras en struisgras. Jonge rupsen eten aanvankelijk
enkel de bladeren, maar later worden ook de bloemhoofdjes gegeten. In
tegenstelling tot de meeste andere rupsen van zandoogjes eten de rupsen van het
hooibeestje ook overdag. De snel groeiende rupsen zorgen voor een tweede
generatie in hetzelfde jaar, de traag groeiende overwinteren. De overwintering
gebeurt als half volgroeide rups. Afhankelijk van de temperatuur verdedigen
mannetjes een territorium vanaf een boom of struik of patrouilleren ze op zoek
naar wijfjes. Vaak gebruikte nectarplanten zijn: distel, duizendblad, klaver en struikhei. De vlinders zijn weinig mobiel.
Het hooibeestje komt vaak in dezelfde gebieden voor als argusvlinder, bruin
zandoogje, groot dikkopje, Icarusblauwtje, kleine vuurvlinder en
zwartsprietdikkopje.
Op veel plaatsen verspreid
over Vlaanderen is het hooibeestje verdwenen en lijkt het daarmee enigszins
dezelfde weg op te gaan als de argusvlinder, al is de trend minder
uitgesproken.
In 1990 was de
verspreiding van het hooibeestje vrij stabiel, maar sindsdien ging de soort,
vermoedelijk vanwege enkel natte voorjaren, duidelijk achteruit om opnieuw te
stabiliseren tussen 2000 en2010.
Het behouden of creëren
van relatief schrale, maar structuurrijke graslanden met een korte vegetatie en
hier en daar open plekken zijn gunstige maatregelen. Daarnaast is een voldoende
groot nectaraanbod tijdens het vliegseizoen eveneens belangrijk.
De kommavlinder komt voor op
voedselarme droge graslanden en droge heiden met een heel lage vegetatie en
hier en daar open plekken. De soort heeft één generatie van eind juli tot
midden september met een piek tussen 9 en 29 augustus. De wijfjes zetten de
eitjesafzonderlijk af aan de basis van
blaadjes van kleine jonge plantjes, voornamelijk fijn schapengras. Bij voorkeur
staan deze plantjes in een heel korte vegetatie (1 4 cm) en/of zijn ze
omringd door naakte bodem. In zeer warme jaren kiezen de wijfjes er echter voor
om de eitjes af te zetten in iets hogere vegetatie. De overwintering gebeurt
als ei. De rupsen voeden zich na de winter in een gesponnen zijden netje. De
verpopping gebeurt nabij de grond in kleine pollen omringd door een gesponnen
cocon waarin soms meerdere rupsen samen zitten. Vaak gebruikte nectarplanten
zijn: struikhei,
Jacobskruiskruid, boerenwormkruid, koninginnenkruid, watermunt, slangenkruid en knoopkruid.
De vlinders zijn weinig
mobiel. De kommavlinder komt vaak in dezelfde gebieden voor als bont dikkopje,
eikenpage, gentiaanblauwtje, groentje, groot dikkopje, heideblauwtje,
heivlinder, hooibeestje en koevinkje.
De kommavlinder die reeds
zeldzaam was in de jaren 90 is dat nu nog meer. Al vanaf het begin van de
vorige eeuw vertoont de verspreiding van de kommavlinder een achteruitgang en
sinds ongeveer 1980 is de verspreiding zo goed als beperkt tot de Limburgse
Kempen.
Volgens de
verspreidingsmodellen zijn 193 kilometerhokken geschikt voor de kommavlinder.
In 27 van deze kilometerhokken werd de soort ook feitelijk waargenomen in de
periode 2001 2010. Van de geschikte kilometerhokken waarin de kommavlinder
niet werd waargenomen, zijn er 51 in principe bereikbaar.
Aangezien de kommavlinder
een soort is die houdt van zeer warm microklimaat, is het behouden en creëren
van schrale graslanden en droge heiden met lage en snel opwarmende vegetatie
belangrijk. Kleinschalig plaggen om open grond te creëren in de buurt van de
waardplanten kan het aantal geschikte ei-afzetplanten aanzienlijk verhogen.
Voor een voldoende groot nectaraanbod in augustus kan worden gezorgd door het
vermijden van overbegrazing in deze periode en/of door het laat maaien van
bloemrijke ruigten in de buurt van bestaande populaties.
Geraadpleegde bron:
Dagvlinders in Vlaanderen (INBO / Natuurpunt)
Dit weekend kan je de
burgerwetenschap vooruithelpen door vlinders te tellen.
Kies een zonnig of warm
moment met liefst niet teveel wind niet gemakkelijk tijdens de voorspelde
wisselvallige weersomstandigheden.
Recent schafte ik mij de
rijke gids Dagvlinders in Vlaanderen aan, een boek dat de constructieve
samenwerking tussen vrijwilligers, organisaties, wetenschappers en overheden
illustreert. Het toont hoe vele partijen een cruciale rol spelen in het behoud
van dagvlinders en reikt ideeën en acties aan waarmee iedereen kan bijdragen
tot het behoud van deze prachtige insecten in Vlaanderen, België en Europa.
Merkwaardige
vlindersoorten
De grote
vuurvlinder is een uiterst zeldzame standvlinder die
voornamelijk voorkomt in uitgestrekte laagveenmoerassen. De mannetjes bezetten
territoria op de warmste plekken in kommen in het vegetatiedek van
veenmosrietlanden. Nectarplantjes zijn belangrijk voor de vrouwtjes, die meer
eitjes kunnen afzetten als er meer voedsel beschikbaar is.
De eitjes worden afgezet
op de enige waardplant, waterzuring.
De jonge rups eet eerst
van de onderkant van het blad en veroorzaakt zo karakteristieke raampjes in het
blad; later wordt het hele blad verorberd. De overwintering vindt plaats als
halfvolwassen rups tussen dorre bladeren aan de voet van de waardplant.
De spanwijdte bedraagt
tussen de 27 en 32 mm. Van de mannelijke vlinder zijn de vleugels bijna geheel
oranjerood met een enkel zwart vlekje. De voorvleugels van de vrouwtjes zijn
eveneens oranjerood maar zwart gevlekt en de achtervleugels zijn grotendeels
zwart.
De vlinder komt voor op
matig voedselrijk grasland. In de meeste gebieden heeft de soort jaarlijks 2
generaties met een vliegtijd van mei tot en met augustus.
De bosparelmoervlinder
is een soort van kruidenrijke open plekken in loofbossen.
De soort heeft één
generatie van midden juni tot juli.
De waardplanten zijn hengel en smalle wegbree.
De bosparelmoervlinder had
vroeger populaties in de Dijle-Zenne-vallei (omgeving van Mechelen tot 1912),
in het Zoniënwoud (Sint-Genesius-Rode, Tervuren en Ukkel tot 1924), het
Torfbroek (Berg-Kampenhout tot 1928), het Walenbos (Tielt-Winge tot 1948), het
Jagersbos (Maaseik en Neeroeteren tot 1949) en de Schijnvallei (Schilde,
Oelegem, Wijnegem en Zoersel tot 1968).
In 2011 werd een
afgevlogen exemplaar van de bosparelmoervlinder in het natuurgebied Bospolder
in Antwerpen waargenomen. De aanwezigheid van veel internationaal transport in
de onmiddellijke omgeving doet vermoeden dat het om een accidenteel meegelift
individu ging.
In Wallonië is de
bosparelmoervlinder kwetsbaar, in Nederland is de soort ernstig bedreigd, maar
in Europa is ze momenteel niet in gevaar.
Ondanks het feit dat
volgens de voorspellingsmodellen het klimaat in België tegen 2050 veel
geschikter zou worden voor de bosparelmoervlinder, lijken de kansen op een
spontane her-kolonisatie in Vlaanderen klein.
Het gebrek aan open
plekken in voldoende grote bossen, het niet meer toepassen van hakhoutbeheer en
het feit dat het een vrij honkvaste soort is, sluiten een her-kolonisatie zo
goed als uit. De dichtstbijzijnde populaties liggen in Wallonië
(Fagne-Famenne-Calestienne en Ardennen) en in Duitsland (Eifel).
De zilveren
maan komt voor in vochtige voedselarme graslanden.
De soort heeft 2
generaties waarvan de eerste vliegt van midden mei tot midden juni en de tweede
van midden juli tot midden augustus. De eitjes worden afzonderlijk afgezet op
de waardplanten of op strooisel in de buurt van de waardplant, het moerasviooltje.
De overwintering vindt
plaats als half volgroeide rups in de strooisellaag. Ze verpopt in de
vegetatie. Een vaak gebruikte nectarplant is de echte koekoeksbloem. De
vlinders zijn vrij mobiel.
De zilveren maan kwam
vroeger verspreid voor in de oostelijke helft van Vlaanderen.
Al sinds 1940 is er een
gestage afname in de verspreiding van de soort. De laatste waarneming dateert
uit 1995 (A-beekvallei Grote-Brogel).
Vanwege de geringe kans op
her-kolonisatie is de herstelprioriteit laag. Volgens de voorspellingsmodellen
zou het klimaat in België ook voor de zilveren maan in 2050 geschikt zijn.
De dichtstbijzijnde
populaties van de zilveren maan liggen in Nederland (ten zuiden van Amsterdam)
en in Wallonië (ten oosten van de Voerstreek), maar ook daar gaat de soort
achteruit. Spontane her-kolonisatie lijkt dan ook uitgesloten en door het
ontbreken van voldoende grote geschikte biotopen en de hoge stikstofdepositie
in Vlaanderen is herintroductie geen optie.
Geraadpleegde bron:
Natuurpunt: Het Grote Vlindertelweekend [11de editie]
Hoe is het gesteld met de
vlinders in de Vlaamse tuinen deze zomer?
Dat wil Natuurpunt graag
te weten komen.
Daarom nodigt de
natuurvereniging iedereen uit om op 5 en 6 augustus de vlinders in je tuin te tellen
en de resultaten door te geven.
Loop een kwartiertje in de
tuin en identificeer de vlinders die je opmerkt.
Kies een zonnig moment,
want dan fladderen de meeste vlinders in je tuin.
Kijk hoeveel vlinders van een
bepaalde soort je tegelijkertijd ziet en noteer de aantallen.
Om 10.00 u telde je bv. 2
grote koolwitjes en om 11.00 u zag je er 3. Vul dan op het telformulier 3 in
bij groot koolwitje.
Op de website www.vlinderweekend.be vind je heel wat
nuttige informatie om de telling goed voor te bereiden.
Om je te helpen een
atalanta van een oranje zandoogje te onderscheiden, zijn er verschillende
hulpmiddeltjes, namelijk een zoekkaart, een poster met een overzicht van de
meest voorkomende tuinbezoekers en het uitwisselingsplatform waarnemingen.
Om je eigen
vlindervriendelijke tuin te maken somt natuurpunt 10 tips op.
Je kan ook gratis een vlindergids
aanvragen.
De koninginnepage is de
grootste inheemse dagvlinder van Vlaanderen.
Volwassen vlinders eten meestal
nectar van bloemen. Er zijn ook vlinders die de zoete afscheidingen van
bladluizen oplikken of smullen van rottend fruit. De rupsen van vlinders eten van
een of enkele plantensoorten; dat noemen we hun waardplanten.
De meeste vlinders leven
enkele dagen tot enkele weken. Soorten die als volwassen vlinder de winter
doorbrengen leven langer en kunnen maanden leven. De citroenvlinder leeft het
langst van alle inheemse dagvlinders en kan bijna een jaar oud worden.
Vlinders overwinteren
afhankelijk van de soort als eitje, rups, pop of volwassen vlinder. Elke soort
heeft zijn vaste overwinteringsgewoonte en plekjes. Eitjes kan je vinden op
waardplanten, rupsen en poppen tussen planten of dorre bladeren. Volwassen
vlinders verstoppen zich tussen takken en bladeren en kunnen zelfs binnen
overwinteren.
In Vlaanderen leven nog 48
soorten dagvlinders; dat waren er vroeger 67. Bijna 1/3 van onze inheemse
vlinders is dus al uitgestorven.
Wil je een les of een
activiteit organiseren over vlinders?
Dat kan! Er zijn 10 lespakketten
rond verschillende themas voor de diverse leeftijdsgroepen. Telkens is er een intra-
of extra-muros les uitgewerkt.
Elk pakket bestaat uit een
module voor de lesgever en werkbladen voor de kinderen.
De lespakketten werden
ontwikkeld door de Nederlandse Vlinderstichting en bewerkt door de
vlinderexperts van Natuurpunt.
Deze zijn gratis te
downloaden, enkel in digitale vorm. Op deze pagina van de website vind je ook het
telformulier.
Al maakt Wim Dekelverdoorgaans
enkel fotos van vogels, toch krijgen in de buurt fladderende blikvangers ook wel
zijn aandacht. Kan je ze herkennen? Oefen alvast!
Big brother is watching de gekleurmerkte bruine kiekendieven (vervolg art. 22/07)
Geraadpleegde bron:
Instituut Natuur- en Bosonderzoek (INBO) LifeWatch-Project gezenderde vogels
Sinds 2011 coördineert het
INBO een studie in Vlaanderen en Zeeland naar de ecologie van de bruine
kiekendief.
Het onderzoek leert ons
meer over de relatie tussen landschapsgebruik, prooiaanbod en broedsucces. Het
vormt een basis voor overleg en samenwerking met de landbouwsector. Naast het
behoud van grasrijke landschapselementen is de boodschap het duurzaam
garanderen van voldoende prooiaanbod door het optimaliseren van teeltkeuzes en
het stimuleren van innovatieve systemen zoals vogelakkers die inpasbaar zijn
in moderne landbouw.
De belangrijkste
onderzoeksvragen van het bruine kiekendiefmerkenproject concentreren zich rond
dispersie en habitattrouw. Sinds de start van dir deelproject in 2011 heeft men
hierover al heel wat interessante en bruikbare gegevens kunnen verzamelen. Maar
er is nog een vraag die ons al jaren bezighoudt en die gaat over de
overwintering van onze bruine kiekendieven.
Plaatselijke waarnemingen,
ringterugmeldingen en zendergegevens tonen aan dat Noord- en Noordwestelijke
Europese populaties van bruine kiekendieven voornamelijk overwinteren in
Westelijk Afrika, terwijl de zuidelijkere en zuidoostelijke eerder sedentair
zijn of toch binnen Europa of in Noord-Afrika overwinteren.
Elk jaar worden er echter
ook in onze contreien tijdens de winter bruine kiekendieven waargenomen en
enkele lokale concentraties bij (soms tijdelijke) slaapplaatsen opgemerkt.
Ze herbergen echter zelden
meer dan een 10-tal vogels. Een uitzondering hierop is de traditionele
slaapplaats in het Verdronken Land van Saeftinghe, aan de Westerschelde in
Zeeland. Die wordt sinds 1985 jaarlijks tijdens de wintermaanden geteld door de
werkgroep Roofvogels Zeeland in samenwerking met de vogelwerkgroep van de
Stelkluut.
De aantallen wisselen maar
de laatste 10 jaar worden geregeld maxima van meer dan 100 vogels geteld.
Dit is de meest noordelijk
gelegen slaapplaats in Europa maar over de afkomst van de er overwinterende
bruine kiekendieven was helemaal niets gekend. Het overgrote deel van de vogels
heeft een eerstejaars- of wijfjeskleed.
Zijn het verzwakte of laat
uitgevlogen vogels uit noordelijke broedgebieden, die niet verder trekken of
jongen van broedgebieden uit de omgeving?
Bij de eerste
wintertellingen in Saeftinghe leek het erop dat na een goed broedseizoen er ook
meer bruine kiekendieven op deze winterslaapplaats aanwezig waren. Er werd dus
voorzichtig geopperd dat dit misschien wel vooral plaatselijke vogels zouden
zijn die in hun eerste winter gewoon in de omgeving van hun geboorteplaats
blijven hangen.
Inmiddels na winters vol
spanning heeft men de bevestiging gekregen dat jonge vogels in onze regio
blijven overwinteren.
Tot nu toe (juni 2016)
heeft men al terugmeldingen van 30 verschillende gekleurmerkte kiekendieven.
Daarvan zijn er 14 nieuwe vogels, die men dus sinds ze als juveniel werden
getagd, nog nooit als volwassen vogel heeft teruggezien. Er zijn nu ook al
enkele 6de kalenderjaar vogels (getagd in 2011, het 1ste
onderzoekjaar) die zijn teruggekomen. Men krijgt nog geregeld nieuwe meldingen
van pleisterende of broedverdachte vogels. Zeker nu de meeste broedterritoria
zijn ingenomen, is het belangrijk extra op te letten of er bij de broedende
paren geen gekleurmerkte vogels zijn, want men probeert ook zoveel
mogelijk2de generatie jongen
te kleurmerken. Dit kan immers op lange termijn nog meer inzicht geven in de
dispersie van de soort.
Het kleurenproject is er
eentje van lange adem, maar jaar na jaar nemen de gegevens toe en leert men
meer over de plaats- en habitattrouw van bruine kiekendieven.
Men kan steeds meer adulte
broedende vogels individueel opvolgen en zo een veel beter beeld krijgen van
het paarvormingsgedrag in het vroege voorjaar. Men kan nagaan in hoeverre
vroege paarbanden al dan niet behouden blijven.
De bruine kiekendief blijft het zorgenkind van het Linker-Schelde-oevergebied
Geraadpleegde bron:
Beestenboel: De bruine kiekendief [Dirk Draulans]
De bruine kiekendief is
een prachtige roofvogel, maar een zorgenkind van het natuurbehoud: zijn bestand
neemt sterk af.
Als je naar een
meeuwenkolonie kijkt in een omgeving met bruine kiekendieven, weet je meteen
dat er zon roofvogel passeert: alle meeuwen gaan krijsend de lucht in en de
jongen duiken ogenblikkelijk in beschermende vegetatie.
Toch is de kiekendief geen
echte vogelvanger. Hij eet vooral muizen, ratten en konijnen.
Zijn naam zegt meer over
hoe de doorsneemens tegen roofvogels aankijkt dan over zijn gedrag.
De bruine kiekendief is
een zorgenkind.
Tot de jaren 1970 broedden
er in Vlaanderen jaarlijks amper een 20-tal koppels. Meedogenloze verdelging en
schadelijke effecten van pesticiden dreven de dieren in de vernieling.
Nadat beide problemen door
diervriendelijke wetgeving onder controle waren gebracht, steeg de
broedpopulatie naar ongeveer 150 koppels. De soort broedt in riet- of
graanvelden.
De vrouwtjes zijn
donkerbruin met crèmekleurige vleugelranden en kop, mogelijk om niet op te vallen
als ze op hun nest zitten. De mannetjes zijn gevarieerder van kleur, wellicht
om indruk te maken op de vrouwtjes. Als ze een prooi hebben gevangen, geven ze
die boven de nestplaats met een spectaculaire buiteling door aan hun eega.
Sinds het begin van de
jaren 2000 is het aantal broedkoppels van de kiekendief weer gehalveerd, hoewel
andere roofvogels het goed doen. Dat is zorgwekkend.
Oorspronkelijke
broedgebieden in de Kempen tellen amper nog enkele exemplaren.
De soort komt nog overwegend
in poldergebieden in Oost- en West-Vlaanderen voor.
Zelfs in regios die
geschikt lijken voor kiekendieven, nemen de aantallen af.
Om na te gaan of er kan
worden ingegrepen, is er onder impuls van biologe Anny Anselinvan
het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek [INBO] een studie opgezet.
Elk jaar worden tientallen
jonge kiekendieven met goed zichtbare vlaggetjes gemerkt.
Dat bevordert het
onderzoek naar hun verspreiding.
In Nederland zijn er
kiekendieven met dataloggers uitgerust: apparaten die registreren waar ze
geweest zijn en de gegevens automatisch doorzenden aan registratietoestellen
opgesteld in hun broedgebied.Zo hoopt
men inzicht te krijgen in waar het fout gaat.
Mogelijk schuilt het
probleem in een gebrekkig aanbod van geschikte voedselgronden in de
broedgebieden. Hoe verder een vogel moet vliegen om te jagen, hoe minder jongen
hij kan grootbrengen. Nederlandse gegevens wijzen uit dat kiekendieven graag
jagen langs sloten en akkerranden.
In ons geïndustrialiseerd landbouwbestel zijn die meestal omgeploegd of
bespoten, zodat er amper begroeiing is waarin kiekendieven prooien kunnen
vinden.
Vandaar dat er onder meer
in de Waaslandpolders wordt gewerkt aan kiekendiefvriendelijke landbouw met
bloemrijke akkerranden en gewassen als grasklaver en luzerne.
De stromannen van de
Boerenbond in het Vlaamse parlement waren er als de kippen bij om te eisen dat
boeren voor die inspanningen dienen vergoed. Zo gaat dat met de meeste boeren:
ze moeten worden betaald om een beetje natuurvriendelijk het land te bewerken.
De ironie wil dat een van de bevlagde kiekendieven in Sierra Leone terechtkwam.
Daar werd hij gevangen door een boer die uit de vangst een slaatje wilde slaan
met de dood van de roofvogel tot gevolg.
Immers, een deel van onze
kiekendieven overwintert in West-Afrika; een klein deel probeert onze winters
te doorstaan. De kiekendief is dus niet alleen bij ons slachtoffer van de
boerende medemens.
De bruine kiekendief heeft
een duidelijke voorkeur voor moerasgebieden.
In Vlaanderen wordt vooral
gebroed in rietvelden, langsheen kreken, sloten of kanalen.
Door lage waterstanden en
het uitblijven van een goed maaibeheer, raken steeds meer rietvelden echter
overwoekerd door ruigtekruiden en struiken als vlier en wilg. Slecht nieuws
voor de bruine kiekendief die een deel van zijn favoriete broedhabitat verloren
ziet gaan.
Een deel van de
Nederlandse en vermoedelijke ook Belgische broedvogels overwintert in de
estuaria van de Ebro en de Taag in Spanje, maar veel vogels steken via
Gibraltar over naar Marokko om er te overwinteren in West-Afrika (Senegal,
Guinea-Bissau, Sierra Leone, Ghana).
Half maart, begin april
keren de bruine kiekendieven terug naar de broedgebieden.
Zodra beide partners
aanwezig zijn, begint de balts. Die is echt spectaculair. Beide vogels voeren
daarbij een acrobatisch luchtballet uit, draaiend rond elkaar; een adembenemend
schouwspel. Enkele dagen erna wordt de nestbouw aangevat. De bruine kiekendief
maakt een grondnest waarin tot 6 eieren kunnen worden gelegd.
In 2011 werd een onderzoek
opgestart om meer inzicht te verkrijgen in het broedsucces, de invloeden van
habitatkeuze (moerassen of graanvelden) en het omgevend landschap, plaatstrouw
en interacties tussen de populaties. Het project wou ook achterhalen waar de
jonge kiekendieven vandaan komen die elk jaar in behoorlijk aantal in Zeeland
de noordelijkste overwinteringsplaats van de soort in Europa overwinteren.
Zijn dat vogels van bij
ons?
Trekt een gedeelte van de
jonge vogels dan toch niet weg naar het zuiden?
Het project bestudeert
niet enkel de Vlaamse populatie: ook de nabijgelegen populaties in Zeeland en
Noord-Frankrijk worden mee in het project betrokken. Het INBO coördineert het
Vlaamse luik en doet hiervoor beroep op een aantal veldornithologen, die de
broedplaatsen lokaliseren en de legsels opvolgen.
In 2011 werd een aantal
jonge vogels voorzien van vleugelmerken, de zogenaamde wintags.
Dit zijn zachte, plastic
rechthoekjes in verschillende kleuren, elk met een specifieke code.
Elke vogel kan aan de hand
van die unieke wintagcombinatie individueel worden herkend.
Op deze manier kunnen de
gevleugelmerkte bruine kiekendieven worden gevolgd en hoopt het INBO een aantal
onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden. In totaal werden in het kader van dit
project (in Vlaanderen en Zeeland samen) al 92 exemplaren van vleugelmerken
voorzien.
De bruine kiekendief kent
een sterk dalende trend sinds het begin van de monitoring.
Ook internationaal deed de
roofvogel het niet goed. De daling in de Waaslandhaven is echter sterker dan de
internationale trend. Hiervoor kunnen verschillende oorzaken worden aangewezen.
Enerzijds werden een
aantal gebieden waar de soort broedde intussen ingenomen voor
havenactiviteiten.
Anderzijds raakte ook het
resterend havengebied meer en meer versnipperd en daalden zowel het aantal
kwalitatieve broedplaatsen als de oppervlakte beschikbaar foerageergebied.
Wie eerder verschenen
artikels en fotos over de bruine kiekendief wenst te raadplegen, kan in het
archief via de zoekrobot de volgende bijdragen opsnorren:
11/06/2016De bruine kiekendief
27/08/2011 Een gracieuze zwever (bruine kiekendief)
30/08/2011 Schatten van nesten (kiekendieven nestelen
en broeden op de grond)
De slangenarend is een
grote imposante vogel die soms van naderbij kan worden gezien, als hij op een
hoge paal op boomtop zit.
In grote delen van
zuidelijk Europa is dit één van de opvallendste roofvogels: een grote arend die
veel tijd in de lucht doorbrengt. Het is een magnifiek zicht waarbij de lichte
onderzijde prachtig het zonlicht reflecteert als hij tegen een helderblauwe
lucht zijn zweefrondjes draait.
Van dichtbij wat vaker
voorkomt dan bij andere grote arenden toont de bandering van de onderzijde
helder en strak, terwijl de grote, ronde gele ogen hem een doordringende,
intelligente uitdrukking geven. De staart heeft 3 tot 4 brede donkere banden.
Deze slangen etende arend
is de Europese vertegenwoordiger van een groep die in Afrika gevarieerder is.
Ze worden gekenmerkt door een grote uilachtige kop, die doorgaans bruin is alsof
die een bivakmuts draagt, gele ogen en krachtige, naakte poten. De
lichaamslengte varieert tussen 62 en 68 cm; de spanwijdte reikt tussen 160en 180 cm en het lichaamsgewicht schommelt
tussen 1.5 en 2.5 kg.
De jachtvluchten zijn
lange en hoge patrouilletochten boven open ruimtes en warme met struiken
begroeide hellingen, onderbroken door frequente periodes waarbij de
slangenarend al biddend de omgeving afspeurt. De arend staart intens naar de
grond, met de kop in de wind. Met gespreide, naar beneden wijzende staart en
gespreide vleugels of slaand in een bijna verende actie afhankelijk van de
heersende wind fixeert hij een slang of hagedis, of soms bij slecht of nat
weer een klein zoogdier (ratten, muizen). Daarna laat hij zich als het ware op
zijn prooi vallen. Soms stort hij zich van grote hoogte met uitgestoken poten,
borst naar voren en kop teruggetrokken in een duikvlucht op zijn prooi.
Op andere momenten jaagt hij
vanaf een zitpost, vaak een hoogspanningsmast. Tot zijn prooien behoren gladde
slangen, ringslangen en minder vaak adders, die hij kenmerkend achter de kop
grijpt en naar een zitpost draagt om hem te doden.
Net als andere arenden en
buizerds baltst de slangenarend door diep golvend over zijn broedgebied te
vliegen. Paren vliegen vaak samen, met gesloten staart, kop naar voren en
vleugels vlak en recht uitgestrekt om een duidelijk kruis te vormen. De diverse
roepen doen denken aan de schelle kreten van meeuwen.
In het voorjaar keren de
arenden terug naar dezelfde locatie en vormen een paar voor het leven.
Samen bouwen ze een nest
van takken in een hoge boom, zoals een eik. Er wordt slechts één ei uitgebroed,
grotendeels door het vrouwtje gedurende 45 47 dagen. Het jong vliegt na 10
weken uit. Het is geslachtsrijp na 3 tot 4 jaar.
In de herfst trekken alle
Europese slangenarenden naar Midden-Afrika, met een geconcentreerde trek bij
Gibraltar en de Bosphorus in augustus en september. De adulte vogels keren
terug in maart of april.
De slangenarend vertoont
enige gelijkenis met de visarend, maar deze laatste heeft meer hoekige
vleugels, een afgetekende donkere polsvlek en een donkerdere bovenzijde.
Wim Dekelver kon in het Groot Schietveld in Brecht
een 4-tal slangenarenden zien ronddwalen. Dat is geen toeval; het is namelijk
één van de weinige plekken in Vlaanderen waar nog adders zitten. Lang blijven
de roofvogels niet hangen in ons land. Vooral tijdens de zomermaanden komen
jonge slangenarenden op bezoek. Wanneer in de herfst slangen en andere
prooidieren zich klaarmaken voor een winterslaap, trekt de slangenarend terug
naar het zuiden om er te overwinteren. Zonder voedsel maakt de slangenarend dan
ook geen kans om te overleven. Broeden doet de slangenarend in de
zuidwestelijke helft van Frankrijk en Spanje (waar wellicht de onzen vandaan
komen) en Noordwest-Afrika, in de Balkan over Turkije tot Iran en noordwaarts
tot in het meest westelijke deel van Rusland ter hoogte van Estland. In onze
streken zijn dan ook vooral jonge exemplaren terug te vinden. Om te broeden is
het voedselaanbod hier te beperkt, maar voor jeugdige uitstapjes is het best
oké. Meestal worden de roofvogels hier gespot in hun tweede levensjaar. De kans
dat een jonge slangenarend het jaar nadien naar ons land terugkeert, is dus
eerder klein.
Geraadpleegde bron: Trouw: Professor Dave Goulson: Als we de insecten
kwijtraken, ontstaat er echt chaos [Paul de Vries]
Professor Dave Goulson zet zich in voor het behoud van insecten, met
name voor bijen, wespen en hommels.
De hoogleraar biologie aan de universiteit van Sussex is in Nederland
om bekendheid te geven aan zijn jongste boek De vlucht van de hommel.
Hij probeerde ooit vogelaar te worden, maar hij had geen goed oor voor
vogelzang. Vlinders waren zijn eerste liefde, omdat ze zo mooi zijn tot hij
zich realiseerde dat ze best saai zijn en een beetje dom ook. Niet te
vergelijken met bijen en hun sociale organisatie, leefwijze en gedrag.
Weet je dat bijen een bloem overslaan als ze ruiken dat die net bezocht
is door een andere bij?
Dan is er namelijk niets meer te halen.
Er bevindt zich een hele wereld onder onze neus waarvan we vrijwel niets
weten. Al die beestjes die gewoon hun leven leiden in onze tuinen en huizen,
terwijl de meeste mensen er totaal geen erg in hebben. Er zijn ongeveer 10
miljoen diersoorten op aarde en de meeste daarvan zijn insecten.
De meeste daarvan hebben we nog niet eens een naam gegeven, laat staan
dat we weten wat ze doen. We hebben nog zó veel te ontdekken.
Inmiddels weet wel iedereen dat hommels en bijen nuttig zijn voor ons.
Driekwart van onze gewassen heeft bestuiving nodig. Anders hebben we geen
frambozen, aardbeien, tomaten, koffie.
Dave Goulson gebruikt bijen als vertrekpunt om uit te leggen hoe
belangrijk insecten zijn voor ecosystemen. Ze recycleren mest, maken de grond
vruchtbaar, ruimen dode dieren op. Maar nuttig of niet, ook bijen gaan in
aantal schrikbarend achteruit.
Het is treurig vast te stellen dat we zelfs voor insecten geen ruimte
over laten. We nemen zoveel landschap in beslag. Onze steden zijn niet
vriendelijk voor insecten en onze industriële landbouw met al die pesticiden en
monocultuur van gewassen evenmin.
Er wordt gedacht aan drones om gewassen te bestuiven
De gedachtegang lijkt te zijn: het gaat niet goed met bijen; we maken
een robot om ze te vervangen, mochten ze toch ooit helemaal verdwijnen.
Dan kunnen we ondertussen doorgaan met al die chemicaliën in de
landbouw. Maar zon robot maken kost geld en materiaal en ze zullen lang niet
zo goed werken als bijen.
Bestuiven dat doen bijen al zon 120 miljoen jaar, dus ze zijn
inmiddels behoorlijk gespecialiseerd.
En ze doen het nog gratis ook! Dit kan moeilijk als een serieus
alternatief worden bestempeld.
Insecten zijn belangrijk en interessant
Je kan mensen wijzen op de gave kanten van insecten, je kan ze dingen
uitleggen, maar eigenlijk wil de hoogleraar iedereen aansporen om naar buiten
te gaan en gewoon te gaan zitten in het veld, in een bos of in de tuin. Ga het
zelf ervaren in plaats van er boeken over te lezen.
Dave Goulson wordt nog veel gevraagd voor bug hunts.
Dan trekt hij met een groep kinderen met potten en netjes de natuur in
om sprinkhanen en oorwormen te vangen. Pret verzekerd! Vijfjarigen zijn dol op
insecten. Maar tieners vinden er niets aan. Ze vinden ze vies en eng en willen
vooral alles doodtrappen. Ergens is het dan misgegaan.
Lekker op ontdekking gaan in het bos, in bomen klimmen, ravotten en
vuil worden, het gebeurt almaar minder. Vandaag de dag wonen de meeste mensen
in steden en komen ze nog nauwelijks in contact met de natuur. Men vindt het al
snel onveilig of onhygiënisch. Je kan tegenwoordig gel kopen om je handen te
wassen zodra je een dier hebt aangeraakt. We zijn daarin wel een beetje
paranoïde geworden.
Om insecten te helpen moeten we vooral dingen laten. Niet meer zo vaak
maaien, niet zo veel gif gebruiken, stukjes land even met rust laten.
Wonderbaarlijk hoe snel de natuur dan opveert en de biodiversiteit op zon plek
toeneemt.
Zelf bijen houden in de stad is ook trendy geworden. Maar een groot
probleem voor de bijen is dat er nog maar zo weinig bloemen voor ze zijn. Als
iedereen bijen gaat houden, hebben we straks een grote populatie ondervoede en
kwetsbare bijen.
Plant liever bloemen, daar help je de bijen echt mee. Al is het een
enkele bloempot op je balkon op vier hoog, bijen weten die wel te vinden.
Bij bedreigde dieren denken we altijd aan olifanten, tijgers, ijsberen.
Als de reuzenpanda zou uitsterven, zou dat vreselijk zijn, maar de bossen van
China zouden het overleven.
Maar als we insecten kwijtraken bijen, hommels, mieren, vele andere
soorten ontstaat er echt chaos. Dat realiseren we ons niet. We maken ons
alleen zorgen over de economie. Maar zonder bestuiving en vruchtbare grond heb
je geen economie meer. Its the little things that run the world.
Een terugblik naar het
prille begin, onthult dat het aanlokkelijk aspect van de educatieve blog niet
meteen denderend was.
De gekozen themas misten verhelderende beelden en kwamen
bij de verkennende lezer allicht nogal saai over.
Voorheen had ik gedurende
3 jaar bij de bewoners van de Kille Meutel de aandacht voor huismussen en
populaire tuinvogels met geïllustreerde nieuwsbrieven wat aangezwengeld.
Onder de geïnteresseerde
omwonenden ontstond een kern, die zich naast de observatie van bekende
gevederde tuinbezoekers, na alarmerende berichten over de spectaculaire daling
van huismussenpopulaties, ook ontfermde over het (nood)lot van onze trouwe
cultuurvolger.
Deze vrijwillig
samengestelde huismussenwerkgroep heeft in de luchthavengemeente in
samenwerking met verscheidene partners al veelvuldige acties ondernomen om de bestaande
huismussenpopulaties mee te helpen in stand houden.
Je kan de initiatieven van
de Kille Meutel Vogelvrienden rond de actie; Red de Zaventemse Straatket!
terugvinden via de zoekrobot. Je hoeft maar huismus in te tikken om alle
artikels, opgenomen in het archief, op te snorren.
Daar waar het eertijds volstond
jaarlijks een 4-tal nieuwsbrieven te verdelen, legde ik mij vanaf 04/07/2007 de
discipline op geregeld een artikel te posten en vanaf 2009 minstens wekelijks
een bijdrage te leveren. Uiteraard was het geen optie om enkel over de huismus
te rapporteren, daar we tijdens onze kernmeetings al eerder hadden ondervonden
dat je de belangstelling niet louter kan scherp stellen op onze trouwe
mensenvriend.
Toch gaan de bijdragen
hoofdzakelijk over vogels, maar ook over andere vliegende dieren, zoals
vleermuizen, vlinders, libellen, bijen, hommels, zelfs vliegende vissen,
Andere themas die aan bod komen, zijn: nestgelegenheid, gedragspatronen,
vliegtechnieken, milieuzorg, evolutieleer, bedreigde of nieuwe natuurgebieden,
milieuvriendelijke projecten, de historische afkomst van de benaming Kille
Meutel, limericks, haikus, quizwedstrijden en nog meer.
Op die manier lukte het langzamerhand
om ieder weekend met wat nieuws uit te pakken, ook omdat ik vanaf toen kon
rekenen op het knappe beeldmateriaal van goede vriend en natuurfotograaf, Wim
Dekelver. De kwalitatieve blikvangers zorgden vrij snel voor een gevoelige
toename van het aantal bezoekers.
Het is fijn dat in de loop
der jaren het aantal lezers exponentieel is toegenomen en een schare trouwe bezoekers
geregeld hun waardering uiten.
Momenteel hebben meer dan
100 000 natuurfans en vogelliefhebbers de blog bezocht, die inmiddels 570
artikels en 2 780 fotos telt.
Voor de statistici onder
jullie, kan ik nog verklappen dat de bezoekers uit Nederland (47.2%), België
(46.7%), Verenigde Staten, Duitsland, Groot-Brittannië, Frankrijk, Israël,
Italië, Spanje en Zweden (top 10) komen. Doorgaans raadplegen ze op zondag en maandag
tussen 13.00 en 19.00 u het vaakst de gepubliceerde artikels.
Het is niet altijd evident
een pakkende of uitnodigende titel te bedenken, maar dan maken de fascinerende
beelden dat weer goed. Ik ben dan ook de gulle schenkers van prachtig en vaak
uniek fotomateriaal bijzonder dankbaar.
Toen ik ook Facebook en
Twitter inschakelde om mijn volgers attent te maken op pas verschenen
publicaties kreeg de blog nog meer aandacht en vandaag ben ik trots te mogen
vermelden dat Birdyfans heel frequent in de top 20 staat van de meer dan 6 000 bestaande
educatieve blogs op www.bloggen.be
Leuk ook is als je de
lezer via een weblink naar een wetenschappelijk rapport of aanvullend filmfragment
(YouTube) kan loodsen. Het educatieve concept van mijn blog is wellicht nog
voor verbetering vatbaar, want de perfectie haal je nooit. Je kan altijd via
Laatste commentaren of via Voeg berichtje toe reageren en suggesties
formuleren.
De magie van Harry Potter is een vloek voor de uilen
Geraadpleegde bron: De
Standaard [Lotte Alsteens]
Hedwig was bij momenten
niet meer dan een veredelde postduif. Toch inspireerde het personage heel wat
Harry Potter-fans tot een impulsaankoop: een uil als huisdier.
Al in 2010 rapporteerden
wetenschappers dat de wilde uilenpopulaties in India onder druk staan door het
succes van de boeken en de films. Schrijfster J.K. Rowling voelde zich
genoodzaakt een verklaring af te leggen:
Als het
waar is dat mensen door het lezen van mijn boeken denken dat een uil gelukkig
is wanneer hij opgesloten zit in een kleine kooi, in een huis, dan wil ik bij
deze graag zeggen, zo krachtig als ik kan: Doe het niet alsjeblieft!
Ook bij ons hadden de
Harry Potter-films een stevig impact.
Het hoogtepunt is
wellicht voorbij, maar we spreken vandaag nog steeds van een Harry
Potter-effect, zegt Inge Buntinx van Vogelbescherming Vlaanderen.
Daarmee bedoelen we, in de
brede zin, het effect op kinderen wanneer roofvogels worden getoond in een
publieke context, op de arm van mensen of terwijl ze kunstjes uitvoeren. Het
wekt de indruk dat deze vogels geschikte gezelschapsdieren zijn en maakt dat
kinderen aan hun ouders vragen om een roofvogel te houden.
Alleen
uilen kopen echte uilen,
ging de slogan die Vogelbescherming Vlaanderen enkele jaren geleden lanceerde.
Hoeveel uilen er vandaag in gevangenschap worden gehouden, is niet bekend,
omdat er veel niet via de officiële weg worden verhandeld. Maar wat we wel
kunnen vaststellen, is dat het aantal evenementen met roofvogels blijft
toenemen. Roofvogelshows, het aanvliegen van ringen op een huwelijksfeest, het
poseren voor fotos als attractie op bedrijfsfeesten, je kan het zo gek niet
bedenken, het bestaat!
Wij zouden willen dat dit
ophoudt; dat er strengere regels komen; dat gemeenten de evenementen
tegenhouden. Roofvogels, waaronder uilen, zijn enkel thuis in het wild.
Inge Buntinx wijst erop
dat gedomesticeerde roofvogels volledig uit hun ecologisch verband zijn gerukt.
De sneeuwuil Hedwig van Harry Potter is ook hier te koop, terwijl het om
een Scandinavische soort gaat die lagere temperaturen gewoon is. Maar dat is
lang niet het enige probleem. Vele Harry Potter-fans namen genoegen met een
kerkuil, die wel thuis is in België en toch redelijk op de sneeuwuil lijkt. De opvallende
kerkuil, met zijn hartvormig gezicht en gitzwarte ogen is bovendien een kleine
soort die als gemakkelijke beginnersvogel geldt. Maar ook kerkuilen zijn niet
gelukkig als huisdier.
Ze worden overdag actief
gehouden, terwijl het nachtdieren zijn. Hun hormoonhuishouding wordt daardoor in
de war gestuurd en zo ook hun levenswijze.
Bovendien worden ook bij
ons uilen in het wild gevangen.
Af en toe wordt melding
gemaakt van opengebroken nestkasten, waaruit de jongen van de kerkuil zijn
verdwenen. Niet dat ze de dieven veel geld opleveren, want ze zijn voor een
prijsje te vinden op tweedehandssites. Een roofvogel is vaak een impulsaankoop,
die mensen snel beu geraken.
Visie van
Vogelbescherming Vlaanderen op het houden van roofvogels in gevangenschap
Uilen en roofvogels horen
in het wild, niet in gevangenschap. Ze vervullen een belangrijke taak in de
natuur. Daarom horen ze niet thuis in een kooi of vastgeketend aan een blok.
Roofvogels zijn geen schoothondjes die je kunstjes laat uitvoeren. Roofvogels
en uilen in gevangenschap houden, veroorzaakt heel wat dierenleed:
·
roofvogels
stellen hoge eisen aan hun leefomgeving, dit door hun opmerkelijke bouw en
levenswijze. Zelfs al zijn roofvogels in gevangenschap geboren, ze wennen nooit
aan het leven in een kooi of huiskamer;
·
vandaag
willen mensen nog steeds zon prachtige roofvogel in huis halen. Hierdoor zijn
ze mede verantwoordelijk voor heel wat dierenleed en illegale praktijken. Handelaars,
die het niet nauw nemen met de wet, roven eieren of jonge roofvogels uit het
nest. Sommige mensen doen alles om geld te verdienen op de kap van dieren.
·
roofvogels
benutten elke kans om te ontsnappen, op weg naar de vrijheid en een leven
waarin ze hun vleugels kunnen uitslaan. Helaas hebben ze niet geleerd hoe een
muis te verschalken. Vaak raken ze met de riempjes om hun poten verstrikt in
een boom. In beide gevallen sterven ze langzaam van de honger.
Steeds meer Nederlandse
boeren tonen hun hart voor vogels en leveren inspanningen om ze te beschermen.
Een andere aanpak dringt zich ook in Vlaanderen op.
Het geluid van de
veldleeuwerik zou in het DNA van de Vlaamse boer moeten zitten.
De Nederlandse boer Henk
Pelleboer heeft een weiland van 54 ha als een soort mozaïek.
Op een deel grazen zijn
175 koeien, een ander deel ligt er kortgeschoren bij, daartussenin bevinden
zich stroken land met hoog grasland vol bloemen.
Het contrast met zijn
buurman is groot; alle weiland is er even kort geschoren.
Ja, zo kan het ook
natuurlijk, 3 uur werk en klaar! Maar het is niet goed voor het bodemleven en
er blijft geen vogelnest meer over, zegt Pelleboer.
Toch verkiest hij dit natuurinclusief
boeren, want het geeft hem meer voldoening en het is beter voor de
mensen en de natuur.
Boeren met aandacht voor
de natuur, zodat je de biodiversiteit in stand houdt, de bodem gezond en de
negatieve effecten van landbouw op het milieu verkleint.
Toen Pelleboer op zijn 35ste
de melkveehouderij van zijn ouders overnam, koos hij voor bio, maar hij had ook
een hart voor vogels. Als hij zijn grasland maaide en hij vond een vogelnest,
dan maaide hij eromheen. Maar hij wilde meer doen en zocht contact met
Vogelbescherming Nederland.
Sindsdien staat zijn
weidebeheer volledig in het teken van de gruttos, tureluurs, wulpen en
kieviten. Hij begint laat in het voorjaar te maaien. Vrijwilligers helpen hem
om de nesten op te sporen, zodat hij weet waar hij wel en niet kan maaien.
Hier en daar ligt een plas
dras: een lager gelegen stuk dat van april tot augustus onder water staat,
zodat vogels worden aangetrokken en er vlakbij kunnen broeden en voedsel
zoeken.
Eén derde van zijn
grasland maait hij extreem laat, pas na 15 juni. Immers, het is niet alleen
belangrijk dat er eieren worden uitgebroed, de jongen moeten ook groot genoeg
zijn om te kunnen uitvliegen. Opdat jonge vogels voldoende voedsel zouden
kunnen vinden, is 1/3 van zijn weiland kruiden- en bloemenrijk grasland.
Die manier van werken is
arbeidsintensief en kost dus geld. Ook kan Pelleboer minder vaak maaien. Een
gemiddelde boer doet dat 5 keer per seizoen, om hooi te maken voor zijn koeien
in de winter, hij 4 keer. Maar omdat hij inspanningen doet om de bedreigde
weidevogels te beschermen, krijgt hij een vergoeding van de overheid.
Eén derde van zijn
grasland bestaat uit kruidig grasland. Met de melk die de koeien, die daarop
grazen, leveren, produceert een kaasmakerij vlakbij weidekaas. Eén euro per
verkochte kilo kaas gaat naar een apart fonds, waar Vogelbescherming Nederland
extra investeringen mee doet in de uitbreiding van het weidevogelgebied bij
Pelleboer. Omdat hij een bioboer is, krijgt hij meer voor zijn biomelk.
De resultaten van zijn
inspanningen mogen er best wezen. In 2009 telde Pelleboer nog 22
weidevogelnesten, nu zijn er 85.
Ondertussen zijn er in
Nederland naast Pelleboer nog zon 100 weidevogelboeren.
Zijn ervaring is dat
boeren zich verantwoordelijker voelen voor de natuur en elkaar daar ook over
aanspreken. Als de boeren hun plek in de samenleving willen behouden, moeten ze
inspanningen leveren en daar hoort weidevogelbeheer of natuurbeheer bij, als er tenminste financiële middelen
tegenover staan.
Besprekingen op
verscheidene niveaus over het nieuwe toekomstige Europese landbouwbeleid gaan
daar ook over. De platte hectaresteun (subsidies afhankelijk van hoeveel
hectare je als boer in je bezit hebt) zou niet meer van deze tijd zijn.
Landbouwers zouden, behalve voor de productie van voedsel ook moeten worden
vergoed voor zorg voor de natuur en voor vogels.
Uit het jongste rapport
van Birdlife
International blijkt dat 1/3 van
alle Belgische broedvogels op Europese schaal bedreigd zijn. Vooral weide- en
akkervogels zijn er slecht aan toe. Door de intensivering van de landbouw
verliezen ze broedgebied en voedsel. Europa heeft jaren geleden al beslist dat
Nederland een inspanning moet leveren om de weidevogels in stand te houden en
Vlaanderen de akkervogels.
Ook in Vlaanderen kunnen
landbouwers in ruil voor Europese subsidies hun steentje bijdragen om de
akkervogels te beschermen met kruidengrasstroken aan akkerranden en door later
te maaien. Maar voorlopig blijft het succes uit!
De afgelopen 7 jaar waren
er 14% minder veldleeuweriken, 20% minder kieviten en 23% minder patrijzen,
terwijl die vogelbestanden al sterk waren achteruitgegaan.
Zo is ook de grauwe gors
bijna uitgestorven; er zijn nog amper 82 broedparen in heel Vlaanderen.
Natuurpunt vreest dat de
uitbreiding van het aardappelareaal, zoals die nu bezig is, de doodsteek voor
de veldleeuwerik zal worden. Hij vindt er in tegenstelling tot graanakkers geen
voedsel.
Ook in Nederland lukken
niet alle maatregelen, maar het agrarische natuurbeheer is er beter onderbouwd.
In Vlaanderen weet men dat het zo niet verder kan maar de staving met
cijfermateriaal ontbreekt en er is een gebrek aan begeleiding.
Het is ook een stuk
cultureel bepaald. De grutto is een algemeen bekende vogel en zijn geluid zit
in het DNA van de Nederlandse boer.
Geldt hetzelfde voor de
Vlaamse boer? Zit het geluid van de veldleeuwerik zijn DNA?
Als zij verdwijnen is het
een teken dat ons ecosysteem verstoord is. Terwijl een gezond ecosysteem
belangrijk is voor de voedselproductie. De vogels hebben ook een niet te
onderschatten invloed op ons welzijn.
Wie de bedreiging dat
vogelsoorten uitsterven niet ernstig neemt, is vergeten wat de kanarie in de
mijnen overkwam wanneer de luchtkwaliteit in de schachten plots verontreinigd
was.
De weide- en akkervogels
zijn de geluidsband op het platteland.
Helaas realiseren we ons dat
pas als het doodstil is op de akkers en velden.
Bij het waarnemen van 3
tot 4 dagen oude kuikens van de waterral valt op dat de kuikens niet rechtop staan
of rondlopen in het nest. Ze liggen dicht tegen elkaar aan met de pootjes onder
de buik, de hals enigszins gestrekt in het nest. Wanneer je dicht bij het nest
komt, weerklinkt doorgaans een felle en heftige alarmroep van de adulte rallen.
Dan werken de kuikens zich zo vlug mogelijk met krabbende en strekkende
bewegingen binnen enkele seconden naar de rand van het nest en tuimelen er
vervolgens vaak overheen. Er is dan immers levensgevaar.
Ze vluchten dus niet
lopend uit het nest.
Toch ontbreekt het hun
niet aan spierkracht, want de lichaampjes worden door de als hefbomen werkende
pootjes, waarbij de nageltjes van de tenen op verscheidene plaatsen in het
nestmateriaal vasthaken, uit het nest geduwd.
Al hebben waterralkuikens,
als ze uit het ei komen, een compleet nestdonskleed, toch lijken ze de eerste 4
tot 5 dagen op het nest te verblijven met een adulte ral alvorens het te
verlaten.
Het poetsen van het
donskleed vangt aan vanaf de 4de dag, waarbij de kuikens evenwel
vaak het evenwicht verliezen, evenals bij het krabben.
Vanaf de 5de
dag zijn de juvenielen in staat te hurken en te staan.
Het nest ligt meestal goed
verscholen tussen of op de vegetatie. De slordige kom is gemaakt van droge
riethalmen en verdorde bladeren van oeverplanten. Het nest wordt gecamoufleerd
door de omliggende rietstengels omlaag te trekken. De 6 tot 12 eieren worden
door beide ouders in 3 weken uitgebroed. De kuikens zijn zwart, zoals bij de
meeste rallen. Vaak wordt ook nog een tweede broedsel uitgebroed in juli.
Zoals eerder beschreven
werken bij enig onraad de kuikens zich meteen uit het nest over de rand. Vallen
ze in het water, dan kunnen ze blijkbaar meteen drijven en wegzwemmen en zich
vervolgens verstoppen. Staat er geen water rond het nest, dan liggen zij eerst
hulpeloos tussen de vegetatie of op de grond te spartelen om zich vervolgens,
zo vlug als mogelijk, onder plantenmateriaal te verbergen. Als de omgeving weer
veilig is, worden de kuikens door de ouders op het gehoor, door uitwisseling
van geluid, teruggevonden. Vervolgens beetgepakt met de snavel en in het nest
gelegd. De ouders pakken namelijk het kuiken achter de kop bij het nekvel vast
en dragen het ergens naartoe.
Vooral nertsen zijn een
gevreesde vijand, omdat die eieren en jongen stelen. Maar ook katten en grotere
vogels, zoals de roerdomp, de oehoe, de velduil, de bosuil, de torenvalk of de
blauwe reiger zijn geduchte rovers.
Toch is het verlies aan
nesten en eieren vrij gering. Enerzijds is dat te wijten aan het feit dat de
broedende waterral niet goed zichtbaar is, anderzijds doordat de dreigende
predator zeer gewiekst wordt afgeleid. Immers de waterral trekt alle aandacht
naar zich toe door zich opdringerig, luidruchtig en zichtbaar te gedragen tegen
de indringer. Op die manier wordt de vijand van het nest weggelokt.
Het bewijst nog maar eens
hoe lovend de inspanningen zijn van onze senior huisfotograaf, die geen enkele
moeite ontziet om mij en de talrijke vogelliefhebber op prachtige fotos te
trakteren.
Binnenkort zullen
100 000 bezoekers deze blog hebben geraadpleegd en dat is dan ook in grote
mate de verdienste van Wim Dekelver
Wie eerder verschenen
artikels wenst te raadplegen, kan via de zoekrobot de volgende bijdragen
opsnorren:
Op het ogenblik dat de
mens overstapte van een jagersbestaan naar een gevestigd landbouwerbestaan,
evolueerde de boerenzwaluw van een grottenbroeder naar een broedvogel van het
platteland met een voorliefde voor veestallen.
Tot de jaren 70 werd een
doorsnee boerderij gekenmerkt door donkere en vrij lage stallingen met
ruwhouten balken die een goede aanhechting boden voor zwaluwnesten; dit in
tegenstelling tot de huidige metalen constructies.
De stallen waren omringd
door open terrein dat de boerenzwaluw de mogelijkheid bood om voedsel en
nestmateriaal, zoals modder of klei met mest of strootjes te verzamelen.
De mestvaalt lag meestal
ook in de onmiddellijke omgeving van de stallen. Kleinschalige kruidenrijke
graslanden met grazend vee zorgden voor een rijk en gevarieerd insectenaanbod
om er de jongen mee groot te brengen. Dat alles bezorgde de boerenzwaluw de
primaire voorwaarden tot broeden.
De moderne
landbouwbedrijven raken echter in toenemende mate ongeschikt voor zwaluwen. De
boerenzwaluw mag dan wel als een cultuurvogel bij uitstek gelden, de drastische
veranderingen binnen de landbouwwereld volgen elkaar zo snel op dat dit dappere
acrobaatje het allemaal niet meer kan volgen. De huidige landbouwbedrijven zijn
te groot, te veel verlicht, te netjes, te giftig en ontoegankelijk.
Door monotone graslanden,
ontwatering en vee dat meer en meer tot zelfs permanent op stal moet
blijven, ontstaan slechtere foerageeromstandigheden in de omgeving van de
nestplaats.
Boerenzwaluwen die
ondervinden dat er te weinig voedsel is om hun jongen groot te brengen, stappen
over op broedreductie en laten de kleinste of zwakste jongen gewoon doodgaan.
Gerichte acties zoals het
spannen van draden, waarop de zwaluwen post kunnen vatten, het aanleggen van
modderpoeltjes, het plaatsen van kunstnesten, zijn absoluut noodzakelijk als
beschermingsmaatregelen.
Maar deze kunnen slechts
optimaal werken indien ook de primaire voorwaarden niet uit het oog worden
verloren. Heel wat stallingen vertonen tegenwoordig sporen van een verdwenen
broedkolonie.
Traditioneel werkende
boerderijen, hobbyboerderijen, maneges, bieden nog steeds belangrijke
potentiële broedplaatsen voor zwaluwen. Omdat de boerenzwaluw liefst binnen
broedt, moet de broedruimte vanaf begin april de hele dag toegankelijk zijn.
Laat bv. de deur van garage, paardenstal of schuur openstaan. Een raampje
openzetten kan ook of maak juist onder de dakgoot een zogenaamd vlieggat. Bij
een houten schuur volstaat een luikje van 15 cm hoog en 13 cm breed. Het
uitgezaagde plankje kan je terugzetten zodra de zwaluwen in september terug
naar Afrika zijn vertrokken.
De boerenzwaluw moet ook
nestmateriaal vinden om een oud nest te renoveren of een nieuw te maken. Giet
op een modderige plaats op het erf (tijdens een droge lente) nu en dan water
zodat in het vroege voorjaar steeds nestmateriaal aanwezig is. Je kan ook wat
modderige klei verzamelen in een ondiepe bak, schaal of vuilniszak en deze wat
ingraven.
Maar de moeilijkste
primaire factor is en blijft natuurlijk voedsel in de vorm van vliegende
insecten. Grazend vee, een gediversifieerd weidelandschap of bloemrijke akker-
of grasranden en een gevarieerde haagkant zijn stuk voor stuk elementen die
insecten aantrekken en voldoende voedsel verzekeren voor onze broedende zwaluwen.
Kleinere, gemengde
familiebedrijven verdwijnen de laatste jaren aan een razendsnel tempo en worden
vervangen door grote, industriële landbouwbedrijven met grote ligboxstallen en
loopstallen.
Het overmatig
pesticiden-gebruik heeft natuurlijk ook een belangrijke negatieve impact.
Een nest met 5 jongen
heeft dagelijks ongeveer 6 000 insecten nodig. Per week verslindt een
boerenzwaluw maar liefst 50 000 insecten. Er is dus geen enkele spuitbus
die daar tegen op kan.
Grote bedrijfstallen
(ligbox- en loopstallen) met een metalen geraamte hebben het nadeel dat de
balken geen goede aanhechtingsplaats vormen voor de kleinesten van de
boerenzwaluw.
Bij wisselende
temperaturen krimpt en rekt het ijzer zodat de nesten kunnen loskomen en
afvallen.
Uit onderzoek bleek dat
dit vooral gebeurde tijdens de jongerenfase wanneer de ouders aan het nest
hangen om te voeren en de jongen zich over de nestrand strekken.
Open loopstallen zijn ook
beter bereikbaar voor predators, zoals ekster, steenuil en kerkuil.
Hoe meer
boerenzwaluwenkoppels in een stal hoe efficiënter ze een predator kunnen
verjagen door hun typische mobbinggedrag waarbij ze in groep de predator
verjagen.
Nesten in open loopstallen
zijn tenslotte meer onderhevig aan temperatuurschommelingen en tocht. Vooral
jonge boerenzwaluwen ondervinden een sterke afkoeling wanneer een koude
luchtstroom langs het dak scheert.
Jonge vogels die
uitvliegen, staan voor de gevaarlijkste periode in hun leven en dat geldt
evenzeer voor jonge boerenzwaluwen. In juli en vooral augustus ondernemen ze
ongeoriënteerde vliegbewegingen. In 10 dagen kunnen ze zich op die manier al
verplaatsen over een afstand van 25 tot 30 km. Ook volwassen vogels kunnen zich
reeds in augustus in beweging zetten. Hun verplaatsingen hangen meestal samen
met het opzoeken van een gekende, gunstige slaapplaats, die tot 40 km van de
broedplaats kan liggen.
Aangezien jonge vogels
vrijwel nooit terugkeren naar hun geboorteplaats, zouden zij deze zwerfperiode
kunnen benutten om uit te kijken naar potentiële plaatsen waar ze later zelf
kunnen broeden. Daarom spreekt men ook wel over ontdekkingsdispersie. Toch
dekt deze term de lading niet volledig omdat ook een aantal oudervogels een
zwerfperiode onderneemt.
Pas in september neemt de
treksnelheid toe en gaan de zwaluwen zich gericht verplaatsen.
Boerenzwaluwen leven van
insecten die ze in de lucht vangen. Naarmate het kouder wordt, laten vliegende
insecten het afweten en worden onze zwaluwen verplicht om naar het zuiden te
trekken. Al insecten happend trekken zowel ouders als jongen over Europa
richting zuiden. Stuk voor stuk zijn onze zwaluwen gestroomlijnde acrobaten die
enorme afstanden afleggen. Al dat heen en weer gereis is echter niet zonder gevaren.
Van elke 5 zwaluwen die vertrekken, komt er slechts één terug en gemiddeld
worden ze slechts 4 jaar oud.
Trekkende zwaluwen staan
bloot aan twee soorten gevaren.
Enerzijds hebben we de
vogels die verhongeren of ten prooi vallen aan predators.
Een specialist onder die
predators is de Eleonoras valk die zijn broedseizoen heeft aangepast aan de
trekperiode van de zangvogels. De kusten van de Middellandse Zee vormen zijn
rijk gevulde tafel. Ook de boomvalk bevindt zich dikwijls in het gezelschap van
boerenzwaluwen, reist vaak met hen mee en vormt zo ook een geduchte vijand.
Anderzijds verdwalen er
ook vele miljoenen trekvogels omdat ze uit koers worden gedreven door slechte
weersomstandigheden of navigatiefouten.
Alsof al deze natuurlijke
gevaren, inherent aan de vogeltrek, nog niet voldoende zijn, vallen miljoenen
vogels in handen van jagende mensen, ook in hun overwinteringsgebied.
Onze boerenzwaluwen
overwinteren vooral in het bekken van de Niger (Mali) en de Zaïre (Congo)
alsook in het kustgebied van westelijk tropisch Afrika.
In tegenstelling tot de
huiszwaluw vertonen boerenzwaluwen in hun wintergebied een even grote
belangstelling voor de mens, zijn gebouwen en veestapels als in hun
broedgebied.
Naast de teloorgang van
haar broedplaatsen heeft de boerenzwaluw ook te kampen met de aantasting van
haar winterverblijfplaatsen. In de Afrikaanse overwinteringsgebieden nemen de
bedreigingen zelfs toe.
De kleine fragiele
vogeltjes moeten de Sahara oversteken: een tocht van 2 000 km waar de
temperatuur kan oplopen tot ver boven de 40°C.
Voor de mens is het al
moeilijk, maar hoe kan een vogeltje van amper 20 g dit overleven?
De oases en de
voedselrijke wetlands aan de rand van de Sahara zijn dus van levensbelang,
niet alleen voor de boerenzwaluw maar ook voor honderdduizenden trekvogels.
De woestijn rukt echter
steeds verder op.
Boerenzwaluwen slapen bij
voorkeur op gezamenlijke slaapplaatsen in moerasgebieden met rietvelden.
Precies deze gebieden komen door de bevolkingstoename steeds mee onder druk te
staan en worden drooggelegd voor landbouwdoeleinden. Het droogleggen van
moerassen en het kappen van bomen en struiken voor brandhout zorgen voor een
verarming van de voedselgebieden voor de zwaluwen.
Ook jacht en vervolging
door de plaatselijke bevolking bedreigen de boerenzwaluw in Afrika.
Landbouwers kunnen stallen
aantrekkelijker maken door latjes, broedplankjes of kunstnesten aan te brengen
op plaatsen waar marters of katten niet bij kunnen. Bij voorkeur plaats je het
kunstnest, waar ze verder kunnen op bouwen in een permanent geopende schuur,
loods of plaatsen waar de boerenzwaluw zich thuis voelt. In de maanden april en
mei hebben ze behoefte aan een modderpoel, maar een nat karrenspoor volstaat
daarvoor al.
De fotoreeks is vanRobin Bruneel
Wie eerder verschenen
artikels over de boerenzwaluw wenst te raadplegen, kan via de zoekrobot in het
archief de volgende bijdragen opdiepen:
Geraadpleegde bronnen:
Natuurpunt, Vogelbescherming Nederland
De koekoek legt zijn ei in
het nest van een andere vogel en roept zijn eigen naam.
De eigenaardige gewoonten
van de parasiterende koekoeken, zoals het gebrek aan kinderliefde bij het
vrouwtje en het feit dat hij andere vogels overheerst, wekten altijd al de
nieuwsgierigheid van natuuronderzoekers.
De koekoek eet bijna
uitsluitend insecten. Vooral harige of fel gekleurde rupsen, die door andere
vogels worden gemeden, staan op het menu. De harige rupsen zijn giftig, maar de
koekoek heeft geen last van het mierenzuur dankzij de dikke, beschermende laag
op de maagwand. Van de haren maakt hij een braakbal. Het rupsendieet wordt
aangevuld met kevers, krekels, sprinkhanen, oorwormen en libellen.
De koekoek komt vooral
voor in bossen, heide en moerasgebieden. Relatief open terreinen met enkele
hoge uitkijkposten vanwaar ze speuren naar nesten van waardvogels genieten
de voorkeur.
De koekoek legt zijn ei in
het nest van een waardvogel, die het ei uitbroedt.
Elk koekoeksvrouwtje is
gespecialiseerd in het nabootsen van de eieren van één specifieke soort(groep).
Er zijn dus heggenmuskoekoeken, karekietkoekoeken, kwikstaartkoekoeken, Per
broedseizoen legt een koekoekswijfje 1 tot 25 eieren, maar in elk nest wordt
normaal slechts één ei gedropt.
Voor het vrouwtje haar ei
legt, eet ze doorgaans één of twee eieren van de waardvogel op.
De ontwikkeling van de
jonge koekoek in het ei verloopt snel. In 12 dagen en enkele uren een tijdsduur
die korter is dan voor de meeste andere vogels, waar het uitbroeden 13 tot 14
dagen duurt. Zo heeft de jonge koekoek kans eerder ter wereld te komen dan zijn
nestgenoten.
In het begin is hij vrij
kalm. Daarna beweegt hij zich onrustig ten gevolge van irritatie van zijn huid
(vooral in de flanken en op de rug). Daarbij werpt hij de andere jongen of de
nog niet uitgekomen eieren uit het nest, een gruweldaad jegens de kroost van het
moedertje dat hem uitvoerig voert. Als er 2 koekoekseieren in één nest zijn
gelegd, moet de zwakste eraan geloven. Ook die wordt koelbloedig uit de weg
geruimd.
De koekoek verraadt zijn
aanwezigheid steeds door zijn verdragende zang. Hij zit bij het roepen vaak op
een opvallende plek. Speur dus zeker weidepaaltjes, prikkeldraden, uitstekende
takken van dode bomen, struik- en boomtoppen af. De koekoek reageert ook vrij
goed op zijn nagebootst gezang, waardoor deze vogel zich redelijk gemakkelijk
laat lokken.
Aparte
weetjes
De voornaamste waardvogels
in België zijn heggenmus, kleine karekiet, bosrietzanger, roodborst, gele
kwikstaart en rietzanger. In totaal zijn er in Europa 45 soorten
waardvogelsoorten bekend die succesvol zijn in het grootbrengen vaneen jonge koekoek. Toch wordt in 10 tot 30%
van de gevallen een geparasiteerd nest door de waardvogel opgegeven.
De koekoek is een
uitstekende vlieger. Hij kan zeer lange afstanden afleggen. Tijdens het broedseizoen
van 2011 werden in Engeland 5 koekoeksmannetjes voorzien van een
satellietzender. Hierdoor konden hun vliegbewegingen zeer gedetailleerd worden
opgevolgd. Eén van de meest intrigerende bevindingen was dat koekoeken ongekend
vroeg de broedplaatsen verlieten. Een 1ste koekoek begon de
trekroute richting zuid al begin juni.
Eind juni verbleven 3 van
de 5 met zenders uitgeruste vogels al in Zuid-Europa, op weg naar Afrika. Alle 5 volgden totaal verschillende
vliegroutes; 2 vlogen via Spanje en West-Afrika; 3 kozen om via Italië
Centraal-Afrika te bereiken. Uiteindelijk overwinterden ze allemaal niet zo gek
ver van elkaar in de woudgordel in Congo, terwijl ze onderweg tot 3600 km van
elkaar waren gescheiden.
Vroeger werd gedacht dat
de koekoek na het broedseizoen veranderde in een sperwer waarmee die inderdaad
gelijkenissen vertoont om dan later weer als een koekoek te verschijnen. Met
die aanname probeerde men te verklaren waarom de koekoek in ons land enkel in
het broedseizoen werd gezien. Dat de soort in werkelijkheid vanaf augustus
wegtrok om de winter bezuiden de evenaar door te brengen, werd pas veel later
ontdekt.
De koekoek lijkt door zijn
dwarsgestreepte borst behoorlijk goed op de sperwer. Door die gelijkenis kan
een koekoek makkelijker zijn nesten vinden. Aan de intensiteit van de
paniekreacties bij mogelijke waardvogels die denken dat er een voor hen
gevaarlijke sperwer aan komt vliegen, wanneer ze een sterk op de sperwer
gelijkende koekoek zien kan de koekoek afleiden hoe dicht hij bij het nest
van een potentiële waardvogel (waarin hij zijn ei wil leggen) is.
De koekoek heeft het
moeilijk. In heel West-Europa zijn we in enkele tientallen jaren misschien wel
de helft van de koekoeken kwijtgeraakt. De oorzaken zijn nog onduidelijk.
Daarom werd 2017 door Vogelbescherming Nederland en Sovon Vogelonderzoek
uitgeroepen tot het jaar van de koekoek.
Zo hoopt men aandacht te
genereren voor de bescherming van de koekoek en extra kennis te vergaren over
het waarom van de achteruitgang.
Wat men alvast weet is dat
waar het met de waardvogels slecht gaat, de koekoek in aantal afneemt. Ook de afname
van veel vlindersoorten is nadelig voor de soort. Over de problemen in de
winterkwartieren is nog weinig bekend.
De fotoreeks is van Robin Bruneel
In dit filmfragment Herken
de koekoek van Kees Vanger zie je de kleine moordenaar aan het werk; zijn
machiavellistisch overlevingsinstinct
Geraadpleegde bron:
Knack mei 2017 Dirk Draulans
Nieuw wetenschappelijk
onderzoek wijst uit dat bijen en hommels nog inventiever zijn dan we al
dachten. Maar ze krijgen het kwaad, vooral door de pesticiden en het verlies
van wilde bloemen.
Eén van de eerste
nobelprijzen voor fundamenteel wetenschappelijk onderzoek ging in 1973 naar de
Oostenrijkse bijenexpert Karl von Frisch.
Hij ontdekte onder meer de
complexe dansjes waarmee honingbijen elkaar in een kolonie de weg naar
interessante voedselbronnen wijzen.
Vandaag hebben
wetenschappers de principes van de bijendans zo goed in de vingers dat ze hem
kunnen decoderen en ermee bepalen waar de diertjes geschikte bloemen vonden.
Hoewel er al lang intens
naar honingbijen wordt gekeken, komen er nog altijd nieuwe inzichten bij. Ook
de naar schatting 20 000 wilde bijensoorten (hommels inbegrepen) leveren
boeiende verhalen op.Ze illustreren hoe
slim en flexibel de diertjes zijn.
Zo meldde het vakblad Science dat het mogelijk is hommels in
experimentele omstandigheden te leren hoe ze een balletje in een mini-goal
moeten rollen. Een volslagen onnatuurlijk gedrag, maar het bewijst dat insecten
vrij makkelijk complexe
gedragingen machtig kunnen
worden.
Hommels kunnen ook leren
van andere individuen en kunnen wat ze leren verfijnen door te oefenen. Dat
bleek uit experimenten waarin hommels aan een touwtje moesten trekken om aan
voedsel te komen. Sommige geniale hommels slaagden er zelfs in dat trucje te leren
zonder dat ze het andere diertjes zagen doen; ze dokterden het zelf uit!
Een studie in Scientific Reports toonde aan dat
hommels aan een bloem kunnen ruiken of ze er recent al eens passeerden. Ze
pikken ook de geur
van nestgenoten of vreemdelingen op.
Aan de hand van deze
informatie bepalen ze hoe lang ze op een bloem zullen blijven zitten, want als
er te veel volk is gepasseerd, dreigt de nectarvoorraad waar ze voor gekomen zijn,
uitgeput te zijn.
Andere wetenschappers
legden uit dat hommels zelfs in staat zijn planten te selecteren waarvan het
stuifmeel rijk is aan voedingsstoffen; immers stuifmeel is een belangrijke bron van
eiwitten en vetten voor de bezoekers. Het zijn dus niet uitsluitend
de zichtbare en geurende kenmerken van een bloem die bepalen waar een hommel
landt.
Het is evenmin uitgesloten
dat bijen soms profiteren van de inzichten van immigranten.
Een studie toonde aan dat
bijen af en toe bijen uit een andere nestkast in hun korf tolereren. Vooral als
bijenkasten dicht bij elkaar staan, verzeilen diertjes al eens in een fout
nest. Een nest wordt in principe bewaakt door jonge bijen, die controleren wie
er binnen wil en beslissen wie er binnen mag. Ongeveer 1/3 van de migranten
wordt toegelaten, vooral als er veel eten in het nest is. Dan worden de grenzen
soms zelfs opengezet, zonder bewaking.
Of een kolonie hieruit
voordeel haalt, is vooralsnog niet duidelijk.
Ideale beharing
Bijen zijn belangrijke
bestuivers van landbouwgewassen. Wereldwijd zijn ze goed voor een opbrengst aan
groenten en fruit ter waarde van 280 miljard euro.
Europa produceert elk jaar
250 000
ton commerciële honing. Alleen China doet beter.
Het aantal imkers in
Europa daalt gestaag, maar het aantal bijenkasten blijft licht stijgen.
De imkers die overblijven,
hebben dus een groter aantal bijenkasten.
Veel kunnen landbouwers en
imkers niet doen om bestuiving te bevorderen. Dat doen de bijen zelf wel.
Onderzoek wees uit dat de haartjes op de poten van bijen, waaraan het stuifmeel
plakt, dat ze tijdens hun zwerftochten van de ene plant naar de andere
verplaatsen, net op de juiste afstand van elkaar staan om optimale hoeveelheden
stuifmeel te kunnen dragen.
Een bij kan tot een 1/3 van haar
gewicht aan stuifmeel meezeulen;
een hommel
zelfs 2/3.
De vochtigheid van de wand
van de stuifmeelkorrels is zelfs van die aard dat ze gemakkelijker aan de
haartjes blijven kleven. Bijen en bloemen zijn in de loop der tijden op elkaar
ingespeeld geraakt.
Bijen gaan al meer dan 100
miljoen jaar mee in de evolutie van het leven. Ze hebben dus tijd gehad om zich
aan te passen aan een cohabitatie met planten. Maar ook individuele
afmetingen kunnen een rol spelen in de capaciteit tot bevruchting.
Volgens een studie in Ecology and Evolution is de juiste bij
voor de juiste bloem een beestje dat perfect in de bloemenkelk past, als een
sleutel op een slot.Te groot of te
klein zijn, verkleint de kansen op succesvolle bevruchting.
Een diertje raakt ook het
best zowel de mannelijke als de vrouwelijke delen van een plant. Vreemd
stuifmeel afzetten op de stempel van de vrouwelijke stamper en stuifmeel op de helmknoppen van de mannelijke meeldraden meenemen.
Wereldwijd wordt er
geklaagd over een tekort aan bijen om landbouwgewassen te bestuiven. De
commerciële honingbijpopulaties hebben inderdaad al vaak klappen gekregen. Ze
kregen vooral in het winterseizoen zware sterftes van bijenvolkjes te verduren
een probleem dat de naam colony
collapse disorder meekreeg.
Die bijensterfte is toe te
schrijven aan verschillende factoren, waaronder een hogere vatbaarheid voor parasieten,
zoals mijten die onder meer kunnen woekeren omdat gekweekte bijen in het domesticatieproces
een deel van hun natuurlijke weerstand hebben verloren.
Maar ook de wilde
bijenpopulaties delen in de klappen, zeker omdat er in ons overgereguleerde
landschap te weinig bloemen overblijven.
Een recente studie in Nature toont aan dat hommelnesten in
geschikte landschappen met bloemenrijke zones meer dochterkoninginnen
produceren die de winter overleven om zelf een nest te beginnen.
In ons land komen ongeveer
380 soorten
bijen voor (waarvan een 20-tal hommels).
Meer dan de ½ van de
appelbomen in de Benelux zou door wilde bijen worden bevrucht.
Een bij of hommel kan per
trip, die een uur of twee kan duren, honderden bloemen bezoeken.
Je hoort weleens dat een
stadsmilieu met zijn parken en tuintjes gunstig is voor bijen.
Er wordt ook meer gepleit voor
het behoud van bijen in een stad of dorp dan op het platteland. Het is
uiteraard geweldig dat bijen in een stadsomgeving overleven, maar een studie in
The Journal of Urban Ecology stelt
toch dat als de diertjes kunnen kiezen, ze duidelijk een voorkeur hebben voor
het platteland. Ze blijken niet zozeer oog te hebben voor een veelzijdig aanbod
aan planten, wel voor grote plekken met hun favoriete bloemen en daarvoor moet je de boerenbuiten op, als je de
kans hebt. Het bloemenaanbod betreft dan dikwijls niet de landbouwgewassen
zelf, wel de bloemen langs de rand van akkers, weilanden en beken.
Ecologische valkuil
Bloemenrijke akkerranden
lijken de hemel op aarde, maar ze kunnen een vergiftigd geschenk zijn,
letterlijk. Ze zijn aantrekkelijk voor bijen door hun bloemenweelde, maar
tegelijk kunnen ze hoge concentratie pesticiden bevatten die op akkers worden
gespoten, waardoor ze schadelijk zijn. Het wordt steeds duidelijker dat zelfs
de laatste lichting pesticiden (de neonicotinoïden) een dramatische invloed heeft
op het leven van bijen.
Beleidslui aarzelen nog om
ze op grote schaal te verbieden, want de landbouwlobbys gaan in de
tegenaanval, maar het bewijs voor nefaste neveneffecten van hun gebruik stapelt
zich op.
Vorige maand verscheen een
studie in Scientific Reports die
besloot dat een algemeen gebruikt neonicotinoïde een negatief effect heeftop de vliegcapaciteit van bijen, waardoor ze
makkelijker de weg verliezen op de terugweg naar de kolonie en minder bloemen
bezoeken en dus bestuiven. Afgelegde afstand, duur en vliegsnelheid werden
beïnvloed. Het pesticide is dus niet rechtstreeks dodelijk voor bijen, maar
indirect kan het een belangrijk effect hebben.
Een vergelijkbare
vaststelling was dat de intensiteit van het trillen van hommels in een
bloemkelk (waardoor ze meer stuifmeel opslaan, zoals tomaten, waarvan de
meeldraden moeilijk bereikbaar zijn) vermindert als de diertjes aan
neonicotinoïden zijn blootgesteld.
Dat heeft dus ook een
effect op de voortplantingscapaciteit
van gewassen.
Vorig jaar toonde een
studie aan dat pesticiden de bloemkeuze van hommels wijzigen, mogelijk omdat ze
een effect hebben op de werking van de hersenen. Er zijn zelfs aanwijzingen dat
de diertjes zonder dat ze het beseffen verslaafd kunnen raken aan nectar die
rijk is aan neonicotinoïden, op dezelfde manier als rokers verslaafd raken aan
tabak zowel in sigaretten als in pesticiden zit de verslavende stof nicotine.
Zelf in de honing en de
was die de honingbijen in de raten bewaren, zitten pesticiden.
Wetenschappers
onderzochten 120 bijenkolonies rond appelboomgaarden die zelf niet werden
besproeid en ontdekten in 17% van de kolonies ontstellend hoge
pesticidegehaltes.
Driekwart van de kolonies
had chronisch met pesticiden te maken, waarschijnlijk relicten van stoffen die
op de akkers in de buurt van de boomgaarden werden gesproeid.
Europese wetenschappers
hebben meer dan 57 verschillende pesticiden bij onze bijen aangetroffen. Het
gaat dus om meer dan alleen de neonicotinoïden, die ondertussen 1/3 van de
wereldmarkt van pesticiden uitmaken.
Daarenboven hebben
commercieel geïnspireerde imkers de neiging om hun korven met antibiotica
te behandelen, in een poging de larven te behoeden voor bacteriële infecties.
Die strategie blijkt als
een boemerang terug te komen. Bijen in korven die met antibiotica worden
behandeld, blijken minder lang te leven dan in normale omstandigheden.
Blijkbaar hebben de
antibiotica een effect op de bacteriën in de darm van bijen die, net als bij de
mens, essentieel zijn voor hun overleving. Als bijen minder lang leven, moeten
er steeds jongere dieren het veld in om voedsel te zoeken, wat ten koste gaat
van de kwaliteit van de voedselvoorziening. Te jong het zware werk moeten doen,
is zelden gunstig.
De dwingende vraag is
hoe het verder moet
De Europese commissie
vaardigde in 2013 in afwachting van verdere studies een tijdelijk moratorium
(opschorting) uit op het gebruik van 3 algemene neonicotinoïden en dat
moratorium is verlengd.
Zoals bij dit soort
discussies de regel is, worden regulerende autoriteiten gebombardeerd met
studies die elkaar tegenspreken.
De neonicotinoïden zijn
net een commercieel succes geworden omdat ze werden geacht weinig of geen
effecten te hebben op natuurlijke insectenpopulaties. De studies die aantoonden
dat die effecten er wel zijn, vooral op wilde bijen en hommels, sijpelden pas
door toen het gebruik van de middelen al stevig was ingeburgerd.
Het blad New Scientist opperde enkele weken
gelden op basis van gelekte informatie dat Europa nog dit jaar een totaalverbod op
het gebruik van neonicotinoïden zal
uitvaardigen, behalve in serres.
De vraag is dan wat boeren
moeten doen om de mee-eters op hun gewassen te bestrijden. Teruggrijpen naar de
vorige generaties pesticiden is geen optie, want die hadden ook al een zwaar
effect op bijenpopulaties. Veel schadelijke insecten hebben er trouwens
weerstand tegen opgebouwd.
Er zal inventiviteit nodig
zijn om de strijd tegen een vermindering van de landbouwopbrengst te blijven
voeren.
Als boeren al zouden stoppen met
preventief pesticidegebruik (sproeien
nog voor een plaaginsect zich heeft aangediend) is een deel van het probleem
opgelost.
Ecologen pleiten ervoor
dat landbouwers meer van de natuur zouden gebruik maken om plagen te bestrijden,
zoals de aanwezigheid
van natuurlijke vijanden stimuleren: lieveheersbeestjes in de strijd
tegen de bladluizen, bv.
Een chemisch bombardement
met pesticiden kan worden bewaard voor als het echt niet anders kan. Maar je
kan raden wat de reactie van de doorsneeboer op dat voorstel zal zijn: njet!
Samenwerken met de natuur
is voor de meerderheid van de boeren niet aan de orde. Bestrijden van de
natuur, dat is de core-business.
Fotos zijn van Andre
Matthys en onbekenden
Wie eerder verschenen
artikels hieromtrent wenst te raadplegen kan een kijkje nemen in het archief en
met de zoekrobot de hierna volgende bijdragen nalezen
13/08/2010De mysterieuze verdwijnziekte
(bijenexpert Frans Jacob)
04/11/2012Bang van de natuur (imker)
12/05/2013Levensnoodzakelijke bestuivers
21/04/2014Red de bestuivers! (honingbij hommel)
03/08/2014Bijenkasten
28/09/2014Desastreuze afname van bijenkoloniën
29/03/2015Godendrank gezocht
14/08/2016Bijen oogsten meeste pesticiden van wilde
planten
De kolibrievlinder, bijnaam de âonrust(ige)â vlinder
De kolibrievlinder is een
trekvlinder uit het zuiden die s zomers prominent aanwezig is in Vlaanderen.
Zoals zijn naam doet vermoeden heeft de vlinder veel weg van een kolibrie en
dan vooral op vlak van grootte en vliegwijze.
Een mogelijke verklaring
voor de fluctuerende aantallen is de klimaatopwarming. Wanneer de lente en
zomer in Frankrijk gevoelig warmer zijn, maken de hogere temperaturen het voor
de vlinders makkelijker om over grotere afstanden te migreren.
De vlinder zweeft voor de
bloem zoals een kolibrie, waarbij de razendsnel slaande vleugels hem op zijn
plaats houden en een 3 cm lange roltong hem helpen tot bij de nectar te
geraken.
De soort is te herkennen
aan de grijze tot bruine voorvleugels met 2 van elkaar af gelegen donkerbruine
dunne en grillige strepen aan de bovenzijde; de oranjegekleurde achter-vleugels
zorgen voor het kenmerkend detail. De spanwijdte is ongeveer 4 tot 6cm.
Aan de staart zitten
zwarte en witte plukken haar.
De vlinder heeft een lange
oprolbare zuigtong en twee voelsprieten op zijn kop boven de ogen.
Hij produceert een
hoorbaar zoemgeluid.
De kolibrievlinder
overwintert in Zuid-Europa en vliegt tijdens de zomermaanden naar noordelijker
oorden, waarbij hij met gemak 10-tallen km per dag aflegt. In onze streken
verblijft de vlinder tot de eerste zware nachtvorst.
In tegenstelling tot wat
de indeling bij de nachtvlinders doet vermoeden, vliegt de kolibrievlinder
meestal overdag, voornamelijk bij zonnig weer, maar ook bij bewolking en lichte
regenval. Hierdoor is de vlinder één van de weinige dag-actieve soorten onder
de pijlstaarten, die één van onze meest spectaculaire nachtvlinderfamilies
zijn.
Op een gemiddelde dag
bezoekt het insect 500 bloemen, wat behoorlijk wat energie kost door zijn
zenuwachtige foerageerwijze. De vlinder slaat namelijk 70 tot 80 keer / sec met
zijn vleugels, waardoor 100 keer meer energie wordt verbruikt dan in
rusthouding.
Het foerageren gebeurt
vooral op plaatsen waar veel nectarplanten staan, zoals in tuinen met bv.
lavendel, ijzerhard, vlinderstruik, rode spoorbloem, slangenkruid, kamperfoelie,
vlijtig liesje, zeepkruid.
Vooral soorten met
buisvormige bloemen zijn voordelig voor de kolibrievlinder, omdat hij door zijn
lange roltong de concurrentie van andere soorten niet moet vrezen.
De tot 5cm lange rups, die
het vaakst in augustus wordt waargenomen, maakt duidelijk waarom de
kolibrievlinder tot de familie van de pijlstaarten behoort: de rups vertoont een opvallende stekel
achteraan. Over het doorgaans groen lijf lopen meestal 2 opvallende witte of
gele lengtestrepen. De rups leeft op walstrosoorten, vooral op geel walstro;
ook op meekrap. De rups verpopt zich in een losse cocon, die dicht bij de grond
of tussen de bladeren van de waardplant wordt gesponnen.
Let wel dat je hem niet
verwart met de glasvleugelpijlstaart, die vooral in de oostelijke helft van
Vlaanderen ook vaak in tuinen opduikt. Die is even groot als een
kolibrievlinder, vertoont eenzelfde gedrag, maar heeft deels doorschijnende
voorvleugels en geen oranje achter-vleugels.
Het beeldmateriaal is van Ivan Bruneel
In onderstaand kort
filmpje kan je de kolibrievlinder in actie zien tijdens het bloemenbezoek
Geraadpleegde bron:
Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel 2009 1
De gaai is ongeveer zo
groot als een Turkse tortel en wordt beschouwd als een van de mooiste vogels
van onze Vlaamse bossen.
Zijn verenkleed is
grijsachtig, wijnrood van kleur maar het zijn vooral de opvallend, wit, blauw
en zwart gestreepte veertjes op de vleugelbocht die kenmerkend zijn voor de
soort.
Verder heeft hij forse,
zwarte snorstrepen, een bleke keel en een grote witte stuit die in de vlucht
erg goed zichtbaar is.
Zijn kruinveren, die hij
bij opwinding of irritatie kan oprichten tot een heuse kuif, zijn witachtig van
kleur en bevatten fijne, zwarte lengtestreepjes.
De gaai is zeer algemeen
verspreid in Europa. Hij is enkel afwezig in het noorden van IJsland,
Noord-Schotland en in Scandinavië boven de noordpoolcirkel. In het zuiden
ontbreekt hij enkele op de Balearen.
Als meest uitgesproken
bosvogel onder de kraaiachtigen is het niet verwonderlijk dat de gaai in sterk
beboste gebieden in hoge dichtheden voorkomt en schaarser wordt naarmate het
landschap een meer open karakter krijgt.
Als habitat verkiest hij
vooral loofbossen, in het bijzonder die met eikenbestanden.
De soort was
oorspronkelijk een echte bosvogel die nu echter in een brede waaier van
bosrijke biotopen voorkomt en in meer verstedelijkte streken broedt (grote
tuinen, stadsparken, )
In Vlaanderen wordt de
gaai als juridisch vogelvrije soort plaatselijk sterk vervolgd omwille van
zogenaamde hoge predatieschade aan klein jachtwild. De huidige Vlaamse
regelgeving inzake vogelbescherming beschermt de gaai slechts voorwaardelijk.
Dit betekent dat hij, evenals zijn jongen en eieren, onder bepaalde voorwaarden
bestreden, verjaagd, gevangen en kan worden gedood.
Dit kan het hele jaar door
op akkers en in bossen ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen en
ter bescherming van de fauna.
De gaai is een alleseter.
Als bosvogel is hij meer dan de andere kraaiachtigen aangewezen op plantaardig
voedsel: eikels, beuken-, wal- en hazelnoten, kastanjes, bessen en vruchten,
bloemknoppen, erwten en allerlei zaden en knollen.
In het najaar vertoeven
gaaien graag in eikenbossen omwille van de voedselrijkdom.
Vanaf eind september tot
midden november plukt de gaai eikels van de bomen die hij met 2 tot 3 in de
keelzak overbrengt naar humusrijke plekken in het bos.
Daar worden ze één voor
één in holletjes en spleten gestopt en met bladeren bedekt. Nauwkeurige
observatie bracht aan het licht dat 35 gaaien in staat zijn om dagelijks
ongeveer 21 000 eikels te verbergen. Verschillende weken en zelfs maanden
nadien werden op die plaatsen opnieuw gaaien waargenomen die de verstopte
eikels zonder moeite konden terugvinden.
Dit kan wijzen op intuïtie
of intelligentie, maar het geeft zeker blijk van een indrukwekkend geheugen.
De natuurlijke opslag van
jonge eikjes op plaatsen waar de eik niet voorkomt, kunnen we dus aan de gaai
toeschrijven.
Maar we zouden de gaai geen
omnivoor noemen, als hij geen dierlijk voedsel zou nuttigen. Vooral de jongen
in het nest (meestal 5 tot 7) hebben dierlijke eiwitten nodig.
In het begin krijgen ze
rupsen, spinnen en kleine insecten toegestopt. Later staan ook amfibieën en
reptielen, kleine zoogdieren, eieren en kleine vogels op het menu.
In het voorjaar kunnen
zijn borstveren stijf staan van het gemorste eiwit.
Pas uitgevlogen jongen van
andere zangvogels worden zolang achtervolgd tot ze uitgeput zijn en een
gemakkelijke prooi vormen.
Als zijn eigen jongen
zelfstandig zijn geworden, worden nesten van andere vogels niet meer
stelselmatig opgezocht. Gaaien hebben maar één broedsel per jaar zodat vanaf
midden juni 2de of 3de legsels van andere vogels niets
meer van hem te vrezen hebben.
De fotos hieronder zijn
van Patrick
Dutch Nature Art Photography
Wie eerder verschenen
bijdragen wenst te raadplegen, kan via de zoekrobot in het archief de volgende
artikels opsnorren:
11/07/09De Vlaamse gaai
31/07/11De Vlaamse gaai, een verdienstelijke
bosbouwer
De habitat van deze
zeldzame stand-vlinder bestaat uit vochtige, grazige vegetaties langs bosranden
en bospaden. Het is een vrij zeldzame en kwetsbare soort in onze kontreien.
Zijn waardplanten zijn
vooral het pijpenstrootje en het hennegras, ook wel kropaar en duinriet.
De voorvleugellengte is
circa 22 tot 28mm
De bovenkant van de
vleugels is donkerbruin met oranje-gele vlekken; de onderzijde van de
geelbruine vleugels vertoont witgele ringen.
Vaak zijn de populaties
klein. De mannetjes zitten graag op hoge ruigtekruiden of takken van bloeiende braamstruwelen.
Het zijn snelle vliegers die
territoriaal gedrag vertonen vanaf een tak of een hoge grasspriet.
De vlinder voedt zich met
nectar van onder andere braam en echte koekoeksbloem.
Per dag besteedt de
vlinder zon 23% van de tijd aan het absorberen van de zoetstof.
De levenscyclus verloopt
als volgt.
Het vrouwtje legt de
eitjes een voor een op de onderzijde van grassprieten van diverse breedbladigegrassoorten. Half mei, half juni verschijnt
de rups. Voordien overwintert de soort als volgroeide rups tussen samen
gesponnen grasbladeren (grastuitjes).
De rups is groen met een
zwarte kop en een zwarte vlek op het achterlijf.
Het kenmerkende vraatspoor
van de rups bestaat uit twee schuin tegenover elkaar liggende halfronde gaten
aan weerszijden van een grasspriet, vanaf de bladrand naar de middennerf toe. In
het voorjaar vindt na een zonnebad van een dag of 10, de verpopping plaats.
De vliegtijd vindt plaats
in de maanden mei, juni en juli.
Anderhalf jaar geleden
lanceerde Natuurpunt Markvallei een nieuw streekproduct.
De natuurvereniging had
met de Wortelse Tongklever al een jenever op de markt, maar nu hebben ze ook
het Bont Dikkopje. Een graanjenever van 35° die genoemd is naar de gekende
vlinder in de streek. In de fles zit een pijpenstrootje, een plant die veel
voorkomt in de regio en belangrijks is voor het vlindertje. De drank is
verkrijgbaar bij het bezoekerscentrum De Klapekster in Wortel-kolonie.
Ik ben Franz Pieters
Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden
Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden
De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens.
In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens.
Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval:
• uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring;
• verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
• vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens;
• passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is;
• geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt;
• op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren.
Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens:
Kille Meutel Vogelvrienden
Watertorenlaan 59
1930 Zaventem
franz.pieters@telenet.be
Mobiel: 0478 55 34 59
Waarom verwerken wij persoonsgegevens?
Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden:
• om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden;
• om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten);
• om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners;
• om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting);
Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij:
naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven)
We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen.
Verstrekking aan derden
Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek)
Bewaartermijn
De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen.
Beveiliging van de gegevens
Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen:
• we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen;
• de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden;
• wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten;
• onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens.
Uw rechten omtrent uw gegevens
U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen.
Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers.
Klachten
Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming.
Wijziging privacy statement
Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.