Foto
Welkom op dit bijbel lees blog. Dat de Here u mag zegenen, veel leesplezier in Zijn woord.

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Zoeken in blog

Foto
Foto
Inhoud blog
  • Gratie voor Jojachin
  • Sedekia, koning van Juda; de verwoesting van Jeruzalem
  • Jojachin, koning van Juda
  • Jojakim, koning van Juda
  • Joachaz, koning van Juda
  • Maatregelen tegen de afgodendienst
  • Josia, koning van Juda
  • Amon, koning van Juda
  • Manasse, koning van Juda
  • Hizkia’s ziekte en genezing
  • Jeruzalem door Sanherib bedreigd
  • Hizkia, koning van Juda
  • Beschouwing over de ondergang van Israël
  • Hosea, koning van Israël; de val van Samaria
  • Achaz, koning van Juda
  • Jotam, koning van Juda
  • Pekach, koning van Israël
  • Pekachja, koning van Israël
  • Menachem, koning van Israël
  • Sallum, koning van Israël
  • Zecharja, koning van Israël
  • Azarja, koning van Juda
  • Jerobeam, koning van Israël
  • Amasja, koning van Juda
  • Joas, koning van Israël; de dood van Elisa
  • Joachaz, koning van Israël
  • Joas, koning van Juda
  • Atalja, koningin van Juda
  • Jehu roeit het koningshuis van Achab uit en maakt een einde aan de Baälsdienst
  • De dood van Izebel
  • De dood van Joram en Achazja
  • Jehu, koning van Israël
  • Achazja, koning van Juda
  • Joram, koning van Juda
  • Elisa in Damascus
  • De vrouw uit Sunem krijgt haar bezittingen terug
  • Het beleg van Samaria
  • Elisa’s optreden in de oorlog tegen Aram
  • De drijvende bijl
  • De genezing van Naäman
  • Een maal voor honderd profeten
  • Het bittere gerecht
  • Elisa en de vrouw uit Sunem
  • Elisa helpt een arme weduwe
  • Joram, koning van Israël, trekt ten strijde tegen Moab
  • Eerste optreden van Elisa
  • Elia in de hemel opgenomen
  • De dood van Achazja
    De Bijbel online lezen.
    2 Koningen
    Het boek 2 Koningen sluit onmiddellijk aan op het voorgaande 1 Koningen. Deze twee boeken vormen samen een doorlopend verhaal dat het vervolg is op 1 en 2 Samuël. In bijbeluitgaven is het bijna altijd in tweeën gesplitst. Zoals de titel al aangeeft, gaan deze boeken over de vier eeuwen dat in Israël en Juda koningen regeerden (van de tiende tot de zesde eeuw v.Chr.). In de Hebreeuwse bijbel hoort Koningen samen met Jozua, Rechters en Samuël tot de groep boeken van de Vroege Profeten. In deze boeken wordt verteld hoe de Israëlieten het land Kanaän in bezit nemen en er hun bestaan opbouwen. Profeten treden op om het volk te herinneren aan de wet van Mozes en te waarschuwen tegen het overtreden van de geboden. De koningen worden daar in het bijzonder op aangesproken. Op grond van de geschiedkundige inhoud worden 1 en 2 Koningen ook wel gerekend tot de historische boeken. Zij vormen samen met de verhalende gedeelten in Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri, Deuteronomium, Jozua, Rechters en Samuël een min of meer doorlopende geschiedenis. Tegenwoordig nemen velen aan dat deze boeken in hun huidige vorm het resultaat zijn van een langdurig proces van overleveren en redigeren. Het redactieproces is al in de tijd van de koningen van Israël en Juda begonnen (ongeveer 1000-586 v.Chr.) en werd pas afgesloten na de Babylonische ballingschap, in de Joodse gemeenschap in de tijd van de tweede tempel (na 515 v.Chr.).
    29-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Maatregelen tegen de afgodendienst
    2 Koningen 23

    D
    e koning ontbood de oudsten van Juda en Jeruzalem. Met alle inwoners van Juda en Jeruzalem, de priesters en de profeten, kortom, de hele bevolking, van hoog tot laag, begaf hij zich naar de tempel van de HEER. Daar las hij hun de hele tekst voor van het verbondsboek dat in de tempel was gevonden. Staande op het podium bekrachtigde hij ten overstaan van de HEER het verbond. Hij zwoer dat hij de HEER zou volgen en zich geheel en al zou houden aan zijn geboden, voorschriften en bepalingen, om zo het verbond dat in deze boekrol was vastgelegd met hart en ziel na te leven. Heel het volk sloot zich hierbij aan.
    Vervolgens beval de koning dat de hogepriester Chilkia met zijn plaatsvervangers en de priesters die aan het hoofd van de tempelwacht stonden, alle voorwerpen uit de tempel van de HEER moesten halen die voor Baäl, Asjera en de hemellichamen waren gemaakt. Deze voorwerpen verbrandde hij buiten de stad, op het braakliggende terrein bij de Kidron, en de as liet hij naar Betel afvoeren. Hij ontsloeg de afgodspriesters die door de koningen van Juda waren aangesteld om offers te ontsteken op de offerplaatsen in de steden van Juda en in de omgeving van Jeruzalem, en stuurde de priesters weg die offers ontstaken voor Baäl en voor de zon, de maan en de sterren, voor alle hemellichamen. Hij liet de Asjerapaal uit de tempel van de HEER verwijderen en buiten de stad brengen, naar de bedding van de Kidron. Daar werd hij verbrand, en de resten werden verpulverd en over de begraafplaats van het gewone volk uitgestrooid. Hij liet de vertrekken afbreken waar mannen tempelprostitutie bedreven en waar vrouwen kleren weefden voor Asjera. Alle priesters uit de steden van Juda liet hij naar Jeruzalem komen. In het hele land, van Geba tot Berseba, liet hij de offerplaatsen ontwijden waar de priesters offers ontstoken hadden. Ook de offerplaatsen links van de stadspoort, bij de ingang van de poort van stadscommandant Josua, haalde hij neer. De priesters van de offerplaatsen mochten het altaar van de HEER in Jeruzalem niet betreden; wel mochten ze samen met hun ambtgenoten van het ongedesemde brood eten. 10 Verder liet Josia de offerplaats Tofet in het Hinnomdal ontwijden, zodat niemand er meer zijn zoon of dochter als offer voor Moloch kon verbranden. 11 Hij liet de paarden weghalen die de koningen van Juda ter ere van de zon hadden opgesteld vanaf de ingang van het tempelterrein tot aan het vertrek van de eunuch Netanmelech, en de zonnewagens liet hij verbranden. 12 Hij liet de altaren afbreken die de koningen van Juda op het dak van het bovenvertrek van Achaz hadden geplaatst, en ook de altaren die Manasse op de beide voorhoven van de tempel had laten maken. Het puin liet hij zo snel mogelijk afvoeren en in de bedding van de Kidron storten. 13 De offerplaatsen buiten de stad, ten zuiden van de Berg van het verderf, die koning Salomo van Israël had laten oprichten voor Astarte, de gruwelijke godin van de Sidoniërs, Kemos, de gruwelijke god van Moab, en Milkom, de weerzinwekkende god van Ammon, werden door de koning ontwijd: 14 hij sloeg de gewijde stenen aan stukken, hakte de Asjerapalen om en liet de gaten opvullen met beenderen van mensen.
    15 Ook het altaar en de offerhoogte in Betel brak hij af. Die offerplaats was aangelegd door Jerobeam, de zoon van Nebat, die de Israëlieten tot zonde had aangezet. Josia stak de offerplaats in brand, verpulverde de resten en liet de Asjerapaal in vlammen opgaan. 16 Zijn oog viel op de begraafplaats daar op de heuvel, en hij gaf bevel de beenderen uit de graven te halen. Die verbrandde hij op het altaar, dat hij op die manier ontwijdde. Zo ging de profetie van de HEER in vervulling die was uitgesproken door de godsman die dit alles had voorzegd. 17 Josia vroeg: ‘Wat is dat daar voor een steen?’ ‘Dat is het graf van de godsman uit Juda,’ antwoordden de mensen die daar woonden. ‘Alles wat u met het altaar van Betel hebt gedaan, is door hem voorzegd.’ 18 Daarop zei Josia: ‘Laat hem met rust. Zijn gebeente mag door niemand worden aangeraakt.’ Dus lieten ze zijn gebeente ongemoeid, evenals het gebeente van de profeet uit Samaria.
    19 Josia liet ook de heiligdommen afbreken die de koningen van Israël op de offerhoogten in Samaria hadden gebouwd om de HEER te tergen. Hij deed daarmee hetzelfde als hij in Betel had gedaan. 20 Op de altaren in Samaria bracht hij de priesters van de offerplaatsen ten offer en hij verbrandde er mensenbeenderen.
    Terug in Jeruzalem 21 beval de koning het volk: ‘Vier Pesach ter ere van de HEER, uw God, zoals het hier in het boek van het verbond beschreven staat.’ 22 Sinds de tijd dat de rechters Israël bestuurden was Pesach namelijk niet meer op die manier gevierd, ook niet in de tijd van de koningen van Israël en Juda. 23 Pas in het achttiende regeringsjaar van koning Josia werd in Jeruzalem weer op de juiste wijze Pesach gevierd ter ere van de HEER.
    24 Ook zuiverde Josia het land van geestenbezweerders, waarzeggers, huisgoden, afgoden, kortom, van alle verfoeilijke praktijken die in Juda en Jeruzalem voorkwamen. Zo kwam hij na wat beschreven stond in het wetboek dat de priester Chilkia in de tempel van de HEER had gevonden.
    25 Met hart en ziel en met inzet van al zijn krachten trachtte hij de wetten van Mozes strikt na te leven en terug te keren tot de HEER, zoals geen van zijn voorgangers of opvolgers ooit gedaan heeft. 26 Toch liet de HEER zijn toorn tegen Juda, waarin hij was ontbrand doordat Manasse hem tot het uiterste had getergd, niet varen. 27 Hij zei: ‘Zoals ik Israël verstoten heb, zo zal ik ook Juda verstoten. En Jeruzalem, de stad die ik had uitverkozen, zal ik verwerpen, evenals de tempel waarvan ik heb gezegd dat daar mijn naam zou wonen.’
    28 Verdere bijzonderheden over Josia zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Juda. 29 Tijdens de regering van Josia trok farao Necho van Egypte naar de Eufraat op om zich bij de koning van Assur te voegen. Koning Josia ging de farao tegemoet, maar werd bij het eerste treffen, in Megiddo, door hem gedood. 30 Zijn dienaren brachten zijn lichaam op een wagen van Megiddo naar Jeruzalem, waar ze hem begroeven in zijn eigen graf. Josia’s zoon Joachaz werd door het volk tot opvolger van zijn vader uitgeroepen en tot koning gezalfd.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Josia, koning van Juda
    2 Koningen 22

    J
    osia was acht jaar oud toen hij koning werd. Eenendertig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Jedida, de dochter van Adaja, uit Boskat. Hij volgde in alle opzichten het voorbeeld van zijn voorvader David en hield zich daaraan: hij deed wat goed is in de ogen van de HEER.
    In het achttiende jaar van zijn regering stuurde koning Josia zijn hofschrijver Safan, de zoon van Asaljahu, de zoon van Mesullam, met de volgende opdracht naar de tempel van de HEER: ‘Ga naar de hogepriester Chilkia en laat hem het zilver klaarleggen dat door het volk ten bate van de tempel is afgedragen en door de priesters die de ingang bewaken in ontvangst is genomen. Dat zilver moet ter hand worden gesteld aan de bouwmeesters die met het werk aan de tempel belast zijn, en die moeten het weer overhandigen aan de mensen die bezig zijn de bouwvallige gedeelten van de tempel te herstellen, de handwerkslieden, bouwers en metselaars, zodat ze balken en gehouwen steen kunnen aanschaffen om de tempel te repareren. Ze hoeven geen rekening over te leggen voor het zilver dat ze ontvangen, want ze zijn door en door betrouwbaar.’
    De hogepriester Chilkia zei tegen hofschrijver Safan: ‘Ik heb hier in de tempel van de HEER een boekrol gevonden met de tekst van de wet.’ Safan nam het boek in ontvangst en las het. Daarop ging hij terug naar de koning om verslag uit te brengen. Hij zei: ‘Uw dienaren hebben het zilver dat in de tempel bewaard wordt, tevoorschijn gehaald en overhandigd aan de bouwmeesters die belast zijn met de herstelwerkzaamheden aan de tempel van de HEER10 Vervolgens vertelde hij dat de priester Chilkia hem een boekrol had gegeven, en hij begon de koning eruit voor te lezen. 11 Bij het horen van de tekst van het wetboek scheurde de koning zijn kleren. 12 Hij beval de priester Chilkia, Achikam, de zoon van Safan, Achbor, de zoon van Micha, de hofschrijver Safan en zijn persoonlijke dienaar Asaja: 13 ‘Ga ter wille van mij en heel het volk van Juda de HEER raadplegen over de inhoud van de boekrol die we gevonden hebben, want het kan niet anders of de HEER is in hevige woede ontstoken omdat onze voorouders zich niet hebben gehouden aan wat er in dit boek staat en niet hebben gedaan wat ons is voorgeschreven.’
    14 De priester Chilkia, Achikam, Achbor, Safan en Asaja gingen naar de profetes Chulda, de vrouw van Sallum. Sallum was de zoon van Tikwa, de zoon van Charchas; hij beheerde de priesterkleding. Chulda woonde in het nieuwe stadsdeel van Jeruzalem. Toen ze haar alles verteld hadden, 15 zei Chulda tegen hen: ‘Dit zegt de HEER, de God van Israël: Zeg tegen degene die jullie naar mij toe gestuurd heeft: 16 “Dit zegt de HEER: Ik zal onheil brengen over deze stad en haar bewoners, precies zoals beschreven staat in het boek dat de koning van Juda heeft gelezen. 17 Dat doe ik omdat zij zich van mij hebben afgekeerd, offers hebben ontstoken voor andere goden en mij hebben getergd met de beelden die ze gemaakt hebben. Mijn toorn tegen deze stad is hoog opgelaaid en zal niet meer doven.” 18-19 En tegen de koning van Juda persoonlijk, die jullie heeft gestuurd om de HEER te raadplegen, moeten jullie zeggen: “Dit zegt de HEER, de God van Israël: Jij hebt je hart opengesteld voor de woorden die je hebt gehoord. Je hebt je verootmoedigd toen je hoorde wat ik over deze stad en haar inwoners heb gezegd, namelijk dat ze als vloek en schrikbeeld zou gelden. Je hebt je kleren gescheurd en voor mij gehuild. Daarom heb ook ik naar jou geluisterd – spreekt de HEER. [18–19] 19  20 Je zult in vrede sterven en bij je voorouders begraven worden. Jij zult niet met eigen ogen hoeven aan te zien hoe ik onheil breng over deze stad.”’
    Dit antwoord brachten ze aan de koning over.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Amon, koning van Juda
    19 Amon was tweeëntwintig jaar oud toen hij koning werd. Twee jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Mesullemet, de dochter van Charus, uit Jotba. 20 Net als zijn vader Manasse deed hij wat slecht is in de ogen van de HEER. 21 Hij volgde in alles het voorbeeld van zijn vader, diende dezelfde afgoden als hij en knielde voor hen neer. 22 Hij keerde zich af van de HEER, de God van zijn voorouders, en gehoorzaamde hem niet. 23 De dienaren van Amon beraamden een aanslag op de koning en vermoordden hem in zijn paleis. 24 Maar het volk doodde allen die tegen koning Amon hadden samengezworen en riep zijn zoon Josia tot zijn opvolger uit. 25 Verdere bijzonderheden over Amon zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Juda. 26 Hij werd begraven in de tuin van Uzza; zijn zoon Josia volgde hem op.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Manasse, koning van Juda
    2 Koningen 21

    M
    anasse was twaalf jaar oud toen hij koning werd. Vijfenvijftig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Chefsiba. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER: hij gaf zich over aan de verfoeilijke praktijken van de volken die de HEER voor de Israëlieten verdreven had. Hij herstelde de offerplaatsen die zijn vader Hizkia verwijderd had, richtte nieuwe altaren op voor Baäl en maakte een nieuwe Asjerapaal, naar het voorbeeld van koning Achab van Israël. Hij aanbad de hemellichamen en diende die. Hij richtte altaren op in de tempel van de HEER, waarvan de HEER had gezegd: ‘In Jeruzalem zal ik mijn naam laten wonen,’ en plaatste op de beide voorhoven van de tempel altaren voor de hemellichamen. Hij verbrandde zijn zoon als offer en liet zich in met wolkenschouwerij, wichelarij, geestenbezwering en waarzeggerij. Hij tergde de HEER door voortdurend te doen wat slecht is in zijn ogen. Zo liet hij bijvoorbeeld een beeld van de godin Asjera maken, dat hij een plaats gaf in de tempel waarvan de HEER tegen David en zijn zoon Salomo had gezegd: ‘In deze tempel, in Jeruzalem, dat ik uit alle steden van Israëls stammen heb uitgekozen, zal ik voor altijd mijn naam laten wonen. Ik zal ervoor zorgen dat de Israëlieten nooit meer hoeven weg te trekken uit het land dat ik hun voorouders heb gegeven, maar dan moeten zij zich wel houden aan alles wat ik hun heb opgedragen, aan de wet die mijn dienaar Mozes hun heeft opgelegd.’ Maar ze luisterden niet en lieten zich door Manasse verleiden nog meer kwaad te doen dan de volken die de HEER voor hen had uitgeroeid. 10 Daarom sprak de HEER bij monde van zijn dienaren, de profeten: 11 ‘Koning Manasse van Juda heeft zich ingelaten met verfoeilijke praktijken, erger nog dan die van de Amorieten die hier vroeger woonden, en hij heeft daarbij ook de Judeeërs met zijn afgoden tot zonde aangezet. 12 Daarom – zegt de HEER, de God van Israël: Ik zal over Jeruzalem en Juda onheil brengen waarvan ieder zo zal ophoren dat zijn beide oren tuiten. 13 Ik zal over Jeruzalem het meetlint van Samaria leggen en het schietlood van het koningshuis van Achab. Ik zal Jeruzalem schoonvegen zoals je een gebruikte schaal schoonveegt en daarna ondersteboven wegzet. 14 Wie er van mijn volk nog overblijven zal ik aan hun lot overlaten. Ik zal ze aan hun vijanden uitleveren, zodat hun vijanden ze kunnen plunderen en beroven. 15 Dit alles zal ik doen omdat zij hebben gedaan wat slecht is in mijn ogen en me hebben getergd vanaf de dag dat ze uit Egypte vertrokken tot nu toe.’
    16 Behalve dat Manasse zondigde door de Judeeërs tot zonde aan te zetten, zodat ze deden wat slecht is in de ogen van de HEER, vergoot hij ook onschuldig bloed, zo veel dat Jeruzalem ervan overvloeide. 17 Verdere bijzonderheden over Manasse en zijn zondige praktijken zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Juda. 18 Toen hij bij zijn voorouders te ruste ging, werd hij begraven in de tuin van zijn paleis, de tuin van Uzza. Zijn zoon Amon volgde hem op.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hizkia’s ziekte en genezing
    2 Koningen 20

    O
    mstreeks dezelfde tijd werd Hizkia dodelijk ziek. De profeet Jesaja, de zoon van Amos, kwam naar hem toe en zei: ‘Dit zegt de HEER: Maak je laatste wilsbeschikking op, want je sterft. Je zult niet meer beter worden.’ Hizkia draaide zijn gezicht naar de muur en bad tot de HEER: ‘HEER, ik smeek u, neem toch in aanmerking dat ik me altijd oprecht en met heel mijn hart naar uw wil heb gericht en steeds heb gedaan wat goed is in uw ogen.’ Daarbij stortte hij bittere tranen. Toen richtte de HEER zich opnieuw tot Jesaja, die de binnenste hof nog niet verlaten had, en zei: ‘Ga weer naar binnen en zeg tegen Hizkia, de vorst van mijn volk: “Dit zegt de HEER, de God van je voorvader David: Ik heb je gebed gehoord en je tranen gezien. Welnu, ik zal je genezen. Over drie dagen zul je in staat zijn naar mijn tempel te gaan. Ik geef je nog vijftien jaar te leven, en ik zal jou en deze stad redden uit de handen van de koning van Assyrië. Omwille van mijzelf en omwille van mijn dienaar David zal ik deze stad beschermen.”’ Jesaja beval de dienaren van de koning een plak gedroogde vijgen te nemen. Dat deden ze, en ze legden de vijgen op de ontstoken plek, waarop Hizkia nieuwe krachten kreeg. Hij vroeg aan Jesaja: ‘Krijg ik van de HEER ook een teken dat hij me zal genezen en ik over drie dagen naar de tempel zal kunnen gaan?’ ‘Ja,’ antwoordde Jesaja, ‘de HEER zal u een teken geven dat hij zijn belofte zal nakomen. Wat denkt u, zal de schaduw tien graden vooruitgaan of tien graden achteruit?’ 10 ‘Tien graden vooruit zou niets bijzonders zijn,’ antwoordde Hizkia, ‘maar tien achteruit wel.’ 11 Daarop riep de profeet Jesaja de HEER aan, en deze liet de schaduw op de zonnewijzer van Achaz tien graden achteruitgaan.
    12 In die tijd stuurde koning Berodach-Baladan van Babylonië, de zoon van Baladan, die had vernomen dat Hizkia ziek was, gezanten met brieven en een geschenk naar hem toe. 13 Hizkia nam hun boodschap in ontvangst en liet hun al zijn schatkamers zien: het zilver, het goud, het reukwerk, de kostbare oliën, en ook zijn arsenaal en alles wat zich in zijn magazijnen bevond. Er was niets in zijn paleis of in zijn rijk dat Hizkia hun niet liet zien. 14 De profeet Jesaja ging naar koning Hizkia toe en vroeg hem: ‘Wat hebben deze mannen tegen u gezegd? Waar kwamen ze vandaan?’ ‘Uit een ver land,’ antwoordde Hizkia, ‘uit Babylonië.’ 15 ‘Wat hebben ze in uw paleis te zien gekregen?’ vroeg Jesaja, en Hizkia antwoordde: ‘Ze hebben alles gezien wat zich in mijn paleis bevindt. Er is niets in mijn magazijnen dat ik hun niet heb laten zien.’ 16 Hierop zei Jesaja tegen Hizkia: ‘Luister naar wat de HEER te zeggen heeft. 17 Het duurt niet lang meer, of alles wat zich in uw paleis bevindt, alles wat uw voorouders tot nu toe hebben vergaard, zal naar Babel worden weggesleept. Er blijft niets van over – zegt de HEER. 18 Ook een aantal van uw zonen, het nageslacht dat u hebt verwekt, zal worden weggevoerd om dienst te doen in het paleis van de koning van Babylonië.’ 19 Hizkia antwoordde: ‘Het is goed, wat u namens de HEER tegen mij hebt gezegd.’ Want hij dacht bij zichzelf: Dat betekent dat er zolang ik leef, rust en vrede zal heersen.
    20 Verdere bijzonderheden over Hizkia, over de vele overwinningen die hij behaalde en over het waterreservoir dat hij heeft laten aanleggen en de tunnel waardoor het water naar de stad wordt geleid, zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Juda. 21 Toen hij bij zijn voorouders te ruste ging, volgde zijn zoon Manasse hem op.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jeruzalem door Sanherib bedreigd
    13 In het veertiende regeringsjaar van koning Hizkia trok koning Sanherib van Assyrië op tegen de versterkte steden van Juda en nam ze in. 14 Koning Hizkia van Juda stuurde afgezanten naar de koning van Assyrië, die in Lachis verbleef. Hun boodschap luidde: ‘Ik ben tegenover u in gebreke gebleven. Staak uw aanval. Wat u mij oplegt, zal ik dragen.’ De koning van Assyrië eiste van koning Hizkia van Juda driehonderd talent zilver en dertig talent goud. 15 Hizkia droeg al het zilver af dat zich in de tempel van de HEER en de schatkamers van het koninklijk paleis bevond. 16 Ook liet hij het gouden beslag verwijderen dat hij zelf op de deuren en deurposten van de grote zaal van de tempel had laten aanbrengen, en gaf dat aan de koning van Assyrië.
    17 De koning van Assyrië stuurde vanuit Lachis drie hoogwaardigheidsbekleders, de tartan, de rabsaris en de rabsake, met een geweldig leger naar koning Hizkia in Jeruzalem. Zij trokken naar Jeruzalem op. Daar hielden ze halt bij de watertoevoer naar het bovenste waterbekken, aan de straat van het bleekveld, 18 en vroegen de koning te spreken. Hofmeester Eljakim, de zoon van Chilkia, hofschrijver Sebna en kanselier Joach, de zoon van Asaf, gingen naar hen toe. 19 De rabsake zei tegen hen: ‘Zeg tegen Hizkia: “Dit zegt de grote koning, de koning van Assyrië: ‘Waarop berust toch dat vertrouwen van u? 20 U meent dat mooie beloften opwegen tegen strategie en militaire macht? En in wie stelt u zo veel vertrouwen dat u tegen mij in opstand durft te komen? 21 In Egypte, die geknakte rietstengel die je hand doorboort wanneer je probeert erop te leunen! Want meer heeft de farao, de koning van Egypte, niet te betekenen voor degenen die hun vertrouwen in hem stellen.’” 22 En u kunt mij nu wel zeggen: “Wij stellen ons vertrouwen in de HEER, onze God,” maar was het niet juist die God wiens offerplaatsen en altaren Hizkia heeft laten verwijderen? Hizkia heeft immers tegen de bevolking van Juda en Jeruzalem gezegd dat ze alleen voor het altaar in Jeruzalem mogen neerknielen? 23 Welnu, waag uw kans met mijn heer, de koning van Assyrië. Hij zal u tweeduizend paarden geven, mits u in staat bent de ruiters ervoor te leveren. 24 Zolang u voor strijdwagens en ruiters op Egypte vertrouwt, zult u immers nog niet de afgevaardigde van de minste dienaar van mijn heer kunnen weerstaan. 25 U denkt toch niet dat hij zonder instemming van de HEER is opgetrokken om Jeruzalem te vernietigen? De HEER heeft hem gezegd: “Val dit land aan en vernietig het.”’ 26 Eljakim, Sebna en Joach zeiden tegen de rabsake: ‘Spreek alstublieft Aramees met ons, heer; wij verstaan dat. Spreek toch geen Judees met ons, het volk op de muur luistert mee.’ 27 Maar de rabsake antwoordde: ‘Dacht u dat mijn heer mij gestuurd heeft om het woord uitsluitend tot uw heer en u te richten? Onze woorden zijn net zo goed bestemd voor de mensen daar op de muur, die binnenkort net als u hun eigen stront zullen eten en hun eigen pis zullen drinken.’ 28 En hij rechtte zijn schouders, verhief zijn stem en zei, in het Judees: ‘Luister naar wat de grote koning, de koning van Assyrië u te zeggen heeft! 29 Dit zegt de koning: “Laat u door Hizkia geen rad voor ogen draaien, hij is niet in staat u uit mijn greep te bevrijden. 30 Laat hij u niet verleiden uw vertrouwen te stellen in de HEER. Als hij beweert: ‘De HEER zal ons vast en zeker redden en deze stad zal niet in handen vallen van de koning van Assyrië,’ 31 luister dan niet naar hem. Want dit zegt de koning van Assyrië: ‘Geef u over en stel u onder mijn hoede, dan kan ieder van u van zijn wijnstok en zijn vijgenboom eten en het water uit zijn eigen put drinken, 32 tot ik kom en u meevoer naar een land dat niet onderdoet voor dat van u: een land van graan en wijn, van brood en wijngaarden, van olierijke olijfbomen en honing. U zult in leven blijven en hoeft niet te sterven. Luister toch niet naar Hizkia, die u valse hoop geeft met zijn bewering dat de HEER u zal redden. 33 Hebben de goden van andere volken hun land soms gered uit de handen van de koning van Assyrië? 34 Waar zijn de goden van Hamat en Arpad gebleven, waar waren de goden van Sefarwaïm, Hena en Iwwa? Hebben die Samaria soms uit mijn handen gered? 35 Als geen enkele god in staat is gebleken zijn land uit mijn handen te redden, hoe zou dan de HEER Jeruzalem kunnen redden?’”’ 36 Maar het volk zweeg en antwoordde met geen woord, want zo had de koning het bevolen.
    37 Hofmeester Eljakim, de zoon van Chilkia, hofschrijver Sebna en kanselier Joach, de zoon van Asaf, gingen met gescheurde kleren naar Hizkia om hem de woorden van de rabsake over te brengen.

    2 Koningen 19

    Zodra koning Hizkia de boodschap hoorde, scheurde hij zijn kleren, trok een boetekleed aan en begaf zich naar de tempel van de HEER. Hofmeester Eljakim, hofschrijver Sebna en de oudsten van de priesters stuurde hij gehuld in boetekleren naar de profeet Jesaja, de zoon van Amos. Ze zeiden hem: ‘Dit zegt Hizkia: “Deze dag is er een van angst, straf en vernedering: het is als bij een geboorte waarbij de baarmoeder ontsloten is maar de kracht om te baren ontbreekt. Maar misschien slaat de HEER, uw God, acht op wat de rabsake gezegd heeft, die door zijn heer, de koning van Assyrië, hierheen is gestuurd om de levende God te honen, en misschien zal hij die belediging vergelden. Bid daarom voor degenen van ons volk die er nog over zijn.”’ Zo kwamen de hovelingen van koning Hizkia bij Jesaja, en Jesaja antwoordde hun: ‘Zeg tegen uw koning: “Dit zegt de HEER: Laat je niet ontmoedigen door de woorden waarmee de knechten van de koning van Assyrië mij hebben bespot. Ik zal hem een geest sturen en hem een gerucht laten influisteren waardoor hij naar zijn eigen land terugkeert, en daar zal ik hem een gewelddadige dood laten sterven.”’
    Inmiddels had de rabsake zich weer bij zijn koning gevoegd, die, zoals hij had vernomen, zijn kamp bij Lachis had opgebroken en nu de aanval had geopend op Libna. Maar toen Sanherib het gerucht opving dat koning Tirhaka van Nubië was uitgetrokken om de strijd met hem aan te binden, zond hij opnieuw gezanten naar Hizkia, met de opdracht: 10 ‘Zeg tegen koning Hizkia van Juda: “Laat u niet misleiden door de HEER, uw God, in wie u uw vertrouwen hebt gesteld omdat hij u heeft toegezegd dat Jeruzalem niet in handen zal vallen van de koning van Assyrië. 11 U hebt toch zelf gehoord hoe de koningen van Assyrië alle landen die ze binnenvielen vernietigd hebben. Zou u dan gered worden? 12 Gozan, Charan, Resef en de inwoners van Eden in Telassar, die door mijn voorouders werden uitgeroeid, zijn toch ook niet door hun goden gered? 13 En wat is er geworden van de koningen van Hamat en Arpad, en van de koningen van de stad Sefarwaïm en van Hena en Iwwa?”’
    14 Toen Hizkia de brief had gelezen die de boden hem overhandigd hadden, ging hij naar de tempel van de HEER en legde de brief daar open voor hem neer. 15 En hij bad tot de HEER: ‘HEER, God van Israël, u die op de cherubs troont, u alleen bent God van alle koninkrijken op aarde, u hebt de hemel en de aarde gemaakt. 16 Leen mij uw oor, HEER, en luister, open uw ogen en zie toe. Hoor met welke woorden Sanherib de levende God hoont. 17 Het is waar, HEER, de koningen van Assyrië hebben andere volken en hun landen verwoest 18 en hun goden aan het vuur prijsgegeven. Dat waren dan ook geen goden, het waren slechts maaksels van mensenhanden, beelden van hout en steen, die ze vernietigd hebben. 19 Ik vraag u, HEER, onze God: red ons uit zijn handen, opdat alle koninkrijken op aarde zullen beseffen dat u, HEER, de enige God bent.’
    20 Jesaja, de zoon van Amos, liet Hizkia weten: ‘Dit zegt de HEER, de God van Israël: Ik heb je gebed over koning Sanherib van Assyrië gehoord, 21 en dit is wat ik, de HEER, over hem zeg:
    Vrouwe Sion minacht je, ze lacht je uit,
    meewarig schudt Jeruzalem haar hoofd.
    22 Weet wie je hebt beledigd en bespot,
    wie je hebt uitgejouwd, uitdagend aangekeken:
    het was de Heilige van Israël!
    23 Bij monde van je boden heb je de Heer gehoond. Je zei:
    “Mijn strijdwagens brachten mij tot op de hoogste bergen,
    tot in de verste hoeken van de Libanon.
    Zijn hoogste ceders velde ik, zijn machtigste cipressen.
    Ik drong door tot in zijn verste schuilhoek, tot in zijn diepste woud.
    24 Ik heb gegraven en vreemd water gedronken,
    de stromen van Egypte met mijn voeten drooggelegd.”
    25 Heb je dan niet gehoord dat ik dit heb beschikt?
    In lang vervlogen tijden nam ik het me voor,
    nu is de tijd gekomen dat ik het volbreng.
    Onneembare steden worden in puin gelegd,
    26 hun inwoners staan machteloos en gloeien van schaamte.
    Ze zijn als jonge scheuten op de akker, pril groen in de woestijn,
    tere sprietjes op het dak: verschroeid nog voor ze opgekomen zijn.
    27 Maar ik ken je, ik ben op de hoogte van je doen en laten,
    ik weet heel goed hoe je tekeergaat tegen mij;
    28 ik zie je zelfgenoegzaamheid,
    je razernij is tot mijn oren doorgedrongen.
    Ik sla mijn haak door je neus en leg mijn bit in je mond
    en voer je op je schreden terug.
    29 Jou, Hizkia, kondig ik het volgende aan: Dit jaar zul je eten wat er na de oogst toevallig nog opkomt, volgend jaar wat er vanzelf groeit, maar het jaar daarna kun je zaaien en oogsten, wijngaarden planten en van de opbrengst eten. 30 De Judeeërs die ontkomen en het overleven, zullen wortel schieten en vrucht dragen, 31 want wie het overleven en ontkomen, zullen zich vanuit Jeruzalem, vanaf de Sion verspreiden. De HEER zal zich daarvoor beijveren.32 Daarom – dit zegt de HEER over de koning van Assyrië: Hij zal deze stad niet te na komen. Hij zal er geen pijl op afschieten, geen schild tegen opheffen en geen wal tegen opwerpen. 33 Hij zal op zijn schreden terugkeren en deze stad niet te na komen – spreekt de HEER. 34 Omwille van mijzelf en omwille van mijn dienaar David zal ik deze stad beschermen en haar bevrijden.’
    35 Diezelfde nacht trok een engel van de HEER ten strijde en doodde in het kamp van de Assyriërs honderdvijfentachtigduizend man. De volgende ochtend zag men niets dan lijken liggen. 36 Koning Sanherib van Assyrië brak het beleg op en keerde voorgoed terug naar zijn woonplaats Nineve. 37 Daar werd hij, terwijl hij neerknielde in de tempel van zijn god Nisroch, vermoord door Adrammelech en Sareser, die vervolgens naar Ararat wisten te ontkomen. Zijn zoon Esarhaddon volgde hem op.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hizkia, koning van Juda
    2 Koningen 18

    H
    izkia, de zoon van Achaz, werd koning van Juda in het derde regeringsjaar van koning Hosea van Israël, de zoon van Ela. Hij was vijfentwintig jaar oud toen hij koning werd. Negenentwintig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Abi, de dochter van Zecharja. Hij deed wat goed is in de ogen van de HEER, net zoals zijn voorvader David gedaan had. Hij verwijderde de offerplaatsen, verbrijzelde de gewijde stenen, haalde de Asjerapalen omver en sloeg de koperen slang die Mozes gemaakt had aan stukken. De Israëlieten hadden namelijk nog altijd de gewoonte voor deze slang, die de naam Koperslang droeg, wierook te branden. Hizkia stelde zijn vertrouwen in de HEER, de God van Israël. Nooit, noch voor noch na zijn tijd, is hij geëvenaard, door geen van de koningen van Juda. Hij was de HEER toegedaan en heeft zich nooit van hem afgekeerd; hij hield zich aan de geboden die de HEER aan Mozes heeft gegeven. De HEER stond hem bij, zodat Hizkia alles wat hij ondernam tot een goed einde bracht. Hij kwam in opstand tegen de koning van Assyrië en weigerde nog langer diens vazal te zijn. Hij was het ook die de Filistijnen terugsloeg en het hele gebied tot aan Gaza en de omliggende dorpen veroverde, van de kleinste wachtpost tot de sterkste vestingstad.
    In het vierde regeringsjaar van koning Hizkia, dus het zevende regeringsjaar van koning Hosea van Israël, trok koning Salmanassar van Assyrië tegen Samaria op en belegerde de stad. 10 Na een beleg van drie jaar, in het zesde regeringsjaar van Hizkia, dus het negende regeringsjaar van koning Hosea van Israël, werd Samaria ingenomen. 11 De koning van Assyrië voerde de Israëlieten als ballingen mee naar zijn land, waar sommigen een woonplaats kregen aangewezen in Chalach, anderen aan de rivier de Chabor in Gozan, en weer anderen in de steden van Medië. 12 Dit gebeurde omdat de Israëlieten de HEER, hun God, niet gehoorzaamd hadden. Ze hadden de regels van het verbond overtreden die Mozes, de dienaar van de HEER, hun gegeven had. Ze hadden niet geluisterd en niet gehandeld naar wat hun was voorgehouden.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beschouwing over de ondergang van Israël
    Dit alles gebeurde omdat de Israëlieten zondigden tegen de HEER, hun God, die hen had bevrijd uit de handen van de farao, de koning van Egypte, en hen uit Egypte had weggeleid. Ze waren andere goden gaan vereren en volgden de levenswijze van de volken die de HEER voor hen verdreven had en de bepalingen die de koningen van Israël zelf uitvaardigden. Ze hielden er onjuiste denkbeelden over de HEER, hun God, op na. Overal waar ze woonden, van de kleinste wachtpost tot de sterkste vestingstad, bouwden ze offerplaatsen. 10 Op alle hoge heuvels en onder elke bladerrijke boom richtten ze gewijde stenen en Asjerapalen op 11 en op al die offerhoogten ontstaken ze offers, naar het voorbeeld van de volken die de HEER van hen had weggevoerd. Met deze kwalijke praktijken tergden ze de HEER. 12 Ze dienden afgoden, hoewel de HEER hun dat uitdrukkelijk verboden had. 13 Telkens opnieuw vermaande de HEER Israël en Juda bij monde van de profeten en de zieners: ‘Keer terug van jullie dwaalwegen en houd je aan mijn geboden en bepalingen, aan de wet die ik jullie voorouders heb opgelegd en die jullie door mijn dienaren de profeten is overgeleverd.’ 14 Maar even halsstarrig als hun voorouders, die geen vertrouwen stelden in de HEER, hun God, weigerden de Israëlieten te luisteren. 15 Ze trokken zich niets aan van zijn bepalingen en van het verbond dat hij met hun voorouders had gesloten, en sloegen zijn waarschuwingen in de wind. Ze liepen achter nietige goden aan en werden zo zelf nietswaardig. Ze volgden het voorbeeld van de hen omringende volken, hoewel de HEER hun dat verboden had. 16 Ze veronachtzaamden alle geboden van de HEER, hun God. Ze goten twee beelden in de vorm van een stierkalf en maakten een Asjerapaal. Ze aanbaden de hemellichamen en dienden Baäl. 17 Ze verbrandden hun zonen en dochters als offer, deden aan waarzeggerij en probeerden voortekens te lezen. Zo tergden ze de HEER door zich erop toe te leggen te doen wat slecht is in zijn ogen. 18 De HEER werd woedend op de Israëlieten en verstootte hen. Niets bleef er van hen over, behalve de stam Juda. 19 Maar ook de Judeeërs hielden zich niet aan de geboden van de HEER, hun God, en volgden de bepalingen die de Israëlieten eigenmachtig hadden uitgevaardigd. 20 Daarom verwierp de HEER alle nakomelingen van Israël. Hij vernederde hen door hen uit te leveren aan plunderaars, en uiteindelijk verstootte hij hen allemaal. 21 Want Israël had zich van het koningshuis van David losgescheurd en Jerobeam, de zoon van Nebat, als koning aangesteld. En Jerobeam dreef een wig tussen Israël en de HEER, door de Israëlieten aan te zetten tot grote zonde. 22 De Israëlieten volgden in alle opzichten het slechte voorbeeld van Jerobeam en braken niet met zijn zondige praktijken. 23 Uiteindelijk verstootte de HEER Israël, zoals hij bij monde van alle profeten, zijn dienaren, had voorzegd, en de Israëlieten werden in ballingschap van hun grondgebied weggevoerd naar Assyrië, waar zij wonen tot op de dag van vandaag.
    24 De koning van Assyrië stuurde mensen uit Babel, Kuta, Awwa, Hamat en Sefarwaïm naar de steden van Samaria, waar hij hun een woonplaats toewees in plaats van de Israëlieten. Deze mensen namen Samaria in bezit en gingen er wonen. 25 De eerste tijd dat zij daar woonden, vereerden ze de HEER niet. Daarom liet de HEER leeuwen op hen los, die een aantal van hen verscheurden. 26 Men zei tegen de koning van Assyrië: ‘De volken die u naar Samaria hebt overgebracht om in de steden daar te gaan wonen, zijn niet op de hoogte van de regels die de God van dat land heeft gesteld. Nu heeft hij leeuwen op hen losgelaten omdat de mensen de regels van de God van dat land niet kennen, en die hebben al een aantal van hen gedood.’ 27 Daarop beval de koning van Assyrië: ‘Stuur een van de priesters die jullie hebben weggevoerd terug naar het land waar hij vandaan komt. Hij moet daar gaan wonen en de mensen de regels van de God van dat land onderwijzen.’ 28 Zo keerde een van de priesters die waren weggevoerd terug naar Samaria en vestigde zich in Betel, waar hij de mensen leerde hoe ze de HEER moesten vereren. 29 Toch bleven al die volken hun eigen godenbeelden maken, die ze in hun nieuwe woonplaats neerzetten in de tempels die de Samaritanen op de offerhoogten gebouwd hadden. 30 De mensen uit Babel maakten een beeld van Sukkot-Benot, de mensen uit Kuta maakten een beeld van Nergal, de mensen uit Hamat maakten een beeld van Asima, 31 de Awwieten maakten beelden van Nibchaz en Tartak, en de Sefarwieten verbrandden hun kinderen als offer voor hun goden Adrammelech en Anammelech. 32 Daarnaast vereerden zij de HEER en stelden ze uit hun eigen midden priesters aan om dienst te doen in de tempels op de offerhoogten. 33 Ze vereerden dus wel de HEER, maar dienden ook hun eigen goden zoals ze in hun land van herkomst gewoon waren geweest.
    34 Ook de Israëlieten zelf vervielen telkens opnieuw in hun oude gewoonten en doen dat tot op de dag van vandaag: ze vereren de HEER niet en houden zich niet aan de voorschriften, regels, wetten en geboden die de HEER heeft opgelegd aan de nakomelingen van Jakob, aan wie hij de naam Israël heeft gegeven. 35 De HEER heeft met hen een verbond gesloten en hun opgedragen: ‘Jullie mogen geen andere goden vereren: niet voor hen neerknielen, hen niet dienen en hun geen offers brengen. 36 Alleen de HEER, die jullie met sterke hand en opgeheven arm uit Egypte heeft weggeleid, moeten jullie vereren, voor hem moeten jullie neerknielen en aan hem moeten jullie offers brengen. 37 Jullie moeten je altijd houden aan de voorschriften, regels, wetten en geboden die hij heeft vastgelegd, en geen andere goden vereren. 38 Jullie mogen het verbond dat ik met jullie heb gesloten niet vergeten en geen andere goden vereren; 39 alleen de HEER, jullie God, moeten jullie vereren, dan zal hij jullie redden uit de greep van al jullie vijanden.’ 40 Maar ze hebben niet geluisterd en houden nog altijd vast aan hun oude gewoonten.
    41 De nieuwe bewoners van het land vereerden de HEER, maar dienden ook hun eigen godenbeelden. Hun kinderen en kindskinderen volgden het voorbeeld van hun ouders en leven tot op de dag van vandaag op dezelfde wijze voort.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hosea, koning van Israël; de val van Samaria
    2 Koningen 17

    H
    osea, de zoon van Ela, werd koning van Israël in het twaalfde regeringsjaar van koning Achaz van Juda. Negen jaar regeerde hij in Samaria. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER, maar ging daarin niet zo ver als zijn voorgangers.
    Koning Salmanassar van Assyrië rukte tegen Hosea op en onderwierp hem. Voortaan moest Hosea schatting afdragen aan de koning van Assyrië. Na verloop van tijd ontdekte Salmanassar dat Hosea tegen hem samenspande en afgezanten had gestuurd naar koning So van Egypte. Ook verzuimde hij de jaarlijkse schatting af te dragen. Daarom liet de koning van Assyrië Hosea in de boeien slaan en in de gevangenis opsluiten. Hij viel het land binnen, trok op tegen Samaria en belegerde de stad drie jaar lang. In het negende regeringsjaar van Hosea nam de koning van Assyrië Samaria in. Hij voerde de Israëlieten als ballingen mee naar Assyrië. Sommigen wees hij een woonplaats aan in Chalach, anderen aan de rivier de Chabor in Gozan, en weer anderen in de steden van Medië.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Achaz, koning van Juda
    2 Koningen 16

    A
    chaz, de zoon van Jotam, werd koning van Juda in het zeventiende regeringsjaar van koning Pekach van Israël, de zoon van Remaljahu. Hij was twintig jaar oud toen hij koning werd. Zestien jaar regeerde hij in Jeruzalem. Hij deed niet wat goed is in de ogen van de HEER, zoals zijn voorvader David, maar volgde het voorbeeld van de koningen van Israël. Hij ging zelfs zo ver dat hij zijn zoon als offer verbrandde volgens het gruwelijke gebruik van de volken die de HEER voor de Israëlieten had verdreven. Hij bracht offers en brandde wierook op de offerplaatsen, op de heuvels en onder elke bladerrijke boom.
    In die tijd trokken koning Resin van Aram en koning Pekach van Israël, de zoon van Remaljahu, tegen Jeruzalem ten strijde. Ze dreven Achaz in het nauw, maar slaagden er niet in hem te overwinnen. Het was in diezelfde tijd dat koning Resin van Aram Elat weer bij zijn rijk inlijfde en de Judeeërs eruit verdreef. De Edomieten trokken Elat binnen, en ze zijn er gebleven tot op de dag van vandaag. Achaz stuurde gezanten naar koning Tiglatpileser van Assyrië, met de boodschap: ‘Ik ben uw dienaar en uw zoon. Trek op en verlos mij uit de greep van de koning van Aram en de koning van Israël, die zich tegen mij hebben gekeerd.’ Hij zette zijn verzoek kracht bij door het goud en zilver uit de tempel van de HEER en de schatkamers van het koninklijk paleis aan de koning van Assyrië te laten overhandigen. De koning van Assyrië gaf gehoor aan Achaz’ verzoek. Hij trok op tegen Damascus en nam de stad in. De bevolking voerde hij als ballingen naar Kir, en Resin liet hij ter dood brengen.
    10 Koning Achaz ging naar Damascus om koning Tiglatpileser van Assyrië te ontmoeten. Toen hij het altaar in Damascus zag, stuurde hij een model en een gedetailleerd bouwplan naar de priester Uria. 11 Nog voordat Achaz terugkeerde liet Uria het altaar nabouwen, precies volgens het ontwerp dat de koning hem vanuit Damascus had gestuurd. 12 Toen koning Achaz uit Damascus terugkeerde, nam hij het altaar in ogenschouw, liep ernaartoe en besteeg de treden. 13 Hij droeg persoonlijk verschillende offers op: een brandoffer, een graanoffer en een wijnoffer, en goot het bloed van de dieren voor het vredeoffer tegen de zijkanten van het altaar. 14 Tussen het nieuwe altaar en de tempel stond nog het bronzen altaar ter ere van de HEER. Dat liet hij verwijderen en opzij van het nieuwe altaar opstellen, aan de noordkant. 15 Hij beval de priester Uria: ‘Op dit grote altaar moeten vanaf nu ’s morgens het brandoffer en ’s avonds het graanoffer worden opgedragen. Ook het brandoffer en het graanoffer van de koning moeten daar worden opgedragen, evenals de brandoffers, de graan- en de wijnoffers van de mensen uit het land, en het bloed van de offerdieren moet tegen de zijkanten van het grote altaar worden gegoten. Het bronzen altaar gebruik ik voortaan zelf, wanneer ik een godsspraak wil verkrijgen.’ 16 De priester Uria voerde alles precies uit zoals de koning het hem had opgedragen. 17 Verder liet koning Achaz de spoelbekkens van hun onderstellen halen en de panelen van de onderstellen slopen. Het grote bekken, de Zee, liet hij verwijderen van de bronzen runderen waarop het rustte, en op een stenen fundering zetten. 18 Ook liet hij het sabbatsbaldakijn dat men aan de tempel had aangebouwd en de speciale opgang voor de koning verplaatsen naar de binnenkant van de tempel, opdat de koning van Assyrië ze niet te zien zou krijgen.
    19 Verdere bijzonderheden over Achaz zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Juda. 20 Toen hij stierf, werd hij begraven bij zijn voorouders in de Davidsburcht. Zijn zoon Hizkia volgde hem op.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jotam, koning van Juda
    32 Jotam, de zoon van Uzzia, werd koning van Juda in het tweede regeringsjaar van koning Pekach van Israël, de zoon van Remaljahu. 33 Hij was vijfentwintig jaar oud toen hij koning werd. Zestien jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Jerusa, de dochter van Sadok. 34 Hij deed wat goed is in de ogen van de HEER en volgde in alle opzichten het voorbeeld van zijn vader Uzzia. 35 Toch bleven de offerplaatsen bestaan en bleven de Judeeërs daar offers brengen en wierook branden.
    Het was Jotam die de Bovenpoort van de tempel van de HEER bouwde. 36 Verdere bijzonderheden over Jotam zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Juda. 37 Het was in die tijd dat de HEER voor het eerst koning Resin van Aram en koning Pekach van Israël op Juda afstuurde. 38 Toen Jotam stierf, werd hij begraven bij zijn voorouders in de Davidsburcht. Zijn zoon Achaz volgde hem op.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pekach, koning van Israël
    27 Pekach, de zoon van Remaljahu, werd koning van Israël in het tweeënvijftigste regeringsjaar van koning Azarja van Juda. Twintig jaar regeerde hij in Samaria. 28 Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER: hij brak niet met de zondige praktijken van Jerobeam, de zoon van Nebat, die de Israëlieten tot zonde had aangezet.
    29 In de tijd van koning Pekach van Israël viel koning Tiglatpileser van Assyrië het land binnen. Hij veroverde Ijjon, Abel-Bet-Maächa, Janoach, Kedes en Hasor, Gilead en Galilea inclusief het gebied van Naftali, en voerde de inwoners van die steden en gebieden als ballingen naar Assyrië mee.
    30 Tegen Pekach, de zoon van Remaljahu, werd een samenzwering beraamd door Hosea, de zoon van Ela. Het was in het twintigste regeringsjaar van koning Jotam, de zoon van Uzzia, dat Hosea Pekach doodde en in zijn plaats koning werd. 31 Verdere bijzonderheden over Pekach zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pekachja, koning van Israël
    23 Pekachja, de zoon van Menachem, werd koning van Israël in het vijftigste regeringsjaar van koning Azarja van Juda. Twee jaar regeerde hij in Samaria. 24 Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER: hij brak niet met de zondige praktijken van Jerobeam, de zoon van Nebat, die de Israëlieten tot zonde had aangezet.
    25 Tegen Pekachja werd een samenzwering beraamd door zijn adjudant Pekach, de zoon van Remaljahu. Met de hulp van vijftig Gileadieten doodde Pekach de koning, en ook Argob en Arje, in het versterkte deel van het paleis in Samaria. Hij doodde Pekachja en werd in zijn plaats koning. 26 Verdere bijzonderheden over Pekachja zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Menachem, koning van Israël
    17 Menachem, de zoon van Gadi, werd koning van Israël in het negenendertigste regeringsjaar van koning Azarja van Juda. Tien jaar regeerde hij in Samaria. 18 Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER: zijn leven lang brak hij niet met de zondige praktijken van Jerobeam, de zoon van Nebat, die de Israëlieten tot zonde had aangezet.
    19 In die tijd viel koning Pul van Assyrië het land binnen. Menachem gaf Pul duizend talent zilver om zich te verzekeren van diens steun bij het handhaven van zijn koningschap. 20 Daartoe legde hij de vermogende Israëlieten een schatting op van vijftig sjekel zilver per hoofd. Hij droeg het zilver over aan de koning van Assyrië, die daarop zijn troepen terugtrok en het land niet bezette. 21 Verdere bijzonderheden over Menachem zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël. 22 Toen hij bij zijn voorouders te ruste ging, volgde zijn zoon Pekachja hem op.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sallum, koning van Israël
    13 Sallum, de zoon van Jabes, werd koning in het negenendertigste regeringsjaar van koning Uzzia van Juda. Eén maand regeerde hij in Samaria. 14 Menachem, de zoon van Gadi, trok vanuit Tirsa naar Samaria op en versloeg Sallum, de zoon van Jabes. Hij doodde hem en werd in zijn plaats koning. 15 Verdere bijzonderheden over Sallum en over de samenzwering die hij beraamde zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël. 16 Toen Menachem vanuit Tirsa optrok, doodde hij alle inwoners van Tifsach en omgeving. Omdat de stad hem geen vrije doortocht had willen geven, doodde hij alle inwoners en reet hij alle zwangere vrouwen de buik open.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zecharja, koning van Israël
    Zecharja, de zoon van Jerobeam, werd koning van Israël in het achtendertigste regeringsjaar van koning Azarja van Juda. Zes maanden regeerde hij in Samaria. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER: net zomin als zijn voorvaders brak hij met de zondige praktijken van Jerobeam, de zoon van Nebat, die de Israëlieten tot zonde had aangezet.
    10 Tegen Zecharja werd een samenzwering beraamd door Sallum, de zoon van Jabes. Deze liet hem publiekelijk ter dood brengen en werd in zijn plaats koning. 11 Verdere bijzonderheden over Zecharja zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël. 12 De HEER had aan Jehu voorzegd dat zijn nakomelingen tot in de vierde generatie op de troon van Israël zouden zitten, en zo is het ook gebeurd.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Azarja, koning van Juda
    2 Koningen 15

    A
    zarja, de zoon van Amasja, werd koning van Juda in het zevenentwintigste regeringsjaar van koning Jerobeam van Israël. Hij was zestien jaar oud toen hij koning werd. Tweeënvijftig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Jecholja, ze was afkomstig uit Jeruzalem. Hij deed wat goed is in de ogen van de HEER, net zoals zijn vader Amasja gedaan had. Toch bleven de offerplaatsen bestaan en bleven de Judeeërs daar offers brengen en wierook branden.
    De HEER trof de koning met huidvraat, waaraan hij leed tot op de dag van zijn dood. Al die tijd leefde hij in afzondering, terwijl zijn zoon Jotam de gang van zaken in het paleis regelde en ook het landsbestuur waarnam. Verdere bijzonderheden over Azarja zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Juda. Toen hij stierf, werd hij begraven bij zijn voorouders in de Davidsburcht. Zijn zoon Jotam volgde hem op.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jerobeam, koning van Israël
    23 Jerobeam, de zoon van Joas, werd koning van Israël in het vijftiende regeringsjaar van koning Amasja van Juda, de zoon van Joas. Eenenveertig jaar regeerde hij in Samaria. 24 Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER: hij brak niet met de zondige praktijken van Jerobeam, de zoon van Nebat, die de Israëlieten tot zonde had aangezet.
    25 Jerobeam herstelde de grens van Israël, van Lebo-Hamat tot aan de Zoutzee, zoals de HEER, de God van Israël, had voorzegd bij monde van zijn profeet Jona, de zoon van Amittai, uit Gat-Hachefer. 26 De HEER had namelijk gezien hoe bitter de Israëlieten, van hoog tot laag, te lijden hadden en dat er niemand was die hun te hulp kwam. 27 En omdat hij had besloten om de herinnering aan Israël op aarde niet uit te wissen, liet hij hen door Jerobeam, de zoon van Joas, bevrijden.
    28 Verdere bijzonderheden over Jerobeam en over de overwinningen die hij behaalde toen hij Damascus en Hamat, die vroeger aan Juda behoorden, heroverde en weer inlijfde bij Israël, zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël. 29 Toen hij bij zijn voorouders, de koningen van Israël, te ruste ging, volgde zijn zoon Zecharja hem op.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Amasja, koning van Juda
    2 Koningen 14

    A
    masja, de zoon van Joas, werd koning van Juda in het tweede regeringsjaar van koning Joas van Israël, de zoon van Joachaz. Hij was vijfentwintig jaar oud toen hij koning werd. Negenentwintig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Jehoaddan, ze was afkomstig uit Jeruzalem. Hij deed wat goed is in de ogen van de HEER, zij het niet in die mate als zijn voorvader David. Hij volgde in alle opzichten het voorbeeld van zijn vader Joas, dus bleven de offerplaatsen bestaan en bleven de Judeeërs daar offers brengen en wierook branden.
    Toen Amasja de macht eenmaal stevig in handen had, liet hij de hovelingen die zijn vader hadden vermoord ter dood brengen. Maar de kinderen van de moordenaars doodde hij niet, zoals geschreven staat in het boek met de wet van Mozes, die door de HEER is opgelegd: ‘Ouders mogen niet ter dood worden gebracht om wat hun kinderen hebben misdaan, en kinderen niet om de misdaden van hun ouders; alleen om wat iemand zelf misdaan heeft, mag hij ter dood worden gebracht.’
    In de Zoutvallei versloeg Amasja de Edomieten, tienduizend man. Hij veroverde Sela en gaf het de naam Jokteël, en zo heet het tot op de dag van vandaag. Daarop stuurde hij gezanten naar de koning van Israël, Joas, de zoon van Joachaz, de zoon van Jehu, met de boodschap: ‘Laten wij zien wie van ons de sterkste is.’ Koning Joas van Israël liet koning Amasja van Juda het volgende antwoord overbrengen: ‘Eens, in de Libanon, verzocht de doornstruik de ceder: “Geef uw dochter aan mijn zoon ten huwelijk.” Maar toen kwam er een wild dier voorbij, dat de doornstruik vertrapte. 10 U hebt Edom verslagen, dat is waar, maar nu bent u overmoedig geworden. Gedraag u waardig en blijf waar u bent. Waarom zou u uzelf in het ongeluk storten en Juda meesleuren in uw val?’ 11 Maar Amasja luisterde niet. Toen rukte koning Joas van Israël op, en in Bet-Semes in Juda maten hij en koning Amasja van Juda hun krachten. 12 Juda werd door Israël verslagen en alle Judeeërs sloegen op de vlucht. 13 De koning van Juda, Amasja, de zoon van Joas, de zoon van Achazja, werd in Bet-Semes door koning Joas van Israël gevangengenomen. Vervolgens trok koning Joas op naar Jeruzalem en sloeg een bres van vierhonderd el in de stadsmuur, van de Efraïmpoort tot aan de Hoekpoort. 14 Toen hij naar Samaria terugkeerde, nam hij al het goud en zilver en alle andere voorwerpen mee die zich in de tempel van de HEER en de schatkamers van het koninklijk paleis bevonden, en een groep gijzelaars.
    15 Verdere bijzonderheden over Joas en over de overwinning die hij in zijn strijd tegen koning Amasja van Juda behaalde, zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël. 16 Toen hij bij zijn voorouders te ruste ging, werd hij begraven in Samaria, bij de koningen van Israël. Zijn zoon Jerobeam volgde hem op.
    17 Na de dood van koning Joas van Israël, de zoon van Joachaz, leefde koning Amasja van Juda, de zoon van Joas, nog vijftien jaar. 18 Verdere bijzonderheden over Amasja zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Juda. 19 Toen er in Jeruzalem tegen hem werd samengespannen, vluchtte hij naar Lachis, maar ze kwamen hem achterna en doodden hem daar. 20 Hij werd met paarden overgebracht naar Jeruzalem, waar hij werd begraven bij zijn voorouders in de Davidsburcht. 21 Het volk van Juda riep Amasja’s zestien jaar oude zoon Azarja tot opvolger van zijn vader uit. 22 Het was Azarja die Elat na de dood van koning Amasja weer bij Juda inlijfde en het versterkte.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Joas, koning van Israël; de dood van Elisa
    10 Joas, de zoon van Joachaz, werd koning van Israël in het zevenendertigste regeringsjaar van koning Joas van Juda. Zestien jaar regeerde hij in Samaria. 11 Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER: hij brak niet met de zondige praktijken van Jerobeam, de zoon van Nebat, die de Israëlieten tot zonde had aangezet, maar volhardde erin. 12 Verdere bijzonderheden over Joas en over de overwinning die hij behaalde in de oorlog tegen koning Amasja van Juda, zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël. 13 Toen hij bij zijn voorouders te ruste ging, volgde Jerobeam hem op. Joas werd begraven in Samaria, bij de koningen van Israël.
    14 Toen Elisa ziek was geworden en op sterven lag, zocht koning Joas van Israël hem op. Huilend riep hij uit: ‘Vader, vader! Strijdwagen en ruiterij van Israël!’ 15 Elisa zei tegen de koning: ‘Haal een boog en pijlen.’ Toen Joas dat gedaan had, 16 zei Elisa: ‘Span de boog.’ Joas spande de boog, en Elisa legde zijn handen over de handen van de koning heen 17 en zei: ‘Open het venster dat uitziet naar het oosten.’ Joas opende het venster, en Elisa zei: ‘Schiet!’ De koning schoot een pijl af, en Elisa zei: ‘Deze pijl is een overwinningsteken van de HEER. Deze pijl betekent de overwinning op Aram. Bij Afek zult u Aram vernietigend verslaan.’ 18 Daarna zei Elisa: ‘Pak uw pijlen.’ Joas nam de pijlen in zijn hand en Elisa zei tegen de koning: ‘Sla met de pijlen op de grond.’ Joas sloeg driemaal met de pijlen op de grond, niet vaker. 19 Toen riep de godsman woedend uit: ‘Had maar vijf of zes keer geslagen! Dan zou u Aram vernietigend verslagen hebben. Nu zult u Aram maar drie keer een nederlaag toebrengen.’
    20 Elisa stierf en werd begraven. Het was het seizoen waarin elk jaar weer Moabitische benden het land binnenvielen. 21 Toen de plunderaars eraan kwamen, werd er juist iemand begraven. Snel wierpen ze de dode in Elisa’s graf. Zodra hij in het graf in aanraking kwam met het gebeente van Elisa, kwam de dode weer tot leven en stond hij op.
    22 Koning Hazaël van Aram had Israël gedurende de hele regeringsperiode van Joachaz onderdrukt. 23 Maar de HEER was de Israëlieten genadig. Hij kreeg medelijden met hen en was met hen begaan vanwege het verbond dat hij met Abraham, Isaak en Jakob gesloten had. Hij wilde de Israëlieten niet uitroeien en verstootte hen niet, zoals hij dat tot op de dag van vandaag niet heeft gedaan. 24 Toen koning Hazaël van Aram stierf, volgde zijn zoon Benhadad hem op. 25 Joas, de zoon van Joachaz, heroverde op Benhadad, de zoon van Hazaël, de steden die de vader van Benhadad in de oorlog op Joachaz veroverd had. Driemaal bracht hij hem een nederlaag toe en hij heroverde de steden voor Israël.



    >

    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs