Foto
Welkom op dit bijbel lees blog. Dat de Here u mag zegenen, veel leesplezier in Zijn woord.

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Zoeken in blog

Foto
Foto
Inhoud blog
  • Gratie voor Jojachin
  • Sedekia, koning van Juda; de verwoesting van Jeruzalem
  • Jojachin, koning van Juda
  • Jojakim, koning van Juda
  • Joachaz, koning van Juda
  • Maatregelen tegen de afgodendienst
  • Josia, koning van Juda
  • Amon, koning van Juda
  • Manasse, koning van Juda
  • Hizkia’s ziekte en genezing
  • Jeruzalem door Sanherib bedreigd
  • Hizkia, koning van Juda
  • Beschouwing over de ondergang van Israël
  • Hosea, koning van Israël; de val van Samaria
  • Achaz, koning van Juda
  • Jotam, koning van Juda
  • Pekach, koning van Israël
  • Pekachja, koning van Israël
  • Menachem, koning van Israël
  • Sallum, koning van Israël
  • Zecharja, koning van Israël
  • Azarja, koning van Juda
  • Jerobeam, koning van Israël
  • Amasja, koning van Juda
  • Joas, koning van Israël; de dood van Elisa
  • Joachaz, koning van Israël
  • Joas, koning van Juda
  • Atalja, koningin van Juda
  • Jehu roeit het koningshuis van Achab uit en maakt een einde aan de Baälsdienst
  • De dood van Izebel
  • De dood van Joram en Achazja
  • Jehu, koning van Israël
  • Achazja, koning van Juda
  • Joram, koning van Juda
  • Elisa in Damascus
  • De vrouw uit Sunem krijgt haar bezittingen terug
  • Het beleg van Samaria
  • Elisa’s optreden in de oorlog tegen Aram
  • De drijvende bijl
  • De genezing van Naäman
  • Een maal voor honderd profeten
  • Het bittere gerecht
  • Elisa en de vrouw uit Sunem
  • Elisa helpt een arme weduwe
  • Joram, koning van Israël, trekt ten strijde tegen Moab
  • Eerste optreden van Elisa
  • Elia in de hemel opgenomen
  • De dood van Achazja
    De Bijbel online lezen.
    2 Koningen
    Het boek 2 Koningen sluit onmiddellijk aan op het voorgaande 1 Koningen. Deze twee boeken vormen samen een doorlopend verhaal dat het vervolg is op 1 en 2 Samuël. In bijbeluitgaven is het bijna altijd in tweeën gesplitst. Zoals de titel al aangeeft, gaan deze boeken over de vier eeuwen dat in Israël en Juda koningen regeerden (van de tiende tot de zesde eeuw v.Chr.). In de Hebreeuwse bijbel hoort Koningen samen met Jozua, Rechters en Samuël tot de groep boeken van de Vroege Profeten. In deze boeken wordt verteld hoe de Israëlieten het land Kanaän in bezit nemen en er hun bestaan opbouwen. Profeten treden op om het volk te herinneren aan de wet van Mozes en te waarschuwen tegen het overtreden van de geboden. De koningen worden daar in het bijzonder op aangesproken. Op grond van de geschiedkundige inhoud worden 1 en 2 Koningen ook wel gerekend tot de historische boeken. Zij vormen samen met de verhalende gedeelten in Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri, Deuteronomium, Jozua, Rechters en Samuël een min of meer doorlopende geschiedenis. Tegenwoordig nemen velen aan dat deze boeken in hun huidige vorm het resultaat zijn van een langdurig proces van overleveren en redigeren. Het redactieproces is al in de tijd van de koningen van Israël en Juda begonnen (ongeveer 1000-586 v.Chr.) en werd pas afgesloten na de Babylonische ballingschap, in de Joodse gemeenschap in de tijd van de tweede tempel (na 515 v.Chr.).
    29-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sallum, koning van Israël
    13 Sallum, de zoon van Jabes, werd koning in het negenendertigste regeringsjaar van koning Uzzia van Juda. Eén maand regeerde hij in Samaria. 14 Menachem, de zoon van Gadi, trok vanuit Tirsa naar Samaria op en versloeg Sallum, de zoon van Jabes. Hij doodde hem en werd in zijn plaats koning. 15 Verdere bijzonderheden over Sallum en over de samenzwering die hij beraamde zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël. 16 Toen Menachem vanuit Tirsa optrok, doodde hij alle inwoners van Tifsach en omgeving. Omdat de stad hem geen vrije doortocht had willen geven, doodde hij alle inwoners en reet hij alle zwangere vrouwen de buik open.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zecharja, koning van Israël
    Zecharja, de zoon van Jerobeam, werd koning van Israël in het achtendertigste regeringsjaar van koning Azarja van Juda. Zes maanden regeerde hij in Samaria. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER: net zomin als zijn voorvaders brak hij met de zondige praktijken van Jerobeam, de zoon van Nebat, die de Israëlieten tot zonde had aangezet.
    10 Tegen Zecharja werd een samenzwering beraamd door Sallum, de zoon van Jabes. Deze liet hem publiekelijk ter dood brengen en werd in zijn plaats koning. 11 Verdere bijzonderheden over Zecharja zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël. 12 De HEER had aan Jehu voorzegd dat zijn nakomelingen tot in de vierde generatie op de troon van Israël zouden zitten, en zo is het ook gebeurd.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Azarja, koning van Juda
    2 Koningen 15

    A
    zarja, de zoon van Amasja, werd koning van Juda in het zevenentwintigste regeringsjaar van koning Jerobeam van Israël. Hij was zestien jaar oud toen hij koning werd. Tweeënvijftig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Jecholja, ze was afkomstig uit Jeruzalem. Hij deed wat goed is in de ogen van de HEER, net zoals zijn vader Amasja gedaan had. Toch bleven de offerplaatsen bestaan en bleven de Judeeërs daar offers brengen en wierook branden.
    De HEER trof de koning met huidvraat, waaraan hij leed tot op de dag van zijn dood. Al die tijd leefde hij in afzondering, terwijl zijn zoon Jotam de gang van zaken in het paleis regelde en ook het landsbestuur waarnam. Verdere bijzonderheden over Azarja zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Juda. Toen hij stierf, werd hij begraven bij zijn voorouders in de Davidsburcht. Zijn zoon Jotam volgde hem op.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jerobeam, koning van Israël
    23 Jerobeam, de zoon van Joas, werd koning van Israël in het vijftiende regeringsjaar van koning Amasja van Juda, de zoon van Joas. Eenenveertig jaar regeerde hij in Samaria. 24 Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER: hij brak niet met de zondige praktijken van Jerobeam, de zoon van Nebat, die de Israëlieten tot zonde had aangezet.
    25 Jerobeam herstelde de grens van Israël, van Lebo-Hamat tot aan de Zoutzee, zoals de HEER, de God van Israël, had voorzegd bij monde van zijn profeet Jona, de zoon van Amittai, uit Gat-Hachefer. 26 De HEER had namelijk gezien hoe bitter de Israëlieten, van hoog tot laag, te lijden hadden en dat er niemand was die hun te hulp kwam. 27 En omdat hij had besloten om de herinnering aan Israël op aarde niet uit te wissen, liet hij hen door Jerobeam, de zoon van Joas, bevrijden.
    28 Verdere bijzonderheden over Jerobeam en over de overwinningen die hij behaalde toen hij Damascus en Hamat, die vroeger aan Juda behoorden, heroverde en weer inlijfde bij Israël, zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël. 29 Toen hij bij zijn voorouders, de koningen van Israël, te ruste ging, volgde zijn zoon Zecharja hem op.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Amasja, koning van Juda
    2 Koningen 14

    A
    masja, de zoon van Joas, werd koning van Juda in het tweede regeringsjaar van koning Joas van Israël, de zoon van Joachaz. Hij was vijfentwintig jaar oud toen hij koning werd. Negenentwintig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Jehoaddan, ze was afkomstig uit Jeruzalem. Hij deed wat goed is in de ogen van de HEER, zij het niet in die mate als zijn voorvader David. Hij volgde in alle opzichten het voorbeeld van zijn vader Joas, dus bleven de offerplaatsen bestaan en bleven de Judeeërs daar offers brengen en wierook branden.
    Toen Amasja de macht eenmaal stevig in handen had, liet hij de hovelingen die zijn vader hadden vermoord ter dood brengen. Maar de kinderen van de moordenaars doodde hij niet, zoals geschreven staat in het boek met de wet van Mozes, die door de HEER is opgelegd: ‘Ouders mogen niet ter dood worden gebracht om wat hun kinderen hebben misdaan, en kinderen niet om de misdaden van hun ouders; alleen om wat iemand zelf misdaan heeft, mag hij ter dood worden gebracht.’
    In de Zoutvallei versloeg Amasja de Edomieten, tienduizend man. Hij veroverde Sela en gaf het de naam Jokteël, en zo heet het tot op de dag van vandaag. Daarop stuurde hij gezanten naar de koning van Israël, Joas, de zoon van Joachaz, de zoon van Jehu, met de boodschap: ‘Laten wij zien wie van ons de sterkste is.’ Koning Joas van Israël liet koning Amasja van Juda het volgende antwoord overbrengen: ‘Eens, in de Libanon, verzocht de doornstruik de ceder: “Geef uw dochter aan mijn zoon ten huwelijk.” Maar toen kwam er een wild dier voorbij, dat de doornstruik vertrapte. 10 U hebt Edom verslagen, dat is waar, maar nu bent u overmoedig geworden. Gedraag u waardig en blijf waar u bent. Waarom zou u uzelf in het ongeluk storten en Juda meesleuren in uw val?’ 11 Maar Amasja luisterde niet. Toen rukte koning Joas van Israël op, en in Bet-Semes in Juda maten hij en koning Amasja van Juda hun krachten. 12 Juda werd door Israël verslagen en alle Judeeërs sloegen op de vlucht. 13 De koning van Juda, Amasja, de zoon van Joas, de zoon van Achazja, werd in Bet-Semes door koning Joas van Israël gevangengenomen. Vervolgens trok koning Joas op naar Jeruzalem en sloeg een bres van vierhonderd el in de stadsmuur, van de Efraïmpoort tot aan de Hoekpoort. 14 Toen hij naar Samaria terugkeerde, nam hij al het goud en zilver en alle andere voorwerpen mee die zich in de tempel van de HEER en de schatkamers van het koninklijk paleis bevonden, en een groep gijzelaars.
    15 Verdere bijzonderheden over Joas en over de overwinning die hij in zijn strijd tegen koning Amasja van Juda behaalde, zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël. 16 Toen hij bij zijn voorouders te ruste ging, werd hij begraven in Samaria, bij de koningen van Israël. Zijn zoon Jerobeam volgde hem op.
    17 Na de dood van koning Joas van Israël, de zoon van Joachaz, leefde koning Amasja van Juda, de zoon van Joas, nog vijftien jaar. 18 Verdere bijzonderheden over Amasja zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Juda. 19 Toen er in Jeruzalem tegen hem werd samengespannen, vluchtte hij naar Lachis, maar ze kwamen hem achterna en doodden hem daar. 20 Hij werd met paarden overgebracht naar Jeruzalem, waar hij werd begraven bij zijn voorouders in de Davidsburcht. 21 Het volk van Juda riep Amasja’s zestien jaar oude zoon Azarja tot opvolger van zijn vader uit. 22 Het was Azarja die Elat na de dood van koning Amasja weer bij Juda inlijfde en het versterkte.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Joas, koning van Israël; de dood van Elisa
    10 Joas, de zoon van Joachaz, werd koning van Israël in het zevenendertigste regeringsjaar van koning Joas van Juda. Zestien jaar regeerde hij in Samaria. 11 Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER: hij brak niet met de zondige praktijken van Jerobeam, de zoon van Nebat, die de Israëlieten tot zonde had aangezet, maar volhardde erin. 12 Verdere bijzonderheden over Joas en over de overwinning die hij behaalde in de oorlog tegen koning Amasja van Juda, zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël. 13 Toen hij bij zijn voorouders te ruste ging, volgde Jerobeam hem op. Joas werd begraven in Samaria, bij de koningen van Israël.
    14 Toen Elisa ziek was geworden en op sterven lag, zocht koning Joas van Israël hem op. Huilend riep hij uit: ‘Vader, vader! Strijdwagen en ruiterij van Israël!’ 15 Elisa zei tegen de koning: ‘Haal een boog en pijlen.’ Toen Joas dat gedaan had, 16 zei Elisa: ‘Span de boog.’ Joas spande de boog, en Elisa legde zijn handen over de handen van de koning heen 17 en zei: ‘Open het venster dat uitziet naar het oosten.’ Joas opende het venster, en Elisa zei: ‘Schiet!’ De koning schoot een pijl af, en Elisa zei: ‘Deze pijl is een overwinningsteken van de HEER. Deze pijl betekent de overwinning op Aram. Bij Afek zult u Aram vernietigend verslaan.’ 18 Daarna zei Elisa: ‘Pak uw pijlen.’ Joas nam de pijlen in zijn hand en Elisa zei tegen de koning: ‘Sla met de pijlen op de grond.’ Joas sloeg driemaal met de pijlen op de grond, niet vaker. 19 Toen riep de godsman woedend uit: ‘Had maar vijf of zes keer geslagen! Dan zou u Aram vernietigend verslagen hebben. Nu zult u Aram maar drie keer een nederlaag toebrengen.’
    20 Elisa stierf en werd begraven. Het was het seizoen waarin elk jaar weer Moabitische benden het land binnenvielen. 21 Toen de plunderaars eraan kwamen, werd er juist iemand begraven. Snel wierpen ze de dode in Elisa’s graf. Zodra hij in het graf in aanraking kwam met het gebeente van Elisa, kwam de dode weer tot leven en stond hij op.
    22 Koning Hazaël van Aram had Israël gedurende de hele regeringsperiode van Joachaz onderdrukt. 23 Maar de HEER was de Israëlieten genadig. Hij kreeg medelijden met hen en was met hen begaan vanwege het verbond dat hij met Abraham, Isaak en Jakob gesloten had. Hij wilde de Israëlieten niet uitroeien en verstootte hen niet, zoals hij dat tot op de dag van vandaag niet heeft gedaan. 24 Toen koning Hazaël van Aram stierf, volgde zijn zoon Benhadad hem op. 25 Joas, de zoon van Joachaz, heroverde op Benhadad, de zoon van Hazaël, de steden die de vader van Benhadad in de oorlog op Joachaz veroverd had. Driemaal bracht hij hem een nederlaag toe en hij heroverde de steden voor Israël.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Joachaz, koning van Israël
    2 Koningen 13

    J
    oachaz, de zoon van Jehu, werd koning van Israël in het drieëntwintigste regeringsjaar van koning Joas van Juda, de zoon van Achazja. Zeventien jaar regeerde hij in Samaria. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER: hij volgde het slechte voorbeeld van Jerobeam, de zoon van Nebat, die de Israëlieten tot zonde had aangezet, en brak niet met diens zondige praktijken. Daarom werd de HEER woedend op de Israëlieten en leverde hij hen gedurende die hele periode over aan koning Hazaël van Aram en diens zoon Benhadad. Joachaz probeerde de HEER mild te stemmen en de HEER gaf hem gehoor, want hij had gezien hoe Israël te lijden had onder de onderdrukking door de koning van Aram. Hij stuurde iemand om de Israëlieten te bevrijden. Toen zij het Aramese juk hadden afgeworpen, konden ze hun gewone leven weer opvatten. Toch braken ze niet met de zondige praktijken van het huis van Jerobeam, die hen tot zonde had aangezet, maar volhardden erin. Zelfs de Asjerapaal in Samaria lieten ze staan. Van het leger van Joachaz was niets meer over, alleen nog vijftig wagenmenners, tien strijdwagens en tienduizend man voetvolk. De koning van Aram had vernietigend toegeslagen en het leger van Israël totaal onder de voet gelopen.
    Verdere bijzonderheden over Joachaz en over de overwinningen die hij behaalde zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël. Toen hij bij zijn voorouders te ruste ging, werd hij begraven in Samaria. Zijn zoon Joas volgde hem op.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Joas, koning van Juda
    2 Koningen 12

    J
    oas was zeven jaar oud toen hij koning werd, in het zevende regeringsjaar van Jehu. Veertig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder heette Sibja en was afkomstig uit Berseba. Zijn leven lang deed Joas wat goed is in de ogen van de HEER, zoals de hogepriester Jojada hem geleerd had. Toch bleven de offerplaatsen bestaan, en bleven de Judeeërs daar offers brengen en wierook branden.
    5-6 Joas droeg de priesters het volgende op: ‘De priesters mogen al het zilver dat als wijgeschenk voor de tempel van de HEER wordt afgedragen voor zichzelf houden, ieder wat hij persoonlijk ontvangt. Dat geldt niet alleen het zilver dat moet worden betaald wanneer men bij een volkstelling wordt geregistreerd en het zilver dat volgens tarief moet worden betaald om iemand vrij te kopen, maar ook al het zilver dat vrijwillig aan de tempel van de HEER wordt afgestaan. Zij moeten er dan wel voor zorgen dat de tempel van de HEER overal waar dat nodig is hersteld wordt.’ [5–6] Maar in Joas’ drieëntwintigste regeringsjaar waren de priesters nog steeds niet aan het herstel van de tempel begonnen. Daarom liet de koning de hogepriester Jojada en de andere priesters bij zich komen en vroeg: ‘Waarom doet u niets om de tempel te herstellen? Voortaan mag u het zilver dat ieder van u ontvangt niet meer voor uzelf houden, maar moet u het direct afdragen voor het herstel van de tempel.’ De priesters stemden ermee in dat ze geen zilver van het volk meer zouden aannemen, maar dan ook geen verantwoordelijkheid zouden dragen voor het herstel van de tempel.
    10 De hogepriester Jojada nam een kist, boorde een gat in het deksel en zette de kist bij het altaar, rechts bij de ingang van de tempel. Daarin deden de priesters die de ingang bewaakten al het zilver dat voor de tempel van de HEER werd afgedragen. 11 Wanneer ze zagen dat er veel zilver in de kist lag, lieten ze de hofschrijver en de hogepriester komen om het zilver dat zich in de tempel bevond in zakjes over te doen en die te tellen. 12-13 Het zilver werd in afgewogen hoeveelheden overhandigd aan de bouwmeesters die met het herstel van de tempel waren belast. De bouwmeesters betaalden de timmerlieden, metselaars, steenhouwers en andere werklieden die aan de tempel werkten, zodat zij balken en gehouwen steen konden aanschaffen om de bouwvallige gedeelten van de tempel te herstellen, en bekostigden ook verder alles wat er voor de herstelwerkzaamheden nodig was. [12–13] 13  14 Het zilver dat voor de tempel van de HEER werd afgedragen werd niet gebruikt om zilveren schotels, messen, offerschalen, trompetten of andere zilveren of gouden voorwerpen aan te schaffen; 15 alles werd aan de bouwmeesters gegeven om er de herstelwerkzaamheden mee te bekostigen. 16 De bouwmeesters die het zilver aan de werklieden moesten overhandigen hoefden geen rekening over te leggen, want zij waren door en door betrouwbaar. 17 Zilver voor hersteloffers en reinigingsoffers werd niet voor de tempel van de HEER bestemd; dat bleef voor de priesters.
    18 In die tijd rukte koning Hazaël van Aram op tegen Gat. Hij belegerde de stad en nam haar in. Vervolgens nam hij zich voor tegen Jeruzalem op te trekken. 19 Koning Joas van Juda verzamelde alle wijgeschenken die zijn voorouders Josafat, Joram en Achazja, koningen van Juda, aan de tempel hadden geschonken, en ook zijn eigen wijgeschenken en de rest van het goud dat zich in de schatkamers van de tempel en het paleis bevond. Dat alles stuurde hij naar koning Hazaël van Aram, die daarop van zijn veldtocht tegen Jeruzalem afzag.
    20 Verdere bijzonderheden over Joas zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Juda. 21 Zijn hovelingen kwamen in opstand en zwoeren tegen hem samen. Ze doodden hem in Bet-Millo, aan de weg naar Silla. 22 Hij werd vermoord door zijn dienaren Jozachar, de zoon van Simat, en Jozabad, de zoon van Somer. Na zijn dood werd hij begraven bij zijn voorouders in de Davidsburcht. Zijn zoon Amasja volgde hem op.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Atalja, koningin van Juda
    2 Koningen 11

    T
    oen Atalja, de moeder van Achazja, hoorde dat haar zoon dood was, besloot ze alle kinderen van de koninklijke familie ter dood te brengen. Maar Jehoseba, de dochter van koning Joram en de zuster van Achazja, haalde een van Achazja’s zonen, Joas, heimelijk weg uit de groep koningskinderen die gedood zouden worden en verstopte hem met zijn voedster in de linnenkamer. Ze wisten hem voor Atalja verborgen te houden, en zo ontsnapte hij aan de dood. Zes jaar zat hij bij zijn tante in de tempel van de HEER verborgen, terwijl Atalja het land regeerde.
    In het zevende regeringsjaar van Atalja riep Jojada, die toen hogepriester was, de bevelhebbers van de Kariërs en van de koninklijke garde bij zich in de tempel van de HEER. Daar sloot hij een verbond met hen en liet hij hen trouw zweren. Vervolgens stelde hij de koningszoon aan hen voor. Daarna droeg hij hun het volgende op: ‘Dit is wat u moet doen: Splits de eenheid die deze week dienst heeft in drie groepen. Laat de eerste groep de wacht betrekken bij het koninklijk paleis, de tweede in de Surpoort en de derde in de poort achter het verblijf van de koninklijke garde, zodat u het paleis van alle kanten in de gaten kunt houden. De twee eenheden die deze week geen dienst hebben, moeten de wacht houden bij de tempel en de koning beschermen. Laat allen hun wapens in de aanslag houden en vorm een hecht kordon rond de koning. Verlies hem geen moment uit het oog en dood ieder die het kordon probeert te doorbreken.’ De bevelhebbers deden precies wat de hogepriester Jojada had bevolen. Allen meldden zich met hun eenheid van honderd man bij Jojada, zowel degenen die die week dienst hadden als degenen die die week vrij waren van dienst. 10 Jojada gaf de bevelhebbers de speren en schilden uit de tempel van de HEER, die nog van koning David waren geweest. 11 De leden van de garde stelden zich, allen met hun wapen in de aanslag, voor de tempel op, over de volle breedte van het plein en vanaf de ingang van de tempel tot aan het altaar, om de koning te beschermen. 12 Toen leidde de hogepriester de koningszoon naar buiten, zette hem de hoofdband op en overhandigde hem de kroningsakte. Zo werd hij tot koning uitgeroepen en gezalfd, terwijl alle aanwezigen in hun handen klapten en riepen: ‘Leve de koning!’ 13 Toen Atalja de koninklijke garde en het volk hoorde juichen, begaf zij zich in de menigte die zich voor de tempel verzameld had. 14 Daar zag ze de koning, die zich volgens het gebruik op het podium had opgesteld, met de bevelhebbers en de trompetblazers naast zich. De hele bevolking was in feeststemming en men blies op de trompetten, maar Atalja scheurde haar kleren en riep: ‘Verraad! Verraad!’ 15 De hogepriester Jojada droeg de bevelhebbers, de aanvoerders van het leger, op: ‘Leid haar onder bewaking weg; wie haar volgt, moet gedood worden.’ Hij zei er uitdrukkelijk bij dat ze niet op het tempelterrein mocht worden gedood. 16 Atalja werd weggeleid en door de Paardenpoort naar het paleis gevoerd, waar ze ter dood werd gebracht.
    17 Jojada bekrachtigde het verbond tussen de HEER en de koning en het volk, zodat zij de HEER weer zouden toebehoren, en ook het verbond tussen de koning en het volk. 18 De mensen, die uit heel Juda waren toegestroomd, haalden de tempel van Baäl omver en verbrijzelden de altaren en beelden die voor hem waren opgericht. De Baälspriester Mattan werd voor de altaren ter dood gebracht. Nadat Jojada wachters had aangewezen om de tempel van de HEER te bewaken, 19 begeleidde hij de koning met de bevelhebbers, de Kariërs, de koninklijke garde en heel het volk van de tempel via de Gardepoort naar het paleis, waar hij hem liet plaatsnemen op de koningstroon. 20 Heel het volk was verheugd, en hoewel Atalja in het koninklijk paleis ter dood gebracht was, bleef het rustig in de stad.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jehu roeit het koningshuis van Achab uit en maakt een einde aan de Baälsdienst
    2 Koningen 10

    I
    n Samaria woonden nog zeventig zonen van Achab. Jehu stelde brieven op die hij naar Samaria stuurde, naar de bevelhebbers van Jizreël, de oudsten en de voogden die Achab had aangesteld. Deze brieven luidden als volgt: ‘De zonen van uw heer wonen bij u en u beschikt over paarden en strijdwagens, een versterkte stad en wapens. Welnu, wanneer u deze brief ontvangt, kies dan de meest geschikte koningszoon, zet hem op zijn vaders troon en wees bereid het koningshuis van uw heer te verdedigen.’ De ontvangers van deze brieven werden verschrikkelijk bang en zeiden: ‘Twee koningen hebben het al tegen hem afgelegd. Hoe zouden wij dan standhouden?’ De paleis- en de stadscommandanten, de oudsten en de voogden van de koningszonen stuurden Jehu daarom het volgende bericht: ‘Wij zijn uw dienaren, heer. We zullen alles doen wat u ons opdraagt. Wij zullen niemand als koning aanwijzen. Doet u wat u het beste vindt.’ Hierop schreef Jehu hun een tweede brief, waarin hij zei: ‘Als u op mijn hand bent en mij wilt gehoorzamen, onthoofd dan alle zonen van uw heer en meld u morgen om deze tijd bij mij in Jizreël.’ Er waren zeventig koningszonen, die door voorname inwoners van de stad werden opgevoed. Na ontvangst van de tweede brief werden alle zeventig koningszonen gevangengenomen en ter dood gebracht. Hun hoofden werden in manden gedaan, die naar Jehu in Jizreël werden gestuurd. Toen een bode meldde dat de hoofden van de koningszonen gebracht waren, beval Jehu ze in twee hopen bij de ingang van de stadspoort te leggen en ze daar tot de volgende dag te laten liggen. De volgende morgen kwam hij naar buiten en sprak de bevolking als volgt toe: ‘Oordeelt u zelf: Ik heb tegen mijn heer een samenzwering gesmeed en hem vermoord. Maar door wie zijn deze koningszonen gedood? 10 Besef goed dat niets van wat de HEER tegen het koningshuis van Achab heeft uitgesproken, onvervuld blijft. De HEER brengt ten uitvoer wat hij bij monde van zijn dienaar Elia heeft voorzegd.’ 11 En Jehu liet alle familieleden van Achab die nog in Jizreël waren ter dood brengen, en ook al zijn ambtenaren, vertrouwelingen en priesters; niet één bleef in leven.
    12 Hierna vertrok Jehu naar Samaria. Toen hij onderweg door Bet-Eked kwam, een trefpunt van herders, 13 kwam hij daar de broers van koning Achazja van Juda tegen. ‘Wie bent u?’ vroeg hij, en zij antwoordden: ‘Wij zijn broers van Achazja. We zijn op weg om de koningszonen en de zonen van de koningin-moeder een bezoek te brengen.’ 14 ‘Grijp ze levend!’ beval Jehu, en de broers van Achazja werden gegrepen en bij de put van Bet-Eked ter dood gebracht. Ze waren met tweeënveertig man, en niet één bleef in leven.
    15 Jehu vervolgde zijn weg en kwam een eind verder tegenover Jonadab, de zoon van Rechab, te staan. Hij begroette hem en zei: ‘Hebt u het goed met mij voor, zoals ik met u?’ ‘Jazeker,’ antwoordde Jonadab, ‘geef mij uw hand.’ Jehu reikte hem de hand en liet hem zijn wagen bestijgen. 16 ‘Ga met mij mee,’ zei hij, ‘dan kunt u zien hoe ik me voor de HEER beijver.’ Zo reed Jonadab met Jehu mee.
    17 Toen Jehu in Samaria aankwam, doodde hij daar allen die nog over waren van het hof van Achab, tot hij het hele koningshuis van Achab had uitgeroeid, zoals de HEER aan Elia had voorzegd. 18 Daarna liet hij de bevolking van de stad bijeenkomen en zei: ‘Achab heeft Baäl maar matig vereerd; Jehu zal hem beter dienen. 19 Laat alle profeten van Baäl hier komen, al zijn dienaren en al zijn priesters, niet één mag er ontbreken. Ik wil namelijk een plechtige offerdienst voor Baäl houden, en wie ontbreekt zal dat met de dood bekopen.’ Dit was een list van Jehu om de dienaren van Baäl te doden. 20 ‘Kondig een feestelijke samenkomst af ter ere van Baäl,’ beval Jehu, en zo gebeurde het. 21 Jehu stuurde boodschappers door heel Israël en van alle kanten kwamen de dienaren van Baäl naar Samaria, geen van hen bleef weg. Ze verzamelden zich in de tempel van Baäl, en toen de tempel helemaal vol stond, 22 gaf Jehu de beheerder van de priesterkleding opdracht om alle dienaren van Baäl van feestkleren te voorzien. Toen dat gebeurd was 23 begaf Jehu zich met Jonadab, de zoon van Rechab, naar de tempel van Baäl en zei tegen de aanwezigen: ‘Kijk goed om u heen of zich onder u geen dienaren van de HEER bevinden. Deze plechtigheid is uitsluitend bestemd voor de dienaren van Baäl.’ 24 Jehu en Jonadab gingen de tempel binnen om vredeoffers en brandoffers te brengen, terwijl buiten tachtig man op wacht stonden die Jehu daar had neergezet. ‘Jullie zijn verantwoordelijk,’ had hij gezegd. ‘Wie ook maar iemand laat ontkomen, zal dat met zijn eigen leven bekopen.’ 25 Toen Jehu met het brandoffer gereed was, beval hij zijn escorte en zijn adjudanten: ‘Vooruit, dood ze! Laat niet één van hen ontkomen.’ Ze doodden de dienaren van Baäl tot de laatste man en lieten de lijken liggen. Vervolgens drongen ze het versterkte deel van de tempel van Baäl binnen, 26 haalden de gewijde stenen eruit en gooiden die in het vuur. 27 Ze sloegen de aan Baäl gewijde steen aan stukken en haalden de tempel van Baäl omver. Sindsdien doet het tempelterrein dienst als mestvaalt, tot op de dag van vandaag.
    28 Jehu maakte dus een einde aan de Baälsdienst in Israël, 29 maar hij brak niet met de zondige praktijken van Jerobeam, de zoon van Nebat, die de Israëlieten tot zonde had aangezet, want de gouden stierenbeelden in Betel en Dan liet hij ongemoeid. 30 De HEER zei tegen Jehu: ‘Je hebt juist gehandeld door te doen wat goed is in mijn ogen: je hebt mijn voornemens ten aanzien van het koningshuis van Achab volledig ten uitvoer gebracht. Daarom zullen jouw nakomelingen tot in de vierde generatie op de troon van Israël zitten.’ 31 Maar Jehu nam de wetten van de HEER, de God van Israël, niet met hart en ziel in acht. Hij brak niet met de zondige praktijken van Jerobeam, die de Israëlieten tot zonde had aangezet.
    32 In deze tijd begon de HEER het grondgebied van Israël in te perken. Hazaël veroverde op de Israëlieten het hele gebied 33 ten oosten van de Jordaan: heel Gilead, het stamgebied van Gad, Ruben en Manasse, vanaf Aroër aan de Arnon, en behalve Gilead ook Basan.
    34 Verdere bijzonderheden over Jehu en over de overwinningen die hij behaalde zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël. 35 Toen Jehu bij zijn voorouders te ruste ging, werd hij begraven in Samaria. Zijn zoon Joachaz volgde hem op. 36 Achtentwintig jaar had Jehu Israël vanuit Samaria geregeerd.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De dood van Izebel
    30 Toen Izebel hoorde dat Jehu onderweg was naar Jizreël, zette ze haar ogen aan, maakte haar kapsel op en ging bij haar venster op de uitkijk staan. 31 Toen Jehu bij de stadspoort aankwam verwelkomde ze hem met de woorden: ‘Gaat het goed met je, Zimri de Koningsmoordenaar?’ 32 Jehu keek omhoog en vroeg: ‘Is daar iemand die aan mijn kant staat? Niemand?’ Twee, drie eunuchen verschenen aan het venster 33 en Jehu beval hun: ‘Gooi haar het raam uit!’ Ze wierpen haar naar beneden, zodat haar bloed tegen de stadsmuur en tegen de paarden opspatte. Jehu vertrapte haar lichaam. 34 Daarna trok hij de stad binnen en liet zich een maaltijd voorzetten. Toen hij gegeten en gedronken had zei hij: ‘Ga eens naar die vervloekte vrouw kijken en begraaf haar, tenslotte is ze een koningsdochter.’ 35 Maar de mannen die haar gingen begraven vonden alleen nog haar schedel, haar voeten en haar handen. 36 Toen ze terugkwamen om het aan Jehu te vertellen zei deze: ‘Zo is in vervulling gegaan wat de HEER bij monde van de Tisbiet Elia heeft voorzegd: “De honden zullen het lichaam van Izebel op de akkers van Jizreël opvreten. 37 Het lijk van Izebel zal als een hoop mest op het land liggen, op de akkers van Jizreël, en niemand zal kunnen zeggen: ‘Dit was Izebel.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De dood van Joram en Achazja
    14 Jehu, de zoon van Josafat, de zoon van Nimsi, beraamde een complot tegen koning Joram. Die had met heel het leger van Israël Ramot in Gilead verdedigd tegen koning Hazaël van Aram, 15 maar was naar Jizreël teruggekeerd om te herstellen van de verwondingen die de Arameeërs hem tijdens de slag met koning Hazaël van Aram hadden toegebracht. ‘Als jullie het ermee eens zijn,’ zei Jehu tegen de andere bevelhebbers, ‘laten we er dan voor zorgen dat niemand uit de stad ontsnapt om in Jizreël te vertellen wat hier gebeurd is.’ 16 Daarop reed hij zelf naar Jizreël, waar Joram gewond te bed lag. Koning Achazja van Juda was ook naar Jizreël gekomen om Joram te bezoeken.
    17 Toen de wachtpost op de toren van Jizreël Jehu en zijn gevolg in het oog kreeg, meldde hij dat er een stoet in aantocht was. Joram beval dat hun een ruiter tegemoet moest gaan om te vragen of alles in orde was. 18 De ruiter ging hun tegemoet en zei: ‘De koning laat vragen of alles in orde is.’ ‘Dat gaat je niets aan,’ antwoordde Jehu. ‘Volg mij.’ De wachtpost meldde dat de bode de stoet had bereikt en niet terugkeerde. 19 Joram stuurde een tweede ruiter, en toen deze bij Jehu kwam zei hij: ‘De koning laat vragen of alles in orde is.’ ‘Dat gaat je niets aan,’ antwoordde Jehu. ‘Volg mij.’ 20 De wachtpost meldde dat de bode de stoet had bereikt en niet terugkeerde. En hij voegde eraan toe: ‘Aan zijn rijstijl te zien is het Jehu, de zoon van Nimsi, die de stad nadert, want hij rijdt als een waanzinnige.’ 21 Hierop beval Joram zijn wagen in te spannen. De wagen werd ingespannen en koning Joram van Israël en koning Achazja van Juda reden uit, ieder in zijn eigen wagen, Jehu tegemoet. Op de akker van de Jizreëliet Nabot troffen zij elkaar. 22 Toen Joram Jehu zag, vroeg hij: ‘Is alles in orde, Jehu?’ Jehu antwoordde: ‘Hoe kan alles in orde zijn zolang de losbandige praktijken en de toverkunsten van uw moeder Izebel voortduren?’ 23 Joram wendde de teugels en vluchtte weg, terwijl hij Achazja toeriep: ‘Verraad, Achazja!’ 24 Maar Jehu greep snel zijn boog en trof Joram tussen zijn schouderbladen. De pijl ging dwars door zijn hart en Joram zakte in zijn wagen in elkaar. 25 Jehu zei tegen zijn adjudant Bidkar: ‘Pak hem op en gooi hem op de akker van de Jizreëliet Nabot. U herinnert u vast nog hoe wij tweeën zij aan zij achter zijn vader Achab reden toen de HEER de volgende profetie over hem uitsprak: 26 “Zo waar ik gisteren het bloed van Nabot en zijn zonen heb zien vloeien – zo spreekt de HEER –, zo waar zal ik het u op deze akker vergelden – zo spreekt de HEER.” Dus pak hem op en gooi hem op de akker, zoals de HEER heeft gezegd.’ 27 Koning Achazja van Juda, die zag wat er gebeurde, vluchtte in de richting van Bet-Haggan. Maar Jehu zette de achtervolging in en riep: ‘Dood ook hem!’ Achazja werd getroffen terwijl hij in zijn wagen de pas van Gur bij Jibleam opreed. Hij wist te ontkomen naar Megiddo, en daar is hij gestorven. 28 Zijn dienaren brachten zijn lichaam op een wagen over naar Jeruzalem, waar ze hem begroeven bij zijn voorouders in de Davidsburcht. 29 Achazja was koning van Juda geworden in het elfde regeringsjaar van Joram, de zoon van Achab.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jehu, koning van Israël
    2 Koningen 9

    O
    ndertussen riep de profeet Elisa een van de leerlingen van de profetengemeenschap bij zich en droeg hem op: ‘Neem dit kruikje met olie en ga zo snel mogelijk naar Ramot in Gilead. Daar aangekomen moet je Jehu opzoeken, de zoon van Josafat, de zoon van Nimsi. Ga naar hem toe en neem hem apart. Ga met hem naar een afgezonderd vertrek en giet het kruikje olie over zijn hoofd uit met de woorden: “Dit zegt de HEER: Hierbij zalf ik je tot koning van Israël.” Daarna moet je het vertrek verlaten en maken dat je wegkomt.’
    De jonge profeet ging naar Ramot in Gilead. Toen hij daar aankwam, zaten de bevelhebbers van het leger bij elkaar. ‘Kan ik u spreken, overste?’ vroeg hij. ‘Wie van ons wilt u spreken?’ vroeg Jehu. ‘U, overste,’ antwoordde hij. Jehu stond op en ging met de jonge profeet mee naar binnen. Daar goot de profeet de olie over Jehu’s hoofd uit en zei: ‘Dit zegt de HEER, de God van Israël: Hierbij zalf ik je tot koning over Israël, het volk van de HEER. Ruim het koningshuis van Achab, waarbij je in dienst staat, uit de weg, want ik wil het bloed wreken van de profeten en van al mijn andere dienaren die door Izebel ter dood zijn gebracht. Heel het koningshuis van Achab zal ten onder gaan, alle mannelijke leden van zijn familie zal ik uitroeien, van hoog tot laag. Het zal het koningshuis van Achab vergaan als het koningshuis van Jerobeam, de zoon van Nebat, en het koningshuis van Basa, de zoon van Achia. 10 En Izebel zal op de akkers van Jizreël door de honden worden opgevreten, niemand zal haar begraven.’ Daarop verliet de profeet het vertrek en maakte dat hij wegkwam.
    11 Toen Jehu terugkwam bij de dienaren van zijn heer vroegen ze hem: ‘Is alles in orde? Wat moest die gek van jou?’ ‘Ach, het gewone gezeur, jullie kennen dat wel,’ antwoordde Jehu. 12 ‘Maak dat een ander wijs,’ zeiden ze. ‘Zeg op, wat had hij te vertellen?’ Toen zei Jehu: ‘Hij heeft me het volgende gezegd: “Dit zegt de HEER: Hierbij zalf ik jou tot koning van Israël.”’ 13 Ogenblikkelijk deden ze allemaal hun mantels af en spreidden die voor hem als loper over de traptreden uit. Toen bliezen ze op de ramshoorn en riepen: ‘Jehu is koning!’

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Achazja, koning van Juda
    25 Achazja, de zoon van koning Joram van Juda, werd koning in het twaalfde regeringsjaar van koning Joram van Israël, de zoon van Achab. 26 Hij was tweeëntwintig jaar oud toen hij koning werd. Eén jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Atalja, de dochter van koning Omri van Israël. 27 Hij volgde het voorbeeld van het koningshuis van Achab en deed wat slecht is in de ogen van de HEER, net zoals de leden van het koningshuis van Achab, want ook hij had een vrouw uit de familie van Achab getrouwd.
    28 Achazja ging met koning Joram, de zoon van Achab, mee naar Ramot in Gilead om de strijd aan te binden met koning Hazaël van Aram. Maar toen Joram gewond raakte, 29 keerde hij naar Jizreël terug om te herstellen van de verwondingen die de Arameeërs hem tijdens de slag met koning Hazaël van Aram, bij Ramot, hadden toegebracht. Achazja, de zoon van Joram en koning van Juda, ging naar Jizreël om de gewonde koning Joram van Israël een bezoek te brengen.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Joram, koning van Juda
    16 Joram, de zoon van Josafat, werd koning van Juda in het vijfde regeringsjaar van koning Joram van Israël, de zoon van Achab, toen Josafat over Juda regeerde. 17 Hij was tweeëndertig jaar oud toen hij koning werd, en regeerde acht jaar in Jeruzalem. 18 Hij volgde het voorbeeld van de koningen van Israël, net zoals het koningshuis van Achab dat deed, aangezien hij met een vrouw uit de familie van Achab getrouwd was. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER, 19 maar toch wilde de HEER Juda niet vernietigen, omwille van zijn dienaar David, aan wie hij had beloofd dat hij het licht van zijn koningshuis voor altijd zou laten branden.
    20 Tijdens de regering van Joram kwamen de Edomieten tegen Juda in opstand en wezen ze een eigen koning aan. 21 Joram trok met al zijn strijdwagens naar Saïr op. Maar de Edomieten omsingelden hem en de aanvoerders van zijn strijdwagens. Toen deed hij ’s nachts een uitval en versloeg de Edomieten, zodat het leger kon ontkomen. 22 Zo maakte Edom zich van Juda los, en dat is zo gebleven tot op de dag van vandaag. Ook Libna maakte zich in die tijd los van Juda.
    23 Verdere bijzonderheden over Joram zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Juda. 24 Toen hij stierf, werd hij begraven bij zijn voorouders in de Davidsburcht. Zijn zoon Achazja volgde hem op.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Elisa in Damascus
    Op een keer kwam Elisa naar Damascus, juist toen koning Benhadad van Aram ziek was. Men vertelde de koning dat de godsman was gekomen, en de koning droeg Hazaël op: ‘Ga de godsman met een geschenk tegemoet, en verzoek hem de HEER te vragen of ik van deze ziekte zal herstellen.’ Met veertig kamelen, beladen met allerlei kostbaarheden uit Damascus, ging Hazaël Elisa tegemoet. Hij maakte bij de godsman zijn opwachting en zei: ‘Koning Benhadad van Aram stuurt me naar u, zijn raadgever, om te vragen of hij van zijn ziekte zal herstellen.’ 10 Elisa antwoordde: ‘U kunt tegen de koning zeggen dat hij vast en zeker zal herstellen, maar mij heeft de HEER laten weten dat de koning zal sterven.’ 11 De godsman keek Hazaël lange tijd strak aan en barstte toen in tranen uit. 12 ‘Waarom huilt u, mijn heer?’ vroeg Hazaël, en Elisa antwoordde: ‘Omdat ik weet welke ellende u de Israëlieten zult aandoen. U zult hun versterkte steden in de as leggen, hun jongemannen aan uw zwaard rijgen, hun kinderen de schedel inslaan en hun zwangere vrouwen de buik openrijten.’ 13 Hazaël wierp tegen: ‘Maar heer, hoe zou een nietswaardige hond als ik tot zulke indrukwekkende daden in staat zijn?’ Maar Elisa antwoordde: ‘De HEER heeft mij u getoond als koning van Aram.’ 14 Hazaël ging terug naar zijn heer. ‘Wat heeft Elisa gezegd?’ vroeg de koning, en Hazaël antwoordde: ‘Hij zei me dat u vast en zeker zult herstellen.’ 15 De volgende dag nam Hazaël een doek, maakte die nat en spreidde hem over het gezicht van Benhadad, zodat hij stikte. Hazaël werd in zijn plaats koning.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De vrouw uit Sunem krijgt haar bezittingen terug
    2 Koningen 8

    E
    lisa had de vrouw van wie hij het kind weer tot leven had gewekt de volgende raad gegeven: ‘U moet vertrekken en met uw familie tijdelijk ergens anders gaan wonen, waar u maar terecht kunt, want de HEER laat een hongersnood komen die deze streek zeker zeven jaar in zijn greep zal houden.’ De vrouw was vertrokken, zoals de godsman had gezegd, en zij en haar familie hadden zeven jaar als vreemdelingen in het land van de Filistijnen gewoond. Toen ze na zeven jaar weer in haar eigen land terugkwam, ging ze naar de koning om zijn hulp in te roepen om haar huis en haar grond terug te krijgen. De koning was juist in gesprek met Elisa’s knecht Gechazi, aan wie hij gevraagd had om hem over de bijzondere daden van de godsman te vertellen. Net toen Gechazi aan het vertellen was hoe Elisa een dode tot leven had gewekt, kwam de moeder van het bewuste kind de hulp van de koning inroepen. ‘Dit is de vrouw over wie ik het had, mijn heer en koning,’ zei Gechazi, ‘en dat is de jongen die Elisa tot leven gewekt heeft.’ De koning vroeg aan de vrouw wat ze kwam doen, en toen ze verteld had wat ze verlangde, stuurde hij een van zijn kamerheren met haar mee met de opdracht: ‘Zorg ervoor dat ze al haar bezittingen terugkrijgt, en ook alles wat haar grond heeft opgebracht vanaf de dag dat ze het land verliet tot nu toe.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het beleg van Samaria
    24 Enige tijd later riep koning Benhadad van Aram zijn leger onder de wapenen. Hij trok op en belegerde Samaria. 25 Het beleg duurde zo lang dat er in de stad een groot tekort aan voedsel ontstond. Voor een ezelskop betaalde men uiteindelijk tachtig sjekel zilver, en voor een pond duivendrek vijf sjekel.
    26 Toen de koning van Israël op een keer over de stadsmuur liep, schreeuwde een vrouw hem toe: ‘Help me toch, mijn heer en koning!’ 27 De koning antwoordde: ‘Als de HEER u niet helpt, hoe zou ik dat dan kunnen? De dorsvloer en de perskuip zijn leeg. 28 Maar wat is er aan de hand?’ De vrouw vertelde: ‘Een vrouw die ik ken zei tegen me: “Kom hier met je kind. Vandaag zullen we jouw kind opeten, en morgen het mijne.” 29 Toen hebben we mijn kind gekookt en opgegeten. Maar toen ik de volgende dag tegen haar zei dat nu het hare aan de beurt was om opgegeten te worden, bleek dat ze haar kind verstopt had.’ 30 Bij het horen van het verhaal van de vrouw scheurde de koning zijn kleren, terwijl hij daar over de stadsmuur liep, en de hele bevolking kon zien dat hij onder zijn kleren op zijn blote lijf een boetekleed droeg. 31 De koning riep uit: ‘God mag met mij doen wat hij wil als het hoofd van Elisa, de zoon van Safat, vanavond nog op zijn romp zit!’
    32 Elisa was thuis, en de oudsten waren bij hem. De koning stuurde een bode naar hem toe, maar nog voor deze aankwam zei Elisa tegen de oudsten: ‘Weet u wel dat die moordenaarszoon iemand heeft gestuurd om mij te onthoofden? Sluit de deur zodra de bode van de koning eraan komt, houd hem tegen. Hoor, volgt zijn meester hem niet op de voet?’ 33 Elisa was nog niet uitgesproken, of daar kwam de bode van de koning al aan. ‘De HEER heeft deze ellende over ons gebracht,’ zei hij. ‘Waarom zou ik mijn hoop dan nog op hem vestigen?’

    2 Koningen 7

    ‘Luister naar wat de HEER te zeggen heeft,’ antwoordde Elisa. ‘Dit zegt de HEER: Morgen om deze tijd zal een schepel tarwebloem in de stadspoort van Samaria één sjekel kosten, en twee schepel gerst ook één sjekel.’ De adjudant die de koning begeleidde nam het woord en zei: ‘Zelfs al zou de HEER de hemelsluizen openzetten, wat u daar zegt is toch onmogelijk!’ Maar Elisa antwoordde: ‘U zult het met eigen ogen zien, maar u zult niet de kans krijgen ervan te eten.’
    Nu waren er bij de stadspoort vier mannen die aan huidvraat leden. Ze zeiden tegen elkaar: ‘Waarom zouden we hier de dood blijven afwachten? Als we de stad binnengaan, zullen we van honger omkomen. En als we hier blijven zitten, sterven we ook. Laten we overlopen naar de Arameeërs. Als zij ons in leven laten, blijven we leven, en als ze ons doden, sterven we.’ Bij het vallen van de avond gingen ze naar het kamp van de Arameeërs. Maar toen ze bij de rand van het kamp aankwamen, was er niemand te bekennen. De Heer had namelijk in het Aramese kamp het geluid laten klinken van paarden en wagens, van een groot leger, en de Arameeërs hadden tegen elkaar gezegd: ‘Hoor, de koning van Israël heeft de koningen van de Hethieten en van Egypte ingehuurd om ons aan te vallen.’ Tegen het vallen van de avond waren ze er meteen vandoor gegaan, met achterlating van hun tenten, paarden en ezels. Ze hadden het kamp hals over kop verlaten en waren gevlucht om het vege lijf te redden. Toen de vier mannen bij de rand van het kamp kwamen, gingen ze een tent binnen. Ze aten en dronken, en namen het goud en zilver en de kleren en dekens die ze er aantroffen mee. Nadat ze hun buit verstopt hadden, kwamen ze terug en gingen een volgende tent binnen. Ook wat ze daar vonden namen ze mee om het te verstoppen. Maar ten slotte zeiden ze tegen elkaar: ‘Wat we doen is niet goed. Er is vandaag goed nieuws, en als we dat voor ons houden tot het licht wordt, raken we in de problemen. Laten we meteen naar het paleis van de koning gaan om te vertellen wat er gebeurd is.’
    10 Ze gingen terug naar de stad, riepen de poortwachter en vertelden: ‘We zijn in het Aramese kamp geweest. Er was daar geen mens te zien of te horen. Wel stonden de paarden en ezels nog vastgebonden, en ook de tenten stonden er nog, met alles erop en eraan.’ 11 De poortwachters sloegen alarm en gaven het bericht door aan het paleis. 12 Hoewel het midden in de nacht was, stond de koning op. Hij zei tegen zijn raadsheren: ‘Ik zal u zeggen wat de Arameeërs van plan zijn. Ze weten dat wij honger lijden. Daarom hebben ze hun kamp verlaten en zich in het veld verborgen. Zo hopen ze ons de stad uit te lokken, zodat ze ons levend gevangen kunnen nemen en de stad kunnen innemen.’ 13 Een van de raadsheren stelde voor: ‘Er zijn nog enkele paarden over – het is met de paarden in deze stad al net zo gesteld als met de tallozen van Israël: er is bijna niets meer van over. Laten we met vijf van die paarden gaan kijken wat er aan de hand is.’ 14 Hierop liet de koning twee wagens inspannen en gaf hij bevel om het Aramese leger achterna te gaan en uit te zoeken wat er aan de hand was. 15 De boden volgden het spoor van de Arameeërs tot aan de Jordaan. De hele weg lag bezaaid met kleren en stukken uitrusting die de Arameeërs inderhaast hadden weggegooid.
    Toen de boden terug waren gekomen en aan de koning verslag hadden uitgebracht, 16 stroomden de mensen de stad uit om het Aramese kamp te plunderen. Een schepel tarwebloem kostte nu nog maar één sjekel, en twee schepel gerst ook, zoals de HEER had voorzegd. 17 De adjudant van de koning, die opdracht had gekregen om toezicht te houden bij de stadspoort, waar de goederen verhandeld werden, werd daar door de menigte vertrapt. Zo stierf hij, zoals de godsman had voorzegd toen de koning bij hem kwam. 18 Immers, toen Elisa tegen de koning zei: ‘Morgen om deze tijd zal twee schepel gerst in de stadspoort van Samaria één sjekel kosten, en een schepel tarwebloem ook één sjekel,’ 19 had de adjudant van de koning geantwoord: ‘Zelfs al zou de HEER de hemelsluizen openzetten, wat u daar zegt is toch onmogelijk!’ Daarop had Elisa gezegd: ‘U zult het met eigen ogen zien, maar u zult niet de kans krijgen ervan te eten.’ 20 En zo gebeurde het ook: hij werd door de menigte in de stadspoort vertrapt en stierf.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Elisa’s optreden in de oorlog tegen Aram
    De koning van Aram voerde oorlog tegen Israël. Telkens als hij in overleg met zijn bevelhebbers besloot om bij een bepaalde plaats zijn kamp op te slaan, liet de godsman Elisa de koning van Israël waarschuwen dat hij uit die buurt moest wegblijven omdat de Arameeërs daar een aanval beraamden. 10 De koning van Israël liet dan de inwoners van de plaats die de godsman had genoemd waarschuwen en zorgde ervoor zelf uit de buurt te blijven. Dat ging zo keer op keer, 11 tot grote ergernis van de koning van Aram. Hij riep zijn bevelhebbers bij zich en vroeg hun: ‘Zeg me: wie van onze mensen heult met de koning van Israël?’ 12 Een van de bevelhebbers antwoordde: ‘Niemand, mijn heer en koning, maar de profeet Elisa in Israël weet de koning van Israël zelfs te vertellen wat u in uw slaapkamer zegt.’ 13 Hierop zei de koning: ‘Zoek voor mij uit waar hij is, dan zal ik hem gevangen laten nemen.’ Toen hem werd verteld dat Elisa in Dotan was, 14 stuurde hij een groot leger met strijdwagens en paarden op de stad af.
    De Arameeërs kwamen ’s nachts bij Dotan aan en omsingelden de stad. 15 Toen de bediende van Elisa de volgende morgen opstond en naar buiten kwam, zag hij dat de stad omsingeld was door een leger met strijdwagens en paarden. ‘Wat moeten we beginnen, heer?’ riep hij uit. 16 Zijn meester antwoordde: ‘Wees niet bang, wij zijn met meer dan zij.’ 17 En hij bad: ‘HEER, open zijn ogen en laat het hem zien.’ De HEER opende Elisa’s knecht de ogen, en toen zag hij dat de heuvels vol stonden met paarden en wagens van vuur, die Elisa omringden. 18 Toen de Arameeërs op Elisa afkwamen, smeekte hij de HEER hen te verblinden. De HEER verblindde hen, zoals Elisa had gevraagd, 19 en toen zei Elisa tegen hen: ‘U bent verkeerd. Dit is niet de stad waar u zijn moet. Volg mij, dan zal ik u de weg wijzen naar de man die u zoekt.’ Hij leidde hen naar Samaria, 20 en daar aangekomen bad hij: ‘HEER, open hun ogen en laat hen weer zien.’ De HEER opende hun de ogen, en toen zagen ze dat ze zich midden in Samaria bevonden. 21 Toen de koning van Israël de Arameeërs zag, vroeg hij aan Elisa: ‘Wat vindt u, vader? Zal ik ze doden?’ 22 ‘Nee,’ antwoordde Elisa, ‘dood hen niet. Hebt u ze soms met uw eigen wapens krijgsgevangen gemaakt, dat u hen zou doden? Zet hun een maaltijd voor, zodat ze kunnen eten en drinken, en laat hen teruggaan naar hun heer.’ 23 Hierop liet de koning een overvloedig gastmaal voor hen aanrichten, en toen ze gegeten en gedronken hadden stuurde hij hen terug naar hun heer. Van toen af aan deden de Aramese benden geen invallen meer in Israël.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De drijvende bijl
    1 Koningen 6

    O
    p zekere dag zeiden de leden van de profetengemeenschap tegen Elisa: ‘Het gebouw waarin wij met u wonen is te klein voor ons allen, zoals u ziet. Laten we naar de Jordaan gaan en daar boomstammen halen om een nieuw onderkomen te bouwen.’ ‘Ga je gang,’ zei Elisa. Maar een van de profeten zei: ‘Doet u ons een genoegen, heer, en ga met ons mee.’ ‘Goed,’ zei Elisa en hij ging met hen mee naar de Jordaan, waar ze bomen begonnen om te hakken. Terwijl ze daarmee bezig waren, schoot bij een van de profeten het ijzeren blad van zijn bijl los en viel in het water. ‘Wat nu, heer!’ riep hij uit. ‘Ik had hem te leen!’ ‘Waar is hij gevallen?’ vroeg de godsman. Nadat de man hem de plaats had aangewezen, sneed Elisa een twijg af en gooide die in het water, waarop het ijzer kwam bovendrijven. ‘Haal hem er maar uit,’ zei hij, en de man pakte het blad van de bijl weer uit het water.



    >

    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs