Foto
Welkom op dit bijbel lees blog. Dat de Here u mag zegenen, veel leesplezier in Zijn woord.

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Zoeken in blog




Foto
Foto
Inhoud blog
  • Mozes zegen en zijn dood
  • Laatste aanwijzingen; het lied van Mozes
  • Mozes opvolging
  • Verdere vermaningen
  • Zegen en vloek
  • Aanwijzingen voor de plechtigheden na de oversteek
  • Gebeden bij het afdragen van gaven; slotwoord van Mozes
  • Diverse voorschriften
  • Over seksuele misdrijven
  • Diverse voorschriften
  • Familierecht
  • Over zaken van leven en dood
  • Over rechters, koningen, priesters en profeten
  • Over de grote feesten
  • Over plichten op gezette tijden
  • Verboden rouwgebruiken; over reine en onreine dieren
  • Tegen verleiding tot afgodendienst
  • Eén plaats om te offeren
  • Gehoorzaamheid leidt tot voorspoed
  • Geen reden voor zelfverheffing
  • Vergeet in voorspoed de HEER niet
  • Omgang met andere volken
  • De HEER is de enige
  • Afkondiging van de tien geboden
  • Aanwijzing van vrijplaatsen
  • Terugblik op Israëls geschiedenis
    De Bijbel online lezen.
    Deuteronomium
    De titel van het boek Deuteronomium is afgeleid van het Griekse woord deuteronomion, dat ‘tweede wet’ betekent. Het gaat om wetten die bekend zijn uit Exodus, Leviticus en Numeri en die hier herhaald of opnieuw geformuleerd worden. De titel in de Hebreeuwse bijbel is Devariem, ‘Woorden’, naar de eerste woorden van het boek. Deuteronomium is het vijfde en laatste boek van de Pentateuch, de verzameling van vijf boeken die in de Joodse traditie de Tora wordt genoemd. Vanaf de tijd van Ezra en Nehemia (rond 450 v.Chr.) werden deze boeken aan Mozes toegeschreven. Daarom spreekt men ook wel van ‘de vijf boeken van Mozes’. Deuteronomium vormt samen met de verhalende gedeelten in Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri, Jozua, Rechters, Samuël en Koningen een min of meer doorlopende geschiedenis. Tegenwoordig nemen velen aan dat deze boeken in hun huidige vorm het resultaat zijn van een langdurig proces van overleveren en redigeren. Het redactieproces is al in de tijd van de koningen van Israël en Juda begonnen (ongeveer 1000-586 v.Chr.) en werd pas afgesloten na de Babylonische ballingschap, in de Joodse gemeenschap in de tijd van de tweede tempel (na 515 v.Chr.).
    26-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Afkondiging van de tien geboden
    44 Dit is het onderricht dat Mozes de Israëlieten heeft gegeven. 45 Hier volgen de bepalingen, wetten en regels die Mozes ten overstaan van de Israëlieten heeft afgekondigd nadat ze uit Egypte weggetrokken waren. 46 Dat gebeurde aan de overkant van de Jordaan, in het dal tegenover Bet-Peor, in het land dat had toebehoord aan Sichon, de koning van de Amorieten, die in Chesbon zetelde en die evenals koning Og van Basan door Mozes en de Israëlieten op hun tocht uit Egypte verslagen werd, 47 waarbij het hele gebied van deze twee Amoritische koningen ten oosten van de Jordaan door hen in bezit werd genomen, 48 vanaf Aroër op de rand van het Arnondal tot aan de Sionberg, ofwel de Hermon, 49 met de hele vallei aan de oostkant van de Jordaan tot waar de rotskloven van de Pisga in de Dode Zee afdalen.

    Deuteronomium 5

    Mozes riep het hele volk van Israël bijeen en sprak het als volgt toe:
    Luister, Israël, naar de wetten en de regels die ik u vandaag bekendmaak. Maak ze u eigen en leef ze strikt na. De HEER, onze God, heeft bij de Horeb een verbond met ons gesloten. Niet met onze voorouders heeft hij dit verbond gesloten, maar met ons, zoals wij hier nu levend en wel bij elkaar zijn. De HEER heeft zich daar vanuit het vuur rechtstreeks tot u gericht. Ik stond toen tussen hem en u in om zijn woorden aan u door te geven, want u was bang voor het vuur en durfde de berg niet op. Dit zei de HEER:
    ‘Ik ben de HEER, uw God, die u uit Egypte, uit de slavernij, heeft bevrijd.
    Vereer naast mij geen andere goden.
    Maak geen godenbeelden, geen enkele afbeelding van iets dat in de hemel hier boven is of van iets beneden op de aarde of in het water onder de aarde. Kniel voor zulke beelden niet neer, vereer ze niet, want ik, de HEER, uw God, duld geen andere goden naast mij. Voor de schuld van de ouders laat ik de kinderen boeten, en ook het derde geslacht en het vierde, wanneer ze mij haten; 10 maar als ze mij liefhebben en doen wat ik gebied, bewijs ik hun mijn liefde tot in het duizendste geslacht.
    11 Misbruik de naam van de HEER, uw God, niet, want wie zijn naam misbruikt laat hij niet vrijuit gaan.
    12 Neem de sabbat in acht, zoals de HEER, uw God, u heeft geboden; het is een heilige dag. 13 Zes dagen lang kunt u werken en al uw arbeid verrichten, 14 maar de zevende dag is een rustdag, die gewijd is aan de HEER, uw God; dan mag u niet werken. Dat geldt voor u, voor uw zonen en dochters, voor uw slaven en slavinnen, voor uw runderen, uw ezels en al uw andere dieren, en ook voor vreemdelingen die bij u in de stad wonen; want uw slaaf en slavin moeten evengoed rusten als u. 15 Bedenk dat u zelf slaaf was in Egypte totdat de HEER, uw God, u met sterke hand en opgeheven arm bevrijdde. Daarom heeft hij u opgedragen de sabbat te houden.
    16 Toon eerbied voor uw vader en uw moeder, zoals de HEER, uw God, u heeft geboden. Dan wordt u gezegend met een lang leven en met voorspoed in het land dat de HEER, uw God, u geven zal.
    17 Pleeg geen moord.
    18 Pleeg geen overspel.
    19 Steel niet.
    20 Leg over een ander geen vals getuigenis af.
    21 Zet uw zinnen niet op de vrouw van een ander, en laat evenmin uw oog vallen op zijn huis, of op zijn akker, zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund of zijn ezel, of wat hem ook maar toebehoort.’
    22 De HEER heeft deze woorden – deze, en niet meer – tot u gesproken toen u daar bijeen was. Met een geweldig stemgeluid kondigde hij op de berg zijn geboden af, vanuit vuur en dreigende, donkere wolken, en hij schreef ze op twee stenen platen en gaf die aan mij. 23 Toen u die stem had gehoord vanuit de duisternis, terwijl de berg in vuur en vlam stond, zijn uw stamhoofden en oudsten bij mij gekomen 24 met de woorden: ‘Zojuist heeft de HEER, onze God, ons zijn luister en zijn grootheid laten zien en hebben we zijn stem uit het vuur gehoord. We hebben vandaag ondervonden dat God met mensen spreekt zonder dat het hun het leven hoeft te kosten. 25 Maar moeten we ons leven nu opnieuw op het spel zetten? Dit enorme vuur zal ons levend verbranden! Als we de stem van de HEER, onze God, nogmaals horen, zullen we zeker sterven. 26 Want er is toch geen mens die net als wij de stem van de levende God vanuit het vuur heeft horen spreken en het heeft kunnen navertellen? 27 Kunt u niet gaan om te horen wat de HEER zeggen wil? Als u zijn woorden dan aan ons overbrengt, zullen wij luisteren en ernaar handelen.’ 28 Toen de HEER hoorde wat u me vroeg, zei hij tegen mij: ‘Ik heb gehoord wat het volk tegen je zei; ze hebben goed gesproken. 29 Hadden ze altijd maar zo’n verlangen om mij te vereren en mijn geboden na te leven; voor eeuwig zou het hun en hun kinderen goed gaan.’ 30 En hij vervolgde: ‘Stuur hen nu maar terug naar hun tenten. 31 Maar jij moet hier blijven, bij mij, dan zal ik jou alle geboden, wetten en regels bekendmaken die je hun moet leren en die zij moeten naleven in het land dat ik hun in bezit zal geven.’
    32 Het is nu aan u om ze in acht te nemen, zoals de HEER, uw God, u heeft opgedragen; wijk er op geen enkele manier van af. 33 Volg steeds de weg die hij u heeft gewezen, dan zult u in leven blijven en er wél bij varen en lang mogen wonen in het land dat u in bezit krijgt.

    Deuteronomium 6

    Dit zijn de geboden, wetten en regels die ik u in opdracht van de HEER, uw God, moet leren en die u moet naleven in het land aan de overkant, dat u in bezit zult nemen. U moet voor de HEER, uw God, ontzag tonen door u te houden aan zijn wetten en geboden, zoals ik die nu aan u geef; dat geldt voor u, zolang u leeft, en voor uw kinderen en uw kleinkinderen. Dan zult u met een lang leven gezegend worden. Luister dus, Israël, en neem ze nauwlettend in acht. Dan zal het u goed gaan in het land dat overvloeit van melk en honing, en zult u sterk in aantal toenemen, zoals de HEER, de God van uw voorouders, u heeft toegezegd.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Aanwijzing van vrijplaatsen
    41 Toen wees Mozes in het gebied ten oosten van de Jordaan drie steden aan 42 waarheen iemand kon uitwijken die zonder opzet en zonder hem ooit te hebben gehaat een ander had gedood. Zo iemand kon in leven blijven als hij naar een van die steden vluchtte. 43 Voor de stam Ruben was het Beser op het onontgonnen deel van de hoogvlakte, voor Gad Ramot in Gilead, en voor Manasse Golan in Basan.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Terugblik op Israëls geschiedenis
    Klik op de afbeelding om de link te volgen






    Deuteronomium 1


    D
    it is de toespraak die Mozes tot heel Israël heeft gehouden in de dorre vlakte aan de overkant van de Jordaan, ter hoogte van Suf, tussen Paran aan de ene kant en Tofel, Laban, Chaserot en Di-Zahab aan de andere. (Het is elf dagreizen van de Horeb naar Kades-Barnea, als men de route door het Seïrgebergte volgt.) Veertig jaar na het vertrek uit Egypte, op de eerste dag van de elfde maand, sprak Mozes het volk van Israël toe zoals de HEER hem had opgedragen. Dat gebeurde nadat hij Sichon, de koning van de Amorieten, die in Chesbon zetelde, had verslagen, alsook koning Og van Basan, die zetelde in Astarot en Edreï. Aan de overkant van de Jordaan, in Moab, begon Mozes het volk te onderrichten, duidelijk en uitvoerig:

    De HEER, onze God, heeft bij de Horeb tegen ons gezegd: ‘Jullie zijn nu lang genoeg bij deze berg gebleven. Breek het kamp op en trek naar het bergland van de Amorieten en naar het gebied van de naburige volken: de Jordaanvallei, het bergland, het heuvelland, de Negev en de kuststrook – de gebieden van de Kanaänieten – en de Libanon tot aan de grote rivier de Eufraat. Heel dat gebied schenk ik jullie. Trek het binnen en neem het in bezit, want dat is het land dat de HEER jullie voorouders Abraham, Isaak en Jakob en hun nageslacht onder ede heeft beloofd.’
    Daarna heb ik tegen u gezegd: ‘Ik alleen kan de verantwoordelijkheid voor u niet dragen. 10 De HEER, uw God, heeft u zo in aantal doen toenemen dat u nu zo talrijk bent als de sterren aan de hemel, 11 en moge hij, de God van uw voorouders, u nog duizendmaal zo talrijk maken en u zegenen zoals hij heeft beloofd. 12 Maar hoe zou ik alleen de last van uw problemen en geschillen kunnen dragen? 13 Wijs daarom in elke stam bekwame, verstandige en ervaren mannen aan, dan zal ik hen als leiders over u aanstellen.’ 14 Toen antwoordde u: ‘Uw voorstel is goed, dat zullen we doen.’ 15 Daarop koos ik de hoofden van uw stammen uit, bekwame, ervaren mannen, en gaf hun de leiding over groepen van duizend man, van honderd, van vijftig en van tien; anderen stelde ik voor uw stammen als schrijver aan. 16 De rechters gaf ik toen deze instructie: ‘Hoor beide partijen en doe rechtvaardig uitspraak, zowel tussen twee volksgenoten als wanneer er een vreemdeling bij betrokken is. 17 Oordeel zonder aanzien des persoons, hoor de arme evengoed als de rijke. Laat u door niemand bang maken, want u spreekt recht namens God. Wanneer iets u te moeilijk is, leg het dan aan mij voor en ik zal me erover buigen.’ 18 En zo heb ik u destijds vele aanwijzingen gegeven.
    19 Vanaf de Horeb zijn we dwars door die grote, verschrikkelijke woestijn getrokken, die u nog lang zal heugen, naar het bergland van de Amorieten, zoals de HEER, onze God, ons had opgedragen. Ten slotte kwamen we bij Kades-Barnea. 20 Toen zei ik tegen u: ‘U bent nu het bergland van de Amorieten genaderd, dat de HEER, onze God, ons zal geven. 21 Hij is het die u dat gebied schenkt. Welnu, trek verder en neem het in bezit, want zo heeft de HEER, de God van uw voorouders, het bepaald. Wees niet bang en laat u door niets ontmoedigen.’ 22 Toen bent u allemaal bij me gekomen en u zei: ‘We willen mannen vooruitsturen om het land te verkennen. Dan kunnen zij ons verslag uitbrengen en ons vertellen welke route we moeten nemen en langs welke steden we komen.’ 23 Ik vond dat een goed voorstel en koos twaalf mannen uit, één per stam. 24 Zij zijn eropuit gegaan, het bergland in getrokken en uiteindelijk in het Eskoldal aangekomen. Na verkenning van het dal 25 plukten ze daar vruchten, namen die mee en deden ons verslag. ‘Het is prachtig,’ vertelden ze, ‘dat land dat de HEER, onze God, ons zal geven!’
    26 Maar u wilde niet verder trekken en verzette u tegen het bevel van de HEER, uw God. 27 U zat in uw tenten te klagen: ‘De HEER moet ons wel haten! Hij heeft ons alleen maar uit Egypte weggehaald om ons uit te leveren aan de Amorieten en om ons te laten uitroeien. 28 Waar gaan we eigenlijk heen? De moed is ons in de schoenen gezonken toen onze verkenners vertelden dat de mensen daar sterker en langer zijn dan wij, dat ze in grote steden met hemelhoge versterkingen wonen en dat er zelfs reuzen leven.’ 29 Toen heb ik u geantwoord: ‘Er is geen enkele reden om bang voor hen te zijn. 30 De HEER, uw God, die voor u uit gaat, zal immers voor u strijden. U hebt toch gezien hoe hij het in Egypte voor u opnam, 31 en ook in de woestijn, waar u ervaren hebt dat de HEER, uw God, u gedragen heeft zoals een vader zijn kind draagt, de hele weg die u gegaan bent tot uw aankomst hier.’ 32 Desondanks vertrouwde u niet op de HEER, uw God, 33 hoewel hij u voorging op uw weg om een plaats voor u te zoeken waar u uw kamp kon opslaan, en u ’s nachts met een vuur en overdag met een wolk de weg wees die u moest gaan.
    34 Toen de HEER u hoorde klagen, ontstak hij in woede. Hij zwoer: 35 ‘Niemand van deze verdorven generatie zal het goede land zien dat ik jullie voorouders onder ede heb beloofd. 36 Alleen Kaleb, de zoon van Jefunne, zal het zien; aan hem en zijn zonen zal ik het gebied geven dat hij verkend heeft, want hij bleef volledig op de HEER vertrouwen.’ 37 Door uw schuld werd de HEER ook kwaad op mij: ‘Ook jij mag het land niet in,’ zei hij. 38 ‘Maar je rechterhand Jozua, de zoon van Nun, zal het wél binnengaan. Bereid hem voor op zijn taak; hij zal het land aan Israël in bezit geven. 39 En jullie kinderen, die volgens jullie buitgemaakt zouden worden, jullie kinderen die zich nog niet bewust zijn van goed en kwaad, mogen dat land ook binnengaan. Aan hen zal ik het geven, zij zullen het in bezit nemen. 40 Maar jullie moeten nu omkeren en de woestijn weer in trekken, in de richting van de Rode Zee.’
    41 Toen hebt u mij geantwoord: ‘Wij hebben gezondigd tegen de HEER. Maar nu zullen we ten strijde trekken, zoals de HEER, onze God, ons heeft opgedragen.’ En nadat ieder van u zijn wapens had aangegord, wilde u in uw overmoed naar de bergen trekken. 42 Maar de HEER droeg mij op u te waarschuwen: ‘Trek niet ten strijde – anders zullen jullie door je vijanden verslagen worden, want ik ben niet in jullie midden.’ 43 Ik heb u dat gezegd, maar u wilde niet luisteren en verzette u tegen het bevel van de HEER. U had de euvele moed om toch naar de bergen op te trekken. 44 De Amorieten, die daar wonen, kwamen op u af en achtervolgden u als een zwerm bijen. Ze brachten u in het Seïrgebergte een verpletterende nederlaag toe en joegen u na tot aan Chorma. 45 Na terugkomst klaagde u uw nood bij de HEER, maar hij wilde niet naar u luisteren en hield zich doof. 46 Zo bent u lange tijd in Kades gebleven.

    Deuteronomium 2

    Ten slotte zijn we omgekeerd en de woestijn weer in getrokken, in de richting van de Rode Zee, zoals de HEER mij had opgedragen. Jarenlang trokken we om het Seïrgebergte heen.
    Toen zei de HEER tegen mij: ‘Jullie zijn nu lang genoeg om dit gebergte heen getrokken. Keer om en ga naar het noorden. En jij moet het volk voorhouden: “Straks komen jullie door het gebied van jullie broeders, de afstammelingen van Esau, die in Seïr wonen. Zij zullen bang voor jullie zijn, maar jullie moeten jezelf goed in acht nemen en hen niet uitdagen. Ik geef jullie nog niet het kleinste stukje van hun land; het Seïrgebergte heb ik immers aan Esau in eigendom gegeven. Het voedsel dat jullie nodig hebben moet je gewoon van hen kopen, en ook voor je drinkwater moet je hun betalen. Want de HEER, jullie God, heeft jullie gezegend in alles wat je ondernomen hebt. Hij heeft op heel die tocht door de grote woestijn over je gewaakt. De HEER, jullie God, stond jullie terzijde, veertig jaar lang, en het heeft je aan niets ontbroken.”’
    Toen wij onze broeders in Seïr, Esaus afstammelingen, achter ons gelaten hadden, verlieten we de route die van Elat en Esjon-Geber door de Araba loopt, en trokken we naar de woestijn van Moab. Toen zei de HEER tegen mij: ‘Je mag de Moabieten niet vijandig bejegenen en hen niet uitdagen, want ik geef je van hun land niets in bezit; ik heb Ar immers aan de nakomelingen van Lot in eigendom gegeven.’ 10 (Vroeger woonden daar de Emieten, een groot en machtig volk van reuzen zoals de Enakieten. 11 Evenals de Enakieten worden zij tot de Refaïeten gerekend; in Moab worden ze Emieten genoemd. 12 En in Seïr woonden vroeger de Chorieten, maar de afstammelingen van Esau hebben zich van hun land meester gemaakt door hen uit te roeien en zich in hun plaats daar te vestigen, net zoals de Israëlieten gedaan hebben met het land dat de HEER hun in bezit heeft gegeven.) 13 De HEER zei: ‘Breek op en steek het dal van de Zered over,’ en dat hebben we gedaan. 14 Tussen ons vertrek uit Kades-Barnea en de oversteek van de Zered waren er achtendertig jaar verstreken. Uiteindelijk was er van de eerste generatie geen weerbare man meer over in ons kamp, zoals de HEER gezworen had. 15 Ook had de HEER er eigenhandig voor gezorgd dat ze in paniek het kamp uit gevlucht waren en ten slotte allemaal de dood hadden gevonden.
    16 Toen dus alle weerbare mannen waren gestorven, 17 zei de HEER tegen mij: 18 ‘Vandaag trek je door Ar heen, het gebied van Moab. 19 Je zult dan in de buurt komen van de Ammonieten. Bejegen ook hen niet vijandig en daag hen niet uit. Ook van het land van de Ammonieten geef ik je niets in bezit; ik heb het aan de nakomelingen van Lot in eigendom gegeven.’ 20 (Ook dat wordt beschouwd als land van de Refaïeten, die daar vroeger woonden; in Ammon worden ze Zamzummieten genoemd. 21 Het was een groot en machtig volk van reuzen zoals de Enakieten, maar de HEER heeft hen uitgeroeid, zodat de Ammonieten zich meester konden maken van hun land en zich daar in hun plaats konden vestigen. 22 Hetzelfde heeft hij gedaan voor de afstammelingen van Esau in Seïr. Ter wille van hen heeft hij de Chorieten uitgeroeid, waarna zij zich meester maakten van hun land en zich daar in hun plaats vestigden; zij wonen er tot op de dag van vandaag. 23 En zo hebben ook de Kaftorieten, afkomstig van Kreta, de Awwieten uitgeroeid die in de buurt van Gaza in dorpen woonden, en zich daar in hun plaats gevestigd.) 24 De HEER zei: ‘Breek nu het kamp op en steek het dal van de Arnon over. Hierbij lever ik Sichon, de Amoritische koning van Chesbon, met zijn land aan je uit. Val aan, daag hem uit en neem zijn land in bezit. 25 Vanaf dit moment laat ik alle volken ter wereld van angst voor jullie sidderen. Wanneer ze de geruchten over jullie horen, zullen ze jullie komst met schrik en beven tegemoet zien.’
    26 Ik stuurde toen vanuit de woestijn van Kedemot gezanten naar koning Sichon van Chesbon met een vredelievende boodschap. Ik vroeg hem: 27 ‘Sta mij toe door uw land te trekken. Ik verzeker u dat ik de hoofdweg zal volgen en er niet van zal afwijken, naar links noch naar rechts. 28 Verkoop me het voedsel dat ik nodig heb en laat me voor mijn drinkwater betalen. Vergun me slechts om te voet uw land door te trekken, 29 zoals Esaus afstammelingen in Seïr en de Moabieten in Ar me dat hebben toegestaan, tot ik de Jordaan ben overgestoken naar het land dat de HEER, onze God, ons zal geven.’ 30 Maar koning Sichon van Chesbon weigerde ons door zijn land te laten trekken. Want de HEER, uw God, had hem koppig en onverzettelijk gemaakt omdat hij hem aan u wilde uitleveren, wat ook gebeurd is. 31 De HEER zei tegen mij: ‘Ik laat je zegevieren over Sichon en zijn land. Val hem aan en neem zijn land in bezit.’ 32 Sichon trok tegen ons ten strijde. Hij rukte met zijn hele leger op naar Jahas. 33 Maar de HEER, onze God, schonk ons de overwinning. We brachten Sichon en zijn zonen ter dood en versloegen zijn hele leger. 34 We veroverden toen al zijn steden en doodden er de mannen, vrouwen en kinderen; we lieten niemand in leven. 35 Maar het vee en de goederen van de veroverde steden maakten we voor onszelf buit. 36 Vanaf Aroër aan de rand van het Arnondal – vanaf de stad in het dal – tot aan Gilead toe was geen stad voor ons onneembaar; de HEER, onze God, liet ons over dit hele gebied zegevieren. 37 Maar het land van de Ammonieten, het hele stroomgebied rond de bovenloop van de Jabbok en de steden in de bergen, hebben we ongemoeid gelaten, want die gebieden had de HEER, onze God, ons ontzegd.

    Deuteronomium 3

    Daarna zijn we verder getrokken, in de richting van Basan. Maar koning Og van Basan trok tegen ons ten strijde. Hij rukte met zijn voltallige leger op naar Edreï. Toen zei de HEER tegen mij: ‘Je hoeft niet bang voor hem te zijn, want ik lever hem aan je uit, met heel zijn leger en zijn land. Doe met hem hetzelfde als wat je gedaan hebt met Sichon, de koning van de Amorieten, die in Chesbon zetelde.’ En zo leverde de HEER, onze God, koning Og van Basan met zijn voltallige leger aan ons uit. We versloegen hem en doodden al de zijnen – niemand van hen bleef in leven. We veroverden al zijn steden, zestig in getal, en bezetten het hele gebied van Argob, het rijk waarover Og in Basan heerste. Er was geen stad die we hem niet afnamen – zonder uitzondering steden die met hoge muren en poorten met grendels waren versterkt –, en verder een zeer groot aantal nederzettingen. We doodden alle inwoners, zoals we eerder hadden gedaan bij Sichon, de koning van Chesbon. In elke stad doodden we de mannen, vrouwen en kinderen. Het vee en de goederen van de steden maakten we echter voor onszelf buit.
    Zo hebben wij toen het gebied aan de oostkant van de Jordaan, vanaf het Arnondal tot aan het Hermongebergte, op die twee Amoritische koningen veroverd. (De inwoners van Sidon noemen de Hermon Sirjon, de Amorieten Senir.) 10 Het omvatte alle steden van de hoogvlakte, heel Gilead en heel Basan tot aan Salka en Edreï toe, kortom, alle steden in het rijk van Og. 11 (Koning Og van Basan was de enig overgebleven afstammeling van de Refaïeten. Zijn bed – te zien in Rabba, de hoofdstad van Ammon – is van ijzer en maar liefst negen el lang en vier breed, gemeten in de gewone el.)
    12 Wij hebben dat land in bezit genomen, en ik heb het gebied met alle steden vanaf Aroër op de rand van het Arnondal tot halverwege het bergland van Gilead toegewezen aan de stammen Ruben en Gad. 13 De rest van Gilead en heel Basan, het rijk van Og, het hele gebied van Argob, heb ik aan de helft van de stam Manasse toegewezen. (Heel Basan wordt ook wel het land van de Refaïeten genoemd.) 14 Jaïr, een nakomeling van Manasse, veroverde het gebied van Argob tot aan de grens met Gesur en Maächa en noemde Basan de Dorpen van Jaïr, naar zichzelf, en zo heet het tot op de dag van vandaag. 15 Aan Manasses zoon Machir wees ik dus Gilead toe. 16 De stammen Ruben en Gad gaf ik het stuk ten zuiden van Gilead tot aan het Arnondal, vanaf het midden van de Arnon, die een natuurlijke grens vormt, tot aan het dal van de Jabbok, de grens met het land van de Ammonieten. 17 Verder de Jordaanvallei, met de Jordaan als natuurlijke grens, tussen het Meer van Kinneret en de Zoutzee, ofwel de Dode Zee, tot aan de rotskloven van de Pisga aan de oostkant daarvan.
    18 Ik heb u toen het volgende opgedragen: ‘De HEER, uw God, heeft u dit land gegeven om het in bezit te nemen. Nu moeten uw weerbare mannen als voorhoede voor uw broeders, het volk van Israël, uit trekken. 19 Alleen uw vrouwen, kinderen en vee – ik weet hoeveel vee u hebt – mogen in de steden blijven die ik u heb toegewezen, 20 totdat de HEER ook uw broeders vrede heeft gegeven en ook zij het land in bezit hebben genomen dat de HEER, uw God, hun geeft aan de overkant van de Jordaan. Pas dan mag ieder van u teruggaan naar zijn eigen grond, die hij van mij heeft gekregen.’ 21 Jozua heb ik toen op het hart gedrukt: ‘Jij hebt met eigen ogen gezien wat de HEER, je God, met die twee koningen heeft gedaan. Precies zo zal de HEER doen met alle vorsten die je na de oversteek zult treffen. 22 Je hoeft niet bang voor hen te zijn, want het is de HEER, je God, zelf die voor jullie strijdt.’
    23 En ik heb de HEER gesmeekt: 24 ‘HEER, mijn God, u bent begonnen uw dienaar uw grootheid en kracht te tonen. Welke god in de hemel of op aarde kan uw daden en uw macht evenaren? 25 Sta mij toch toe over te steken en dat goede land aan de overkant van de Jordaan te zien, die mooie bergen en de Libanon.’ 26 Maar door uw schuld was de HEER tegen mij in woede ontstoken en hij weigerde naar mij te luisteren. Hij zei: ‘Genoeg, zwijg hier verder over! 27 Beklim de Pisga en kijk vanaf de top uit naar het westen, het noorden, het oosten en het zuiden. Kijk goed om je heen, want je zult de Jordaan niet oversteken. 28 Draag het bevel over aan Jozua en bereid hem voor op zijn taak. Hij zal het volk voorgaan en hun het land in bezit geven dat jij zult zien liggen.’ 29 Zo bleven wij in de vallei, ter hoogte van Bet-Peor.

    Deuteronomium 4

    Luister dus, Israël, naar de wetten en de regels waarin ik u onderwijs en kom ze na. Dan blijft u in leven en kunt u het land in bezit nemen dat de HEER, de God van uw voorouders, u zal geven. Voeg niets toe aan wat ik u voorschrijf en doe er niets van af. Houd u aan de geboden die ik u geef; het zijn de geboden van de HEER, uw God. U hebt met eigen ogen gezien wat de HEER in Baäl-Peor heeft gedaan. Iedereen die zich met de Baäl van de Peor had afgegeven, heeft hij uit uw midden weggevaagd. U daarentegen bleef de HEER, uw God, toegedaan en bent nu allemaal nog in leven.
    Zoals de HEER, mijn God, mij heeft opgedragen, leer ik u wetten en regels waarnaar u moet handelen in het land dat u in bezit zult nemen. Leef ze strikt na, dan toont u wijsheid en inzicht. Alle volken die dat zien en van deze wetten horen, zullen zeggen: ‘Wat is dat grote volk wijs en verstandig!’ Want welk volk, hoe groot ook, heeft goden zo dichtbij als wij de HEER, onze God, telkens als wij hem om hulp roepen? En welk volk, hoe groot ook, heeft wetten en regels zo rechtvaardig als het onderricht dat ik u nu geef? Wees gewaarschuwd en neem u zorgvuldig in acht, zodat u nooit vergeet wat u met eigen ogen hebt gezien, maar de herinnering daaraan levendig houdt en alles aan uw kinderen en kleinkinderen doorvertelt.
    10 Vertel ze hoe u bij de Horeb voor de HEER, uw God, verscheen, nadat hij tegen mij had gezegd: ‘Roep het volk bijeen, dan maak ik hun mijn geboden bekend. Dan leren ze ontzag voor mij te hebben zolang ze leven, en brengen ze dat ook hun kinderen bij.’ 11 Op die dag kwam u schoorvoetend naar de voet van de berg, waaruit vuur hemelhoog opvlamde, te midden van duisternis en dreigende, donkere wolken. 12 Toen sprak de HEER tot u vanuit het vuur. U hoorde een stem spreken, maar een gedaante zag u niet; er was alleen die stem. 13 Hij maakte de regels van het verbond bekend, de tien geboden. Hij schreef ze op twee stenen platen en eiste dat u zich eraan zou houden. 14 Mij droeg de HEER toen op om u de wetten en regels te leren die u moet nakomen in het land aan de overkant, dat u in bezit zult nemen. 15 Maar aangezien u geen gedaante hebt gezien toen de HEER u op de Horeb vanuit het vuur toesprak, moet u zich zorgvuldig in acht nemen: 16 misdraag u niet door een godenbeeld te maken, een afbeelding van welk wezen dan ook, man of vrouw, 17 of van een dier dat op het land leeft of van de vogels in de lucht, 18 van kruipende dieren of van vissen in het water onder de aarde. 19 En als u omhoog kijkt en de zon, de maan en de sterren ziet, al die lichten aan de hemel, laat u er dan niet toe verleiden daarvoor neer te knielen en te vereren wat de HEER, uw God, voor de andere volken op aarde heeft bestemd. 20 Want u bent door de HEER uitgekozen en uit de smeltoven van Egypte weggehaald om hem als zijn eigen volk toe te behoren, zoals nu het geval is.
    21 Door uw schuld is de HEER kwaad op mij geworden. Hij zwoer dat ik de Jordaan niet zou oversteken en het goede land niet binnen zou gaan dat hij u als grondgebied zou geven. 22 Ik moet hier sterven, ik zal de Jordaan niet oversteken, maar u mag wel oversteken en het land in bezit nemen. 23 Zorg er dan voor dat u het verbond dat de HEER, uw God, met u heeft gesloten niet vergeet door tegen zijn gebod in iets af te beelden en een godenbeeld te maken. 24 Want de HEER, uw God, is een verterend vuur, hij duldt geen andere goden naast zich. 25 Als u eenmaal in dat land geworteld bent en er kinderen en kleinkinderen hebt gekregen, en u gaat u misdragen door een godenbeeld te maken, een afbeelding van wat dan ook, en u tergt de HEER, uw God, door te doen wat slecht is in zijn ogen – 26 ik roep vandaag de hemel en de aarde op als getuigen tegen u, dat u dan spoedig zult worden verdreven uit het land aan de overkant van de Jordaan, dat u in bezit zult nemen. Daar zal u dan geen lang leven beschoren zijn, integendeel, u zult worden weggevaagd. 27 De HEER zal u uiteenjagen en u wegvoeren naar vreemde volken, waar maar een klein aantal van u zal overblijven. 28 Daar zult u dan andere goden vereren, goden van hout en van steen, door mensen gemaakt, goden die niet kunnen horen en zien, niet eten en niet ruiken. 29 Maar ten slotte zult u de HEER, uw God, weer zoeken, en hem ook vinden, als u hem tenminste met hart en ziel zoekt. 30 Wanneer dit alles u overkomt zult u, door de nood gedreven, naar de HEER, uw God, terugkeren en naar hem luisteren. 31 Want de HEER, uw God, is een God van liefde. Hij zal u niet verlaten en u niet in het verderf storten. Wat hij uw voorouders onder ede heeft beloofd, vergeet hij niet.
    32 Ga de hele geschiedenis maar eens na, vanaf de dag dat God de mens op aarde schiep, en doorkruis de hele wereld van het uiterste oosten tot het uiterste westen: is zoiets geweldigs ooit voorgekomen, heeft men ooit iets dergelijks vernomen? 33 Is er ooit een volk geweest dat net als u vanuit een vuur de stem van een god heeft gehoord en dat heeft overleefd? 34 Is er ooit een god geweest die het heeft aangedurfd zich een volk toe te eigenen waarover een ander volk macht uitoefende, en die dat deed met grootse daden, met tekenen en wonderen en felle strijd, met sterke hand en opgeheven arm, en op angstaanjagende wijze – zoals u met eigen ogen de HEER, uw God, in Egypte hebt zien doen? 35 U bent er getuige van geweest opdat u zou beseffen dat de HEER de enige God is; er is geen ander naast hem. 36 Vanuit de hemel heeft hij zijn stem laten horen om u op te voeden, en op aarde heeft hij u dat grote vuur laten zien en vanuit het vuur zijn geboden bekendgemaakt. 37 De HEER heeft uw voorouders liefgehad en hun nageslacht uitgekozen, en hij zelf heeft u met zijn grote macht uit Egypte bevrijd 38 en ter wille van u volken verdreven die groter en machtiger waren dan u, om u hun land binnen te leiden en het u in eigendom te geven, zoals dat nu gebeurt. 39 Wees u er daarom van bewust en laat goed tot u doordringen dat de HEER de enige God is, boven in de hemel en hier beneden op de aarde; een ander is er niet. 40 Houd u altijd aan zijn wetten en geboden, zoals ik ze u vandaag geef. Dan zal het u en uw kinderen goed gaan, en zult u lang mogen leven in het land dat de HEER, uw God, u geven zal.



    >

    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs