Conserveren is het verduurzamen en in goede conditie bewaren van objecten, organismen, levensmiddelen, geneesmiddelen of andere zaken, oftewel het beschermen tegen aantasting door bijvoorbeeld organismen alsbacteriën en schimmels of chemische en fysische processen.
In onderstaande wordt voornamelijk ingegaan op het conserveren van voedsel, de methoden die daarvoor zijn ontwikkeld en de zogenaamde conserveermiddelen die men daarbij gebruikt.
van de landbouwer at het met de tractor naar een fruitveiling, daarvandaan gaat het fruit met de vrachtwagen naar een distributiecentrum, dan naar een grootwarenhuis ook met de vrachtwagen, in het grootwarenhuis wordt het fruit verkocht en gaat met de klant mee naar huis meestal met de auto.
Al deze transportmiddelen worden gebruikt voor inheems fruit dat vervoert wordt op relatief kleine afstanden. Maar als we grote hoeveelheden uitheems fruit moeten transporteren over grote afstanden gaan we andere transportmiddelen gebruiken zoals:
cargovliegtuigen, vrachtboten, goederentreinen. Het voordeel van deze containertransporten zijn dat ze veel in 1 keer vervoeren.
De plaats waar de containers afgehaald worden en tijdelijk opgeslagen worden heten:
- bij de scheepvaart: een container terminal
- bij de luchtvaart en treinen: een terminal
Om het vanuit de opslagplaatsen te vervoeren gebruikt men koelwagens en koelcontainers. Voor de opslag van het fruit, in het grootwarenhuis of de fruitveiling, bouwt men grote koelkamers of koelcellen.
De kilojoule is een van het SI afgeleide eenheid. De eenheid heeft het symbool kJ. Een kilojoule is gelijk aan 103 J, ofwel 1000 joule.
De energie van levensmiddelen (voedingswaarde) wordt uitgedrukt in kilojoule of, als erfenis uit het verleden, in calorieën (1 joule=0,238 845 9 calorie; 1 calorie=4,1868 joule).
Een volwassen persoon heeft per dag ongeveer 8 000-12 000 kilojoule aan energie uit voeding nodig. Opname van 20 000 kilojoule die het lichaam niet kan gebruiken resulteert in een gewichtstoename van ongeveer 1 kilogram.
Fruit is een verzamelnaam voor een aantal eetbare vruchten van plantensoorten en -rassen (of van daarop gelijkende schijnvruchten zoals aardbei, vijg, ananas, appel en peer). Hoewel ook het woord ooft hiervoor gebruikt wordt, wordt daar doorgaans vooral boomfruit of najaarsfruit zoals appels en peren mee bedoeld.
Consumptie
Veel primaten, zoals de chimpansee, eten vooral fruit (aangevuld met bladeren, noten, schors en stengels, maar ook dierlijk materiaal als insecten en vogeleieren). Ook de mens gebruikt fruit.
Fruit kan meestal in oorspronkelijke vorm gegeten worden. Soms moet eerst de schil verwijderd worden. Fruit wordt ook wel als nagerecht gegeten. Ook kan het worden gebruikt als basis voor vruchtensap. De hoeveelheid opgeloste stoffen in een vruchtensap wordt gemeten met de maat Brix.
Minstens twee stuks fruit per dag wordt aanbevolen als dagelijkse hoeveelheid.[bron?] Sommige mensen kunnen fruit op een volle maag echter niet verdragen, met een onaangenaam opgeblazen gevoel in de maag als gevolg.
De West-Europese steenkool ontstond in het Westfalien (313,0 tot 303,9 miljoen jaar geleden, een subperiode van het Carboon) na langdurig aan hoge druk en warmte te zijn blootgesteld, waarbij tamelijk zuivere koolstof en vluchtige verbindingen ontstonden, waarvan de laatste weer grotendeels zijn ontsnapt. De transformatie verloopt met toenemende blootstelling aan druk en temperatuur van veen via bruinkool naar steenkool en antraciet uiteindelijk naar grafiet. Bij verdere compressie van grafiet zou diamantkunnen ontstaan. Dat voor dit proces in principe geen lange tijd nodig is, is in diverse experimenten bewezen. Hierbij werd organisch materiaal aan sterke druk onderworpen waarbij zich binnen een paar dagen steenkool vormde[1]. In steenkoolafzettingen zijn soms de afdrukken van de fossiele planten en bomen, waaruit het is ontstaan, nog herkenbaar.
Energie is een natuurkundige grootheid. De SI-eenheid van energie is joule. Energie wordt vaak aangeduid als de mogelijkheid om arbeidte verrichten, of ruimer: de mogelijkheid om een verandering te bewerkstelligen.
De energie van een systeem is de totale hoeveelheid arbeid die moet worden verricht om vanaf een grondtoestand tot de huidige situatie te komen. Bijvoorbeeld hoeveel arbeid het kost om een zwaar voorwerp vanaf de grond op een tafel te zetten, of de hoeveelheid arbeid om een spiraalveer die eerst ontspannen was een bepaalde afstand in te drukken.
De totale energie van een systeem is de som van alle vormen van energie die op verschillende manieren zijn opgeslagen. Energie is eentoestandsfunctie dat wil zeggen: de hoeveelheid energie is onafhankelijk van de voorgeschiedenis. Het maakt bijvoorbeeld niet uit of een veer eerst is ingedrukt, toen op de tafel is gehesen of andersom.
Als het systeem niet wordt tegengehouden, zal het altijd proberen de hoeveelheid vrije energie zo klein mogelijk te maken: de veer rolt van tafel af en ontspant weer. Als een systeem zich in zo'n toestand van minimale energie bevindt, is het in evenwicht.
De totale hoeveelheid energie in een gesloten systeem (dat wil zeggen dat er geen materiaal of straling in- of uit kan) blijft altijd gelijk; dit heet de wet van behoud van energie. De totale energie van een systeem is de optelsom van alle microscopische en macroscopische energieën, namelijk; thermische, mechanische, kinetische, potentiële, elektrische, magnetische, chemische en nucleaire energie. De inwendige energie (U) van een systeem wordt gegeven door de som van alle microscopische energieën; alle bovenstaande behalve kinetische, potentiële en mechanische energie. In veel processen wordt een soort energie in een andere omgezet. Zo wordt in een gaskachel de chemische energie in het gas omgezet in warmte. En tijdens het vallen van een voorwerp wordt zwaartekrachtsenergie of potentiële energie omgezet in bewegingsenergie of kinetische energie.
Vaak wordt energie verward met vermogen: dit is echter energie per tijdseenheid. Iemand die op een keukentrapje klimt heeft daarvoor theoretisch net zoveel energie nodig als wanneer hij even hoog springt. Het springen gebeurt in minder tijd en daarom is daarvoor wel meer vermogen nodig.
De intensiteit waarmee een mens diverse vormen van energie ervaart verschilt soms van de objectief te meten fysische waarde van die energie. Zo is bijvoorbeeld ca. 40kJ (40 000 joule) nodig om een kopje water tot tegen het kookpunt te brengen. Met diezelfde hoeveelheid energie zou men een baksteen van een kilogram vanaf het aardoppervlak naar 4 km hoogte kunnen gooien, of een stadsbus van 4 ton een meter optillen. (Afgezien van omzettings- en wrijvingsverliezen.)
Als kleuter zag het er niet naar uit, dat hij een wonderkind zou worden. Tot zijn vierde jaar kon hij nog niet spreken en zijn familie was ervan overtuigd dat hij een achterblijver was. Maar in zijn zevende jaar, na het overlijden van zijn vader, begon hij vooruit te gaan.
Als scholier raakte Volta geïnteresseerd in elektriciteit, voerde experimenten uit en las alles wat hij daarover in handen kon krijgen.
Van 1776-77 richtte hij zich op de scheikunde, ontdekte in 1778 het brandbare moerasgas methaan.
Volta trouwde in 1794 met Teresa Peregrini (1764-1841), de jongste dochter van graaf Ludovico Peregrini. Ze kregen drie zonen, Giovanni, Flaminio en Zanino.
Ledlampen komen in verschillende modellen voor, waaronder de vorm en grootte van een gewone gloeilamp met grote (E27) of kleine (E14) Edison-fitting. Er zijn ook uitvoeringen met andere vormen, maten en aansluitingen, bijvoorbeeld een GU5.3-steekvoet (bipinvoet) of een GU10-bajonetvoet.