Foto
Welkom op dit bijbel lees blog. Dat de Here u mag zegenen, veel leesplezier in Zijn woord.

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Zoeken in blog

Foto
Foto
Inhoud blog
  • Opdracht tot herbouw van de tempel
  • De regering van Sedekia; de verwoesting van Jeruzalem
  • De regering van Jojachin
  • De regering van Jojakim
  • De regering van Joachaz
  • De dood van Josia
  • Pesachviering
  • De regering van Josia
  • De regering van Amon
  • De regering van Manasse
  • Het verdere verloop van de regering van Jechizkia
  • Jeruzalem door Sanherib bedreigd
  • Jechizkia regelt de bijdragen voor de tempel
  • Jechizkia herstelt de pesachviering in ere
  • Jechizkia neemt de tempel weer in gebruik
  • De regering van Achaz
  • De regering van Jotam
  • De regering van Uzzia
  • De regering van Amasja
  • De regering van Joas
  • Opstand tegen Atalja
  • De regering van Achazja
  • De regering van Joram
  • Het einde van Josafats regering
  • Overwinning op de Moabieten en de Ammonieten
  • Josafat regelt de rechtspraak
  • Josafat trekt met koning Achab van Israël ten strijde tegen Aram
  • De regering van Josafat
  • De regering van Asa
  • De regering van Abia
  • De regering van Rechabeam
  • De scheuring van het rijk
  • Salomo’s dood
  • Salomo’s rijkdom
  • Bezoek van de koningin van Seba
  • Andere ondernemingen van Salomo
  • Belofte aan Salomo
  • De inwijding van de tempel
  • Bouw en inrichting van de tempel
  • Voorbereidingen voor de tempelbouw
  • Salomo’s wijsheid en rijkdom
    De Bijbel online lezen.
    2 Kronieken
    Het boek 2 Kronieken sluit onmiddellijk aan op het voorafgaande 1 Kronieken. Beide boeken vormen samen een zelfstandig werk dat op geheel eigen wijze een overzicht geeft van de geschiedenis van Israël. Het begint met het geslachtsregister van Adam en eindigt met een oproep om de verwoeste tempel in Jeruzalem te herbouwen. De boektitel is sinds Luther gangbaar geworden, maar gaat terug op de Latijnse vertaling van Hieronymus. In de meeste bijbeluitgaven is het boek Kronieken in twee delen gesplitst. In 1 Kronieken staat de geschiedenis tot en met koning David, 2 Kronieken vervolgt met koning Salomo. In de Hebreeuwse bijbel wordt Kronieken gerekend tot de zogenoemde Ketoeviem, de Geschriften. Het is daarvan ofwel het laatste boek, volgend op Ezra en Nehemia, ofwel het eerste boek, voorafgaande aan de Psalmen. Op grond van de geschiedkundige inhoud wordt Kronieken ook wel gerekend tot de historische boeken en krijgt het in de canon een plaats na 2 Koningen. Het boek Kronieken is waarschijnlijk niet voor het einde van de vijfde eeuw v.Chr. geschreven, vermoedelijk door één auteur, die in priesterlijke kringen in Jeruzalem leefde. Er zijn aanwijzingen om te veronderstellen dat ook de boeken Ezra en Nehemia van zijn hand of van een geestverwant van hem zijn, en dat het de bedoeling was één groot geschiedwerk samen te stellen.
    01-06-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het verdere verloop van de regering van Jechizkia
    24 Omstreeks dezelfde tijd werd Jechizkia dodelijk ziek. Hij bad tot de HEER, en deze antwoordde hem en gaf hem een teken. 25 Jechizkia was echter zo hoogmoedig geworden dat hij zich niet dankbaar toonde voor de weldaad die hem was bewezen. Zo riep hij Gods toorn over zich af, en ook over heel Juda en Jeruzalem. 26 Maar omdat Jechizkia het hoofd boog en zijn trots liet varen, en de inwoners van Jeruzalem met hem, heeft de toorn van de HEER hen niet getroffen zolang Jechizkia leefde.
    27 Jechizkia vergaarde zeer veel rijkdom en roem. Hij liet schatkamers bouwen voor zilver, goud, edelstenen, reukwerk, schilden en allerlei andere kostbare voorwerpen, 28 voorraadschuren voor de opbrengst aan graan, wijn en olie, en stallen voor verschillende soorten vee, waarin hij zijn kudden onderbracht. 29 Hij bouwde diverse steden en fokte grote aantallen schapen, geiten en runderen. Zo schonk God hem een zeer groot vermogen. 30 Het was ook Jechizkia die de bovenste uitmonding van de Gichonbron afsloot en al het water ondergronds kanaliseerde om het aan de westkant van de Davidsburcht op te vangen. Jechizkia slaagde in alles wat hij ondernam. 31 En de keer dat er afgezanten van de vorsten van Babylonië waren gekomen (ze waren gestuurd om navraag te doen naar aanleiding van het teken dat in het land was waargenomen): toen had God hem alleen maar verlaten om hem op de proef te stellen en zo te weten te komen wat er in zijn hart omging.
    32 Verdere bijzonderheden over Jechizkia en de bewijzen van zijn trouw zijn vastgelegd in de visioenen van de profeet Jesaja, de zoon van Amos, zoals opgetekend in het boek over de koningen van Juda en Israël. 33 Toen hij bij zijn voorouders te ruste ging, werd hij begraven aan de weg naar de graven van de nakomelingen van David. Heel Juda en Jeruzalem kwamen hem de laatste eer bewijzen. Zijn zoon Manasse volgde hem op.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jeruzalem door Sanherib bedreigd
    2 Kronieken 32

    N
    adat Jechizkia met deze maatregelen de HEER trouw had bewezen, viel koning Sanherib van Assyrië Juda binnen en belegerde de versterkte steden, ervan overtuigd dat hij ze met geweld zou kunnen innemen. Jechizkia begreep dat het in Sanheribs bedoeling lag Jeruzalem aan te vallen, en daarom stelde hij aan zijn raadsheren en legeraanvoerders voor om de buiten de stad gelegen bronnen af te dekken. Zij waren het met hem eens en brachten een groot aantal mensen op de been om alle bronnen af te dekken en de irrigatiekanalen af te sluiten, ‘want,’ zeiden ze, ‘waarom zou de koning van Assyrië, als hij met zijn legermacht hier aankomt, een overvloed aan water moeten vinden?’ Jechizkia bracht de verdediging op volle sterkte: hij herstelde de zwakke plekken in de stadsmuur, verhoogde de torens, wierp buiten de muur nog een tweede wal op en versterkte het Millobolwerk van de Davidsburcht. Ook liet hij een grote hoeveelheid wapens en schilden maken. Hij benoemde legeraanvoerders, en nadat hij het hele leger op het plein bij de stadspoort bijeen had geroepen, sprak hij het als volgt moed in: ‘Wees vastberaden en standvastig. Laat u door de koning van Assyrië en de grote legermacht die hij bij zich heeft geen angst aanjagen, want wij zijn sterker dan hij: hij verlaat zich op menselijke kracht, maar wij worden bijgestaan door de HEER, onze God, die voor ons strijdt.’ Door deze woorden van Jechizkia, koning van Juda, voelde het leger zich gesterkt.
    Kort daarop stuurde koning Sanherib van Assyrië, die op dat moment met heel zijn legermacht Lachis belegerde, afgezanten naar Jeruzalem om aan koning Jechizkia van Juda en alle Judeeërs die zich in de stad bevonden de volgende boodschap over te brengen: 10 ‘Dit zegt Sanherib, koning van Assyrië: “Waaraan ontleent u het vertrouwen om in het belegerde Jeruzalem te blijven? 11 Jechizkia wil u zeker van honger en dorst laten omkomen door u voor te spiegelen dat de HEER, uw God, u uit de greep van de koning van Assyrië zal redden! 12 Heeft niet juist hij, Jechizkia, diens offerplaatsen en altaren laten verwijderen? Jechizkia heeft immers tegen de bevolking van Juda en Jeruzalem gezegd dat ze maar voor één altaar mochten neerknielen en alleen daar hun offers mochten brengen. 13 Weet u dan niet wat ik en mijn voorouders hebben gedaan met de volken van de landen die we binnenvielen? Die andere volken zijn toch ook niet door hun goden uit mijn handen gered? 14 Als geen enkele god zijn volk uit mijn handen heeft kunnen redden wanneer het eenmaal aan de genade van mijn voorouders was overgeleverd, hoe zou uw God u dan kunnen redden? 15 Welnu, laat u door Jechizkia geen rad voor ogen draaien, laat u door hem niets voorspiegelen en hecht geen geloof aan wat hij zegt, want geen enkele god, van om het even welk volk of koninkrijk, is in staat gebleken zijn volk uit handen van mij of mijn voorouders te redden, dus hoe zou uw God u ooit uit mijn handen kunnen redden?”’ 16 Dergelijke en nog andere dingen zeiden de afgezanten van Sanherib over God, de HEER, en zijn dienaar Jechizkia. 17 Sanherib had ook een brief geschreven waarin hij de HEER, de God van Israël, hoonde door over hem te zeggen: ‘Zoals de goden van andere landen hun volk niet uit mijn handen hebben kunnen redden, zo zal ook de God van Jechizkia zijn volk niet uit mijn handen kunnen redden.’ 18 Luidkeels, en in het Judees, bedreigden de afgezanten de inwoners van Jeruzalem, die op de stadsmuur meeluisterden. Ze wilden hun schrik en angst aanjagen om zo de stad gemakkelijker te kunnen veroveren. 19 Ze spraken over de God van Jeruzalem in dezelfde bewoordingen als over de goden van de andere volken op aarde, die door mensenhanden zijn gemaakt.
    20 Vanwege deze dreigementen baden koning Jechizkia en de profeet Jesaja, de zoon van Amos, de hemel om hulp. 21 Daarop stuurde de HEER een engel, die alle geoefende krijgers, aanvoerders en bevelhebbers in het kamp van de koning van Assyrië verdelgde. Diep vernederd keerde Sanherib terug naar zijn land. Daar werd hij, toen hij de tempel van zijn god binnenging, door zijn eigen zonen vermoord.
    22 De HEER redde Jechizkia en de inwoners van Jeruzalem dus uit de handen van Sanherib, de koning van Assyrië. Zo redde hij hen uit de handen van al hun belagers en verschafte hij hun rust aan hun grenzen.23 Velen kwamen naar Jeruzalem om de HEER offergaven te brengen en om koning Jechizkia van Juda, die na deze gebeurtenissen bij de andere volken zeer in aanzien was gestegen, kostbare geschenken aan te bieden.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jechizkia regelt de bijdragen voor de tempel
    Jechizkia liet de priesters en de Levieten in dienstafdelingen aantreden en wees de verschillende afdelingen hun taken. Ze waren verantwoordelijk voor de brandoffers en vredeoffers en moesten binnen de poorten van het kamp van de HEER dienstdoen en de lofzang verzorgen.
    De koning stond voortaan uit zijn eigen vermogen een vaste bijdrage af voor de brandoffers die in de wet van de HEER zijn voorgeschreven, zowel de brandoffers die elke ochtend en avond worden opgedragen, als de brandoffers op sabbat, nieuwemaan en andere hoogtijdagen. Het volk, de inwoners van Jeruzalem, droeg hij op hun bijdrage af te staan voor het onderhoud van de priesters en de Levieten, zodat zij zich volledig konden wijden aan de wet van de HEER. Zodra dit bevel was afgekondigd, stonden de Israëlieten met gulle hand vruchten van de nieuwe oogst af, van hun graan, wijn, olie en vruchtenstroop en alle andere voortbrengselen van het land, en leverden ze ruimhartig een tiende van hun oogst in. Ook de Israëlieten en Judeeërs die in de andere steden van Juda woonden, leverden hun bijdrage: een tiende van hun runderen, schapen en geiten en de als heilige gaven aan de HEER, hun God, gewijde tienden. Er werden enorme voorraden opgehoopt: in de derde maand werd begonnen met het aanleggen van de voorraden, en tot in de zevende maand gingen ze ermee door.
    Toen Jechizkia en de raadsheren kwamen kijken en zagen hoe hoog de voorraden lagen opgetast, dankten ze de HEER en zijn volk Israël. Jechizkia informeerde bij de priesters en de Levieten naar de voorraden, 10 en de hogepriester Azarja, uit de familie van Sadok, vertelde hem: ‘Vanaf het eerste moment dat er heffing voor de tempel van de HEER werd afgedragen, hebben wij ervan gegeten tot we verzadigd waren, en we hielden zelfs nog over. De HEER heeft zijn volk wel gezegend, dat we zo veel hebben kunnen overhouden!’ 11 Jechizkia beval dat in de tempel van de HEER de voorraadkamers in gereedheid moesten worden gebracht. Toen dat gebeurd was, 12 werd alles wat werd afgedragen, dus de tienden en de heilige gaven, steeds daarheen gebracht. De Leviet Konanjahu werd belast met het toezicht op de gang van zaken en zijn broer Simi was zijn plaatsvervanger. 13 Zij hadden de leiding over Jechiël, Azazjahu, Nachat, Asaël, Jerimot, Jozabad, Eliël, Jismachjahu, Machat en Benaja, die eveneens door koning Jechizkia en de hogepriester Azarja waren benoemd. 14 De Leviet Kore, de zoon van Jimna en bewaker van de Oostpoort, was belast met de distributie van de aan God geschonken gaven, dus de aan de HEER afgedragen heffingen en de allerheiligste gaven. 15 In de andere steden waar de priesters woonden werd hij daarin getrouw terzijde gestaan door Eden, Minjamin, Jesua, Semaja, Amarja en Sechanja: zij zorgden voor de distributie aan hun verwanten, ongeacht de afdeling waartoe die behoorden en ongeacht hun leeftijd. 16 (Van deze families stonden namelijk alle personen van het mannelijk geslacht van drie jaar en ouder als priester ingeschreven.) Zo kreeg ieder zijn deel, dus niet alleen degenen die volgens het dienstrooster van hun afdeling hun dagtaak in de tempel van de HEER vervulden. 17 De priesters waren geregistreerd per familie, maar de Levieten waren ingedeeld naar afdeling en werden pas geregistreerd wanneer ze op de leeftijd van twintig jaar daadwerkelijk hun dienst gingen vervullen. 18 De hele groep werd met gezin en al geregistreerd, vrouwen, zonen en dochters inbegrepen, want zij waren door het ambt van de Levieten geheiligd. 19 Voor de priesters, de afstammelingen van Aäron, die op de weidegronden bij hun steden woonden, werd de distributie van levensmiddelen onder de mannelijke leden van de priesterfamilies en de geregistreerde Levieten per stad geregeld door speciaal daartoe aangewezen personen.
    20 Op deze manier stelde Jechizkia in heel Juda orde op zaken. Hij deed wat goed en juist is in de ogen van de HEER, zijn God, en bewees hem trouw. 21 Alles wat hij in zijn streven om God te dienen ondernam ten behoeve van de dienst in de tempel en voor de naleving van Gods wet en geboden, deed hij met volle overgave, en daardoor bracht hij het tot een goed einde.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jechizkia herstelt de pesachviering in ere
    2 Kronieken 30

    J
    echizkia stuurde boden rond in heel Israël en Juda en schreef ook brieven naar Efraïm en Manasse, waarin hij iedereen opriep naar de tempel van de HEER in Jeruzalem te komen om aan de HEER, de God van Israël, het pesachoffer op te dragen. De koning had zich, samen met zijn raadsheren en de volksvergadering van Jeruzalem, gebogen over de mogelijkheid om Pesach te vieren in de tweede maand. Het was namelijk niet mogelijk geweest Pesach te vieren op de vastgestelde tijd, omdat zich toen niet genoeg priesters geheiligd hadden en het volk niet in Jeruzalem bijeen was. Nadat dit voorstel door de koning en de volksvergadering was aangenomen, besloten ze om in heel Israël, van Berseba tot Dan, te laten omroepen dat men naar Jeruzalem moest komen om aan de HEER, de God van Israël, het pesachoffer op te dragen. Voor die tijd hadden ze dat namelijk niet gezamenlijk gedaan, hoewel het zo was voorgeschreven.
    De boden gingen met de brieven van de koning en zijn raadsheren heel Israël en Juda rond en verspreidden in opdracht van de koning de volgende oproep: ‘Israëlieten, keer terug naar de HEER, de God van Abraham, Isaak en Israël, dan zal hij terugkeren naar u die aan de greep van de koning van Assyrië ontkomen bent. Wees niet zoals uw voorouders en uw verwanten die hun plicht tegenover de HEER, de God van uw voorouders, verzaakten. Hen heeft hij, zoals u uit ondervinding weet, tot afschrikwekkend voorbeeld gemaakt. Wees dus niet langer halsstarrig, zoals uw voorouders dat waren, maar betuig de HEER trouw en kom naar zijn heiligdom, dat hij voor eeuwig heeft geheiligd, om de HEER, uw God, te dienen. Dan zal hij zijn toorn van u afwenden. Want als u terugkeert tot de HEER, zullen uw verwanten en uw kinderen genadig behandeld worden door degenen die hen hebben weggevoerd, en zullen ze weer naar dit land mogen terugkeren. De HEER, uw God, is immers genadig en liefdevol; als u naar hem terugkeert, zal hij zich niet van u afwenden.’
    10 Met deze boodschap gingen de boden in het gebied van Efraïm en Manasse van stad tot stad, tot aan Zebulon toe, maar ze werden uitgelachen en bespot. 11 Slechts enkelen uit Aser, Manasse en Zebulon bogen het hoofd en kwamen naar Jeruzalem. 12 In Juda echter gaf men, door toedoen van God, eensgezind gehoor aan de oproep die de koning en de raadsheren op gezag van de HEER hadden doen uitgaan.
    13 Een grote menigte verzamelde zich in Jeruzalem om in de tweede maand het feest van het Ongedesemde brood te vieren; ze kwamen in groten getale. 14 Eerst verwijderden ze de altaren die in Jeruzalem stonden, ook alle reukofferaltaren, en gooiden die in de bedding van de Kidron. 15 Daarna slachtten ze op de veertiende dag van de tweede maand de dieren voor het pesachoffer. Beschaamd hadden de priesters en de Levieten zich geheiligd en brandoffers gebracht in de tempel van de HEER. 16 Ze namen hun vaste plaatsen in, zoals beschreven in de wet van Mozes, de godsman, en de priesters goten het bloed uit dat de Levieten hun aanreikten. 17 Een groot aantal deelnemers had zich niet voor de heilige plechtigheid gereedgemaakt. Daarom hadden de Levieten tot taak het pesachlam te slachten voor iedereen die niet rein was en het dus niet zelf aan de HEER kon wijden. 18 Een groot aantal mensen, uit onder andere Efraïm, Manasse, Issachar en Zebulon, had zich dus niet gereinigd maar toch van het pesachoffer gegeten, hoewel dat eigenlijk verboden was. Maar Jechizkia had voor hen gebeden met de woorden: ‘Moge de HEER in zijn goedheid vergeving schenken 19 aan ieder wiens hart gericht is op God, de HEER, de God van zijn voorouders, ook aan degenen die zich niet hebben gehouden aan de reinheidsvoorschriften die in het heiligdom gelden.’ 20 En de HEER verhoorde Jechizkia en vergaf het volk.
    21 Vol vreugde vierden de in Jeruzalem bijeengekomen Israëlieten zeven dagen lang het feest van het Ongedesemde brood. Dag aan dag loofden de Levieten en de priesters de HEER door klankvolle instrumenten voor de HEER te bespelen. 22 Jechizkia prees de Levieten om de kundigheid waarmee ze de HEER dienden. Gedurende de zeven dagen van het feest werden er vredeoffers gebracht en beleed men trouw aan de HEER, de God van de voorouders. 23 Vervolgens besloot de volksvergadering om nog zeven feestdagen af te kondigen, en vol vreugde vierde men nog zeven dagen feest. 24 Jechizkia, koning van Juda, had aan de gemeenschap nog duizend stieren en zevenduizend schapen en geiten ter beschikking gesteld en de raadsheren gaven nog eens duizend stieren en tienduizend schapen en geiten, en opnieuw had een groot aantal priesters zich geheiligd. 25 De hele gemeenschap van Juda vierde feest met de priesters en de Levieten, samen met de hele gemeenschap die uit Israël was gekomen, en met de vreemdelingen uit Israël en Juda. 26 Er heerste grote vreugde in Jeruzalem, want sinds de tijd dat Salomo, de zoon van David, in Israël regeerde, had iets dergelijks in Jeruzalem niet meer plaatsgevonden. 27 De Levitische priesters zegenden het volk en hun stem werd gehoord, want hun gebed steeg op tot in Gods heilige woning, de hemel.

    2 Kronieken 31

    Toen het feest afgelopen was, trokken alle aanwezige Israëlieten naar de steden van Juda. In heel Juda en Benjamin en in heel Efraïm en Manasse verbrijzelden ze de gewijde stenen, hakten ze de Asjerapalen om en sloopten ze de offerplaatsen en altaren. Pas toen er niet één meer over was gingen de Israëlieten terug naar huis, ieder naar zijn eigen woonplaats en bezittingen.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jechizkia neemt de tempel weer in gebruik
    2 Kronieken 29

    J
    echizkia was vijfentwintig jaar oud toen hij koning werd. Negenentwintig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Abia, de dochter van Zecharja. Hij deed wat goed is in de ogen van de HEER, net zoals zijn voorvader David gedaan had.
    Al in de eerste maand van het eerste jaar van zijn regering heropende hij de tempel van de HEER en liet hij de deuren herstellen. Hij riep de priesters en de Levieten bijeen op het plein aan de oostzijde van de tempel en sprak hen als volgt toe: ‘Levieten, luister! Heilig u, zodat u de tempel van de HEER, de God van uw voorouders, kunt reinigen door alles wat onrein is uit het heiligdom te verwijderen. Onze voorouders hebben hun plicht tegenover de HEER verzaakt. Ze hebben gedaan wat slecht is in de ogen van de HEER, onze God, en zich van hem afgewend. Ze hebben de woning van de HEER de rug toegekeerd en zich er niet meer om bekommerd. Ze hebben zelfs de deuren van de voorhal afgesloten en de lampen gedoofd, zodat er geen reukoffers of brandoffers meer konden worden gebracht in het heiligdom van de God van Israël. Daarom heeft de toorn van de HEER Juda en Jeruzalem getroffen. Hij heeft ze tot afschrikwekkend voorbeeld gemaakt, en tot voorwerp van ontzetting en spot, zoals u uit eigen ondervinding weet. Daarom immers zijn onze vaders gesneuveld, en onze zonen, dochters en vrouwen in gevangenschap weggevoerd. 10 Welnu, ik heb me voorgenomen het verbond met de HEER, de God van Israël, te bekrachtigen, opdat hij zijn toorn laat varen. 11 Aan het werk nu, mijn zonen, want u bent door de HEER uitgekozen om voor hem dienst te doen en hem offers te brengen.’
    12 De Levieten traden aan: Machat, de zoon van Amasai, en Joël, de zoon van Azarja, uit de familie van Kehat; van de nakomelingen van Merari: Kis, de zoon van Abdi, en Azarja, de zoon van Jehallelel; van de nakomelingen van Gerson: Joach, de zoon van Zimma, en Eden, de zoon van Joach; 13 van de nakomelingen van Elisafan: Simri en Jeïël; van de nakomelingen van Asaf: Zecharja en Mattanja; 14 van de nakomelingen van Heman: Jechiël en Simi; en van de nakomelingen van Jedutun: Semaja en Uzziël. 15 Ze riepen hun verwanten bijeen en heiligden zich om de tempel van de HEER te heiligen, zoals de koning op gezag van de HEER bevolen had. 16 Daarop gingen de priesters naar binnen. Ze reinigden de tempel van de HEER door alle onreine voorwerpen die ze er aantroffen naar buiten te brengen, naar de voorhof van de tempel. De Levieten namen de onreine voorwerpen over en voerden ze af naar de bedding van de Kidron, buiten de stad. 17 Ze begonnen met de reiniging op de eerste dag van de eerste maand, en op de achtste dag van die maand bereikten ze de voorhal van de tempel. Daarna heiligden ze de tempel van de HEER gedurende acht dagen, en op de zestiende dag van de eerste maand waren ze klaar. 18 Toen meldden ze zich bij koning Jechizkia en zeiden: ‘We hebben de tempel van de HEER helemaal gereinigd, ook het brandofferaltaar en de tafel voor de toonbroden en het bijbehorende gerei. 19 Al het tempelgerei dat koning Achaz tijdens zijn regering door zijn overtredingen had ontwijd, hebben we weer in orde gemaakt en geheiligd. Alles staat gereed voor het altaar van de HEER
    20 De volgende ochtend vroeg riep koning Jechizkia de stadscommandanten bijeen en begaf hij zich naar de tempel. 21 Ze brachten zeven stieren, zeven volwassen rammen en zeven jonge rammen mee, en zeven bokken als reinigingsoffer voor het koningshuis, voor het heiligdom en voor Juda. Jechizkia beval de nakomelingen van Aäron, de priesters, de dieren te verbranden op het altaar van de HEER. 22 Het rundvee werd geslacht, en de priesters vingen het bloed op en goten het tegen het altaar. De volwassen rammen werden geslacht, en de priesters goten het bloed tegen het altaar. De jonge rammen werden geslacht, en de priesters goten het bloed tegen het altaar. 23 Daarna werden de bokken voor het reinigingsoffer langs de koning en de vertegenwoordigers van de gemeenschap geleid, die hun handen op de dieren legden. 24 De priesters slachtten ze en reinigden met het bloed het altaar van zonde om voor heel Israël verzoening te bewerken. De koning had namelijk bevolen dat het reinigingsoffer en het brandoffer ten behoeve van heel Israël moesten worden gebracht. 25 Hij stelde de Levieten met cimbalen, lieren en harpen op in de tempel van de HEER, naar het voorschrift van David, van Gad, de ziener van de koning, en van de profeet Natan (het voorschrift dat door de HEER bij monde van zijn profeten kenbaar gemaakt was), 26 en toen de Levieten met de instrumenten van David en de priesters met de trompetten klaarstonden, 27 beval Jechizkia de dieren op het altaar te verbranden. Zodra het offer werd ontstoken, klonk er trompetgeschal op en werd het lied voor de HEER aangeheven, begeleid door de instrumenten van koning David van Israël. 28 Gedurende het brandoffer boog de hele gemeenschap zich neer, terwijl de muziek klonk en de trompetten schalden. 29 Toen het brandoffer ten einde was, bogen ook de koning en zijn gezelschap zich neer. 30 Koning Jechizkia en de raadsheren vroegen de Levieten de lof van de HEER te zingen met de woorden van David en de ziener Asaf. Ze zongen vol vreugde, en allen bogen zich in aanbidding neer.
    31 Daarna nam Jechizkia het woord en zei: ‘U hebt u weer in dienst gesteld van de HEER. Breng nu wat u voor de vredeoffers en dankoffers hebt meegebracht naar de tempel van de HEER.’ De hele gemeenschap kwam dieren brengen voor vredeoffers en dankoffers, en wie daartoe bereid was ook voor brandoffers. 32 Alleen al voor het brandoffer voor de HEER werden door de gemeenschap zeventig runderen, honderd volwassen rammen en tweehonderd jonge rammen aangeboden, 33 en verder werden zeshonderd runderen en drieduizend schapen en geiten als vredeoffer en dankoffer meegebracht. 34 Er waren echter te weinig priesters om alle dieren voor het brandoffer te villen. Daarom werden ze in hun werk bijgestaan door hun verwanten, de Levieten, totdat ook de overige priesters zich hadden geheiligd. (De Levieten hielden zich namelijk nauwgezetter dan de priesters aan hun plicht om zich te heiligen.) 35 Behalve het grote aantal dieren voor het brandoffer was er ook nog een grote hoeveelheid vet van de dieren voor de vredeoffers en wijn voor de bij het brandoffer behorende wijnoffers.
    Zo werd de eredienst in de tempel van de HEER opnieuw ingesteld. 36 Jechizkia en heel het volk verheugden zich over wat God voor hen tot stand had gebracht, want het was al met al heel snel in zijn werk gegaan.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De regering van Achaz
    2 Kronieken 28

    A
    chaz was twintig jaar oud toen hij koning werd. Zestien jaar regeerde hij in Jeruzalem. Hij deed niet wat goed is in de ogen van de HEER, zoals zijn voorvader David, maar volgde het voorbeeld van de koningen van Israël. Hij ging zelfs zo ver dat hij godenbeelden maakte voor de Baäls. Ook ontstak hij offers in het Hinnomdal en verbrandde hij zijn zonen als offer volgens het gruwelijke gebruik van de volken die de HEER voor de Israëlieten had verdreven. Hij bracht offers en brandde wierook op de offerplaatsen, op de heuvels en onder elke bladerrijke boom.
    De HEER, zijn God, leverde hem uit aan de koning van Aram. De Arameeërs versloegen hem en voerden een grote groep gevangenen naar Damascus weg. Vervolgens werd hij overgeleverd aan de koning van Israël, die een grote overwinning op hem behaalde. Pekach, de zoon van Remaljahu, doodde in Juda honderdtwintigduizend man op één dag, allen geoefende krijgslieden, omdat zij zich van de HEER, de God van hun voorouders, hadden afgekeerd. Zichri, de held van Efraïm, doodde Maäseja, de zoon van de koning, Azrikam, de hofmeester, en Elkana, de rechterhand van de koning. De Israëlieten voerden tweehonderdduizend vrouwen, zonen en dochters van hun broeders als gevangenen weg en ontroofden hun een grote buit, die ze meenamen naar Samaria.
    In Samaria woonde een profeet van de HEER, Oded genaamd. Toen het leger naar Samaria terugkeerde, ging hij het tegemoet en zei: ‘De HEER, de God van uw voorouders, heeft de Judeeërs aan u uitgeleverd omdat hij woedend op hen was. Met een razernij die tot in de hemel reikte hebt u velen van hen gedood. 10 En nu bent u van plan de mensen uit Juda en Jeruzalem als slaven en slavinnen te onderwerpen. Bent u niet evengoed met schuld beladen tegenover de HEER, uw God? 11 Welnu, luister goed, stuur de gevangenen die u van uw broeders hebt weggevoerd terug, want u hebt de toorn van de HEER over u afgeroepen.’ 12 Enkele familiehoofden uit de stam Efraïm, Azarja, de zoon van Jochanan, Berechja, de zoon van Mesillemot, Jechizkia, de zoon van Sallum, en Amasa, de zoon van Chadlai, traden de binnentrekkende legermacht tegemoet 13 en zeiden: ‘Breng de gevangenen niet hierheen. Wanneer u doet wat u van plan bent, belaadt u ons met schuld tegenover de HEER. U zou onze zonden en schulden nog vermeerderen, terwijl onze schuld nu al zo groot is dat wij de toorn van de HEER hebben opgewekt.’ 14 Hierop droegen de soldaten de gevangenen en de buit aan de leiders en het aanwezige volk over. 15 Speciaal daartoe aangewezen mannen namen de gevangenen onder hun hoede. Met wat in de buit voorhanden was kleedden ze degenen die naakt waren. Ze kleedden en schoeiden ze, gaven hun te eten en te drinken, verzorgden hun wonden en zetten degenen die moeizaam voortstrompelden op ezels. Zo begeleidden ze hen tot aan de palmstad Jericho, aan de grens met het gebied van hun broeders, waarna ze terugkeerden naar Samaria.
    16 Het was in diezelfde tijd dat koning Achaz de hulp inriep van de koning van Assyrië. 17 Ook de Edomieten waren namelijk Juda binnengevallen en hadden gevangenen weggevoerd. 18 En de Filistijnen hadden aanvallen gedaan op verschillende steden in het heuvelland en het Judese gedeelte van de Negev. Ze hadden Bet-Semes, Ajjalon en Gederot, en Socho, Timna en Gimzo en de omliggende dorpen veroverd en zich daar gevestigd. 19 De HEER had Juda vernederd omdat Achaz als koning van de Israëlieten de zeden in Juda had laten verwilderen en zijn plicht tegenover de HEER had verzaakt. 20 Maar in plaats van Achaz te helpen, viel koning Tiglatpileser van Assyrië hem aan en dreef hij hem in het nauw. 21 Achaz had weliswaar de tempel van de HEER, het koninklijk paleis en de huizen van de hoogwaardigheidsbekleders leeggehaald en de schatten aan de koning van Assyrië gegeven, maar toch kwam die hem niet te hulp. 22 Toen hij zo in het nauw was gedreven, beging hij, koning Achaz, nog meer overtredingen tegenover de HEER. 23 Hij bracht offers aan de goden van Damascus, die hem verslagen hadden, want hij dacht bij zichzelf: De goden van de koningen van Aram helpen hun volk wél. Als ik hun offers breng, helpen ze mij vast ook. Maar zij brachten hem en heel Israël juist ten val. 24 Achaz haalde alle voorwerpen uit de tempel van God en sloeg ze aan stukken. Hij liet de tempel van de HEER sluiten en plaatste altaren op alle straathoeken van Jeruzalem. 25 En hij tergde de HEER, de God van zijn voorouders, nog verder door in alle steden van Juda offerplaatsen voor andere goden in te richten.
    26 Alle verdere bijzonderheden over Achaz zijn van begin tot eind opgetekend in het boek over de koningen van Juda en Israël. 27 Toen hij stierf, werd hij wel in Jeruzalem begraven, maar niet bijgezet in de graven van de koningen van Israël. Zijn zoon Jechizkia volgde hem op.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De regering van Jotam
    2 Kronieken 27

    J
    otam was vijfentwintig jaar oud toen hij koning werd. Zestien jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Jerusa, de dochter van Sadok. Hij deed wat goed is in de ogen van de HEER, precies zoals zijn vader Uzzia – hij echter betrad de tempel van de HEER niet –, maar de Judeeërs bleven doorgaan met hun verfoeilijke praktijken.
    Het was Jotam die de Bovenpoort van de tempel van de HEER bouwde. Hij liet ook uitgebreide werkzaamheden verrichten aan de stadsmuur bij de Ofel. Hij bouwde vestingen in het bergland van Juda en burchten en torens in de beboste gebieden. Hij trok ten strijde tegen de koning van de Ammonieten en overwon hem. De Ammonieten droegen hem dat jaar honderd talent zilver, tienduizend kor tarwe en tienduizend kor gerst aan schatting af, en ook het volgende jaar en het jaar daarop. Jotam kon de macht stevig in handen houden, want zijn hele leven was gericht op de HEER, zijn God.
    Verdere bijzonderheden over Jotam, over de oorlogen die hij voerde en wat hij nog meer ondernam, zijn opgetekend in het boek over de koningen van Israël en Juda. Hij was vijfentwintig jaar oud toen hij koning werd, en regeerde zestien jaar in Jeruzalem. Toen hij stierf, werd hij begraven in de Davidsburcht. Zijn zoon Achaz volgde hem op.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De regering van Uzzia
    Uzzia was zestien jaar oud toen hij koning werd. Tweeënvijftig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Jecholja, ze was afkomstig uit Jeruzalem. Hij deed wat goed is in de ogen van de HEER, net zoals zijn vader Amasja gedaan had. Zolang Zecharja leefde, die hem had geleerd in ontzag te leven voor God, legde hij zich erop toe zich naar God te richten. En zolang hij zich naar de HEER richtte, liet God hem slagen in alles wat hij ondernam.
    Zo trok Uzzia ten strijde tegen de Filistijnen. Hij sloeg bressen in de muren van Gat, Jabne en Asdod, en bouwde vestingen in het vorstendom Asdod en andere Filistijnse gebieden. God steunde hem in zijn strijd tegen de Filistijnen, en ook tegen de Arabieren die in Gur-Baäl woonden en tegen de Meünieten. De Ammonieten betaalden hem schatting. Uzzia’s gezag reikte tot aan de grens met Egypte, zo groot was zijn macht.
    In Jeruzalem versterkte hij de stadsmuur en richtte hij torens op bij de Hoekpoort, de Dalpoort en de Punt. 10 Ook bouwde hij uitkijktorens in de woestijn en liet tal van regenputten uithouwen. Hij bezat veel vee, en er werkten boeren voor hem in het heuvelland en op de hoogvlakte, en wijnbouwers in de bergen en op vruchtbare grond, want de landbouw ging hem zeer ter harte.
    11 Uzzia beschikte over een strijdmacht van parate troepen. De manschappen waren per eenheid geregistreerd door de schrijver Jeïël en de griffier Maäseja, de helpers van Chananja, een van de hoge ambtenaren van de koning. 12 Het aantal familiehoofden bedroeg zesentwintighonderd weerbare mannen. 13 Onder hun leiding stond een sterk leger van driehonderdzevenduizend vijfhonderd geoefende, krachtige strijders, die de koning bijstonden tegen zijn vijanden. 14 Zij allemaal, de hele legermacht, waren door Uzzia uitgerust met schilden, lansen, helmen, borstkurassen, bogen en slingerstenen. 15 In Jeruzalem liet hij op de torens en de hoeken van de stadsmuur vernuftige verdedigingswerktuigen neerzetten, waarmee pijlen en grote stenen konden worden afgeschoten. Uzzia’s gezag reikte tot ver over de grenzen, want met wonderbaarlijke hulp had hij zijn macht steeds verder uitgebreid.
    16 Maar toen Uzzia het toppunt van zijn macht had bereikt, werd hij hoogmoedig, en dat leidde tot zijn ondergang. Hij overtrad het gebod van de HEER, zijn God, door de tempel van de HEER binnen te gaan om daar zelf een reukoffer te brengen op het reukofferaltaar. 17 De hogepriester Azarja kwam hem met nog tachtig andere priesters van de HEER achterna, allen vooraanstaande mannen. 18 Zij sneden koning Uzzia de pas af en zeiden hem: ‘Het is niet aan u, Uzzia, om reukoffers te brengen voor de HEER. Dat is voorbehouden aan de priesters, de afstammelingen van Aäron. Zij zijn geheiligd om reukoffers te brengen. Verlaat het heiligdom; u bent in overtreding. Dit zal u bij God, de HEER, niet tot eer strekken.’ 19 Uzzia ontstak in woede. En terwijl hij, de schaal met reukwerk in zijn hand, tegen de priesters tekeerging, verscheen daar, ten overstaan van de priesters, in de tempel van de HEER, bij het reukofferaltaar, plotseling uitslag op zijn voorhoofd. 20 Toen de hogepriester Azarja en de andere priesters hem recht aankeken en vaststelden dat zijn voorhoofd door huidvraat was aangetast, joegen ze hem onmiddellijk de tempel uit. Hij maakte zelf ook haast, want de HEER had hem getroffen. 21 Tot op de dag van zijn dood bleef koning Uzzia aan huidvraat lijden. Al die tijd leefde hij in afzondering, want het tempelcomplex was voor hem verboden terrein. Zijn zoon Jotam, die de gang van zaken in het paleis regelde, nam intussen het landsbestuur waar.
    22 Verdere bijzonderheden over Uzzia zijn van begin tot eind opgetekend door de profeet Jesaja, de zoon van Amos. 23 Toen Uzzia stierf en bij zijn voorouders begraven werd, besloot men hem wegens zijn ziekte te begraven in het veld bij de koningsgraven. Zijn zoon Jotam volgde hem op.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De regering van Amasja
    2 Kronieken 25

    A
    masja werd op vijfentwintigjarige leeftijd koning. Negenentwintig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Jehoaddan, ze was afkomstig uit Jeruzalem. Hij deed wat goed is in de ogen van de HEER, maar niet van ganser harte. Toen Amasja de macht eenmaal stevig in handen had, liet hij de hovelingen die zijn vader hadden vermoord ter dood brengen. Maar hun kinderen doodde hij niet, want hij hield zich aan wat geschreven staat in het boek van Mozes, in de wet die door de HEER is opgelegd: ‘Ouders zullen niet sterven om wat hun kinderen hebben misdaan, en kinderen niet om de misdaden van hun ouders; alleen om wat iemand zelf misdaan heeft, zal hij sterven.’
    Amasja ontbood de mannen van Juda. Hij liet heel Juda en Benjamin per familie aantreden, in eenheden van duizend en van honderd man, elk met een eigen aanvoerder. Na telling van alle mannen van twintig jaar en ouder bleek hij te beschikken over een gevechtsklare legermacht van driehonderdduizend voortreffelijke krijgers, bewapend met lansen en grote schilden. In Israël huurde hij voor honderd talent zilver nog eens honderdduizend geoefende krijgers. Toen kwam er een godsman naar Amasja toe, die zei: ‘Mijn koning, laat het leger van Israël niet met u meetrekken, want de HEER werkt de Israëlieten, die zonen van Efraïm, tegen. Trek zelf ten strijde en vecht zo hard u kunt, anders zal God u het onderspit laten delven. God bezit immers de macht om u te helpen, maar ook om u ten val te brengen.’ ‘Maar die honderd talent dan, die ik aan het leger van Israël heb betaald?’ vroeg Amasja. ‘Het ligt in de macht van de HEER om u meer dan schadeloos te stellen,’ antwoordde de godsman. 10 Hierop ontsloeg Amasja alle soldaten die zich vanuit Efraïm bij hem hadden gevoegd en hij stuurde hen naar huis. De Efraïmieten waren woedend op Juda en keerden vol wrok naar huis terug.
    11 Amasja raapte al zijn moed bijeen en trok aan het hoofd van zijn leger op naar de Zoutvallei, waar hij tienduizend Seïrieten doodde. 12 Tienduizend anderen, die de slag overleefden, werden door de Judeeërs gevangengenomen en meegevoerd naar de top van een rots. Daar werden ze naar beneden gegooid, zodat ze allemaal te pletter vielen. 13 Intussen vielen de soldaten van het leger dat Amasja, voor hij ten strijde trok, had weggestuurd, de steden van Juda aan, vanaf Samaria tot Bet-Choron. Ze doodden er drieduizend man en haalden een rijke buit binnen.
    14 Nadat Amasja van zijn overwinning op de Edomieten, de inwoners van Seïr, was teruggekeerd, liet hij hun godenbeelden naar Jeruzalem overbrengen en daar opstellen. Hij knielde ervoor neer en bracht ze offers. 15 De HEER ontstak in woede tegen Amasja en stuurde een profeet naar hem toe, die hem zei: ‘Waarom zoekt u uw heil bij de goden van dit volk, die niet eens hun eigen volk uit uw handen hebben kunnen redden?’ 16 Maar Amasja viel hem in de rede. ‘Hebben wij u soms als raadgever van de koning aangesteld? Zwijg, of wilt u soms gedood worden?’ De profeet vroeg niet verder, maar zei: ‘Nu u dit zegt en mijn raad in de wind slaat, weet ik dat God besloten heeft u te gronde te richten.’
    17 Na overleg met zijn raadsheren stuurde Amasja, de koning van Juda, gezanten naar de koning van Israël, Joas, de zoon van Joachaz, de zoon van Jehu, met de boodschap: ‘Laten wij zien wie van ons de sterkste is.’ 18 Koning Joas van Israël liet koning Amasja van Juda het volgende antwoord overbrengen: ‘Eens, in de Libanon, verzocht de doornstruik de ceder: “Geef uw dochter aan mijn zoon ten huwelijk.” Maar toen kwam er een wild dier voorbij, dat de doornstruik vertrapte. 19 U zegt bij uzelf: Kijk, ik heb Edom verslagen, en in uw overmoed hunkert u naar nog meer roem. Maar ik zeg u: Blijf waar u bent. Waarom zou u uzelf in het ongeluk storten en Juda meesleuren in uw val?’ 20 Maar Amasja luisterde niet, want God had beschikt dat Juda in handen van de vijand zou vallen omdat het zijn heil had gezocht bij de goden van Edom. 21 Koning Joas van Israël rukte op, en in Bet-Semes in Juda maten hij en koning Amasja van Juda hun krachten. 22 Juda werd door Israël verslagen en alle Judeeërs sloegen op de vlucht. 23 De koning van Juda, Amasja, de zoon van Joas, de zoon van Joachaz, werd in Bet-Semes door koning Joas van Israël gevangengenomen. Koning Joas voerde hem mee naar Jeruzalem. Daar sloeg hij een bres van vierhonderd el in de stadsmuur, van de Efraïmpoort tot aan de Hoekpoort. 24 Daarna keerde hij terug naar Samaria, met medeneming van al het goud en zilver en alle andere voorwerpen die zich onder bewaking van Obed-Edom in de tempel van God bevonden, de schatten uit het koninklijk paleis, en een groep gijzelaars.
    25 Na de dood van koning Joas van Israël, de zoon van Joachaz, leefde koning Amasja van Juda, de zoon van Joas, nog vijftien jaar. 26 Verdere bijzonderheden over Amasja zijn van begin tot eind opgetekend in het boek over de koningen van Juda en Israël. 27 Toen Amasja de HEER eenmaal ontrouw was geworden, werd er in Jeruzalem tegen hem samengespannen. Hij vluchtte naar Lachis, maar ze kwamen hem achterna en doodden hem daar. 28 Hij werd met paarden overgebracht naar de hoofdstad van Juda, waar hij bij zijn voorouders werd begraven.

    2 Kronieken 26

    Het volk van Juda riep Amasja’s zestien jaar oude zoon Uzzia tot opvolger van zijn vader uit. Het was Uzzia die Elat na de dood van koning Amasja weer bij Juda inlijfde en het versterkte.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De regering van Joas
    2 Kronieken 24

    J
    oas was zeven jaar oud toen hij koning werd. Veertig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder heette Sibja en was afkomstig uit Berseba. Zolang Jojada leefde, deed Joas wat goed is in de ogen van de HEER. Jojada koos twee vrouwen voor hem, en Joas kreeg zonen en dochters.
    Na verloop van tijd vatte Joas het plan op om de tempel van de HEER te herstellen. Hij riep de priesters en de Levieten bijeen en droeg hun het volgende op: ‘Ga naar de steden van Juda en zamel in heel Israël zilver in voor het jaarlijkse onderhoud van de tempel van uw God. Zet zo veel mogelijk spoed achter deze zaak.’ Maar de Levieten maakten geen haast. Daarom liet de koning de hogepriester Jojada bij zich komen en vroeg: ‘Waarom hebt u er niet bij de Levieten op aangedrongen om in Juda en Jeruzalem de bijdrage te innen die door Mozes, de dienaar van de HEER, en de gemeenschap van Israël voor de tent met de verbondstekst is vastgesteld? Temeer daar de aanhangers van Atalja, de verdorvenheid in eigen persoon, in de tempel van God hebben ingebroken en zelfs de wijgeschenken uit de tempel voor de Baäls hebben gebruikt!’ Op aanwijzing van de koning werd er een kist gemaakt, die buiten bij de ingang van de tempel van de HEER werd neergezet. In Juda en Jeruzalem werden de mensen opgeroepen om de bijdrage voor de HEER te komen brengen die Mozes, de dienaar van God, in de woestijn voor Israël had vastgesteld. 10 Zowel de leiders als het volk brachten bereidwillig hun bijdrage, en zo raakte de kist vol. 11 De kist werd geregeld naar de toezichthouders gebracht, Levieten die de koning daartoe had aangesteld. Wanneer die vaststelden dat er voldoende zilver in de kist lag, lieten ze de hofschrijver en de gevolmachtigde van de hogepriester komen. Dan werd de kist geleegd en vervolgens op zijn plaats teruggezet. Dat ging zo dag in dag uit, en op die manier werd er een enorme hoeveelheid zilver ingezameld.
    12 De koning en de hogepriester overhandigden het zilver aan de bouwmeesters die met het herstel van de tempel van de HEER waren belast. Die huurden steenhouwers en timmerlieden in om de tempel te herstellen, en smeden en bronsgieters om de constructie te verstevigen. 13 Door toedoen van de bouwmeesters vorderden de herstelwerkzaamheden aan de tempel van God gestaag. Het gebouw werd tot zijn oorspronkelijke verhoudingen teruggebracht en waar nodig verstevigd. 14 Toen de bouwmeesters klaar waren met het werk, brachten ze het overgebleven zilver naar de koning en de hogepriester terug. Dat werd gebruikt om tempelgerei te laten maken: benodigdheden voor de dienst in de tempel van de HEER en voor het brengen van brandoffers, kommen en allerlei andere gouden en zilveren voorwerpen.
    Zolang Jojada leefde, werden er dagelijks brandoffers gebracht in de tempel van de HEER. 15 Jojada bereikte een zeer hoge leeftijd: toen hij stierf was hij honderddertig jaar oud. 16 Omdat hij voor Israël en voor God en diens tempel zoveel goeds had gedaan, werd hij begraven bij de koningen in de Davidsburcht. 17 Na de dood van Jojada kwamen de leiders van Juda de koning hulde betuigen. Vanaf die tijd luisterde de koning naar hen. 18 Ze begonnen de tempel van de HEER, de God van hun voorouders, te verwaarlozen, en Asjerapalen en godenbeelden te vereren. Vanwege deze zonde werden Juda en Jeruzalem getroffen door een hevige toorn. 19 De HEER stuurde profeten naar hen toe om hen op te roepen terug te keren naar de HEER, maar hun waarschuwingen werden in de wind geslagen.
    20 Toen kwam de geest van God over Zecharja, de zoon van de hogepriester Jojada. Hij ging voor het volk staan en zei: ‘Dit zegt God: Waarom verzaken jullie je plicht tegenover de HEER? Jullie zullen niets meer tot een goed einde brengen, want jullie hebben je van de HEER afgewend en daarom wendt hij zich nu van jullie af.’ 21 Maar men spande tegen hem samen, en op bevel van de koning werd hij in de voorhof van de tempel gestenigd. 22 Koning Joas sloeg geen acht op de trouwe diensten die Zecharja’s vader Jojada hem bewezen had, en liet de zoon van zijn weldoener vermoorden. Zecharja’s stervenswoorden luidden: ‘Moge de HEER zien wat mij wordt aangedaan en het vergelden.’
    23 Aan het begin van het nieuwe jaar viel het Aramese leger Joas aan. Ze rukten op tegen Juda en Jeruzalem, versloegen alle legeraanvoerders en stuurden alles wat ze buitmaakten naar hun koning in Damascus. 24 Want hoewel de Arameeërs hun aanval ondernamen met een kleine troepenmacht, leverde de HEER een zeer groot leger aan hen uit, omdat de Judeeërs zich van de HEER, de God van hun voorouders, hadden afgewend. Ook aan Joas werd de straf voltrokken. 25 Nadat de Arameeërs hem zwaargewond hadden achtergelaten, spanden zijn hovelingen tegen hem samen om de dood van de zoon van de hogepriester Jojada te wreken. Hij werd op zijn ziekbed vermoord. Na zijn dood werd hij begraven in de Davidsburcht, maar hij werd niet bijgezet in de koninklijke grafkamers. 26 De aanslag was gepleegd door Zabad, de zoon van Simat, een Ammonitische, en Jozabad, de zoon van Simrit, een Moabitische. 27 Gegevens over Joas’ zonen, over de vele profetieën die tegen hem zijn uitgesproken en over zijn herstelwerkzaamheden aan de tempel van God, zijn opgetekend in de toelichting op het boek over de koningen. Zijn zoon Amasja volgde hem op.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Opstand tegen Atalja
    10 Toen Atalja, de moeder van Achazja, hoorde dat haar zoon dood was, besloot ze alle kinderen van de koninklijke familie van Juda ter dood te brengen. 11 Maar Jehosabat, de dochter van koning Joram, haalde een van Achazja’s zonen, Joas, heimelijk weg uit de groep koningskinderen die gedood zouden worden en verstopte hem met zijn voedster in de linnenkamer. Jehosabat was de dochter van koning Joram en ze was getrouwd met de priester Jojada. Ze was dus een zuster van Achazja. Ze wist Joas voor Atalja verborgen te houden, en zo ontsnapte hij aan de dood. 12 Zes jaar hielden zij hem verborgen in de tempel van God, terwijl Atalja het land regeerde.

    2 Kronieken 23

    In het zevende regeringsjaar van Atalja verstevigde Jojada zijn positie. Hij verzekerde zich van de medewerking van de bevelhebbers Azarja, de zoon van Jerocham, Jismaël, de zoon van Jochanan, Azarja, de zoon van Obed, Maäseja, de zoon van Adaja, en Elisafat, de zoon van Zichri, en zij gingen het hele land door om in alle steden van Juda de Levieten en de familiehoofden van Israël op te roepen om naar Jeruzalem te komen. In de tempel van God zwoer de hele gemeenschap trouw aan de koning. Jojada sprak hen als volgt toe: ‘De zoon van de koning zal het land regeren, zoals de HEER met betrekking tot de nakomelingen van David beloofd heeft. Dit is wat u moet doen: Splits de priesters en de Levieten die deze week dienst hebben in drie groepen. Laat de eerste groep de wacht betrekken bij de poorten van de tempel, de tweede bij het koninklijk paleis en de derde in de Fundamentpoort. Het volk moet zich opstellen op de tempelhoven. Niemand mag de tempel van de HEER binnengaan, behalve de priesters en de dienstdoende Levieten. Zij mogen naar binnen, want zij zijn geheiligd, maar het volk moet het verbod van de HEER in acht nemen. De Levieten moeten hun wapens in de aanslag houden en een hecht kordon rond de koning vormen. Verlies hem geen moment uit het oog en dood ieder die de tempel probeert binnen te gaan.’
    De Levieten en de vertegenwoordigers van de gemeenschap van Juda deden precies wat de priester Jojada had bevolen. Allen meldden zich met hun eenheid, zowel degenen die die week dienst hadden als degenen die die week geen dienst hadden, want Jojada had alle verloven ingetrokken. Jojada gaf de bevelhebbers de speren, schilden en pijlkokers uit de tempel van God, die nog van koning David waren geweest. 10 Het volk moest zich, ieder met zijn wapen in de aanslag, voor de tempel opstellen, over de volle breedte van het plein en vanaf de ingang van de tempel tot aan het altaar, om de koning te beschermen. 11 Toen leidden ze de koningszoon naar buiten, zetten hem de hoofdband op en overhandigden hem de kroningsakte. Zo werd hij door Jojada en diens zonen tot koning uitgeroepen en gezalfd, terwijl alle aanwezigen riepen: ‘Leve de koning!’ 12 Toen Atalja hoorde hoe het volk te hoop liep en de koning toejuichte, begaf zij zich in de menigte die zich voor de tempel verzameld had. 13 Daar zag ze de koning, die zich op het koninklijke podium naast de ingang had opgesteld, met de bevelhebbers en de trompetblazers naast zich. De hele bevolking was in feeststemming. Er werd op trompetten geblazen en de voorzangers leidden met hun instrumenten de lofzang. Maar Atalja scheurde haar kleren en riep: ‘Verraad! Verraad!’ 14 De priester Jojada stuurde de bevelhebbers, de aanvoerders van het leger, op haar af met de opdracht: ‘Leid haar onder bewaking weg; wie haar volgt, moet gedood worden.’ Hij zei er uitdrukkelijk bij dat ze haar niet op het tempelterrein mochten doden. 15 Atalja werd weggeleid en naar het paleis gevoerd. Zodra ze de Paardenpoort had bereikt, werd ze ter dood gebracht.
    16 Samen met het volk en de koning beloofde Jojada plechtig dat ze de HEER weer als volk zouden toebehoren. 17 Heel het volk trok op naar de tempel van Baäl. Ze haalden de tempel omver en verbrijzelden de altaren en beelden die voor hem waren opgericht. De Baälspriester Mattan werd voor de altaren ter dood gebracht. 18 Jojada droeg de zorg voor de tempel van de HEER op aan de Levitische priesters uit de families die David met de tempeldienst had belast. Zij moesten brandoffers opdragen aan de HEER, zoals voorgeschreven in de wet van Mozes, en dit volgens de aanwijzingen van David begeleiden met feestgezang. 19 Ook stelde hij poortwachters aan die erop moesten toezien dat niemand die in enig opzicht onrein was de tempel van de HEER betrad.
    20 Met de bevelhebbers, de hoogwaardigheidsbekleders en de leiders van het volk begeleidde Jojada de koning van de tempel via de Bovenpoort naar het paleis, waar ze hem lieten plaatsnemen op de koningstroon. 21 Heel het volk was verheugd, en hoewel Atalja ter dood gebracht was, bleef het rustig in de stad.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De regering van Achazja
    2 Kronieken 22

    D
    e inwoners van Jeruzalem riepen Achazja tot zijn opvolger uit, omdat Achazja’s oudere broers allemaal vermoord waren door de benden die met de Arabieren ten strijde waren getrokken.
    Achazja, de zoon van koning Joram van Juda, werd dus tot koning uitgeroepen. Hij was twintig jaar oud toen hij koning werd. Eén jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Atalja, de dochter van Omri. Ook hij volgde het voorbeeld van het koningshuis van Achab, want hij liet zich door de raad van zijn moeder tot goddeloosheid verleiden. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER, net zoals de leden van het koningshuis van Achab, want na de dood van zijn vader waren zij zijn raadgevers. Dat is zijn ondergang geworden.
    Het was ook op hun aanraden dat hij met koning Joram van Israël, de zoon van Achab, naar Ramot in Gilead meeging om de strijd aan te binden met koning Hazaël van Aram. Maar toen Joram gewond raakte, keerde hij naar Jizreël terug om te herstellen, aangezien hem tijdens de slag met koning Hazaël van Aram, bij Ramot, zware verwondingen waren toegebracht. Achazja, de zoon van Joram en koning van Juda, ging naar Jizreël om de gewonde koning Joram van Israël een bezoek te brengen. Dit bezoek aan Joram werd Achazja door Gods beschikking fataal. Toen Achazja bij Joram was, reden ze samen Jehu, de zoon van Nimsi, tegemoet, die door de HEER gezalfd was om het koningshuis van Achab uit te roeien. Vlak nadat Jehu met het huis van Achab had afgerekend, stuitte hij op de leiders van Juda en de zonen van Achazja’s broers, die in dienst van Achazja stonden. Hij doodde hen, en ging daarna op zoek naar Achazja zelf. Deze hield zich schuil in Samaria, maar werd gevangengenomen en aan Jehu voorgeleid. Hij werd ter dood gebracht, maar wel begraven, ‘want,’ zeiden ze, ‘hij is een kleinzoon van Josafat, die de HEER met heel zijn hart was toegedaan.’
    Geen van Achazja’s nakomelingen was in staat hem op te volgen.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De regering van Joram
    Joram was tweeëndertig jaar oud toen hij koning werd. Acht jaar regeerde hij in Jeruzalem. Hij volgde het voorbeeld van de koningen van Israël, net zoals het koningshuis van Achab dat deed, aangezien hij met een vrouw uit de familie van Achab getrouwd was. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER, maar toch wilde de HEER het koningshuis van David niet vernietigen, omwille van het verbond dat hij met David had gesloten, aan wie hij had beloofd dat hij het licht van zijn koningshuis voor altijd zou laten branden.
    Tijdens de regering van Joram kwamen de Edomieten tegen Juda in opstand en wezen ze een eigen koning aan. Joram trok met zijn legeraanvoerders en al zijn strijdwagens tegen hen op. Toen de Edomieten hem en de aanvoerders van zijn strijdwagens omsingelden, deed hij ’s nachts een uitval en versloeg de Edomieten, 10 maar toch maakte Edom zich van Juda los, en dat is zo gebleven tot op de dag van vandaag. Ook Libna maakte zich in die tijd los van koning Joram. Dat gebeurde omdat hij zich van de HEER, de God van zijn voorouders, had afgewend. 11 Hij ging zelfs zo ver dat hij op de bergen in Juda offerplaatsen bouwde. Zo zette hij de inwoners van Jeruzalem tot ontrouw aan en bracht hij Juda op het slechte pad.
    12 Op zekere dag ontving Joram een brief van de profeet Elia, waarin stond: ‘Dit zegt de HEER, de God van uw voorvader David: In plaats van je te houden aan het voorbeeld van je vader Josafat en van koning Asa van Juda 13 heb je het voorbeeld gevolgd van de koningen van Israël. Je hebt Juda en Jeruzalem tot ontrouw verleid zoals het koningshuis van Achab Israël verleid heeft, en bovendien heb je je broers vermoord, zonen van je eigen vader, die beter waren dan jij. 14 Daarom zal de HEER je volk, je kinderen en vrouwen en al je have en goed zwaar treffen. 15 En jijzelf zult ten gevolge van een ziekte aan je ingewanden aan allerlei ongemakken lijden, tot je ingewanden ten slotte naar buiten komen.’
    16 De HEER zette de Filistijnen en de Arabische stammen die in de buurt van de Nubiërs woonden tegen Joram op. 17 Zij trokken op tegen Juda, braken door de verdediging heen en namen alle goederen uit het koninklijk paleis mee. Ze voerden ook zijn kinderen en vrouwen als gevangenen weg. Niet één kind bleef hem over, alleen zijn jongste zoon Joachaz. 18 Daarna trof de HEER hem met een ingewandsziekte waarvoor geen genezing bestond. 19 Na bijna twee jaar was zijn ziekte zo ver voortgeschreden dat zijn ingewanden naar buiten kwamen, en stierf hij een gruwelijke dood. Het volk ontstak voor hem geen groot vuur, zoals voor zijn voorouders was gebeurd.
    20 Joram was tweeëndertig jaar oud toen hij koning werd. Acht jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn heengaan werd door niemand betreurd. Hij werd begraven in de Davidsburcht, maar niet bijgezet in de koninklijke grafkamers.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het einde van Josafats regering
    31 Zo regeerde Josafat over Juda. Hij was vijfendertig jaar oud toen hij koning van Juda werd, en regeerde vijfentwintig jaar in Jeruzalem. Zijn moeder was Azuba, de dochter van Silchi. 32 Hij volgde het voorbeeld van zijn vader Asa en deed wat goed is in de ogen van de HEER. 33 Toch bleven de offerplaatsen bestaan en richtten de Judeeërs hun hart niet op de God van hun voorouders. 34 Verdere bijzonderheden over Josafat zijn van begin tot eind opgetekend in de geschriften van Jehu, de zoon van Chanani, die zijn opgenomen in het boek over de koningen van Israël.
    35 Later sloot koning Josafat van Juda een overeenkomst met de goddeloze koning Achazja van Israël 36 om een vloot te bouwen die op Tarsis zou varen. De schepen werden gebouwd in Esjon-Geber. 37 Eliëzer, de zoon van Dodawahu, uit Maresa, voorzegde Josafat dat de HEER zijn onderneming zou laten mislukken omdat hij een overeenkomst had gesloten met Achazja. En inderdaad, de schepen vergingen en kwamen nooit in Tarsis aan.

    2 Kronieken 21

    Toen Josafat bij zijn voorouders te ruste ging, werd hij begraven in de Davidsburcht. Zijn zoon Joram volgde hem op. Jorams broers, zonen van Josafat, waren Azarja, Jechiël, Zecharja, Azarja, Michaël en Sefatja. Dit waren allemaal zonen van koning Josafat van Israël. Hun vader had hun grote hoeveelheden goud, zilver en andere kostbaarheden geschonken, en vestingsteden in Juda, maar het koningschap had hij overgedragen aan Joram, want die was zijn eerstgeboren zoon. Zodra Joram de macht in zijn vaders koninkrijk had overgenomen, vermoordde hij al zijn broers en ook een aantal leiders van Israël.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Overwinning op de Moabieten en de Ammonieten
    2 Kronieken 20

    E
    nige tijd later trokken de Moabieten en de Ammonieten, samen met een deel van de Meünieten, tegen Josafat ten strijde. Boodschappers kwamen Josafat melden: ‘Een groot leger valt u aan vanuit Edom, aan de overkant van de zee. Ze zijn al bij Chaseson-Tamar.’ (Dat is Engedi.) Josafat schrok hevig en hij besloot de HEER om raad te vragen. Hij kondigde in heel Juda een vastendag af, en uit werkelijk alle steden van Juda kwam men bijeen om de HEER om raad te vragen.
    Toen de gemeenschap van Juda en Jeruzalem zich in de nieuwe voorhof van de tempel had opgesteld, trad Josafat naar voren en zei: ‘HEER, God van onze voorouders, u bent God in de hemel en u heerst over de koninkrijken van alle volken. In uw hand liggen macht en kracht besloten, niemand kan zich tegen u verzetten. U, onze God, hebt de vroegere inwoners van dit land voor uw volk Israël verdreven en het voor altijd aan de nakomelingen van uw vriend Abraham toebedeeld. Zij gingen er wonen en bouwden er een heiligdom voor uw naam, dat ze inwijdden met de woorden: “Wanneer enig onheil ons treft, het straffend zwaard of de pest of een hongersnood, en wij ons voor deze tempel voor u opstellen – in deze tempel immers woont uw naam – en u in onze ellende aanroepen, aanhoor ons dan en kom ons te hulp.” 10 Nu worden wij aangevallen door de bewoners van Ammon, Moab en het Seïrgebergte, de gebieden waar de Israëlieten tijdens hun uittocht uit Egypte van u niet doorheen mochten trekken, en die zij daarom voorbijgetrokken zijn en niet hebben vernietigd. 11 En als dank daarvoor trekken ze nu tegen ons op om ons te verdrijven uit uw eigen land, dat u ons in bezit hebt gegeven! 12 God, straft u hen af. Wij zijn niet opgewassen tegen de grote legermacht die ons nu aanvalt. Wij weten niet wat we moeten doen, op u zijn onze ogen gevestigd.’
    13 Heel Juda stond opgesteld voor de HEER, ook de vrouwen en kinderen. 14 In hun midden bevond zich ook Jachaziël, de zoon van Zecharja, die de zoon was van Benaja, de zoon van Jeïël, de zoon van Mattanja, een Leviet uit de familie van Asaf. Hij werd ter plekke gegrepen door de geest van de HEER en zei: 15 ‘Juda en Jeruzalem en u, koning Josafat, luister goed! Dit zegt de HEER: Jullie hoeven niet bang te zijn voor de grote legermacht die jullie bedreigt, want dit is niet jullie strijd, maar die van God. 16 Ga hun morgen tegemoet. Zij trekken nu over de pas van Sis. Waar de wadi uitkomt in de woestijn van Jeruel, zullen jullie hen treffen. 17 Jullie hoeven in deze strijd geen slag te leveren. Wacht rustig af, dan zullen jullie zien hoe de HEER, die jullie, Juda en Jeruzalem, bijstaat, voor jullie de overwinning behaalt. Jullie hoeven nergens bang voor te zijn. Ga hun morgen tegemoet, de HEER staat jullie bij.’ 18 Josafat boog diep voorover en heel Juda en Jeruzalem knielde neer om de HEER hulde te brengen. 19 En de Levieten uit de familie van Korach, die weer behoorde tot de familie van Kehat, zongen staande met luide stem de lof van de HEER, de God van Israël.
    20 De volgende morgen vroeg gingen ze op weg naar de woestijn van Tekoa. Bij hun vertrek trad Josafat naar voren en sprak hen als volgt toe: ‘Juda en Jeruzalem, luister! Vertrouw op de HEER, uw God, en u zult standhouden, vertrouw op zijn profeten en uw welslagen is verzekerd.’ 21 In overleg met het volk wees hij zangers aan om de lof van de HEER te zingen. Zij trokken voor de bewapende legermacht uit, de heilige glorie prijzend met de woorden: ‘Loof de HEER, eeuwig duurt zijn trouw.’ 22 Zodra zij jubelend hun lofzang aanhieven, zorgde de HEER ervoor dat de Ammonieten en Moabieten en de bewoners van het Seïrgebergte, die Juda wilden aanvallen, vanuit verdekte stellingen werden belaagd, en zo werden ze verslagen. 23 De Ammonieten en Moabieten raakten slaags met de bewoners van het Seïrgebergte en doodden hen tot de laatste man. En nadat ze met de bewoners van Seïr hadden afgerekend, stortten ze zich op elkaar. 24 De Judeeërs waren inmiddels op een punt aangekomen van waar ze de woestijn konden overzien. Toen ze uitkeken naar het leger, zagen ze dat de grond bezaaid was met lijken: niemand was ontkomen. 25 Josafat en zijn leger gingen eropaf om de buit binnen te halen. Ze troffen een grote kudde vee aan, en goederen, kleding en kostbare voorwerpen. Ieder verzamelde meer dan hij dragen kon. Het kostte wel drie dagen om alles te vergaren, zo groot was de buit. 26 De dag daarop kwamen ze bijeen in Emek-Beracha. (Omdat ze daar de HEER loofden wordt die plaats tot op de dag van vandaag Emek-Beracha genoemd.) 27 Met Josafat aan het hoofd keerden alle mannen van Juda en Jeruzalem terug naar Jeruzalem, opgetogen omdat de HEER hen had laten zegevieren over hun vijanden. 28 In Jeruzalem aangekomen trokken ze begeleid door muziek van lieren, harpen en trompetten naar de tempel van de HEER.
    29 Toen de andere koninkrijken hoorden hoe de HEER de vijanden van Israël had bestreden, werden ze door vrees voor God bevangen. 30 Voortaan heerste er vrede in het koninkrijk van Josafat, want zijn God verschafte hem rust aan al zijn grenzen.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Josafat regelt de rechtspraak
    Josafat bleef voortaan in Jeruzalem. Wel ging hij nog een keer op reis om zijn onderdanen, van Berseba tot in het bergland van Efraïm, aan te sporen om terug te keren tot de HEER, de God van hun voorouders. Hij stelde rechters aan in het land, in alle vestingsteden van Juda, niet één uitgezonderd, en droeg hun op: ‘Besef goed welke taak u op u neemt, want u oordeelt niet op menselijk gezag, maar op gezag van de HEER, die u bij het rechtspreken terzijde staat. Laat u leiden door vrees voor de HEER en neem u in acht, want de HEER, onze God, duldt geen onrecht, partijdigheid of corruptie.’ In Jeruzalem stelde Josafat een aantal Levieten, priesters en familiehoofden van Israël aan om de rechtsorde van de HEER te handhaven en recht te spreken over de inwoners van de stad. Hun droeg hij op: ‘Handel in ontzag voor de HEER, wees betrouwbaar en toegewijd. 10 Wanneer uw ambtgenoten uit andere steden kwesties aan u voorleggen, bijvoorbeeld inzake een uitspraak over moord of doodslag, of over de interpretatie van geboden, bepalingen en rechtsregels, licht u hen dan in, zodat zij zich tegenover de HEER niet schuldig maken en u en uw ambtgenoten niet door zijn toorn getroffen worden. Wanneer u doet wat ik zeg, zult u vrijuit gaan. 11 De hogepriester Amarja stel ik aan als hoogste rechter voor alle zaken met betrekking tot de HEER, en Zebadja, de zoon van Jismaël, het hoofd van de stam Juda, als hoogste rechter voor alle zaken met betrekking tot de koning. Levitische griffiers zullen u terzijde staan. Ga vastberaden aan het werk; moge de HEER bijstaan wie rechtschapen is.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Josafat trekt met koning Achab van Israël ten strijde tegen Aram
    2 Kronieken 18

    J
    osafat verwierf dus steeds meer rijkdom en roem. Door een huwelijk smeedde hij familiebanden met Achab. Enige jaren later bracht hij Achab in Samaria een bezoek. Achab slachtte voor hem en zijn gevolg een grote hoeveelheid schapen, geiten en runderen, en haalde hem over om op te trekken tegen Ramot in Gilead. Koning Achab van Israël vroeg koning Josafat van Juda: ‘Gaat u met mij mee naar Ramot in Gilead?’ ‘U en ik zijn één,’ antwoordde Josafat, ‘mijn leger is uw leger. Ik trek met u mee ten strijde.’ En hij voegde eraan toe: ‘Vraag vandaag nog raad aan de HEERDe koning van Israël ontbood vierhonderd profeten en vroeg hun: ‘Zullen wij tegen Ramot in Gilead ten strijde trekken, of kan ik er beter van afzien?’ ‘Trek op,’ antwoordden ze. ‘God zal u de stad in handen geven.’ Maar Josafat vroeg: ‘Is hier niet nog een profeet van de HEER die wij kunnen raadplegen?’ De koning van Israël antwoordde: ‘Er is nog wel iemand die de HEER voor ons zou kunnen raadplegen. Maar ik heb een hekel aan hem. Hij profeteert nooit iets goeds over mij, altijd onheil. Dat is Micha, de zoon van Jimla.’ ‘Zegt u dat toch niet!’ zei Josafat. De koning van Israël liet een hofdienaar komen die hij opdroeg om snel Micha, de zoon van Jimla, te gaan halen. De koning van Israël en de koning van Juda, Josafat, zaten ieder in hun staatsiegewaad op een troon op de dorsvloer voor de stadspoort van Samaria, in gezelschap van de in vervoering geraakte profeten. 10 Sidkia, de zoon van Kenaäna, had twee ijzeren horens gemaakt en zei: ‘Dit zegt de HEER: Met deze horens zult u de Arameeërs neerslaan, tot u ze allemaal verslagen hebt.’ 11 Ook de andere profeten voorspelden dergelijke dingen. ‘Trek op tegen Ramot in Gilead,’ zeiden ze. ‘Uw veldtocht zal slagen en de HEER zal u de stad in handen geven.’
    12 De bode die Micha was gaan halen, zei tegen hem: ‘Luister, alle profeten verzekeren de koning eensgezind dat de strijd goed zal aflopen. Mogen uw woorden even gunstig zijn als die van hen.’ 13 Maar Micha zei: ‘Zo waar de HEER leeft, ik zeg alleen wat mijn God mij in de mond legt.’ 14 Hij ging naar de koning toe, die hem vroeg: ‘Micha, zullen wij tegen Ramot in Gilead ten strijde trekken, of kan ik er beter van afzien?’ ‘Trek op,’ antwoordde Micha. ‘Uw veldtocht zal slagen en de stad zal u beiden in handen vallen.’ 15 Hierop zei de koning: ‘Hoe vaak heb ik u niet bezworen om in de naam van de HEER niets dan de waarheid tegen mij te spreken?’ 16 Toen zei Micha: ‘Ik zag Israël verspreid over de berghellingen, als een kudde schapen die geen herder heeft. De HEER zei: “Ze hebben geen aanvoerder, laat ieder in vrede naar huis terugkeren.”’ 17 De koning van Israël zei tegen Josafat: ‘Heb ik het u niet gezegd: hij profeteert nooit iets goeds over mij, alleen maar onheil!’ 18 Micha zei: ‘Luister naar wat de HEER te zeggen heeft. Ik zag de HEER op zijn troon zitten, en aan weerszijden van hem stonden alle hemelse machten opgesteld. 19 De HEER vroeg: “Wie gaat koning Achab van Israël overhalen om tegen Ramot in Gilead ten strijde te trekken, zijn ondergang tegemoet?” De een zei dit en de ander zei dat, 20 en ten slotte trad een van de geesten op de HEER toe en zei: “Ik zal hem overhalen.” “Hoe wil je dat doen?” vroeg de HEER. 21 “Ik zal naar hem toe gaan en leugens spreken door de mond van al zijn profeten,” zei de geest. “Doe dat,” zei de HEER. “Het zal je beslist lukken.” 22 Welnu, zo heeft de HEER in de mond van deze profeten van u leugens gelegd. Hij heeft het juist slecht met u voor.’ 23 Sidkia, de zoon van Kenaäna, kwam op Micha af en sloeg hem in zijn gezicht. ‘Wilt u soms beweren dat de geest van de HEER van mij naar u is overgestoken om tegen u te spreken?’ vroeg hij. 24 ‘Dat zult u wel merken,’ zei Micha, ‘op de dag dat u probeert u te verschuilen op een verborgen plek in een huis.’ 25 De koning van Israël zei: ‘Breng Micha naar Amon, de stadscommandant, en naar mijn zoon Joas. 26 Zeg tegen hen dat ze hem in de gevangenis moeten opsluiten en op water en brood moeten zetten totdat ik behouden ben teruggekeerd.’ 27 Hierop zei Micha: ‘Als u behouden terugkeert, is het niet de HEER die door mijn mond gesproken heeft.’ (Micha was het ook die zei: ‘Luister, volken, allemaal!’)
    28 De koning van Israël trok samen met Josafat, de koning van Juda, ten strijde tegen Ramot in Gilead. 29 Hij zei tegen Josafat: ‘Ik wil niet als koning gekleed de strijd in gaan, maar houdt u uw koninklijke gewaad aan.’ De koning van Israël verkleedde zich dus voordat ze ten strijde trokken. 30 De koning van Aram had de bevelhebbers van zijn strijdwagens het volgende opgedragen: ‘Vecht niet met een willekeurige soldaat, maar alleen met de koning van Israël.’ 31 Toen de bevelhebbers van de strijdwagens Josafat zagen, riepen ze: ‘Dat is de koning van Israël!’ Ze omsingelden hem en vielen hem aan. Josafat schreeuwde het uit en de HEER kwam hem te hulp door hen van hem weg te lokken. 32 Toen de bevelhebbers van de strijdwagens merkten dat hij niet de koning van Israël was, lieten ze hem met rust. 33 Maar een soldaat spande zijn boog en nietsvermoedend trof hij de koning van Israël tussen de schubben van zijn pantser. De koning zei tegen zijn wagenmenner: ‘Wend de teugel en breng me buiten het strijdgewoel; ik ben zwaargewond.’ 34 Maar de strijd liep zo hoog op dat de koning van Israël zich nog de hele dag voor de ogen van de Arameeërs in zijn wagen overeind moest houden. Tegen zonsondergang stierf hij.

    2 Kronieken 19

    Koning Josafat van Juda keerde behouden terug naar Jeruzalem. De ziener Jehu, de zoon van Chanani, ging de koning tegemoet en zei tegen hem: ‘U vond het nodig degenen die de HEER afwijzen te helpen en degenen die hem haten lief te hebben. Daarom hebt u de toorn van de HEER over u afgeroepen. Gelukkig hebt u ook goede dingen gedaan: u hebt het land gezuiverd van Asjerapalen en uw hart op God gericht.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De regering van Josafat
    2 Kronieken 17

    Z
    ijn zoon Josafat volgde hem op.
    Josafat verstevigde zijn positie in Israël. In alle steden van Juda legerde hij garnizoenen en in heel Juda installeerde hij wachtposten, ook in de steden van Efraïm die zijn vader Asa veroverd had. De HEER stond Josafat bij, omdat hij het voorbeeld van zijn voorvader David volgde: hij zocht zijn heil niet bij de Baäls, maar bij de God van zijn voorvader en hield zich – anders dan in Israël gebeurde – aan zijn geboden. De HEER gaf Josafat het koningschap stevig in handen. Heel Juda bracht hem geschenken, en grote roem en rijkdom vielen hem ten deel. Het vervulde hem met trots dat hij de HEER gehoorzaamde, en ook hij verwijderde de offerplaatsen en Asjerapalen uit Juda. In het derde jaar van zijn regering stuurde hij zijn ambtenaren Ben-Chaïl, Obadja, Zecharja, Netanel en Micha het land in om in de steden van Juda onderricht te geven. Zij werden vergezeld door de Levieten Semaja, Netanja, Zebadja, Asaël, Semiramot, Jonatan, Adonia, Tobia en Tob-Adonia, en de priesters Elisama en Joram. Met het wetboek van de HEER gingen ze alle steden van Juda langs om het volk te onderrichten.
    10 Alle omringende koninkrijken waren bevangen door vrees voor de HEER, daarom vielen ze Josafat niet aan. 11 Een aantal Filistijnen droeg een last zilver aan hem af en de Arabieren brachten hem vee: zevenenzeventighonderd rammen en zevenenzeventighonderd bokken. 12 Zo werd Josafat machtiger en machtiger. Overal in Juda bouwde hij burchten en legeropslagplaatsen. 13 Hij beschikte over grote voorraden in de steden van Juda, en in Jeruzalem over een leger van weerbare mannen. 14 Hun bevelhebbers waren, geregistreerd naar afkomst: voor Juda Adna, bevelhebber over driehonderdduizend weerbare mannen, 15 en verder Jochanan, bevelhebber over tweehonderdtachtigduizend man, 16 en Amasja, de zoon van Zichri, bevelhebber over tweehonderdduizend weerbare mannen – hij had zich vrijwillig in dienst van de HEER gesteld; 17 en uit Benjamin Eljada, een dapper krijgsman, met tweehonderdduizend mannen uitgerust met bogen en kleine schilden, 18 en verder Jozabad, met honderdtachtigduizend goed toegeruste mannen. 19 Dit waren degenen die in dienst van de koning stonden, nog afgezien van de mannen die door de koning in de vestingsteden van Juda

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De regering van Asa
    Tijdens de regering van Asa heerste er tien jaar vrede in het land.

    2 Kronieken 14

    Asa deed wat goed en juist is in de ogen van de HEER, zijn God. Hij verwijderde de uitheemse altaren en de offerplaatsen, verbrijzelde de gewijde stenen en hakte de Asjerapalen om. Hij hield de Judeeërs voor dat ze hun heil moesten zoeken bij de HEER, de God van hun voorouders, en zijn wetten en bepalingen moesten naleven. Uit alle steden van Juda liet hij de offerplaatsen en de wierookaltaren verwijderen. Onder zijn bewind heerste er rust en vrede in het koninkrijk. Doordat er vrede heerste in het land en er in die tijd geen oorlog tegen hem gevoerd werd, was Asa in staat in Juda vestingsteden te bouwen. De HEER had hem immers rust verschaft. Asa zei tegen de Judeeërs: ‘Laten we vestingsteden bouwen, omringd door muren met torens en vergrendelbare poorten. Nu behoort het land nog aan ons, want omdat wij ons heil hebben gezocht bij de HEER, heeft hij ons rust verschaft aan onze grenzen.’ Zo begon men te bouwen, en de werkzaamheden werden tot een goed einde gebracht. Asa beschikte over een leger van driehonderdduizend Judeeërs, bewapend met grote schilden en lansen, en tweehonderdtachtigduizend Benjaminieten, bewapend met kleine schilden en bogen. Al zijn soldaten waren dappere krijgslieden.
    Na verloop van tijd viel de Nubiër Zerach het land binnen met een leger van duizend maal duizenden soldaten en driehonderd strijdwagens, en rukte op tot aan Maresa. Asa ging hem tegemoet en bracht zijn leger in stelling in de vallei van Sefata, bij Maresa. 10 Hij riep de HEER, zijn God, aan met de woorden: ‘HEER, er is niemand die hulp biedt zoals u wanneer de machteloze het moet opnemen tegen een overmacht. Help ons, HEER, onze God, want in u hebben we ons vertrouwen gesteld en in uw naam zijn we tegen deze overmacht in het geweer gekomen. HEER, onze God, sta niet toe dat een mens zich met u meet.’ 11 De HEER liet de Nubiërs tegen Asa en Juda het onderspit delven. De Nubiërs sloegen op de vlucht 12 en Asa en zijn leger achtervolgden hen tot bij Gerar. Er sneuvelden zo veel Nubiërs dat hun leger tot niets meer in staat was. Ze werden door de HEER en zijn leger verpletterend verslagen. De Judeeërs wisten een grote buit in de wacht te slepen. 13 Ze veroverden alle steden in de omgeving van Gerar, die door vrees voor de HEER waren bevangen, en plunderden die omdat er een rijke buit te halen viel. 14 Ze overvielen ook de tenten van de veedrijvers en voerden een groot aantal schapen, geiten en kamelen weg. Toen keerden ze terug naar Jeruzalem.
     
    2 Kronieken 15

    Azarja, de zoon van Oded, werd gegrepen door de geest van God. Hij ging Asa tegemoet en zei tegen hem: ‘Asa en Juda en Benjamin, luister naar mij! De HEER staat aan uw kant zolang u aan zijn kant staat. Als u hem zoekt, zal hij zich door u laten vinden, maar als u zich van hem afwendt, zal hij zich van u afwenden. Lange tijd hebben de Israëlieten zonder de ware God geleefd, zonder priesters om hun de wet uit te leggen, zonder onderricht. Pas in hun rampspoed keerden ze terug naar de HEER, de God van Israël; ze hebben hem gezocht en hij heeft zich door hen laten vinden. Wie in die tijd maar een voet buiten de deur zette werd belaagd, want overal heerste ontreddering. Volken en steden raakten met elkaar slaags omdat God hen tot ontreddering bracht door hen met allerlei rampen te treffen. Wees dus vastberaden en geef de moed niet op: voor uw inspanningen zult u beloond worden.’
    Gesterkt door deze woorden en door de profetie van de profeet Oded liet Asa onmiddellijk alle gruwelijke godenbeelden uit Juda en Benjamin verwijderen en ook uit de steden die hij in het bergland van Efraïm had veroverd. Hij herstelde het altaar voor de HEER tegenover de voorhal van de tempel. Hij ontbood heel Juda en Benjamin, en ook de mensen uit de stamgebieden van Efraïm en Manasse en Simeon die als vreemdeling in zijn koninkrijk verbleven sinds zij in groten getale uit Israël waren gekomen en zich bij hem hadden gevoegd toen ze merkten dat de HEER, zijn God, hem bijstond. 10 In de derde maand van het vijftiende regeringsjaar van Asa kwamen ze in Jeruzalem bijeen. 11 Ze offerden die dag aan de HEER zevenhonderd runderen en zevenduizend schapen en geiten uit de buit die ze hadden meegebracht. 12 Ze zwoeren dat ze zich met hart en ziel zouden richten naar de HEER, de God van hun voorouders, 13 en dat iedereen die zich daar niet aan hield, jong of oud, man of vrouw, zou worden gedood. 14 Met luide stem zwoeren ze trouw aan de HEER. Daarbij juichten ze en lieten ze de trompetten en ramshoorns schallen. 15 Iedereen in Juda verheugde zich over de eed die ze hadden afgelegd. Ze hadden uit volle overtuiging gezworen en zochten met heel hun hart de HEER, en hij liet zich door hen vinden en verschafte hun rust aan al hun grenzen.
    16 Asa ging zelfs zo ver dat hij zijn grootmoeder Maächa haar koninklijke titel ontnam, omdat ze een aanstootgevend beeld van Asjera had laten maken. Het beeld hakte hij in stukken, en hij verpulverde de resten en verbrandde die in de bedding van de Kidron. 17 En al verdwenen de offerplaatsen dan niet uit Israël, toch bleef Asa zijn leven lang met heel zijn hart het goede nastreven. 18 Hij liet de wijgeschenken van zijn vader overbrengen naar de tempel van God en bracht daar ook zijn eigen wijgeschenken onder: goud, zilver en gebruiksvoorwerpen.
    19 Tot en met het vijfendertigste regeringsjaar van Asa bleef het land gevrijwaard van oorlog.

    2 Kronieken 16

    Maar in het zesendertigste regeringsjaar van Asa viel koning Basa van Israël Juda binnen en versterkte hij Rama om de aan- en afvoerwegen voor koning Asa van Juda af te snijden. Daarom nam Asa goud en zilver uit de schatkamers van de tempel en uit het koninklijk paleis en liet dat met de volgende woorden overhandigen aan koning Benhadad van Aram, die in Damascus zetelde: ‘Wij zijn bondgenoten, en onze vaders waren dat ook. Hierbij bied ik u goud en zilver aan. Verbreek uw verdrag met koning Basa van Israël, zodat hij zich uit mijn land terugtrekt.’ Benhadad willigde het verzoek van koning Asa in en gaf zijn bevelhebbers opdracht met hun legers tegen de steden van Israël op te rukken. Zij versloegen Ijjon, Dan en Abel-Maïm en plunderden alle voorraadschuren van de steden van Naftali. Toen Basa hiervan hoorde, zag hij ervan af Rama verder te versterken en liet hij het werk stilleggen. Koning Asa riep iedereen in Juda op om de versterkingen die Basa in Rama had gebouwd af te breken en met de stenen en het hout ervan de steden Geba en Mispa te versterken.
    In die tijd kwam de ziener Chanani bij koning Asa van Juda en zei tegen hem: ‘Omdat u uw vertrouwen hebt gesteld in de koning van Aram en niet in de HEER, uw God, is het leger van de koning van Aram u ontglipt. Beschikten de Nubiërs en Libiërs niet ook over een enorme overmacht aan strijdwagens en ruiters? Toch heeft de HEER hen aan u uitgeleverd, omdat u in hem uw vertrouwen stelde. De HEER laat immers voortdurend zijn ogen over de aarde rondgaan en biedt iedereen hulp die hem met heel zijn hart is toegedaan. Maar dit keer hebt u verkeerd gehandeld, en daarom zal van nu af oorlog uw deel zijn.’ 10 Asa was zo verontwaardigd over deze woorden dat hij tegen de ziener in razernij ontstak en hem in het blok liet sluiten. Ook beging hij in die tijd wreedheden tegen het volk.
    11 De geschiedenis van Asa is van begin tot eind opgetekend in het boek over de koningen van Juda en Israël. 12 In zijn negenendertigste regeringsjaar raakte hij slecht ter been, vanwege een kwaal die hem veel last bezorgde. Maar ook toen hij ziek was zocht hij zijn heil niet bij de HEER, maar bij genezers. 13 In het eenenveertigste jaar van zijn regering ging Asa bij zijn voorouders te ruste. 14 Hij werd begraven in het graf dat hij in de Davidsburcht voor zichzelf had laten uithouwen. Ze legden hem op een rustbed dat hij had laten vullen met reukwerk, een vakkundig samengesteld mengsel van verschillende kruiden, en ontstaken een groot vuur voor hem.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De regering van Abia
    2 Kronieken 13

    A
    bia werd koning van Juda in het achttiende regeringsjaar van koning Jerobeam. Drie jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Micha, de dochter van Uriël, uit Gibea.
    Abia was in oorlog met Jerobeam. Abia trok ten strijde met een leger van vierhonderdduizend uitgelezen krijgshelden, en Jerobeam bracht achthonderdduizend voortreffelijke krijgslieden tegen hem in stelling. Abia posteerde zich op de Semaraïm, in het bergland van Efraïm, en riep: ‘Jerobeam en Israël, luister naar mij! U zou toch moeten weten dat de HEER, de God van Israël, het koningschap over Israël voor eeuwig aan David en zijn nakomelingen heeft gegeven, in een met zout bekrachtigd verbond. Jerobeam, de zoon van Nebat, was een dienaar van Salomo, de zoon van David. Hij kwam tegen zijn heer in opstand, en samen met de leeglopers en nietsnutten die zich bij hem hadden aangesloten, wist hij Rechabeam, de zoon van Salomo, te trotseren. Rechabeam was nog te jong en onervaren om hun weerstand te bieden. En nu denkt u, omdat u over een groot leger beschikt en de gouden stierkalveren meedraagt die Jerobeam heeft laten maken om u tot god te zijn, een aanval te kunnen doen op het koningschap van de HEER, dat berust bij de nakomelingen van David! U hebt toch de priesters van de HEER verjaagd, de nakomelingen van Aäron, en de Levieten, en zelf priesters aangesteld zoals andere volken dat doen? Iedereen die een stier en zeven rammen komt brengen, kan een aanstelling krijgen als priester voor die zogenaamde goden. 10 Onze God echter is de HEER; wij hebben ons niet van hem afgewend, en de priesters die de HEER dienen zijn nakomelingen van Aäron, die in hun taak worden bijgestaan door de Levieten. 11 Ze dragen elke ochtend en elke avond brandoffers op aan de HEER, brengen reukoffers, leggen de toonbroden neer op de met zuiver goud overtrokken tafel en ontsteken elke avond de lampen in de gouden lampenstandaard. Wij nemen dus de voorschriften van de HEER in acht, maar u hebt u van hem afgewend. 12 Besef wel: God zelf voert ons aan, en zijn priesters staan klaar om tegen u op de signaaltrompetten te blazen. Israëlieten, bind de strijd niet aan met de HEER, de God van uw voorouders, want u zult het onderspit delven.’
    13 Jerobeam had een deel van zijn troepen een omtrekkende beweging laten maken tot achter de Judese linies. De hoofdmacht van zijn leger stond tegenover hen, de rest was verdekt achter hen opgesteld. 14 Plotseling werden de Judeeërs zowel frontaal als in de rug aangevallen. Ze riepen de HEER om hulp, terwijl de priesters de trompetten lieten schallen. 15 De Judeeërs hieven hun strijdkreet aan, en terwijl ze dat deden, liet God Jerobeam en het leger van Israël het onderspit delven tegen Abia en Juda. 16 De Israëlieten sloegen op de vlucht, maar de HEER leverde hen uit aan de Judeeërs. 17 Abia en zijn leger brachten hun een zware nederlaag toe: er sneuvelden niet minder dan vijfhonderdduizend voortreffelijke Israëlitische krijgers. 18 Zo moesten de Israëlieten die dag het hoofd buigen, terwijl de Judeeërs de overhand kregen omdat zij hun vertrouwen stelden in de HEER, de God van hun voorouders. 19 Abia achtervolgde Jerobeam en veroverde een aantal steden op hem: Betel, Jesana en Efron, elk met de omliggende dorpen. 20 Tot een nieuwe krachtmeting was Jerobeam tijdens de regering van Abia niet meer in staat. Uiteindelijk trof de HEER hem met de dood.
    21 Abia verstevigde zijn positie. Hij nam veertien vrouwen, bij wie hij tweeëntwintig zonen en zestien dochters verwekte. 22 Verdere bijzonderheden over wat Abia heeft gezegd en gedaan zijn opgetekend in het werk van de profeet Iddo. 23 Toen Abia bij zijn voorouders te ruste ging, werd hij begraven in de Davidsburcht. Zijn zoon Asa volgde hem op.



    >

    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs