Foto
Welkom op dit bijbel lees blog. Dat de Here u mag zegenen, veel leesplezier in Zijn woord.

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Zoeken in blog

Foto
Foto
Inhoud blog
  • Opdracht tot herbouw van de tempel
  • De regering van Sedekia; de verwoesting van Jeruzalem
  • De regering van Jojachin
  • De regering van Jojakim
  • De regering van Joachaz
  • De dood van Josia
  • Pesachviering
  • De regering van Josia
  • De regering van Amon
  • De regering van Manasse
  • Het verdere verloop van de regering van Jechizkia
  • Jeruzalem door Sanherib bedreigd
  • Jechizkia regelt de bijdragen voor de tempel
  • Jechizkia herstelt de pesachviering in ere
  • Jechizkia neemt de tempel weer in gebruik
  • De regering van Achaz
  • De regering van Jotam
  • De regering van Uzzia
  • De regering van Amasja
  • De regering van Joas
  • Opstand tegen Atalja
  • De regering van Achazja
  • De regering van Joram
  • Het einde van Josafats regering
  • Overwinning op de Moabieten en de Ammonieten
  • Josafat regelt de rechtspraak
  • Josafat trekt met koning Achab van Israël ten strijde tegen Aram
  • De regering van Josafat
  • De regering van Asa
  • De regering van Abia
  • De regering van Rechabeam
  • De scheuring van het rijk
  • Salomo’s dood
  • Salomo’s rijkdom
  • Bezoek van de koningin van Seba
  • Andere ondernemingen van Salomo
  • Belofte aan Salomo
  • De inwijding van de tempel
  • Bouw en inrichting van de tempel
  • Voorbereidingen voor de tempelbouw
  • Salomo’s wijsheid en rijkdom
    De Bijbel online lezen.
    2 Kronieken
    Het boek 2 Kronieken sluit onmiddellijk aan op het voorafgaande 1 Kronieken. Beide boeken vormen samen een zelfstandig werk dat op geheel eigen wijze een overzicht geeft van de geschiedenis van Israël. Het begint met het geslachtsregister van Adam en eindigt met een oproep om de verwoeste tempel in Jeruzalem te herbouwen. De boektitel is sinds Luther gangbaar geworden, maar gaat terug op de Latijnse vertaling van Hieronymus. In de meeste bijbeluitgaven is het boek Kronieken in twee delen gesplitst. In 1 Kronieken staat de geschiedenis tot en met koning David, 2 Kronieken vervolgt met koning Salomo. In de Hebreeuwse bijbel wordt Kronieken gerekend tot de zogenoemde Ketoeviem, de Geschriften. Het is daarvan ofwel het laatste boek, volgend op Ezra en Nehemia, ofwel het eerste boek, voorafgaande aan de Psalmen. Op grond van de geschiedkundige inhoud wordt Kronieken ook wel gerekend tot de historische boeken en krijgt het in de canon een plaats na 2 Koningen. Het boek Kronieken is waarschijnlijk niet voor het einde van de vijfde eeuw v.Chr. geschreven, vermoedelijk door één auteur, die in priesterlijke kringen in Jeruzalem leefde. Er zijn aanwijzingen om te veronderstellen dat ook de boeken Ezra en Nehemia van zijn hand of van een geestverwant van hem zijn, en dat het de bedoeling was één groot geschiedwerk samen te stellen.
    01-06-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De regering van Sedekia; de verwoesting van Jeruzalem
    11 Sedekia was eenentwintig jaar oud toen hij koning werd. Elf jaar regeerde hij in Jeruzalem. 12 Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER, zijn God, en boog het hoofd niet voor Jeremia toen die hem in opdracht van de HEER waarschuwde. 13 Ook kwam hij in opstand tegen koning Nebukadnessar, die hem bij God trouw had laten zweren. Koppig en halsstarrig weigerde hij terug te keren naar de HEER, de God van Israël. 14 Ook de leiders van de priesters en het volk verzaakten voortdurend hun plichten, gaven zich over aan de verfoeilijke praktijken van andere volken en bezoedelden de tempel die de HEER in Jeruzalem geheiligd had.
    15 De HEER, de God van hun voorouders, waarschuwde hen bij monde van zijn boden, die hij telkens opnieuw naar hen toe zond omdat hij zijn volk en zijn woning voor de ondergang wilde behoeden. 16 Maar zij lachten Gods boden uit, minachtten zijn woorden en dreven de spot met zijn profeten, totdat de toorn van de HEER tegen zijn volk zo hoog oplaaide dat niets hen meer kon helpen. 17 Toen stuurde hij de koning van de Chaldeeën op hen af, die hun uitgelezen mannen ombracht in hun heilige tempel. Niemand werd gespaard; jonge mannen en vrouwen, oude mensen en ook hoogbejaarden werden aan de koning uitgeleverd. 18 En alle voorwerpen uit de tempel van God, de grote zowel als de kleine, liet hij naar Babel overbrengen, evenals de schatten uit de tempel en de kostbaarheden van de koning en zijn raadsheren. 19 Ze staken de tempel van God in brand en haalden de stadsmuur van Jeruzalem neer. Ook alle paleizen werden in brand gestoken en gingen met kostbaarheden en al in vlammen op. 20 De mensen die aan het zwaard ontkomen waren, werden als ballingen naar Babylonië meegevoerd, waar ze de koning en zijn nakomelingen als slaven dienden totdat het rijk in handen viel van Perzië. 21 Zo ging in vervulling wat de HEER bij monde van Jeremia had voorzegd. Zeventig jaar bleef het land braak liggen en had het rust, totdat alle niet in acht genomen sabbatsjaren vergoed waren.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De regering van Jojachin
    Jojachin was acht jaar oud toen hij koning werd. Drie maanden en tien dagen regeerde hij in Jeruzalem. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER.
    10 Bij het aanbreken van het voorjaar liet koning Nebukadnessar hem en ook de kostbaarheden uit de tempel van de HEER naar Babel brengen. Nebukadnessar stelde Jojachins broer Sedekia als koning van Juda en Jeruzalem aan.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De regering van Jojakim
    Jojakim was vijfentwintig jaar oud toen hij koning werd. Elf jaar regeerde hij in Jeruzalem. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER, zijn God.
    Koning Nebukadnessar van Babylonië trok tegen hem ten strijde, nam hem gevangen en voerde hem, geboeid met bronzen ketenen, mee naar Babel. Nebukadnessar nam ook voorwerpen uit de tempel van de HEER mee en gaf ze een plaats in zijn paleis in Babel. Verdere bijzonderheden over Jojakim, over zijn verfoeilijke praktijken en de andere dingen die hij heeft misdaan, zijn opgetekend in het boek over de koningen van Israël en Juda. Zijn zoon Jojachin volgde hem op.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De regering van Joachaz
    2 Kronieken 36

    J
    osia’s zoon Joachaz werd door het volk in Jeruzalem als opvolger van zijn vader tot koning uitgeroepen.
    Joachaz was drieëntwintig jaar oud toen hij koning werd. Drie maanden regeerde hij in Jeruzalem. Toen werd hij afgezet door de koning van Egypte, die het land een schatting oplegde van honderd talent zilver en één talent goud. De koning van Egypte stelde Joachaz’ broer Eljakim als koning van Juda en Jeruzalem aan en veranderde zijn naam in Jojakim. Joachaz zelf werd door Necho meegevoerd naar Egypte.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De dood van Josia
    20 Na dit alles, nadat Josia in de tempel orde op zaken had gesteld, gebeurde het dat koning Necho van Egypte optrok om slag te leveren bij Karkemis aan de Eufraat. Josia trok hem tegemoet. 21 Koning Necho stuurde hem afgezanten met het volgende bericht: ‘Wat wilt u van mij, koning van Juda? Het is niet tegen u dat ik optrek, maar tegen het koningshuis waarmee ik in oorlog ben. God heeft mij gezegd dat ik moest voortmaken. U kunt u beter niet mengen in de zaken van God, die mij terzijde staat, anders zal hij u vernietigen.’ 22 Josia trok zich echter niet terug, maar verkleedde zich om met Necho slag te leveren. Hij luisterde niet naar wat Necho op gezag van God had gezegd, maar ging in de vlakte van Megiddo tot de aanval over. 23 Hij werd door boogschutters geraakt en riep toen zijn dienaren toe: ‘Haal me hier weg, ik ben zwaargewond.’ 24 Zijn dienaren haalden hem van zijn strijdwagen, legden hem op zijn andere wagen en brachten hem naar Jeruzalem. Daar stierf hij, en hij werd bij zijn voorouders begraven. Heel Juda en Jeruzalem rouwde over Josia. 25 Jeremia dichtte een klaaglied op hem, en tot op de dag van vandaag is het in Israël de gewoonte dat de zangers en zangeressen Josia in hun klaagliederen bezingen. Ze zijn opgetekend in het boek van de Klaagliederen. 26 Verdere bijzonderheden over Josia en de bewijzen van zijn trouw aan de wet van de HEER 27 zijn van begin tot eind opgetekend in het boek over de koningen van Israël en Juda.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pesachviering
    2 Kronieken 35

    J
    osia vierde in Jeruzalem Pesach ter ere van de HEER. Op de veertiende dag van de eerste maand werden de dieren voor het pesachoffer geslacht. Hij liet de priesters aantreden om hun taken uit te voeren en spoorde hen aan hun dienst in de tempel van de HEER plichtsgetrouw te volbrengen. En de Levieten, die heel Israël onderwijzen en voor de dienst van de HEER geheiligd zijn, droeg hij op: ‘Zet de heilige ark neer in de tempel die koning Salomo van Israël, de zoon van David, heeft gebouwd. U hoeft de ark niet meer op uw schouders mee te dragen. Voortaan kunt u zich volledig wijden aan de dienst van de HEER, uw God, en zijn volk Israël. Neem per familie en afdeling uw plaatsen in, overeenkomstig de voorschriften van koning David van Israël en zijn zoon Salomo. Voor elke groep families van uw volksgenoten moet in het heiligdom een afdeling van de Levitische families gereedstaan. Slacht de dieren voor het pesachoffer. Heilig u en bereid voor uw volksgenoten het pesachoffer zoals de HEER het bij monde van Mozes heeft bevolen.’ Koning Josia had voor alle aanwezigen van het gewone volk uit zijn eigen vermogen dieren voor het pesachoffer ter beschikking gesteld, dertigduizend lammeren en geitjes, en bovendien nog drieduizend runderen. Ook de raadsheren van de koning stelden met gulle hand bijdragen ter beschikking van het volk, de priesters en de Levieten. Chilkia, Zecharja en Jechiël, die in de tempel van God de leiding hadden, schonken aan de priesters zesentwintighonderd dieren die als pesachoffer geschikt waren en driehonderd runderen. De leiders van de Levieten, Konanjahu en zijn broers Semaja en Netanel, Chasabja, Jeïël en Jozabad, stelden vijfduizend lammeren en geitjes en vijfhonderd runderen ter beschikking van de Levieten.
    10 Toen alles voor de dienst in gereedheid was gebracht, de priesters hun vaste plaatsen hadden ingenomen en de Levieten zich per afdeling hadden opgesteld, zoals de koning had bevolen, 11 werden de dieren voor het pesachoffer geslacht. De priesters goten het bloed uit en de Levieten vilden de offerdieren. 12 Zij verwijderden ook de delen die verbrand moesten worden en deelden die uit aan de families van het gewone volk, zodat die ze aan de HEER konden aanbieden zoals in het boek van Mozes is voorgeschreven. Hetzelfde gebeurde met de runderen. 13 Het vlees voor het pesachoffer werd, anders dan dat voor de overige offers, dat in kookpotten, pannen en schalen werd bereid, boven het vuur geroosterd, zoals de regel voorschrijft, en meteen onder het volk uitgedeeld. 14 Daarna maakten de Levieten ook voor zichzelf en voor de priesters het pesachmaal klaar. De priesters, de nakomelingen van Aäron, waren namelijk tot in de nacht bezig de vette delen van de offers te verbranden. Daarom bereidden de Levieten behalve voor zichzelf ook voor de priesters het pesachoffer. 15 Ook de zangers, de nakomelingen van Asaf, konden op hun post blijven, zoals koning David en zijn zieners aan Asaf, Heman en Jedutun bevolen hadden, evenals de poortwachters die bij alle poorten stonden opgesteld. Er was niets dat hen ervan weerhield hun plicht te vervullen, want hun verwanten, de Levieten, bereidden voor hen het pesachoffer.
    16 Zo herstelde men die dag op bevel van koning Josia de dienst aan de HEER in ere door Pesach te vieren en offers te brengen op het altaar van de HEER. 17 Alle aanwezige Israëlieten vierden Pesach en daarna het feest van het Ongedesemde brood, zeven dagen lang. 18 Sinds de dagen van de profeet Samuel was Pesach in Israël niet meer op deze manier gevierd. Geen van Israëls koningen had Pesach gevierd zoals Josia nu deed met de priesters en de Levieten en allen die uit Juda en Israël waren gekomen en de inwoners van Jeruzalem. 19 Het was in het achttiende regeringsjaar van Josia dat Pesach weer op deze manier gevierd werd.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De regering van Josia
    2 Kronieken 34

    J
    osia was acht jaar oud toen hij koning werd. Eenendertig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Hij volgde het voorbeeld van zijn voorvader David en hield zich daaraan: hij deed wat goed is in de ogen van de HEER. Vanaf het achtste jaar van zijn regering – hij was toen nog een jongeman – richtte hij zich naar de God van zijn voorvader David. En in het twaalfde jaar begon hij Juda en Jeruzalem te ontdoen van de offerplaatsen, de Asjerapalen en de gesneden en gegoten beelden. Hij zag er persoonlijk op toe dat de altaren voor de Baäls omver werden gehaald. Hij haalde ook de wierookaltaren die daar bovenop stonden neer, sloeg de Asjerapalen en de godenbeelden aan stukken en verpulverde ze. Het stof strooide hij uit over de graven van degenen die er offers aan hadden gebracht, en de botten van de priesters verbrandde hij op hun altaren. Zo reinigde hij Juda en Jeruzalem. In de steden van Manasse en Efraïm en van Simeon tot in Naftali liet hij de heiligdommen doorzoeken. In heel Israël haalde hij de altaren en de Asjerapalen omver, sloeg hij de beelden aan stukken en verpulverde ze, en haalde hij de wierookaltaren neer. Daarop keerde hij naar Jeruzalem terug.
    In het achttiende jaar van zijn regering, die in het teken stond van de reiniging van het land en de tempel, gaf Josia aan Safan, de zoon van Asaljahu, Maäseja, de stadscommandant, en kanselier Joach, de zoon van Joachaz, de opdracht om de tempel van de HEER, zijn God, te herstellen. Zij gingen naar de hogepriester Chilkia voor de overdracht van het zilver dat door het volk van Manasse, Efraïm en de rest van Israël en het volk van Juda en Benjamin en de inwoners van Jeruzalem ten bate van de tempel was afgedragen en door de Levieten die de ingang bewaken in ontvangst was genomen. 10 Ze stelden het ter hand aan de bouwmeesters die met het werk aan de tempel belast waren, en die moesten het weer overhandigen aan de mensen die de tempel repareerden en herstelden, 11 de handwerkslieden en de bouwers, zodat ze gehouwen steen en zware balken konden aanschaffen om het tempelcomplex, dat door de koningen van Juda was verwaarloosd, van nieuwe dakspanten te voorzien. 12 De mannen deden hun werk nauwgezet. Ze stonden onder leiding van Jachat en Obadja, Levieten uit de familie van Merari, en Zecharja en Mesullam uit de familie van Kehat. Andere Levieten, allen zeer bedreven in het bespelen van muziekinstrumenten, 13 hadden de leiding over de sjouwers. Zo stonden alle werklieden, ongeacht het werk dat ze deden, onder leiding van Levieten. Weer andere Levieten waren schrijver, griffier of poortwachter.
    14 Bij het tevoorschijn halen van het zilver dat aan de tempel was afgedragen, vond de priester Chilkia een boekrol met de tekst van de wet van de HEER die door Mozes was overgeleverd. 15 Chilkia zei tegen hofschrijver Safan: ‘Ik heb hier in de tempel van de HEER een boekrol gevonden met de tekst van de wet.’ Safan nam het boek in ontvangst 16 en bracht het naar de koning. Eerst bracht hij de koning verslag uit: ‘Alles wat u uw dienaren hebt opgedragen, is gebeurd. 17 Het zilver dat in de tempel van de HEER bewaard wordt, is tevoorschijn gehaald en aan de bouwmeesters en de werklieden overhandigd.’ 18 Vervolgens vertelde hij dat de priester Chilkia hem een boekrol had gegeven, en hij begon de koning eruit voor te lezen. 19 Bij het horen van de tekst van de wet scheurde de koning zijn kleren. 20 Hij beval Chilkia, Achikam, de zoon van Safan, Abdon, de zoon van Micha, de hofschrijver Safan en zijn persoonlijke dienaar Asaja: 21 ‘Ga ter wille van mij en ter wille van het volk dat in Israël en Juda is overgebleven de HEER raadplegen over de inhoud van de boekrol die we gevonden hebben, want het kan niet anders of de HEER zal zijn hevige woede over ons uitstorten omdat onze voorouders zich niet hebben gehouden aan de woorden van de HEER en niet hebben nageleefd wat in dit boek geschreven staat.’
    22 Chilkia ging met de dienaren van de koning naar de profetes Chulda, de vrouw van Sallum. Sallum was de zoon van Tokhat, de zoon van Chasra; hij beheerde de priesterkleding. Chulda woonde in het nieuwe stadsdeel van Jeruzalem. Toen ze haar alles verteld hadden, 23 zei Chulda tegen hen: ‘Dit zegt de HEER, de God van Israël: Zeg tegen degene die jullie naar mij toe gestuurd heeft: 24 “Dit zegt de HEER: Ik zal onheil brengen over deze stad en haar bewoners, ik zal alle vervloekingen die beschreven staan in het boek dat aan de koning van Juda is voorgelezen, voltrekken. 25 Dat doe ik omdat zij zich van mij hebben afgekeerd en offers hebben ontstoken voor andere goden en mij hebben getergd met de beelden die ze gemaakt hebben. Mijn toorn zal over deze stad worden uitgestort en niet meer doven.” 26-27 En tegen de koning van Juda persoonlijk, die jullie heeft gestuurd om de HEER te raadplegen, moeten jullie zeggen: “Dit zegt de HEER, de God van Israël: Jij hebt je hart opengesteld voor de woorden die je hebt gehoord. Je hebt je verootmoedigd toen je hoorde wat ik over deze stad en haar inwoners heb gezegd. Je hebt je voor mij vernederd, je kleren gescheurd en voor mij gehuild. Daarom heb ook ik naar jou geluisterd – spreekt de HEER. [26–27] 27  28 Je zult in vrede sterven en bij je voorouders begraven worden. Jij zult niet met eigen ogen hoeven aan te zien hoe ik onheil breng over deze stad en haar inwoners.”’
    Nadat ze dit antwoord aan de koning hadden overgebracht, 29 ontbood de koning de oudsten van Juda en Jeruzalem. 30 Met alle inwoners van Juda en Jeruzalem, de priesters en de Levieten, kortom, de hele bevolking, van hoog tot laag, begaf hij zich naar de tempel van de HEER. Daar las hij hun de hele tekst voor van het verbondsboek dat in de tempel was gevonden. 31 Staande op zijn vaste plaats bekrachtigde hij ten overstaan van de HEER het verbond. Hij zwoer dat hij de HEER zou volgen en zich geheel en al zou houden aan diens geboden, voorschriften en bepalingen, om zo het verbond dat in deze boekrol was vastgelegd met hart en ziel na te leven. 32 Hij liet allen uit Jeruzalem en Benjamin zich hierbij aansluiten. Van toen af aan hielden de inwoners van Jeruzalem zich weer aan het verbond met God, de God van hun voorouders. 33 In alle gebieden die aan de Israëlieten toebehoorden, maakte Josia een einde aan de verfoeilijke praktijken, en hij verplichtte alle Israëlieten om de HEER, hun God, te dienen. Zolang hij leefde, zijn ze de HEER, de God van hun voorouders, trouw gebleven.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De regering van Amon
    21 Amon was tweeëntwintig jaar oud toen hij koning werd. Twee jaar regeerde hij in Jeruzalem. 22 Net als zijn vader Manasse deed hij wat slecht is in de ogen van de HEER. Hij bracht offers voor alle godenbeelden die zijn vader Manasse had laten maken en diende die. 23 Maar hij verootmoedigde zich niet voor de HEER, zoals zijn vader Manasse gedaan had. Integendeel, hij, Amon, laadde nog veel meer schuld op zich. 24 Zijn dienaren beraamden een aanslag op hem en vermoordden hem in zijn paleis. 25 Maar het volk doodde allen die tegen koning Amon hadden samengezworen en riep zijn zoon Josia tot zijn opvolger uit.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De regering van Manasse
    2 Kronieken 33

    M
    anasse was twaalf jaar oud toen hij koning werd. Vijfenvijftig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER: hij gaf zich over aan de verfoeilijke praktijken van de volken die de HEER voor de Israëlieten verdreven had. Hij herstelde de offerplaatsen die zijn vader Jechizkia had laten slopen, richtte nieuwe altaren op voor de Baäls en maakte nieuwe Asjerapalen. Hij aanbad de hemellichamen en diende die. Hij richtte altaren op in de tempel van de HEER, waarvan de HEER had gezegd: ‘In Jeruzalem zal mijn naam voor altijd wonen,’ en plaatste op de beide voorhoven van de tempel altaren voor de hemellichamen. Hij verbrandde zijn zonen als offer in het Hinnomdal en liet zich in met wolkenschouwerij, wichelarij, magie, geestenbezwering en waarzeggerij. Hij tergde de HEER door voortdurend te doen wat slecht is in zijn ogen. Zo liet hij bijvoorbeeld een godenbeeld houwen, dat hij een plaats gaf in de tempel waarvan God tegen David en zijn zoon Salomo had gezegd: ‘In deze tempel, in Jeruzalem, dat ik uit alle steden van Israëls stammen heb uitgekozen, zal ik voor altijd mijn naam laten wonen. Ik zal ervoor zorgen dat de Israëlieten nooit meer verjaagd worden uit het land dat ik jullie voorouders heb toegewezen, maar dan moeten zij zich wel houden aan alles wat ik hun heb opgedragen: de wetten, bepalingen en regels die ik hun bij monde van Mozes heb opgelegd.’ Maar Manasse verleidde Juda en de inwoners van Jeruzalem om nog meer kwaad te doen dan de volken die de HEER voor hen had uitgeroeid.
    10 De HEER sprak Manasse en het volk vermanend toe, maar zij schonken geen aandacht aan zijn woorden. 11 Toen stuurde de HEER de aanvoerders van de koning van Assyrië met zijn leger op hen af. Zij bedwongen Manasse met haken, boeiden hem met bronzen ketenen en voerden hem mee naar Babel. 12 Toen Manasse zo in het nauw gedreven was, probeerde hij de HEER, zijn God, mild te stemmen door zich voor de God van zijn voorouders te verootmoedigen. 13 Hij bad tot God, en God liet zich vermurwen en verhoorde zijn smeekbede. Hij liet hem terugkeren naar Jeruzalem en herstelde hem in zijn macht. Toen erkende Manasse dat de HEER God is.
    14 Na zijn terugkeer bouwde hij een tweede muur om de Davidsburcht, westelijk van de Gichonbron in het dal, om de Ofel heen, tot aan de Vispoort. Hij liet de muur hoog optrekken. In alle vestingsteden van Juda stationeerde hij bevelhebbers. 15 Hij verwijderde de vreemde goden en het gehouwen beeld uit de tempel van de HEER, sloopte alle altaren die hij op de tempelberg en in Jeruzalem had laten oprichten, en gooide alles buiten de stad weg. 16 Nadat hij het altaar van de HEER in orde had gebracht, bracht hij er vredeoffers en een dankoffer. Ook droeg hij de Judeeërs op de HEER, de God van Israël, te dienen. 17 Toch bleef het volk offers brengen op de offerplaatsen, maar uitsluitend aan de HEER, hun God.
    18 Verdere bijzonderheden over Manasse, over zijn gebed tot zijn God en de woorden die de zieners in de naam van de HEER, de God van Israël, tot hem richtten, staan in de kronieken van de koningen van Israël. 19 Zijn gebed en hoe de HEER zich door hem liet vermurwen, maar ook al zijn zonden en overtredingen, hoe hij voordat hij zich verootmoedigde op allerlei plekken offerplaatsen liet bouwen en Asjerapalen en godenbeelden oprichtte, zijn opgetekend in de geschriften van Chozai. 20 Toen hij bij zijn voorouders te ruste ging, werd hij begraven in zijn paleis. Zijn zoon Amon volgde hem op.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het verdere verloop van de regering van Jechizkia
    24 Omstreeks dezelfde tijd werd Jechizkia dodelijk ziek. Hij bad tot de HEER, en deze antwoordde hem en gaf hem een teken. 25 Jechizkia was echter zo hoogmoedig geworden dat hij zich niet dankbaar toonde voor de weldaad die hem was bewezen. Zo riep hij Gods toorn over zich af, en ook over heel Juda en Jeruzalem. 26 Maar omdat Jechizkia het hoofd boog en zijn trots liet varen, en de inwoners van Jeruzalem met hem, heeft de toorn van de HEER hen niet getroffen zolang Jechizkia leefde.
    27 Jechizkia vergaarde zeer veel rijkdom en roem. Hij liet schatkamers bouwen voor zilver, goud, edelstenen, reukwerk, schilden en allerlei andere kostbare voorwerpen, 28 voorraadschuren voor de opbrengst aan graan, wijn en olie, en stallen voor verschillende soorten vee, waarin hij zijn kudden onderbracht. 29 Hij bouwde diverse steden en fokte grote aantallen schapen, geiten en runderen. Zo schonk God hem een zeer groot vermogen. 30 Het was ook Jechizkia die de bovenste uitmonding van de Gichonbron afsloot en al het water ondergronds kanaliseerde om het aan de westkant van de Davidsburcht op te vangen. Jechizkia slaagde in alles wat hij ondernam. 31 En de keer dat er afgezanten van de vorsten van Babylonië waren gekomen (ze waren gestuurd om navraag te doen naar aanleiding van het teken dat in het land was waargenomen): toen had God hem alleen maar verlaten om hem op de proef te stellen en zo te weten te komen wat er in zijn hart omging.
    32 Verdere bijzonderheden over Jechizkia en de bewijzen van zijn trouw zijn vastgelegd in de visioenen van de profeet Jesaja, de zoon van Amos, zoals opgetekend in het boek over de koningen van Juda en Israël. 33 Toen hij bij zijn voorouders te ruste ging, werd hij begraven aan de weg naar de graven van de nakomelingen van David. Heel Juda en Jeruzalem kwamen hem de laatste eer bewijzen. Zijn zoon Manasse volgde hem op.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jeruzalem door Sanherib bedreigd
    2 Kronieken 32

    N
    adat Jechizkia met deze maatregelen de HEER trouw had bewezen, viel koning Sanherib van Assyrië Juda binnen en belegerde de versterkte steden, ervan overtuigd dat hij ze met geweld zou kunnen innemen. Jechizkia begreep dat het in Sanheribs bedoeling lag Jeruzalem aan te vallen, en daarom stelde hij aan zijn raadsheren en legeraanvoerders voor om de buiten de stad gelegen bronnen af te dekken. Zij waren het met hem eens en brachten een groot aantal mensen op de been om alle bronnen af te dekken en de irrigatiekanalen af te sluiten, ‘want,’ zeiden ze, ‘waarom zou de koning van Assyrië, als hij met zijn legermacht hier aankomt, een overvloed aan water moeten vinden?’ Jechizkia bracht de verdediging op volle sterkte: hij herstelde de zwakke plekken in de stadsmuur, verhoogde de torens, wierp buiten de muur nog een tweede wal op en versterkte het Millobolwerk van de Davidsburcht. Ook liet hij een grote hoeveelheid wapens en schilden maken. Hij benoemde legeraanvoerders, en nadat hij het hele leger op het plein bij de stadspoort bijeen had geroepen, sprak hij het als volgt moed in: ‘Wees vastberaden en standvastig. Laat u door de koning van Assyrië en de grote legermacht die hij bij zich heeft geen angst aanjagen, want wij zijn sterker dan hij: hij verlaat zich op menselijke kracht, maar wij worden bijgestaan door de HEER, onze God, die voor ons strijdt.’ Door deze woorden van Jechizkia, koning van Juda, voelde het leger zich gesterkt.
    Kort daarop stuurde koning Sanherib van Assyrië, die op dat moment met heel zijn legermacht Lachis belegerde, afgezanten naar Jeruzalem om aan koning Jechizkia van Juda en alle Judeeërs die zich in de stad bevonden de volgende boodschap over te brengen: 10 ‘Dit zegt Sanherib, koning van Assyrië: “Waaraan ontleent u het vertrouwen om in het belegerde Jeruzalem te blijven? 11 Jechizkia wil u zeker van honger en dorst laten omkomen door u voor te spiegelen dat de HEER, uw God, u uit de greep van de koning van Assyrië zal redden! 12 Heeft niet juist hij, Jechizkia, diens offerplaatsen en altaren laten verwijderen? Jechizkia heeft immers tegen de bevolking van Juda en Jeruzalem gezegd dat ze maar voor één altaar mochten neerknielen en alleen daar hun offers mochten brengen. 13 Weet u dan niet wat ik en mijn voorouders hebben gedaan met de volken van de landen die we binnenvielen? Die andere volken zijn toch ook niet door hun goden uit mijn handen gered? 14 Als geen enkele god zijn volk uit mijn handen heeft kunnen redden wanneer het eenmaal aan de genade van mijn voorouders was overgeleverd, hoe zou uw God u dan kunnen redden? 15 Welnu, laat u door Jechizkia geen rad voor ogen draaien, laat u door hem niets voorspiegelen en hecht geen geloof aan wat hij zegt, want geen enkele god, van om het even welk volk of koninkrijk, is in staat gebleken zijn volk uit handen van mij of mijn voorouders te redden, dus hoe zou uw God u ooit uit mijn handen kunnen redden?”’ 16 Dergelijke en nog andere dingen zeiden de afgezanten van Sanherib over God, de HEER, en zijn dienaar Jechizkia. 17 Sanherib had ook een brief geschreven waarin hij de HEER, de God van Israël, hoonde door over hem te zeggen: ‘Zoals de goden van andere landen hun volk niet uit mijn handen hebben kunnen redden, zo zal ook de God van Jechizkia zijn volk niet uit mijn handen kunnen redden.’ 18 Luidkeels, en in het Judees, bedreigden de afgezanten de inwoners van Jeruzalem, die op de stadsmuur meeluisterden. Ze wilden hun schrik en angst aanjagen om zo de stad gemakkelijker te kunnen veroveren. 19 Ze spraken over de God van Jeruzalem in dezelfde bewoordingen als over de goden van de andere volken op aarde, die door mensenhanden zijn gemaakt.
    20 Vanwege deze dreigementen baden koning Jechizkia en de profeet Jesaja, de zoon van Amos, de hemel om hulp. 21 Daarop stuurde de HEER een engel, die alle geoefende krijgers, aanvoerders en bevelhebbers in het kamp van de koning van Assyrië verdelgde. Diep vernederd keerde Sanherib terug naar zijn land. Daar werd hij, toen hij de tempel van zijn god binnenging, door zijn eigen zonen vermoord.
    22 De HEER redde Jechizkia en de inwoners van Jeruzalem dus uit de handen van Sanherib, de koning van Assyrië. Zo redde hij hen uit de handen van al hun belagers en verschafte hij hun rust aan hun grenzen.23 Velen kwamen naar Jeruzalem om de HEER offergaven te brengen en om koning Jechizkia van Juda, die na deze gebeurtenissen bij de andere volken zeer in aanzien was gestegen, kostbare geschenken aan te bieden.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jechizkia regelt de bijdragen voor de tempel
    Jechizkia liet de priesters en de Levieten in dienstafdelingen aantreden en wees de verschillende afdelingen hun taken. Ze waren verantwoordelijk voor de brandoffers en vredeoffers en moesten binnen de poorten van het kamp van de HEER dienstdoen en de lofzang verzorgen.
    De koning stond voortaan uit zijn eigen vermogen een vaste bijdrage af voor de brandoffers die in de wet van de HEER zijn voorgeschreven, zowel de brandoffers die elke ochtend en avond worden opgedragen, als de brandoffers op sabbat, nieuwemaan en andere hoogtijdagen. Het volk, de inwoners van Jeruzalem, droeg hij op hun bijdrage af te staan voor het onderhoud van de priesters en de Levieten, zodat zij zich volledig konden wijden aan de wet van de HEER. Zodra dit bevel was afgekondigd, stonden de Israëlieten met gulle hand vruchten van de nieuwe oogst af, van hun graan, wijn, olie en vruchtenstroop en alle andere voortbrengselen van het land, en leverden ze ruimhartig een tiende van hun oogst in. Ook de Israëlieten en Judeeërs die in de andere steden van Juda woonden, leverden hun bijdrage: een tiende van hun runderen, schapen en geiten en de als heilige gaven aan de HEER, hun God, gewijde tienden. Er werden enorme voorraden opgehoopt: in de derde maand werd begonnen met het aanleggen van de voorraden, en tot in de zevende maand gingen ze ermee door.
    Toen Jechizkia en de raadsheren kwamen kijken en zagen hoe hoog de voorraden lagen opgetast, dankten ze de HEER en zijn volk Israël. Jechizkia informeerde bij de priesters en de Levieten naar de voorraden, 10 en de hogepriester Azarja, uit de familie van Sadok, vertelde hem: ‘Vanaf het eerste moment dat er heffing voor de tempel van de HEER werd afgedragen, hebben wij ervan gegeten tot we verzadigd waren, en we hielden zelfs nog over. De HEER heeft zijn volk wel gezegend, dat we zo veel hebben kunnen overhouden!’ 11 Jechizkia beval dat in de tempel van de HEER de voorraadkamers in gereedheid moesten worden gebracht. Toen dat gebeurd was, 12 werd alles wat werd afgedragen, dus de tienden en de heilige gaven, steeds daarheen gebracht. De Leviet Konanjahu werd belast met het toezicht op de gang van zaken en zijn broer Simi was zijn plaatsvervanger. 13 Zij hadden de leiding over Jechiël, Azazjahu, Nachat, Asaël, Jerimot, Jozabad, Eliël, Jismachjahu, Machat en Benaja, die eveneens door koning Jechizkia en de hogepriester Azarja waren benoemd. 14 De Leviet Kore, de zoon van Jimna en bewaker van de Oostpoort, was belast met de distributie van de aan God geschonken gaven, dus de aan de HEER afgedragen heffingen en de allerheiligste gaven. 15 In de andere steden waar de priesters woonden werd hij daarin getrouw terzijde gestaan door Eden, Minjamin, Jesua, Semaja, Amarja en Sechanja: zij zorgden voor de distributie aan hun verwanten, ongeacht de afdeling waartoe die behoorden en ongeacht hun leeftijd. 16 (Van deze families stonden namelijk alle personen van het mannelijk geslacht van drie jaar en ouder als priester ingeschreven.) Zo kreeg ieder zijn deel, dus niet alleen degenen die volgens het dienstrooster van hun afdeling hun dagtaak in de tempel van de HEER vervulden. 17 De priesters waren geregistreerd per familie, maar de Levieten waren ingedeeld naar afdeling en werden pas geregistreerd wanneer ze op de leeftijd van twintig jaar daadwerkelijk hun dienst gingen vervullen. 18 De hele groep werd met gezin en al geregistreerd, vrouwen, zonen en dochters inbegrepen, want zij waren door het ambt van de Levieten geheiligd. 19 Voor de priesters, de afstammelingen van Aäron, die op de weidegronden bij hun steden woonden, werd de distributie van levensmiddelen onder de mannelijke leden van de priesterfamilies en de geregistreerde Levieten per stad geregeld door speciaal daartoe aangewezen personen.
    20 Op deze manier stelde Jechizkia in heel Juda orde op zaken. Hij deed wat goed en juist is in de ogen van de HEER, zijn God, en bewees hem trouw. 21 Alles wat hij in zijn streven om God te dienen ondernam ten behoeve van de dienst in de tempel en voor de naleving van Gods wet en geboden, deed hij met volle overgave, en daardoor bracht hij het tot een goed einde.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jechizkia herstelt de pesachviering in ere
    2 Kronieken 30

    J
    echizkia stuurde boden rond in heel Israël en Juda en schreef ook brieven naar Efraïm en Manasse, waarin hij iedereen opriep naar de tempel van de HEER in Jeruzalem te komen om aan de HEER, de God van Israël, het pesachoffer op te dragen. De koning had zich, samen met zijn raadsheren en de volksvergadering van Jeruzalem, gebogen over de mogelijkheid om Pesach te vieren in de tweede maand. Het was namelijk niet mogelijk geweest Pesach te vieren op de vastgestelde tijd, omdat zich toen niet genoeg priesters geheiligd hadden en het volk niet in Jeruzalem bijeen was. Nadat dit voorstel door de koning en de volksvergadering was aangenomen, besloten ze om in heel Israël, van Berseba tot Dan, te laten omroepen dat men naar Jeruzalem moest komen om aan de HEER, de God van Israël, het pesachoffer op te dragen. Voor die tijd hadden ze dat namelijk niet gezamenlijk gedaan, hoewel het zo was voorgeschreven.
    De boden gingen met de brieven van de koning en zijn raadsheren heel Israël en Juda rond en verspreidden in opdracht van de koning de volgende oproep: ‘Israëlieten, keer terug naar de HEER, de God van Abraham, Isaak en Israël, dan zal hij terugkeren naar u die aan de greep van de koning van Assyrië ontkomen bent. Wees niet zoals uw voorouders en uw verwanten die hun plicht tegenover de HEER, de God van uw voorouders, verzaakten. Hen heeft hij, zoals u uit ondervinding weet, tot afschrikwekkend voorbeeld gemaakt. Wees dus niet langer halsstarrig, zoals uw voorouders dat waren, maar betuig de HEER trouw en kom naar zijn heiligdom, dat hij voor eeuwig heeft geheiligd, om de HEER, uw God, te dienen. Dan zal hij zijn toorn van u afwenden. Want als u terugkeert tot de HEER, zullen uw verwanten en uw kinderen genadig behandeld worden door degenen die hen hebben weggevoerd, en zullen ze weer naar dit land mogen terugkeren. De HEER, uw God, is immers genadig en liefdevol; als u naar hem terugkeert, zal hij zich niet van u afwenden.’
    10 Met deze boodschap gingen de boden in het gebied van Efraïm en Manasse van stad tot stad, tot aan Zebulon toe, maar ze werden uitgelachen en bespot. 11 Slechts enkelen uit Aser, Manasse en Zebulon bogen het hoofd en kwamen naar Jeruzalem. 12 In Juda echter gaf men, door toedoen van God, eensgezind gehoor aan de oproep die de koning en de raadsheren op gezag van de HEER hadden doen uitgaan.
    13 Een grote menigte verzamelde zich in Jeruzalem om in de tweede maand het feest van het Ongedesemde brood te vieren; ze kwamen in groten getale. 14 Eerst verwijderden ze de altaren die in Jeruzalem stonden, ook alle reukofferaltaren, en gooiden die in de bedding van de Kidron. 15 Daarna slachtten ze op de veertiende dag van de tweede maand de dieren voor het pesachoffer. Beschaamd hadden de priesters en de Levieten zich geheiligd en brandoffers gebracht in de tempel van de HEER. 16 Ze namen hun vaste plaatsen in, zoals beschreven in de wet van Mozes, de godsman, en de priesters goten het bloed uit dat de Levieten hun aanreikten. 17 Een groot aantal deelnemers had zich niet voor de heilige plechtigheid gereedgemaakt. Daarom hadden de Levieten tot taak het pesachlam te slachten voor iedereen die niet rein was en het dus niet zelf aan de HEER kon wijden. 18 Een groot aantal mensen, uit onder andere Efraïm, Manasse, Issachar en Zebulon, had zich dus niet gereinigd maar toch van het pesachoffer gegeten, hoewel dat eigenlijk verboden was. Maar Jechizkia had voor hen gebeden met de woorden: ‘Moge de HEER in zijn goedheid vergeving schenken 19 aan ieder wiens hart gericht is op God, de HEER, de God van zijn voorouders, ook aan degenen die zich niet hebben gehouden aan de reinheidsvoorschriften die in het heiligdom gelden.’ 20 En de HEER verhoorde Jechizkia en vergaf het volk.
    21 Vol vreugde vierden de in Jeruzalem bijeengekomen Israëlieten zeven dagen lang het feest van het Ongedesemde brood. Dag aan dag loofden de Levieten en de priesters de HEER door klankvolle instrumenten voor de HEER te bespelen. 22 Jechizkia prees de Levieten om de kundigheid waarmee ze de HEER dienden. Gedurende de zeven dagen van het feest werden er vredeoffers gebracht en beleed men trouw aan de HEER, de God van de voorouders. 23 Vervolgens besloot de volksvergadering om nog zeven feestdagen af te kondigen, en vol vreugde vierde men nog zeven dagen feest. 24 Jechizkia, koning van Juda, had aan de gemeenschap nog duizend stieren en zevenduizend schapen en geiten ter beschikking gesteld en de raadsheren gaven nog eens duizend stieren en tienduizend schapen en geiten, en opnieuw had een groot aantal priesters zich geheiligd. 25 De hele gemeenschap van Juda vierde feest met de priesters en de Levieten, samen met de hele gemeenschap die uit Israël was gekomen, en met de vreemdelingen uit Israël en Juda. 26 Er heerste grote vreugde in Jeruzalem, want sinds de tijd dat Salomo, de zoon van David, in Israël regeerde, had iets dergelijks in Jeruzalem niet meer plaatsgevonden. 27 De Levitische priesters zegenden het volk en hun stem werd gehoord, want hun gebed steeg op tot in Gods heilige woning, de hemel.

    2 Kronieken 31

    Toen het feest afgelopen was, trokken alle aanwezige Israëlieten naar de steden van Juda. In heel Juda en Benjamin en in heel Efraïm en Manasse verbrijzelden ze de gewijde stenen, hakten ze de Asjerapalen om en sloopten ze de offerplaatsen en altaren. Pas toen er niet één meer over was gingen de Israëlieten terug naar huis, ieder naar zijn eigen woonplaats en bezittingen.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jechizkia neemt de tempel weer in gebruik
    2 Kronieken 29

    J
    echizkia was vijfentwintig jaar oud toen hij koning werd. Negenentwintig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Abia, de dochter van Zecharja. Hij deed wat goed is in de ogen van de HEER, net zoals zijn voorvader David gedaan had.
    Al in de eerste maand van het eerste jaar van zijn regering heropende hij de tempel van de HEER en liet hij de deuren herstellen. Hij riep de priesters en de Levieten bijeen op het plein aan de oostzijde van de tempel en sprak hen als volgt toe: ‘Levieten, luister! Heilig u, zodat u de tempel van de HEER, de God van uw voorouders, kunt reinigen door alles wat onrein is uit het heiligdom te verwijderen. Onze voorouders hebben hun plicht tegenover de HEER verzaakt. Ze hebben gedaan wat slecht is in de ogen van de HEER, onze God, en zich van hem afgewend. Ze hebben de woning van de HEER de rug toegekeerd en zich er niet meer om bekommerd. Ze hebben zelfs de deuren van de voorhal afgesloten en de lampen gedoofd, zodat er geen reukoffers of brandoffers meer konden worden gebracht in het heiligdom van de God van Israël. Daarom heeft de toorn van de HEER Juda en Jeruzalem getroffen. Hij heeft ze tot afschrikwekkend voorbeeld gemaakt, en tot voorwerp van ontzetting en spot, zoals u uit eigen ondervinding weet. Daarom immers zijn onze vaders gesneuveld, en onze zonen, dochters en vrouwen in gevangenschap weggevoerd. 10 Welnu, ik heb me voorgenomen het verbond met de HEER, de God van Israël, te bekrachtigen, opdat hij zijn toorn laat varen. 11 Aan het werk nu, mijn zonen, want u bent door de HEER uitgekozen om voor hem dienst te doen en hem offers te brengen.’
    12 De Levieten traden aan: Machat, de zoon van Amasai, en Joël, de zoon van Azarja, uit de familie van Kehat; van de nakomelingen van Merari: Kis, de zoon van Abdi, en Azarja, de zoon van Jehallelel; van de nakomelingen van Gerson: Joach, de zoon van Zimma, en Eden, de zoon van Joach; 13 van de nakomelingen van Elisafan: Simri en Jeïël; van de nakomelingen van Asaf: Zecharja en Mattanja; 14 van de nakomelingen van Heman: Jechiël en Simi; en van de nakomelingen van Jedutun: Semaja en Uzziël. 15 Ze riepen hun verwanten bijeen en heiligden zich om de tempel van de HEER te heiligen, zoals de koning op gezag van de HEER bevolen had. 16 Daarop gingen de priesters naar binnen. Ze reinigden de tempel van de HEER door alle onreine voorwerpen die ze er aantroffen naar buiten te brengen, naar de voorhof van de tempel. De Levieten namen de onreine voorwerpen over en voerden ze af naar de bedding van de Kidron, buiten de stad. 17 Ze begonnen met de reiniging op de eerste dag van de eerste maand, en op de achtste dag van die maand bereikten ze de voorhal van de tempel. Daarna heiligden ze de tempel van de HEER gedurende acht dagen, en op de zestiende dag van de eerste maand waren ze klaar. 18 Toen meldden ze zich bij koning Jechizkia en zeiden: ‘We hebben de tempel van de HEER helemaal gereinigd, ook het brandofferaltaar en de tafel voor de toonbroden en het bijbehorende gerei. 19 Al het tempelgerei dat koning Achaz tijdens zijn regering door zijn overtredingen had ontwijd, hebben we weer in orde gemaakt en geheiligd. Alles staat gereed voor het altaar van de HEER
    20 De volgende ochtend vroeg riep koning Jechizkia de stadscommandanten bijeen en begaf hij zich naar de tempel. 21 Ze brachten zeven stieren, zeven volwassen rammen en zeven jonge rammen mee, en zeven bokken als reinigingsoffer voor het koningshuis, voor het heiligdom en voor Juda. Jechizkia beval de nakomelingen van Aäron, de priesters, de dieren te verbranden op het altaar van de HEER. 22 Het rundvee werd geslacht, en de priesters vingen het bloed op en goten het tegen het altaar. De volwassen rammen werden geslacht, en de priesters goten het bloed tegen het altaar. De jonge rammen werden geslacht, en de priesters goten het bloed tegen het altaar. 23 Daarna werden de bokken voor het reinigingsoffer langs de koning en de vertegenwoordigers van de gemeenschap geleid, die hun handen op de dieren legden. 24 De priesters slachtten ze en reinigden met het bloed het altaar van zonde om voor heel Israël verzoening te bewerken. De koning had namelijk bevolen dat het reinigingsoffer en het brandoffer ten behoeve van heel Israël moesten worden gebracht. 25 Hij stelde de Levieten met cimbalen, lieren en harpen op in de tempel van de HEER, naar het voorschrift van David, van Gad, de ziener van de koning, en van de profeet Natan (het voorschrift dat door de HEER bij monde van zijn profeten kenbaar gemaakt was), 26 en toen de Levieten met de instrumenten van David en de priesters met de trompetten klaarstonden, 27 beval Jechizkia de dieren op het altaar te verbranden. Zodra het offer werd ontstoken, klonk er trompetgeschal op en werd het lied voor de HEER aangeheven, begeleid door de instrumenten van koning David van Israël. 28 Gedurende het brandoffer boog de hele gemeenschap zich neer, terwijl de muziek klonk en de trompetten schalden. 29 Toen het brandoffer ten einde was, bogen ook de koning en zijn gezelschap zich neer. 30 Koning Jechizkia en de raadsheren vroegen de Levieten de lof van de HEER te zingen met de woorden van David en de ziener Asaf. Ze zongen vol vreugde, en allen bogen zich in aanbidding neer.
    31 Daarna nam Jechizkia het woord en zei: ‘U hebt u weer in dienst gesteld van de HEER. Breng nu wat u voor de vredeoffers en dankoffers hebt meegebracht naar de tempel van de HEER.’ De hele gemeenschap kwam dieren brengen voor vredeoffers en dankoffers, en wie daartoe bereid was ook voor brandoffers. 32 Alleen al voor het brandoffer voor de HEER werden door de gemeenschap zeventig runderen, honderd volwassen rammen en tweehonderd jonge rammen aangeboden, 33 en verder werden zeshonderd runderen en drieduizend schapen en geiten als vredeoffer en dankoffer meegebracht. 34 Er waren echter te weinig priesters om alle dieren voor het brandoffer te villen. Daarom werden ze in hun werk bijgestaan door hun verwanten, de Levieten, totdat ook de overige priesters zich hadden geheiligd. (De Levieten hielden zich namelijk nauwgezetter dan de priesters aan hun plicht om zich te heiligen.) 35 Behalve het grote aantal dieren voor het brandoffer was er ook nog een grote hoeveelheid vet van de dieren voor de vredeoffers en wijn voor de bij het brandoffer behorende wijnoffers.
    Zo werd de eredienst in de tempel van de HEER opnieuw ingesteld. 36 Jechizkia en heel het volk verheugden zich over wat God voor hen tot stand had gebracht, want het was al met al heel snel in zijn werk gegaan.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De regering van Achaz
    2 Kronieken 28

    A
    chaz was twintig jaar oud toen hij koning werd. Zestien jaar regeerde hij in Jeruzalem. Hij deed niet wat goed is in de ogen van de HEER, zoals zijn voorvader David, maar volgde het voorbeeld van de koningen van Israël. Hij ging zelfs zo ver dat hij godenbeelden maakte voor de Baäls. Ook ontstak hij offers in het Hinnomdal en verbrandde hij zijn zonen als offer volgens het gruwelijke gebruik van de volken die de HEER voor de Israëlieten had verdreven. Hij bracht offers en brandde wierook op de offerplaatsen, op de heuvels en onder elke bladerrijke boom.
    De HEER, zijn God, leverde hem uit aan de koning van Aram. De Arameeërs versloegen hem en voerden een grote groep gevangenen naar Damascus weg. Vervolgens werd hij overgeleverd aan de koning van Israël, die een grote overwinning op hem behaalde. Pekach, de zoon van Remaljahu, doodde in Juda honderdtwintigduizend man op één dag, allen geoefende krijgslieden, omdat zij zich van de HEER, de God van hun voorouders, hadden afgekeerd. Zichri, de held van Efraïm, doodde Maäseja, de zoon van de koning, Azrikam, de hofmeester, en Elkana, de rechterhand van de koning. De Israëlieten voerden tweehonderdduizend vrouwen, zonen en dochters van hun broeders als gevangenen weg en ontroofden hun een grote buit, die ze meenamen naar Samaria.
    In Samaria woonde een profeet van de HEER, Oded genaamd. Toen het leger naar Samaria terugkeerde, ging hij het tegemoet en zei: ‘De HEER, de God van uw voorouders, heeft de Judeeërs aan u uitgeleverd omdat hij woedend op hen was. Met een razernij die tot in de hemel reikte hebt u velen van hen gedood. 10 En nu bent u van plan de mensen uit Juda en Jeruzalem als slaven en slavinnen te onderwerpen. Bent u niet evengoed met schuld beladen tegenover de HEER, uw God? 11 Welnu, luister goed, stuur de gevangenen die u van uw broeders hebt weggevoerd terug, want u hebt de toorn van de HEER over u afgeroepen.’ 12 Enkele familiehoofden uit de stam Efraïm, Azarja, de zoon van Jochanan, Berechja, de zoon van Mesillemot, Jechizkia, de zoon van Sallum, en Amasa, de zoon van Chadlai, traden de binnentrekkende legermacht tegemoet 13 en zeiden: ‘Breng de gevangenen niet hierheen. Wanneer u doet wat u van plan bent, belaadt u ons met schuld tegenover de HEER. U zou onze zonden en schulden nog vermeerderen, terwijl onze schuld nu al zo groot is dat wij de toorn van de HEER hebben opgewekt.’ 14 Hierop droegen de soldaten de gevangenen en de buit aan de leiders en het aanwezige volk over. 15 Speciaal daartoe aangewezen mannen namen de gevangenen onder hun hoede. Met wat in de buit voorhanden was kleedden ze degenen die naakt waren. Ze kleedden en schoeiden ze, gaven hun te eten en te drinken, verzorgden hun wonden en zetten degenen die moeizaam voortstrompelden op ezels. Zo begeleidden ze hen tot aan de palmstad Jericho, aan de grens met het gebied van hun broeders, waarna ze terugkeerden naar Samaria.
    16 Het was in diezelfde tijd dat koning Achaz de hulp inriep van de koning van Assyrië. 17 Ook de Edomieten waren namelijk Juda binnengevallen en hadden gevangenen weggevoerd. 18 En de Filistijnen hadden aanvallen gedaan op verschillende steden in het heuvelland en het Judese gedeelte van de Negev. Ze hadden Bet-Semes, Ajjalon en Gederot, en Socho, Timna en Gimzo en de omliggende dorpen veroverd en zich daar gevestigd. 19 De HEER had Juda vernederd omdat Achaz als koning van de Israëlieten de zeden in Juda had laten verwilderen en zijn plicht tegenover de HEER had verzaakt. 20 Maar in plaats van Achaz te helpen, viel koning Tiglatpileser van Assyrië hem aan en dreef hij hem in het nauw. 21 Achaz had weliswaar de tempel van de HEER, het koninklijk paleis en de huizen van de hoogwaardigheidsbekleders leeggehaald en de schatten aan de koning van Assyrië gegeven, maar toch kwam die hem niet te hulp. 22 Toen hij zo in het nauw was gedreven, beging hij, koning Achaz, nog meer overtredingen tegenover de HEER. 23 Hij bracht offers aan de goden van Damascus, die hem verslagen hadden, want hij dacht bij zichzelf: De goden van de koningen van Aram helpen hun volk wél. Als ik hun offers breng, helpen ze mij vast ook. Maar zij brachten hem en heel Israël juist ten val. 24 Achaz haalde alle voorwerpen uit de tempel van God en sloeg ze aan stukken. Hij liet de tempel van de HEER sluiten en plaatste altaren op alle straathoeken van Jeruzalem. 25 En hij tergde de HEER, de God van zijn voorouders, nog verder door in alle steden van Juda offerplaatsen voor andere goden in te richten.
    26 Alle verdere bijzonderheden over Achaz zijn van begin tot eind opgetekend in het boek over de koningen van Juda en Israël. 27 Toen hij stierf, werd hij wel in Jeruzalem begraven, maar niet bijgezet in de graven van de koningen van Israël. Zijn zoon Jechizkia volgde hem op.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De regering van Jotam
    2 Kronieken 27

    J
    otam was vijfentwintig jaar oud toen hij koning werd. Zestien jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Jerusa, de dochter van Sadok. Hij deed wat goed is in de ogen van de HEER, precies zoals zijn vader Uzzia – hij echter betrad de tempel van de HEER niet –, maar de Judeeërs bleven doorgaan met hun verfoeilijke praktijken.
    Het was Jotam die de Bovenpoort van de tempel van de HEER bouwde. Hij liet ook uitgebreide werkzaamheden verrichten aan de stadsmuur bij de Ofel. Hij bouwde vestingen in het bergland van Juda en burchten en torens in de beboste gebieden. Hij trok ten strijde tegen de koning van de Ammonieten en overwon hem. De Ammonieten droegen hem dat jaar honderd talent zilver, tienduizend kor tarwe en tienduizend kor gerst aan schatting af, en ook het volgende jaar en het jaar daarop. Jotam kon de macht stevig in handen houden, want zijn hele leven was gericht op de HEER, zijn God.
    Verdere bijzonderheden over Jotam, over de oorlogen die hij voerde en wat hij nog meer ondernam, zijn opgetekend in het boek over de koningen van Israël en Juda. Hij was vijfentwintig jaar oud toen hij koning werd, en regeerde zestien jaar in Jeruzalem. Toen hij stierf, werd hij begraven in de Davidsburcht. Zijn zoon Achaz volgde hem op.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De regering van Uzzia
    Uzzia was zestien jaar oud toen hij koning werd. Tweeënvijftig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Jecholja, ze was afkomstig uit Jeruzalem. Hij deed wat goed is in de ogen van de HEER, net zoals zijn vader Amasja gedaan had. Zolang Zecharja leefde, die hem had geleerd in ontzag te leven voor God, legde hij zich erop toe zich naar God te richten. En zolang hij zich naar de HEER richtte, liet God hem slagen in alles wat hij ondernam.
    Zo trok Uzzia ten strijde tegen de Filistijnen. Hij sloeg bressen in de muren van Gat, Jabne en Asdod, en bouwde vestingen in het vorstendom Asdod en andere Filistijnse gebieden. God steunde hem in zijn strijd tegen de Filistijnen, en ook tegen de Arabieren die in Gur-Baäl woonden en tegen de Meünieten. De Ammonieten betaalden hem schatting. Uzzia’s gezag reikte tot aan de grens met Egypte, zo groot was zijn macht.
    In Jeruzalem versterkte hij de stadsmuur en richtte hij torens op bij de Hoekpoort, de Dalpoort en de Punt. 10 Ook bouwde hij uitkijktorens in de woestijn en liet tal van regenputten uithouwen. Hij bezat veel vee, en er werkten boeren voor hem in het heuvelland en op de hoogvlakte, en wijnbouwers in de bergen en op vruchtbare grond, want de landbouw ging hem zeer ter harte.
    11 Uzzia beschikte over een strijdmacht van parate troepen. De manschappen waren per eenheid geregistreerd door de schrijver Jeïël en de griffier Maäseja, de helpers van Chananja, een van de hoge ambtenaren van de koning. 12 Het aantal familiehoofden bedroeg zesentwintighonderd weerbare mannen. 13 Onder hun leiding stond een sterk leger van driehonderdzevenduizend vijfhonderd geoefende, krachtige strijders, die de koning bijstonden tegen zijn vijanden. 14 Zij allemaal, de hele legermacht, waren door Uzzia uitgerust met schilden, lansen, helmen, borstkurassen, bogen en slingerstenen. 15 In Jeruzalem liet hij op de torens en de hoeken van de stadsmuur vernuftige verdedigingswerktuigen neerzetten, waarmee pijlen en grote stenen konden worden afgeschoten. Uzzia’s gezag reikte tot ver over de grenzen, want met wonderbaarlijke hulp had hij zijn macht steeds verder uitgebreid.
    16 Maar toen Uzzia het toppunt van zijn macht had bereikt, werd hij hoogmoedig, en dat leidde tot zijn ondergang. Hij overtrad het gebod van de HEER, zijn God, door de tempel van de HEER binnen te gaan om daar zelf een reukoffer te brengen op het reukofferaltaar. 17 De hogepriester Azarja kwam hem met nog tachtig andere priesters van de HEER achterna, allen vooraanstaande mannen. 18 Zij sneden koning Uzzia de pas af en zeiden hem: ‘Het is niet aan u, Uzzia, om reukoffers te brengen voor de HEER. Dat is voorbehouden aan de priesters, de afstammelingen van Aäron. Zij zijn geheiligd om reukoffers te brengen. Verlaat het heiligdom; u bent in overtreding. Dit zal u bij God, de HEER, niet tot eer strekken.’ 19 Uzzia ontstak in woede. En terwijl hij, de schaal met reukwerk in zijn hand, tegen de priesters tekeerging, verscheen daar, ten overstaan van de priesters, in de tempel van de HEER, bij het reukofferaltaar, plotseling uitslag op zijn voorhoofd. 20 Toen de hogepriester Azarja en de andere priesters hem recht aankeken en vaststelden dat zijn voorhoofd door huidvraat was aangetast, joegen ze hem onmiddellijk de tempel uit. Hij maakte zelf ook haast, want de HEER had hem getroffen. 21 Tot op de dag van zijn dood bleef koning Uzzia aan huidvraat lijden. Al die tijd leefde hij in afzondering, want het tempelcomplex was voor hem verboden terrein. Zijn zoon Jotam, die de gang van zaken in het paleis regelde, nam intussen het landsbestuur waar.
    22 Verdere bijzonderheden over Uzzia zijn van begin tot eind opgetekend door de profeet Jesaja, de zoon van Amos. 23 Toen Uzzia stierf en bij zijn voorouders begraven werd, besloot men hem wegens zijn ziekte te begraven in het veld bij de koningsgraven. Zijn zoon Jotam volgde hem op.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De regering van Amasja
    2 Kronieken 25

    A
    masja werd op vijfentwintigjarige leeftijd koning. Negenentwintig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Jehoaddan, ze was afkomstig uit Jeruzalem. Hij deed wat goed is in de ogen van de HEER, maar niet van ganser harte. Toen Amasja de macht eenmaal stevig in handen had, liet hij de hovelingen die zijn vader hadden vermoord ter dood brengen. Maar hun kinderen doodde hij niet, want hij hield zich aan wat geschreven staat in het boek van Mozes, in de wet die door de HEER is opgelegd: ‘Ouders zullen niet sterven om wat hun kinderen hebben misdaan, en kinderen niet om de misdaden van hun ouders; alleen om wat iemand zelf misdaan heeft, zal hij sterven.’
    Amasja ontbood de mannen van Juda. Hij liet heel Juda en Benjamin per familie aantreden, in eenheden van duizend en van honderd man, elk met een eigen aanvoerder. Na telling van alle mannen van twintig jaar en ouder bleek hij te beschikken over een gevechtsklare legermacht van driehonderdduizend voortreffelijke krijgers, bewapend met lansen en grote schilden. In Israël huurde hij voor honderd talent zilver nog eens honderdduizend geoefende krijgers. Toen kwam er een godsman naar Amasja toe, die zei: ‘Mijn koning, laat het leger van Israël niet met u meetrekken, want de HEER werkt de Israëlieten, die zonen van Efraïm, tegen. Trek zelf ten strijde en vecht zo hard u kunt, anders zal God u het onderspit laten delven. God bezit immers de macht om u te helpen, maar ook om u ten val te brengen.’ ‘Maar die honderd talent dan, die ik aan het leger van Israël heb betaald?’ vroeg Amasja. ‘Het ligt in de macht van de HEER om u meer dan schadeloos te stellen,’ antwoordde de godsman. 10 Hierop ontsloeg Amasja alle soldaten die zich vanuit Efraïm bij hem hadden gevoegd en hij stuurde hen naar huis. De Efraïmieten waren woedend op Juda en keerden vol wrok naar huis terug.
    11 Amasja raapte al zijn moed bijeen en trok aan het hoofd van zijn leger op naar de Zoutvallei, waar hij tienduizend Seïrieten doodde. 12 Tienduizend anderen, die de slag overleefden, werden door de Judeeërs gevangengenomen en meegevoerd naar de top van een rots. Daar werden ze naar beneden gegooid, zodat ze allemaal te pletter vielen. 13 Intussen vielen de soldaten van het leger dat Amasja, voor hij ten strijde trok, had weggestuurd, de steden van Juda aan, vanaf Samaria tot Bet-Choron. Ze doodden er drieduizend man en haalden een rijke buit binnen.
    14 Nadat Amasja van zijn overwinning op de Edomieten, de inwoners van Seïr, was teruggekeerd, liet hij hun godenbeelden naar Jeruzalem overbrengen en daar opstellen. Hij knielde ervoor neer en bracht ze offers. 15 De HEER ontstak in woede tegen Amasja en stuurde een profeet naar hem toe, die hem zei: ‘Waarom zoekt u uw heil bij de goden van dit volk, die niet eens hun eigen volk uit uw handen hebben kunnen redden?’ 16 Maar Amasja viel hem in de rede. ‘Hebben wij u soms als raadgever van de koning aangesteld? Zwijg, of wilt u soms gedood worden?’ De profeet vroeg niet verder, maar zei: ‘Nu u dit zegt en mijn raad in de wind slaat, weet ik dat God besloten heeft u te gronde te richten.’
    17 Na overleg met zijn raadsheren stuurde Amasja, de koning van Juda, gezanten naar de koning van Israël, Joas, de zoon van Joachaz, de zoon van Jehu, met de boodschap: ‘Laten wij zien wie van ons de sterkste is.’ 18 Koning Joas van Israël liet koning Amasja van Juda het volgende antwoord overbrengen: ‘Eens, in de Libanon, verzocht de doornstruik de ceder: “Geef uw dochter aan mijn zoon ten huwelijk.” Maar toen kwam er een wild dier voorbij, dat de doornstruik vertrapte. 19 U zegt bij uzelf: Kijk, ik heb Edom verslagen, en in uw overmoed hunkert u naar nog meer roem. Maar ik zeg u: Blijf waar u bent. Waarom zou u uzelf in het ongeluk storten en Juda meesleuren in uw val?’ 20 Maar Amasja luisterde niet, want God had beschikt dat Juda in handen van de vijand zou vallen omdat het zijn heil had gezocht bij de goden van Edom. 21 Koning Joas van Israël rukte op, en in Bet-Semes in Juda maten hij en koning Amasja van Juda hun krachten. 22 Juda werd door Israël verslagen en alle Judeeërs sloegen op de vlucht. 23 De koning van Juda, Amasja, de zoon van Joas, de zoon van Joachaz, werd in Bet-Semes door koning Joas van Israël gevangengenomen. Koning Joas voerde hem mee naar Jeruzalem. Daar sloeg hij een bres van vierhonderd el in de stadsmuur, van de Efraïmpoort tot aan de Hoekpoort. 24 Daarna keerde hij terug naar Samaria, met medeneming van al het goud en zilver en alle andere voorwerpen die zich onder bewaking van Obed-Edom in de tempel van God bevonden, de schatten uit het koninklijk paleis, en een groep gijzelaars.
    25 Na de dood van koning Joas van Israël, de zoon van Joachaz, leefde koning Amasja van Juda, de zoon van Joas, nog vijftien jaar. 26 Verdere bijzonderheden over Amasja zijn van begin tot eind opgetekend in het boek over de koningen van Juda en Israël. 27 Toen Amasja de HEER eenmaal ontrouw was geworden, werd er in Jeruzalem tegen hem samengespannen. Hij vluchtte naar Lachis, maar ze kwamen hem achterna en doodden hem daar. 28 Hij werd met paarden overgebracht naar de hoofdstad van Juda, waar hij bij zijn voorouders werd begraven.

    2 Kronieken 26

    Het volk van Juda riep Amasja’s zestien jaar oude zoon Uzzia tot opvolger van zijn vader uit. Het was Uzzia die Elat na de dood van koning Amasja weer bij Juda inlijfde en het versterkte.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De regering van Joas
    2 Kronieken 24

    J
    oas was zeven jaar oud toen hij koning werd. Veertig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder heette Sibja en was afkomstig uit Berseba. Zolang Jojada leefde, deed Joas wat goed is in de ogen van de HEER. Jojada koos twee vrouwen voor hem, en Joas kreeg zonen en dochters.
    Na verloop van tijd vatte Joas het plan op om de tempel van de HEER te herstellen. Hij riep de priesters en de Levieten bijeen en droeg hun het volgende op: ‘Ga naar de steden van Juda en zamel in heel Israël zilver in voor het jaarlijkse onderhoud van de tempel van uw God. Zet zo veel mogelijk spoed achter deze zaak.’ Maar de Levieten maakten geen haast. Daarom liet de koning de hogepriester Jojada bij zich komen en vroeg: ‘Waarom hebt u er niet bij de Levieten op aangedrongen om in Juda en Jeruzalem de bijdrage te innen die door Mozes, de dienaar van de HEER, en de gemeenschap van Israël voor de tent met de verbondstekst is vastgesteld? Temeer daar de aanhangers van Atalja, de verdorvenheid in eigen persoon, in de tempel van God hebben ingebroken en zelfs de wijgeschenken uit de tempel voor de Baäls hebben gebruikt!’ Op aanwijzing van de koning werd er een kist gemaakt, die buiten bij de ingang van de tempel van de HEER werd neergezet. In Juda en Jeruzalem werden de mensen opgeroepen om de bijdrage voor de HEER te komen brengen die Mozes, de dienaar van God, in de woestijn voor Israël had vastgesteld. 10 Zowel de leiders als het volk brachten bereidwillig hun bijdrage, en zo raakte de kist vol. 11 De kist werd geregeld naar de toezichthouders gebracht, Levieten die de koning daartoe had aangesteld. Wanneer die vaststelden dat er voldoende zilver in de kist lag, lieten ze de hofschrijver en de gevolmachtigde van de hogepriester komen. Dan werd de kist geleegd en vervolgens op zijn plaats teruggezet. Dat ging zo dag in dag uit, en op die manier werd er een enorme hoeveelheid zilver ingezameld.
    12 De koning en de hogepriester overhandigden het zilver aan de bouwmeesters die met het herstel van de tempel van de HEER waren belast. Die huurden steenhouwers en timmerlieden in om de tempel te herstellen, en smeden en bronsgieters om de constructie te verstevigen. 13 Door toedoen van de bouwmeesters vorderden de herstelwerkzaamheden aan de tempel van God gestaag. Het gebouw werd tot zijn oorspronkelijke verhoudingen teruggebracht en waar nodig verstevigd. 14 Toen de bouwmeesters klaar waren met het werk, brachten ze het overgebleven zilver naar de koning en de hogepriester terug. Dat werd gebruikt om tempelgerei te laten maken: benodigdheden voor de dienst in de tempel van de HEER en voor het brengen van brandoffers, kommen en allerlei andere gouden en zilveren voorwerpen.
    Zolang Jojada leefde, werden er dagelijks brandoffers gebracht in de tempel van de HEER. 15 Jojada bereikte een zeer hoge leeftijd: toen hij stierf was hij honderddertig jaar oud. 16 Omdat hij voor Israël en voor God en diens tempel zoveel goeds had gedaan, werd hij begraven bij de koningen in de Davidsburcht. 17 Na de dood van Jojada kwamen de leiders van Juda de koning hulde betuigen. Vanaf die tijd luisterde de koning naar hen. 18 Ze begonnen de tempel van de HEER, de God van hun voorouders, te verwaarlozen, en Asjerapalen en godenbeelden te vereren. Vanwege deze zonde werden Juda en Jeruzalem getroffen door een hevige toorn. 19 De HEER stuurde profeten naar hen toe om hen op te roepen terug te keren naar de HEER, maar hun waarschuwingen werden in de wind geslagen.
    20 Toen kwam de geest van God over Zecharja, de zoon van de hogepriester Jojada. Hij ging voor het volk staan en zei: ‘Dit zegt God: Waarom verzaken jullie je plicht tegenover de HEER? Jullie zullen niets meer tot een goed einde brengen, want jullie hebben je van de HEER afgewend en daarom wendt hij zich nu van jullie af.’ 21 Maar men spande tegen hem samen, en op bevel van de koning werd hij in de voorhof van de tempel gestenigd. 22 Koning Joas sloeg geen acht op de trouwe diensten die Zecharja’s vader Jojada hem bewezen had, en liet de zoon van zijn weldoener vermoorden. Zecharja’s stervenswoorden luidden: ‘Moge de HEER zien wat mij wordt aangedaan en het vergelden.’
    23 Aan het begin van het nieuwe jaar viel het Aramese leger Joas aan. Ze rukten op tegen Juda en Jeruzalem, versloegen alle legeraanvoerders en stuurden alles wat ze buitmaakten naar hun koning in Damascus. 24 Want hoewel de Arameeërs hun aanval ondernamen met een kleine troepenmacht, leverde de HEER een zeer groot leger aan hen uit, omdat de Judeeërs zich van de HEER, de God van hun voorouders, hadden afgewend. Ook aan Joas werd de straf voltrokken. 25 Nadat de Arameeërs hem zwaargewond hadden achtergelaten, spanden zijn hovelingen tegen hem samen om de dood van de zoon van de hogepriester Jojada te wreken. Hij werd op zijn ziekbed vermoord. Na zijn dood werd hij begraven in de Davidsburcht, maar hij werd niet bijgezet in de koninklijke grafkamers. 26 De aanslag was gepleegd door Zabad, de zoon van Simat, een Ammonitische, en Jozabad, de zoon van Simrit, een Moabitische. 27 Gegevens over Joas’ zonen, over de vele profetieën die tegen hem zijn uitgesproken en over zijn herstelwerkzaamheden aan de tempel van God, zijn opgetekend in de toelichting op het boek over de koningen. Zijn zoon Amasja volgde hem op.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Opstand tegen Atalja
    10 Toen Atalja, de moeder van Achazja, hoorde dat haar zoon dood was, besloot ze alle kinderen van de koninklijke familie van Juda ter dood te brengen. 11 Maar Jehosabat, de dochter van koning Joram, haalde een van Achazja’s zonen, Joas, heimelijk weg uit de groep koningskinderen die gedood zouden worden en verstopte hem met zijn voedster in de linnenkamer. Jehosabat was de dochter van koning Joram en ze was getrouwd met de priester Jojada. Ze was dus een zuster van Achazja. Ze wist Joas voor Atalja verborgen te houden, en zo ontsnapte hij aan de dood. 12 Zes jaar hielden zij hem verborgen in de tempel van God, terwijl Atalja het land regeerde.

    2 Kronieken 23

    In het zevende regeringsjaar van Atalja verstevigde Jojada zijn positie. Hij verzekerde zich van de medewerking van de bevelhebbers Azarja, de zoon van Jerocham, Jismaël, de zoon van Jochanan, Azarja, de zoon van Obed, Maäseja, de zoon van Adaja, en Elisafat, de zoon van Zichri, en zij gingen het hele land door om in alle steden van Juda de Levieten en de familiehoofden van Israël op te roepen om naar Jeruzalem te komen. In de tempel van God zwoer de hele gemeenschap trouw aan de koning. Jojada sprak hen als volgt toe: ‘De zoon van de koning zal het land regeren, zoals de HEER met betrekking tot de nakomelingen van David beloofd heeft. Dit is wat u moet doen: Splits de priesters en de Levieten die deze week dienst hebben in drie groepen. Laat de eerste groep de wacht betrekken bij de poorten van de tempel, de tweede bij het koninklijk paleis en de derde in de Fundamentpoort. Het volk moet zich opstellen op de tempelhoven. Niemand mag de tempel van de HEER binnengaan, behalve de priesters en de dienstdoende Levieten. Zij mogen naar binnen, want zij zijn geheiligd, maar het volk moet het verbod van de HEER in acht nemen. De Levieten moeten hun wapens in de aanslag houden en een hecht kordon rond de koning vormen. Verlies hem geen moment uit het oog en dood ieder die de tempel probeert binnen te gaan.’
    De Levieten en de vertegenwoordigers van de gemeenschap van Juda deden precies wat de priester Jojada had bevolen. Allen meldden zich met hun eenheid, zowel degenen die die week dienst hadden als degenen die die week geen dienst hadden, want Jojada had alle verloven ingetrokken. Jojada gaf de bevelhebbers de speren, schilden en pijlkokers uit de tempel van God, die nog van koning David waren geweest. 10 Het volk moest zich, ieder met zijn wapen in de aanslag, voor de tempel opstellen, over de volle breedte van het plein en vanaf de ingang van de tempel tot aan het altaar, om de koning te beschermen. 11 Toen leidden ze de koningszoon naar buiten, zetten hem de hoofdband op en overhandigden hem de kroningsakte. Zo werd hij door Jojada en diens zonen tot koning uitgeroepen en gezalfd, terwijl alle aanwezigen riepen: ‘Leve de koning!’ 12 Toen Atalja hoorde hoe het volk te hoop liep en de koning toejuichte, begaf zij zich in de menigte die zich voor de tempel verzameld had. 13 Daar zag ze de koning, die zich op het koninklijke podium naast de ingang had opgesteld, met de bevelhebbers en de trompetblazers naast zich. De hele bevolking was in feeststemming. Er werd op trompetten geblazen en de voorzangers leidden met hun instrumenten de lofzang. Maar Atalja scheurde haar kleren en riep: ‘Verraad! Verraad!’ 14 De priester Jojada stuurde de bevelhebbers, de aanvoerders van het leger, op haar af met de opdracht: ‘Leid haar onder bewaking weg; wie haar volgt, moet gedood worden.’ Hij zei er uitdrukkelijk bij dat ze haar niet op het tempelterrein mochten doden. 15 Atalja werd weggeleid en naar het paleis gevoerd. Zodra ze de Paardenpoort had bereikt, werd ze ter dood gebracht.
    16 Samen met het volk en de koning beloofde Jojada plechtig dat ze de HEER weer als volk zouden toebehoren. 17 Heel het volk trok op naar de tempel van Baäl. Ze haalden de tempel omver en verbrijzelden de altaren en beelden die voor hem waren opgericht. De Baälspriester Mattan werd voor de altaren ter dood gebracht. 18 Jojada droeg de zorg voor de tempel van de HEER op aan de Levitische priesters uit de families die David met de tempeldienst had belast. Zij moesten brandoffers opdragen aan de HEER, zoals voorgeschreven in de wet van Mozes, en dit volgens de aanwijzingen van David begeleiden met feestgezang. 19 Ook stelde hij poortwachters aan die erop moesten toezien dat niemand die in enig opzicht onrein was de tempel van de HEER betrad.
    20 Met de bevelhebbers, de hoogwaardigheidsbekleders en de leiders van het volk begeleidde Jojada de koning van de tempel via de Bovenpoort naar het paleis, waar ze hem lieten plaatsnemen op de koningstroon. 21 Heel het volk was verheugd, en hoewel Atalja ter dood gebracht was, bleef het rustig in de stad.



    >

    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs